Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1979-1980 Rijksbegroting voor het jaar 1980 15 800 Hoofdstuk XIV Departement van Landbouw en Visserij Nr. 35 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW EN VISSERIJ Aan de heer Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-gravenhage, 25 oktober 1979 In mijn brief van 13februari 1979, zitting 1978-1979, 15 300 hoofdstuk XIV, nr. 29, kondigde ik aan overleg te zullen gaan voeren met de betrokkenen van de lerarenopleidingen van het agrarisch onderwijs ten einde met inachtneming van de aspecten richting, behoefte en doelmatigheid, de mogelijkheden en varianten van concentratie van deze lerarenopleidingen na te gaan. Thans informeer ik u nader over de situatie van de huidige lerarenopleidingen (1), de voornemens voor de vernieuwing van de opleidingen (2), de stand van zaken met betrekking tot het overleg met de betrokkenen (3), de situatie van de tropische lerarenopleiding in Deventer (4) en het verder door mij te voeren beleid met betrekking tot de situering van de opleidingen (5). 1. Situatie van de huidige lerarenopleidingen van het agrarisch onderwijs 1.1. Plaats eerstegraads-opleiding: Wageningen (openbaar) tweedegraads-opleiding: Wageningen (openbaar) Ingenieursopleiding met pedagogische aantekening van de Landbouwhogeschool. Part-time opleiding op ad hoe-basis voor zittende derdegraads-leraren. Richtingen: akker- en weidebouw, tuinbouw, dierenhouderij, landbouwtechniek en agrarische economie. derdegraads-opleiding: 's-hertogenbosch: LI: vaktheorie landbouw; (KNBTB) LH: LV: LVI: L VIII: LIX: vaktheorie tuinbouw; vakvaardigheid en vaktheorie tuin bouw; levensmiddelentechnologie; bosbouw; cultuurtechniek. Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15800 hoofdstuk XIV, nr. 3b 1
Dronten (CBTB): LI: vaktheorie landbouw; LUI: vakvaardigheid akker- en weidebouw; LIV: vakvaardigheid veeteelt. Deventer (openbaar): L VII: tropische landbouw. Utrecht (openbaar): Part-time opleiding: akten s en t. 1.2. De structuur van de opleidingen; enkele voorbeelden De L I-opleiding in Dronten en 's-hertogenbosch: Nederlandse afdeling van een hogere landbouwschool (4 jaar) pluséénjarige vervolgopleiding gericht op het leraarschap. De L Vll-opleiding te Deventer: Tropische afdeling van de hogere landbouwschool (4 jaar) plus éénjarige vervolgopleiding gericht op functies in voorlichting en onderwijs in de tropen. De L Vlll-opleiding: Afdeling bosbouw en cultuurtechniek van de hogere bosbouw en cultuurtechnische school te Velp (4 jaar) plus éénjarige vervolgopleiding gericht op het leraarschap. 1.3. Bevoegdheden De bevoegdheden voor de akten L I tot en met LIX zijn omschreven in de bijlage van de OWVO no. 226-230 en no. 277-280. Hieronder zijn ze samengevat weergegeven: L I: Lil: L III, L IV, L V: LVI: LVII: L VIII: LIX: vakkennis landbouw; wiskunde, aardrijkskunde, handelskennis voor het l.a.o. en biologie, scheikunde, natuurkunde (inclusief kennis der natuur) voor l.b.o./m.a.v.o. en m.h.n.o./m.s.p.o. i.p.v. vakkennis landbouw: vakkennis tuinbouw; voorts zoals L I. vakvaardigheid voor resp. akker- en weidebouw (techniek), veehouderij en tuinbouw (alleen bevoegd voor vakvaardigheid met specifieke vakken). i.p.v. vakkennis landbouw: levensmiddelentechnologie; voorts zoals L I behoudens de bevoegdheid voor scheikunde en natuurkunde voor het m.h.n.o./m.s.p.o. i.p.v. vakkenis landbouw: tropische landbouw; voorts zoals L VI. i.p.v. vakkennis landbouw: bosbouw; voorts zoals L VI. i.p.v. vakkenis landbouw: cultuurtechniek; voorts zoals L VI. 1.4. Aantallen studenten De aantallen studenten, ingeschreven bij de lerarenopleidingen, waren vanaf 1973/1974 als volgt: Schooljaar 's-hertoger ibosch Deventer Dronten 1973/74 68 14 39 1974/75 52 13 50 1975/76 74 20 62 1976/77 85 29 79 1977/78 73 15 60 1978/79 90 10 40 Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15800 hoofdstuk XIV, nr. 35 2
In verband met het semestersysteem zijn nog geen definitieve cijfers voor 1979/80 beschikbaar. De prognoses van de studentenaantallen laten voor het schooljaar 1979/80 een lichte verdere daling zien (bij voorbeeld Deventer: 8). Voor de berekening van leraarlesuren is voorts van belang dat een deel der studenten in 's-hertogenbosch part-time studeert. In het verleden zijn ook lerarenopleidingen verbonden geweest aan de hogere agrarische scholen te Dordrecht en Leeuwarden. Deze opleidingen zijn wegens onvolcloende belangstelling opgeheven. Voor zover dit specifieke opleidingen waren, zijn ze ondergebracht bij de hogere agrarische scholen te 's-hertogenbosch en Dronten. Schattingen voorde toekomst wijzen uit dat niet meer dan 100 nieuwe leraren per jaar zijn op te leiden voor het derdegraads-gebied. In verhouding tot de studentenaantallen van bij voorbeeld de nieuwe lerarenopleidingen ressorterend onder mijn ambtgenoot van Onderwijs en Wetenschappen gaat het in het landbouwonderwijs in totaal om zeer kleine studentenaantallen. 2. Voornemens voor de vernieuwing van de L-opleidingen Het overleg over de onderwijskundige vormgeving van de ter vernieuwen L-opleidingen vindt plaats in de Stuurgroep Opleiding Docenten Agrarisch Onderwijs (SODAO) waarin vertegenwoordigers van de bestaande lerarenopleidingen zitting hebben, alsmede een vertegenwoordiger der besturen, de directie en inspectie Landbouwonderwijs en een waarnemer van de lerarenorganisaties. De volgende voornemens zijn mede in de SODAO ontwikkeld. 2.1. Integratie van de L-opleidingen naar drie bevoegdheidsgebieden: - plantenteelt en verwerking; bevoegdheden: vakkennis (theorie) en vakvaardigheid (praktijk) van de plantenteelt en de daarmee samenhangende vakken biologie, scheikunde en natuurkunde in het lager landbouwonderwijs; - dierenhouderij; bevoegdheden: dierenhouderij in plaats van plantenteelt; voorts zoals boven; - techniek; bevoegdheden: techniek in plaats van plantenteelt; voorts zoals boven. De ontwikkeling naar verbrede bevoegdheidsgebieden hangt samen met de verbreding van de vakrichtingen in het lager landbouwonderwijs waarbij theoretische en praktische aspecten meer worden geïntegreerd. De verbreding van de bevoegdheden gaat gepaard met een reductie van de bevoegdheden voor de algemene vakken (zie huidige bijlage OWVO). 2.2. Ontwikkeling van een nieuwe lerarenopleiding, ter betere voorbereiding op het leraarschap, die eerder start in de opleiding van de hogere landbouwschool. De duur van de totale lerarenopleiding wordt daardoor één jaar korter: Propedeuse + Ing. l-fase van de hogere landbouwschool + Lerarenvariant 1 jaar + 1 1 /2Jaar + V/a jaar Afgestudeerden krijgen geen diploma hogere landbouwschool, maar een bewijs van bekwaamheid voor het derdegraads-gebied. 2.3. Ontwikkeling van een beter doorstromingsbeleid naar het tweedegraads-gebied door vormgeving van een aansluitende éénjarige tweedegraads-dagopleiding. Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15800 hoofdstuk XIV, nr. 35 3
2.4. Aanpassing van de tweede- en derdegraads-part-time-opleidingen aan bovenstaande ontwikkelingen. 2.5. Ontwikkeling naar meer eenheid van opleiding. 3. Impressie van de aan de lerarenopleiding gevraagde reacties In een schrijven van 5 april 1979 heeft de directeur Landbouwonderwijs de hierna genoemde instituten gevraagd om reacties op mijn brief van 13februari 1979 aan de Tweede Kamer, ten einde het overleg over de situering van de lerarenopleidingen voor te bereiden. Bij alle direct betrokkenen is de bereidheid tot verder overleg over oplossingen voor de aangegeven problematiek aanwezig. 3.1. De hogere landbouwschool van de KNBTB te 's-hertogenbosch wijst op de samenhang tussen de hogere landbouwschool en de derdegraads-lerarenopleiding. Tevens wordt gesteld dat de te creëren full-time tweedegraadsopleidingen eerder bij de derdegraads-opleidingen en de hogere landbouwschool thuishoren dan bij de Landbouwhogeschool. De opleiding staat open voor niet-katholieken. Men wil meedenken over het werken aan «een gecentraliseerde overkoepeling van alle lerarenopleidingen voor het agrarisch onderwijs». Een gedecentraliseerde uitvoering is hierbij niet onmogelijk. Men is van mening dat door een eventuele creatie van een derde opleiding in Deventer geen van de drie opleidingen meer levensvatbaar zal zijn. 3.2. De CBTB vraagt eveneens om een tweedegraads-opleiding. Ook in Dronten kunnen studenten van alle gezindten op voet van gelijkheid worden opgevangen. Een vraag is of bij concentratie van de opleidingen wel een zodanige schaalvergroting tot stand kan komen dat de van concentratie te verwachten voordelen inderdaad tot stand zullen komen. Gewezen wordt op het realiseren van nog niet benutte samenwerkingsmogelijkheden waarbij de vrijheid van richting niet behoeft te worden aangetast. 3.3. De commissie van toezicht te Deventer heeft begrip voor de argumenten voor concentratie. Een rijksschool is dan het meest neutraal. Indien de concentratie onverhoopt niet haalbaar blijkt dient er een herverdeling van capaciteit plaats te vinden. In dat geval houdt men onverkort vast aan het recht voor het openbaar onderwijs op een dienovereenkomstige lerarenopleiding. 3.4. De Landbouwhogeschool te Wagenlngen stelt dat op beleidsniveau eerst een voor de belanghebbende besturen acceptabele oplossing dient te worden gevonden voor de knelpunten met betrekking tot de concentratie alvorens de Landbouwhogeschool in het overleg hierover wordt gemengd. Gezien voorbeelden van zeer goede samenwerking op informeel niveau zijn wellicht mogelijkheden tot geformaliseerde vormen van overleg en samenwerking aanwezig. 3.5. De directeur der Rijksleergangen te Wageningen waaronder de tweede (en eerste)-graads-applicatiecursussen ressorteren is een voorstander van de grootst mogelijke te formeren eenheid van lerarenopleidingen. Gewezen wordt op het belang van doorstromingsmogelijkheden, ook van het tweedenaar het eerstegraads-gebied. 3.6. De directeur van de Rijks Agrarische Scholengemeenschap Utrecht waaronder de part-time derdegraads-lerarenopleidingen ressorteren vindt concentratie van lerarenopleidingen bij daling der studentenaantallen beneden een bepaald minimum uit het oogpunt van onderwijsvoorzieningen van belang. Om die reden zijn de part-time opleidingen in het verleden geconcentreerd in de centraal in het land gelegen plaats Utrecht. Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15800 hoofdstuk XIV, nr. 35 4
4. De tropische opleiding te Deventer 4.1. Voorgeschiedenis Oorspronkelijk gingen afgestudeerden van de afdeling tropische landbouw van de Rijks Hogere Landbouwschool uit Deventer naar de tropen ten behoeve van functies waarbij de overdracht van kennis en vaardigheden van belang is. De behoefte bestond om hen in verband met hun status in de tropen en een eventuele terugkeer naar Nederland een extra diploma mee te geven dat ook in Nederland waarde zou moeten hebben. Aanvankelijk is hiertoe in 1971 een cursus Onderwijs/Voorlichting geheel gericht op detropen ingesteld. Bij wijze van uitzondering werden om zeer bijzondere en sociale redenen tot deze opleiding na overleg met de hogere landbouwschool te 's-hertogenbosch ook in totaal 5 studenten toegelaten die niet de tropische maar de Nederlandse afdeling van de hogere landbouwschool te Deventer hadden gevolgd. Met ingang van 1972 is de akte L VII waaraan ook onderwijsbevoegdheden voor algemene vakken in Nederland waren verbonden, ingesteld als akte waartoe deze cursus opleidt. De cursus was echter steeds primair op de tropen gericht. 4.2. De opleiding van Deventer in de nieuwe situatie In de toekomst is er voor de tropische opleiding in Deventer een verdere terugloop van het aantal studenten te verwachten indien de huidige structuur van de opleiding gehandhaafd blijft. Enerzijds zal het hoofdvak (tropische landbouw) geen afzetmogelijkheid beiden voor de afgestudeerden in de sector van het lager landbouwonderwijs (het vak komt daar niet voor), anderzijds zullen de bevoegdheden vervallen voor de sectoren l.b.o. en m.a.v.o. Daarenboven zou de opleiding desondanks een jaar langer duren dan de geherstructureerde agrarische lerarenopleidingen. Waar het aantal studenten nu reeds, met de huidige brede bevoegdheden en afzetmogelijkheden in eigen land tot 8 (opgave 1979-1980) is teruggelopen, dient er op korte termijn een oplossing te worden gezocht voor de situatie in Deventer, mede gezien het belang voor de tropen. Mijn gedachten gaan hierbij uit naar het creëren van een Ing.-ll-variant binnen de reeds bestaande tropische en subtropische afdeling van de hogere landbouwschool gericht op voorlichting en overdrachtstechnieken met betrekking tot voor de tropen relevante agrarische kennis en vaardigheden. Aan deze Ing.-ll-variant ware, anders dan bij een vernieuwde agrarische lerarenopleiding, wel een diploma hogere landbouwschool, echter geen L-akte te verbinden. Bovendien dienen mogelijkheden te worden geschapen voor in Deventer opgeleiden om bij terugkeer in Nederland een applicatiecursus te volgen ter verkrijging van een derdegraads-bevoegdheid zodat zij op een soepele wijze in het arbeidsproces kunnen worden opgenomen. Een eerste overleg hierover heeft inmiddels plaatsgevonden tussen de directie Landbouwonderwijs en de commissie van advies in Deventer. Thans wordt nagegaan of en, zo ja, op welke wijze deze gedachten nader uitgewerkt kunnen worden. 5. Verdere beleidsvoornemens met betrekking tot de situering van de opleidingen Het hiervoor weergegeven overzicht van de verdeling der studentenaantallen alsmede de naar aanleiding hiervan gestelde vragen leiden mij tot de conclusie dat er inderdaad sprake is van een niet evenredige verdeling der studenten over opleidingen van verschillende denominatie. De aspecten doelmatigheid en te verwachten behoefte aan op te leiden leraren, verzetten zich echter mede gezien ervaringen uit het verleden tegen het creëren van drie tweede- en derdegraads-lerarenopleidingen. Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15 800 hoofdstuk XIV, nr. 35 5
Mede naar aanleiding van de binnengekomen reacties ben ik derhalve voornemens mij door de betrokkenen op korte termijn te laten adviseren over een, in het kader van de toekomstige behoefte aan op te leiden leraren, doelmatige situering van de lerarenopleidingen op langere termijn. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de samenhang van derde-, tweede- en eerstegraads-opleidingen en de samenhang van opleiding, bijscholing, applicatie en voorlichtingskunde. Daartoe ware het wenselijk dat op korte termijn één overkoepelend orgaan wordt gecreëerd waaronder de lerarenopleidingen kunnen ressorteren. Dit orgaan dient zodanig te zijn samengesteld dat het richtingsaspect bij de verdere ontwikkelingen van de opleidingen ten volle gewaarborgd kan worden. Met name dienen ook vertegenwoordigers van het openbaar en neutraal-bijzonder onderwijs zitting te nemen in een dergelijk orgaan. In het licht van het bovenstaande wil ik voorkomen dat voor de korte termijn de continuïteit van de opleidingen wordt doorbroken. Ik acht het niet uitgesloten dat - om meerdere redenen, waaronder in deze tijd zeker ook de financiële - vooralsnog gebruik moet worden gemaakt van bestaande faciliteiten voor agrarische lerarenopleidingen. De Minister van Landbouw en Visserij, A. P. J. M. M. van der Stee Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15 800 hoofdstuk XIV, nr. 35 6