BAKKER SCHUT VAN DER PLAS. Schrifielijk commentaar op de Conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden van 4 september 2012

Vergelijkbare documenten
Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Parketnummer: /17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

1. De Rechtbank Amsterdam heeft op 30 december 2014 het door klager op de voet van art. 552a Sv ingediend klaagschrift ongegrond verklaard.

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

Samenvatting strafzaken die in 2008 zijn aangemeld bij/afgedaan door de Toegangscommissie

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277

ECLI:NL:GHSHE:2017:978

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid:

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig.

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

ECLI:NL:RBDHA:2017:9296

ECLI:NL:GHAMS:2014:61 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer K13/0320

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Beslissingen rechtbank op verzoeken raadslieden in strafzaken Hofstadgroep donderdag, 8 december 2005

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE raadkamer BESCHIKKING

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

redelijk vermoeden van schuld uitdrukkelijk onderbouwd verweer met conclusie

ECLI:NL:GHARL:2017:2188

ECLI:NL:GHDHA:2017:2291

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

ECLI:NL:GHSHE:2005:AV1120

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

De indiener vraagt de Commissie een onderzoek in te stellen naar zijn

ECLI:NL:RBNNE:2017:1473

ECLI:NL:RBONE:2013:BY9769

ECLI:NL:RBBRE:2003:AN9917

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het Openbaar Ministerie gegrond.

ECLI:NL:RBMNE:2016:5688

ECLI:NL:GHAMS:2017:1213

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:GHAMS:2014:264

ECLI:NL:RBALK:2010:BO9234

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ1390

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2992

De indiener vraagt de Commissie een onderzoek in te stellen naar

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie eenheid Amsterdam en het Openbaar Ministerie te Amsterdam

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de.

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 16 februari 2017 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:RBROT:2016:10161

ECLI:NL:RBBRE:2008:BC2556

B A K K E R S C H U T & V A N D E R P L A S

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het arrondissementsparket te Rotterdam. Datum: 3 augustus Rapportnummer: 2011/226

Zoekresultaat - inzien document. ECLI:NL:RBOBR:2015:5776 Permanente link: Uitspraak. Rechtbank Oost-Brabant

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba BESLISSING

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Rapport. Rapport over een klacht over de Dienst Justitiële Inrichtingen. Datum: 31 december Rapportnummer: 2013/221

ECLI:NL:OGEAA:2016:411

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029

Een onderzoek naar het geen gevolg geven aan een rechterlijke uitspraak door het Openbaar Ministerie te Den Haag

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

ECLI:NL:RBMNE:2015:4984 Rechtbank Midden-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C/16/ / HA RK

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN S T R A F V O N N I S

ECLI:NL:RBMNE:2016:7744

De minister van Veiligheid en Justitie T.a.v. contactpersoon Nationale ombudsman mevrouw XXX Postbus EH DEN HAAG. Geachte heer Blok,

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

1 De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

ECLI:NL:PHR:2010:BN0043

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe,

thans uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie] te [plaats 2],

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1193

ECLI:NL:RBNHO:2017:2863

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

ECLI:NL:RBGEL:2013:5798

==================================================================== Artikel 1

ECLI:NL:RBAMS:2016:9239

Parketnummers : 13/ , 13/ , 13/ Vragen aan Officieren van Justitie mbt afdoeningsbeslissingen getuige Sonja Holleeder

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2016.

ECLI:NL:GHARN:2010:BO7685

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

BESCHIKKING INZAKE VERZOEK EX ARTIKEL 475 Jo 460 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING

ECLI:NL:RBMNE:2016:4569

ontnemingsbeslissing

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV0705

1.2. Verweerster in beroep (hierna: de Bank) heeft op 20 januari 2015 een verweerschrift ingediend.

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

ECLI:NL:RBHAA:2005:AT3074

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

Transcriptie:

BAKKER SCHUT VAN DER PLAS A D V 0 C A T E N Hoge Raad der Nederlanden Prinsengracht 708 1017 LA Amsterdam tel +31(0)20 622 30 77 fax +31(0)20 420 60 31 Zaaknummer: S 11/02065 H Schrifielijk commentaar op de Conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden van 4 september 2012 inzake: Hüseyin Baybasin - herziening St. Derdengelden Bakker Schut & Van der Plas: 63.50.32.945 BTW-nr: NL803856131B01

-2- Omdat Uw Raad voornemens is eerst op 30 oktober 2012 in deze zaak te beslissen, wordt hieronder gerefereerd aan de artikelen van het Wetboek van Strafvordering zoals deze op 1 oktober 2012 in werking zullen treden met de nieuwe Wet hervorming herziening ten voordele van 18juni 2012. Dit commentaar wordt ingediend op basis van het nieuwe arti kel 468 lid 5 Sv. De conclusie van de procureur-generaal geefi aanleiding tot de volgende opmerkingen. Het verzochte onderzoek 1. De procureur-generaal verzoekt U hem op te dragen om op grond van artikel 469 lid 1 Sv. nader onderzoek te verrichten zoals bedoeld in de artikelen 461 en 463 Sv. Het bewijsmateriaal waarmee het herzieningsverzoek is onderbouwd vormt hiertoe aanleiding, aldus de conclusie. Zonder nader onderzoek kan de betrouwbaarheid van de inhoud van het overgelegde bewijsmateriaal in onvoldoende mate worden beoordeeld. Het onderzoek dat de procureur-generaal voor ogen staat omvat een audio-technisch onderzoek naar de voor het bewijs gebruikte telefoontaps alsmede het horen van getuigen, waaronder een bij het opsporingsonderzoek betrokken tolk en andere in het herzieningsverzoek genoemde klokkenluiders. Verzoeker tot herziening kan zich vinden in dit voorstel, zeker onder de voorwaar de zoals geformuleerd door de procureur-generaal, dat verzoekers raadsvrouwe wordt betrokken in het overleg over inhoud en uitvoering van dit onderzoek. Gezien de vorm, inhoud en omvang van het voorgestelde onderzoek, verdient het echter aanbeveling dat Uw Raad naast een opdracht tot onderzoek aan de procu reur-generaal tevens uit Uw midden een raadsheer-commissaris benoemt zoals be doeld in artikel 469 lid 2 Sv., die met de leiding van het onderzoek zal worden be last. De formulering van het nieuwe artikel 469 Sv. lijkt ruimte te bieden voor het gelijktijdig geven van beide opdrachten. Het voordeel is dat daarmee aan de procu reur-generaal en de raadsheer-commissaris direct alle onderzoeksmogelijkheden ter beschikking staan van een officieel gerechtelijk vooronderzoek, zoals het benoe men van geregistreerde en niet-geregistreerde deskundigen, het horen van getuigen onder ede enzovoort. In deze zaak brengt dat met zich mee dat gevoelige getuigen, die bijvoorbeeld zullen moeten verklaren over wetenschap verkregen als opspo ringsambtenaar, direct door een rechter uit uw midden kunnen worden gehoord. Eventuele in het buitenland te horen getuigen of getuigen op leeffijd kunnen direct onder ede worden gehoord, omdat ze mogelijkerwijs niet in staat zijn ter zitting te verschijnen. Een bijkomend voordeel is dat Uw Raad direct betrokken blijft bij het lopende onderzoek.

De tijdlijn: PriceWaterhouseCoopers -3-2. Het nadeel van het door de procureur-generaal voorgestelde onderzoek ligt natuurlijk in de aanzienlijke tijd die een dergelijk onderzoek zal gaan kosten en het gegeven dat verzoeker de uitslag ervan moet afwachten in een penitentiaire inrichting. Het aan het herzieningsverzoek ten grondslag gelegde bewijsmateriaal is naar de mening van verzoeker ruimschoots voldoende om reeds nu te concluderen tot het ernstig vermoeden dat in het geval de feitenrechter van deze nieuwe gegevens kennis had gehad, dit zou hebben geleid tot een vrijspraak of niet-ontvankeljkverklaring van het openbaar ministerie. Dit geldt allereerst voor het novum dat het onderzoek van PriceWaterhouseCoopers naar de informatiebeveiliging van de Nederlandse tapkamers in 2003 opleverde. Zoals aangegeven in mijn toelichting van 7 februari 2012 op het herzieningsverzoek en in mijn aanvullende brief van 5 maart 2012 maakte dit onderzoek duidelijk dat de wijze waarop de tapkamers tot 2003 functioneerden, niet voldeed aan de eisen die daaraan wettelijk waren gesteld ten behoeve van de betrouwbaarheid van het daarmee vergaarde en geregistreerde tapmateriaal. Volgens Uw jurisprudentie inzake de geuridentificatieproeven, moet er dan in individuele gevallen zoals de onderhavige van worden uitgegaan dat in strijd met de voorschriften is gehandeld behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel en dat het resultaat van een dergelijke bewijsgaring van het bewijs moet worden uitgesloten. Op basis van dit nieuwe gegeven had de toetsing van de feitenrechter in de onderhavige zaak daarom niet moeten zijn of de stelling van de verdediging dat de opnamen waren gemanipuleerd, aannemelijk kon worden gemaakt. De bewijslast was dan omgekeerd, in die zin dat was getoetst ofjustitie aannemelijk had kunnen maken dat er ondanks de falende gegevensbeveiliging in de tapkamers toch geen sprake was geweest van het wissen, toevoegen en/of anderszins veranderen van gegevens. Gezien de resultaten van de tot nu toe uitgevoerde deskundigenonderzoeken hadden de voor het bewijs gebruikte taps deze toets dan niet doorstaan, zo is het meer dan ernstige vermoeden nu. Dit impliceert dat reeds nu zonder nieuw aanvullend onderzoek zoals door de procureur-generaal voorgesteld het ernstig vermoeden bestaat dat het hof op basis van deze nieuwe gegevens van PriceWaterhouseCoopers de telefoontaps van het bewijs zou hebben uitgesloten. Nu deze telefoontaps 90 procent van het bewijsmateriaal vormen, zou dit zonder meer tot vrijspraak hebben geleid. Dit argument van verzoeker laat de conclusie van de procureur-generaal in feite onbesproken. De Öge-zaak 3. Hetzelfde geldt in nog sterkere mate voor de nova die het herzieningsverzoek heeft ingebracht in de afzonderlijke Öge-zaak : de veroordeling van verzoeker voor een moord in een theetuin in Istanbul. Zoals de procureur-generaal aangeeft is dit het

enige feit waarvoor verzoeker is veroordeeld en waarvoor wettelijk een levenslange gevangenisstraf kon worden opgelegd. Indien de voor deze specifieke zaak nieuw opgekomen feiten reeds nu zonder nieuw nader onderzoek het ernstige vermoeden opleveren dat deze indien zij eertijds bekend waren geweest tot vrijspraak van verzoeker in deze zaak zouden hebben geleid, dan zou dat reeds nu een grond moeten opleveren voor opschorting van de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf. Uw Raad heeft hiertoe de competentie op grond van artikel 473, lid 4 Sv. Verzoeker verblijft thans 14 jaar en 6 maanden in detentie voor deze zaak. Dat is een periode die de executie van een gevangenisstraf van 20 jaar het strafinaximum waarvoor verzoeker indertijd op grond van de overige feiten veroordeeld had kunnen worden al met meer dan een jaar overstijgt. Verzoeker is van mening dat reeds op grond van het novum van de Turkse vrijspraak van de volgens het hof in deze zaak uitgelokte tussenpersoon en het niet vervolgen van de andere tussenpersoon, een herziening in deze specifieke zaak onontkoombaar is, onafhankelijk van de uitkomst van een nader onderzoek naar de aan dit feit ten grondslag gelegde tapgesprekken A 1-1 t/m A 1- A 1-28. De conclusie van de procureur-generaal is evenmin toegekomen aan een aparte weging van dit voor deze specifieke zaak ingebrachte novum. Ten om~echte, aldus verzoeker. 4. De bewezenverklaring in deze zaak luidt het op 9 november 1997 in Istanbul tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachte rade van het leven beroven van ene Öge. Verzoeker zou volgens de bewijsconstructie van het hof vanuit Nederland telefonische instructies tot het plegen van deze moord hebben gegeven aan ene Yavuz en Nuri Korkut. En ook na de moord werd verzoeker op de hoogte gehouden door dezelfde personen, aldus het hof. En het is puur uit de door het hof veronderstelde, door verzoeker aan deze twee personen gegeven opdracht, dat het hof verzoekers betrokkenheid bij deze moord afleidt. Zoals de bewijsoverweging het weergeeft: Verdachte had voor de moord tele/önisch contact met Yavuz en Nuri Korkut. Daaruit blijkt dat verdachte opdrachten mei betrekking tol deze moord geefl~ indirect de personen die uiteindelijk de opdracht moesten uitvoeren, aanstuurt en de gang van zaken daaromheen dirigeert. En Het hof is van oordeel dal tussen verdachte, die in Nederland verbleef en Ya vuz, Nuri Korkul en de pleger van het feit, een zeer nauwe samenwerking heeft bestaan, die op niets anders dan de dood van Sadik Suleyman Öge gericht kon zijn. Verdachte moel dan ook als mededader worden aangemerkt en daaraan doet niet qfdat verdachte bij de moord niet lijfelijk aanwezig was. 5. Deze bewij sconstructie van het hof dat verzoeker de moord zou hebben gepleegd door opdracht daartoe te geven aan Yavuz en Korkut is definitief onderuitgehaald door het Turkse opsporingsonderzoek en het definitieve oordeel -4- het arrest, sub rov 10.6.1

-5- van de Turkse strafrechter in dezelfde zaak. De Nederlandse tapgesprekken uit dit zaaksdossier zijn op 27 maart 1998 aan Turkije overgedragen en meegenomen in het Turkse onderzoek.2 Noch deze uit Nederland ontvangen stukken, noch het op grond daarvan in Turkije plaatsgevonden strafrechtelijke onderzoek naar de moord hebben echter geleid tot een strafvervolging van Nuri Korkut, die op dat moment in Turkije ter zake van een ander delict was gedetineerd.3 Wel is in Turkije op verdenking van het (uitlokken van ofwel) samenzweren tot de moord op Öge een strafvervolging geïnitieerd tegen de drie verdachten Yavuz Yavuztürk, Düzgün Dilaver Eren en Osman Katmer. Deze strafvervolging is opi3 oktober 2004 uitgemond in een vrijspraak van alle verdachten omdat er ondanks jarenlang aanvullend Turks onderzoek verre van voldoende wettig en overtuigend bewijs voor hun veroordeling voorhanden was, aldus het vonnis van 13 oktober 2004 van de Rechtbank te Bakirköy.4 De rechtbank volgde in dit oordeel de Turkse officier van justitie, die zelf voor deze vrijspraak pleitte.5 De betreffende documenten zijn als bijlagen van het herzieningsverzoek aan Uw Raad en de procureur-generaal ter beschikking gesteld. 6. Aan deze uitspraak van de Turkse strafrechter kan geen andere conclusie worden verbonden dan dat het Turkse onderzoek onvoldoende feiten heeft opgeleverd voor een veroordeling van Yavuz Yavuztürk voor betrokkenheid bij de moord op Öge. Duidelijk is ook, gezien het vonnis, dat de Turkse opsporingsautoritei ten tegen Korkut onvoldoende aanwijzingen aanwezig achtten om hem über haupt voor betrokkenheid bij deze moord te vervolgen. Deze nieuw opgekomen gegevens doen de bewijsconstructie van het hof zoals geformuleerd in bewijs overweging 10.6.1 van het arrest, volledig teniet. Jarenlang onderzoek op de plaats en in het land van het delict hebben uitgewezen dat de tussenpersonen via wie verzoeker volgens het hof de moord op Öge zou hebben laten plegen, op geen enkele wijze bewijsbaar zijn betrokken bij deze moord. De feiten rondom de moord op Öge zoals door de Turkse autoriteiten uitgezocht, blijken achteraf rechtstreeks in strijd met de interpretaties die het hof in relatie tot deze moord heeft gegeven aan de voorhanden tapgesprekken. Ander concreet afdoende bewijs van verzoekers betrokkenheid bij deze moord ontbreekt ten enenmale. Dit is een conclusie die nu al kan worden getrokken. Op dit punt is naar de mening van verzoeker geen nader onderzoek door de procu 2 bijlage 52 bij herzieningsverzoek: proces-verbaal Ferdinand Johannes Reuvers, IRT Noord- en Oost Nederland, d.d. 17 februari 1999 betreffende rechtshulpverzoek Parket Hoofdofficier te Bakirköy, ge nummerd 1997/52508 bijlage 53 bij herzieningsverzoek: document d.d. 4 mei 2005 van de Rechtbank nr. 1 voor zware strafza ken te Bakirköy ~ bijlage 54 bij herzieningsverzoek: vonnis nr. 2004/348, Rechtbank voor zware strafzaken te Bakirköy, d.d. 13 oktober 2004, parketnr. 2000/10264, dossiernr. 200 1/429 ~ bijlage 55 bij herzieningsverzoek: proces-verbaal terechtzitting Rechtbank voor zware strafzaken te Bakirköy, d.d. 13 oktober 2004, dossiernr. 2001/429

-6- reur-generaal vereist. Een dergelijk onderzoek wordt ook niet door de procureurgeneraal gevraagd. 7. Waar de conclusie op p. 33 opmerkt dat verzoeker ooit van het gesprek A 1-1 heeft erkend dat dit een door hem gevoerd gesprek met Yavuz betreft over de moord op Öge en wat daarover in de krant had gestaan, wil ik nog een korte opmerking maken. Hetgeen de conclusie hier stelt is onjuist in die zin dat verzoeker in het door de procureur-generaal bedoelde verhoor aangaf niet te weten met wie hij sprak in dat gesprek. Als het over de Öge-zaak ging, dan kan het niet anders dan dat het ging over wat men daarover uit de kranten had vernomen, zo is zijn reactie geweest. Nadat verzoeker zelf rustig naar de betreffende opname had kunnen luisteren, heeft hij in zijn verhoor van 4 maart 1999 aan de rechter-commissaris uitgelegd dat in bedoeld gesprek Al -1 helemaal niet wordt gesproken over theetuin. Het gebruikte Koerdische woord in dit gesprek is Boxce hetgeen betekent knapzak en niet Bahce. Aan de rechter-commissaris is indertijd door verzoeker uitgelegd dat het woord Boxce in overdrachtelijke zin wel wordt gebruikt als aanduiding van een Koerd die een moeilijke situatie ontvlucht. Verzoeker legde uit indertijd vele Koerden behulpzaam te zijn geweest bij het ontvluchten van Turkije.6 De Nederlandse deskundige van de Koerdische taal bij uitstek, professor Martin van Bruinessen, bevestigde deze uitleg van verzoeker over dit gesprek in diens verhoor door de rechter-commissaris op 5 januari 2000. Hij zegt na zorgvuldige beluistering van gesprek A 1-1: U houdt mij voor dat de verdachte verklaard heeft dat niet het woord Bachtsie uitgesproken wordt maar het woord Boktsje. Dit laatste woord ken ik in de be teken is van een buidel met kleding. U vraagt mij nogmaals naar het gesprek te luisteren en mede te delen of ik het woord Bachtsje ofhet woord Bokisje hoor. Ik kan u hierop antwoorden dat ik het niet mei zekerheid kan zeggen. Ik hoor namelijk in het woord een korte a die enigszins gerond overkomt, zodat sprake kan zijn van een o -klank. Het woord Bachtsje heeft meestal een lange Het mag duidelijk zijn dat het als bewijs gepresenteerde gesprek A 1-1, al dan niet gemanipuleerd, op zich onmogelijk voldoende bewijs vormt voor enigerlei betrokkenheid van verzoeker bij de Öge-moord. Het is zelfs dubieus of in het gesprek überhaupt het woord tuin wordt uitgesproken. Hetzelfde geldt voor de veronderstelde uitspraak die verzoeker daarover zou hebben gedaan bij de rech ter-commissaris, een uitspraak die later afdoende is gecorrigeerd en genuan ceerd. 6 verhoren van H. Baybasin door de rechter-commissaris op 13 en 14januari1999 en 4maart 1999 ~ verhoor van MM. Bruinessen door de rechter-commissaris op 5januari 2000, p. 2

Toepassing van artikel 473, lid 4 Sv. -7-8. Het een en ander impliceert dat het verzoek tot herziening in deze afzonderlijke Öge-zaak gereed ligt voor een gegrondverklaring. Hiervoor is de vraag naar het al of niet gemanipuleerd zijn van de voor het bewijs gebruikte taps niet eens meer doorslaggevend. Een gegrondverklaring zou impliceren dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde levenslange gevangenisstraf per onmiddellijk zou worden geschorst of opgeschort. Voor de andere zaken waarvoor verzoeker werd veroordeeld, geldt immers een wettelijk strafrnaximum van 20 jaar, dat verzoeker eenvoudig gezegd al heeft uitgezeten. De in feite onontkoombare gegrondverklaring in de Öge-zaak zal weer voor aanzienlijke tijd worden uitgesteld het eigenlijke verzoek tot herziening dateert al van 18 april 2011 indien u het door de procureur-generaal verzochte nadere diepgravende onderzoek toewijst. Hetzelfde geldt voor de betekenis van de uitkomsten van het onderzoek van PriceWaterhouseCoopers voor de aan het bewijs ten grondslag gelegde telefoon taps. Ook deze kwestie is naar het inzicht van verzoeker beslissingsrijp. De nadelige gevolgen van het nieuw voorgestelde uitstel als gevolg van een overigens ook door verzoeker gewenst nader onderzoek, kunnen door Uw Raad zoals gezegd worden weggenomen door bij toewijzing van het verzochte onderzoek, tevens te beslissen tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. Op grond van het voorafgaande en onder verwijzing naar hetgeen in het herzienings verzoek is aangevoerd, wordt u in separaat bijgevoegd verzoek gevraagd hiertoe over te gaan. De logica van de complottheorie 9. Over hetgeen de procureur-generaal in zijn conclusie naar voren brengt over de logica van de aan het herzieningsverzoek ten grondslag gelegde complottheorie, resten mij nog de volgende opmerkingen. Deze theorie is niet door verzoeker bedacht. De informatie over de reden en achtergrond van de indertijd tegen verzoeker geïnitieerde strafvervolging en de wijze van verzameling van het bewijsmateriaal is verzoekers raadsvrouwe aangereikt door en vanuit een grote diversiteit aan bronnen. Het is puur en alleen op deze bronnen dat het herzienings verzoek zich baseert. Alle bronnen zijn met naam en toenaam aan U en de procureur-generaal overgelegd. Wanneer hetgeen deze bronnen eensluidend en in aanvulling op elkaar beweren waar is, zo stelt de procureur-generaal, dan heeft dit meer dan ernstige gevolgen voor de Nederlandse (rechts)staat. Vooralsnog wil de procureur-generaal deze conclusie niet trekken. Maar de twijfels die worden opgeroepen door het overgelegde materiaal, het gewicht van de zaak (een straf van levenslang opgelegd aan een mogelijk onschuldige) en de aard van de beschuldigingen jegens de Nederlandse overheid brengen, aldus de procureur generaal, wel de noodzaak mee van een nader onderzoek van het overgelegde materiaal. In het voorgestelde onderzoek kan verzoeker zich, zoals sub 1 aangegeven, vinden.

10. De procureur-generaal vraagt zich af(op p. 39 van zijn conclusie) of de uitlating van de voormalige politiechef Emin Arslan over de operatie in 1998 tegen de Organisatie van Baybasin welke onder zijn leiding hadplaatsgevonden, niet ietwat was ingekleurd door Arslans behoefte zijn eigen rol groter te maken dan de feiten toestaan. In dat verband wil ik nog wijzen op bijlage 70 bij het herzienings verzoek, die op 19 september 2011 aan Uw Raad werd toegezonden. Het betreft een videofragment van een persconferentie van de toenmalige Turkse Minister van Binnenlandse Zaken over verzoekers arrestatie in Nederland de dag ervoor. De nieuwslezer van de Turkse staatstelevisie geeft aan dat de Minister van Binnenlandse Zaken spreekt over een politieoperatie, die op basis van informatie en op verzoek van Turkije is gestart en in samenwerking met de politiediensten van Nederland~ Engeland, Duitsland en België is uitgevoerd. Het betreft hier daags na verzoekers arrestatie een directe bevestiging van Arslans woorden uit de mond van Turkije s hoogste politiebaas. Het stamproces-verbaal 11. Tot slot wil verzoeker een nuancering aanbrengen op hetgeen de procureurgeneraal (op p. 7 van de conclusie) citeert uit het stamproces-verbaal in de strafzaak tegen verzoeker, te weten dat verzoeker in Turkije gesignaleerd zou hebben gestaan op verdenking van grootscheepse smokkel van morfine-base met de schepen Kisemetin-I en Lucky-S. De inhoud van de bij lagen 8 en 9 bij het herzieningsverzoek maken aannemelijk dat ook deze eertijds vanuit Turkije aan Nederland verstrekte informatie vals was want onjuist. In bijlage 9 citeert de Turkse onderzoeksjournalist Necdet Menzir. Deze was in de periode 1992-1995 hoofd van de politie te Istanbul. Waar hij spreekt over de toen mede door hemzelf verrichte strafrechtelijke onderzoeken naar de in het starn-procesverbaal bedoelde drugstransporten met de boten Lucky-S en Kisme tim- 1, zegt hij: Dat Bayba~in met deze beide zaken niets te maken had was toen ook al gebleken. 8 Uit bijlage 8, het EK RAPOR van Hüseyin Celebi, blijkt hetzelfde. Daarin staat vermeld: Van de Rechtbank voor Staatsveiligheid is er een document verkregen waarin staat dat Hüseyin Baybasin niets te maken heeft met het gebeuren omtrent de boot Lucky S. De in Turkije hooggeplaatste politieambtenaren Hüdai Sayin, Ferruh Tankus en M Emin Aslan hebben met opzet aan de Nederlandse officier van Justitie valse documenten en informatie doorgespeeld. ~ -8-8 bijlage 9 bij het herzieningsverzoek: Nederlandse vertaling van verklaring van Burhan Kazmali over door hem afgenomen interviews, p. 2 ~ bijlage 8 bij het herzieningsverzoek: EK RAPOR, Ankara, januari 2007, p. 40

Ter illustratie van hetgeen het Aanvullend Rapport hierover opmerkt, wordt hierbij een document overgelegd van de Rechtbank voor Staatsveiligheid te Istanbul, met daarin de officiële mededeling dat Hüseyin Baybasin inderdaad nooit is veroordeeld voor betrokkenheid bij de uit 1993 daterende Lucky S. zaak. 9- Dit conmientaar wordt ondertekend door mr. A.G. van der Plas, advocaat in het arrondissement Amsterdam, kantoorhoudende aldaar aan de Prinsengracht 708 (1017 LA), die hiertoe door verzoeker bepaaldelijk is gevolmachtigd. Amsterdam, 17 september 2012 0 bijlage bij schriftelijk commentaar: document van de Rechtbank voor Staatsveiligheid te Istanbul d.d. 4 februari 2002, dossiernummer 1993/183