Rapport. Datum: 7 november 2007 Rapportnummer: 2007/244

Vergelijkbare documenten
Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Rapport. Datum: 12 augustus 2004 Rapportnummer: 2004/310

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/018

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Datum: 17 september 2007 Rapportnummer: 2007/196

Rapport. Datum: 17 november 1999 Rapportnummer: 1999/470

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Voorts klaagt verzoekster erover dat die politieambtenaren hebben gedreigd haar aan te houden, omdat zij weigerde haar postcode aan hen te geven.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Datum: 3 mei 2004 Rapportnummer: 2004/151

Rapport. Datum: 11 februari 1998 Rapportnummer: 1998/024

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Rapport. Datum: 21 december 2006 Rapportnummer: 2006/384

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Rapport. Datum: 23 april 2004 Rapportnummer: 2004/135

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Rapport. Datum: 16 december 1999 Rapportnummer: 1999/501

Rapport. Datum: 23 april 2007 Rapportnummer: 2007/069

Rapport. Datum: 21 januari 2005 Rapportnummer: 2005/017

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Rapport. Datum: 11 februari 2005 Rapportnummer: 2005/038

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

Rapport. Datum: 18 januari 2007 Rapportnummer: 2007/008

Een onderzoek naar het vorderen van een identiteitsbewijs door de politie.

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/321

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 10 juni 2005 Rapportnummer: 2005/171

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/391

Rapport. Datum: 19 juni 2007 Rapportnummer: 2007/122

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/219

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Rapport. Datum: 20 april 2006 Rapportnummer: 2006/152

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 21 juni 2001 Rapportnummer: 2001/173

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/292

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland uit Amsterdam. Datum: 14 juni 2012

Rapport. Datum: 22 juni 2006 Rapportnummer: 2006/222

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/140

BESLUIT. Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Mededingingswet.

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

3. De korpsbeheerder deed de klacht bij beslissing van 22 februari 2007 af, waarbij hij beide klachtonderdelen ongegrond verklaarde.

Rapport. Datum: 12 maart 2002 Rapportnummer: 2002/066

Als aan één van de voertuigverplichtingen niet wordt voldaan, is dat strafbaar (zie Achtergrond, onder 1. en 2.).

Rapport. Datum: 25 september 2006 Rapportnummer: 2006/323

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Voorts klaagt verzoeker erover dat de politieambtenaren die nacht zonder toestemming zijn huis zijn binnengetreden.

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/400

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/242

Rapport. Datum: 3 december 1998 Rapportnummer: 1998/535

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 15 oktober Rapportnummer: 2012/169

Rapport. Datum: 29 augustus 2000 Rapportnummer: 2000/287

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/221

Rapport. Datum: 20 januari 2005 Rapportnummer: 2005/015

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Rapport. Datum: 1 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/298

Rapport. Datum: 3 juni 1998 Rapportnummer: 1998/207

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Rapport. Datum: 18 december 2003 Rapportnummer: 2003/484

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/222

Rapport. Datum: 23 september 2005 Rapportnummer: 2005/288

Rapport. Datum: 28 januari 1999 Rapportnummer: 1999/028

Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zond verzoeker hiervoor op 4 november 2006 een beschikking met een sanctiebedrag van 40.

Rapport. Datum: 29 december 1998 Rapportnummer: 1998/585

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Datum: 18 mei 2001 Rapportnummer: 2001/142

Rapport. Datum: 6 april 2006 Rapportnummer: 2006/136

Rapport. Datum: 26 juni 2006 Rapportnummer: 2006/227

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) te Amsterdam. Datum: 24 oktober 2012

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/401

Rapport. Datum: 18 oktober 2007 Rapportnummer: 2007/228

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Rapport. Datum: 10 februari 2006 Rapportnummer: 2006/043

Rapport. Datum: 21 juni 2007 Rapportnummer: 2007/129

Rapport. Datum: 7 november 2001 Rapportnummer: 2001/349

Transcriptie:

Rapport Datum: 7 november 2007 Rapportnummer: 2007/244

2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Haaglanden hem op 16 juni 2006 tweemaal hardhandig bij de bovenarm heeft beetgepakt. Beoordeling Algemeen Op 16 juni 2006 werd verzoeker door een politieambtenaar van het regionale politiekorps Haaglanden staande gehouden. De betrokken ambtenaar deelde verzoeker mee dat hij aan de verkeerde kant van de weg fietste en dat hij daarvoor een proces-verbaal zou krijgen. Tussen verzoeker en de betrokken ambtenaar ontstond een woordenwisseling. Verzoeker vond het flauw dat hij voor zijn (lichte) overtreding werd bekeurd en gaf de betrokken ambtenaar te kennen dat hij de wijze waarop deze zijn gezag uitoefende afkeurde. Terwijl de betrokken ambtenaar bezig was met het uitschrijven van een bekeuring verwijderde verzoeker zich van de betrokken ambtenaar, naar eigen zeggen omdat hij een getuige in het gesprek wilde betrekken. De betrokken ambtenaar pakte verzoeker daarop stevig beet aan zijn linkerbovenarm en maande hem te blijven staan. Toen verzoeker zijn poging herhaalde werd hij wederom, dit keer steviger, beetgepakt aan dezelfde arm en gemaand te blijven staan. De betrokken ambtenaar schreef de bekeuring uit en overhandigde verzoeker een aankondiging van een beschikking. Verzoeker hield enkele blauwe plekken op zijn bovenarm over aan deze gebeurtenis. De arts die hij na het incident bezocht, omschreef het letsel als volgt: " binnenzijde linkerbovenarm 3 hematomen: 3x3, 2x3, 6x3 cm. Wat oppervlakkige laceraties (scheuringen; N.o.) " I. Bevindingen 1. Verzoeker klaagt erover dat de betrokken ambtenaar (K.) hem tweemaal hardhandig bij de bovenarm heeft beetgepakt. Verzoeker vindt het geweldgebruik niet in verhouding staan tot de begane overtreding. Bovendien was er geen aanleiding om op dusdanig hardhandige wijze te worden aangepakt. Hij had geen pogingen ondernomen om te vluchten. Hij werd in zijn arm gepakt omdat hij een getuige in de discussie wilde betrekken. Verzoeker voelt zich door de betrokken ambtenaar mishandeld. 2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond en verwees voor zijn oordeel onder meer naar het advies van de onafhankelijke commissie voor klachten tegen de politie Haaglanden van 7 november 2006. De commissie had onder meer aangegeven het aannemelijk te achten dat de betrokken ambtenaar verzoeker in woord en daad duidelijk had aangegeven dat hij ter plaatse diende te blijven gedurende de tijd die de betrokken ambtenaar nodig had voor het uitschrijven van een aankondiging van een beschikking.

3 Toen verzoeker weg liep was de betrokken ambtenaar bevoegd verzoeker staande te houden en was de betrokken ambtenaar bevoegd geweld te gebruiken. De commissie liet in het midden of de gedraging van verzoeker aanleiding had gegeven tot een vorm van geweld bestaande uit het stevig vastpakken. In elk geval was verzoeker er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat er sprake was geweest van een buitensporige geweldstoepassing. De klacht werd door de commissie niet gegrond verklaard. II. Beoordeling 1. Behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen heeft een ieder recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam. Dit is neergelegd in artikel 11 Grondwet (zie Achtergrond, onder 6.). Het gebruik van geweld betekent een inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam. Op grond van artikel 8, eerste lid Politiewet (zie Achtergrond, onder 5.) is een politieambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening bevoegd geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt (het proportionaliteitsvereiste) en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt (het subsidiariteitsvereiste). 2. Vaststaat dat de betrokken ambtenaar ten aanzien van verzoeker geweld heeft gebruikt, door hem tot tweemaal toe stevig aan zijn arm vast te pakken. Voor de beoordeling van de vraag of het toegepaste geweld de toets der kritiek kan doorstaan, is ten eerste van belang de vraag of de politieambtenaar optrad in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. 3. Op grond van de stukken is komen vast te staan dat de betrokken ambtenaar verzoeker in redelijkheid kon aanmerken als overtreder van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, waarop de regels van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (verder WAHV) van toepassing zijn (zie Achtergrond, onder 1. en 2.). Op grond van de WAHV was de betrokken ambtenaar bevoegd om verzoeker een aankondiging van een beschikking uit te reiken (zie Achtergrond, onder 2.). Voorts was de betrokken ambtenaar op grond van artikel 5:16 van de Algemene wet bestuursrecht (verder Awb) als toezichthouder bevoegd te vorderen dat verzoeker zich stil hield. Artikel 5:20 Awb geeft aan dat een ieder verplicht is een toezichthouder alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden (zie Achtergrond, onder 3.). Onder omstandigheden houdt de verplichting ook in dat de betrokkene desverlangd blijft staan. Wanneer een betrokkene niet voldoet aan een vordering van de toezichthouder, begaat hij een strafbare overtreding en mag hij op grond van artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) worden staande gehouden (zie Achtergrond, onder 4.). Ingevolge dit artikel is iedere opsporingsambtenaar bevoegd een verdachte naar zijn naam, voornaam, geboortedatum, geboorteplaats, adres, woon- of verblijfplaats te vragen en hem daartoe staande te houden.

4 Doorgaans wordt de verdachte dan aangesproken. Wanneer de verdachte doorloopt of doorfietst, dan is het de opsporingsambtenaar toegestaan de verdachte daadwerkelijk te dwingen te blijven stilstaan voor de duur van de vragen. Hiertoe mag de opsporingsambtenaar betrokkene vastpakken. Dat kan gepaard gaan met het gebruik van geweld, mits het beoogde doel dit rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt (zie Achtergrond, onder 5.). Tot dusver kan worden gesteld dat de betrokken ambtenaar optrad in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. 4. Voor de beoordeling van de vraag of het toegepaste geweld de toets der kritiek kan doorstaan is het volgende van belang. De Nationale ombudsman stelt vast dat de betrokken ambtenaar verzoeker had gevorderd te blijven staan teneinde (voor het opmaken van een aankondiging van een beschikking) zijn personalia e.d. op te geven en zijn legitimatiebewijs te overhandigen. Ook mag ervan uit worden gegaan dat de situatie op dat moment al verhit was door de woordenwisseling die had plaatsgevonden over het al dan niet bekeuren voor de lichte overtreding die verzoeker beging. Voorts staat vast dat verzoeker zich tijdens deze vordering van de betrokken ambtenaar verwijderde, volgens verzoeker om er een getuige bij te roepen. De politieambtenaar kon dit echter redelijkerwijs opvatten als het niet voldoen aan een vordering van een toezichthouder, wat het strafbare feit oplevert van artikel 34 WAHV (zie Achtergrond, onder 2.). De betrokken ambtenaar was daarmee bevoegd verzoeker staande te houden en onder omstandigheden bevoegd geweld te gebruiken. Omdat het begrijpelijk is dat de betrokken ambtenaar gelet op de verhitte situatie geen tegenwerking meer tolereerde, heeft hij verzoeker aan zijn arm beetgepakt toen bleek dat deze niet stil bleef staan. Aan deze eerste keer dat verzoeker werd vastgepakt ging de duidelijke waarschuwing uit, dat van verzoeker verwacht werd dat hij zou blijven staan. Omdat verzoeker desondanks niet meewerkte heeft de betrokken ambtenaar hem een tweede keer, dit keer steviger, beetgepakt. De Nationale ombudsman is van oordeel dat, hoewel het betreurenswaardig is dat verzoeker daadwerkelijk letsel heeft opgelopen, verzoeker deze geweldsaanwending aan zijn eigen gedrag te wijten heeft. Ook indien een burger het niet eens is met het feit dat hij bekeurd wordt, dient hij de aanwijzingen van de politieambtenaar op te volgen. De Nationale ombudsman is daarbij, gelet op de feiten en omstandigheden van het geval, van oordeel dat de wijze waarop geweld is aangewend in verhouding stond tot het daarmee beoogde doel. 5. De zaak overziend heeft de politie niet in strijd met verzoekers recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam gehandeld. De onderzochte gedraging is behoorlijk. Conclusie

5 De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, is niet gegrond. Onderzoek Op 23 januari 2007 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Den Haag, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Den Haag over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd verzoeker en de betrokken ambtenaar een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en de betrokken ambtenaar berichtten dat het verslag hun geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: Verzoekschrift ontvangen op 23 januari 2007. Klachtdossier politie, ontvangen op 6 februari 2007, met bijlagen waaronder de formele klachtafdoening door de korpsbeheerder en het advies van de klachtencommissie van 7 november 2006, klacht van verzoeker van 17 juni 2006, verslag intakegesprek van verzoeker met politieambtenaar W. op 3 juli 2006 en een rapportage van W. van 10 juli

6 2006 en een rapportage van betrokken ambtenaar K. opgemaakt op 29 juni 2006. Standpunt korpsbeheerder ontvangen op 16 april 2007, met bijlagen waaronder een bief van politieambtenaar M. aan de korpsbeheerder van 2 april 2007 vergezeld van een rapportage van betrokken ambtenaar K. Reactie van verzoeker ontvangen op 8 mei 2007. Antwoord van verzoeker op door de Nationale ombudsman nader gestelde vragen ontvangen op 8 juni 2007. Nadere reactie van betrokken ambtenaar K. ontvangen op 29 juni 2007. Nadere reactie verzoeker ontvangen op 19 juli 2007. Bevindingen Zie onder Beoordeling. Achtergrond 1. Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV) Artikel 62 "Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden." Artikel 65 "1. Ingeval een weg is verdeeld in rijstroken, kan de toepassing van een verkeersbord worden beperkt tot één of meer rijstroken. 2. De verkeersborden E1, E2 en E3 van bijlage I gelden slechts voor de zijde van de weg alwaar zij zijn geplaatst. 3. Het parkeren van een voertuig en het plaatsen van een fiets en van een bromfiets." Dit delict is volgens de achter de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften vermelde bijlage een feit waarvoor conform de WAHV een administratieve sanctie kan worden opgelegd. 2. Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) Artikel 2, eerste lid

7 "Ter zake van de in de bijlage bij deze wet omschreven gedragingen die in strijd zijn met op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, de Provinciewet of de Gemeentewet (Stb. 1992, 96), worden op de wijze bij deze wet bepaald administratieve sancties opgelegd. Voorzieningen van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard zijn uitgesloten." Artikel 3, eerste en tweede lid "1. Met het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften zijn belast de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren. 2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie ter zake van de door hen vastgestelde gedragingen aan personen die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt." Artikel 4, eerste, tweede en derde lid "1. De administratieve sanctie wordt opgelegd bij een gedagtekende beschikking. De beschikking bevat een korte omschrijving, onder verwijzing naar de aanduiding in de bijlage, van de gedraging ter zake waarvan zij is gegeven en het voor die gedraging bepaalde bedrag van de administratieve sanctie, de datum en het tijdstip waarop, alsmede de plaats waar de gedraging is geconstateerd. Bij ministeriële regeling worden het model van de beschikking en dat van de aankondiging van de beschikking vastgesteld, of de eisen waaraan het model moet voldoen. 2. Zo mogelijk wordt aanstonds een aankondiging van de beschikking uitgereikt aan degene tot wie zij zich richt, of wordt deze achtergelaten in of aan het motorrijtuig. (...) 3. In een geval als bedoeld in artikel 31, eerste lid, geschiedt de bekendmaking door uitreiking van de beschikking aan betrokkene. De weigering de beschikking in ontvangst te nemen, schort de bekendmaking daarvan niet op." Artikel 34, eerste lid onder a "1. Met geldboete van de tweede categorie wordt gestraft: a. hij die niet voldoet aan vordering van een krachtens artikel 3, eerste lid, aangewezen toezichthouder;" 3. Algemene wet bestuursrecht (Awb) Artikel 5:11 "Onder toezichthouder wordt verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig

8 wettelijk voorschrift." Artikel 5:16 "Een toezichthouder is bevoegd inlichtingen te vorderen." Artikel 5:20, eerste lid "Een ieder is verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden." 4. Wetboek van Strafvordering Artikel 52 "Iedere opsporingsambtenaar is bevoegd den verdachte naar zijn naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats, adres waarop hij als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven en woon- of verblijfplaats te vragen en hem daartoe staande te houden." 5. Politiewet Artikel 8, eerste lid "De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf." 6. Grondwet Artikel 11 "Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam."