Broedvogels van De Molenplas

Vergelijkbare documenten
Broedvogels van De Molenplas 2012.

Broedvogels van De Molenplas 2010.

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Broedvogel Monitoring Project. Bakelse Plassen inclusief golfbaan Stippelberg. voorjaar 2012

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

BMP rapport Gat van Pinte 2013

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Broedvogels Emerput Breda 2008

Broedvogels van De Molenplas 2015

Op de afgesproken plek langs de Knardijk te Lelystad ontmoette ik Jacobien en Annelies omstreeks uur.

BMP rapport Gat van Pinte 2012

BMP rapport. Gat van Pinte Bert van Broekhoven VWG De Steltkluut September 2014

BROEDVOGELS VAN HET DOORTERBOS

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

Datum: 13 april Excursie: Ochtendexcursie Oostvaardersplassen. Gids: Pim

Routekaart Natura 2000-gebied en Nationaal Park Lauwersmeer 15 mei Inschrijving Bosschuur Staatsbosbeheer

BROEDVOGELS VAN HET LEERSUMSE VELD EN GINKELDUIN IN André van Kleunen

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

Datum: 13 april Excursie: Middagexcursie Brabantse Biesbosch. Gids: Pim

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

Donderdag 19 mei 2016: Avondexcursie Oostvaardersplassen. Gids: Pim

Broedvogels van De Molenplas 2009.

Datum: 13 mei Excursie: Brabantse Biesbosch. Gids: Pim

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Gebiedsbeschrijving. Werkwijze BROEDVOGELS VAN WOONWIJK `HET LAAKSE VELD` IN door Henk Jan Hof

Datum: Vrijdag 5 april Excursie: Oostvaardersplassen ochtendexcursie. Gidsen: Taco & Pim

WETLAND TELLINGEN LEPELAARPLASSEN: 2013

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Werkgebied VWG-Zutphen Oppervlak: ha

10 jaar broedvogelonderzoek Grote Geul te Kieldrecht.

Datum: Donderdag 4 april Excursie: Naardermeer ochtendexcursie. Gids: Pim

Vogelexcursie Maasplassen

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

Birdwatching: hoofdstuk 1/3 evaluatie van de beheersmaatregelen

Vogels van Aersoltweerde in het broedseizoen van 2012 en de winter van 2012/13 Symen Deuzeman & Willem van Mamen

Excursie samen met Flevo Bird Watching uitgevoerd door: Ringheuvels Den Treek en Delta Schuitenbeek. Flevo Birdwatching, Rien Jans

BROEDVOGELINVENTARISATIE GOLFBAAN BENTWOUD WIJNAND VAN DEN BOSCH KO KATSMAN

Datum: Dinsdag 28 mei Excursie: Oostvaardersplassen ochtendexcursie. Gids: Pim

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

Datum: Woensdag 26 juni Excursie: Oostvaardersplassen. Gids: Pim

Datum: Vrijdag 14 juni Excursie: Middagexcursie Oostvaardersplassen. Gids: Pim

Broedvogels Midden-IJsselmonde N. Godijn

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

Op deze ongelooflijk mooie oktoberdag, het leek wel hartje augustus, mocht ik op pad met een zeer vriendelijk echtpaar uit het Zeeuwse Middelburg.

BMP rapport. Gat van Pinte 2017

24ste BROEDVOGELINVENTARISATIE

Datum: Zondag 3 maart Excursie: De Brabantse Biesbosch ochtendexcursie. Gids: Pim

Broedvogelinventarisatie. Wijchens Meer-west,Wijchen. Hans Hollander, 2008

Vogels van weide/boerenland en plas-dras

Zondag 6 november 2016: Middagexcursie in de Oostvaardersplassen.

BIBLIOTK-EK RIJKS: VOOR OE USSELMttRPOLDcRS WERKDOCUMENT. door. W. Dubbeldam Abw maart. X 7t. ^TJ, 6wo

Inventarisatieverslag Territoriumkartering Broedvogels in Nationaal Natuurnetwerk De Hilver

Voor die teller die in het broedseizoen boven de 100 soorten in zijn blok uitkomt is er een leuke verrassing (zie hieronder).

Zomeravondexcursie Oostvaardersplassen: 21 juni Gids: Pim

Vervolgens reden we via de Torenvalkweg naar de Oostvaardersplassen. We besloten van start te gaan met een wandeling over het Oostvaardersveld.

BMP rapport. Gat van Pinte 2018 (1 e Concept) Wakende Holenduif. Bert van Broekhoven VWG De Steltkluut Augustus 2018

Datum: Zondag 16 juni Excursie: Oostvaardersplassen middagexcursie. Gids: Pim

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

BMP Reuzenhoeksekreek Zaamslag

Datum: Zondag 30 juni Excursie: Oostvaardersplassen ochtendexcursie. Gids: Pim

broedwaarde. Wilde eend - 1 zeker broedgeval : 1 w. met 3 pulli - regelmatig worden ongepaarde ex.

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

KNNV - afdeling Voorne - Vogelwerkgroep. Mededeling nr. 266

Plotseling was er grote paniek onder de aanwezige vogels, een fraaie Slechtvalk gaf act de presence.

Broedvogels van Beuven en Omgeving in 2004

BMP Reuzenhoekse Kreek Zaamslag

Big Days Groot-Amsterdam

Roel van den Heuvel. Vogels van het Beuven en omgeving 2014

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

Broedvogels van de HAPERTSE HEIDE

Lepelaar vrij schaars klein aantal klein aantal

Hierbij de nieuwsbrief over de telling van 13 en 14 oktober 2007.

NATUURRESERVAAT BLOKKERSDIJK Antwerpen-Linkeroever

BROEDVOGELS VAN HET DOORTERBOS 2014

Documentnummer AMMD ( )

Handleiding online invoer Broedvogel Monitoring Project met autoclustering

NATUURRESERVAAT BLOKKERSDIJK Antwerpen-Linkeroever 26ste BROEDVOGELINVENTARISATIE

Datum: Maandag 21 mei Excursie: Zuid-Kennemerland, Duinen & Polder. Gids: Pim

Datum: Zaterdag 6 januari Gebied: Oostvaardersplassen Flevoland. Deelnemers: Cees, Raymon, Isabel & Michiel. Gids: Pim

KNNV - afdeling Voorne - Vogelwerkgroep. Mededeling nr. 202

Ontwikkelingen in de betekenis van het gebied Aersoltweerde voor vogels Monitoring in het kader van een tijdelijke compensatievoorziening

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

Workshop Eenden in de wei. Frank Majoor

Datum: Zondag 12 augustus Excursie: Oostvaardersplassen. Gids: Pim

NATUURRESERVAAT BLOKKERSDIJK Antwerpen-Linkeroever 27ste BROEDVOGELINVENTARISATIE

Nationale Databank Flora en Fauna Uitvoerportaal

Vogelmonitoring Midden-IJsselmonde N. Godijn

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

NATUURRESERVAAT BLOKKERSDIJK Antwerpen-Linkeroever 25ste BROEDVOGELINVENTARISATIE 2002

1 Inleiding Het inventarisatiegebied Werkwijze Resultaten Samenvatting Tabellen... 7

Diepholz, Duitsland Voorjaar met Kraanvogels! 9 t/m 11 maart 2018

Bijzondere Vogels Strabrechtse Heide 2013

Transcriptie:

Broedvogels van De Molenplas 29-213. Vossen MHG Echt, augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 29 213 Broedvogels van De Molenplas 29-213. Vossen MHG Echt, augustus 213 Vossen MHG Pag. II augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 29 213 Inhoudsopgave: 1. Inleiding...IV 2. Natuurgebied De Molenplas: veranderingen door de tijd... V 3. Werkwijze....VI a. Gehanteerde methode...vi b. Het weer...vii 4. Resultaten:...VIII a. Rode Lijst soorten in het gebied... VIII b. Ecologische Vogelgroepen:...IX 1. Vogelgroepen van open water DODAARSGROEP... 1 SLOBEENDGROEP... 6 KUIFEENDGROEP... 21 2. Vogelgroepen van pioniersvegetaties, ruigenten en akkers KLEINE PLEVIERGROEP... 37 VELDLEEUWERIKGROEP... 42 RIETGORSGROEP... 59 GRASMUSGROEP... 64 3. Vogelgroepen van jong bos en overige groepen WINTERKONINGGROEP... 79 PUTTERGROEP... 89 BOSVOGELS EN OVERIGE... 94 4. Conclusies:... X 5. Dankwoord:... X 6. Literatuur:...XI 7. Bijlagen:... XII A. Waargenomen vogels per inventarisatieronde (213):... XIII B. Waargenomen Rode Lijst Soorten (1999-213)... XIV C. Aangetroffen Broedvogels (1999-213)... XV D. Totaallijst vermelde soorten op waarneming.nl... XVI E. Stippenkaarten broedvogels 213...XVII Vossen MHG Pag. III augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 29 213 1. Inleiding. In totaal werden 83 vogelsoorten waargenomen op de inventarisatierondes in 213 (zie bijlage A). Niet elke soort haalde het tot een territorium; 64 deden dat wel met in totaal 82 territoria (bijlage C). Voor een aantal soorten is bewust (als aanvulling) gebruik gemaakt van de ingevoerde en (correct) bewerkte waarnemingen op de website waarneming.nl: IJsvogel, Oeverloper. De Visdieven en meeuwensoorten die op het eilandje broedden zijn geteld door ringers, net als het vorige jaar (gegevens Ton Cuijpers). Onder de nieuwkomers bevindt zich de Rietzanger, die met twee geldige territoria geklasseerd werd, maar waarschijnlijk niet echt in het gebied gebroed heeft. De Zilvermeeuw is de tweede nieuwkomer. Al een aantal jaren gespot in het gebied, kon nu nestbouw bewezen worden. Waarschijnlijk zijn er geen eieren gelegd. Ook de Zwarte Roodstaart is na jaren afwezig te zijn geweest weer met een territorium gekarteerd. Net-niet-broeders zijn er dit jaar ook weer: wederom de Roodborst. De Braamsluiper werd niet door de auteur zelf gehoord, maar andere vogelaars legden wel een zingend ex. vast op waarneming.nl. De Groene Specht onderging hetzelfde lot evenals Zomertaling en Zomertortel. Nieuw tijdens de bezoeken maar niet als broedvogel kunnen strikken zijn Pijlstaart, Tafeleend en Topper. Drie eendensoorten die waarschijnlijk door de aanhoudende weersomstandigheden langer in onze contreien verbleven. De ecologische vogelgroepen worden dit jaar uitgebreid per soort besproken. Het is het vijfde jaar dat de auteur het gebied op vogels inventariseert en hij dacht dit kleine jubileum op deze wijze te mogen vieren. Per soort wordt omschreven hoe zowel de afgelopen 5 jaar als ook de inventarisatiejaren van Peeters eruit zagen. WWW.WAARNEMING.NL. Daarnaast is gebruik gemaakt van de website waarneming.nl om oude gegevens en ook gegevens van 29-13 boven water te halen. Natuurlijk kleven hier gevaren aan. Er zijn de nodige waarnemereffecten: voorkeurstijden, voorkeursplekken, onvolledige invoering van gegevens, willekeurige wijze van tellen, dubbeltellingen, vervolgwaarnemingen van dezelfde vogel(s) om er maar een paar te noemen. Ook de Molenplas ziet er pas 5 jaar uit zoals hij nu is. De grindgravers zijn na 1985 ten zuiden van Stevensweert gaan baggeren, hetgeen betekent dat er toen nog geen water was Tijdens de inventarisatiejaren van Peeters was het gebied ook steeds aan verandering onderhevig. Daar komt nog bij dat wat op waarneming.nl als Stevolplas en Stevolplasjes aangegeven wordt in oppervlakte groter is dan de Molenplas. De Biltplas bijv. wordt hier ook toe gerekend. Desalniettemin heeft de auteur besloten de gegevens van internet in dit verslag te verwerken, met de nadrukkelijke restrictie dat we ze niet als absolute waarheden moeten zien, maar als een indicatie voor het voorkomen van soorten in de tijd. (Bijlage D toont de totaallijst van vermelde soorten op waarneming.nl) Vossen MHG Pag. IV augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 29 213 2. Natuurgebied De Molenplas: veranderingen in de tijd. In deze jubileum -uitgave van de Broedvogels van de Molenplas worden de aangetroffen broedvogels uitgebreider besproken dan in de afgelopen verslagen. Naast methodologisch verkregen cijfers d.m.v. erkende broedvogelinventarisatietechnieken uitgevoerd door Peeters en Vossen, maken we in dit verslag ook gebruik van random opgegeven waarnemingen op internet. In de inleiding zijn de gevaren hiervan al aangetipt. Hier willen we de globale ontwikkeling van het Stevolproject in kaart brengen. Hiervoor is gebruikt gemaakt van Kurstjens (28) en Peeters (29). Het bovenste kaartje toont de ontwikkeling van de grindwinning rond Stevol sinds de jaren 5. We zien dat na 1985 begonnen is met de ontgrinding ten zuiden van Stevensweert. Dit betekent dat alle waarnemingen die in waarneming.nl zitten van voor 1985 op de toen nog bestaande akkers c.q. weilanden hebben plaatsgevonden. Het onderste kaartje geeft een beeld van de situatie rond 23. Deelgebied B zijn de Stevolplasjes en deelgebied C de Echterweerd. Er ligt nog geen damscheiding tussen Stevolplas en Biltplas en de Zuidelijke Riffen zijn ook nog niet in beeld. Hieronder de resultaten van Kurstjens onderzoek naar broedvogels (verder niet opgenomen in dit verslag). Links een kaartje van het onderzoeksterrein in het laatste jaar van Peeters, 28. Geert bracht 5 bezoeken tussen 15 april en 29 juni. De gemiddelde inventarisatieronde duurde bijna 5 uur. Vossen MHG Pag. V augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 29 213 3. Werkwijze. a. Gehanteerde methode De gestandaardiseerde inventarisatietechniek zoals omschreven in Van Dijk (211) werd ook nu toegepast. Vanaf maart tot en met juni worden 6 vroege ochtendbezoeken afgelegd. In 212 zijn alle bezoeken weer zoveel mogelijk afgestemd op die van voorgaande jaren. Zie tabellen. Op 1 juli heeft het welbekende aanvullend bezoek plaatsgevonden. Een overzicht van de inventarisatierondes: Ronde: Datum: Tijd: Duur: Soort bezoek: 1 21 maart 5.55 uur 7.55 uur 12 min. Vroege ochtend 2 7 april 6.55 uur 9.15 uur 14 min. Vroege ochtend 3 25 april 6. uur 9.3 uur 21 min. Vroege ochtend 4 2 mei 5.55 uur 8.1 uur 135 min. Vroege ochtend 5 2 juni 5.4 uur 9.1 uur 21 min. Vroege ochtend 6 15 juni 6.5 uur 9. uur 175 min. Vroege ochtend Totaal: 16 ½ uur Weeknr. Datum: 29 21 211 212 213 1 9 maart 11 15 maart 17 maart 12 21 maart 13 14 7 april 9 april 4 april 7 april 15 16 17 24 april 25 april 29 april 25 april 18 19 7 mei 9 mei (11 mei) 2 17 mei 19 mei 17 mei 21 27 mei (22 mei) 2 mei 22 26 mei 28 mei 2 juni 23 2 juni 24 11 juni 16 juni 15 juni 15 juni 25 2 juni 26 27 juni (3 juni) (3 juni) (3 juni) 27 (1 juli) Totaal: 13 ½ uur 14 ½ uur 13 ¼ uur 14 ¾ 16 ½ Vossen MHG Pag. VI augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 29 213 b. Het weer Ronde: Datum: Het weer: 1 21 maart, droog, 1% bewolkt 2 7 april -1gr. tot 5 C; droog; onbewolkt, zonnig; bijna windstil 3 25 april Droog, geen wind, 11-12, deels zon 4 2 mei 1% bewolkt, dreigend regenweer, droog, 11, windje 5 2 juni droog, zon, 6-1, lichte bries NO 6 15 juni 11-16, van 33% naar 1% bewolkt; soms zon dus; van lichte bries aan begin naar stevige ZW wind vanaf 8.3 uur Tijdens de inventarisatierondes was het weer steeds uitstekend om vogels te noteren. Het weer volgens het KNMI: Winter 212/213: Vrij koud, normale hoeveelheid zon en neerslag. De winter was vrij koud. De eerste helft van december lag de temperatuur meestal beneden het langjarig gemiddelde, de tweede helft van de maand verliep juist zeer zacht. In januari hield het zachte weer aanvankelijk aan. Op 1 januari begon een lange vorstperiode. De laatste dagen van de maand verliepen ronduit zacht. Ook februari was een koude maand. De winter had vrijwel de normale hoeveelheid neerslag. Regelmatig viel de neerslag in de vorm van sneeuw die ook bleef liggen. Gemiddeld over het land lag er op achttien dagen sneeuw,. Lente 213 (maart, april, mei): Zeer koud, gemiddeld over het land droog en aan de sombere kant. Koudste lente in ruim 4 jaar. Met een gemiddelde temperatuur in De Bilt van 7,4 C tegen 9,5 C normaal, is de zeer koude lente van 213 te vergelijken met die van 197. Alle drie de afzonderlijke maanden verliepen koud. Daarmee was het de koudste april sinds 1997. Het koude weer dat zo kenmerkend was geweest voor maart zette zich in het eerste deel van april voort. De lente diende zich eindelijk pas aan rond het midden van de maand. Ook mei was een koele maand. Het totale aantal vorstdagen bedroeg er 28 tegen twaalf normaal. Maart en april waren droge maanden. Mei was vrij nat. Juni 213: Vrij koel, aan de droge en sombere kant. Dankzij een hogedrukgebied was het aan het begin van de maand droog met vaak veel zon. Aanvankelijk was het koel, vooral tijdens de nachten. Gegevens ontleend aan www.knmi.nl. Vossen MHG Pag. VII augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 29 213 4. Resultaten: In 213 werden 64 soorten broedvogels waargenomen, in totaal goed voor 811 territoria. Deze grote stijging komt door het groteske aantal van 3 Kokmeeuwen.. Het totaal aantal broedvogelsoorten door Peeters en Vossen waargenomen bedraagt nu 79 (bijlage C). 9 8 7 6 5 4 3 2 1 63 57 59 59 811 46 36 568 48 439 273 226 28 29 21 211 212 213 Aantal territoria Aantal soorten 7 6 5 4 3 2 1 a. Rode Lijst soorten in het gebied In 213 zijn 13 Rode Lijst soorten aangetroffen als broedvogel met in totaal 93 territoria. Geen nieuwe soorten dit jaar wel een terugkeer van Patrijs en Wintertaling. Daarmee blijft het totaal waargenomen aantal Rode Lijst Soorten op 18 staan. Rode Lijst Soort: 28 29 21 211 212 213 Gele Kwikstaart - 1 6 8 9 14 Graspieper 4,5 16 12 15 13 8 Groene Specht - - - - 1 - Huismus - - 1 5 4 2 Kneu 4 4 2 5 4 4 Koekoek - 1 1 2 1 1 Matkop - - - 1-2 Nachtegaal - 1 - - - - Oeverloper - - - 1 1 1 Patrijs - - 1 - - 1 Slobeend - - 6 1 1 1 Spotvogel - 3 3 9 12 11 Veldleeuwerik 13 14 1 14 15 16 Visdief - 3 2 7 25 3 Watersnip - - - - - - Wintertaling - - 1 1-2 Zomertaling - 1 5 4 - - Zomertortel 1 1 - - - - 1 9 8 7 6 5 4 3 2 1 Broedvogelsoorten Rode Lijst Aantal Territoria Aantal Soorten Aantal Soorten Cumulatief 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 2 18 16 14 12 1 8 6 4 2 Totaal: 22,5 54 5 73 86 93 Vossen MHG Pag. VIII augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 29 213 b. Ecologische Vogelgroepen: Evenals in voorgaande jaren zijn in dit verslag de volgende vogelgroepen toegepast (Sierdsema 1995). Jaar: 28 29 21 211 212 213 Groep: S T S T S T S T S T S T DODAARS 1 1 1 5 2 5 2 2 1 2 2 3 SLOBEEND 3 7 4 8 6 42 7 31 8 115 1 349 KUIFEEND 6 18 8 59 9 133 9 128 9 123 9 137 KLEINE PLEVIER 2 62 2 9 2 7 3 14 3 29 3 32 VELDLEEUWERIK 3 18 7 53 7 42 6 59 6 54 7 52 RIETGORS 2 9 3 12 2 14 3 22 3 25 4 24 GRASMUS 7 7 9 9 9 81 1 89 8 18 8 93 WINTERKONING 5 18 6 19 5 35 7 38 6 38 5 51 PUTTER 3 3 2 4 4 8 2 7 4 11 4 14 BOSVOGELS EN OVERIGE 4 2 4 14 11 39 1 49 1 64 11 55 Totaal: 36 226 46 273 57 46 59 439 59 569 63 81 9 8 7 6 Ecologische Vogelgroepen 28-213 Bosvogels e.o. Putter Winterkoning Grasmus Rietgors De Kokmeeuw is er debet aan dat het aantal territoria in 213 zo fors gestegen is. Van 2 nesten in 211 naar 75 vorig jaar en nu 3 getelde nesten. Gigantisch! Bij de bespreking van de soorten zal ook dieper ingegaan worden op de ontwikkeling van elke groep. 5 4 3 2 Veldleeuw erik Kleine Plevier Kuifeend Slobeend Dodaars Onderstaand een beeld van hoe sinds 1999 het aantal soorten en territoria zich ontwikkeld hebben. (De Soepeend met 1 territorium is niet opgenomen in deze gegevens.) 1 28 29 21 211 212 213 9 8 7 6 5 4 3 2 1 Alle Vogelgroepen 57 59 58 61 81 Territoria soorten 46 41 41 35 36 569 28 439 21 46 18 19 1 226 273 139 135 146,5 14,5 46 45 57 82 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 7 6 5 4 3 2 1 Vossen MHG Pag. IX augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 1. Vogelgroepen van open water DODAARSGROEP DODAARSGROEP Deze groep van soorten bewoont zowel zeer voedselarm water (vennen), als vrij voedselrijk water (moerassen). Ze heeft een lichte voorkeur voor meer voedselarme wateren. (Sierdsema) DODAARSGROEP 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Dodaars 1 1 2 1 5 4 1 2 1 Geoorde Fuut * Wintertaling 1 1 1 2 Zwarte Stern Territoria 2 1 2 1 5 5 2 2 3 Soorten 2 1 1 1 1 2 2 1 2 Nog steeds komen de twee vastgestelde soorten voornamelijk in de plasjes van de Molenweerd voor ofschoon er een verschuiving lijkt plaats te vinden naar ondiepe plasjes in de Echterweerd en de Zuidelijke Riffen. De voortschrijdende plantensuccessie zorgt hier blijkbaar voor een goed heenkomen. In de Molenweerd worden de eerste stekkies niet meer gekozen misschien wel omdat het water te zeer stromend is of de oevervegetatie te hoog? Na 21 lijkt een daling ingezet te hebben die door het vaststellen van twee Wintertalingparen in 213 iets gecorrigeerd wordt. 6 5 4 Territoria soorten Dodaarsgroep 2,5 2 1,5 3 2 1 1,5 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 De Zwarte Stern is een doortrekker die in de maanden april-mei vaak in grotere groepen gesignaleerd wordt (tot 4 vogels). De Geoorde Fuut is sinds 2 ±1 keer waargenomen in de Stevolplas van maart tot augustus. Op de inventarisatierondes is hij nooit gezien. John roemen maakt melding van een paartje op 6 mei 213. Tellen we hier de waarnemingen op internet (vanaf 12-4) in mee dan is er officieel kans op een geldig territorium! Vossen MHG Pag. 1 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Dodaars. DODAARS - DODAARSGROEP Het voorkomen van de Dodaars tijdens de inventarisatiejaren 29-213. KUIFEENDGROEP 28 29 21 211 212 213 Dodaars 1 5 4 1 2 1 Vastgestelde territoria van de Fuut 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Dodaars 1 1 2 1 DODAARS 28-213 Vanaf 25 is de Dodaars ieder jaar met 1-5 territoria in de Molenplas waargenomen. Het verhoogde waterpeil eind 28 heeft voor een duidelijke hausse gezorgd in de Molenweerd, maar die duurde slechts twee broedseizoenen. Daarna zitten we terug op de aantallen die Peeters aantrof. De oorzaak van deze terugval kan in de verlaagde waterspiegel gevonden worden, of valt dit onder inventarisatieperikelen van het eerste jaar of is er een andere reden voor? Hustings vermeldt dat solitaire paren door zwijgzaam en schuw gedrag soms lastig te vinden zijn. De Midden- Limburgse Maasplassen blijken niet een voorkeursbiotoop van de Dodaars te zijn. In 212 blijkt de Stevolplas volgens Sovon de enige broedplaats te herbergen van alle plassen (Vergeer 213). Wellicht dat het open in verbinding staan met stromend water niet de voorkeur heeft van de Dodaars, getuige ook de opzichtige nestkeuze in de afgesloten poel in de Zuidelijke Riffen. Broeden in de deelgebieden: Vanaf 211 is er niet alleen een duidelijke daling van het aantal territoria maar ook een opmerkelijke verandering van deelgebied. Peeters trof in vier opeenvolgende jaren de Dodaars aan in de Molenweerd en slechts één keer ook in de Echterweerd. Na de topjaren 29-21, waarin de helft tot 8% van de territoria zich in de Molenweerd bevonden, zien we een verschuiving naar de Zuidelijke Riffen en de Echterweerd met een duidelijk accent op het eerste van deze twee deelgebieden. Presentie tijdens inventarisatierondes: Het aantal Dodaars kan in de eerste twee rondes verrassend hoog zijn (4-7 ex.) en daarna drastisch zakken. In 213 waren de eerste twee bezoeken veel belovend, maar tijdens de rest van de inventarisatieperiode kwam geen enkele Dodaars meer bovendrijven Waarnemingen in de periode 1 april tot 1 juni zijn doorslaggevend voor het vaststellen van een territorium (bezoeken 4-5-6). Op waarneming.nl zijn in april-mei 213 maar liefst 3 waarnemingen van aantallen tot 9ex. Het lijkt wel of deze watervogel hide and seek speelt met de inventariseerder 1 9 8 7 6 5 4 3 2 1 DODAARS per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 2 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 DODAARS - DODAARSGROEP Het voorkomen van de Dodaars in de Molenplas (waarneming.nl). 29-213: Als verblijfplaats buiten de broedtijd komen de Midden-Limburgse Maasplassen als beste regio uit de bus. Dit in tegenstelling tot de afkeer voor deze plassen als broedbiotoop. Grote groepen tot 15ex. treffen we aan van aug. t/m maart, met een accent in aug.-okt. Waarschijnlijk oudervogels met jongen. Er lijkt een trend te zijn dat het aantal vogels groeiende is bij een gelijkblijvend totaal aantal waarnemingen van tegen de 12 1 8 6 4 2 Aantallen van Dodaars in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 6 per jaar. Gemiddelde groepsgrootte van de Dodaars in deze jaren is 2,8 (van 2,-4,3 in 213). Groepen met aantallen van 1 of meer zijn schaars (8x). Groepen van 5-9ex. komen al vaker voor (bijna 3x) en lijken de laatste 4 jaar toe te nemen in aantal. Het minder voorkomen in de maanden mei-juli valt gelijk met minder waarnemeractiviteit. Toch klopt dit beeld ook met de rondepresenties. (N=839) 29 21 211 212 213 Voor 29: Vanaf winter 1967 worden Dodaars geregistreerd van het Stevolgebied met een dip in de 7- en 8-er jaren. In 1989 blijkt het gebied weer (wederom in de wintermaanden) in de belangstelling te komen maar het is pas vanaf 29 dat er waarnemingen het gehele jaar door voorkomen. Het betreft veel waarnemingen van juli tot febr. (tot 9 ex.) maar onduidelijk is of het gebiedstotalen zijn of groepsaantallen. Dodaars De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 1 1 6 8 18 2 14 1 15 2 8 8 5 1 1 3 8 3 15 3 5 9 5 9 1 1 8 12 13 3 5 8 5 12 8 4 7 2 9 4 4 8 4 6 7 2 7 3 9 4 Vossen MHG Pag. 3 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Wintertaling. WINTERTALING - DODAARSGROEP Het voorkomen van de Wintertaling tijdens de inventarisatiejaren 29-213. KUIFEENDGROEP 28 29 21 211 212 213 Wintertaling 1 1 2 Vastgestelde territoria van de Fuut 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Wintertaling 1 WINTERTALING 28-213 De afgelopen 15 jaar is de Wintertaling vier keer als broedvogel vastgesteld. In maart en de eerste helft van april wil de soort wel regelmatig gezien worden, maar daarna zijn de waarnemingen sporadisch (grafiek inventarisatierondes). Omdat de soort tot begin mei kan doortrekken zijn waarnemingen tussen 3 april en 3 juni noodzakelijk. Daarbij optellend dat het een schuwe en mobiele soort is die graag in onoverzichtelijk broedhabitat vertoeft Het scoren van een Wintertaling is dus niet zo gemakkelijk. Of de gegevens van 213 met echte broedvogels te maken hebben is onduidelijk het aanhoudende koude weer en een nat voorjaar zorgden ervoor dat menige watervogel langer op de plas bleef dan gewoonlijk. 5 45 4 35 3 Aantallen van Wintertaling in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=318) 29 21 211 212 213 25 2 15 WINTERTALING per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 25 2 1 15 1 5 5 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 4 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 WINTERTALING - DODAARSGROEP Het voorkomen van de Wintertaling in de Molenplas (waarneming.nl). 29-213: Uit de grafiek blijkt duidelijk dat de soort een wintergast is (met een groepsgemiddelde van 9,1 vogels). Grotere groepen zien we van nov.- maart. Met als uitschieters 3 groepen boven de 75ex. (zie tabel). Het hier geconstateerde jaarpatroon komt goed overeen met dat van de Midden- Limburgse Maasplassen (Hustings). Wintertaling De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 25 11 44 3 85 12 81 1 55 1 23 12 38 3 79 12 64 12 18 2 15 3 33 3 63 1 48 12 18 2 13 3 25 1 46 2 46 12 17 3 13 3 16 3 45 1 43 1 14 3 Voor 29: Sinds dat in de winter van 67 de eerste Wintertalingen zijn gespot in het Stevolgebied, zijn 6 groepen gezien van meer dan 75 vogels (zie tabel). De ondiepe en slikrijke plassen met een goed ontwikkelde oevervegetatie van de Molenweerd uit die jaren hebben zeker voor deze aantallen gezorgd. Feit is dat de laatste jaren zulke grote groepen niet meer gezien zijn. Volgens Hustings zullen langjarige telgegevens duidelijkheid moeten verschaffen of hier echt van een trendbreuk te spreken is. datum groep 25-3-1967 1 1-11-1996 2 15-3-1998 19 29-1-1991 17 1-12-1977 91 27-12-1989 8 Vossen MHG Pag. 5 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 SLOBEENDGROEP SLOBEENDGROEP Deze groep van soorten heeft een voorkeur voor ondiep water met een rijke oever- en of (onder)waterplantenvegetatie. Ze is mede daarom gebonden aan met name voedselrijke wateren; in voedselarme vennen ontbreekt ze vrijwel geheel. Ook in zwaar verontreinigd water of zeer voedselrijk water ontbreken deze soorten vrijwel geheel. Roodhalsfuut SLOBEENDGROEP 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Grauwe Gans 3* 2* 2.5* 2 19 13 24 18 Smient Krakeend.5.5 1 3 7 9 7 2 Pijlstaart Zomertaling 1 1 2 1 5 4 Slobeend 1* 1* 6 1 1 1 Krooneend Tafeleend Kokmeeuw 2 75 3 IJsvogel 1* 1* 1* 1 1 1 1 1 Waterhoen 1 1 2 1 2 4 3 4 1 2 1 Toegevoegd: Stormmeeuw 2 1 Kleine Mantelmeeuw 1 3 Zwartkopmeeuw 1 2 Zilvermeeuw 2 Territoria 1 1 1 3 7.5 5.5 5.5 7 8 42 31 114 349 Soorten 1 1 1 2 5 5 3 3 4 6 7 8 1 (*: Kurstjens 28 vindt in die jaren dubbele aantallen) In de Molenplas treffen we de soorten in hun vestigingsjaren vaak eerst aan in de Molenweerd, oudst bestaande gebiedsdeel, waarna ze zich over de gehele plas verspreiden. De sinds 212 vastgestelde meeuwensoorten zijn alle in deze groep opgenomen omdat de Kokmeeuw hier al in zat. De Visdief wordt besproken bij de KLEINE PLEVIERGROEP. Een lichte tegenspraak is hier wel te plaatsen: hun broedhabitat zijn hetzelfde Het is duidelijk dat de explosieve groei van één soort het aantal in deze groep zo opdrijft. In 213 zien we dat de Krakeend een duidelijke opmars maakt, het Limburgse broedtotaal hiermee behoorlijk opvoerend (Hustings, 21). Het Waterhoen lijkt in aantal te dalen maar wellicht liggen er kansen voor Smient, Pijlstaart of zelfs Tafeleend De Roodhalsfuut is 8x waargenomen. De Krooneend 5x 4 35 3 25 2 15 1 5 Slobeendgroep 349 Territoria Soorten 114 42 31 1 1 1 3 7,5 5,5 5,5 7 8 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 12 1 8 6 4 2 Vossen MHG Pag. 6 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Grauwe Gans. GRAUWE GANS - SLOBEENDGROEP Het voorkomen van de Grauwe Gans tijdens de inventarisatiejaren 29-213. SLOBEENDGROEP 28 29 21 211 212 213 Grauwe Gans 2 * 19 13 24 18 Vastgestelde territoria van de Grauwe Gans 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Grauwe Gans 3 2 2,5 2 25 was tijdens de inventarisatiejaren van Peeters een jaar van plotselinge groei zowel in aantal soorten (van 28 naar 41) als in aantallen territoria (van 83 naar 142). Geert geeft zelf 2 factoren aan die een rol spelen: 1. in de loop der jaren is het onderzochte gebied steeds groter geworden en 2. successie van de (oorspronkelijk onbegroeide) heringerichte terreinen Een goede verklaring voor het voor het eerst verschijnen van enkele (gevoeligere) soorten juist in 25: Dodaars, IJsvogel, Krakeend, Slobeend en Wintertaling naast soorten als Spotvogel, Tjiftjaf en Vink. De Grauwe Gans behoort dan ook tot de nieuwkomers, een gans die in Limburg op dat moment een goede doorstoot lijkt te maken (gegevens Hustings 26). Wellicht dat de Molenplas dan qua inrichting kan voldoen aan de eisen van deze ganzesoort (en de andere genoemde watersoorten?): ontoegankelijkheid en onoverzichtelijkheid. Deze factoren maken samen met onduidelijk territoriaal gedrag, veel bewegingen over grote afstand en samengestelde groepen het inventariseren van Grauwe Ganzen niet gemakkelijk (Hustings)! Er is dan ook alleen gekeken naar (broedverdachte) paren. De late start in 29 maakt het tellen dan onmogelijk; de bijgestelde broedcriteria (Van Dijk 211) zorgt voor een fors aantal van 19 in het jaar erna. De jaren daar op volgend is er wel enige fluctuatie, maar een gemiddelde van 19 toont dat die niet zo extreem is. GRAUWE GANS 28-213 Broeden in de deelgebieden: De grafiek toont dat er niet echt een duidelijke voorkeur is voor een van de drie deelgebieden. Zij het dat paren natuurlijk het meest opvallen in open terrein, vandaar dat de Zuidelijke Riffen er in 21 uitspringen. Presentie tijdens inventarisatierondes: In maart en medio april laten zich duidelijk de meeste ganzen zien. Al snel verschijnen er grote groepen op het water. Alleen in 213 is het jaarbeeld iets anders vanwege de 3 Weersomstandigheden in het voorjaar. In de weken erna is de Grauwe Gans maar lastig te zien. 25 Hun onopvallende gedrag tijdens broed- en kleine 2 jongenfase verklaren dit (Hustings 26). 15 12 1 8 6 4 2 Grauwe Gans per deelgebied 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen GRAUWE GANS per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 1 5 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 7 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 GRAUWE GANS - SLOBEENDGROEP Het voorkomen van de Grauwe Gans in de Molenplas (waarneming.nl). 45 4 Waarnemingen van Grauwe Gans in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=492) 8 7 Aantallen van Grauwe Gans in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=7341) 35 3 25 2 15 1 29 21 211 212 213 6 5 4 3 2 29 21 211 212 213 5 1 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 29-213: Ondanks de gestage stroom van waarnemers in het gebied zijn winterwaarnemingen van de Grauwe Gans niet opvallend. Vanaf mei blijken al grote groepen op het water te vertoeven (zie tabel). Losse (broed-)paren tellen is dan erg lastig! De laatste jaren lijkt het spotten van grote groepen (75ex. en meer) steeds vroeger in het jaar plaats te hebben. Grauwe Gans De 1 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 8 8 13 8 74 6 145 1 12 6 75 8 75 11 645 1 92 5 1 2 75 1 7 7 6 5 85 6 91 5 546 1 6 8 6 5 83 5 9 6 51 7 6 8 56 5 8 5 8 5 5 1 6 8 525 5 78 6 74 5 5 1 565 8 46 8 76 5 74 5 5 11 5 8 45 5 757 1 72 5 45 1 45 7 41 7 75 5 68 5 41 7 45 8 37 5 75 5 675 5 Voor 29: In 1988 is voor de eerste keer een groep (van 6) Grauwe Ganzen gezien in het gebied. Vanaf 1995 komen grote groepen al regelmatig voor. Vaak als winterwaarneming; later ook steeds meer in de maanden mei-september. Hustings noemt de Midden-Limburgse Maasplassen als hét bolwerk voor deze ganzensoort. datum aantal 26-1-1997 1 18-12-24 82 26-11-1995 65 1-9-2 59 14-12-1997 515 1-8-2 5 18-12-24 5 Vossen MHG Pag. 8 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Smient. SMIENT - SLOBEENDGROEP Het voorkomen van de Smient tijdens de inventarisatiejaren 29-213. SLOBEENDGROEP 28 29 21 211 212 213 Smient * * * * Vastgestelde territoria van de Smient 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Smient In 26 en 28 heeft de Smient in Limburg gebroed (Bakhuizen 212). De afgelopen vier jaar is de Smient tijdens diverse inventarisatierondes gezien, maar het is niet tot een territorium kunnen komen. Van 15 mei tot 1 juli moeten minstens 2 waarnemingen vallen. Bij waarnemingen uit maart en april alleen kan dus geen sprake zijn van territoria. SMIENT per inventarisatieronde Aantallen van Smient in Molenplas 29-213 2 (Gesommeerd per maand - bron: w aarneming.nl) 18 16 29 21 211 212 213 3 25 (N=3193) 14 12 2 29 21 1 8 15 211 212 213 6 1 4 2 5 1 2 3 4 5 6 7 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december Het voorkomen van de Smient in de Molenplas (waarneming.nl). 29-213: De meeste waarnemingen vinden plaats buiten de maanden waarin de vogels broeden. Groepen boven de 5 vogels zijn nog vrij schaars in de Molenplas. Smient De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 54 3 5 12 25 1 1 9 1 4 35 11 45 4 8 1 6 3 35 3 3 2 38 3 79 2 4 2 35 3 3 2 32 3 6 1 38 9 25 3 28 4 2 2 55 3 35 9 22 2 datum aantal 18-2-1995 21 14-11-1992 2 1-11-1996 2 15-1-25 122 12-1-23 1 11-1-199 9 2-2-199 9 1-3-199 9 1-3-1995 8 24-11-1996 8 2-9-27 55 Voor 29: Vanaf maart 1967 worden Smienten (onregelmatig verdeeld over de jaren) waargenomen van sept.-april. De grotere groepen staan in de kleine tabel vermeld. Vossen MHG Pag. 9 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Krakeend. KRAKEEND - SLOBEENDGROEP Het voorkomen van de Krakeend tijdens de inventarisatiejaren 29-213. SLOBEENDGROEP 28 29 21 211 212 213 Krakeend 1 3 7 9 7 2 Vastgestelde territoria van de Krakeend 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Krakeend,5,5 1 De Krakeend is lastig te inventariseren omdat overzomeraars roet in het eten kunnen gooien en broedvogels zich erg onopvallend gedragen. In 199-1997 bleken de Midden-Limburgse Maasplassen goed voor 14 paren. Natuurontwikkeling in het Limburgse Maasdal had toen nog niet veel opgeleverd voor deze eendensoort (Hustings). Inmiddels lijken de aantallen in de Molenplas, als ze representatief zouden kunnen zijn voor andere Midden-Limburgse plassen, hoopvol. Volgens Vergeers presentatie over 212 loopt de Stevolplas samen met de Oolderplas met 7 territoria in 212 wel aan kop! De aantallen in 213 moeten we misschien wat voorzichtig benaderen gezien de voorjaarsomstandigheden: het koude weer en hoge waterstand kunnen vogels langer hier gehouden hebben Hustings vermeldt echter dat in natte jaren de aantallen hoger zijn. In de laatste maanden van het voorafgaande jaar is het voorkomen Krakeend per deelgebied 14 wel hoger dan eerder (zie tabel). KRAKEEND 28-213 Broeden in de deelgebieden: We zien dat deze eendensoort vooral in de Zuidelijke Riffen voet aan wal gekregen heeft. Dé plek waar paartjes ook het gemakkelijkst gespot kunnen worden. Of ze hier werkelijk broeden valt te betwijfelen, ofschoon de laatste jaren de begroeiing hier al dichter aan het worden is. 12 1 8 6 4 2 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen Presentie tijdens inventarisatierondes: Het seizoenspatroon van de Krakeend is in 213 niet zo verschillend van de voorgaande jaren, zij het dat de aantallen wel behoorlijk hoger liggen. 3 25 2 15 KRAKEEND per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 1 5 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 1 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 KRAKEEND - SLOBEENDGROEP Het voorkomen van de Krakeend in de Molenplas (waarneming.nl). 29-213: Dat 213 een nat jaar zou zijn blijkt enkel uit de aprilaantallen (gegevens jan.-juni). De andere maanden geven alleen lagere cijfers. De gegevens uit Hustings lijken verouderd als we de groepsgrootten van de laatste 5 jaar bekijken. De door hem genoemde respectabele aantallen van 122 en 8 voor het Limburgse Maasplassengebied worden alleen al in de Molenplas overtroffen (zie tabel). 8 7 6 5 4 3 2 1 Aantallen van Krakeend in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) Krakeend De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand Voor 29: De eerste Krakeend wordt in 1978 gesignaleerd. De eerste grote groep in 1996 (69 vogels op 23 dec.). In de Stevolplasjes wordt de soort pas vanaf mei 1999 waargenomen en hier pas in april 26 een eerste grotere groep (32ex.). Nog grotere groepen worden hier alleen in 29 en 212 gezien. (N=5898) januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 111 9 66 7 6 8 262 9 45 4 45 9 51 5 55 1 262 9 44 4 42 8 5 6 43 8 79 9 36 4 41 1 46 5 4 3 57 9 35 4 38 9 44 1 4 3 52 2 32 4 29 21 211 212 213 Vossen MHG Pag. 11 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Zomertaling. ZOMERTALING - SLOBEENDGROEP Het voorkomen van de Zomertaling tijdens de inventarisatiejaren 29-213. SLOBEENDGROEP 28 29 21 211 212 213 Zomertaling 1 5 4 * Vastgestelde territoria van de Zomertaling 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Zomertaling 1 1 2 ZOMERTALING 28-213 Vanaf eind maart tot eind aug. (laatste op 3-8) verblijft deze kleine eendensoort in de Molenplas. In april en mei het meest, maar veel vogelaars melden dezelfde individuen en aantallen. Toch is tijdens de inventarisatierondes het beeld gelijk (ronde aantallen tot 9ex.). Het hoogste aantal in een groep is 1 vogels het gemiddelde is 2,8. 12 1 8 6 4 2 Deze kleurrijke eendensoort wordt niet ieder jaar in de Molenplas gezien of gehoord. Noch tijdens de inventarisatierondes noch op waarneming.nl. Pleisterende vogels hoeven nog geen broeders te zijn. In 213 zijn er redelijk wat waarnemingen van de Zomertaling die gecombineerd zeker een geldig territorium zouden opleveren. De soort is van begin april tot half mei gezien. In 212 is de periode waarover de soort gezien is veel korter (28-3 tot 2-4) en alle 6 de waarnemingen vielen voor de datumgrens. 29-213: Op 25 maart is de vroegste Zomertaling gezien. Aantallen van Zomertaling in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=582) januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 29 21 211 212 213 Voor 29: Al in 1967 wordt deze zomergast vastgesteld, maar lang niet in alle jaren. Zelfs vanaf 1999 niet. Vanaf 8-8-1999 wordt de Zomertaling waargenomen op de Stevolplasjes. Het betreft echter veel vervolgwaarnemingen van vogels in april, mei en augustus. Zomertaling De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 6 4 1 5 4 6 2 3 5 4 6 4 9 3 4 6 2 5 5 4 5 4 7 5 3 4 1 4 3 5 4 4 5 4 3 4 1 4 3 5 4 4 5 4 3 5 1 4 2 4 Vossen MHG Pag. 12 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Slobeend. SLOBEEND - SLOBEENDGROEP Het voorkomen van de Slobeend tijdens de inventarisatiejaren 29-213. SLOBEENDGROEP 28 29 21 211 212 213 Slobeend 6 1 1 1 Vastgestelde territoria van de Slobeend 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Slobeend 1 1 SLOBEEND 28-213 Het is altijd weer een speciale ervaring om zo n bonte gekleurde vogels als de Slobeend in jouw natuurgebied te mogen ontmoeten. De aantallen blijken echter per jaar sterk te verschillen een onvoorspelbaar gebeuren. Waar voor andere soorten de voorjaarsomstandigheden geschikter waren voor hun voorkomen, zien we bij de Slobeend geen ander beeld. 2 april tot 3 juni is een cruciale periode om slobeenden gezien te hebben willen ze in aanmerking komen voor een territorium. 29-213: De meeste waarnemingen vinden plaats in maart-april. Van aug.-jan. worden vogels wel minder gezien maar in soms in grotere aantallen. In april, aug. en okt. zijn de grootste groepen gezien. Slobeend De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 51 11 45 4 78 11 6 1 22 4 32 4 4 3 63 8 4 4 14 4 3 3 39 9 5 4 4 4 13 4 26 9 36 4 42 12 35 4 12 4 24 4 34 4 37 3 34 4 12 4 Voor 29: Tussen 1967 en 1976 zijn 6 waarnemingen ingevoerd. Vanaf 199 wordt de soort bijna ieder jaar gezien. Ook hier zien we een accent in de maanden maart en april. De meeste vogels worden in de Stevolplasjes gespot. Grootste aantal: 18 ex. op 3-4-27 en 8 ex. op 24-4-28. April blijkt de beste maand om deze bontgekleurde eend te zien! 1 9 8 7 6 5 4 SLOBEEND per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 9 8 7 6 5 4 Aantallen van Slobeend in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=496) 29 21 211 212 213 3 3 2 2 1 1 1 2 3 4 5 6 7 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december Vossen MHG Pag. 13 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Kokmeeuw. KOKMEEUW - SLOBEENDGROEP Het voorkomen van de Kokmeeuw tijdens de inventarisatiejaren 29-213. SLOBEENDGROEP 28 29 21 211 212 213 Kokmeeuw * * 2 69 3 Vastgestelde territoria van de Kokmeeuw 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Kokmeeuw KOKMEEUW 28-213 3 69 2 De explosieve groei van de Kokmeeuwpopulatie is te danken aan de onbereikbaarheid ervan. Het eilandje in de plas zorgt dat er geen predatoren bij de nesten kunnen komen en de hoeveelheid vogels houdt Zwarte Kraaien ook op een afstandje. Volgens Hustings levert het delen van maxima door twee niet altijd het juiste aantal broedparen op. Wij zijn in de gunstige gelegenheid dat alle nesten van meeuwen en sterns op het eilandje jaarlijks geteld worden en direct jonge vogels geringd. 14 Aantallen van Kokmeeuw in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) 29-213: 1 Kokmeeuwen verlaten hun 8 broedplaatsen vaak buiten het 6 broedseizoen. Het plaatje hiernaast 4 toont dat de Molenplas hier geen 2 uitzonderling op is. Maar in april (213) treffen we nog groepen aan tot wel 25 vogels. Grotere groepen zagen we alleen in augustus, de maand overigens waarin we die het meest zien. 12 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november (N=589) december 29 21 211 212 213 Voor 29: In het (inmiddels legendarische?) jaar 1967 zijn de eerste Kokmeeuwen in de Molenplas gezien (in dec. 2x 1 ex.). De eerste grote groep (42 vogels) zien we in januari 1978, gevolgd door maart 98 (35) en dec. 2 (4). Kokmeeuw De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 3 8 8 8 155 8 16 9 25 4 29 8 4 8 139 8 135 3 2 4 24 8 4 1 94 7 7 4 1 4 21 8 3 8 65 3 7 4 8 6 65 8 3 8 64 9 24 1 6 4 4 9 21 1 61 8 19 1 35 3 24 8 185 7 51 7 17 6 3 4 22 7 15 8 46 8 13 6 3 4 22 7 15 8 43 7 12 7 25 5 2 8 11 7 3 7 12 9 25 6 Vossen MHG Pag. 14 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 IJsvogel. IJSVOGEL - SLOBEENDGROEP Het voorkomen van de IJsvogel tijdens de inventarisatiejaren 29-213. SLOBEENDGROEP 28 29 21 211 212 213 IJsvogel 1 1 1 1 1 IJSVOGEL 28-213 Vastgestelde territoria van de IJsvogel 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 IJsvogel 1* 1* 1* (*: Kurstjens vermeldt 2 territoria) De IJsvogel is een niet-jaarlijkse verschijning in de Molenplas met voor 29 zelfs drie keer zoveel waarnemingen buiten het broedseizoen. Ondanks het feit dat na 29 het accent van de waarnemingen op april-mei ligt, is dit nog geen teken van broeden. Stille vogels worden over het hoofd gezien en voedselvluchten kunnen gemakkelijk honderden meters ver gaan (Hustings 26). Toch zien we vanaf 25 bijna jaarlijks een territorium er blijkt dan nog een geschikte broedgelegenheid voor handen te zijn; een absolute must voor het voorkomen van deze soort. Meestal zien we een exemplaar over het water schieten. In 29 staat een waarneming van de auteur van 5 jonge vogels op een tak nog geen 1 meter van de nestopening! In Limburg schijnt het de IJsvogel voor de wind te gaan; de vraag is of dit ook voor de Molenplas zo zal blijven. Nestgelegenheid is schaars! De eerste IJsvogel wordt in aug. 1968 in de Stevolplasjes waargenomen. Het volgende ex. op de Stevolplas verschijnt pas in oktober 1993. De aantallen in september en oktober kunnen te maken hebben met uitgevlogen jongen en dispersie- en trekgedrag (Hustings 26). 25 2 15 1 5 Aantallen van IJsvogel in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=195) januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 29 21 211 212 213 Vossen MHG Pag. 15 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Waterhoen. WATERHOEN - SLOBEENDGROEP Het voorkomen van de Waterhoen tijdens de inventarisatiejaren 29-213. SLOBEENDGROEP 28 29 21 211 212 213 Waterhoen 4 3 4 1 2 1 Vastgestelde territoria van de Waterhoen 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Waterhoen 1 1 2 1 2 4 WATERHOEN 28-213 Deze onopvallende bewoner van rijk begroeide plasjes lijkt de laatste jaren steeds in mindere aantallen gezien te worden. 28-9- 1 waren de beste jaren maar ook daarin geen vast patroon van waarnemingen tijdens de bezoeken. Onregelmatigheid en soms verrassend opduiken op plekken waar je hem niet verwacht lijkt zijn devies. De grafiek van de waarnemingen van internet toont ook dat de meeste waarnemingen buiten het broedseizoen plaats vinden. Meestal zien of horen we één vogel. Uitzonderingen zijn op 1-12-1977: 31 vogels Of het hier om een bezoekmaximum gaat of over één groep is niet duidelijk. Zo ook op 15 maart 27: 12 vogels. In 29, een piekjaar volgens de grafiek, zien we enkele groepen van 4 of 5 ex. in augustus een aantal dat diverse keren door verschillende waarnemers ingevuld is. Duidelijk een waarnemereffect! Wat wel te zien is, is dat de aantallen duidelijk dalende zijn. De toekomst zal uitwijzen hoe het deze (kwetsbare) soort voor ons gebied zal vergaan. 4 35 3 25 2 15 Aantallen van Waterhoen in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=112 29 21 211 212 213 5 4 3 2 WATERHOEN per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 1 1 5 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 16 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Stormmeeuw. STORMMEEUW - SLOBEENDGROEP Het voorkomen van de Stormmeeuw tijdens de inventarisatiejaren 29-213. SLOBEENDGROEP 28 29 21 211 212 213 Stormmeeuw * 2 1 Vastgestelde territoria van de Stormmeeuw 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Stormmeeuw De afgelopen jaren is de Stormmeeuw regelmatig als bezoeker van de Molenplas gekarteerd, maar door toedoen van de vogelringers werd duidelijk dat we ook met broedvogels te maken kunnen hebben. Het eerste broedgeval dateert uit 1989 toch nog niet zo lang geleden. Vanaf de eerste waarnemingen in 1967/69 (5), 1977/78 (3) en daarna met onderbrekingen vanaf 1994 is deze meeuwensoort voornamelijk in de wintermaanden gezien. Grotere groepen (35, 44, 94 en 164 vogels) zijn alle in jan., maart en dec. gezien. De laatste 5 jaar zijn in de Molenplas zulke grote groepen ook maar zelden gezien (tabel). En dan weer alleen in de wintertijd. Volgens Hustings (26) is er nog doortrek tot half april. Vestigingen tot half juni zijn nog mogelijk. Maar goed dat onze meeuwenringers een paar keer gaan kijken op het eilandje! STORMMEEUW 28-213 Stormmeeuw De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 5 8 65 2 115 2 8 3 37 1 5 8 48 2 47 1 2 3 25 1 4 3 32 3 35 3 11 2 2 3 4 3 25 3 25 2 9 3 2 3 4 3 1 12 18 12 8 5 17 3 18 16 Aantallen van Stormmeeuw in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=1236) 14 12 1 8 29 21 211 212 213 6 4 2 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december Vossen MHG Pag. 17 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Kleine Mantelmeeuw. KLEINE MANTELMEEUW - SLOBEENDGROEP Het voorkomen van de Kleine Mantelmeeuw tijdens de inventarisatiejaren 29-213. SLOBEENDGROEP 28 29 21 211 212 213 Kleine Mantelmeeuw * * * * 1 3 Vastgestelde territoria van de Kleine Mantelmeeuw 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Kleine Mantelmeeuw KLEINE MANTELMEEUW Soms is er een overwinterend ex. te zien, maar de meeste vogels arriveren na half maart en zijn half aug. weer verdwenen. Ook in de update van 21 verhaalt Hustings niet over broedvogels van deze grote meeuwensoort in Limburg. Wel dat het een betrekkelijk recente soort voor de provincie is. De sluiting van de open stortplaatsen zouden de aantallen verlaagt hebben de laatste jaren, de groepsgrootte op de Molenplas nadert echter wel de aantallen die Hustings noemt op de slaapplaats Oolderplas in 98 en 4 (68 en 685ex.). Vanaf 29 is tijdens 9% van de inventarisatierondes vanaf half april de Kleine Mantelmeeuw gezien. Door zijn opvallende verschijning is hij ook makkelijker te spotten dan de Stormmeeuw. Vanaf 1997 wordt de Kleine Mantelmeeuw op internet vermeld. De nadruk ligt op aug.-sept.; er zijn slechts enkele okt./nov.- waarnemingen (alle van 1-3ex.). Vóór 29 zijn slechts 4 grotere groepen waargenomen in 21/2 (35, 43, 67 en 77 vogels). Vanaf 21 nemen de aantallen explosief toe: 336, 4,13 en (voorlopig voor 213) 26 zijn de jaarmaxima. En het accent ligt duidelijk in april-mei, maar dat is zeker een waarnemereffect! En dan het eerste broedpaar voor Limburg in 212 en het eerste geslaagde broedgeval in 213 op 15 juni zien we de eerste kuikens! Meteen geringd 2 18 16 14 12 1 8 6 4 2 januari Kleine Mantelmeeuw De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand februari 25 6 336 5 4 5 13 4 26 4 25 6 174 5 32 5 76 4 14 4 19 6 171 5 31 5 7 5 15 4 17 6 122 6 215 5 65 4 1 4 14 6 99 5 21 5 4 4 97 4 Aantallen van Kleine Mantelmeeuw in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) maart april mei juni juli augustus september oktober november (N=7794) december 29 21 211 212 213 Vossen MHG Pag. 18 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Zwartkopmeeuw. ZWARTKOPMEEUW - SLOBEENDGROEP Het voorkomen van de Zwartkopmeeuw tijdens de inventarisatiejaren 29-213. SLOBEENDGROEP 28 29 21 211 212 213 Zwartkopmeeuw 2 2 Vastgestelde territoria van de Zwartkopmeeuw 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Zwartkopmeeuw ZWARTKOPMEEUW Volgens Hustings komen alle Limburgse broedparen van deze elegante meeuwensoort voor in Kokmeeuwkolonies. Zo ook in de Molenplas waar de soort door gespitste meeuwenkenners ontdekt is en door ringers op de voet gevolgd wordt. Het eerste broedgeval van Limburg dateert uit 1962, het tweede uit 1971 en het derde, 2 jaar later uit 1991. Van geen van hen werden uitgevlogen jongen vastgesteld (Hustings 26). Pas vanaf 199 is de soort jaarlijks broedvogel en nu dus de eerste Midden-Limburgse zekere broedgevallen met in 212 jongen en in 213 een nest met twee kuikens en een met een kuiken en een gebroken ei. In maart-mei wordt de soort het meest in Limburg gezien; in de Molenplas meest in april-juni. Tijdens de inventarisatierondes is de soort niet gezien en ook niet gemakkelijk te onderscheiden vanaf de dam. Voor 29 is deze soort slechts één keer waargenomen: 27 oktober 21. Dat de waarnemingen (en aantallen) sinds het vaststellen van een broedgeval in 212 zijn toegenomen moge evident genoemd worden. Max. aantallen zijn: 4 vogels in mei 213 en (voorlopig) 7 in april 213. 2 18 16 14 12 1 8 6 4 2 Aantallen van Zwartkopmeeuw in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=433) januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 29 21 211 212 213 Vossen MHG Pag. 19 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Zilvermeeuw. ZILVERMEEUW - SLOBEENDGROEP Het voorkomen van de Zilvermeeuw tijdens de inventarisatiejaren 29-213. SLOBEENDGROEP 28 29 21 211 212 213 Zilvermeeuw * * * * 2 Vastgestelde territoria van de Zilvermeeuw 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Zilvermeeuw ZILVERMEEUW 28-213 Al jaren is de Molenplas een waar eldorado voor de meeuwenfreak: in vele jeugd- en volwassen stadia zijn de diverse soorten van elkaar met de nodige kennis en ervaring te onderscheiden. Tijdens ruim de helft van de inventarisatierondes is de Zilvermeeuw als soort in de Molenplas waargenomen, maar zoals Hustings al stelt: in kokmeeuwenkolonies gesignaleerde adulte vogels hoeven niet op broedparen te wijzen. In 213 is het dan toch zover: de ringers constateren 2, misschien 3, nesten van zilvers. Blijken moet nog of er ook sprake is van eileg. De gegevens op waarneming.nl zijn zeker niet compleet vaak zal de soort kwalitatief genoteerd worden en niet in aantallen geteld. Hustings noemt de Zilvermeeuw een soort die in 73/ 74 in Limburg opduikt. Zilvermeeuw De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 22 6 12 1 26 12 3 12 45 4 14 6 1 12 1 11 2 6 24 1 12 6 6 5 8 12 17 12 24 1 9 6 6 5 6 6 1 12 19 3 8 5 3 1 5 11 1 12 1 4 Vóór 29 zien we, vanaf 1977, 3 groepen van naam: 6ex. in 99, 75 in en 5 in 1. Vervolgens zijn er vier groepen tussen de 13 en 21 vogels. Alle groepen dateren voornamelijk uit de wintermaanden. Van meijuni zien we in Limburg vrij weinig Zilvermeeuwen (Hustings). In de Molenplas lijkt dit niet uit te komen, maar dit is (deels) een waarnemerseffect. Grotere groepen zien we ook in de laatste 5 jaar vooral in de wintermaanden. De aantallen van de jaren ervoor zijn evenwel nog niet gehaald. 1 9 8 7 6 5 4 3 2 1 Aantallen van Zilvermeeuw in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=652) januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 29 21 211 212 213 Vossen MHG Pag. 2 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 KUIFEENDGROEP KUIFEENDGROEP Deze groep van watervogels stelt weinig specifieke eisen. Ze zijn aan te treffen in allerlei soorten water; van voedselarm tot zeer voedselrijk. Oever- en waterplantenbegroeiing hoeft niet of slechts spaarzaam aanwezig te zijn. KUIFEENDGROEP 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Fuut 1 1 2 3 3 4 1 2 12 11 11 12 15 Knobbelzwaan 1 2 2 3 3 2 2 2 3 4 6 7 8 6 Canadese Gans 1 1 1 2 Brandgans 1 3 3 3 Nijlgans 1 1 1 1 3 2.5 2 2 3 5 8 4 5 Bergeend 1 1 1 1.5 2 1.5 1 2 5 6 4 1 1 Mandarijneend Wilde Eend * 2 28 34 25 31 Kuifeend 1 1 2 1 1 2 1 19 21 19 Meerkoet 8 11 6 1 11 1 9 3 65 41 48 55 Toegevoegd: Casarca 1 Territoria 3 13 17 8 15.5 23 19 16 18 59 133 128 123 137 Soorten 3 5 5 4 6 6 6 5 6 8 9 9 9 9 Na de uiteindelijke totstandkoming Kuifeendgroep van de Molenplas eind 28 is het 16 waterpeil met een meter verhoogd 14 en dat was duidelijk in het voordeel van deze vogelgroep! Na deze explosieve groei in 29 en 12 1 8 Territoria soorten 6 21 blijft deze groep op dit niveau. 4 Wilde Eend, Meerkoet, Kuifeend en 2 Fuut doen het zeer goed en ook soorten in kleinere aantallen blijven op hun niveau: Knobbelzwaan, Canadese Gans, Brandgans en Nijlgans. Het enige zorgenkindje is de Bergeend die de laatste 2 jaren met slechts een territorium bekroond kon worden. Het lijkt wel alsof Dodaars en Waterhoen, die rond dezelfde periode achteruit gingen, dezelfde leefomstandigheden ontberen?? 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 1 9 8 7 6 5 4 3 2 1 De Mandarijneend is ook op waarneming.nl nog niet vermeld voor de Molenplas, ofschoon de aantallen de laatste jaren in Limburg wel toenemen (Hustings 21). Deze holenbroeder verkiest het liefst holen van de Zwarte Specht en die hoeven we de eerste jaren niet te verwachten Als we de Vogelgroepen van Open Water in één grafiek plaatsen hoeft het ons niet te verwonderen dat het hen sinds 29 goed afgaat! 6 5 4 3 2 1 Groepen van open water 21 18 18 Territoria Soorten 17 13 12 13 1 9 8 6 6 5 3 3 14 18 9 18,5 32,5 25,5 23,5 26 72 18 161 239 489 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 25 2 15 1 5 Vossen MHG Pag. 21 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Fuut. FUUT - KUIFEENDGROEP Het voorkomen van de Fuut tijdens de inventarisatiejaren 29-213. KUIFEENDGROEP 28 29 21 211 212 213 Fuut 2 12 11 11 12 15 Vastgestelde territoria van de Fuut 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Fuut 1 1 2 3 3 4 1 2 In 2-24 huisvestten de Maasplassen een derde van alle Futen in Limburg (55-65 paren; Hustings 26). Toen was er in de Molenplas-in-ontwikkeling nog sprake van geringe aantallen (1-4) maar er zat wel al enige groei in. Opvallend is dat vanaf het eerste inventarisatiejaar (29) het aantal Futen behoorlijk gestegen is in vergelijking met de jaren ervoor. De oorzaak ligt in de verhoging van de waterspiegel toen de inrichting van het gebied eind 28 definitief was. Hierdoor kwam er natuurlijk veel meer broedpotentieel voor deze m.o.m. aan open water gebonden soort ter beschikking. Tussen 29 en 213 zijn de aantallen niet echt veranderd, zij het dat er een lichte groei in 213 lijkt te zijn. Dit laatste is misschien te verklaren uit de langer aanhoudende winterse temperaturen (latere start broeden) en een hogere waterstand door een nat voorjaar. Met dit aantal van 15 is de Molenplas voor de Fuut een broedgebied dat meetelt in Limburg! FUUT 28-213 Broeden in de deelgebieden: Kijken we naar de verdeling van de territoria over de drie deelgebieden dan valt op dat na de voltooiing van de inrichting van het gebied de onderlinge aantallen niet zo veel verschillen (3-5 broedparen). In 213 is de verdeling over ons gebied ook weer gelijk in elk deelgebied 5 territoria. Een patroon dat vanaf 25 voor de toen al bestaande deelgebieden Molenweerd en Echterweerd ook gold. De combinatie van open water, voldoende voedsel en oevervegetatie speelt hier een grote rol in (Hustings, 26). Presentie tijdens inventarisatierondes: We kunnen uit de grafiek opmaken dat door het aanhoudende winterweer in 213 pas tijdens de derde ronde het aantal futen toeneemt (explosief!). Vervolgens zien we, in tegenstelling tot de andere jaren, een constante daling. Het gangbare patroon is een daling in ronde 4 (begin mei nestfase?) met daarna weer een lichte stijging in de presentie. 2 18 16 14 12 1 8 6 4 2 FUUT per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 22 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 FUUT - KUIFEENDGROEP Het voorkomen van de Fuut in de Molenplas (waarneming.nl). 3 25 2 15 Waarnemingen van Fuut in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: w aarneming.nl) (N=476) 29 21 211 212 213 9 8 7 6 5 4 Aantallen van Fuut in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=5824) 29 21 211 212 213 1 3 5 2 1 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 29-213: De meeste waarnemingen vinden plaats in voorjaar en zomer (linker grafiek), terwijl we de hoogste aantallen in december en januari aantreffen. De Fuut is een jaarvogel die in deze periode in groepen tot max. 18ex. gezien is. De hoogste aantallen kunnen per jaar sterk variëren. In de winters van 21 en 211 worden er in januari meerdere malen groepen van 1 en meer ex. gezien, in 29 is dit één keer in december en in 212 één keer in februari. Over de periode 29-213 zien we in juli de kleinste groepsgrootte (32ex., gesommeerd gemiddelde), vervolgens in de maanden oktober (45), november (46), mei (46) en maart (53). Fuut De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 172 12 135 1 18 1 13 2 48 1 63 9 96 12 135 1 66 12 42 2 48 11 95 1 12 1 52 1 38 3 Voor 29: Vanaf maart 1967 wordt de Fuut waargenomen op de Stevolplas -en-omgeving. Tot en met 1978 wordt deze plas voornamelijk in de maanden nov.- febr. op Futen bezocht met aantallen die slechts een enkele keer boven de 1 uitkomen. Van de periode 1979-1988 ontbreken waarnemingen. Vanaf 1989 wordt de plas vaker bezocht en groeien de aantallen iets met in dec. 1993 21ex. en in febr. 1994 groepen van 126, 21 en 281 ex. Om vervolgens in jan. 1995 een groep van 125ex. te scoren. De rest van de aantallen ligt behoorlijk lager. Eigenlijk zijn groepen van 4-5 ex. al vrij uitzonderlijk. Het overzicht van groepen in 213 hiernaast geeft een vrij goed gemiddeld beeld van de hoogste aantallen in de laatste jaren (gegevens t/m juni 213). 36 8 95 12 1 1 5 1 26 6 34 8 88 1 72 2 5 1 26 6 Vossen MHG Pag. 23 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Knobbelzwaan. FUUT - KUIFEENDGROEP Het voorkomen van de Knobbelzwaan tijdens de inventarisatiejaren 29-213. KUIFEENDGROEP 28 29 21 211 212 213 Knobbelzwaan 3 4 6 7 8 6 Vastgestelde territoria van de Knobbelzwaan 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Knobbelzwaan 1 2 2 3 3 2 2 2 3 KNOBBELZWAAN 28-213 Een typische broedvogel voor ons Maasdal is de Knobbelzwaan. Evenals de Fuut heeft de Knobbelzwaan duidelijk geprofiteerd van de verhoging van het waterpeil sinds de uiteindelijke totstandkoming van de Molenplas. De groei in aantallen is sindsdien minder groot als bij de Fuut, maar houdt desalniettemin een verdubbeling in t.o.v. de decade ervoor. Het lijkt dat de soort met een aantal van 6-8 territoria aan zijn plafond gekomen is. Broeden in de deelgebieden: In de periode 1999-28 vertoeft de Knobbelzwaan drie keer zoveel in de Molenweerd als in de Echterweerd. Vanaf 29 is dit verschil niet meer duidelijk te constateren. In 213 is het aantal in alle drie de deelgebieden gelijk (2 territoria). Ook al zijn er nog niet echt nesten in de Zuidelijke Riffen vastgesteld; dit lijkt slechts een kwestie van tijd met de oprukkende elzen- en wilgenvegetatie hier en een eerste nestpoging in juli 213. 5 4 3 2 1 Jaarlijks voorkomen van Knobbelzwaan in deelgebieden 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 Molenweerd Echterweerd Zuidelijke Riffen Presentie tijdens inventarisatierondes: De presentie in de jaren 29-212 is op een punt na gelijk aan die in 213: het hoge aantal van 11 knobbels in de 4 e ronde. Dit heeft te maken met een groep van 4 individuen die waarschijnlijk uit bijna volwassen vogels bestond of het betrof niet-territoriale vogels in broedbiotoop. Iets dat nog niet eerder zo duidelijk was waargenomen tijdens de laatste inventarisatiejaren. 12 1 8 6 4 2 KNOBBELZWAAN per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 24 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Het voorkomen van de Knobbelzwaan in de Molenplas (waarneming.nl). FUUT - KUIFEENDGROEP 2 18 16 14 12 1 8 6 Waarnemingen van Knobbelzwaan in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=281) 29 21 211 212 213 12 1 8 6 4 Aantallen van Knobbelzwaan in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=1176) 29 21 211 212 213 4 2 2 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 29-213: Vanaf april is er een hausse aan waarnemingen die geleidelijk aan afzwakt. De Aantallengrafiek ernaast laat juist een toename van de aantallen zien vanaf april. In de herfst en winter verblijft de soort duidelijk buiten de Molenplas. Al tijdens het broedseizoen kan groepsvorming plaatsvinden van niet-territoriale vogels zoals in mei 213 (1 ex.). In juni kunnen vogels naast familieverbanden ook ruigroepen vormen en kan in de periode juli-september verdere groepsvorming plaatsvinden met steeds toenemende maxima (in 9: 8; 1: 15; 11: 25 en in 12: 4 individuen). Het Knobbelzwaan De 5 hoogst vastgestelde aantallen per maand op de Molenplas 29-213 29 Maand: 21 Maand: 211 Maand: 212 Maand: 213 Maand: 7 8 15 6 25 8 4 7 12 6 6 6 14 7 23 7 38 8 1 5 6 6 13 7 2 7 36 9 1 5 6 6 9 7 17 9 29 9 6 4 6 6 8 6 15 7 23 8 6 4 gemiddelde over de jaren varieert van 2,6-6,7 ex. Vanaf oktober zoeken de vogels elders een heenkomen in Limburg (Hustings, 26). Voor 29: Van de Stevolplasjes zijn 32 (van de 76) waarnemingen van voor 29 (42%) bekend. Voor de Stevolplas zijn er dat 51 van de 289 (17%). Op de plas is de eerste waarneming van 21-1-1968 en van de plasjes 26-8- 1999. De gemiddelde groepsgrootte op de Stevolplas waargenomen is 15 (1 - max. 1 in 7-1-1994) en op de Stevolplasjes 2,6 (van 1 tot 9 vogels). Ook nu blijken de meeste waarnemingen uit de maanden maart-april-mei te komen terwijl de grote groepen (2-5 ex.) het hele jaar door gezien worden (zie tabel). Maand Aantal januari 27, 34, 1 maart 38, 42, 45 april 25, 28, 29 mei 18, 2, 31 oktober 41 november 27, 43 december 15, 4, 56 Vossen MHG Pag. 25 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Grote Canadese Gans. Grote CANADESE GANS - KUIFEENDGROEP Het voorkomen van de Canadese Gans tijdens de inventarisatiejaren 29-213. KUIFEENDGROEP 28 29 21 211 212 213 Canadese Gans 1 1 1 2 Vastgestelde territoria van de Grote Canadese Gans 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Gr. Can. Gans CANADESE GANS 28-213 De Canadese Gans doet zijn intrede in de Molenplas in 21. Door Peeters en Kurstjens is deze soort niet waargenomen, ofschoon Hustings (26) hem al als een broedvogel van vooral het Maasdal omschrijft (in de jaren negentig o.a. broedparen op de Brandt, Osen, Clauscentrale, Koningssteen). Met in 1994 het eerste zekere broedgeval van Limburg op de Brandt- Koningssteen. In 22-4 is er sprake van 5-1 broedparen in Limburg. Presentie tijdens inventarisatierondes: Er zijn niet meer dan 3 ex. per ronde gezien in de inventarisatiejaren (2x in april). Het voorkomen van de Canadese Gans in de Molenplas (waarneming.nl). 29-213: De meeste waarnemingen vinden plaats in maart mei met in 213 wel duidelijk meer aantallen, zelfs tot in juni. Grote groepen bestaan uit 1 ex. met een uitschieter van 22 in oktober 212. echte grote wintergroepen worden niet gemeld. 8 7 6 5 4 3 Aantallen van Grote Canadese Gans in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=387) 29 21 211 212 213 1 Voor 29: Op 26 november 1995 wordt de Canadese Gans voor het eerst gemeld van de Stevolplas om vervolgens nog 8x genoteerd te worden met een groepsgrootte van 25 op 12-8-27. In de Stevolplasjes dateert de eerste waarneming uit augustus 2 en op 2-8- 27 wordt een groep van 43 ex. gemeld. In de wintermaanden worden grote groepen gemeld in Hustings van meer dan 2ex. op de Brandt (363 in febr. 22 en 28 in dec. 23) en de Clauscentrale (2 in okt. 22). 2 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december Grote Canadese Gans De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 9 1 6 5 11 5 22 1 7 3 4 8 3 8 5 5 8 12 6 4 2 1 3 8 4 4 8 12 4 6 2 1 2 5 4 4 7 1 4 6 2 1 2 5 3 4 7 1 4 6 Vossen MHG Pag. 26 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Brandgans. BRANDGANS - KUIFEENDGROEP Het voorkomen van de Brandgans tijdens de inventarisatiejaren 29-213. KUIFEENDGROEP 28 29 21 211 212 213 Brandgans 1 3 3 3 Vastgestelde territoria van de Brandgans 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Brandgans BRANDGANS 28-213 Het middenlimburgse Maasdal is volgens Hustings een hoofdgebied voor de Brandgans met nietjaarlijkse broedgevallen in diverse gebieden tussen 1996 en 21. Tijdens de inventarisatiejaren van Peeters en Vossen verschijnt de Brandgans in 29 voor het eerst op de soortenkaart. Het eilandje in de plas blijkt steeds meer een voorkeursplek te zijn om te nestelen. Presentie tijdens inventarisatierondes: Van mei-juni wordt de soort met max. 4 paren gezien. Broeden in de deelgebieden: Het eilandje in de Molenweerd blijkt momenteel de duidelijke voorkeur te hebben, terwijl Zuidelijke Riffen en Echterweerd in 213 ook (weer) meedoen. Het voorkomen van de Brandgans in de Molenplas (waarneming.nl). 29-213: Ofschoon de waarnemingenpiek duidelijk in april en mei ligt, zien we de hoogste aantallen in juli oktober met maximum aantallen in één groep van 65 (juli) en 9 (augustus). Hustings geeft aan dat vanaf augustus lokale broedvogels en jongen groepen vormen. 35 3 25 2 15 1 Aantallen van Brandgans in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=175) 29 21 211 212 213 Voor 29: Op de laatste dag van 1988 worden de eerste 4 Brandganzen waargenomen in de Stevolplas. Tot en met 28 gaat het over een dertiental waarnemingen met twee opmerkelijke groepen: 14ex. febr. 25 en 255ex. januari 25. Een illustratie die klopt met het gegeven dat de Limburgse brandganzen in jan.-febr. hun hoogste aantallen bereiken. 5 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december Brandgans De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 23 8 9 9 5 1 65 7 18 1 14 7 42 9 26 7 64 7 18 1 14 7 4 8 25 7 6 1 1 5 13 7 25 8 24 4 56 1 7 6 13 7 2 8 2 8 46 7 6 4 Vossen MHG Pag. 27 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Nijlgans. NIJLGANS - KUIFEENDGROEP Het voorkomen van de Nijlgans tijdens de inventarisatiejaren 29-213. KUIFEENDGROEP 28 29 21 211 212 213 Nijlgans 2 3 5 8 4 5 Vastgestelde territoria van de Nijlgans 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Nijlgans 1 1 1 1 3 2,5 2 2 NIJLGANS 28-213 Sinds het begin van de gebiedsdekkende inventarisaties in 1999 heeft de Nijlgans schoorvoetend land veroverd, nadat zij na 1991 ook bezuiden Roermond werd vastgesteld. De Midden-Limburgse Maasplassen vormen kernpopulaties van deze exoot hetgeen het beeld van onze toename enkel onderstreept. De vraag blijft of de 8 territoria in 211 een goede toevalstreffer zijn of dat er nog rek in de groei zit. Jaarlijks voorkomen van de Nijlgans 1 8 6 4 Broeden in de deelgebieden: We zien dat voor deze soort inmiddels in alle drie de deelgebieden uitbreiding in aantallen heeft plaats gevonden. De favoriete plekken zijn op het kaartje duidelijk te zien. 2 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Presentie tijdens inventarisatierondes: Tijdens inventarisatierondes vallen behoorlijk grotere aantallen op dan de uiteindelijke territoria-aantallen. Dit komt doordat de datumgrenzen 15 maart 15 mei zijn en omdat er meest paren gezien worden, moet er 1 waarneming zijn in de deze periode en in totaal 2 waarnemingen in gehele periode. 1 9 8 7 6 5 4 3 2 1 NIJLGANS per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 4,5 4 3,5 3 2,5 2 1,5 1,5 Nijlgans per deelgebied 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 1 2 3 4 5 6 7 Molenw eerd Echterweerd Zuidelijke Riffen Vossen MHG Pag. 28 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 NIJLGANS - KUIFEENDGROEP Het voorkomen van de Nijlgans in de Molenplas (waarneming.nl). 29-213: De meeste waarnemingen vinden plaats van april tot augustus met 14 de hoogste aantallen in juniaugustus. Aansluitend aan het 12 1 broedseizoen tenderen 8 Nijlganzen nog lange tijd met 6 jongen in het broedgebied te 4 blijven hangen. Na juni komen 2 meestal de grote groepen (> 1ex.) voor de kijker. Het gemiddelde van een groep is 15 vogels. Dit aantal wordt soms al in april of mei gehaald. Op 15 juni 213 (6 e inventarisatieronde) zat al een groep van 115 ganzen op het eilandje zich op alle gemak te verschonen. Voor 29: Op 3 januari 1981 werden de eerste 3 Nijlganzen waargenomen op de Stevolplas. Van 1995 dateert de eerste april waarneming (2 vogels). Pas vanaf 1997 worden vogels in januari februari Aantallen van Nijlgans in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) Nijlgans De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 182 1 72 7 128 7 11 8 83 6 111 8 54 8 13 7 55 1 8 6 96 8 48 8 9 7 43 7 55 6 9 11 43 7 6 7 4 1 33 6 6 8 35 8 57 7 3 8 3 6 mei gespot (1 of 2 ex.). de eerste nestindicerende waarneming is van 19-6-1997. Het duurt tot 29 voordat paren of vastgestelde territorium als gedrag -details aangegeven worden. Dit betreft door de schrijver zelf ingevoerde waarnemingen. Of er naar exoten toch niet zo secuur gekeken wordt? Voor 29 worden slechts drie groepen boven de 1 waargenomen, alle drie in de winter 96-97. Alle groepsaantallen boven de 15 dateren uit de wintermaanden m.u.v. 3 augustus 27 een groep van 4ex. maart april mei juni juli augustus september oktober november (N=791) december 29 21 211 212 213 Vossen MHG Pag. 29 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Bergeend. BERGEEND - KUIFEENDGROEP Het voorkomen van de Bergeend tijdens de inventarisatiejaren 29-213. KUIFEENDGROEP 28 29 21 211 212 213 Bergeend 2 5 6 4 1 1 Vastgestelde territoria van de Fuut 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Bergeend 1 1 1 1,5 2 1,5 1 2 BERGEEND 28-213 29, 1 en 11 zijn de topjaren van de Bergeend gebleken in de Molenplas. Als dit alleen een gevolg zou zijn van de waterhuishouding na 28 dan zou er in 212 en 13 geen terugval hoeven zijn. Peeters trof 1-2 broedparen aan in het ontwikkelingsgebied. In de eerste inventarisatierondes van 212 werden nog behoorlijke aantallen waargenomen maar de scores van 29/1 zien we alleen maar dalen. De oorzaak BERGEEND per inventarisatieronde 1 hiervan 9 8 hult zich in 7 het duister. 6 5 29 21 211 212 213 Broeden in de deelgebieden: Ook Hustings verhaalt dat deze soort graag de ondiepere wateren opzoekt. In de Molenplas zijn dat de Stevolplasjes met veel oevervegetatie en daarnaast een meer open poel in de Echterweerd. Beiden zijn bijna alle laatste jaren bezet gebleken met een voorkeur voor de Molenweerd. Blijkbaar is de bescherming van oevervegetatie toch doorslaggevend. Het voorkomen van de Bergeend in de Molenplas (waarneming.nl). 4 3 2 1 1 2 3 4 5 6 7 29-213: In deze periode zien we groepen met max. 17 ex. vooral in april-mei. Maar we zien ook dat de aantallen de afgelopen jaren geminderd zijn gelijk aan het broedvogelplaatje. Na juli blijkt de soort in de gehele provincie verdwenen. 3 25 2 15 Aantallen van Bergeend in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=191) 29 21 211 212 213 Voor 29: 5 De eerste vogels werden in november 1967 gezien. En vanaf 2 worden geen groepen met meer dan 1 vogels meer gezien m.u.v. 3-3-22 (34ex.). Er lijkt dus sprake van achteruitgang. 1 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december Vossen MHG Pag. 3 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Wilde Eend. WILDE EEND - KUIFEENDGROEP Het voorkomen van de Wilde Eend tijdens de inventarisatiejaren 29-213. KUIFEENDGROEP 28 29 21 211 212 213 Wilde Eend * 2 28 34 25 31 Vastgestelde territoria van de Fuut 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Wilde Eend * WILDE EEND 28-213 In de jaren voor 29 is deze soort niet kwantitatief geïnventariseerd (blijkbaar ook niet door Kurstjens 28). De start van de onderzoeksperiode in 29 was vrij laat (24-4) vandaar dat de aantallen hier zo extreem laag zijn. Het gemiddelde aantal territoria schommelt rond de 3. In 213 werd ook voor de eerste keer een Soepeend waargenomen deze valt buiten alle grafieken en tabellen hier. Broeden in de deelgebieden: De kaart toont ons dat de soort gebiedsdekkend voorkomt met wellicht een accent in de Stevolplasjes, de monding van de Geleenbeek en de vennetjes in de Echterweerd. In de Zuidelijke Riffen meet de soort in aantallen zich de laatste 3 jaar goed met de Echterweerd. Presentie tijdens inventarisatierondes: De aanwezigheid in maart is de afgelopen jaren gestegen; de daarop volgende maanden dalende ieder jaar (gelijk beeld als waarneming.nl). Mei 29 vormt hier een uitzondering op (wellicht een tellerseffect?). 16 14 12 1 8 6 4 2 Wilde Eend per deelgebied 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen 1 9 8 7 6 5 4 3 2 1 WILDE EEND per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 31 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 WILDE EEND - KUIFEENDGROEP Het voorkomen van de Wilde Eend in de Molenplas (waarneming.nl). 29-213: De hoogste aantallen zien we in de wintermaanden (groepen tot 153 vogels); de hoogste frequentie van aantallen in het broedseizoen. Tijdens de ruifase (juni-aug.) zijn er natuurlijk de laagste aantallen maar ook in sept.-okt. is de soort weinig gespot (tevens lagere waarneemfrequentie), terwijl dit de periode is waarin er sprake is van eerste concentratievorming (Hustings). 4 35 3 25 2 15 1 5 Aantallen van Wilde Eend in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=2624) januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 29 21 211 212 213 Voor 29: Vanaf maart 1967 verschijnt de soort op waarneming.nl met in dat jaar meteen groepen van 2, 35 en 6 vogels. In de winter van 68/69 stijgt dit aantal tot 75 en 1! In de winterse maanden van 96/97 zien we de laatste grote groepen: 1 en 15 ex. Daarna Wilde Eend De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 76 5 9 1 153 1 12 2 25 3 56 1 9 1 55 1 88 2 2 2 55 11 85 12 5 12 6 12 11 4 51 1 4 1 46 12 5 2 4 4 5 2 28 5 34 12 32 2 3 4 4-6 de hoogste marge. Voor 29 zijn er maar weinig broedseizoen-waarnemingen gedaan. Misschien was de soort toen alleen interessant als winterbezichtiging? Vossen MHG Pag. 32 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Kuifeend. KUIFEEND - KUIFEENDGROEP Het voorkomen van de Kuifeend tijdens de inventarisatiejaren 29-213. KUIFEENDGROEP 28 29 21 211 212 213 Kuifeend 2 1 19 21 19 KUIFEEND 28-213 5 5 1 Vastgestelde territoria van de Fuut 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Kuifeend 1 1 2 1 1 Een juist beeld krijgen van de Kuifeendenpopulatie van een gebied als de Molenplas blijkt niet zo gemakkelijk. Het zijn relatief late broeders, mannetjes van elders kunnen samenhokken met plaatselijke vogels en rondvliegende verstoorde vogels kunnen het beeld eveneens rooskleuriger maken dan dat het in feite is (Hustings, 26). Vandaar dat al jaren enkel paartjes geteld worden. Maar toch kan nesten zoeken verrassend werken: op 6 juli werden maar liefst 1 goed verstopte nesten op het eilandje aangetroffen door onze vogelringers. Ten gevolge van de stipte datumgrenzen, het minimaal aantal vereiste bezoeken en een fusieafstand van 1m, leverde deze extra vondst echter niet meer dan 19 territoria op. (Het beïnvloedde wel heel erg de interpretaties van de territoriumcentra en daarmee de verdeling over de deelgebieden.) Broeden in de deelgebieden: De grafiek toont dat de Molenweerd (inclusief het eilandje) al enkele jaren de voorkeurshabitat van onze Kuifeenden is. Presentie tijdens inventarisatierondes: Deze grafiek toont een globale, geleidelijke daling gedurende het telseizoen. 5 45 KUIFEEND per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 14 12 Kuifeend per deelgebied 4 35 3 1 8 25 6 2 4 15 1 5 2 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 1 2 3 4 5 6 7 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen Vossen MHG Pag. 33 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 KUIFEEND - KUIFEENDGROEP Het voorkomen van de Kuifeend in de Molenplas (waarneming.nl). 29-213: De Kuifeend is blijkbaar een geliefde vogel om te spotten: 14 alleen in de maand oktober laten 12 de vogelaars het ietsje afweten. 1 Jan-febr. zijn de beste 8 wintermaanden en aug.-sept. 6 vallen ook op met een 4 gemiddelde groepsgrootte tussen 2 de 3 en 38 (gesommeerde gegevens). De kale groepscijfers zien we hier rechts in de tabel: groepen boven de honderd komen in de genoemde maanden niet zelden voor. De gemiddelde groepsgrootte blijkt 25 vogels te zijn over deze jaren (16,2-37,5). januari februari Aantallen van Kuifeend in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) Kuifeend De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 21 1 13 2 2 8 37 9 16 1 165 11 11 12 164 2 32 9 12 1 11 2 95 1 16 1 25 8 12 2 11 8 75 1 15 8 18 9 11 2 Voor 29: Tussen 1967 en 29 6 waarnemingen met als grote groepen: 15ex. op 15-1-1989, 125ex. op 11-1-69, 6ex. januari 26 en 65ex. febr. 27. gemiddelde groepsgrootte in deze jaren 21ex. maart april mei juni juli 15 8 62 1 14 8 165 8 9 1 augustus september oktober november (N=12683) december 29 21 211 212 213 Vossen MHG Pag. 34 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Meerkoet. MEERKOET - KUIFEENDGROEP Het voorkomen van de Meerkoet tijdens de inventarisatiejaren 29-213. KUIFEENDGROEP 28 29 21 211 212 213 Meerkoet 9 3 65 41 48 55 Vastgestelde territoria van de Fuut 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Meerkoet + 8 11 + 6 1 11 1 9 MEERKOET 28-213 Bij het inventariseren van Meerkoeten kan enerzijds overschatting plaatsvinden door het meetellen van niet-broedvogels en anderzijds kan het tellen van nesten meer opleveren dan enkel territoriumgedrag te noteren (Hustings, 26). Hoe groter de dichtheden dus, hoe groter de foutmarge. De verhoging van het waterpeil heeft er in ieder geval voor gezorgd dat het de Meerkoet goed gaat in de Molenplas; met aanmerkelijke verschillen per jaar. Die veroorzaakt kunnen worden door strenge winters of droge zomers. Jammer dat we geen duidelijke cijfers hebben van andere Maasplassen om een goed vergelijk te kunnen maken. De aantallen van 9-97 uit Hustings worden ruimschoots overtroffen! Broeden in de deelgebieden: Vanaf 29 stijgen en dalen de aantallen in de drie deelgebieden gelijkmatig t.o.v. elkaar. Vanaf 211 blijkt het plafond in de Molenweerd bereikt te zijn. Of dit voor de beide andere gebieden het geval is zal de toekomst uit moeten wijzen. Presentie tijdens inventarisatierondes: De 2 e ronde in april 213 leverde maar liefst meer dan 7 paren op, terwijl rond deze tijd de aantallen meestal al dalende zijn. De datumgrens ligt op 2 april (tot 1 juni) en de paren moeten minimaal twee keer in de hele periode 1 9 waarvan één keer tussen de 8 datumgrenzen gezien worden. Dus de 7 eenmalige pieken op een ronde worden 6 nooit echt in territoria omgezet. 5 4 3 2 1 3 25 2 15 1 5 Meerkoet per deelgebied 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen MEERKOET per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 35 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 MEERKOET - KUIFEENDGROEP Het voorkomen van de Meerkoet in de Molenplas (waarneming.nl). 29-213: De meeste waarnemingen vinden plaats in april-juni, bij de vogelaars de favoriete bezoekmaanden. De hoogste aantallen echter zijn er in jan.-febr., en enkele pieken in juni, aug. en sept. Groepen van boven de 3 zagen we in jan. 29, febr. 211 en sept. 212. terwijl de gemiddelde groepsgrootte 25 is, zien we in deze jaren top tien toch de nodige uitschieters er boven (96%!). en: hoe strenger de winters, hoe hoger de aantallen (Hustings 26). Dat in augustus vnl. groepen in de broedgebieden zelf ontstaan is uit de grafiek niet af te lezen. Het lijkt wel of de soort dan verdwenen is uit de Molenplas (of de tellers hebben dan geen goesting aan Meerkoeten ). De aantallen in jan.-febr. komen wel overeen met de geschetste Limburgse situatie uit Hustings 26. 9 8 7 6 5 4 3 2 1 Aantallen van Meerkoet in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) Meerkoet De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 353 1 26 6 353 2 393 9 6 4 2 9 2 6 1 1 28 9 5 3 Voor 29: Vanaf febr. 1967 worden de eerste 1 jaar alleen grote (winter-) groepen vermeld op waarneming.nl. Een uitschieter is 15ex. op 27-12-1969. Na 1988 is er nog maar één groep van meer dan 1ex. (13ex. 14-12-22). Uit deze totale periode van 41 jaar dateren slechts 54 waarnemingen erg karig dus. Dan heeft de Molenplas tegenwoordig toch heel wat meer interesse van de Limburgse vogelspotters! Gelukkig maar. (N=817) januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 168 8 176 7 1 2 2 11 4 6 153 8 8 1 82 2 183 2 34 5 13 8 66 3 75 2 14 2 3 4 115 1 6 1 7 2 11 9 11 6 85 7 5 7 6 1 1 2 7 4 8 6 4 1 47 11 92 2 5 4 66 11 35 4 4 6 7 2 4 5 65 3 32 1 4 12 51 12 4 6 29 21 211 212 213 Vossen MHG Pag. 36 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Casarca. CASARCA - KUIFEENDGROEP Het voorkomen van de Casarca. KUIFEENDGROEP 28 29 21 211 212 213 Casarca 1 CASARCA 28-213 In de winter van 1993 wordt de Casarca voor de eerste keer in de Molenplas waargenomen (12 ex.). Deze (ook in Hustings vermelde) groep groeit in jan. 94 uit tot 2ex. In de winter van 96/97 worden weer enkele ex. gezien (max. 4) en vervolgens in aug. 22 (4ex.) en april 26 (2 ex.). Van 1999-28 wordt de soort door Peeters niet opgemerkt. In 21 wordt de Casarca van febr. tot en met aug. vermeld; meest 1ex. Er is sprake van een erkend territorium, gesignaleerd op 16-6 en 17-5 (1ex.). Uit 211 dateren bijna evenveel waarnemingen als uit het jaar ervoor, maar wordt de soort niet tijdens de inventarisatierondes gezien. Toch verblijft er van maart tot en met sept. regelmatig een tweetal echter steeds buiten de datumgrenzen (3 april tot 3 juni). In 212 wordt de soort alleen in juli en aug. gezien, steeds 1 ex. Uit 213 is één waarneming van 19 mei en missen we nog een tweede bevestigende waarneming van een paartje 1 9 8 7 6 5 4 3 2 1 Aantallen van Casarca in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=39) 29 21 211 212 213 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december Vossen MHG Pag. 37 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 2. Vogelgroepen van pioniersvegetaties, ruigten en akkers KLEINE PLEVIERGROEP KLEINE PLEVIERGROEP Sierdsema (1995): Broedvogels van zandige pioniervegetaties in de buurt van zoet water. Deze zandstranden komen van nature voor langs rivieren. Soortgelijke situaties kunnen we ook aantreffen langs zandgaten en op opspuitterreinen. Een deel van de soorten is specifiek gebonden aan zoet water (Kleine Plevier, Oeverloper, Oeverzwaluw, Witwangstern, Griel). Zand- en grindstrandjes zijn essentieel voor Kleine Plevier en Visdief; de Oeverzwaluw is afhankelijk van steile wanden. KLEINE PLEVIERGROEP 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Visdief 3 2 7 25 3 Oeverloper 1 1 1 Kleine Plevier 2.5 2.5 1.5 3 4 2.5 1 2 6 5 6 3 1 Oeverzwaluw 6 Territoria 2.5 2.5 1.5 3 4 2.5 1 62 9 7 14 29 32 Soorten 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 3 3 3 Volgens Kurstjens (23) blijken de aantallen pioniervogels in het Kleine Pleviergroep 7 Zuidelijk Maasdal te fluctueren 6 zonder duidelijke trend. 5 De Kleine Plevier is de enige soort Territoria soorten die vanaf 1999 bijna onafgebroken in de Molenplas is waargenomen. Na een paar goede jaren zijn de aantallen weer gezakt. De Oeverzwaluw is één keer 4 3 2 1 vastgesteld met 6 nesten en de Visdief is sinds 29 present, in toenemend aantal. De Oeverloper is de laatste nieuwkomer van deze groep en met steeds één territorium al drie jaar aanwezig. Zand- en grindstrandjes, steile oeverwanden, slikoevertjes en lage oeverbegroeiing zijn zeker factoren die vergankelijk zijn in een jong landschap als dat van de Molenplas. 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 3,5 3 2,5 2 1,5 1,5 Bekijken we het reilen en zeilen van de totale vogelbevolking die gebruik maakt van pioniersvegetaties, ruigten en akkers dan is er na een tweetal sprongen vooruit (25 en 28) en een daling in 21 weer sprake van toename. De daling in 213 kan toegeschreven worden aan de VELDLEEUWERIKGROEP die al 3 jaar een lichte achteruitgang vertoont en het zwak vertegenwoordigd zijn van de Bosrietzanger (GRASMUSGROEP) in 213. 25 2 15 1 5 Groepen van pioniervegetaties, ruigten en akkers 22 21 2 2 2 18 18 17 territoria Soorten 14 13 14 11 1 7 11,5 3,5 23,5 46,5 56,5 93,5 96 14,5 159 164 144 184 216 21 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 25 2 15 1 5 Vossen MHG Pag. 37 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Visdief. VISDIEF KLEINE PLEVIERGROEP Het voorkomen van de Visdief tijdens de inventarisatiejaren 29-213. KLEINE PLEVIERGROEP 28 29 21 211 212 213 Visdief 3 2 7 25 3 Vastgestelde territoria van de Visdief 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Visdief VISDIEF 28-213 Vanaf half april (vroegste datum Molenplas 12-4) keren de eerste Visdieven terug op hun broedgronden (Hustings: gemiddeld 18-4). Eind aug. zijn de laatste Visdieven verdwenen (uiterste datum hier 1-9). Vanaf 68 wordt de soort in aantallen tot 9 stuks waargenomen. De aantallen nemen pas grotere vormen aan vanaf 29 (zie tabel). In 29 zijn de eerste kuikens vastgesteld en het aantal is sindsdien al aardig gestegen. Vanaf 212 wordt het eilandje bezocht door ringers en kwamen we er achter dat onze zichtwaarnemingen sterk achterbleven bij de nestentelling. Begin jaren 9 zijn de eerste broedparen in het Maasdal vastgesteld. Zij maken deel uit van een zeer kleine Nederlands-Vlaamse populatie langs de Grensmaas (van 95-2: 2-5 paren). Hustings verzucht bijna: Omdat de broedgevallen hier vrijwel steeds mislukken door verstoring zal de Visdief wel geen ander dan een kwijnend bestaan op de Limburgse broedvogellijst blijven lijden. Wat heerlijk te constateren dat de populatie van de Molenplas een goed groeiende, op zich staande (?) populatie van Visdieven is die nog Visdief De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 41 8 38 6 35 5 5 6 46 5 33 8 38 7 3 6 4 6 42 5 17 8 32 7 28 7 38 5 4 6 15 8 3 7 27 5 32 5 36 5 13 8 28 7 27 5 3 4 34 5 jaren vooruit kan op het eilandje omdat er jaarlijks de nodige onderhoudswerkzaamheden getroffen worden! 35 3 25 2 15 1 5 VISDIEF per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 16 14 12 1 8 6 4 2 Aantallen van Visdief in Molenplas 29-213 (bron: waarneming.nl) (N=1544) 29 21 211 212 213 1 2 3 4 5 6 7 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december Vossen MHG Pag. 38 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Oeverloper. OEVERLOPER KLEINE PLEVIERGROEP Het voorkomen van de Oeverloper tijdens de inventarisatiejaren 29-213. KLEINE PLEVIERGROEP 28 29 21 211 212 213 Oeverloper * * 1 1 1 Vastgestelde territoria van de Oeverloper 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Oeverloper Het vaststellen van een broedpaar van de Oeverloper is verre van eenvoudig omdat doortrekkende vogels ook zang en balts vertonen. Daar komt bij dat de vogels zich in de nestfase erg heimelijk gedragen. Vervolgwaarnemingen en een goede documentatie zijn dus van groot belang. Tot zover Hustings 26. Het voordeel is dat de Oeverloper sinds zijn eerste Limburgse broedgeval in 1981 een gewild verzamelobject is. Dus in de maand juni, waarin 2 waarnemingen gewenst zijn, zal er extra goed op gelet worden. En in de Molenplas is de gewenste broedhabitat aanwezig (vrij open pioniersvegetatie of opslag van lage wilgen langs de oevers) gecombineerd met de juiste foerageerhabitat (slik- of grindbanken). In 211 wordt bij ons het eerste broedgeval geconstateerd: eerst alarmerende vogels en weldra een nest met vier eieren en uiteindelijk 3 kuikens (Don, 211). De territoria in 12 en 13 zijn vastgesteld m.b.v. aanvullende territoriale waarnemingen op internet. OEVERLOPER 28-213 Vanaf 27 maart tot 11 nov. worden in de Molenplas Oeverlopers gezien. Op 17-8-1978 wordt melding gemaakt van 11 vogels; vanaf 29 zijn de aantallen nog hoger (zie tabel). Volgens Hustings zijn groepen van meer dan 15 ex. uitzonderlijk en hier is niet duidelijk of dit groeps- of gebiedsmaxima zijn. Vogels worden door het hele gebied gezien, vnl. tijdens de doortrekperiode. (Links: Stevol-kaartje van internet met waarnemingen 29-213) Oeverloper De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maan d 21 Maan d 211 Maan d 212 Maan d 213 Maan d 23 8 22 5 12 8 15 5 1 5 7 5 18 5 9 5 13 5 8 5 7 8 14 5 9 8 11 5 6 5 6 8 1 5 8 7 1 4 6 5 6 9 9 5 8 8 8 5 4 5 35 3 25 2 15 Aantallen van Oeverloper in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=1742) 29 21 211 212 213 2 18 16 14 12 1 8 OEVERLOPER per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 1 6 4 5 2 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 4 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Kleine Plevier. KLEINE PLEVIER KLEINE PLEVIERGROEP Het voorkomen van de Kleine Plevier tijdens de inventarisatiejaren 29-213. KLEINE PLEVIERGROEP 28 29 21 211 212 213 Kleine Plevier 2 6 5 6 3 1 Vastgestelde territoria van de Kleine Plevier 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Kleine Plevier 2,5 2,5 1,5 3 4 2,5 1 2 Bezijden een tweetal waarnemingen uit 1968 en 78 zijn er ±12 waarnemingen van de Kleine Plevier voor 29 en 132 erna we hebben te maken met een steeds graag geziene gast! Het verspreidingspatroon is voor en na 29 gelijk (zie grafiek). In de Molenplas is de vroegste aankomst 13 maart (med. 22-3) en het laatste vertrek 1 oktober (med. 19-8) volgens Hustings (21) past de vroege aankomst in de Limburgse trend en is 1 okt. een buitenkasje! 29, 1 en 11 zijn (ook) Limburgse topjaren (Bakhuizen 212) maar de aantallen die Hustings vermeldt (16-2) worden bij lange na niet gehaald. Het is een soort die alert op aanbod van broedhabitat reageert en daardoor kunnen vestigingen even plotseling opduiken als verdwijnen. De open grindbanken die de Molenplas in 29 kende in de Zuidelijke Riffen worden inmiddels overwoekerd door onkruiden en de enige plek in 213 is het vogeleilandje dat jaarlijks schoongeveegd wordt. Het dalende karakter van KLEINE PLEVIER 28-213 de aantallen zal de komende jaren waarschijnlijk niet zomaar wijzigen dus. De plantensuccessie is niet te stuiten, dan door onverwachte natuurkrachten De gloriejaren van de Kleine Plevier hebben we gehad,lijkt me. Kleine Plevier De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 8 5 11 5 1 4 7 4 7 4 7 5 1 5 1 4 6 5 6 6 7 5 1 6 9 4 6 4 5 5 6 5 9 5 9 4 6 4 5 4 6 5 7 7 8 6 5 5 4 5 25 Aantallen van Kleine Plevier in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=1632) 1 9 KLEINE PLEVIER per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 2 15 1 29 21 211 212 213 8 7 6 5 4 3 5 2 1 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 41 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Oeverzwaluw. OEVERZWALUW KLEINE PLEVIERGROEP Het voorkomen van de Oeverzwaluw tijdens de inventarisatiejaren 29-213. KLEINE PLEVIERGROEP 28 29 21 211 212 213 Oeverzwaluw 6 * * * * * Vastgestelde territoria van de Oeverzwaluw 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Oeverzwaluw 6 Al eerder werd gesteld dat de Oeverzwaluw sterk afhankelijk is van een geschikt broedhabitat: steile oeverwanden van plassen of beken moeten aanwezig zijn. Deze situatie deed zich in de geschiedenis van de Stevolplas/Molenplas slechts één keer voor: 28. Daarna is de soort niet meer broedend aangetroffen. Eind maart verschijnen de eerste vogels en zij blijven tot medio sept. Ook als niet-broedvogel (*) kunnen ze toch in behoorlijke groepen aanwezig zijn (zie tabel). Ook voor 29 werden zulke grote groepen gezien: 335ex. (22-5- 5), 3ex. (3-6- 4), 223ex. (11-5- 6), 159ex. (25-6- 95) en 14ex. (28-5- 95). Verder kwamen regelmatig groepen van 2-75 vogels voor. Het is niet te verwachten dat in de nabije toekomst een steile wand in de Molenplas gerealiseerd zal worden, of het moet door mensenhanden zijn Oeverzwaluw De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 6 8 29 5 22 4 5 6 1 4 5 7 15 5 2 4 25 5 75 4 4 6 13 4 3 4 2 5 75 5 4 7 1 5 3 6 15 5 7 4 15 5 1 5 25 8 1 5 5 5 12 Aantallen van Oeverzwaluw in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) 1 8 6 (N=365) 29 21 211 212 213 4 2 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december Vossen MHG Pag. 42 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 VELDLEEUWERIKGROEP VELDLEEUWERIKGROEP Deze groep van weidevogels verdraagt de laagste grondwaterstanden. Soorten zoals Patrijs, Kwartel, Veldleeuwerik en Grauwe Gors zijn zelfs vrij ongevoelig voor de grondwaterstand. De meeste soorten worden gevonden in iets drogere, maar wel structuurrijke grazige vegetaties. (Sierdsema, 1995) De Watersnip is in deze groep opgenomen omdat hij anders buiten de boot zou vallen. VELDLEEUWERIKGROEP 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Patrijs 2 2.5 3.5 3.5 6* 3 1 1 1 1 Kwartel 1 Scholekster.5 1.5.5 2 4 5 4 3 Kievit 4 6 1 2 1 2 2 2 4 6 1 1 Wulp Veldleeuwerik 2.5 4 4 6 8 2 13 15 13 14 1 14 15 16 Graspieper 1 1 2 3 6.5 6 6 4 16 12 15 13 8 Grauwe Gors Toegevoegd: Gele Kwikstaart 1 1 1 2 2 1 6 8 9 14 Witte Kwikstaart 2 4 3 1 1 8 5 11 12 9 Watersnip 1 Territoria 9 14.5 11 1.5 22 37.5 27.5 25 18 53 42 59 54 52 Soorten 6 5 5 3 6 7 7 5 3 7 7 6 6 7 (*: Kurstjens geeft hier 8 territoria.) Veldleeuwerikgroep Het totaalplaatje van deze groep is 7 Territoria soorten globaal positief over alle 6 inventarisatiejaren, zeker ook wat 5 betreft een paar Rode Lijst soorten. 4 Er lijkt sprake van (relatieve?) 3 stabilisatie te zijn. De Patrijs, 2 voorheen een langjarig aanwezige 1 soort, hoeven we niet meer te verwachten in de Molenplas. De beide Kwikken, Graspieper en Veldleeuwerik alle vertegenwoordigers van de structuurrijke grazige vegetaties geven de laatste jaren een vrij constant beeld, ofschoon de laatste twee erg gevoelig zijn voor een te intensief beheer. Scholekster en Kievit hebben een grotere actieradius en zijn minder duidelijk aanwezig. Kwartel en Watersnip behoren tot de toevallige broedvogels die we slechts zelden zullen aantreffen. 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 8 7 6 5 4 3 2 1 De Wulp is sinds 1993 31 keer waargenomen. Ruim 2 waarnemingen sinds 28; dit jaar nog in een groep van 23 vogels. Normaliter 1-3 ex. en slechts 2x 8ex. De eerste waarneming dateert uit 1967: 5 ex. De Grauwe Gors werd 2 keer eind 7-er jaren zingend gehoord. Van 1995-1999 staan er 9 vermeldingen (2x zingend) en in april 212 heeft een baltsende vogel 4 dagen op rij de Echterweerd aangedaan. Voor een geldend territorium zijn echter twee waarnemingen verplicht in de periode 15 mei 2 juli. Vossen MHG Pag. 42 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Patrijs. PATRIJS VELDLEEUWERIKGROEP Het voorkomen van de Patrijs tijdens de inventarisatiejaren 29-213. VELDLEEUWERIKGROEP 28 29 21 211 212 213 Patrijs 1 1 PATRIJS 28-213 2 e waarneming in de buurt, om een tweede territorium kunnen gaan De gegevens op waarneming.nl tonen in de laatste 5 jaar een drietal groepjes (op 54 waarnemingen) van redelijke grootte: 14, 13 en 7 ex. in juli-aug. (waarschijnlijk familiegroepen). Voor de rest werden er alleen individuen of tweetallen gemeld. Vastgestelde territoria van de Oeverloper 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Patrijs 2 2,5 3,5 3,5 6* 3 1 1 (*: Kurstjens meldt 8 territoria in 23) 16 14 12 1 8 6 4 2 Tijdens de inventarisatierondes is de Patrijs slechts 7x gezien (m.n. mei-juni) niet vreemd want de trefkans is laag (Hustings). Als vogel van vrijwel uitsluitend agrarisch cultuurland kunnen we, deze in aantal afnemende soort in Limburg, in de Molenplas steeds minder verwachten. De aantallen van Peeters zullen een gevolg zijn van een duidelijke verandering in het landschap Hustings vermeldt dat door natuurontwikkeling ontstane ruigtes veel vogels kunnen herbergen. In 213 had de auteur geluk een paartje te zien en een tweede waarneming tijdens de datumgrenzen. Waarschijnlijk gaat het om dezelfde vogels als op internet (4x gemeld).john Roemen meldt 2 vogels in de vegetatie van de Stevolplasjes. Zou, met een Aantallen van Patrijs in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=126) januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 29 21 211 212 213 De Patrijs wordt voor het eerst in 1968 (1 en 7ex.) en 1969 (1) voor dit gebied vermeld met in 75 nog een melding (6) en in 82 (2). In 1995 worden drie groepen gemeld (24, 11, 23ex.) naast kleinere hoeveelheden (2-6). Hustings stelt dat na 1995 de groepsgrootten in Limburg behoorlijk afgenomen zijn. Tussen 96 en 28 (43 invoerringen) staan 11 groepen van 1-26 vogels op internet van aug.-febr. (geen dubbeltellingen). Toch nog een behoorlijke score, gezien het feit dat groepen boven de 2 behoorlijke uitzonderingen zijn! De laatste groep van 2ex. is in 21 gespot 12 jaar geleden! Nemen we alle waarnemingen (cumulatief) bij elkaar dan zien we net als de periode na 29 in april-juni de meeste waarnemingen (veel vogelaars ) en vervolgens in aug.-sept. (anders dan in 9-13!). Vossen MHG Pag. 43 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Kwartel. KWARTEL VELDLEEUWERIKGROEP Het voorkomen van de Kwartel tijdens de inventarisatiejaren 29-213. VELDLEEUWERIKGROEP 28 29 21 211 212 213 Kwartel 1 * Vastgestelde territoria van de Kwartel 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Kwartel KWARTEL 28-213 * * * De Kwartel mogen we tot toevallige bezoeker voor ons gebied rekenen die, net als de Patrijs, in de nabij akkers zou kunnen broeden maar t.o.v. deze laatste uitermate schaars te noemen is voor ons Maasdal (Hustings). Voor 29 staan 5 waarnemingen op internet. De door de auteur ingevoerde (tevens gezien door Ton Cuijpers), een onzekere in het noorden van de Echterweerd, en twee in de Molenweerd waarvan een zichtwaarneming van 3 vogels (aug.). Dus behoorlijk wat Kwartels voor één jaar. Op 6 juni het jaar erna wordt in de Molenweerd 3 keer melding gemaakt van een zingende Kwartel (zelfde plek als 29), waarvan een van Geert Peeters en een van John Roemen. Een geldige territoriumwaarneming! De enige andere vermeldingen van de Kwartel in ons gebied zijn van augustus 78 (2) en 79 (1). Vossen MHG Pag. 45 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Scholekster. SCHOLEKSTER VELDLEEUWERIKGROEP Het voorkomen van de Scholekster tijdens de inventarisatiejaren 29-213. VELDLEEUWERIKGROEP 28 29 21 211 212 213 Scholekster 2 4 5 4 3 Vastgestelde territoria van de Scholekster 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Scholekster,5 1,5,5 SCHOLEKSTER 28-213 De Scholekster is een opvallende verschijning in geluid en kleur waarvan Hustings het broeden op een strekdam uitzonderlijk vindt voor een broedvogel van vnl. akkers en graslanden. De stippenkaart toont dat de dam (en eilandje) tussen Molenplas en Biltplas zelfs een voorkeursplek is: sinds 29 is hier steeds minstens één territorium vastgesteld. De eerste Scholeksters zien we al in febr. en ze blijven tot aug. met een uitzondering in sept. en dec. Het voorkomen in de deelgebieden is redelijk gespreid met een toenemende belangstelling voor de Zuidelijke Riffen de laatste 3 jaar. Presentie tijdens inventarisatierondes: De trefkans van deze opzichtige vogel is vrij groot getuige de aantallen tijdens de rondes. 212 was met 4 paren een topper in vergelijking met andere gelijksoortige gebieden in onze omgeving (Vergeer, 212). En de verschijningen dit jaar doen niet vermoeden dat het de komende tijd anders zal worden. 1 9 8 7 6 5 4 3 2 1 SCHOLEKSTER per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 46 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 SCHOLEKSTER VELDLEEUWERIKGROEP Het voorkomen van de Scholekster in de Molenplas (waarneming.nl). 29-213: Met ruim 5 waarnemingen (inclusief dubbeltellingen) in de afgelopen 5 jaar is de Scholekster een graag geziene gast in de Molenplas. Hij blijft blijkbaar ook een speciaal geval die graag genoteerd wordt met regelmatig een preciezere aanduiding van het voorkomen: roepend, overvliegend, foeragerend, paar in broedhabitat, nestindicerend gedrag. Vanaf 29 zien we een jaarlijks toenemend aantal waarnemingen: resp. 71, 96, 121, 147 en 175. Natuurlijk zijn er veel dubbeltellingen en herhalingen van aantallen (tot 6x, vooral in april en mei en in 213 ook al in maart), maar 2 18 16 14 12 1 8 6 4 2 januari februari Aantallen van Scholekster in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) Molenplas De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 8 8 8 5 8 4 7 4 8 4 7 6 8 5 6 5 7 4 6 4 6 6 6 5 6 6 6 2 6 4 5 7 6 5 6 7 5 3 5 4 4 7 5 4 5 6 5 3 5 4 toch geeft de grafiek een redelijk goed beeld van het voorkomen van de soort in de Molenplas de afgelopen 5 jaar. Hustings noemt het voorkomen van grotere groepen in het Maasdal en wel uit de omgeving van Stevensweert: 7ex. in 25, 52 en 51 in resp. 24 en 2. Alle uit maart. De laatste jaren zijn de hoogste aantallen 7-8 gespreid van april tot aug. het grafiekpatroon komt redelijk overeen met de Limburgse situatie: startend met een piek in maart en na juli zijn de vogels vertrokken naar de kust. Hustings zegt: als er al een winterwaarneming is, dan is die uit het Maasdal en zo ook op 31-12-21 in de Molenplas! Voor 29: De eerste meldingen van de Scholekster dateren uit 68, 78 en 9. In 97 is er een groep van 32 ex. ja wel hoor: in maart. De andere waarnemingen (ongeveer 5) betreffen aantallen van 1-5 stuks. De groepsgrootten of gebiedstotalen liggen nu wel ietsje hoger. maart april mei juni juli augustus september oktober november (N=1251) december 29 21 211 212 213 Vossen MHG Pag. 47 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Kievit. KIEVIT VELDLEEUWERIKGROEP Het voorkomen van de Kievit tijdens de inventarisatiejaren 29-213. VELDLEEUWERIKGROEP 28 29 21 211 212 213 Kievit 2 4 6 1 1 Vastgestelde territoria van de Kievit 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Kievit 4 6 1 2 1 2 2 KIEVIT 28-213 De aankomstdatum van de Kievit is erg verschillend: van 5-3 tot 24-4 volgens waarneming.nl. Er worden tot in november vogels gezien, maar soms zijn ze al half september verdwenen. Net als de Scholekster is het een soort met enerzijds een grotere actieradius en anderzijds een opvallende aanwezigheid. Toch wordt hij veel minder gespot op de inventarisatierondes; was in 12 en 13 regelmatig afwezig! In vergelijking met de andere Maas-natuurontwikkelingsgebieden zijn de aantallen gelijk in 212 (1-2 territoria, Vergeer). Het zal dankzij de aangrenzende landbouwgronden zijn dat we de Kievit in de Molenplas als (broed)vogel mogen ontmoeten (Hustings). In nazomer en herfst vertoeven vaak forse groepen in Limburg in het Maasdal dat buiten het broedtijd erg in trek is. 1 9 KIEVIT per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 8 7 6 5 4 3 2 1 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 48 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 KIEVIT VELDLEEUWERIKGROEP Het voorkomen van de Kievit in de Molenplas (waarneming.nl). 29-213: In deze periode wordt in maart 213 een groep van 14 vogels overvliegend waargenomen. De groep van 1ex. in juli 21 is een pleisterende. De 8ex. in okt. 29 vliegen ook over evenals de 45 in juli, de 5 in aug. 21, de 35 in maart 211 en de 21 in maart 213. De rustende groepen worden veel in de Zuidelijke Riffen gespot en slechts een enkele keer in de Echterweerd of de dam/eilandje. 16 14 12 1 8 6 4 2 januari februari Aantallen van Kievit in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) Kievit De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 8 1 1 7 35 3 3 9 14 3 57 8 5 8 32 9 1 6 21 3 45 7 44 7 25 8 1 11 5 4 Voor 29: De eerste waarnemingen dateren uit eind jaren zestig en midden zeventig. Vanaf 1995 wordt de Kievit jaarlijks gezien met in de periode okt.-dec. groepen rond 3 vogels en een uitschieter van 7 stuks in febr. Opvallend is dat de soort vanaf 2 ook van de Stevolplasjes geregistreerd staat en hier dan 3x zo vaak gespot wordt dan van de Stevolplas zelf. De groepen blijken in dit deelgebied kleiner en minder frequent te zijn. Het valt ook op de er duidelijk minder overvliegende groepen (slechts 3) gezien worden dan pleisterende (12x). Slechts één keer, april 27 wordt er een nest aangetroffen. maart april mei juni juli 4 8 35 9 18 8 9 3 3 4 38 9 3 7 16 7 6 4 3 5 augustus september oktober november (N=2613) december 29 21 211 212 213 Vossen MHG Pag. 49 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Veldleeuwerik. VELDLEEUWERIK VELDLEEUWERIKGROEP Het voorkomen van de Veldleeuwerik tijdens de inventarisatiejaren 29-213. VELDLEEUWERIKGROEP 28 29 21 211 212 213 Veldleeuwerik 13 14 1 14 15 16 Vastgestelde territoria van de Veldleeuwerik 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Veldleeuwerik 2,5 4 4 6 8 2 13 15 13 VELDLEEUWERIK 28-213 De Veldleeuwerik laat een duidelijke achteruitgang zien in de laatste decennia (Hustings) en toont waarschijnlijk een meer geclusterde verspreiding. In het Zandmaasdal bijvoorbeeld zien we hogere dichtheden als gevolg van geringere oppervlaktes van de onderzochte gebieden. Dit zou op de Molenplas zo maar van toepassing kunnen zijn! Broeden in de deelgebieden: Wat de reden van het hoge aantal in 25 is, is nog niet duidelijk waarschijnlijk was de Molenweerd toen wel anders van vegetatiesamenstelling, want in de jaren daarna zien we alleen een daling van aantallen. Zo kan ook de verklaring van het explosieve aantal in 25 in de Echterweerd en de dalingen na 28, waarschijnlijk verklaard worden door gebiedsverandering. In 212 doet de Veldleeuwerik het nog steeds goed in vergelijking met andere gebieden in Midden-Limburg. Vergeer (212) toonde in 8 van de 1 terreinen een aantal van -7 (gemiddeld 3,4) en in de Rijkelse Beemd 13 tegenover 15 in de Molenplas. Hij blijkt wel een beheer-gevoelige soort te intensieve begrazing was in Brunssum oorzaak van achteruitgang. Dan zitten we met het aantal grote grazers in de Molenplas wel goed, lijkt me. Presentie tijdens inventarisatierondes: Tijdens de inventarisaties is de Veldleeuwerik een veel gehoorde gast die wel in erg verschillend aantal kan optreden. Met een gemiddelde presentie van 65% van het totale bestand per jaar scoort hij erg hoog. De variatie is van 4-1%! Zo kende 213, ondanks het hoogste aantal territoria, een gemiddelde presentie van 51%, het laagste gemiddelde van 29-213. 29 kende met 14 territoria het hoogst gemiddelde: 8% van de vogels werd gemiddeld per ronde gezien/gehoord. Kijken we naar alle rondescores dan blijkt bezoek 5 gemiddelde de hoogste score te geven (bijna 75%). 14 12 1 Veldleeuwerik per deelgebied 2 18 16 14 VELDLEEUWERIK per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 8 12 6 1 4 2 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen 8 6 4 2 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 5 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 VELDLEEUWERIK VELDLEEUWERIKGROEP Het voorkomen van de Veldleeuwerik in de Molenplas (waarneming.nl). 3 25 2 15 1 Aantallen van Veldleeuwerik in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=743) 29 21 211 212 213 5 45 4 35 3 25 2 15 (uitvergroot) Aantallen van Veldleeuwerik in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=743) 29 21 211 212 213 5 1 5 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 29-213: Beide grafieken boven geven dezelfde waarden weer. Voor de duidelijkheid is de schaal in de rechter grafiek aangepast zodat de gegevens duidelijker naar voren kunnen komen. Met uitzondering van okt. 29 zien we geen grote groepen Veldleeuweriken in de Molenplas de laatste jaren. De groep Veldleeuwerik De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 2 1 5 4 5 6 15 1 1 5 45 1 4 1 4 4 6 3 8 5 3 1 4 5 4 4 4 1 8 6 14 5 4 5 4 4 3 5 4 4 1 1 4 6 4 8 3 7 3 3 van 2 vogels was een pleisterende groep, die van 45 en 3 vlogen over. Groepjes van 1 of meer zijn in de daaropvolgende jaren al schaars. Naar gegevens van Hustings voltrekt de Limburgse voorjaarstrek zich van eind jan. tot begin maart en de herfsttrek van eind sept. tot begin nov. In de Molenplas zien we de hoogste aantallen inderdaad in oktober en de meeste ter plaatse vogels in de periode april-mei. Deze aantallen zijn dan gering en kunnen inderdaad te maken hebben met dagtotalen zingende broedvogels dus. De tekening geeft alle meldingen van 29-213 weer op een kaartje van het gebied. We zien dat de Zuidelijke Riffen en de dam en de open delen van de Echterweerd favoriet zijn. (Van Molenweerd geen meldingen weergegeven). De Veldleeuwerik laat dus geen enkel open stukje grond ongemoeid! Voor 29: Uit 67 en 69 zijn elk 1 waarneming. Van 1975-1977 worden drie groepen gemeld (wintermaanden; 15-21 ex.) en vanaf 1998 zijn er 45 meldingen van 1-2 ex. m.u.v. een groepje van 8 in 27 en 1 in 28. Vossen MHG Pag. 51 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Graspieper. GRASPIEPER VELDLEEUWERIKGROEP Het voorkomen van de Graspieper tijdens de inventarisatiejaren 29-213. VELDLEEUWERIKGROEP 28 29 21 211 212 213 Graspieper 4 16 12 15 13 8 Vastgestelde territoria van de Graspieper 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Graspieper 1 1 2 3 6,5 6 6 4 GRASPIEPER 28-213 Als je broedende Graspiepers inventariseert krijg je met perikelen te maken: zang en balts zijn weersafhankelijk, maar anderzijds kunnen vogels in de periode maart-april sterk alarmeren (Hustings). In april moet je bedacht zijn op doortrek! Ofschoon de Limburgse Graspiepers in aantal achteruit boeren, doet de populatie in de Molenplas het zo gek nog niet: in 212staat hij op de tweede plaats met alleen de Rijkelse Beemd met 36 territoria aan de top; in de andere gebieden -8 paren. En dit terwijl de noordelijke Grensmaas favoriet is in Limburg (minder intensief bewerkte graslanden, overhoeken, natuurontwikkelingsgebieden in startfase). Ook de Graspieper blijkt gevoelig te zijn voor het beheer van een gebied. Broeden in de deelgebieden: Het kaartje boven toont duidelijk dat de delen van de Molenplas waar wilgenbos staat voor de Graspieper niet aantrekkelijk zijn! We zien dat de aantallen in de Zuidelijke Riffen de laatste jaren goed toegenomen zijn. Presentie tijdens inventarisatierondes: De presentie van de Graspieper varieert behoorlijk: van 12,5% op ronde 4 en 5 in 213 tot 81,3% op ronde 5 in 29. Gemiddeld zien we 51,4% van de uiteindelijk aangetroffen territoria per rond. In vergelijking met de 2 Veldleeuwerik die 65% gemiddeld haalt is 18 dit aardig laag we zien van de 16 14 Graspieper dus maar de helft van het 12 aantal vogels dat aanwezig is. 213 scoort 1 8 erg laag terwijl de weersomstandigheden 6 vrij goed waren om te inventariseren. Ook 4 2 een extra junibezoek, met goed weer, leverde geen graspiepers op! 9 8 7 6 5 4 3 2 1 Graspieper per deelgebied 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen GRASPIEPER per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 52 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 GRASPIEPER VELDLEEUWERIKGROEP Het voorkomen van de Graspieper in de Molenplas (waarneming.nl). 29-213: Volgens Hustings zien we de grootste groepen in april doortrekken en in het najaar kleinere groepjes van eind sept. tot half okt. Winteraantallen zijn sterk afhankelijk van het weer. In de Molenplas zien we het hele jaar door Graspiepers. Met de grootste groepen in de winter (okt., jan.) en in april (zie tabel). Slechts twee groepjes zijn overvliegend waargenomen, de rest allemaal ter plaatse, fouragerend of de optelsom van broedende vogels. 16 14 12 1 8 6 4 2 Aantallen van Graspieper in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) Graspieper De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar Voor 29: Van 1999 t/m 28 beschikken we over 33 waarnemingen met een duidelijk accent in 27 en 28. De meeste waarnemingen komen voor rekening van maart (33%) en de andere zijn redelijk verspreid van april tot december. Er zijn maar weinig grote groepen gemeld: op 12-9- 99 52 vogels en op 2-4- 8 6ex. Groepjes van 1-2 vogels zijn 3x gemeld: 2 vogels op 26-11- 2, 18 op 25-11- en 1 vogels op 14-8- 94. April en nov. zijn weer favoriet. (N=824) januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 14 5 35 1 4 11 2 3 6 4 9 4 3 1 21 4 12 4 15 3 8 5 2 1 2 4 12 4 11 4 5 6 17 1 12 6 1 9 5 1 4 6 15 4 1 4 1 9 3 4 29 21 211 212 213 Vossen MHG Pag. 53 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Gele Kwikstaart. GELE KWIKSTAART VELDLEEUWERIKGROEP Het voorkomen van de Gele kwikstaart tijdens de inventarisatiejaren 29-213. VELDLEEUWERIKGROEP 28 29 21 211 212 213 Gele Kwikstaart 1 6 8 9 14 Vastgestelde territoria van de Gele kwikstaart 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Gele Kwikstaart 1 1 1 2 2 Volgens Hustings is deze Rode Lijst Soort lastig te inventariseren. Hij broedt weliswaar in opvallende clusters, maar vogels vliegen over grote afstand waardoor het moeilijk is om precieze aantallen vast te stellen. In 29 als ook in 213 had de auteur hier gelijkende ervaringen mee. In een van de rondes in 29 zongen 5 mannetjes op nog geen 1 m 2 op het dagstrandje en in 213 maar liefst 8 volop zingende en met voer rondvliegende mannetjes langs en over de plasjes in de Molenweerd! Het Maasdal van Maastricht tot Swalmen is een belangrijk broedgebied voor deze Kwikstaart. De (vroegere) Echterweerd en Lakerweerd worden speciaal vernoemd omdat hier 15 territoria (in 1 km-hok) zijn waargenomen op akkers (Hustings). Met 9 territoria in 212 doet de Gele Kwik het goed in vergelijking met de Maasdalgebieden in onze omgeving (Vergeer 212). GELE KWIKSTAART 28-213 Broeden in de deelgebieden: Alleen de Echterweerd blijft duidelijk achter in het voorkomen van deze Kwik. De grafiek beneden toont hoe grillig de verdeling over het gebied kan zijn. Presentie tijdens inventarisatierondes: Het patroon is erg wisselend net als de grote dynamiek in het voorkomen van de soort in Limburg maar we zien in ronde 5 (eind mei) meestal wel een hoge score. Gele Kwikstaart per deelgebied GELE KWIKSTAART per inventarisatieronde 1 9 8 7 6 5 4 3 2 1 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen 1 9 8 7 6 5 4 3 2 1 29 21 211 212 213 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 54 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 GELE KWIKSTAART VELDLEEUWERIKGROEP Het voorkomen van de Gele Kwikstaart in de Molenplas (waarneming.nl). 29-213: De meeste waarnemingen vinden plaats in apil-juni in een duidelijk dalende reeks. In aug. is er nog een kleine opleving maar we zien dat de soort buiten het broedseizoen buiten de Molenplas verblijft volgens Hustings is hij dan te vinden op open agrarische gronden fouragerend. De in 29-213 aangetroffen hoogste aantallen zijn groepen die vooral fouragerend en ter plaatse aangetroffen zijn. In april-mei zien we ook overvliegende groepen en 1x in aug. Volgens Hustings zien we groepen met meer dan 1ex. vooral in het najaar, maar doorgaans zien we dan groepen van enkele 1-tallen. Voorjaarsgroepen van meer dan 13ex. zijn uitzonderlijk. In de Molenplas worden de meeste groepen in april-mei gezien; de vraag is of dit aan de luxe van de vogelaars ligt?? 6 5 4 3 2 1 Aantallen van Gele Kwikstaart in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) Gele Kwikstaart De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 4 8 8 4 6 5 2 5 22 4 35 8 5 5 55 4 15 5 2 4 1 4 3 5 5 4 12 4 18 4 1 8 25 4 5 5 12 5 16 4 1 8 24 8 5 5 1 5 8 4 In de Molenplas verschijnt de eerste Gele Kwik op 24 maart (en 1, 5, 6 en 13 april) en vertrekt de laatste op 14 sept. (2 aug., 4 en 6 sept.). het lijkt inderdaad alsof ze steeds vroeger binnenvallen (Hustings). De grote aanvoer komt half april half mei (zie grafiek!) en de najaarstrek zien we niet zo explosief opkomen (Hustings). Voor 29: In 1982 staat de eerste Gele Kwik geregistreerd voor het Stevolgebied. Het duurt dan tot 199 voordat er weer een ex. gezien wordt en tussen 9 en 27 wordt de soort niet elk jaar genoteerd en dan ook nog maar 3 keer in april. In 28 zien we 8 verschillende waarnemingen waarvan 9% in april. (N=2249) januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 29 21 211 212 213 Vossen MHG Pag. 55 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Witte Kwikstaart. WITTE KWIKSTAART VELDLEEUWERIKGROEP Het voorkomen van de Witte Kwikstaart tijdens de inventarisatiejaren 29-213. VELDLEEUWERIKGROEP 28 29 21 211 212 213 Witte Kwikstaart 1 8 5 11 12 9 Vastgestelde territoria van de Witte kwikstaart 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Witte Kwikstaart 2 4 3 1 1 In tegenstelling tot de Gele Kwikstaart is de Witte Kwik geen Rode Lijst Soort. Kan dit een verklaring zijn voor de duidelijk minder ingevoerde waarnemingen op internet (15 minder in 9-13)?? De soort is volgens Hustings gemakkelijker te inventariseren vanwege zijn opvallende gedrag en veelvuldig roepen. De stippen van 212/ 13 geven een vrij goed beeld van waar de vegetatie blijkbaar het meest uitnodigend is voor de Witte Kwikstaart: lage, gevarieerde en toch redelijk open begroeiing afgewisseld met water waar veel insecten gevonden kunnen worden en bouwsels (brug, fundament, steenmassa, grint) waartussen genesteld kan worden. In 212 komen alleen de Oolderplas (4) en de Rijkelse Beemd (9) met vergelijkbare aantallen territoria als de Molenplas overeen. WITTE KWIKSTAART 28-213 Broeden in de deelgebieden: We zien door de jaren een bijna gelijkmatige verdeling over de drie deelgebieden, zij het dat de Zuidelijke Riffen de laatste jaren een goede concurrent is geworden van de Molenweerd. Presentie tijdens inventarisatierondes: Grappig is dat de Gele Kwik zijn hoogste aantallen in de latere rondes heeft en de Witte Kwik een vrij constant, licht dalend beeld vertoont van de eerste naar de laatste ronde.. 7 6 5 4 3 Witte Kwikstaart per deelgebied 2 18 16 14 12 1 WITTE KWIKSTAART per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 2 8 1 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen 6 4 2 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 56 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 WITTE KWIKSTAART VELDLEEUWERIKGROEP Het voorkomen van de Witte Kwikstaart in de Molenplas (waarneming.nl). 29-213: De meeste waarnemingen vinden plaats in maart-mei met in 213 duidelijk meer registraties, wat deels een waarnemerseffect kan zijn maar toch maar weinig dubbeltellingen inhoudt. Dat de soort buiten de broedtijd solitair optreedt of in groepjes tot zo n 1 ex. (Hustings) blijkt ook wel uit de groepentabel hiernaast en uit het feit dat in 29-213 6-96% van de waarnemingen 1 of 2 vogels telt. Het voorkomen van maart-okt. kan een gevolg zijn van de voorkeursperiode van waarnemen van de meeste vogelaars. 6 5 4 3 2 1 Aantallen van Witte Kwikstaart in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december Witte Kwikstaart De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 9 9 8 6 1 6 9 3 1 3 8 5 6 4 8 6 3 4 8 3 8 7 6 5 6 4 3 4 8 3 4 8 5 5 5 7 2 3 8 5 Voor 29: Van voor 29 zitten er maar 17 meldingen in het bestand van waarneming.nl. met een nadruk op maart-juni. Wat in de grafiek van de laatste 5 jaar niet tot uitdrukking komt zien we wel in deze losse waarnemingen: samenscholing van vogels (Hustings) in juli-aug. (6-6- 8 1ex. en 11-9- 96 35ex.). Ook hier zien we dat 7% bestaat uit 1-2 individuen. (N=552) 4 8 5 9 5 7 2 3 5 3 29 21 211 212 213 Vossen MHG Pag. 57 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Watersnip. WATERSNIP VELDLEEUWERIKGROEP Het voorkomen van de Watersnip tijdens de inventarisatiejaren 29-213. VELDLEEUWERIKGROEP 28 29 21 211 212 213 Watersnip WATERSNIP 28-213 Vastgestelde territoria van de Watersnip 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Watersnip 1 * Deze onregelmatig tot uiterst schaarse broedvogel van Limburg telde tussen 2-4 -3 broedparen. Late doortrekkers moeten we op bedacht zijn en pas opgeleverde natuurontwikkelingsgebieden met nog lage vegetatie kunnen onverwachte broedpogingen opleveren (Hustings). Dit laatste geldt waarschijnlijk ook voor het vastgestelde territorium in 25. Op 5 mei 27 staat een goedgekeurde nestindicerende waarneming voor de Watersnip op waarneming.nl, (Frank van Hoogstraten), die begin en eind april ook al eens waargenomen zou kunnen zijn. In de Molenplas wordt de soort wel bij regelmaat op de inventarisatierondes gezien (maart-april), Soms tot 6ex. als dagmaximum. De datumgrenzen van Sovon liggen echter tussen 2/4 en 3/6, maar dit telt alleen voor nestindicerende waarnemingen en balts. Een losse waarneming moet tussen 15/5 en 3/6 gedaan worden. Van 1967 tot 28 is de Watersnip 25x waargenomen in de Molenplas en 42x in de Stevolplasjes. De nadruk ligt op aug. en sept. met groepen/gebiedstotalen van 1ex. (3x in sept.) en 92ex. (aug. 1979). Er zijn meerder groepjes van 6,7 of 8 vogels gespot rond dezelfde tijd. Hustings meldt een groep van 55 vogels in Stevensweert op 2 jan. 22. Met de bijgevoegde opmerking dat de meeste winterwaarnemingen uit het Maasdal komen. Uit de omgeving van de Stevol/Molenplas dateren geen winterwaarnemingen. Watersnip De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 14 8 5 9 2 8 2 4 14 3 12 8 4 8 1 3 1 3 2 3 12 8 4 8 1 3 1 3 2 3 9 8 3 8 1 3 1 3 1 3 1 9 8 7 6 5 4 3 2 Aantallen van Watersnip in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=197) 29 21 211 212 213 8 8 3 8 1 3 1 3 1 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december Vossen MHG Pag. 58 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 RIETGORSGROEP RIETGORSGROEP Vogels van ruigtes en lage struwelen, veelal nat tot vochtig. Dit vegetatietype is in allerlei landschapstypen aan te treffen. Voorbeelden zijn natte heide en randen van vennen met struikopslag (zoals gagel), hoogveen met lage berkjes, wilg en gagel, vochtige kapvlakten en natte ruigten met wat struikjes. (Sierdsema, 1995). RIETGORSGROEP 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Blauwborst 1.5 1 3 4.5 4 3 6 5 Paapje Sprinkhaanzanger 1 Krekelzanger Rietgors 2 3 4 8.5 7 9.5 9 8 9 8 12 11 9 Kleine Karekiet 4 1 1 2 1 2 6 7 8 8 Toegevoegd: Rietzanger 2 Territoria 3 3.5 9 8.5 11 15 15 9 12 14 22 25 24 Soorten 2 2 3 1 3 3 3 2 3 2 3 3 4 Al jaren vaste prik in de Rietgorsgroep 3 Molenplas zijn Rietgors en Kleine Karekiet. De eerste vanaf 25 Territoria soorten 23 op gelijk niveau blijvend en 2 de laatste vanaf 21 een mooie 15 vlucht makende. 1 De Blauwborst is al weer drie jaar terug van weggeweest. Hij 5 vertoeft op een vergelijkbaar niveau als de periode 25-7. 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 De Sprinkhaanzanger is een toevallige gast. Blauwborst en Rietgors zijn soorten die beheergevoelig te noemen zijn. Beide soorten zullen bij een te ver gevorderde plantensuccessie de hielen lichten. Hopelijk zal de Molenplas nog vele jaren de juiste broedhabitat voor deze prachtige vogels mogen bieden. Toegevoegd dit jaar is de Rietzanger nieuwkomer met 2 zingende mannetjes in de Molenweerd (25-4) meteen goed voor 2 geldige territoria. Op 11-5 is er in de Zuidelijke Riffen ook een zingend ex. gehoord. Of de soort gebroed heeft? Hij is daarna niet meer gehoord. De enige eerder bekende waarneming is van 27-8- 8 in de Stevolplasjes. 5 4 3 2 1 Krekelzanger en Paapje hoeven we als broedvogels niet te verwachten, ofschoon de laatste zeker wel eens waargenomen wordt. Vanaf 1978 staan er 17 meldingen op waarneming.nl voor het Stevolplasgebied en 9 vanaf 21 voor de Stevolplasjes. In totaal gaat het over 16-19 verschillende meldingen. Tien keer 1ex, twee keer 2,3 of 4 ex. en op 3-8-26 werden 6 vogels gezien. Op 18 april werd de vroegste paap geregistreerd en op 1 okt. de laatste. In het voorjaar zien we de hausse in april en mei met een enkele in juni; in het najaar in aug.-sept. met een enkele uitloper in okt. Toch moeten we het broeden niet geheel uitsluiten want in 26 en 29 werd in natuurgebied De Rug (Roosteren) zeker gebroed. Terwijl van 26-8 elders jaarlijks territoria gemeld werden (Update 21). De Rug lijkt in een aantal opzichten wel op de Molenplas Vossen MHG Pag. 59 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Blauwborst. BLAUWBORST RIETGORSGROEP Het voorkomen van de Blauwborst tijdens de inventarisatiejaren 29-213. RIETGORSGROEP 28 29 21 211 212 213 Blauwborst 3 6 5 BLAUWBORST 28-213 staat voor hem. De eerste Blauwborsten horen we eind maart (27 en 3 maart) en in juni lijken ze weer te zijn verdwenen, maar dit zal eerder door zijn onopvallende leefwijze komen. Een waarneming dateert uit 9 juli 2. Vanaf dat jaar wordt de soort op internet gemeld met tot 28 7 verschillende waarnemingen. In 9 en 1 zijn er 1 resp. 3 waarnemingen en vanaf 211 groeit het aantal van 9 naar 15 naar 27 in 13 (t/m juni). Vastgestelde territoria van de Blauwborst 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Blauwborst 1,5 1 3 4,5 4 Kort na aankomst is de trefkans van de Blauwborst erg hoog (Hustings) in de Molenplas wordt hij dan tijdens elke ronde opgemerkt. De Blauwborst is nog niet zo lang broedvogel van het Maasdal maar de nieuwe natuurontwikkelingsprojecten hebben hem goed gedaan. Ook al wordt hij hier nog niet zo vaak aangetroffen: in Meers 4 territoria in 212. Het beheer van een gebied bepaalt of de soort langere tijd zal blijven, omdat het voor hem onontbeerlijke tussenstadium behouden dient te blijven. In de Molenplas doet deze soort het, na afwezigheid van drie jaar, weer goed. De nieuwe elzenkraag langs de oevers en toenemende wilgenopslag verkeert momenteel in een prima 6 5 4 3 2 1 Blauwborst per deelgebied 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen 16 14 12 1 8 6 Aantallen van Blauwborst in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=57) 29 21 211 212 213 5 4 3 2 BLAUWBORST per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 4 1 2 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 6 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Sprinkhaanzanger. SPRINKHAANZANGER RIETGORSGROEP Het voorkomen van de Sprinkhaanzanger tijdens de inventarisatiejaren 29-213. RIETGORSGROEP 28 29 21 211 212 213 Sprinkhaanzanger 1 Vastgestelde territoria van de Sprinkhaanzanger 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Sprinkhaanzanger SPRINKHAANZANGER 28-213 Het zullen vnl. de voorjaarstrekkers zijn die incidenteel de Molenplas aandoen, vooral in april. De laatste dagen van april meldt zich de eerste Sprinkhaanzanger met soms in mei of juni nog een tweede waarneming. Vanaf 26 wordt de soort in de Molenplas waargenomen met één waarneming en zo ook in 27 en 28. In 29, het jaar van het goedgekeurde territorium is het individu 4 keer zingend waargenomen. De waarneming uit 21 is een dubbeltelling en ook in 212 werd het belletje maar van één vogel gehoord. In vergelijkbare terreinen in Midden-Limburg wordt de soort in grotere aantallen aangetroffen in 212: 2 ex. in De Brandt, 6 in de Oolderplas en 7 in de Rijkelse Beemd. Het is afwachten hoe de vegetatie zich bij ons zal ontwikkelen en of die dan goed genoeg bevonden zal worden door deze aparte zangvogle. 2,5 Aantallen van Sprinkhaanzanger in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=7) 2 1,5 1 29 21 211 212 213,5 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december Vossen MHG Pag. 61 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Rietgors. RIETGORS RIETGORSGROEP Het voorkomen van de Rietgors tijdens de inventarisatiejaren 29-213. RIETGORSGROEP 28 29 21 211 212 213 Rietgors 8 9 8 12 11 9 Vastgestelde territoria van de Rietgors 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Rietgors 2 3 4 8,5 7 9,5 9 8 RIETGORS 28-213 Vergeer vermeldt in 212 in 7 van de 1 natuurontwikkelingterreinen langs de Maas het voorkomen van de Rietgors. De aantallen variëren van 1-13 en de Oolderplas, Rijkelse Beemd en De Brandt komen in de buurt van de Molenplas. Hustings noemt de aantallen langs de Grensmaas in 26 nog beperkt. Het beheer van het gebied zal de toekomst van deze bodembroeder bepalen. Laten we hopen dat de ruigere percelen tussen de plasjes niet al te snel overgaan in zachthoutbos. In de Molenplas vinden we deze habitat vnl. in de Molen- en Echterweerd. Maar sinds 213 is de oevervegetatie in de Zuidelijke Riffen van dien aard dat deze ook door de Rietgors bevolkt wordt. Er is dus nog voldoende mogelijkheid voor de soort om de komende jaren in de Molenplas te verblijven. Presentie tijdens inventarisatierondes: De presentie van de Rietgors is zeer verschillend geweest Rietgors per deelgebied 7 tijdens de inventarisatierondes. In sommige jaren, zoals 211, 6 blijven de aantallen tijdens de bezoeken hoog. In andere jaren 5 fluctueert het behoorlijk. 29-213: Buiten het broedseizoen is de gebondenheid van de Rietgors aan vochtige habitats minder groot omdat de soort overgaat op het eten van zaden. We zien de soort dan weinig in de Molenplas. Voor 29: Vanaf okt. 1968 is de Rietgors van deze contreien bekend en in 77 volgt de eerste van twee winterwaarnemingen. Vanaf 94 tot 99 zijn er 5 meldingen en van 2 tot 28 groeit het aantal weer een beetje naar 16. Het gros dateert van maart tot en met juni. 4 3 2 1 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen 4 35 3 25 2 15 1 5 Aantallen van Rietgors in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=262) januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 29 21 211 212 213 RIETGORS per inventarisatieronde Vossen MHG Pag. 62 augustus 213 2 18 16 14 12 1 8 6 4 2 29 21 211 212 213 1 2 3 4 5 6 7

Broedvogels van de Molenplas 213 Kleine karekiet. KLEINE KAREKIET RIETGORSGROEP Het voorkomen van de Kleine karekiet tijdens de inventarisatiejaren 29-213. RIETGORSGROEP 28 29 21 211 212 213 Kleine karekiet 1 2 6 7 8 8 KLEINE KAREKIET 28-213 3 5 3 3 Brandt en 1 in Hammerveld. De Kleine Karekiet arriveert in de laatste dagen van april en wordt vaak het laatst gemeld in juni, soms nog in juli. De waarneming op 1 april moet in twijfel getrokken worden (hetgeen de waarnemer zelf al doet) omdat de vroegst erkende melding van Limburg op 1-4-1999 is en dat is zeer uitzonderlijk. In 27 werd de soort voor het eerst in de Molenplas gemeld met vier opeenvolgende meiwaarnemingen. In mei 28 werd eveneens 1 vogel gehoord. Vastgestelde territoria van de Kleine karekiet 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Kleine karekiet 4 1 1 2 1 Vanaf 25 zijn de omstandigheden in de vegetatie van de Molenplas van dien aard dat de Kleine Karekiet zijn intrede doet. Hij blijft dan een jaarlijkse broedvogel met vanaf 21 een opklimmend aantal territoria. Niet alleen de kwaliteit van het riet is volgens Hustings van belang voor het voorkomen van deze rietvogel, ook de waterstand en de verruiging van het riet (liefst zo weinig mogelijk!) spelen een grote rol. In de Molenplas zijn er wel plekken waar de soort broedt, maar flinke dichtheden hoeven we niet te verwachten. De rietomstandigheden zijn duidelijk niet optimaal. Dit staaft Hustings mening dat de natuurontwikkelingsprojecten langs de Maas niet voor een drastische toename van de Limburgse Kleine Karekietenpopulatie zullen zorgen. Ook in andere terreinen van dien aard zijn de aantallen beperkt in 212: 12 in de Oolderplas, 6 in de Rijkelse Beemd en de Koningssteen, 3 in de 7 6 5 4 3 2 1 Kleine Karekiet per deelgebied 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen 1 Aantallen van Kleine Karekiet in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=19) 1 9 KLEINE KAREKIET per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 8 6 4 29 21 211 212 213 8 7 6 5 4 3 2 2 1 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 63 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 GRASMUSGROEP GRASMUSGROEP. Sierdsema 1995: Deze groep kunnen we in verschillende landschapstypen aantreffen: (struweelrijke) duinen, open, jonge bossen (lager dan 4-5 m), bosranden met struiken, jonge bosopslag in moeras en kleinschalig agrarisch cultuurlandschap (heggen en hakhoutwallen). Veel soorten uit deze groep hebben een voorkeur voor vochtige ecotopen. Door verdroging en het verdwijnen van kleinschalige landschappen zijn veel soorten sterk achteruit gegaan in de laatste decennia. Dit geldt niet voor veel rietmoerassen, omdat deze in dezelfde periode sterk verdroogd en verland zijn. Voor vertegenwoordigers uit deze groep was dat gunstig. GRASMUSGROEP 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Heggenmus 2 1.5 3 1 1 2 7 2 Nachtegaal 1 Roodborsttapuit 1 1 1.5 1.5 3 2 2 2 3 4 3 Bosrietzanger 8 4 9 7.5 13.5 18.5 21 21 28 21 15 21 15 Spotvogel 1 2 2 4 3 3 9 12 11 Orpheusspotvogel Braamsluiper 1 Grasmus 1.5 3.5 8 7 11 11.5 11 19 27 21 24 26 25 Tuinfluiter 1 4.5 7 5 11.5 8 8 12 13 17 15 Fitis 3.5 11.5 1 14 17 18 16 17 18 Grauwe Klauwier Kneu 1 2 2 4 2.5 2.5 3 3 2 5 4 4 Geelgors 1 1 Territoria 1.5 7.5 24 22 42.5 53.5 63.5 7 9 81 89 18 93 Soorten 3 2 7 5 7 8 8 7 9 9 1 8 8 Bosrietzanger en Grasmus zijn het Grasmusgroep langst voorkomend en best 12 vertegenwoordigd uit deze groep. 1 Tuinfluiter en Fitis komen op een Territoria soorten 8 snelle tweede plaats. De vraag is of er nog groei voor deze vier soorten 6 mogelijk is. 4 Spotvogel is de laatste snelle 2 verschijning en profiteert samen met Tuinfluiter van de opkomende oeverbegroeiing van de Zwarte Els. Roodborsttapuit, Kneu en Heggenmus zijn van een andere orde hun aantallen liggen beduidend lager maar blijven redelijk constant. Geelgors, Braamsluiper en Nachtegaal behoren tot de incidentele broeders van de Molenplas en hun toekomst is net zo onzeker als hun verleden. De terugval in 213 komt op conto van de Bosrietzanger. 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 12 1 8 6 4 2 Grauwe Klauwier en Orpheusspotvogel maken de groep compleet, maar worden niet in het gebied verwacht. De eerste werd één keer in het gebied gespot 21-5- 1996 parkeerplaats kanaalweg. De laatste nog niet. Vossen MHG Pag. 64 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Heggenmus. HEGGENMUS GRASMUSGROEP Het voorkomen van de Heggenmus tijdens de inventarisatiejaren 29-213. GRASMUSGROEP 28 29 21 211 212 213 Heggenmus 3 1 1 2 7 2 Vastgestelde territoria van de Heggenmus 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Heggenmus 2 1,5 3 HEGGENMUS 28-213 De Heggenmus is een voorzichtige soort, omdat zijn zang en voorkomen onopvallend zijn en de aantallen in de Molenplas ook vrij laag. Nog want in 212 waren er maar liefst 7 territoria! Als de soort dun bezaaid is, staat de zangactiviteit op een laag pitje (Hustings). Er zouden er dus meer kunnen zitten dan opgemerkt. Dit verklaart waarschijnlijk dat het verschijnen tijdens de inventarisatiebezoeken zeer wisselend is (grafiek beneden). De oudste territoria lagen voornamelijk in de Molenweerd, de plek bij uitstek waar het zachte moerasbos zich aan het ontwikkelen is. Vanaf 211 zien we een uitbreiding naar de Echterweerd meer stand krijgen. Ook hier neemt de ontwikkeling van de struiklaag toe hetgeen voor maar liefst 4 territoria in 212 zorgt. Echter dit vindt niet zijn vervolg in 213. In de helft van de 1 onderzochte gebieden van de Maasplassen kwam de Heggenmus in 212 voor. Met een aantal van 7 staat de Molenplas hier op een gedeelde 2/4 e plek. Er is dus nog genoeg toekomstperspectief. Van de 11 verschillende meldingen op waarneming.nl waren er vijf van de auteur zelf (29 en 1). De andere zijn vooral in april en mei gedaan en soms in juni-aug. Een keer werd de Heggenmus in de winter gehoord: 3-12-12. 5 4 3 2 HEGGENMUS per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 1 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 65 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Nachtegaal. NACHTEGAAL GRASMUSGROEP Het voorkomen van de Nachtegaal tijdens de inventarisatiejaren 29-213. GRASMUSGROEP 28 29 21 211 212 213 Nachtegaal 1 Vastgestelde territoria van de Nachtegaal 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Nachtegaal NACHTEGAAL 28-213 Slechts een keer behaalde de Nachtegaal het predicaat territorium in de Molenplas. Op waarneming.nl staan voorts nog 3 Nachtegalen: 12-5- 96 (nabij parkeerplaats kanaalweg) en 24-4- 6 en 19-4- 11 (beide wilgenbosjes Molenweerd). Alle waargenomen in april-mei dus. De interpretatiecriteria luiden bij 4-7 geldige bezoeken (6 in de Molenplas): 2 waarnemingen waarvan 1 in de periode 5 mei t/m 2 juni. Geen van bovenstaande meldingen komen dus in aanmerking voor een territorium. Door Vergeer (212) wordt de Nachtegaal in 212 van 5 gebieden gemeld. Zeven territoria op de Koningssteen en de andere gebieden herbergen er 1-2. Loofbossen met bij voorkeur vochtige of drassige bodem zijn het favoriete broedterrein terwijl broekbossen in beekdalen of voormalige maasmeanders de belangrijkste habitat voor deze meester-zanger vormen(hustings). Het hoeft ons dus niet te verbazen dat bij voortschrijdende plantensuccessie de soort, die het landelijk niet zo voor de wind gaat, misschien vaker binnen onze contreien zal verschijnen. Vossen MHG Pag. 66 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Roodborsttapuit. ROODBORSTTAPUIT GRASMUSGROEP Het voorkomen van de Roodborsttapuit tijdens de inventarisatiejaren 29-213. GRASMUSGROEP 28 29 21 211 212 213 Roodborsttapuit 2 2 2 3 4 3 Vastgestelde territoria van de Roodborsttapuit 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Roodborsttapuit 1 1 1,5 1,5 3 2 Ondanks de geringere aantallen in vergelijking met de andere broedvogels uit deze groep, is de Roodborsttapuit een soort die sinds 22 jaarlijks vastgesteld is in de Stevolplas/Molenplas. De Echterweerd heeft overduidelijk zijn voorkeur, waarschijnlijk omdat het gebied grenst aan de strook tussen kanaalweg en kanaal, een terrein waar hij ook veel gespot wordt. De hoogste aantallen worden meestal in het begin van het seizoen gescoord of na juni als volwassen vogels met jongen rondzwerven. Toch is het beeld erg wisselend in 213 werd steeds maar één vogel gezien. Volgens Hustings is in het Maasdal het tij recent aan het keren voor dit diamanten vogeltje tgv. de natuurontwikkelingsprojecten. Vergeer (212) vermeldt hem van 8 van de 1 onderzochte gebieden in aantallen van 2 tot 27. Veelbelovend! Onontbeerlijk in het broedbiotoop schijnen de greppels te zijn (Hustings). Dit zou kunnen verklaren waarom de Zuidelijke Riffen niet geschikt Roodborsttapuit per deelgebied zijn als broedhabitat. 4,5 ROODBORSTTAPUIT 28-213 De eerste Roodborsttapuit verschijnt in de tweede week van 3 maart tot in de eerste van oktober. Op internet is het een 2,5 graag vermelde soort met een redelijk hoge Ooooh -factor. 2 1,5 Het innemen van opvallende zangposten en de vaak 1 gehoorde roep maken het ook niet moeilijk voor de,5 vogelaars. Vanaf aug. 1968 druppelen de eerste waarnemingen binnen met pas in 27 en 28 een hausse aan vermeldingen. Maximum aantal is 7 op 15 mei 27; vastgestelde territoria aan de oostzijde van de plas. Vermeldenswaard is de winterwaarneming van 4 stuks op 13-1-28 in de Molenweerd. 4 3,5 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen 9 8 Aantallen van Roodborsttapuit in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=17) 5 ROODBORSTTAPUIT per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 7 6 5 4 3 29 21 211 212 213 4 3 2 2 1 1 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 67 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Bosrietzanger. BOSRIETZANGER GRASMUSGROEP Het voorkomen van de Bosrietzanger tijdens de inventarisatiejaren 29-213. GRASMUSGROEP 28 29 21 211 212 213 Bosrietzanger 21 28 21 15 21 15 BOSRIETZANGER 28-213 * Vastgestelde territoria van de Bosrietzanger 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Bosrietzanger 8 4 9 7,5 13,5 18,5 21 21 2-3 weken na aankomst op de broedplaats is de Bosrietzanger goed te inventariseren, vooral eind mei en de eerste helft van juni (Hustings). Dit plaatje komt vrij goed overeen met de presentie tijdens de onderzoeksdagen. In de Molenplas zijn tijdens de 5 inventarisatiejaren van Vossen de eerste Bosrieten aanwezig vanaf 8-5 (datum 211). De vroegste aankomstdatum is 26-4- 7 (waarneming.nl). Vanaf 25 komt de Bosrietzanger al in behoorlijke aantallen voor, met een sprong boven de 2 sedert 27. Hustings noemt deze zomergast als zo n soort die sneller nog dan andere zangvogels kan reageren op veranderingen in de broedhabitat en dus van het ene op het andere jaar kan een terrein [wellicht ook deels] (on)geschikt zijn. Dit zou de lagere aantallen in 211 en 13 kunnen verklaren. Vergeer (212) vermeldt de soort van 8 van de 1 Maasdal-gebieden, waarbij de 21 territoria van de Molenplas tot de middenmoot behoren (range 5-56), Hustings stelt dat de Grensmaas goed bezet is en dat blijke hier ook uit! Broeden in de deelgebieden: De structuur van de vegetatie bepaalt of deze geschikt is. Soms niet meer dan enkele meters brede ruigtevegetaties met voldoende stevige stengels voor de nestbouw zijn ideaal (Hustings). Dit maakt grote delen van ons studiegebied zeer geschikt voor deze rietzanger. In 21 troffen we 1ex. dan op puntje Zuidelijke Riffen ( * )en dan weer in beekmonding zitten. In 213 is er dan de eerste honkvaste zanger in Zuidelijke Riffen. Laat hier de ruigtevegetatie maar opkomen! 25 18 16 14 12 1 8 6 4 2 Bosrietzanger per deelgebied 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen BOSRIETZANGER per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 Presentie tijdens inventarisatierondes: De piek van waarnemingen valt in de tweede helft en eind mei. Al snel neemt de activiteit dan af, kan zijn dat de vogels dan al op eieren zitten want dan verstomt de zang (Hustings). In de vierde ronde leek 213 veelbelovend te beginnen, maar de uiteindelijke resultaten vielen tegen. 2 15 1 5 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 68 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 BOSRIETZANGER GRASMUSGROEP Het voorkomen van de Bosrietzanger in de Molenplas (waarneming.nl). 29-213: Het aantal vermeldingen van Bosrietzangers op internet valt best tegen. Of de hoofdmoot van vogelaars de zang ontgaat? Alleen uit 21 zijn bijna 4 meldingen, uit de andere vier jaar maar tussen de 11 en 18. Het plaatje komt wel overeen met de Limburgse situatie zoals Hustings die schildert. Ook de plotselinge afname in juli, de trek start vaak al bij het uitvliegen van de jongen, ofschoon er beslist nog wel zich onopvallend gedragende vogels voorkomen getuige de laatste meldingen (4 aug. 2). 19 en 26 juli zijn de laatste meldingen uit 29-13. De 23 Bosrietzangers van mei 29 zijn het dagtotaal van de auteur zelf, evenals de aantallen in mei 21 en de andere hogere scores. Andere waarnemers zetten de Bosrietzanger alleen kwalitatief op de kaart denk ik. 45 4 35 3 25 2 15 1 5 Aantallen van Bosrietzanger in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) Bosrietzanger De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 23 5 12 5 2 5 2 5 2 5 9 6 8 6 2 5 2 5 1 5 7 6 5 6 2 5 1 5 1 5 7 6 4 5 1 5 1 5 1 5 6 6 4 5 1 5 1 5 1 5 Voor 29: Voor 29 zitten slechts 13 waarnemingen in het bestand waarvan de eerste op 16-5-1996 is. Op 24 mei van datzelfde jaar noteert Nicole Reneerkens een dagtotaal van 18 vogels in wat toen waarschijnlijk de Echterweerd was, nu nabij de monding van de Geleenbeek. Behalve de vroegste melding op 26 (en 29) april 27 in de Stevolplasjes, vond in dit deelgebied ook de laatste waarneming plaats op 4 aug. 2. Vanaf 2 is de soort toch nog niet jaarlijks vastgesteld. (N=192) januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 29 21 211 212 213 Vossen MHG Pag. 69 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Spotvogel. SPOTVOGEL GRASMUSGROEP Het voorkomen van de Spotvogel tijdens de inventarisatiejaren 29-213. GRASMUSGROEP 28 29 21 211 212 213 Spotvogel 3 3 9 12 11 SPOTVOGEL 28-213 terug het stippenkaartje toont dit duidelijk. Broeden in de deelgebieden: Tgv. de toenemende oeverbegroeiing in de Echterweerd worden de aantallen met de Molenweerd enigszins gelijkgetrokken. Dezelfde begroeiingsvorm is in de Molenweerd ook erg in trek! Vastgestelde territoria van de Spotvogel 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Spotvogel 1 2 2 4 De Spotvogel behoort tot de laatst arriverende zomervogels en zijn pas in de 3 e decade van mei voltallig (Hustings). In de Molenplas is de eerste Spotvogel gemeld van 5 mei. Hustings: een aantal natuurontwikkelingsterreinen langs de Maas telt eveneens behoorlijke aantallen Spotvogels. Vergeers gegevens van 212: de Spotvogel komt in 8 van de 1 gebieden voor in aantallen van 2-3 (4 gebieden) en 5,7 en 8 en de 12 stuks in de Molenplas. De soort profiteert van de uitbundige struweelontwikkeling die enkele jaren na oplevering van een gebied inzet (Hustings). Vanaf 22 is de Spotvogel bijna jaarlijks in de Molenplas te vinden. Sinds 211 is de toename significant de elzenaanwas langs de plas is zover ontwikkeld dat de soort er een broedhabitat in ziet. Op precies dezelfde plekken komen de jaren erna vogels Spotvogel per deelgebied De grafiek toont een voorkomen van de Spotvogel in de 1 Molenplas volgens het boekje. De meeste Limburgse vogels hebben in de tweede helft van aug. de broedgebieden verlaten. In 1995 wordt de eerste Spotvogel gespot; t/m 27 betreft het slechts 6 meldingen. De periode 29-13 kent er 88. De eerste twee jaar 1 en vanaf 211 verdubbelde aantallen. Het wachten is op een volledige rond-de-klok begroeiing van de plas en het moment dat in de Zuidelijke Riffen de soort ook voet aan wal zet 9 8 7 6 5 4 3 2 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen 18 16 14 12 1 8 Aantallen van Spotvogel in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=97) 29 21 211 212 213 12 1 8 6 SPOTVOGEL per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 6 4 4 2 2 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 7 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Braamsluiper. BRAAMSLUIPER GRASMUSGROEP Het voorkomen van de Braamsluiper tijdens de inventarisatiejaren 29-213. GRASMUSGROEP 28 29 21 211 212 213 Braamsluiper 1 * * * BRAAMSLUIPER 28-213 * * Vastgestelde territoria van de Braamsluiper 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Braamsluiper Hustings geeft aan dat de eerste Braamsluipers half april arriveren. Na het vinden van een partner stopt de zang en zijn ze vrijwel onvindbaar tot er jongen zijn. Dit betekent ook dat doorzingende mannetjes niet gepaard zijn. Criteria voor het vaststellen van een territorium zijn eenduidig: een waarneming van zang of balts moet vallen tussen 3 april en 3 juni. Op de inventarisatierondes werd één keer een vogel gehoord in 211. Op waarneming.nl staan 12 meldingen waarvan 8 verschillende vogels kunnen worden gedestilleerd; * de andere 4 zijn dubbelmeldingen of vervolgwaarnemingen. Rekening houdend met de genoemde criteria, een fusieafstand van 3 meter en het reeds bestaande territorium, komen we tot nog vier gevallen, waarvan er echter 2 buiten het onderzoeksgebied liggen. De met een * gevulde stippen op de kaart geven de vier mogelijke territoria aan. Alleen al voor 213 betekent dit twee nieuwe vindplekken! Houdt dit in dat de zo gewilde uitgegroeide struwelen en veldbosjes, mits met voldoende doornstruweel (incl. Braam) (Hustings), in de juiste mate aanwezig zijn? Het ziet er wel naar uit! De eerste Braamsluiper is vastgesteld op 24 april en de laatste op 6 juli. De grafiek toont de achteruitgang van deze soort in Nederland (bron: Sovon.nl) met enige stabilisatie de laatste 1 jaar. In vijf andere Maas-ontwikkelingsgebieden is in 212 de Braamsluiper in Midden-Limburg vastgesteld met 1-2 territoria (Vergeer 212). * Vossen MHG Pag. 71 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Grasmus. GRASMUS GRASMUSGROEP Het voorkomen van de Grasmus tijdens de inventarisatiejaren 29-213. GRASMUSGROEP 28 29 21 211 212 213 Grasmus 19 27 21 24 26 25 Vastgestelde territoria van de Grasmus 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Grasmus 1,5 3,5 8 7 11 11,5 11 19 De vroegst aankomende Grasmus in de Molenplas verscheen op 9 april 211. Volgens Hustings is dit een zeer vroege landing want de gemiddelde aankomstdatum is 17 april. De beide vogelaars die deze vogel zagen zijn wel specialisten, dus hier hoeven we niet aan te twijfelen. En de aankomstdatum schijnt steeds meer op te schuiven naar de eerste week van april (Hustings 21). Struiken, greppels en bramen blijken veel voorkomende habitatonderdelen te zijn voor deze krasse zanger. Het kaartje geeft een prima beeld waar deze vegetatie te vinden is in de Molenplas. Langs de Grensmaas een meer voorkomend beeld (Hustings) en Vergeer (212) bevestigt dit met aantallen van 6 tot 5 territoria (gemidd. 25,3 een score die de Molenplas nog veel rek geeft voor de toekomst ). GRASMUS 28-213 Broeden in de deelgebieden: Van begin af aan zit de Grasmus in de lift met sinds 27 misschien een eerste bereikte plafond? De Molenweerd lijkt even minder in trek maar blijft toch gelijk optrekken met de Echterweerd. En in 212 waren de Zuidelijke Riffen ook goed bevolkt met 8 territoria! Presentie tijdens inventarisatierondes: De (jaar)gemiddelde presentie over de vijf inventarisatiejaren is 57,2% (range 55,-59,3). Dat betekent dat er gemiddeld 14,1 vogels gezien worden per ronde op een totaalgemiddelde van 24,6 territoria. De range is vrij ruim: 81,% op de 25 derde ronde in 21 en 7,7% op de derde ronde in 212. Van tegenvallende resultaten 2 in 213 zoals bij de Bosrietzanger, is bij de Grasmus geen sprake! 15 De laatste Grasmussen worden in de 1 Molenplas op 18 aug. gehoord, eveneens een vrij late datum volgens Hustings. Elders zijn 5 er echter ringvangsten bekend tot in sept. 14 12 1 8 6 4 2 Grasmus per deelgebied 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen GRASMUS per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 72 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 GRASMUS GRASMUSGROEP Het voorkomen van de Grasmus in de Molenplas (waarneming.nl). 29-213: Ook het beeld van de Grasmus in 7 de Molenplas komt vrij goed 6 overeen met dat van Limburg. 5 April en mei zijn duidelijk de 4 drukste maanden. In aug. is de 3 grote aftocht afgelopen en worden 2 op ringstations soms nog tot in sept. enkelingen gevangen. 1 We mogen er van uitgaan dat de hoogst vastgestelde aantallen in de grafiek dagtotalen zijn en geen groepjes (gegevens 29 en 1 zijn van de auteur zelf), want de Grasmus is een als zich heimelijk gedragende nachttrekker (Hustings). Aantallen van Grasmus in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) Grasmus De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 16 5 11 4 2 6 1 5 12 5 12 6 6 4 2 6 6 6 3 4 Voor 29: Slechts één keer voor 2 werd de Grasmus voor de Molenplas genoemd: 21-4-1995. Van 96-99 zijn er geen waarnemingen op internet van 2-9 ook maar een handje vol met meteen een uiterste datum :19 aug. 28. De plotselinge klim in 22 (Peeters) is wel een erg goede binnenvaller voor deze soort in de Molenplas! Ook weer niet op zich staand want de verspreidingskaart in Hustings laat net als bij de Bosrietzanger een lint bezetting langs grote delen van de Maas zien. Het was dus eigenlijk meer een kwestie van het juiste stadium in de plantensuccessie (N=376) januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 1 5 6 6 1 4 2 4 3 4 1 6 6 8 1 5 2 4 3 4 9 4 5 5 1 6 2 5 2 4 29 21 211 212 213 Vossen MHG Pag. 73 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Tuinfluiter. TUINFLUITER GRASMUSGROEP Het voorkomen van de Tuinfluiter tijdens de inventarisatiejaren 29-213. GRASMUSGROEP 28 29 21 211 212 213 Tuinfluiter 8 8 12 13 17 15 Vastgestelde territoria van de Tuinfluiter 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Tuinfluiter 1 4,5 7 5 11,5 8 Vanaf het begin zien we de aantallen van de Tuinfluiter in de Molenplas constant groeien. De eerste rustfase rond 5-8 territoria t/m 29, maar uiteindelijk doorstotend naar 12-17 in de laatste jaren. En de rek is er nog niet uit als we de voorschrijdende groei van elzen langs de oever van de plas in ogenschouw nemen. De Tuinfluiter is volgens Hustings een opvallend en langdurig zingende vogel, moeilijk over het hoofd te zien dus. Naast bossen met een weelderige struik- en kruidlaag, zijn dichte struwelen de favoriete habitat van deze onvermoeide brabbelaar. En laten we van dit laatste in toenemende mate genoeg in huis hebben Vergelijkbare gebieden in het Maasplassengebied herbergden in 212 ook vergelijkbare aantallen Tuinfluiters als de Molenplas in dat jaar. (Vergeer) TUINFLUITER 28-213 Broeden in de deelgebieden: Tot 28 lopen de Tuinfluiters in Molen- en Echterweerd in gelijke tred. Daarna treffen we twee jaar bijna geen vogels aan het oostgedeelte van de Molenplas, tot de elzenaanwas langs de plas een wasdom krijgt die weer Tuinfluiters uitnodigt en dan blijken de aantallen in 213 weer gelijk met die in de Molenweerd. Presentie tijdens inventarisatierondes: Met een gemiddelde (jaar)presentie van 57,% doet de Tuinfluiter het best goed (range 46,7-71,9). De Grasmus verschilt maar weinig in het voorkomen (57,2%) en de Bosrietzanger lijkt een beetje moeilijker te vinden (41,7%). Tijdens de broedperiode nemen globaal gezien de aantallen per ronde toe naarmate het seizoen vordert. Maar dit kan plots toch weer erg tegenvallen als je in het veld bent. 2 18 16 14 12 1 8 6 4 2 12 1 8 6 4 2 Tuinfluiter per deelgebied 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen TUINFLUITER per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 74 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 TUINFLUITER GRASMUSGROEP Het voorkomen van de Tuinfluiter in de Molenplas (waarneming.nl). 29-213: De vroegste waarneming staat op naam van een vogel die op 25 april 18 21 in het gebied gehoord werd. 16 14 Dit klopt wel met Hustings (26). 12 Zo ook de laatste vertrekker op 25 1 aug. van datzelfde jaar. De meeste 8 vogels van de Molenplas pakken 6 hun koffers echter al in juli 4 2 (ofschoon dit natuurlijk ook een waarnemerseffect kan zijn, of de vogels zijn dan gewoon minder opvallend). De waarnemingen van hoogste aantallen uit de tabel zijn voor de jaren 29 en 1 voor rekening van de auteur. Gezien zijn territoriale gedrag gelijk bij aankomst kunnen we de andere hogere aantallen ook als gebiedstotalen zien. Aantallen van Tuinfluiter in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) Tuinfluiter De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 7 6 11 6 5 5 2 5 2 4 6 5 6 5 1 5 1 4 1 4 5 6 4 4 1 5 1 5 1 4 3 5 2 8 1 5 1 5 1 5 1 5 1 5 1 5 1 5 1 4 Voor 29: Van voor 29 staat er op waarneming.nl maar één melding: 3-6-24 1ex. Het terrein had toen blijkbaar nog te weinig uitnodigende dichte struwelen in petto. (N=123) januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 29 21 211 212 213 Vossen MHG Pag. 75 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Fitis. FITIS GRASMUSGROEP Het voorkomen van de Fitis tijdens de inventarisatiejaren 29-213. GRASMUSGROEP 28 29 21 211 212 213 Fitis 14 17 18 16 17 18 Vastgestelde territoria van de Fitis 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Fitis 3,5 11,5 1 14 FITIS 28-213 Als het aantal Fitissen de 1 passeert in 26, begint de klim naar boven en binnen drie jaar zit de soort op een vast topgetal van 16-18 territoria. In andere natuurontwikkelingsterreinen langs de Maas vermeldt Vergeer in 212 duidelijk lagere aantallen dan in de Molenplas (3-6 territoria). Dit past in het beeld van Hustings dat de Maasplassen een witte vlek is in de verspreiding van de Fitis evenals terreinen gelijkend op de Molenplas ten zuiden van Maastricht. De stippen in het zuidelijk deel van de Molenweerd (213) en langs de oevers van de plas in de Echterweerd (212) doen vermoeden dat enige groei nog mogelijk is. Jaren heeft de Fitis de Molenweerd meer bevolkt dan de Echterweerd, maar de laatste jaren wisselt dit wel eens. Tijdens de bezoeken toont zich gemiddeld 56,4% van het totale aantal territoria (jaargemiddelden) met een range van (38,9-72,5). Volgens Hustings kunnen doortrekkers ook fanatiek zingen en dat verklaart misschien waarom de presentie in de loop van het seizoen licht daalt. Fitis per deelgebied De eerste Fitis verscheen op 25 maart en de laatste staat 2 geboekstaafd voor 18 aug. Waarneming.nl toont maar 6 gevallen voor 29, de eerste op 3-6-24. Vanaf 29 beschikken we over 2- ±4 waarnemingen per jaar. Het plaatje van zijn maandelijks voorkomen strookt met het Limburgse beeld, zij het dat er in maart weinig Fitissen gezien worden een gevolg van het lage aantal vogelaars in die maand? 14 12 1 8 6 4 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen 45 4 35 3 25 2 Aantallen van Fitis in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=242) 29 21 211 212 213 2 18 16 14 12 1 8 FITIS per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 15 6 1 4 5 2 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 76 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Kneu. KNEU GRASMUSGROEP Het voorkomen van de Kneu tijdens de inventarisatiejaren 29-213. GRASMUSGROEP 28 29 21 211 212 213 Kneu 3 3 2 5 4 4 Vastgestelde territoria van de Kneu 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Kneu 1 2 2 4 2,5 2,5 3 KNEU 28-213 De Kneu is in de meeste jaren steeds in klein aantal aanwezig geweest. Deze vinkachtige is niet zo gemakkelijk te inventariseren als zijn opvallende verschijning in zowel in zang, kleur als gedrag zouden vermoeden. Vogels kunnen zich over grote afstand verplaatsen en dan weer in kleine groepjes opereren (Hustings). Er werd dus steeds op paartjes, balts of zang gelet! De sterk wisselende keuze voor een deelgebied kan mede hierdoor verklaard worden. Hustings noemt onkruidvegetaties, dichte struiken of jonge aanplant als nestplek. Struweel- en ruderaalvegetaties zoals in de Molenplas leveren dit plenty! Dat betekent dat de Kneu nog jaren vooruit kan. De eerste Kneu-waarnemingen dateren uit 1977, maar tot 1994 (met één melding) is er een leegte. Vanaf 2 wordt de soort bijna jaarlijks geregistreerd maar vanaf 27 stijgt het aantal waarnemingen duidelijker (42 in 29). Groepen van 6, 8 en 1 zijn schaars met de hoogste aantallen in de winter net als in 29. Volgens Hustings zijn deze aantallen vrij algemeen. In mei kunnen al familiegroepjes aangevuld met niet-broeders aangetroffen worden. De Molenplas kent blijkbaar ook jaren zonder grote groepen (zie tabel). Kneu De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 1 1 17 1 4 5 4 4 5 6 8 1 11 4 16 9 2 4 3 4 4 2 7 1 4 3 2 4 2 4 25 3 4 1 4 6 2 5 2 5 12 6 3 5 3 4 2 7 2 6 3 2,5 2 1,5 1,5 Kneu per deelgebied 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen 2 18 16 14 12 1 8 6 Aantallen van Kneu in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=587) 29 21 211 212 213 1 9 8 7 6 5 4 3 KNEU per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 4 2 2 1 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 77 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Geelgors. GEELGORS GRASMUSGROEP Het voorkomen van de Geelgors tijdens de inventarisatiejaren 29-213. GRASMUSGROEP 28 29 21 211 212 213 Geelgors 1 1 * * Vastgestelde territoria van de Geelgors 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Geelgors GEELGORS 28-213 * * * Tijdens alle inventarisatiejaren is de Geelgors slechts 3 keer met zekerheid vastgesteld in de Molenplas hetgeen resulteerde in twee erkende territoria. Waarneming.nl levert 1 meldingen op. De eerste uit 1998 (febr., 8 vogels) en voorts 4 uit 21 (2 van de auteur), 4 uit 212 (alle in mei) en 1 uit 213 (juni). Hanteren we de criteria voor het vaststellen van een territorium van SOVON, dan moet een waarneming van een zingende vogel binnen de periode 1 april tot 2 juli vallen. De fusieafstand is 3m. Bekijken we aan de hand hiervan de waarnemingen van 212 en 213 dan verschijnen er nieuwe stippen op de kaart erbij (eentje buiten het onderzoeksgebied). In de onderzoeksgebieden van Vergeer komen in 212 slechts op twee plekken Geelgorzen voor: Meers (4) en Rijkelse Beemd (3). Hustings (26): Op de kaart manifesteert zich dat in een enkele kilometers brede strook aan weerszijde van de Maas zonder geelgorsterritoria op enkele enclaves na en verder: Deze leemte weerspiegelt niet de aanwezigheid van broedhabitat Het is vooralsnog niet duidelijk waarom hier Geelgorzen ontbreken. De landelijke populatie bevindt zich in een stijgende lijn (lijngrafiek). 5 Aantallen van Geelgors in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=9) 4 3 2 29 21 211 212 213 1 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december Vossen MHG Pag. 78 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 3. Vogelgroepen van jong bos en overige groepen. WINTERKONINGGROEP WINTERKONINGGROEP Broedvogels van struwelen en jong bos. In tegenstelling tot de soorten van de Grasmusgroep komen deze vogels ook midden in de bossen voor. De aanwezigheid van een boomlaag is meestal belangrijk. (Sierdsema) WINTERKONINGGROEP 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Fazant 2 1.5 3 1 2 3 4 3 1 1 1 Zomertortel 1 1 Winterkoning 3 1 4 2 1 5 Roodborst Merel.5 1 1 3.5 3.5 6.5 9 7 17 2 18 29 Zanglijster 1 1 1 2 3 Zwartkop 1 2 2 5 9 1 14 14 Staartmees 2 2 1 Matkop 1 2 Goudvink Territoria 2.5 1 2.5 6.5 6.5 11.5 18 19 35 38 38 51 Soorten 2 1 2 2 4 4 5 6 5 7 6 5 14 12 1 8 6 4 2 Het stijgende patroon in de grafiek hiernaast loopt bijna geheel parallel aan de aantalsontwikkeling van de Merel in de Molenplas. De plotselinge toenames in 21 en 13 zijn hier dus grotendeels aan toe te schrijven. Het lijkt niet dat het plafond voor deze groep van meest algemene soorten is bereikt. Er is zeker nog ruimte voor de in 6 5 4 3 2 1 Winterkoninggroep 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Limburg goed vertegenwoordigde vogelsoorten als Zwartkop, Winterkoning en de Roodborst. Meer indicatorsoorten als Zomertortel en Matkop zullen, bij evt. stijgende aanwezigheid, aangeven dat er sprake mag zijn van een zich speciaal ontwikkelend gebied; beide soorten staan namelijk op de Rode Lijst. Niet zo gemakkelijk te inventariseren soorten als Staartmees en Matkop, die vaak ook nog over een groter territorium kunnen beschikken, zullen geen hoge territoria Groepen van jong bos en overige Soorten 7 1 11 3 2 1 1,5 3,5 2,5 8 15 14,5 2,5 41 37 82 94 113 12 9 12 12 2 19 2 2 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 dichtheden krijgen, maar zijn wel zeer waardevolle aanvullingen voor ons gebied. Alle vogelgroepen van jong bos nemen eveneens uiteraard alleen maar toe voorlopig. De helft maar met aantallen van 1-2 territoria per jaar voorkomend. Enkele die de dienst uitmaken vanwege hun plotselinge groei: Koolmees, Houtduif en de al genoemde Merel. (De Goudvink is op waarneming.nl voor de Molenplas nog niet vermeld.) Vossen MHG Pag. 79 augustus 213 Territoria 25 2 15 1 5 soorten 8 7 6 5 4 3 2 1

Broedvogels van de Molenplas 213 Fazant. FAZANT WINTERKONINGGROEP Het voorkomen van de Fazant tijdens de inventarisatiejaren 29-213. WINTERKONINGGROEP 28 29 21 211 212 213 Fazant 3 4 3 1 1 1 Vastgestelde territoria van de Fazant 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Fazant 2 1.5 3 1 2 3 FAZANT 28-213 De combinatie van vochtig natuurterrein (gestoffeerd met voldoende kleine landschapselementen) met aangrenzend cultuurland is goed genoeg om Fazanten aan te trekken. Zolang de verruiging in de Molenplas zowel voedsel als dekking biedt kan een wat hogere fazantenstand aanwezig zijn (Hustings). Zal dit in de eerste jaren het geval zijn geweest? Tijdens de inventarisatiejaren is tijdens de helft van de bezoeken wel een roepende Fazant gehoord of gezien. De haremstructuur van deze vogelsoort vertelt ons dat het aantal hennen groter moet zijn dan het aantal roepende hanen. Op waarneming.nl komt de soort sinds 2 voor in de Stevolplas en sinds 23 ook in de Stevolplasjes. De helft van de ingevoerde waarnemingen is afkomstig van de auteur (29/ 1) hetgeen een enigszins overtrokken beeld geeft. In mei-juni vinden de andere (niet dubbele) waarnemingen plaats (resp. 5 en 3) en 1x in april, okt. en nov. Vossen MHG Pag. 79 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Zomertortel. ZOMERTORTEL WINTERKONINGGROEP Het voorkomen van de Zomertortel tijdens de inventarisatiejaren 29-213. WINTERKONINGGROEP 28 29 21 211 212 213 Zomertortel 1 1 * * * ZOMERTORTEL 28-213 * * * * * * * * Vastgestelde territoria van de Zomertortel 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Zomertortel * * * 1 * Het inventariseren van de Zomertortel vergt de nodige precisie omdat vogels pendelvluchten tussen nestplaats en favoriete voedselplekken kunnen uitvoeren (tot 6km!, Hustings). Dezelfde schrijver verhaalt dat tijdelijke potentie van natuurontwikkelingsterreinen samenhangt met het ouder en minder dicht worden van het bos [hetgeen in de Molenplas zeker nog niet het geval is!] en de afname van de lage ruderaalvegetaties (essentiële ruigtekruidenvegetatie!). * * Registraties tijdens de rondes van deze in Limburg in een neerwaartse spiraal verkerende tortel zijn maar dun bezaaid. Kijken we naar de ingevoerde gegevens van waarneming.nl dan wordt het stippenkaartje al wat dichter bevolkt Gelukkig bevindt de soort zich in een grote mate van belangstelling. De eerste registraties dateren uit de 9-er jaren: 7-8-1994 de eerste. In aug. 95 een groep van 8 vogels ter plaatse. Voor 96, 97 en 99 wordt de soort ook vermeld en het leuke is dat deze data binnen de criteria voor het erkennen van een territorium van SOVON vallen. Op deze manier de internetgegevens bekijkend blijken in 24, 6 en 7 ook een geldig voorkomen in de Molenplas op te leveren. 29 levert dan ook minimaal één extra territorium op. De enige waarneming uit 21 is net voor de datumgrens en die in de laatste drie jaar komen beter uit: minstens drie aanvullende geldige territoria dus Op 15 mei 27 ziet Huub Don maar liefst 9 opvliegende vogels van een akker ten oosten van de Molenplas. De vroegste waarneming is van 23 april (24) en de laatste op 25 aug. (21). Naast de meldingen die binnen de datumgrenzen vallen (3/4 2/7) zijn er vier augustuswaarnemingen en 4 uit de maand april. De steeds zeldzamer wordende Zomertortel wordt dus nog steeds gespot gelukkig. Vossen MHG Pag. 8 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Winterkoning. WINTERKONING WINTERKONINGGROEP Het voorkomen van de Winterkoning tijdens de inventarisatiejaren 29-213. WINTERKONINGGROEP 28 29 21 211 212 213 Winterkoning 3 1 4 2 1 5 Vastgestelde territoria van de Winterkoning 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Winterkoning Deze, ten tijde van het schrijven van de Avifauna WINTERKONING 28-213 van Limburg, meest verspreide soort in onze provincie, is door zijn frequente en luidruchtige zang een peace of cake om te inventariseren (Hustings). De slechts 9 waarnemingen op internet (waarvan 3 van de auteur, die de primeur op zijn naam heeft: 5-4-9) getuigen van het stadium van de plantensuccessie in de Molenplas die dan blijkbaar klaar is om deze bosvogel te kunnen herbergen. De monding van de Geleenbeek, de vegetatie rond de plasjes en de omgeving van de parkeerplaats aan de kanaalweg zijn de geschikte habitats allen gelegen in de Echterweerd. Één registratie van zang of balts in de periode febrjuli levert een geldig territorium op (SOVON). Dit houdt in dat de gegevens van waarneming.nl een extra Winterkoning aanleveren voor 212 in de Echterweerd (noord) en nog twee bijna-territoria in de monding van de Geleenbeek en de plasjes in de Molenweerd indien de waarnemer wellicht preciezer had aangegeven of er sprake was van balts of zang. Al dit gespeculeer vertelt ons wel dat er mogelijkheden genoeg zijn voor de Winterkoning om jaarlijks in meerdere bezette territoria aanwezig te zijn in de Molenplas. In 212 meldt Vergeer in nog vier gebieden het voorkomen van deze kleine zanger in aantallen van 4 tot 2. Laat die plantensuccessie zijn werk maar doen 3,5 3 2,5 Winterkoning per deelgebied 5 4 WINTERKONING per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 2 3 1,5 1 2,5 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen 1 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 81 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Roodborst. ROODBORST WINTERKONINGGROEP Het voorkomen van de Roodborst tijdens de inventarisatiejaren 29-213. WINTERKONINGGROEP 28 29 21 211 212 213 Roodborst * * * * * Vastgestelde territoria van de Roodborst 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Roodborst * De zeven waarnemingen op internet geven al aan dat de Roodborst een verse aanwinst voor de Molenplas kan worden. Tijdens alle inventarisatierondes werd de waterval slechts 3 keer gehoord en dat moet dan ook nog in de maand mei of juni zijn. Vier meldingen op internet betreffen een vogel in de winter. De mei waarneming (juiste periode!) in 21 geeft echter geen duidelijke plaats weer onbruikbaar om een territorium uit af te leiden. Toch wel leuk dat deze soort, na een eerste bezoek in 17-1-1998, sinds 27 het gebied al vaker heeft bezocht (* in de tabellen boven). Een nieuwkomer die van harte welkom is!! Vossen MHG Pag. 82 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Merel. MEREL WINTERKONINGGROEP Het voorkomen van de Merel tijdens de inventarisatiejaren 29-213. WINTERKONINGGROEP 28 29 21 211 212 213 Merel 9 7 17 2 18 29 Vastgestelde territoria van de Merel 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Merel.5 1 1 3.5 3.5 6.5 9 MEREL 28-213 Net als de Winterkoning is de Merel qua voorkomen een topper onder de Limburgse (broed)vogels die volgens Hustings een goed ontwikkelde struiklaag een voorwaarde vindt om in bossen zijn stekkie te vinden. De eerste Merel verschijnt in de Molenplas in jan. 1975 met (maar liefst) 25 en in dec. nog eens met 38 vogels. Op 17-1- 98 wordt weer melding gemaakt van 25 Merels en ook hier is niet duidelijk of het een echte groep betreft of dag/gebiedstotalen. In nov. en dec. 1977 worden 1 en 12 vogels gemeld; in jan. 1997 weer 8. De grotere sommen komen blijkbaar alleen in de winter voor. De resterende van de 12 meldingen vóór 29 gaan over steeds één vogel. Broeden in de deelgebieden: In de Molenplas laat de Merel van begin af aan een duidelijke voorkeur zien voor de Molenweerd. De Echterweerd wordt zo n vijf jaar later gekoloniseerd en sinds 212 zijn ook de Zuidelijke Riffen bevolkt, zij het nog maar dunnetjes. Een teken dat de natuurlijke plantensuccessie doet waar hij in zo n gebied voor bedoeld is: doorgroeien tot een wilgenbroekbos. Het ziet er dus niet naar uit dat de Merel aan zijn top zit. Presentie tijdens inventarisatierondes: Over de afgelopen vijf jaar zagen we gemiddeld 4,4% van het uiteindelijk gemelde Merelbestand per rond. Een duidelijk 2 patroon over de verdeling van de maanden 18 16 is er niet (behalve een lichte daling naar 14 het einde van het seizoen in 3 van de 5 12 jaren), maar het jaargemiddelde van 212 1 8 en 13 lag aanmerkelijk hoger: 46,3%. Dit 6 zou erop kunnen duiden dat de Merel meer 4 zingt bij een hoger aantal broedvogels; 2 geen vreemd fenomeen onder zangvogels. 18 16 14 12 1 8 6 4 2 Merel per deelgebied 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen MEREL per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 82 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 MEREL WINTERKONINGGROEP Het voorkomen van de Merel in de Molenplas (waarneming.nl). 29-213: De meldingen op internet zijn de laatste jaren niet echt toegenomen of de Merel toch niet zo opgevallen wordt? Ook hier lijkt het of de grotere aantallen in de wintermaanden vallen. De hoogste aantallen uit 29 en 1 zijn van de auteur. De meeste vogelaars zullen deze soort enkel kwalitatief scoren. 2 18 16 14 12 1 8 6 4 2 Aantallen van Merel in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=96) januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 29 21 211 212 213 Voor 29: Zie boven. Vergeer meldt de Merel ook met redelijke aantallen van nog 4 andere terreinen rond de Maas in 212: 15, 15, 15 en 58 (Rijkelse Beemd). Merel De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 5 6 9 6 13 12 1 4 1 3 2 5 6 4 6 12 1 5 1 5 1 5 5 4 1 3 1 5 1 5 1 5 4 4 1 6 1 5 1 5 1 6 4 12 1 7 1 5 1 5 Vossen MHG Pag. 83 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Zanglijster. ZANGLIJSTER WINTERKONINGGROEP Het voorkomen van de Zanglijster tijdens de inventarisatiejaren 29-213. WINTERKONINGGROEP 28 29 21 211 212 213 Zanglijster 1 2 3 Vastgestelde territoria van de Zanglijster 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Zanglijster 1 1 ZANGLIJSTER 28-213 het zuiden van de echterweerd. Ook in de door Vergeer (212) met elkaar vergeleken natuurontwikkelingsterreinen rond de Maas komt de Zanglijster in geringe aantallen voor (3-4ex.), behalve in de Rijkelse Beemd (11 territoria). In de Molenplas gaat het dus nog niet zo slecht met deze exploitant van huisjesslakken en regenwormen. De Zanglijster is in de eerste plaats bosbewoner met een voorkeur voor structuurrijk loofbos op een vochtige ondergrond en met een rijke ondergroei (Hustings). Die vochtige ondergrond hebben we en die rijke ondergroei is goed in ontwikkeling neem ik aan. De aangetroffen broedvogels hebben een voorkeur voor de Molenweerd en de monding van de beek in Tijdens de eerste twe rondes van 213 zijn er wel steeds 3 zingende vogels gehoord, maar later in het jaar niet. 2,5 2 Zanglijster per deelgebied Op internet vinden we, naast die van de auteur, nog acht meldingen. Geen van welke voor een aanvullend territorium in aanmerking komt. De vogels moeten tussen 2 april en 3 juni zingend of baltsend waargenomen zijn. Er zijn wel drie mei-vogels maar die zingen niet en de overige zijn te vroeg (jan. 2x en april) of te laat (juli). De opvallende zang en vasthoudendheid van territoriumhouders kan de doorsnee vogelaar toch niet 6 ontgaan zijn. Dus gaan we ervan uit dat 5 het hier meest fouragerende vogels betreft of een roepje in het struikgewas 4 1,5 1,5 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen ZANGLIJSTER per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 3 2 1 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 85 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Zwartkop. ZWARTKOP WINTERKONINGGROEP Het voorkomen van de Zwartkop tijdens de inventarisatiejaren 29-213. WINTERKONINGGROEP 28 29 21 211 212 213 Zwartkop 2 5 9 1 14 14 Vastgestelde territoria van de Zwartkop 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Zwartkop 1 2 2 ZWARTKOP 28-213 wachten De stippenkaart vertelt ons dat de Zwartkop zich niet direct aangetrokken voelt door de jonge elzenaanwas langs de oever van de plas, zoals de Tuinfluiter. Hij is volgens Hustings meer een soort die in dicht struikgewas nestelt of in jonge bomen, maar uitsluitend als hoger geboomte aanwezig is (voor de Tuinfluiter is dit laatste weer geen vereiste). Dit verklaart misschien wel het voorkomen aan de voet van de hoogspanningsmasten in de Echterweerd voor hogere zangposten zeer geschikt! Want aan een geïsoleerd bosje kan de Zwartkop al genoeg hebben. Het plaatje van de deelgebieden is echter overduidelijk: voor de Zwartkop biedt de Echterweerd, buiten de beekmonding, nog te weinig jong bos. Benieuwd hoelang de soort hierop moet Tijdens de bezoeken wordt gemiddeld de helft van het aantal vogels gezien (49,4%) met vaak een (nog niet te verklaren) dip in de vierde ronde. De meeste Zwartkoppen arriveren in de Molenplas op of vlak na 9 april, volgens Hustings redelijk laat, maar dit kan met de jaarlijkse intocht van vogelaars te maken hebben natuurlijk. De laatste pakte zijn koffertje op 2 sept. Waarneming.nl toont ons maar drie meldingen van voor 29 (de eerste op 3-6- 24) en maar 1-15 per jaar van de afgelopen 5 jaar. 12 1 8 6 4 2 Zwartkop per deelgebied 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen 18 16 Aantallen van Zwartkop in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=15) 14 12 ZWARTKOP per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 14 12 1 8 6 4 2 29 21 211 212 213 1 8 6 4 2 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 86 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Staartmees. STAARTMEES WINTERKONINGGROEP Het voorkomen van de Staartmees tijdens de inventarisatiejaren 29-213. WINTERKONINGGROEP 28 29 21 211 212 213 Staartmees 2 2 1 Vastgestelde territoria van de Staartmees 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Staartmees De criteria voor het vaststellen van een territorium van de Staartmees zijn: paartje, zang of balts 1x in de periode 1 maart tot 31 mei; fusieafstand 5m. De 15 extra waarnemingen (vanaf 23-8-28) buiten die van de auteur leveren geen extra stip op de kaart op. Ze zijn over het hele jaar gespreid maar de zingende of baltsende vogels zijn al gemarkeerd. Volgens Hustings is de aanwezigheid van deze soort niet altijd even gemakkelijk vast te stellen. Voor zover er al sprake kan zijn van een territorium: dit kan zeer groot zijn. In febr.-maart is de vogel het opvallendst en ook de nestbouw in april-mei is een periode waarin ze gemakkelijk gezien worden. Tot mei is het dan stil tot de familiegroepjes rondfladderen en dan mogen alleen de jongen met erg korte staartjes meetellen want die duiden op een nest uit de directe omgeving (SOVON). Al met al dus een vogel met een lage trefkans. STAARTMEES 28-213 De vastgestelde territoria vallen zonder uitzondering in de Molenweerd. Hier kloppen de kenmerken van de habitat ook het meest: niet te open terrein met opslag van wilg of els in moerasbosjes met doornstruiken als goede nestplaats (Hustings). Het is niet te verwachten dat de soort zal toenemen in de Molenplas omdat ook in de andere Maas ontwikkelingsterreinen maar aantallen tot 4 voorkomen (Vergeer 212). Vossen MHG Pag. 87 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Matkop. MATKOP WINTERKONINGGROEP Het voorkomen van de Matkop tijdens de inventarisatiejaren 29-213. WINTERKONINGGROEP 28 29 21 211 212 213 Matkop 1 2 Vastgestelde territoria van de Matkop 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Matkop MATKOP 28-213 De hekkensluiter van de Winterkoninggroep is de Matkop die inmiddels 2 keer in het gebied is vastgesteld. Ook deze Rode Lijst soort is niet gemakkelijk te karteren. Ze hebben maar een vrij korte periode van territoriale piekactiviteit in maart-april en ook zij kunnen, net als de Staartmees, grote territoria bezetten. Uitsluitende waarnemingen zoals in 213, zijn dus van groot belang! De verspreidingskaart van deze mezensoort uit de Avifauna laat maar weinig stippen in het Maasdal zien. Op internet vinden we maar vijf meldingen (eentje dubbel). Er moet al bijstaan dat er gezongen is om mee te tellen voor dit boekwerkje en ze moeten voor de maanden febr.-juni geboekstaafd staan. Aangezien er twee uit aug. (28), een uit sept. (211) en een ter plaatse op 6-5-212 is, komt geen ervan in aanmerking om deze bijzondere soort te kronen met een territorium. Vergeer meldt de soort in 212 voor drie gebieden (3-5 ex.). Vossen MHG Pag. 88 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 PUTTERGROEP PUTTERGROEP Broedvogels van boomgroepen, bosranden en open bossen met struiken of struwelen. De meeste soorten uit deze groep hebben een voorkeur voor voedselrijke gebieden met een weelderige vegetatie. In Nederland is deze groep van soorten het best vertegenwoordigd in woonwijken met veel openbaar groen en bij erven in het buitengebied PUTTERGROEP 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Ekster 1 1 2 Zwarte Kraai 1 2 1 5 5 4 5 Groenling 1.5 1 1 1 1 2 Putter 1 1 3 1 2 5 5 Territoria 2 2 1.5 3 4 8 7 11 14 Soorten 2 1 2 3 2 4 2 4 4 Zwarte Kraai en Putter leveren de Puttergroep hoofdmoot voor deze groep van 16 vogels die van een gevarieerd 14 landschap houden. De Distelvink is 12 Territoria soorten het meest in aantal gegroeid 1 gedurende de laatste jaren. 8 Ekster en Groenling blijven op een 6 totaal van 1-2 territoria hangen, 4 waarschijnlijk ook het maximum 2 voor deze zeer beweeglijke soorten. De grafiek lijkt nog niet echt het maximum voor deze vogelgroep te tonen. De vraag is of er nog zoveel te behalen is voor de afzonderlijke soorten. 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 4,5 4 3,5 3 2,5 2 1,5 1,5 Vossen MHG Pag. 89 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Ekster. EKSTER PUTTERGROEP Het voorkomen van de Ekster tijdens de inventarisatiejaren 29-213. PUTTERGROEP 28 29 21 211 212 213 Ekster 1 1 2 Vastgestelde territoria van de Ekster 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Ekster EKSTER 28-213 Voor deze volgens Hustings aan agrarisch cultuurland (en stedelijke bebouwing) gebonden soort is het landschapselement Molenplas al enkele jaren blijkbaar in een stadium gekomen dat nestbouw voor hem aantrekkelijk is. En dat ondanks de in ruimere mate aanwezige Zwarte Kraaien die hen beconcurreren en zelfs nestpredatie toepassen. De laatste vier jaar is de Ekster regelmatig op de bezoeken gesignaleerd, inclusief nestbouw. De eerste melding op internet dateert van 1-12- 1977. Trekken we de waarnemingen van de auteur eraf dan blijven er 1 over (1977-213) waarvan de helft valt in de periode oktober tot januari. Voor mei, juni en juli is voor ieder maar één melding. We hebben dus duidelijk te maken met een nog pas kort gevestigde bewoner. 5 EKSTER per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 4 3 2 1 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 9 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Zwarte Kraai. ZWARTE KRAAI PUTTERGROEP Het voorkomen van de Zwarte kraai tijdens de inventarisatiejaren 29-213. PUTTERGROEP 28 29 21 211 212 213 Zwarte Kraai 1 5 5 4 5 Vastgestelde territoria van de Zwarte kraai 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Zwarte Kraai 1 2 1 De Zwarte Kraai werd al vrij snel op volledige sterkte geïnventariseerd. Volgens Hustings zijn territoriale paren in maart-april vrij gemakkelijk vast te stellen. In de Molenplas is er echter sprake van regelmatige bezoekers: eenlingen die het terrein verkennen. Daarbij komt dat er van nestbouw geen sprake was de afgelopen jaren, zoals bij de Ekster het geval was. We hebben ons in het noteren dus steeds beperkt tot tweetallen die duidelijk iets met elkaar hebben. Vergeer (212) komt met vergelijkbare aantallen (3-5) voor vijf gebieden, m.u.v. de Rijkelse Beemd (15). We zien een lichte daling naarmate het seizoen vordert, wellicht door broedgedrag? De eerste melding is uit 15-12-1973. Deze en de volgende 7-er jaren meldingen gaan over groepjes van 11-35 vogels, waarschijnlijk op de toenmalige bouwlanden. De aantallen in de tabel beneden staan duiden op grotere groepen, wellicht doordat de belangstelling voor het gebied enorm is gegroeid. ZWARTE KRAAI 28-213 Zwarte Kraai De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 45 12 8 5 2 4 7 2 12 5 36 8 5 1 2 6 6 12 6 5 2 8 5 4 1 1 1 4 5 4 1 4 4 3 1 3 1 5 2 1 1 4 3 4 1 4 1 5 2 4 5 4 3 2 1 Zwarte Kraai per deelgebied 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenweerd Echterweerd Zuidelijke Riffen 1 9 8 7 6 5 4 3 Aantallen van Zwarte Kraai in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=285) 29 21 211 212 213 6 5 4 3 2 ZWARTE KRAAI per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 2 1 1 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 91 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Groenling. GROENLING PUTTERGROEP Het voorkomen van de Groenling tijdens de inventarisatiejaren 29-213. PUTTERGROEP 28 29 21 211 212 213 Groenling 1 1 1 1 2 Vastgestelde territoria van de Groenling 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Groenling 1 1,5 1 GROENLING 28-213 allemaal 1-2 soms 3-4 vogels. Met maximaal twee territoria wordt deze vinkachtige steeds in de Molenweerd gesignaleerd. Samen met de aan de Molenplas grenzende kleinschalige landbouwgronden en het naburige dorp wordt aan alle voorwaarden voor het voorkomen van de Groenling voldaan (Hustings). Het blijft een schaarse bezoeker op de rondes en ook het gros van de 21 waarnemingen op waarneming.nl (excl. 5 van de auteur) vallen samen met de voorkeursperiode waarin vogelaars het gebied bezoeken. Slechts twee winterwaarnemingen staan er tussen. 23-1-27 is meteen ook de allereerste waarneming en bevat ook het hoogst aantal vogels: 2. De andere melden 5 GROENLING per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 4 3 2 1 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 92 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Putter. PUTTER PUTTERGROEP Het voorkomen van de Putter tijdens de inventarisatiejaren 29-213. PUTTERGROEP 28 29 21 211 212 213 Putter 1 3 1 2 5 5 Vastgestelde territoria van de Putter 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Putter 1 1 PUTTER 28-213 De Putter is een niet gemakkelijk te inventariseren broedvogel vanwege zijn onopvallende zang en voor Carduelissoorten typerend onduidelijke territoriale activiteiten en veelvuldige verplaatsingen. In de omgeving van de Maas komen maar weinig stippen voor op de inventarisatiekaart van Hustings. Of de soort aan het oprukken is? Vergeer meldt in 8 gebieden aantallen van 1-8, 12 en 14 territoria. Fietsend langs het natuurgebied op een zonnige zomerdag zoals in juli 213 in iedere vrijstaande boom zingt wel een Distelvink! Vanaf 1996 is de soort vermeld, meestal vanwege de grotere aantallen (6, 4, 35). En vanaf 27 nemen de aantallen exponentieel toe omdat er in dat jaar maar liefst 15 vervolgwaarnemingen zijn betreffende een groep van max. 5 vogels die van aug.-sept. gespot werd. Dat moet een feest geweest zijn! Vanaf 29 gaat het over ±5 waarnemingen per jaar. De soort blijft dus interessant én genoeg aanwezig! Het hele jaar door, Putter per deelgebied 5 zo laat de grafiek links beneden zien. Putter 4 De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 8 9 3 2 5 8 6 8 1 1 4 1 3 9 26 8 4 12 1 3 25 8 2 1 22 12 35 1 9 2 23 8 18 8 19 2 3 1 7 3 21 9 18 1 19 2 3 12 6 6 3 2 1 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen 12 1 8 6 Aantallen van Putter in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=1399) 29 21 211 212 213 5 4 3 2 PUTTER per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 4 2 1 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 93 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 BOSVOGELS EN OVERIGE Deze groep bestaat uit vogels die bos en bosrand bevolken. Indien de ontwikkeling van de vegetatie dit toestaat zullen zij in de toekomst steeds in aantal toenemen en wellicht in nieuwe vogelgroepen opgenomen worden, zoals de VINKGROEP (vogels van opgaand bos) en de GROTE BONTE SPECHTGROEP (oud opgaand bos met dood hout; holenbroeders). BOSVOGELS EN OVERIGE 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Gaai 1 2 1 Groene Specht 1 Grote Bonte Specht.5 1 1 1 Grote Lijster 1 1 Holenduif 1.5 1.5 1.5* 1* 1.5 3 9 Houtduif.5 1 4 5 2 6 1 Huismus 1 5 4 2 Koekoek.5 1 1 2 1 1 Koolmees 1.5 1 2 2.5 3 5 5 11 12 Pimpelmees.5 1 2 5 6 5 Tjiftjaf.5.5 3.5 9 7 11 9 16 14 Turkse Tortel 2 3 1 Vink 3 2 1 4 4 8 9 15 7 Zwarte Roodstaart 1 1 Territoria 1.5 1 1.5 3.5 6.5 6.5 9 2 14 39 49 64 55 Soorten 1 1 1 3 7 5 5 4 4 11 1 1 11 (*: Kurstjens vermeldt hier 3 territoria) De soorten die in deze groep de dienst uitmaken zijn Tjiftjaf en Vink, Kool- en Pimpelmees en de Houtduif. Vogels die in betrekkelijk kleine aantallen of niet Bosvogels en overige 7 jaarlijks gezien worden zijn de 6 Holenduif, Gaai, Groene en Grote Territoria soorten 5 Bonte Specht, Grote Lijster, 4 Huismus en Koekoek, Turkse 3 Tortel en Zwarte Roodstaart. 2 Het is wel zeker dat een soort als de Huismus en de Holenduif eerder 1 bezoeker dan broedvogel zijn. En of de spechten echt in het gebied broeden, ook dat valt te betwijfelen. Ofschoon er wel spaanders bij wat het begin van een spechtenhol leek, zijn gevonden. De toekomst zal uitwijzen welke soorten, in welke mate en wanneer ze de Molenplas als volwaardig broedgebied zullen erkennen. En wie weet, zullen er in de nabije jaren nieuwe aan toegevoegd kunnen worden De groei van 21-212 lijkt er even uit (grafiek). De terugval is te wijten aan minder Vinken dan in 212 (die toen hoog scoorden!). En dat terwijl de Houtduif bijna de helft meer is dan het jaar ervoor. We zullen de gegevens van meer jaren moeten afwachten om hier iets zinvols over te kunnen zeggen. 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 12 1 8 6 4 2 Vossen MHG Pag. 94 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Gaai. GAAI BOSVOGELS EN OVERIGE GROEP Het voorkomen van de Gaai tijdens de inventarisatiejaren 29-213. BOSVOGELS EN OVERIGE 28 29 21 211 212 213 Gaai 1 2 1 Vastgestelde territoria van de Gaai 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Gaai GAAI 28-213 Op bijna de helft van de bezoeken treffen we wel een Gaai aan, soms 2 en een enkele keer zelfs 3. Voor een territorium zijn er echter 2 waarnemingen vereist in de periode 1 april 1 juni. Een ruime marge zou je zeggen, maar de Gaai kan juist in deze periode erg heimelijk gedrag vertonen. Op 1-12-1977 wordt de eerste Gaai genoteerd en dan is het een hele tijd stil tot 27. Het aantal waarnemingen per jaar neemt slechts lichtjes toe in totaal ruim 3. Een teken dat de soort (nog) niet zo veelvuldig gebruik maakt van de Molenplas. Vossen MHG Pag. 95 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Groene Specht. GROENE SPECHT BOSVOGELS EN OVERIGE GROEP Het voorkomen van de Groene specht tijdens de inventarisatiejaren 29-213. BOSVOGELS EN OVERIGE 28 29 21 211 212 213 Groene Specht 1 * Vastgestelde territoria van de Groene specht 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Groene Specht GROENE SPECHT 28-213 Slechts drie keer werd deze opvallende spechtensoort in de Molenplas waargenomen tijdens de inventarisatiejaren. Niet roepend, maar meestal laag over het terrein vliegend. En aangezien één waarneming in de periode 1 maart- 31 mei een territorium rechtvaardigt, staat er één stip op de kaart. Dit jaar werd tijdens ronde 6 (15/6) een vogel waargenomen buiten de datumgrens. Vergeer (212) vermeldt de soort van een zevental aan de Molenplas gelijkwaardige * ontwikkelingsprojecten. Het is niet duidelijk of de soort hier daadwerkelijk ook overal broedt. In enkele gebieden waarschijnlijk wel omdat er aantallen van 3-4 territoria genoemd worden. Dit betekent dat er oude bomen met een voldoende doorsnede voor handen moeten zijn om een nestholte in te maken. Op waarneming.nl vinden we toch aardig wat keren de Groene Specht ingevoerd sinds 1994. De eerste drie schoorvoetend: 94, 97 en 99. Vanaf 27 regelmatiger en ook in de Stevolplasjes. Zonder uitzondering betreft het steeds één vogel en maar weinig roepende ex. Die zijn geplaatst bij de Hompesche molen, de populierenrij langs het kanaal of vrij recent in 213 een paar keer in de Geleenbeekmonding c.q. de amfibieënpoel in het zuiden van de Echterweerd. Omdat deze laatste roepende vogel vanaf 15-4 met verschillende vervolgwaarnemingen geplaatst is, kunnen we er van uitgaan dat het een erkend territorium is. De in totaal 1 verschillende waarnemingen van een vogel in 29 komen niet in aanmerking voor een territorium omdat de roepende vogels te laat in het jaar gehoord zijn. Vossen MHG Pag. 96 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Grote Bonte Specht. GROTE BONTE SPECHT BOSVOGELS EN OVERIGE GROEP Het voorkomen van de Grote Bonte Specht tijdens de inventarisatiejaren 29-213. BOSVOGELS EN OVERIGE 28 29 21 211 212 213 Grote Bonte Specht 1 1 1 GROTE BONTE SPECHT 28-213 Vastgestelde territoria van de Grote Bonte Specht 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Grote Bonte Specht,5 De Grote Bonte Specht is met iets ruimere datumgrenzen iets sneller als broedvogel te taxeren dan de Groene Specht. Hij is niet vaker waargenomen op de inventarisatierondes, maar krijgt hiermee wel sneller het voordeel van de twijfel. In het waarnemingenbestand op internet zitten zeker de helft minder gegevens dan van de lachende specht. Op 26-1-1968 voor de eerste keer genoteerd, vervolgens in 1977 en dan pas weer vanaf 24 en 27. En vervolgens met 2-3 waarnemingen per jaar. Als het om tweetallen gaat is het nog maar de vraag of het een paartje betreft of twee vogels op een andere plaats. Er is geen enkele notitie van roepende ex. gemaakt. Eén keer werd het (vermoedelijke) begin van een spechtenhol vastgelegd in het zachthoutbos in de Molenweerd. Hoelang zal het nog duren voordat deze soort hier echt tot broeden komt? Vossen MHG Pag. 97 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Grote Lijster. GROTE LIJSTER BOSVOGELS EN OVERIGE GROEP Het voorkomen van de Grote Lijster tijdens de inventarisatiejaren 29-213. BOSVOGELS EN OVERIGE 28 29 21 211 212 213 Grote Lijster 1 1 Vastgestelde territoria van de Grote Lijster 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Grote Lijster GROTE LIJSTER 28-213 Slechts twee keer is er gewag gemaakt van een Grote Lijster in de afgelopen 5 jaar. Het territorium in 21 is gebaseerd op het zien van twee vogels, vermoedelijk een paartje. In 213 was het in de eerste ronde meteen raak. Buiten deze waarnemingen zijn er maar 6 invoeringen op waarneming.nl. Op 14-12-1975 de eerste en vervolgens een keer in 77, 78, 29, 12 en 13. De vogel in 29 is de enige zingende lijster en wel op de parkeerplaats langs de kanaalweg. Hij valt echter niet binnen de datumgrenzen. De in 212 opvliegende vogel past wel binnen de datumgrenzen maar er is geen sprake van zang. Het agrarische cultuurlandschap om de Molenplas heen is met zijn populierenaanplant een geschikte plek om als broedhabitat te fungeren voor deze vrij vroeg in het jaar zingende lijster. Doch het Maasdal toonde met zijn vele populierenbosjes en grasland toch de nodige hiaten (Hustings). Vossen MHG Pag. 98 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Holenduif. HOLENDUIF BOSVOGELS EN OVERIGE GROEP Het voorkomen van de Holenduif tijdens de inventarisatiejaren 29-213. BOSVOGELS EN OVERIGE 28 29 21 211 212 213 Holenduif 3 9 Vastgestelde territoria van de Holenduif 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Holenduif 1,5 1,5 1,5 1 1,5 HOLENDUIF 28-213 Ook de Holenduif is een soort die maar weinig waarnemingen op internet scoort. 9-4-1967 staat als eerste waarneming geboekt. In 1978 wordt een groep van 12 vogels geteld. Vanaf 1999 worden bijna jaarlijks vogels gezien maar pas in 7 tellen we 6 waarnemingen voor één jaar. Daarna gaat het met dit duifje meer bergopwaarts. Maar de 71 waarnemingen die 213 vogels opleveren zijn niet gelijk over de jaren verdeeld. 29 en 21 nemen hier het leeuwendeel van op zich (lichte kleuren in grafiek beneden). Slechts 3 groepen worden op internet genoemd: 1 en 2 vogels in aug. 29 en 35 vogels in jan. 212. Als echte broedvogel hoeven we de Holenduif voorlopig nog niet in levende boomholtes te verwachten. De dode kienhouten stammen zouden evt. een nest kunnen herbergen. Maar dat is tot nu toe niet echt gebleken. Duidelijk is dat de regelmatig geziene paartjes vooral fouragerend het gebied doorkruisten. 4 35 3 25 2 15 1 Aantallen van Holenduif in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=213) 29 21 211 212 213 5 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december Vossen MHG Pag. 99 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Houtduif. HOUTDUIF BOSVOGELS EN OVERIGE GROEP Het voorkomen van de Houtduif tijdens de inventarisatiejaren 29-213. BOSVOGELS EN OVERIGE 28 29 21 211 212 213 Houtduif 4 5 2 6 1 Vastgestelde territoria van de Houtduif 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Houtduif,5 1 4 HOUTDUIF 28-213 Zeker op de helft van de inventarisatierondes is de Houtduif aangetroffen. Soms met aantallen van 6-8. De kaart met de stippen toont de plekken waar de hogere begroeiing in de Molenplas gesitueerd is. Een Houtduif heeft niet veel nodig om een nest te maken. In 212 is het aantal wederom fors gestegen, maar de soort wordt slechts in drie andere projectgebieden langs de Maas aangetroffen (Vergeer 212). Met een krappe 36 waarnemingen op internet is hij ook maar half zo vaak gespot als de Holenduif. In okt. 21 echter in behoorlijke aantallen: 165 waarbij Willem Vergoossen als commentaar gaf: Binnen enkele minuten kwam alles door, daarna niets meer. Het betreft dus trekkende vogels. Van voor 29 staan er 6 meldingen op waarneming.nl. De eerste op 27-2-1969, in 77 twee, in 22 een en in 27 een. Geen vetpot dus. Misschien raar dat er van zo n algemene soort zo weinig registratie is? Houtduif De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 5 7 3 4 2 12 165 1 1 5 1 5 3 5 3 4 5 1 1 5 1 5 1 4 1 4 1 4 1 6 1 4 1 6 1 5 1 6 1 5 1 8 1 5 25 2 15 1 Aantallen van Houtduif in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=2213) 29 21 211 212 213 1 9 8 7 6 5 4 HOUTDUIF per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 5 3 2 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 1 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 1 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Huismus. HUISMUS BOSVOGELS EN OVERIGE GROEP Het voorkomen van de Huismus tijdens de inventarisatiejaren 29-213. BOSVOGELS EN OVERIGE 28 29 21 211 212 213 Huismus 1 5 4 2 Vastgestelde territoria van de Huismus 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Huismus HUISMUS 28-213 De Huismus is ook weer zo n soort die niet echt in de Molenplas tot broeden zal overgaan, maar de criteria voor geldende territoria hanterend kwamen we toch steeds tot enkele vastgestelde broeders. Op internet wordt de soort vanaf 21 genoemd en vanaf 29 jaarlijks met 2-3 waarnemingen. Alleen in 213 vallen 7 meldingen (dubbeltellingen uitgesloten) van 1-5 ex. De mussen fourageren blijkbaar graag in het gebied en worden ook vaak gezellig kletsend aangetroffen in de wilgenaanplant langs de plasjes in de Molenweerd. In de Echterweerd wordt de soort niet gezien. Vossen MHG Pag. 11 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Koekoek. KOEKOEK BOSVOGELS EN OVERIGE GROEP Het voorkomen van de Koekoek tijdens de inventarisatiejaren 29-213. BOSVOGELS EN OVERIGE 28 29 21 211 212 213 Koekoek 1 1 2 1 1 Vastgestelde territoria van de Koekoek 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Koekoek,5 KOEKOEK 28-213 De Koekoek behoort tot die soorten die altijd geregistreerd worden. Het is óf de roep, óf zijn typische vlucht/silhouet die de waarnemer steeds weer uitnodigen een melding te maken. Vooral in mei wordt geen bezoek overgeslagen of er is een Koekoek te horen geweest. En dat betekent dan ook meteen een territorium als het na de 1 e is. Waardvogels voor deze broedparasiet zijn er wel genoeg: Heggenmus, Kleine Karekiet, Bosrietzanger om er maar enkele te noemen. Op waarneming.nl staat de soort met bijna 45 meldingen. Alles vanaf 2 (op 1 mei de eerste) en vanaf 26 jaarlijks m.u.v. 8. Het aantal waarnemingen per jaar lijkt toe te nemen een waarnemerseffect? In 212 alleen al 13. De vogel komt op zijn vroegst op 24 april in het gebied aan. De laatste Koekoek van het jaar is gehoord op 16 september. Vossen MHG Pag. 12 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Koolmees. KOOLMEES BOSVOGELS EN OVERIGE GROEP Het voorkomen van de Koolmees tijdens de inventarisatiejaren 29-213. BOSVOGELS EN OVERIGE 28 29 21 211 212 213 Koolmees 3 5 5 11 12 Vastgestelde territoria van de Koolmees 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Koolmees 1,5 1 2 2,5 3 KOOLMEES 28-213 Met maar twee waarnemingen voor 29 (15-3 en 5-4-27) is de Koolmees een late ontdekker van de Molenplas. De 33 latere waarnemingen zijn redelijk netjes over de jaren (en maanden) verdeeld en leverden 6 vogels op met als maxima 11 in febr. 212 en 1 in febr. 21. Ook in winterdag wordt dus naar Koolmezen gekeken. De stippenkaart geeft overduidelijk de voorkeur van deze mees aan: de Molenweerd en in de Echterweerd de monding van de Geleenbeek. Het is pas de laatste jaren dat de rest van de Echterweerd schoorvoetend gekoloniseerd wordt. En wat erg leuk is: ook de Zuidelijke Riffen hebben al twee maal een territorium op hun naam gekregen. De Koolmees lijkt wat minder kieskeurig dan de Pimpelmees. Doch deze laatste volgt haar in het spoor, maar wel met gehalveerde aantallen. 9 8 7 6 5 4 3 2 1 Koolmees per deelgebied 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenw eerd Echterw eerd Zuidelijke Riffen 9 8 7 6 5 4 Aantallen van Koolmees in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=5) 29 21 211 212 213 1 8 6 4 KOOLMEES per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 3 2 2 1 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 13 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Pimpelmees. PIMPELMEES BOSVOGELS EN OVERIGE GROEP Het voorkomen van de Pimpelmees tijdens de inventarisatiejaren 29-213. BOSVOGELS EN OVERIGE 28 29 21 211 212 213 Pimpelmees 2 5 6 5 Vastgestelde territoria van de Pimpelmees 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Pimpelmees,5 1 Deze mezensoort manifesteert zich toch iets meer als bosbewoner (Hustings) en zal daardoor iets kieskeuriger zijn vooraleer hij een gebied als de Molenplas zal betrekken als broedvogel. Op 19-11-1977 al vastgesteld, is hij wel nieuwsgieriger dan zijn forsere broer de Koolmees Dan duurt het echter tot 23 aug. 28 voordat de volgende waarneming plaatsvindt. Vanaf 29 beschikken we over 24 waarnemingen die in totaal voor 59 vogels zorgen. In sept. 21 wordt een groep van 2 vogels en een groep van 8 gezien in de Stevolplasjes. Het moge duidelijk zijn dat (momenteel) de voorkeur voor de Molenweerd het grootst is. Slechts mondjesmaat treffen we territoria buiten dit deelgebied aan. Tijdens de inventarisatierondes is de presentie van deze mezensoort best goed hij laat graag zijn Pimpelmees per deelgebied voorjaarstriller horen! Misschien komt dit ook als de 6 dichtheid wat groter wordt, zoals in 211-13 in de 5 Molenweerd? 4 PIMPELMEES 28-213 3 2 1 Molenweerd Echterweerd Zuidelijke Riffen 5 4 3 2 PIMPELMEES per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 35 3 25 2 15 Aantallen van Pimpelmees in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=59) 29 21 211 212 213 1 1 5 1 2 3 4 5 6 7 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december Vossen MHG Pag. 14 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Tjiftjaf. TJIFTJAF BOSVOGELS EN OVERIGE GROEP Het voorkomen van de Tjiftjaf tijdens de inventarisatiejaren 29-213. BOSVOGELS EN OVERIGE 28 29 21 211 212 213 Tjiftjaf 9 7 11 9 16 14 Vastgestelde territoria van de Tjiftjaf 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Tjiftjaf,5,5 3,5 9 TJIFTJAF 28-213 Buiten de 2 jan. 212 overwinterende Tjiftjaf komen de eerste op 13 maart de Molenplas bezoeken. De laatste vertrok op 3 okt. 212 m.u.v. weer een overwinterend ex. op 1 dec. 211 (wellicht dezelfde als die op 2-1- 12?). Op 8-1-1967 is de eerste waarneming in deze contreien gemaakt. In 23, 6, 7 en 8 de andere voor 29. Vanaf 25 broedt de soort jaarlijks in ons gebied met vanaf 28 fors stijgende aantallen. De soort valt door zijn maatvaste zang direct op en wordt in het voorjaar vaak in behoorlijke aantallen gezien,zoals in de 2 e ronde in 212: 24 vogels! Dit worden niet allemaal broeders want de datumgrens begint bij 1 april. Het lijkt wel alsof eind mei (ronde 5) weer een lichte opleving plaatsvindt. De 15 vogels in september 29 betreft een groepje overtrekkende vogels. Tjiftjaf per deelgebied 14 Tjiftjaf De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 15 9 7 4 4 9 1 1 3 6 6 6 6 4 3 8 1 3 2 3 4 5 6 5 1 3 1 4 2 3 3 4 6 9 1 4 1 5 2 6 2 5 4 6 1 6 1 1 1 3 12 1 8 6 4 2 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenweerd Echterweerd Zuidelijke Riffen 25 2 15 1 Aantallen van Tjiftjaf in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=178) 29 21 211 212 213 3 25 2 15 1 TJIFTJAF per inventarisatieronde 29 21 211 212 213 5 5 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 15 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Turkse Tortel. TURKSE TORTEL BOSVOGELS EN OVERIGE GROEP Het voorkomen van de Turkse Tortel tijdens de inventarisatiejaren 29-213. BOSVOGELS EN OVERIGE 28 29 21 211 212 213 Turkse Tortel 2 3 1 Vastgestelde territoria van de Turkse Tortel 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Turkse Tortel TURKSE TORTEL 28-213 De eerste Turkse Tortel wordt door de auteur zelf op waarneming.nl gezet op 11-6-29. In 1, 11, 12 en in 13 volgen per jaar 1-2 meldingen. De aantallen tijdens de inventarisaties niet meegeteld. Het is goed opletten of de zingende vogels niet in het naburige Stevensweert zitten. Maar goed opletten geeft toch uitsluitsel. De Turkse Tortel is echt een cultuurvolger en wie weet hoelang ze in de Molenplas zullen blijven Vossen MHG Pag. 16 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Vink. VINK BOSVOGELS EN OVERIGE GROEP Het voorkomen van de Vink tijdens de inventarisatiejaren 29-213. BOSVOGELS EN OVERIGE 28 29 21 211 212 213 Vink 4 4 8 9 15 7 Vastgestelde territoria van de Vink 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Vink 3 2 1 4 VINK 28-213 Vanaf 25 is de Vink jaarlijks vastgesteld in de Molenplas. Eerst met voorzichtige aantallen (1-4), maar sinds 21 met verdubbelde scores. 212 spant de kroon met 15 territoria. Een gedeelte hiervan is terug te vinden in de jonge elzenaanwas in de Echterweerd. In 213 worden die echter niet meer bezocht. Hier is nog geen verklaring voor. Het groeiende aantal is zowel in de Molenweerd als ook in de Echterweerd te zien. De eerste Vink wordt 19-11-1977 gemeld, de tweede in 1999 en daarna in 24. de meldingen daarna variëren nog van 11-6 per jaar. Geen uitblinkende aantallen nog. Wel zien we aardige groepjes in met name de wintermaanden (zie tabel). De presentie in de bezoeken is vrij hoog te noemen in 212 bijv. wordt de helft van de vogels of meer regelmatig gehoord. Spannend om de komende jaren groei en evt. verplaatsing over de Molenplas te mogen zien gebeuren. 1 9 8 7 6 5 4 3 2 1 Vink per deelgebied 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Molenweerd Echterweerd Zuidelijke Riffen Vink De 5 hoogst vastgestelde aantallen op de Molenplas 29-213 per jaar 29 Maand 21 Maand 211 Maand 212 Maand 213 Maand 4 1 5 12 25 11 1 4 2 1 24 5 5 4 11 3 1 5 2 6 3 4 4 6 4 12 1 5 1 4 2 5 3 3 1 6 1 5 1 5 1 4 3 3 1 6 1 1 1 6 6 5 4 3 Aantallen van Witte Kwikstaart in Molenplas 29-213 (Gesommeerd per maand - bron: waarneming.nl) (N=233) 29 21 211 212 213 14 12 1 8 6 29 21 211 212 213 VINK per inventarisatieronde 2 4 1 2 januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december 1 2 3 4 5 6 7 Vossen MHG Pag. 17 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 Zwarte Roodstaart. ZWARTE ROODSTAART BOSVOGELS EN OVERIGE GROEP Het voorkomen van de Zwarte Roodstaart tijdens de inventarisatiejaren 29-213. BOSVOGELS EN OVERIGE 28 29 21 211 212 213 Zwarte Roodstaart 1 Vastgestelde territoria van de Zwarte Roodstaart 1999-28 (Peeters) Soort 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 Zwarte Roodstaart 1 ZWARTE ROODSTAART 28-213 Op 15 okt. 1995 staat de Zwarte Roodstaart voor de eerste keer op internet genoemd. In 22 stelt Peeters een territorium vast. In 27 is pas weer de volgende waarneming. Vanaf 211 zijn er meerdere meldingen per jaar. Verschillende voor de 2 e april. Vergeer noemt hem van 3 gebieden in 212. In 213 betreft het een vogel met voedsel in de bek waargenomen vogel in de Molenweerd. Tussen 2 april en 1 juli moet de vogel waargenomen zijn. De waarnemingen in 28 en 212 zouden in aanmerking kunnen komen voor een geldend territorium. Het zijn echter geen zingende vogels of vogels met nestindicerend gedrag. Helaas. Betekent wel dat de soort bij regelmaat de Molenplas bezoekt! Vossen MHG Pag. 18 augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 4. Conclusie. Welke conclusie moet je trekken na vijf jaar van heerlijk genieten van vogels kijken, registreren en (op papier) reproduceren? Welke conclusie moet je trekken als ieder jaar weer voor nieuwe onverwachte verrassingen zorgt? Wat moet je zeggen als er een schat aan informatie komt bovendrijven na een verslag als dit (ook al is niet alles wetenschappelijk verantwoord )? Wat ís er nog te zeggen met zoveel soorten, aantallen, vogelaars, natuurgenieters. ALLEEN DAT DE MOLENPLAS EEN PAREL IS IN HET MAASLANDSCHAP! Eentje die de moeite waard is om bewaard te blijven voor komende generaties. Eentje waar veel van geleerd kan worden Eentje die een goed beheer waardig is. Eentje waarop je trots mag zijn dat je dit mag beheren voor de toekomst! En mag bezoeken 5. Dankwoord Een oprecht woord van dank gaat uit naar de medewerkers van Natuurmonumenten die het mogelijk maakten het gebied op tij en ontij momenten te mogen betreden. Speciaal dank wederom aan Ton Cuijpers voor de aangeleverde waarnemingen van Visdief, Oeverloper en meeuwen. En opbouwende suggesties bij mijn concept. Dank aan John Roemen voor zijn verslagen van de excursies van de Vogelwerkgroep Stevol. Dank aan die vele vogelaars die hun waarnemingen belangeloos ter beschikking stellen op waarneming.nl. Ook een speciaal woord van dank aan Geert Peeters voor al het werk in de aan mij voorafgaande jaren én het met een scheef oog doorlezen van mijn concepten. Ik blijf de vogels ook danken voor hun onvermoeibare balts- en territoriumgedrag. Zonder dit was inventariseren niet eens mogelijk Tjeu Vossen Hulststraat 2 611 MG Echt tjeu.vossen@home.nl augustus 213 Vossen MHG Pag. X augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 213 6. Literatuur - Bakhuizen J.J, Uevelgün H en Lamers, G. 212. Zeldzame broedvogels in Limburg in 211. Limburgse Vogels, jrg. 22. - van Dijk A.J. en Boele A. 211. Handleiding SOVON Broedvogelonderzoek. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. - Don H., 211. Geslaagd broedgeval van de Oeverloper aan de Stevolplas, Stevensweert. Limburgse Vogels, jrg. 21. - Hustings F, van der Coelen J, van Noorden B, Schols R en Voskamp P. 26. Avifauna van Limburg. Stichting Natuurpublicaties Limburg, Maastricht. - Hustings F. et al. 21. Avifauna van Limburg update 21. Aanvullingen 26-9, correcties en een bijlage over oude collecties. - Kurtsjens G, Peters B en M. van der Weide. 23. Broedvogels van natuurlijke oevers langs de Limburgse Maas. Limburgse Vogels, jrg. 13. - Kurtsjens G, Peters B en Calle P. 28. STEVOL uit: Resultaten van 15 jaar ecologisch herstel. Gebiedsrapport 2: Maasplassengebied. Kurstjens Ecologisch Adviesbureau. Beek-Ubbergen/Bureau Drift, Berg en Dal. - Peeters, 29. Natuurwaarden in het Stevol-gebied. Monitoring 28. Peeters Econsult, Roermond. - Sierdsema H. 1995. Broedvogels en beheer. Het gebruik van broedvogelgegevens in het beheer van bos- en natuurterreinen. SBB-rapport 1995-1, SOVONonderzoeksrapport 1995/4. SBB/SOVON, Driebergen/Beek-Ubbergen. - Vergeer, JW. 212. Wat hebben de Limburgse Maasdaltellers gezien in 212? (presentatie) - Vossen, M. 21-212. Broedvogels van de Molenplas 29 / 21 / 211 / 212. Persoonlijke publicatie. Echt. - Winden, A. van, W. Braakhekke en G. Litjens, 24. Eiland in de Maas / Stevol. Verkenning van de mogelijkheden voor vergroting van de ruimtelijke kwaliteit van het Eiland in de Maas door innovatieve aanpak van de grindwinning en inrichting in de eindfase van het Stevolproject. Bureau Stroming. / In opdracht van de Panheel Groep, Nijmegen Websites: - www.knmi.nl - www.sovon.nl - www.waarneming.nl Illustraties: - omslag: Peterson Vogelgids - pictogrammen: (digitale) Cramp, Birds of the Western Palearctic - andere afb.: Het Vogelboek, Burton en Hayman. Vossen MHG Pag. XI augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 29 213 7. Bijlagen A. Waargenomen vogels per inventarisatieronde (213 SOVON-invoer) B. Waargenomen Rode Lijst Soorten (1999-213) C. Aangetroffen Broedvogels (1999-213) D. Totaallijst vermelde soorten op waarneming.nl E. Stippenkaarten broedvogels 213 (SOVON) Vossen MHG Pag. XII augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 29 213 A. Waargenomen vogels per inventarisatieronde (213 SOVON-invoer): Overzicht inventarisatiebezoeken 213. 21-mrt 7-apr 25-apr 2-mei 2-jun 15-jun 1-jul aantal hoogste aantal totaal aantal aantal 5:55 6:55 6: 5:55 5:4 6:5 9:4 autocluster broed- norm aantal buiten niet bruikbare # species 7:55 9:15 9:3 8:1 9:1 9: 1:4 territoria code bezoeken in plot plot waarnemingen bezoeknr 1 2 3 4 5 6 7 bezoektype zonop zonop zonop ochtend ochtend ochtend dag 1 Bergeend 5 4 3 2 1 1 1 3-16 2 2 Blauwborst 2 1 4 1 (1) 5 2 3,55 8 1 3 Bosrietzanger 8 9 9 15 2 2,55 26 4 Braamsluiper - 5 Brandgans 2 4 4 3 3 2 3 16-18 6 Brilduiker 1 3-1 1 7 Buizerd 1 1-1 8 Canadese Gans 2 2 3 2 1 2 12-1 1 9 Casarca - 1 Dodaars 4 7 1 1 1 3-13 8 11 Ekster 3 3 1 2 9-7 1 12 Fazant 1 1 1 1 2-3 1 13 Fitis 9 5 8 6 18 2 3,55 28 14 Fuut 5 3 2 15 11 5 15 3-59 5 15 Gaai 1 1 3 1 1 1 1 2-8 2 16 Geelgors - 17 Gele Kwikstaart 4 3 7 9 14 14 3,55 23 1 18 Grasmus 19 1 18 9 25 3 3,55 56 19 Graspieper 3 2 4 1 1 6 8 2 4,55 17 2 2 Grauwe Gans 16 18 24 3 18 15-61 6 21 Groene Specht 1 1 4,55 1 1 22 Groenling 1 2 1 1 2 3-5 23 Grote Lijster 1 1 3 4,55 1 24 Heggenmus 1 1 2 2 4,55 2 25 Houtduif 2 4 5 2 8 2 1 2 4,55 23 26 Huismus 1 2 2 1-3 27 IJsvogel 1 1 1 1-2 28 Kievit 1 1 7-1 29 Kleine Karekiet 3 6 3 8 2 2,55 12 3 Kleine Mantelmeeuw 3 1 1 3 3 16-8 31 Kleine Plevier 1 3 1 1 1 3-6 2 32 Kneu 3 1 1 2 3 4 3 4,55 1 2 33 Knobbelzwaan 2 3 7 11 4 6 6 13-33 1 34 Koekoek 1 1 1 1 2 2,55 3 35 Kokmeeuw 75 22 8 3 3 16-675 36 Koolmees 7 6 4 5 3 8 12 12 4,55 33 37 Krakeend 25 17 26 13 11 3 2 3-95 12 38 Kuifeend 24 2 16 19 13 16 19 15-18 11 39 Matkop 1 2 1 1 2 2 4,55 5 4 Meerkoet 24 55 74 37 36 2 55 16-246 21 41 Merel 1 9 2 12 15 13 29 2 4,55 79 42 Nijlgans 1 6 7 5 4 1 5 16-33 5 43 Oeverloper 1 1 1 1 5-3 44 Patrijs 1 1 1 3-2 45 Pijlstaart 1 1-1 1 46 Pimpelmees 4 1 3 1 2 5 2 4,55 11 47 Putter 2 1 2 2 2 2 5 3-11 48 Rietgors 4 9 9 4 5 4 9 5 4,55 35 6 49 Rietzanger 2 2 2 3,55 2 5 Roodborst 1 2 4,55 1 1 51 Roodborsttapuit 1 1 1 1 1 3 2 4,55 5 52 Scholekster 4 3 4 2 1 4 3 12-18 1 53 Slobeend 1 1 1 1 3-3 1 54 Smient 8 17 2 3-27 17 55 Soepeend 1 2 1 3-3 1 56 Sperwer 1 1-1 1 57 Spotvogel 7 1 7 11 2 2,55 24 58 Staartmees 1 3-1 1 59 Stormmeeuw 1 1 16-1 6 Tafeleend 1 1 1 1-3 2 61 Tapuit 1 1-1 1 62 Tjiftjaf 6 14 8 6 14 7 14 2 4,55 55 4 63 Topper 2 3-2 2 64 Tuinfluiter 6 1 12 15 2 2,55 28 65 Turkse Tortel 1 1 2 4,55 1 66 Veldleeuwerik 3 11 8 5 12 1 16 2-49 67 Vink 2 6 4 3 5 4 7 2 4,55 24 68 Visdief 1 14 8 3 3 16-53 69 Waterhoen 1 1 1 1 1 3-4 7 Watersnip 1 6 1-7 6 71 Wilde Eend 53 23 31 2 26 7 31 12-16 22 72 Winterkoning 4 3 1 5 2 4,55 8 73 Wintertaling 22 17 6 2 2 3-47 2 74 Witgat 3 4 1-7 75 Witte Kwikstaart 7 11 8 2 6 5 9 9-39 5 76 Zanglijster 3 3 2 4,55 6 4 77 Zilvermeeuw 4 2 2 9-6 78 Zomertaling - 79 Zwarte Kraai 3 2 5 3 1 1 5 3-15 3 8 Zwarte Roodstaart 1 1 14 1,55 1 81 Zwarte Stern 1 1-1 82 Zwartkop 7 5 1 8 14 2 3,55 3 83 Zwartkopmeeuw 2 2 16-2 1 Bever 1 1 1-2 2 Haas 1 1-1 Vossen MHG Pag. XIII augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 29 213 B. Waargenomen Rode Lijst Soorten (1999-213) 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Blauwe Kiekendief Boerenzwaluw Bontbekplevier Boomvalk Brilduiker Draaihals Duinpieper Dwergmeeuw Dwergstern Engelse Kwikstaart Gele Kwikstaart 1 1 1 2 2 1 6 8 9 14 Goudplevier Graspieper 1 1 2 3 6,5 6 6 4 16 12 15 13 8 Grauwe Gors Grauwe Kiekendief Grauwe Klauwier Grauwe Vliebenvanger Griel Groene Specht 1 Grote Karekiet Grote Mantelmeeuw Grote Stern Grote Zilverreiger Grutto Hop Huismus 1 5 4 2 Huiszwaluw Kemphaan Kerkuil Klapekster Kleine Zilverreiger Kleinst Waterhoen Kneu 1 2 2 4 2,5 2,5 3 4 2 5 4 4 Koekoek,5 1 1 2 1 1 Korhoen Kortsnavelkruiper Kramsvogel Kuifleeuwerik Kwak Kwartelkoning Lachstern Matkop 1 2 Middelste Zaagbek Nachtegaal 1 Nachtzwaluw Oeverloper 1 1 1 Ortolaan Paapje Patrijs 2 2,5 3,5 3,5 6 3 1 1 1 1 Pijlstaart Porseleinhoen Purperreiger Raaf Ransuil Ringmus Roerdomp Roodhalsfuut Roodkopklauwier Slechtvalk Slobeend 1 1 6 1 1 1 Snor Spotvogel 1 2 2 4 3 3 9 12 11 Steenuil Steltkluut Strandplevier Tapuit Tureluur Veldleeuwerik 2,5 4 4 6 8 2 13 15 13 14 1 14 15 16 Velduil Visdief 3 2 7 25 3 Watersnip 1 Wielewaal Wintertaling 1 1 1 2 Woudaap Zomertaling 1 1 2 1 5 4 Zomertortel 1 1 Zuidelijke Bonte Strandloper Zwarte Stern Aantal Territoria 6,5 9,5 1,5 13,5 22 41 27,5 28,5 21 54 5 73 86 93 Aantal Soorten 4 5 4 5 6 1 7 5 4 1 12 13 11 13 Aantal Soorten Cumulatief 4 6 6 7 7 11 11 11 12 14 15 17 18 18 Vossen MHG Pag. XIV augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 29 213 C. Aangetroffen Broedvogels (1999-212, Peters en Vossen) Soort Totalen Peters Totalen Vossen 1999 2 21 22 23 25 26 27 28 29 21 211 212 213 1 Bergeend 1 1 1 1,5 2 1,5 1 2 5 6 4 1 1 2 Blauwborst 1,5 1 3 4,5 4 3 6 5 3 Bosrietzanger 8 4 9 7,5 13,5 18,5 21 21 28 21 15 21 15 4 Brandgans 1 3 3 3 5 Braamsluiper 1 6 Casarca 1 7 Dodaars 1 1 2 1 5 4 1 2 1 8 Ekster 1 1 2 9 Fazant 2 1,5 3 1 2 3 4 3 1 1 1 1 Fitis 3,5 11,5 1 14 17 18 16 17 18 11 Fuut 1 1 2 3 3 4 1 2 12 11 11 12 15 12 Gaai 1 2 1 13 Geelgors 1 1 14 Gele kwikstaart 1 1 1 2 2 1 6 8 9 14 15 Grasmus 1,5 3,5 8 7 11 11,5 11 19 27 21 24 26 25 16 Graspieper 1 1 2 3 6,5 6 6 4 16 12 15 13 8 17 Grauwe gans 3 2 2,5 2 5 13 24 18 18 Groene Specht 1 19 Groenling 1,5 1 1 1 1 2 2 Grote bonte specht,5 1 1 1 21 Grote canadese Gans 1 1 1 2 22 Grote Lijster 1 1 23 Heggenmus 2 1,5 3 1 1 2 7 2 24 Holenduif 1,5 1,5 1,5 1 1,5 3 9 25 Houtduif,5 1 4 5 2 6 1 26 Huismus 1 5 4 2 27 IJsvogel 1 1 1 1 1 1 1 1 28 Kievit 4 6 1 2 1 2 2 2 4 6 1 1 29 Kleine karekiet 4 1 1 2 1 2 6 7 8 8 3 Kleine Mantelmeeuw 1 3 31 Kleine plevier 2,5 2,5 1,5 3 4 2,5 1 2 6 5 6 3 1 32 Kneu 1 2 2 4 2,5 2,5 3 3 2 5 4 4 33 Knobbelzwaan 1 2 2 3 3 2 2 2 3 4 6 7 8 6 34 Koekoek,5 1 1 2 1 1 35 Kokmeeuw 2 32 3 36 Koolmees 1,5 1 2 2,5 3 5 5 11 12 37 Krakeend,5,5 1 3 7 9 7 2 38 Kuifeend 1 1 2 1 1 2 1 19 21 19 39 Kwartel 1 4 Matkop 1 2 41 Meerkoet 8 11 6 1 11 1 9 3 65 41 48 55 42 Merel,5 1 1 3,5 3,5 6,5 9 7 17 2 18 29 43 Nachtegaal 1 44 Nijlgans 1 1 1 1 3 2,5 2 2 3 5 8 4 5 45 Oeverloper 1 1 1 46 Oeverzwaluw 6 47 Patrijs 2 2,5 3,5 3,5 6 3 1 1 1 1 48 Pimpelmees,5 1 2 5 6 5 49 Putter 1 1 3 1 2 5 5 5 Rietgors 2 3 4 8,5 7 9,5 9 8 9 8 12 11 9 51 Rietzanger 2 52 Roodborsttapuit 1 1 1,2 1,5 3 2 2 2 3 4 3 53 Scholekster,5 1,5,5 2 4 5 4 3 54 Slobeend 1 1 6 1 1 1 55 Soepeend 1 1 56 Spotvogel 1 2 2 4 3 3 9 12 11 57 Sprinkhaanzanger 1 58 Staartmees 2 2 1 59 Stormmeeuw 2 1 6 Tjiftjaf,5,5 3,5 9 7 11 9 16 14 61 Tuinfluiter 1 4,5 7 5 11,5 8 8 12 13 17 15 62 Turkse Tortel 2 3 1 63 Veldleeuwerik 2,5 4 4 6 8 2 13 15 13 14 1 14 15 16 64 Vink 3 2 1 4 4 8 9 15 7 65 Visdief 3 2 7 6 3 66 Waterhoen 1 1 2 1 2 4 3 4 1 2 1 67 Watersnip 1 68 Wilde eend * 2 28 34 25 31 69 Winterkoning 3 1 4 2 1 5 7 Wintertaling 1 1 1 2 71 Witte kwikstaart 2 4 3 1 1 8 5 11 12 9 72 Zanglijster 1 1 1 2 3 73 Zilvermeeuw 2 74 Zomertaling 1 1 2 1 5 4 75 Zomertortel 1 1 76 Zwarte kraai 1 2 1 5 5 4 5 77 Zwarte roodstaart 1 1 78 Zwartkop 1 2 2 5 9 1 14 14 79 Zwartkopmeeuw 1 2 TOTAAL BROEDVOGELS: 1 18 19 22 28 41 41 35 36 44 57 59 59 64 TOTAAL TERRITORIA: 17 46 45 58 83 142 136 149 226 273 392 439 56 811 Vossen MHG Pag. XV augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 29 213 D. Totaallijst vermelde soorten op waarneming.nl Aalscholver - Phalacrocorax carbo Huiszwaluw - Delichon urbicum Roodkeelpieper - Anthus cervinus Appelvink - Coccothraustes coccothraustes IJsduiker - Gavia immer Ross' Gans - Chen rossii Barmsijs spec. - Carduelis cabaret/flammea IJseend - Clangula hyemalis Rosse Franjepoot - Phalaropus fulicarius Beflijster - Turdus torquatus IJsgors - Calcarius lapponicus Rosse Grutto - Limosa lapponica Bergeend - Tadorna tadorna IJsvogel - Alcedo atthis Rosse Stekelstaart - Oxyura jamaicensis Blauwborst - Luscinia svecica Indische Gans - Anser indicus Rotgans - Branta bernicla Blauwe Kiekendief - Circus cyaneus Kanoet - Calidris canutus Rouwkwikstaart - Motacilla alba yarrellii Blauwe Reiger - Ardea cinerea Kauw - Coloeus monedula Ruigpootbuizerd - Buteo lagopus Boerenzwaluw - Hirundo rustica Keep - Fringilla montifringilla Scholekster - Haematopus ostralegus Bokje - Lymnocryptes minimus Kemphaan - Philomachus pugnax Sijs - Carduelis spinus Bontbekplevier - Charadrius hiaticula Kerkuil - Tyto alba Slechtvalk - Falco peregrinus Bonte Kraai - Corvus cornix Kievit - Vanellus vanellus Slobeend - Anas clypeata Bonte Strandloper - Calidris alpina Kleine Bonte Specht - Dendrocopos minor Smelleken - Falco columbarius Bonte Vliegenvanger - Ficedula hypoleuca Kleine Karekiet - Acrocephalus scirpaceus Smient - Anas penelope Boomleeuwerik - Lullula arborea Kleine Canadese Gans - Branta hutchinsii Sneeuwgans - Chen caerulescens Boompieper - Anthus trivialis Kleine Mantelmeeuw - Larus fuscus Sneeuwgors - Plectrophenax nivalis Boomvalk - Falco subbuteo Kleine Plevier - Charadrius dubius Sperwer - Accipiter nisus Bosrietzanger - Acrocephalus palustris Kleine Rietgans - Anser brachyrhynchus Spotvogel - Hippolais icterina Bosruiter - Tringa glareola Kleine Strandloper - Calidris minuta Spreeuw - Sturnus vulgaris Braamsluiper - Sylvia curruca Kleine Zilverreiger - Egretta garzetta Sprinkhaanzanger - Locustella naevia Brandgans - Branta leucopsis Kleine Zwaan - Cygnus bewickii Staartmees - Aegithalos caudatus Brilduiker - Bucephala clangula Kleinste Canadese Gans - Branta hutchinsii minima Stadsduif - Columba livia forma domestica Bruine Kiekendief - Circus aeruginosus Kluut - Recurvirostra avosetta Steenloper - Arenaria interpres Bruinkopgors - Emberiza bruniceps Kneu - Carduelis cannabina Steenuil - Athene noctua Buidelmees - Remiz pendulinus Knobbelzwaan - Cygnus olor Steltkluut - Himantopus himantopus Buizerd - Buteo buteo Koekoek - Cuculus canorus Stormmeeuw - Larus canus Casarca - Tadorna ferruginea Kokmeeuw - Chroicocephalus ridibundus Tafeleend - Aythya ferina Dodaars - Tachybaptus ruficollis Kolgans - Anser albifrons Tapuit - Oenanthe oenanthe Drieteenstrandloper - Calidris alba Koolmees - Parus major Temmincks Strandloper - Calidris temminckii Duinpieper - Anthus campestris Koperwiek - Turdus iliacus Tjiftjaf - Phylloscopus collybita Dwerggans - Anser erythropus Kraanvogel - Grus grus Toendrarietgans - Anser serrirostris Dwergmeeuw - Hydrocoloeus minutus Krakeend - Anas strepera Topper - Aythya marila Dwergstern - Sternula albifrons Kramsvogel - Turdus pilaris Torenvalk - Falco tinnunculus Ekster - Pica pica Krombekstrandloper - Calidris ferruginea Tuinfluiter - Sylvia borin Engelse Kwikstaart - Motacilla flava flavissima Krooneend - Netta rufina Tureluur - Tringa totanus Europese Kanarie - Serinus serinus Kuifduiker - Podiceps auritus Turkse Tortel - Streptopelia decaocto Fazant - Phasianus colchicus Kuifeend - Aythya fuligula Veldleeuwerik - Alauda arvensis Fitis - Phylloscopus trochilus Kwartel - Coturnix coturnix Velduil - Asio flammeus Fuut - Podiceps cristatus Lachstern - Gelochelidon nilotica Vink - Fringilla coelebs Gaai - Garrulus glandarius Lepelaar - Platalea leucorodia Visarend - Pandion haliaetus Geelgors - Emberiza citrinella Magelhaengans - Chloephaga picta Visdief - Sterna hirundo Geelpootmeeuw - Larus michahellis Matkop - Poecile montanus Waterhoen - Gallinula chloropus Gekraagde Roodstaart - Phoenicurus phoenicurus Meerkoet - Fulica atra Waterpieper - Anthus spinoletta Gele Kwikstaart - Motacilla flava Merel - Turdus merula Waterral - Rallus aquaticus Geoorde Fuut - Podiceps nigricollis Middelste Zaagbek - Mergus serrator Watersnip - Gallinago gallinago Gestreepte Strandloper - Calidris melanotos Muskuseend - Cairina moschata Wespendief - Pernis apivorus Gierzwaluw - Apus apus Nachtegaal - Luscinia megarhynchos Wielewaal - Oriolus oriolus Goudplevier - Pluvialis apricaria Nijlgans - Alopochen aegyptiaca Wilde Eend - Anas platyrhynchos Grasmus - Sylvia communis Nonnetje - Mergellus albellus Wilde Zwaan - Cygnus cygnus Grasparkiet - Melopsittacus undulatus Noordse Kwikstaart - Motacilla flava thunbergi Winterkoning - Troglodytes troglodytes Graspieper - Anthus pratensis Noordse Stern - Sterna paradisaea Wintertaling - Anas crecca Grauwe Franjepoot - Phalaropus lobatus Oeverloper - Actitis hypoleucos Witgat - Tringa ochropus Grauwe Gans - Anser anser Oeverzwaluw - Riparia riparia Witkopeend - Oxyura leucocephala Grauwe Gors - Emberiza calandra Ooievaar - Ciconia ciconia Witte Kwikstaart - Motacilla alba Grauwe Klauwier - Lanius collurio Paapje - Saxicola rubetra Witvleugelstern - Chlidonias leucopterus Grauwe Vliegenvanger - Muscicapa striata Parkeend - Anas platyrhynchos forma domesticus Witwangstern - Chlidonias hybrida Griel - Burhinus oedicnemus Parkgans - Anser anser forma domesticus Wulp - Numenius arquata Groene Specht - Picus viridis Patrijs - Perdix perdix Zanglijster - Turdus philomelos Groenling - Carduelis chloris Pijlstaart - Anas acuta Zeearend - Haliaeetus albicilla Groenpootruiter - Tringa nebularia Pimpelmees - Cyanistes caeruleus Zilvermeeuw - Larus argentatus Grote Barmsijs - Carduelis flammea Poelruiter - Tringa stagnatilis Zilverplevier - Pluvialis squatarola Grote Bonte Specht - Dendrocopos major Pontische Meeuw - Larus cachinnans Zomertaling - Anas querquedula Grote Canadese Gans - Branta canadensis Porseleinhoen - Porzana porzana Zomertortel - Streptopelia turtur Grote Gele Kwikstaart - Motacilla cinerea Purperreiger - Ardea purpurea Zwarte Kraai - Corvus corone Grote Lijster - Turdus viscivorus Putter - Carduelis carduelis Zwarte Mees - Periparus ater Grote Mantelmeeuw - Larus marinus Ransuil - Asio otus Zwarte Ooievaar - Ciconia nigra Grote Zaagbek - Mergus merganser Regenwulp - Numenius phaeopus Zwarte Roodstaart - Phoenicurus ochruros Grote Zee-eend - Melanitta fusca Reuzenstern - Hydroprogne caspia Zwarte Ruiter - Tringa erythropus Grote Zilverreiger - Ardea alba Rietgors - Emberiza schoeniclus Zwarte Stern - Chlidonias niger Grutto - Limosa limosa Rietzanger - Acrocephalus schoenobaenus Zwarte Wouw - Milvus migrans Halsbandparkiet - Psittacula krameri Ringmus - Passer montanus Zwarte Zee-eend - Melanitta nigra Havik - Accipiter gentilis Rode Wouw - Milvus milvus Zwarte Zwaan - Cygnus atratus Heggenmus - Prunella modularis Roek - Corvus frugilegus Zwartkop - Sylvia atricapilla Heilige Ibis - Threskiornis aethiopicus Roerdomp - Botaurus stellaris Zwartkopmeeuw - Ichthyaetus melanocephalus Helmparelhoen - Numida meleagris Roodborst - Erithacus rubecula Hybride Brandgans x Grauwe Gans - Branta leucopsis x Anser anser Holenduif - Columba oenas Roodborsttapuit - Saxicola rubicola Hybride Grauwe Gans x Grote Canadese Gans - Anser anser x Branta canadensis Houtduif - Columba palumbus Roodhalsfuut - Podiceps grisegena Hybride Krakeend x Wilde Eend - Anas strepera x Anas plathyrhynchos Houtsnip - Scolopax rusticola Roodhalsgans - Branta ruficollis Hybride Kuifeend x Tafeleend - Aythya fuligula x Aythya ferina Huismus - Passer domesticus Roodkeelduiker - Gavia stellata Hybride Zilvermeeuw x Pontische Meeuw Larus argentatus x Larus cachinnans Vossen MHG Pag. XVI augustus 213

Broedvogels van de Molenplas 29 213 E. Stippenkaarten broedvogels 211 In een aparte bijlage treft U de soortenkaarten aan zoals die door SOVON zijn aangeleverd. Vossen MHG Pag. XVII augustus 213

468 Stevolplas 213 Dodaars 1 territorium geldige waarnemingen normbezoeken minimaal binnen fusieadult pair territorial nest migrant 1 2 3 seizoen datumg. datumgrens afstand.. X X 1 1-4 t/m 1-7 5 X X.. 2 1 3-4 t/m 1-7 5 Pagina 1/64

468 Stevolplas 213 Fuut 15 territoria geldige waarnemingen normbezoeken minimaal binnen fusieadult pair territorial nest migrant 1 2 3 seizoen datumg. datumgrens afstand. X X X 2 1 15-4 t/m 15-6 1 Pagina 2/64