5b-project 'Landbouw met beperkingen' Proefopzet 1. Inleiding In het 5b-gebied Westhoek-Middenkust selecteerden we 10 percelen, zie figuur 1 op pagina 2. Op elk perceel is een 10 are groot proefvlak afgebakend waarop 3 objecten liggen met 2 herhalingen, dus zes kwadraten. De drie objecten zijn: * geen bemesting met eerste maaidatum vanaf 1 juli ('botanisch beheer') * eerste maaidatum vanaf 15 juni, bemesting na 1 van 50 kg N/ha en na 2 nogmaals 50 kg N/ha ('weidevogelbeheer') * praktijkuitbating conform de landbouwer 2. Proefvlakken Per proefvlak zijn er dus 6 permanente kwadraten. De opstelling vindt U in figuur 2. De permanente kwadraten meten 8 meter bij 8 meter, op proefvlak 6 en 7 zijn ze wegens de beperking in de breedte 13 meter x 5 meter groot. PU1 WV1 BB1 PU2 BB2 WV2 Fig. 2. Schema van het proefvlak met de 6 permanente kwadraten met PU = object 'praktijkuitbating', WV = object 'weidevogelbeheer' 1
en BB = object botanisch beheer; = peilbuis grondwatertafel Figuur 1. Verspreiding van de 10 onderzoekspercelen van de 5b-proef 'Landbouw met beperkingen' 5b-gebied Westhoek-Middenkust ligging percelen De ligging van de objecten op het proefvlak is wegens de heterogeniteit binnen het perceel gewijzigd. Tussen de buitenste permanente kwadraten en het omliggende perceel en tussen het object praktijkuitbating en de beheersobjecten ligt een bufferzone van 4 meter. Binnen het proefvlak is er ook een peilbuis aangebracht om de grondwaterstand op te meten. 2
3. Proefplan In deze paragraaf wordt per object de bemestings- en maaiplanning besproken. De bemesting gebeurt via minerale meststoffen: - stikstof (N) uit ammoniaknitraat (27% + 4%MgO), - fosfor (P 2 O 5 ) uit Tripelfosfaat (46%) - kalium (K 2 O) uit chloorpotas (40% + 6% MgO + 5% Na) Op bedrijf 4 echter wordt het object praktijkuitbating organisch bemest via mengmestinjectie. De maaidata zijn niet strikt, t.t.z. ze zijn afhankelijk van de optredende weersgesteldheid. 3.1. Object 'praktijkuitbating' Op het object praktijkuitbating gaat men de opbrengst en kwaliteit na van gras dat bemest is binnen de beperkingen van het Mestdecreet. Waar de landbouwer het perceel als hooiland uitbaat, worden zijn bemesting en maaidata nagevolgd (op perceel 4, 5, 6, 8 en 9). Waar de landbouwer het perceel als weiland uitbaat (perceel 1, 2, 3, 7 en 10) is er een maai- en bemestingsschema opgesteld (zie tabel 1 en 2). Op percelen weiland waar de landbouwer een eerste maait (maaiweiden), wordt de maaidatum van de landbouwer gevolgd. Tabel 1. Bemestingsplan voor het object praktijkuitbating' op weilandpercelen bemesting tijdstip kg N / ha kg P 2 O 5 / ha kg K 2 O / ha voor 1 100 100 100 na 1 80 0 80 na 2 80 0 80 na 3 80 0 80 Tabel 2. Maaiplanning voor het object 'praktijkuitbating' op weilandpercelen datum 1 05/05 2 20/06 3 05/08 4 okt 3
3.2. Weidevogelbeheer (WV) Weidevogelbeheer houdt in dat de eerste uitgesteld wordt tot half juni. Bemesting is toegelaten: in het voorjaar krijgt het object een basisbemesting fosfor en kali. Wegens de verlate eerste maaidatum wordt er voor de eerste geen N gegeven, zie tabel 2. Na de eerste en na de tweede dient men telkens 50 eenheden stikstof toe. Tabel 3. Bemestingsplan voor het object 'weidevogelbeheer' op weilandpercelen bemesting tijdstip kg N / ha kg P 2 O 5 / ha kg K 2 O / ha voor 1 0 60 100 na 1 50 0 0 na 2 50 0 0 Tabel 4. Maaiplanning voor het object 'weidevogelbeheer' op weilandpercelen datum 1 15/06 2 01/08 3 okt 3.3. Botanisch beheer (BB) Bij botanisch beheer gelden de strengste beheersbepalingen: totale nulbemesting en uitstel van de eerste tot juli, zie tabel 5. Twee of waar mogelijk drie n worden gemaaid. Tabel 3. Maaiplan voor het object 'botanisch beheer' Datum 1 01/07 2 15/08 of okt 3 Okt 4. Analyses De opbrengst en de voederwaarde van de 10 proefpercelen wordt gedurende 3 jaar gemeten. Daarnaast onderzoekt men de invloed van beheersmaatregelen op de bodemvruchtbaarheid en de botanische toestand. Men maakt gebruik van volgende analyses: 4
4.1. Grasanalyses 4.1.1. Productie Van elk gemaaid kwadraat wordt de verse stofproductie ter plaatse gewogen. Men neemt van het maaisel een representatief monster waarvan men drogestofgehalte bepaalt. Via omrekenen bekomt men de droge stofopbrengst. Het gedroogde monster gemalen en bewaard voor de verdere bepalingen. 4.1.2. Kwaliteit Per monster wordt volgende inhoud bepaald: - ruw eiwit (RE) via de methode van Kjeldahl - ruwe celstof (RC) volgens de Weendemethode - ruw as (RAS) - verteerbaarheidscoëfficiënt van de organische stof (VCos): deze gebruikt men om de VEM-waarde te berekenen - mineralengehaltes aan fosfor (P), kalium (K), magnesium (Mg), calcium (Ca) en natrium (Na) - het gehalte darmverteerbaar eiwit (DVE) en de onbestendige eiwitbalans (OEB) worden berekend aan de hand van regressies van de gegevens van ruw eiwit, de verteerbaarheid en het asgehalte 4.2. Bodemanalyses Verminderen en/of weglaten van bemesting beïnvloedt de bodemvruchtbaarheid. Als bodemkarakteristieken worden de zuurtegraad, de mineraleninhoud van de laag 0 tot 30 cm en de minerale stikstofinhoud van de lagen 0-30cm, 30-60cm en 60-90cm bepaald. Verder is er per proefvlak een peilbuis geplaatst om het niveau van het grondwater na te gaan, zie ook figuur 2. 4.3. Vegetatie De invloed van het verlagen van de bemesting en het uitstellen van de eerste maaidatum op de botanische toestand wordt onderzocht via een aangepaste rangorde-frekwentiemethode. Op elk kwadraat worden er een twintigtal monsters uitgeboord en geanalyseerd op de voorkomende plantensoorten. 5