Beoordeling Bevindingen

Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 5 januari 2010 Rapportnummer: 2010/001

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Rapport. Datum: 29 maart 2005 Rapportnummer: 2005/093

Rapport. Datum: 31 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/255

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209

Rapport. Datum: 8 juni 2006 Rapportnummer: 2006/197

Rapport. Datum: 29 maart 2005 Rapportnummer: 2005/091

Rapport. Datum: 21 december 2006 Rapportnummer: 2006/384

2. Per brief van 27 januari 2008 stelde verzoeker Rijkswaterstaat aansprakelijk voor de schade aan zijn auto.

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/248

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/266

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/401

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 21 januari 2005 Rapportnummer: 2005/020

Rapport. Datum: 16 mei 2003 Rapportnummer: 2003/124

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/210

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 20 juni 2007 Rapportnummer: 2007/126

Verzoeker klaagt er over dat de Kamer van Koophandel Noord-Nederland (hierna KvK):

Rapport. Datum: 28 september 2005 Rapportnummer: 2005/294

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

Rapport. Datum: 20 april 2006 Rapportnummer: 2006/152

Zij klaagt er voorts over dat de SVB de schade en kosten die het gevolg waren van de werkwijze van de SVB niet aan haar wil vergoeden.

Rapport. Datum: 30 januari 2007 Rapportnummer: 2007/017

Rapport. Datum: 8 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/237

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/199

Rapport. Datum: 28 juni 2006 Rapportnummer: 2006/232

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251

3. Op 26 juni 2007 diende verzoekster een klacht in omdat zij tot op dat moment het verschuldigde bedrag nog niet had ontvangen.

Rapport. Datum: 30 juni 1999 Rapportnummer: 1999/295

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van het College voor zorgverzekeringen. Datum: 10 mei Rapportnummer: 2012/078

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 13 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/316

Rapport. Datum: 10 december 2007 Rapportnummer: 2007/301

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Beoordeling. h2>klacht

Verzoekster klaagt erover dat de Informatie Beheer Groep (IB-Groep):

Rapport. Datum: 22 juli 2002 Rapportnummer: 2002/218

Rapport. Rapport over een klacht over Domeinen Roerende Zaken, directie Apeldoorn. Datum: 16 juli 212. Rapportnummer: 2012/120

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Rapport. Datum: 19 oktober 2007 Rapportnummer: 2007/229

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Rapport. Datum: 11 april 2000 Rapportnummer: 2000/148

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/086

2. kennelijk ook van mening is dat verzoeker geen recht had op schadevergoeding.

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

de eigen bijdrage 2006 alsmede de naheffing over 2006 onvoldoende duidelijk

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/053

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 8 april 2005 Rapportnummer: 2005/110

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Rapport. Datum: 10 september 2007 Rapportnummer: 2007/188

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Rapport. Datum: 11 juli 2003 Rapportnummer: 2003/218

Rapport. Datum: 19 maart 1998 Rapportnummer: 1998/070

Rapport. Datum: 5 april 2006 Rapportnummer: 2006/124

Rapport. Datum: 15 november 2007 Rapportnummer: 2007/257

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148

1. Op 5 juli 2007 diende verzoeker 's middags telefonisch een claim in via de Landelijke Informatielijn van Rijkswaterstaat.

Rapport. Datum: 8 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/261

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Rapport. Rapport over een klacht over het College van procureurs-generaal te Den Haag. Datum: 25 februari Rapportnummer: 2014/010

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/252

Rapport. Rapport over een klacht over Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid uit Dordrecht. Datum: 23 december Rapportnummer: 2011/367

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/049

Rapport. Datum: 5 september 2006 Rapportnummer: 2006/306

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/334

Rapport. Datum: 13 januari 2006 Rapportnummer: 2006/005

Rapport. Datum: 10 september 2007 Rapportnummer: 2007/189

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen uit Utrecht. Datum: 22 november Rapportnummer: 2011/346

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/083

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/331

Beoordeling Bevindingen

Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie van de CVOM stelselmatig niet op zijn correspondentie reageert.

Rapport. Datum: 1 september 2003 Rapportnummer: 2003/290

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 8 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/259

Rapport. Datum: 29 maart 2002 Rapportnummer: 2002/093

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

RAPPORT 2005/320, NATIONALE OMBUDSMAN, 21 OKTOBER 2005

Rapport. Datum: 27 maart 2007 Rapportnummer: 2007/055

Geen duidelijkheid over handhavingsverzoek Gemeente Amsterdam Stadsdeel Centrum

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/200

Transcriptie:

Rapport

2 h2>klacht Verzoeker klaagt erover dat de minister van Verkeer en Waterstaat de aansprakelijkheid heeft afgewezen voor de schade aan zijn woonark die zou zijn ontstaan als gevolg van het afwaaien van een tak van een boom van Rijkswaterstaat aan de Utrechtsestraatweg te Nieuwegein op 30 oktober 2006. Daarnaast klaagt verzoeker erover dat de minister van Verkeer en Waterstaat eerst op 5 juli 2007 inhoudelijk heeft gereageerd op zijn verzoek om schadevergoeding van 21 november 2006 en vervolgens pas op 19 november 2007 de uitkomst van het nader onderzoek bekend heeft gemaakt naar aanleiding van zijn schrijven van 21 juli 2007. Beoordeling Bevindingen 1. Op 30 oktober 2006 viel er rond half twaalf 's ochtends een tak van een van de populieren aan de Utrechtsestraatweg op de woonark van verzoeker, waarbij schade aan de woonark ontstond. Verzoeker nam direct contact op met de gemeente Nieuwegein, mede omdat nog een andere grote tak, in naar zijn idee slechte conditie, boven zijn ark hing. 2. De volgende dag, op 31 oktober 2006, kwamen twee medewerkers van de gemeente met een hoogwerker naar de Utrechtsestraatweg om de bomen te bekijken. Ter plekke concludeerden de medewerkers dat de betreffende bomen niet onder het beheer van de gemeente vielen, maar onder het beheer van Rijkswaterstaat. Wel gaven zij volgens verzoeker aan dat de populieren onbetrouwbaar en kaprijp waren. 3. Verzoeker nam vervolgens telefonisch contact op met Rijkswaterstaat en vroeg of iemand van Rijkswaterstaat langs kon komen om de situatie op te nemen. Omdat een reactie uitbleef schreef verzoeker op 21 november 2006 een brief aan Rijkswaterstaat waarin hij Rijkswaterstaat aansprakelijk stelde voor de schade aan zijn woonark. 4. In januari 2007 had verzoeker nog geen reactie ontvangen op zijn verzoek om schadevergoeding van 30 oktober 2006. Hij rappelleerde meerdere keren telefonisch. Door een medewerker van Rijkswaterstaat werd daarop gevraagd een overzicht toe te sturen van de kosten van de vermeende schade. 5. Op 28 februari 2007 stuurde verzoeker een overzicht van de kosten voor het herstel van de schade van 30 oktober 2006. Het overzicht betrof een totaalbedrag van 1539,38. 6. Op 16 maart en 1 juni 2007 rappelleerde verzoeker per e-mail. 7. Op 7 juni 2007 liet Rijkswaterstaat verzoeker weten hem uiterlijk 12 juni 2007 te zullen berichten.

3 8. Per brief van 5 juli 2007 reageerde de minister van Verkeer en Waterstaat inhoudelijk op het verzoek om schadevergoeding van 21 november 2006. De minister concludeerde dat hij geen schadevergoeding kon toekennen. Het afwaaien van een tak bij harde wind of storm was een overmachtsituatie waar Rijkswaterstaat niets aan kon doen. Dit zou anders zijn geweest als de bomen in een slechte onderhoudstoestand verkeerden, maar dit was volgens de gegevens van de minister niet het geval. 9. Per brief van 21 juli 2007 reageerde verzoeker op deze afwijzing. Verzoeker vond het kwalijk dat er niemand van Rijkswaterstaat was komen kijken. Daarnaast klaagde verzoeker erover dat Rijkswaterstaat hem negen maanden na zijn verzoek om schadevergoeding een dergelijk korte afwijzing stuurde, terwijl hij kosten had moeten maken om op verzoek van Rijkswaterstaat een overzicht van de schade te geven en bovendien vele keren had moeten rappelleren. Verzoeker vroeg daarom onder meer stukken op waaruit zou blijken dat er regelmatig onderhoud aan de bomen was gepleegd en waaruit zou blijken dat er op 30 oktober 2006 veel wind was. Daarnaast stelde verzoeker dat de reactie hem des te meer bevreemdde omdat medewerkers van de gemeente de bomen als onbetrouwbaar en kaprijp hadden bestempeld. 10. Op 19 september 2007 liet de minister van Verkeer en Waterstaat weten dat hij nogmaals de bevestiging van zijn district had ontvangen dat de bomen in goede onderhoudstaat verkeren en dat er in december 2006 nog een onderzoek had plaatsgevonden naar de staat van de bomen en dat ook daaruit naar voren was gekomen dat de bomen in goede staat verkeerden. Hij was echter nog in afwachting van eventuele rapporten en onderhoudsformulieren. De minister zegde toe inhoudelijk te reageren op de brief van verzoeker van 21 juli 2007 zodra hij de benodigde informatie had ontvangen. 11. Op 19 november 2007 schreef de minister van Verkeer en Waterstaat dat hij zijn standpunt handhaafde. De minister stelde dat Rijkswaterstaat aan zijn zorgverplichting had voldaan door regelmatig de bomen te inspecteren en te onderhouden. Bij de brief voegde hij een rapport gedateerd op 22 november 2006 dat aangaf dat de conditie en onderhoudsstaat van de bomen goed was. Er waren bovendien geen zichtbare symptomen van ziekten en/of aantasting, volgens dat rapport. 12.a. In het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman schreef de minister van Verkeer en Waterstaat per brief van 4 maart 2008 dat niet viel te achterhalen of aanstonds na de ontvangst van de melding van verzoeker op 31 oktober 2006 de situatie ter plekke is opgenomen. Wel worden de bomen jaarlijks gecontroleerd, aldus de minister. De boomcontrole vond plaats op 22 november 2006 en daarvoor waren ze voor het laatst eind 2005 gecontroleerd. Wanneer uit onderzoek blijkt dat er iets met de boom moet gebeuren, zoals rooien of opkronen dan wordt dit, volgens de minister, in de vorm van een aanbeveling aangegeven. Bij de betreffende bomen was dat niet het geval. 12.b. Op een vraag van de Nationale ombudsman of er contact was geweest met de

4 medewerkers van de gemeente die de betreffende populieren als gevaarlijk en kaprijp hadden bestempeld, antwoordde de minister: "Nee, RWS heeft geen contact gehad met de medewerkers van de plantsoendienst van de gemeente Nieuwegein. RWS gaat uit van het oordeel van de betrokken en ter zake zeer kundige aannemer. Deze heeft aangegeven dat de bomen gezond en nog zeker niet kaprijp zijn. Van uiteenlopende meningen is niet gebleken. Er is hieromtrent immers geen contact geweest met de gemeente. Daarnaast heeft RWS geen informatie ontvangen waaruit zou kunnen blijken dat het oordeel van de aannemer op onjuiste gronden berust of anderszins ondeugdelijk zou zijn." 12.c. Op de vraag hoe hard het waaide volgens de minister RWS op 30 oktober 2006, antwoordde de minister dat Rijkswaterstaat niet over weergegevens van die datum beschikt. Op de website van het KNMI zijn de daggegevens van 29 en 30 oktober 2006 beschikbaar. De gemiddelde windsnelheid op die data was 3.3 en 3.2 meter per seconde, dat is Beaufort. Beoordeling I. Ten aanzien van het afwijzen van aansprakelijkheid 1. Het redelijkheidsvereiste brengt met zich mee dat bestuursorganen voorafgaand aan elk handelen, of dit nu een rechtshandeling of een feitelijke handeling betreft, het belang van het realiseren van een doelstelling afwegen tegen de belangen van de burger. In het licht van het realiseren van de doelstelling mag de uitkomst van die belangenafweging niet onredelijk zijn. 2. Wat betreft de gehoudenheid tot schadevergoeding brengt het redelijkheidsvereiste mee dat het bestuursorgaan mag weigeren om financiële aansprakelijkheid voor ontstane schade te aanvaarden indien het in redelijkheid het standpunt kan innemen niet verplicht te zijn tot vergoeding van de door de burger opgegeven schade. In dat geval kan het bestuursorgaan het aan de burger overlaten om vragen betreffende de onrechtmatigheid van het handelen of betreffende de overige voorwaarden om de schadeclaim toe te wijzen aan het oordeel van de burgerlijke rechter te onderwerpen. Dit is slechts anders indien op voorhand duidelijk is dat het standpunt van het bestuursorgaan niet houdbaar is in een civiele procedure. In dat geval is de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding in strijd met het redelijkheidsvereiste. 3. Rijkswaterstaat is als eigenaar verantwoordelijk voor het beheer en het onderhoud van de bomen aan de Utrechtstestraatweg te Nieuwegein. Wanneer iemand schade ondervindt door een opstal, is de eigenaar hiervoor aansprakelijk, ongeacht of deze zelf heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. De enkele hoedanigheid van eigenaar brengt

5 aansprakelijkheid met zich mee. Een boom is echter, anders dan bijvoorbeeld een weg, geen opstal. Een eigenaar is niet risicoaansprakelijk met betrekking tot een boom. Wel kan er aansprakelijkheid bestaan op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna ook: BW) (zie Achtergrond onder 1.). 4. Uit het tweede lid van artikel 6:162 BW volgt dat strijd met wat volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, onrechtmatig handelen oplevert. De Nationale ombudsman overweegt dat dit voor Rijkswaterstaat als boomeigenaar inhoudt enerzijds de verplichting tot het verrichten van onderhoud en het plegen van controles en anderzijds het adequaat ingrijpen indien, al dan niet naar aanleiding van een controle, een potentieel risico wordt aangetroffen. 5. De minister betwistte de aansprakelijkheid voor de schade die verzoeker zou hebben geleden. Volgens de minister had Rijkswaterstaat aan zijn zorgverlichting voldaan door de bomen regelmatig te inspecteren en te onderhouden. Bij de meest recente controle op 22 november 2006 bleek dat de onderhoudstaat van de bomen goed was en waren er geen zichtbare symptomen van ziekten en/ of aantastingen. 6. De Nationale ombudsman overweegt het volgende. Het enkele vallen van een tak van een boom op de woonark van verzoeker is niet voldoende om aansprakelijkheid te vestigen. Uit het onderzoek is gebleken dat Rijkswaterstaat de bomen jaarlijks heeft gecontroleerd. Daarbij was er over deze bomen geen gevaar bekend dat tot nadere actie had moeten leiden. Niet is gebleken dat Rijkswaterstaat een andere aanleiding had om een verhoogd risico te verwachten. 7. Gelet op hetgeen onder 6. is overwogen moet worden geoordeeld dat in dit geval de gronden en de overwegingen waarop de betwisting van de aansprakelijkheid berust, verdedigbaar zijn en dat niet op voorhand duidelijk is dat het standpunt van de minister van Verkeer en Waterstaat niet houdbaar is in een civiele procedure. De beslissing van de minister van Verkeer en Waterstaat om de aansprakelijkheid voor de schade aan verzoekers woonark af te wijzen, is dan ook niet genomen in strijd met het redelijkheidsvereiste. De onderzochte gedraging is behoorlijk. Overigens bevreemdt het de Nationale ombudsman wel dat de minister in de eerste reactie op de claim van verzoeker stelt niet aansprakelijk te zijn vanwege de overmachtsituatie bij harde wind of storm, nu uit weerrapporten van het KNMI blijkt dat de gemiddelde windsnelheid op 29 en 30 oktober 2006 twee op de schaal van Beaufort was. II. Ten aanzien van de behandelingsduur

6 1. Het vereiste van voortvarendheid houdt in dat bestuursorganen slagvaardig en met voldoende snelheid optreden. Dit brengt met zich mee dat bestuursorganen zaken binnen de wettelijke of redelijke termijn afhandelen. 2. Op grond van artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (zie Achtergrond, onder 2.) dient een bestuursorgaan een aanvraag te behandelen binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. Als uitstel van de beslissing nodig is, dient een kennisgeving van de vertraging te worden verstuurd met daarin de vermelding van een nieuwe termijn. In situaties als de onderhavige past de Nationale ombudsman naar analogie artikel 4:13 Awb toe. Dit betekent dat de Nationale ombudsman een termijn van acht weken redelijk acht voor het behandelen van verzoeken om schadevergoeding. 3. De periode vanaf het moment dat verzoeker zijn verzoek om schadevergoeding indiende op 21 november 2006, tot het moment dat hij een eerste inhoudelijke beslissing kreeg op zijn verzoek, namelijk op 5 juli 2007, bestrijkt meer dan een half jaar. Ook op zijn herzieningsverzoek van 21 juli 2007 reageerde de minister niet eerder dan op 20 november 2007, bijna vijf maanden na het verzoek. 4. Weliswaar heeft de minister naar aanleiding van het herzieningsverzoek op 19 september 2007 een tussenbericht gezonden aan verzoeker, maar hij heeft daarin geen nieuwe termijn genoemd. Bovendien heeft de minister noch in het tussenbericht, noch in de brief van 5 juli, of in de brief van 20 november 2007, noch in de reactie aan de Nationale ombudsman van 4 maart 2008 een verklaring gegeven voor de lange behandelingsduur, of zijn verontschuldiging aangeboden voor de vertraging. Daar komt bij dat de uiteindelijke beslissing van de minister van Verkeer en Waterstaat gebaseerd is op een enkel registratieformulier van 22 november 2006. Het is de Nationale ombudsman dan ook niet gebleken dat er sprake was van een dermate complexe situatie of van anderszins zwaarwegende omstandigheden die het nemen van de beslissing binnen de redelijke termijn van acht weken onmogelijk of onwenselijk maakten. 5. Zowel de beslissing op het verzoek om schadevergoeding van 21 november 2006 als de reactie op zijn herzieningsverzoek van 21 juli 2007 heeft te lang geduurd. De minister van Verkeer en Waterstaat heeft hiermee gehandeld in strijd met het vereiste van voortvarendheid. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van Rijkswaterstaat, Corporate Dienst te Utrecht, is:

7 niet gegrond ten aanzien van het afwijzen van aansprakelijkheid; gegrond ten aanzien van de behandelingsduur wegens strijd met het vereiste van voortvarendheid. Onderzoek Op 25 september 2007 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Nieuwegein, met een klacht over een gedraging van Rijkswaterstaat, Corporate Dienst te Utrecht. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Verkeer en Waterstaat, werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de minister van Verkeer en Waterstaat verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de minister een aantal specifieke vragen gesteld. Tijdens het onderzoek kregen Rijkswaterstaat, Corporate Dienst en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Rijkswaterstaat deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: Aansprakelijkheidstelling van verzoeker aan Rijkswaterstaat van 21 november 2006; Registratieformulier boomcontrolesysteem van 22 november 2006; Opgave van de kosten voor het herstal van de schade van verzoeker aan Rijkswaterstaat van 28 februari 2007; Rappel van verzoeker aan Rijkswaterstaat van 16 maart en 1 juni 2007; Reactie van Rijkswaterstaat aan verzoeker van 5 juli 2007; E-mailbericht van verzoeker van 21 juli 2007;

8 Tussenbericht van Rijkswaterstaat aan verzoeker van 19 september 2007; E-mailbericht van verzoeker aan de Nationale ombudsman van 25 september 2007; Reactie van Rijkswaterstaat van 20 november 2007; Brief van de minister van Verkeer en Waterstaat aan de Nationale ombudsman van 4 maart 2008; Daggegevens van weerstation De Bilt van 29 en 30 oktober 2006. Bevindingen Zie onder Beoordeling. Achtergrond 1. Burgerlijk Wetboek Artikel 6:162: "1. Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden. 2. Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond. 3. Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt." 2. Algemene wet bestuursrecht Artikel 4:13: "1. Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. 2. De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan."