Uitvoeringsregeling IKAP Ministerie van Justitie

Vergelijkbare documenten
IKAP-Regeling rijkspersoneel

Geldend van t/m heden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

provinciaal blad maken bekend dat in hun vergadering van 3 juni 2008, nr. B.4, is vastgesteld hetgeen volgt:

IKAP-Regeling rijkspersoneel

PROVINCIAAL BLAD. Nr IKAP-regeling provincie

PROVINCIAAL BLAD. Nr Wijziging IKAP-regeling Provincies. Artikel I De IKAP-regeling provincies wordt gewijzigd als volgt:

GEMEENTEBLAD. Nr Regeling generatiepact gemeente Veere 2019

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 49gg, achtste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

Regeling Generatiepact Noord-Hollands Archief

3.2 Individueel KeuzeBudget

Gelet op artikel 97, zevende lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

gelet op de bereikte overeenstemming in de commissie voor Georganiseerd Overleg;

IKAP-regeling provincies

ARBEIDSDUUR. Keuzemogelijkheden voor militairen BURGERS PAGINA 6. T wee uren langer of korter werken

Regeling Generatiepact gemeente Pijnacker-Nootdorp

Bijlage 1: Aanpassingen Arbeidsvoorwaardenregeling Hilversum (ARH) i.v.m. IKB

Generatiepact Rijswijk

Generatiepact Enschede

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Negenenveertigste wijziging Arbeidsvoorwaardenregeling

Vierde wijziging Besluit salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,

provinciaal blad V A N D E P R O V I N C I E G R O N I N G E N

Het Algemeen Bestuur van de Regionale uitvoeringsdienst Zeeland, Gelet op artikel F.14 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

PROVINCIAAL BLAD. Wijziging Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies en diverse uitvoeringsregelingen Provincie Groningen

Regeling Cafetariamodel

Regeling Menukaart arbeidsvoorwaarden 2006

PROVINCIAAL BLAD. Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant houdende regels omtrent levensfase Levensfaseregeling Noord-Brabant

Circulaire Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk

Aanvullend reglement Pensioenopbouw boven Salarisgrens (hoog)

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Circulaire opbouw vakantie bij langdurige ziekte

Tweede Kamer der Staten-Generaal

4a UITWISSELEN VAN ARBEIDSVOORWAARDEN

PROVINCIAAL BLAD. Nr. 1240

REGELING TOT WIJZIGING VAN DE ARBEIDSVOORWAARDENREGELING GEMEENTE DEN HAAG HERDRUK

Bijlage bij B&W-flap d.d. 16 december 2014 BD versie 2 december Aanpassing in het kader van de CAO

Hieronder is een handreiking opgenomen voor de uitvoering in de praktijk bij situaties van loondoorbetaling van zieke medewerkers.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

gemeente và. Regeling generatiepact Heemskerk 2016 HEEl11SkEl" ( 2 mei 2016 BIVO/2016/30236 I l l l l I l l l l l ll ll l ZO1F297B167

Besluiten vast te stellen de Regeling generatiepact gemeente Nijmegen. Hoofdstuk 5 a AGN: Regeling Generatiepact gemeente Nijmegen

Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rechterlijke Macht

Concept Regeling Generatiepact MGR

LOGA. Landelijk Overleg Cemeentelijke Arbeidsvoorwaarden GPD 01.07, CMHF

A. De toelichting op artikel 6:4 wordt gewijzigd en komt te luiden:

Individuele keuzen in het arbeidsvoorwaardenpakket (IKAP)

STICHTING PENSIOENFONDS VAN DE METALEKTRO AANVULLEND REGLEMENT. Pensioenopbouw boven de Salarisgrens (hoog) voor het personeel van <naam onderneming>

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Circulaire richtlijn overgang vakantiesystematiek bij langdurige ziekte

Gelet op en in aanvulling op hoofdstuk 5 van de CAO Nederlandse Universiteiten stelt de werkgever de navolgende regeling vast.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 12, tweede lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

ANW- Hiaat Reglement 2015

Ledenbrief 15/052 CvA/LOGA 15/10, d.d. 23 juni 2015 inzake wijzigingen CAR-UWO i.v.m. wijzigingen Wet arbeid en zorg Eijsden-Margraten

B. De toelichting op artikel 6:4:1a wordt gewijzigd en komt te luiden:

Bijlage 1 bij U Bijlage CAR teksten. A. De toelichting op artikel 6:4 wordt gewijzigd en komt te luiden: Buitengewoon verlof.

Regeling Aanvulling IKB gemeente Winterswijk 2017

Levensloopverzekering

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Regeling ruilmogelijkheden arbeidsvoorwaarden politie (RAP)

ANW- Hiaat Reglement De Stichting Kuwait Petroleum Pensioenfonds Nederland

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Regeling uitwisseling brutoloon Kempengemeenten 2015

Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk verstrekken van informatie. 2 maart 2006, nr nadere berichtgeving

REGLEMENT SENIORENREGELING GROOTHANDEL IN BLOEMBOLLEN 2019

REGLEMENT AANVULLEND PENSIOEN STICHTING PENSIOENFONDS ALLIANCE

Gelet op artikel C.22 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies;

19. REGLEMENT SENIORENREGELING GROOTHANDEL IN BLOEMBOLLEN 2019

Actualiteiten arbeidsrecht. 14 november 2011 Stephanie Profijt Astrid Riemslag

Bijlage 2 bij ledenbrief ECCVA/U Bijlage 2 CARUWO teksten

Aanvullend reglement

Reglement arbeidsongeschiktheidspensioen Stichting Voorzieningsfonds Getronics

Aanvullend reglement. Pensioenopbouw boven Salarisgrens (laag) Reglement Pensioenopbouw boven Salarisgrens (laag)

3 Salaris en vergoedingsregelingen. Bezoldiging

Uitvoeringsregeling IKAP

BLAD GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING

4. Dit hoofdstuk is alleen van toepassing indien en voor zover er geen afwijkende bepaling uit hoofdstuk 9f van toepassing is.

PROVINCIAAL BLAD. Nr. 3332

MARZ/CvA/U Lbr 06/86

2. Het salaris en de toegekende salaristoelage(n), tezamen vermeerderd met 8%, worden uitgedrukt in een bedrag per uur

Regeling uitwisseling arbeidsvoorwaarden gemeente Vught Regeling uitwisseling arbeidsvoorwaarden Gemeente Vught 2015

Gelet op de LOGA- circulaire van 29 juni 2016, U en 10 november 2016, U2016,

Van de T salarisschalen T22 t/m T33 vervalt de garantie-lijn. Hiervoor in de plaats komt één bedrag

Aanvullend reglement Pensioenopbouw boven salarisgrens (laag)

Individueel Keuze Budget

IKAP-regeling rijkspersoneel

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Zundertse Regelgeving

Regeling bereikbaarheids- en beschikbaarheidsdienst gemeente Overbetuwe 2014

Regeling generatiepact

STICHTING PENSIOENFONDS VAN DE METALEKTRO AANVULLEND REGLEMENT. Pensioenopbouw boven de Salarisgrens (hoog) voor het personeel van <naam onderneming>

Provinciaal Blad no. 23 Uitgegeven 26 juni 2008

Doorwerken na bereiken leeftijd 65 jaar. Bekendmaken van beleid

Verordening van 6 november 2012 tot wijziging van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling

B&W. Agendapunt, dinsdag 9 december Wijziging diverse artikelen in de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA)

Verstrekkingenreglement regeling minder werken voor oudere werknemers in Land- en tuinbouwwerktuigen Exploiterende Ondernemingen 2008

circulaire Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk verstrekken van informatie. 2 maart 2006, nr nadere berichtgeving

REGLEMENT WGA-HIAATREGELING

Gemeente Stadskanaal: Besluit tot wijziging CAR-UWO (per 1 januari 2017)

IKB OFGV. OFGV wegwijzer in het IKB. I. Het IKB. VI. Fiscaal. vriendelijk verrekenen. II. Kopen van vakantie uren. van woonwerkverkeer

CVDR. Nr. CVDR19688_5

nummer 24 van 2008 Gedragsregels Overgangsregeling werktijdvermindering

Transcriptie:

JU Uitvoeringsregeling IKAP Ministerie van Justitie Regeling van de Minister van Justitie van 26 november 2002, kenmerk 5199139/02/DP&O houdende nadere regels inzake individuele keuzen in het arbeidsvoorwaardenpakket De Minister van Justitie, Gelet op de artikelen 21g en 21i van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, alsmede op het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 17 augustus 2001 (Stcrt. nrs 120 en 161); In overeenstemming met het Georganiseerd Overleg Ministerie van Justitie; Besluit: Artikel 1 Definities In deze regeling wordt verstaan onder: a. ARAR: Algemeen Rijksambtenarenreglement; b. BBRA 1984: Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984; c. BBUW: Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk; d. BTZR: Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel; e. ZVR: Regeling Ziektekostenvoorziening rijkspersoneel; f. Medewerker: degene die is aangesteld op grond van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en werkzaam bij het Ministerie van Justitie; g. Bevoegd gezag: degene aan wie de personele beheersbeslissing namens de Minister van Justitie op grond van een regeling is gemandateerd; h. Peildatum: de eerste van de maand volgend op de maand waarin de ambtenaar een aanvraag als bedoeld in de artikelen 2, 3 of 7, eerste lid, onderdeel b, heeft ingediend. Artikel 2 Meer uren werken 1. De medewerker kan eenmaal per kalenderjaar, schriftelijk, een aanvraag als bedoeld in artikel 21c ARAR indienen. Ingevolge genoemd artikel kan per kalenderjaar maximaal 100 uren extra worden gewerkt. Voor de medewerker die in deeltijd werkt en voor de medewerker die in de loop van het kalenderjaar in dienst is getreden, wordt naar evenredigheid een lager aantal uren als maximum gesteld. Het totaal van het te werken uren vastgesteld op basis van de arbeidsduur als bedoeld in artikel 21, tweede lid, ARAR en het ingevolge dit lid toegewezen aantal meer te werken uren, bedraagt niet meer dan gemiddeld 40 per week. 2. Medewerkers voor wie toepassing is gegeven aan de artikelen 21a (PASregeling), 33g (ouderschapsverlof), 34 (buitengewoon verlof van lange duur) of 94a (in geval van deeltijd FPUontslag ) ARAR, kunnen geen gebruik maken van de mogelijkheid om in het kader van deze regeling meer uren te werken. 3. Per meer te werken uur zoals bedoeld in artikel 21c ARAR ontvangt de medewerker een vergoeding gelijk aan het salaris per uur dat hij geniet op de peildatum. 4. Eventuele aanpassingen van het salaris met terugwerkende kracht naar een datum op of voor de peildatum leiden niet tot herberekening van de vergoeding. 5. Het is niet mogelijk om binnen hetzelfde kalenderjaar de keuzemogelijkheid meer uren werken te combineren met de keuzemogelijkheid minder uren werken. 6. Een toegewezen aanvraag dient binnen het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft te worden uitgevoerd. Artikel 3 Minder uren werken 1. De medewerker kan eenmaal per kalenderjaar, schriftelijk, een aanvraag als bedoeld in artikel 21d ARAR indienen. Ingevolge genoemd artikel kan per kalenderjaar maximaal 80 uren minder worden gewerkt. Voor de medewerker die in deeltijd werkt en voor de medewerker die in de loop van het kalenderjaar in dienst is getreden, wordt naar evenredigheid een lager aantal uren als maximum gesteld. 2. Per minder te werken uur zoals bedoeld in artikel 21d ARAR wordt een inhouding op het salaris van de medewerker toegepast gelijk aan het salaris per uur dat hij geniet op de peildatum. 3. Eventuele latere aanpassingen van het salaris met terugwerkende kracht naar een datum op of voor de peildatum leiden niet tot herberekening van de inhouding. 4. Het is niet mogelijk om binnen hetzelfde kalenderjaar de keuzemogelijkheid minder uren werken te combineren met de keuzemogelijkheid meer uren werken of met de keuzemogelijkheid vakantie-uren verlagen als bedoeld in artikel 22, twaalfde lid, ARAR of bij een arbeidsduur van meer dan gemiddeld 36 uur per week zoals bedoeld in artikel 21, tweede lid, ARAR. 5. In afwijking van het vorige lid kan een medewerker die vóór 1 januari 2002 in het kader van een pc-privéregeling zijn aanspraak op vakantie heeft verlaagd, een keuze maken voor minder uren werken, zij het dat het maximaal aantal uren dat de medewerker minder mag werken, wordt verminderd met het aantal uren waarmee hij zijn aanspraak op vakantie heeft verlaagd. 6. Een toegewezen aanvraag dient binnen het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft te worden uitgevoerd. Artikel 4 Indienen van de aanvraag 1. Een aanvraag om meer of minder uren te werken als bedoeld in artikel 2 of 3 wordt bij het bevoegd gezag ingediend. Aanvragen voor het lopende kalenderjaar die zijn ingediend na 31 oktober van dat kalenderjaar worden niet meer in behandeling genomen. 2. De aanvraag gebeurt met behulp van het formulier, dat wordt afgedrukt met behulp van de programmatuur die op Justitienet beschikbaar is voor alle medewerkers. 3. De aanvraag geeft aan voor welk aantal hele uren de medewerker meer of minder wil werken en voor welke periode, in hele maanden, de afspraak moet gelden. Het bevoegd gezag kan Uit: Staatscourant 10 december 2002, nr.238 / pag. 15 1

nadere regels stellen betreffende het indienen van de aanvraag. 4. De medewerker kan vanaf 1 oktober van het lopende kalenderjaar een aanvraag indienen om meer of minder uren te werken, zoals bedoeld in artikel 2 of 3, vanaf 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar. De aanvraag moet in dat geval voor 1 november van het lopende kalenderjaar zijn ingediend. Artikel 5 Beslissing op de aanvraag 1. Het bevoegd gezag neemt binnen vier weken een beslissing op de aanvragen die zijn ingediend. 2. Het bevoegd gezag kent de aanvraag toe, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich tegen inwilliging van de aanvraag verzet. Het bevoegd gezag wordt geacht de aanvraag in ieder geval toegekend te hebben, indien acht weken nadat de aanvraag is ingediend, ter zake nog geen beslissing is genomen. 3. Het bevoegd gezag dat voornemens is over tot een gehele of gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag op de in het tweede lid vermelde grond voert daarover overleg met de medewerker. De gehele of gedeeltelijke afwijzing van die aanvraag gebeurt schriftelijk en wordt gemotiveerd. 4. De vergoeding als bedoeld in artikel 2, derde lid, dan wel de inhouding als bedoeld in artikel 3, tweede lid, wordt gedurende de periode waarin de medewerker meer, respectievelijk minder uren werkt in gelijke maandelijkse termijnen uitbetaald dan wel toegepast. 5. De periode als bedoeld in artikel 4, vierde lid kan niet eerder aanvangen dan per de eerste van de maand volgend op de dag waarop de aanvraag is toegekend, echter niet eerder dan vanaf 1 januari van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft. Artikel 6 Opschorting als gevolg van het niet verrichten van arbeid 1. Zodra de medewerker in verband met ziekte gedurende een aaneengesloten periode van vier weken volledig arbeidsongeschikt is, wordt voor de verdere duur van de arbeidsongeschiktheid de uitbetaling van de maandelijkse vergoeding voor meer uren werken als bedoeld in artikel 2 of de inhouding voor minder uren werken als bedoeld in artikel 3, stopgezet. 2. Zodra de medewerker zijn werkzaamheden weer hervat of in geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid gedurende een aaneengesloten periode van langer dan vier weken, besluit het bevoegd gezag, na overleg met de medewerker, of en op welke wijze de gemaakte afspraken worden voortgezet. 3. De voorgaande leden worden overeenkomstig toegepast als de medewerker om andere reden dan vanwege arbeidsongeschiktheid geen arbeid verricht. Artikel 7 Afzien van aanspraken (bronnen) ten behoeve van vastgestelde bestemmingsmogelijkheden (doelen) 1. De medewerker kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om ten behoeve van een of meer in het tweede lid van dit artikel genoemde doelen af te zien van de in artikel 21 h eerste lid ARAR genoemde bronnen. Deze zijn: a) Een vergoeding voor meer uren werken als bedoeld in artikel 21c ARAR; b) Een vergoeding voor de verlaging van de aanspraak op vakantie-uren, als bedoeld in artikel 22, veertiende lid, ARAR; c) De eindejaarsuitkering als bedoeld in artikel 20a van het BBRA 1984; d) De vakantie-uitkering als bedoeld in artikel 21 BBRA 1984; e) De eenmalige toeslag als bedoeld in artikel 22a BBRA 1984; f) De eenmalige mobiliteitstoeslag als bedoeld in artikel 22c BBRA 1984; g) De overwerkvergoeding als bedoeld in artikel 23 BBRA 1984; h) De tegemoetkoming op basis van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel. 2. Overeenkomstig het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als bedoeld in artikel 21h, tweede lid, ARAR zijn de bestedingsdoelen: a) Vergoeding voor een personal computer of bijbehorende randapparatuur; b) Vergoeding van een fiets voor het woon-werkverkeer; c) Vergoeding van de kosten van kinderopvang; d) Vergoeding voor studie/opleiding voor een beroep en vakliteratuur; e) Extra pensioenopbouw binnen de ruimte die het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP biedt; f) Aanvullende vergoeding van de kosten van openbaar vervoerbewijzen die mede voor het werk worden gebruikt; g) Vergoeding voor de inrichting van een telewerkruimte. 3. Een eenmaal gemaakte keuze van de medewerker is in beginsel bindend voor het betreffende kalenderjaar. In bijzondere gevallen kan door het bevoegd gezag een verzoek van de medewerker om die keuze te wijzigen worden ingewilligd. Artikel 8 Nadere voorwaarden voor de aanwending van bronnen voor doelen 1. Een bron als bedoeld in artikel 7, eerste lid, kan slechts voor een doel worden ingezet als deze bron nog niet tot uitbetaling is gekomen. 2. Verlaging van de aanspraak op vakantie-uren heeft niet betrekking op de eventuele aanspraken die in vorige jaren zijn opgebouwd. Het aantal uren vakantie waarmee de aanspraak kan worden verlaagd, bedraagt ten hoogste het aantal uren vakantie waarop de ambtenaar over het desbetreffende kalenderjaar aanspraak heeft, verminderd met: 144 uur vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor. Zo nodig vindt afronding naar boven plaats. Voor elk uur waarmee de aanspraak op vakantie-uren is verlaagd ontvangt de medewerker een vergoeding die gelijk is aan het salaris per uur dat hij geniet op de peildatum. Eventuele latere aanpassingen van het salaris met terugwerkende kracht naar een datum op of voor de peildatum leiden niet tot herberekening van de vergoeding. 3. Als het bevoegd gezag het voornemen heeft een beslissing te nemen op grond van de artikelen genoemd in artikel 7, eerste lid, onder e, f of g, stelt deze de medewerker in de gelegenheid een aanvraag, als bedoeld in artikel 7 in te dienen en aan te geven voor welk doel, de eenmalige vergoeding, al dan niet gedeeltelijk, wordt ingezet. Met uitzondering van artikel 7, eerste lid, onder a, kan de medewerker in de overige gevallen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, uiterlijk de eerste van de maand, voorafgaande aan de maand waarin de uitkering wordt gedaan, door middel van het keuzeformulier aangeven voor welk bestedingsdoel de vergoeding wordt ingezet. Het bevoegd gezag kan nadere regels stellen Uit: Staatscourant 10 december 2002, nr.238 / pag. 15 2

betreffende het indienen van de aanvraag. 4. De toepassing van dit artikel zal in geen geval leiden tot een uitvoeringsdatum die ligt voor 1 januari van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft. 5. Met uitzondering van artikel 4, derde lid en artikel 5, vierde lid zijn de artikelen 4 en 5 van dit besluit van overeenkomstige toepassing op de aanvraag, bedoeld in artikel 7 van dit besluit. Artikel 9 Reservering van aanspraken 1. Op schriftelijk verzoek van de medewerker kan de aanspraak op een van de in artikel 7, eerste lid, genoemde bronnen worden gereserveerd voor nog nader door de medewerker aan te geven doelen. 2. De aanspraak kan niet tussentijds worden uitbetaald. Artikel 10 Verrekening of uitbetaling 1. In geval van beëindiging van het dienstverband, anders dan als bedoeld in het vierde lid, alsmede in gevallen waarin toepassing wordt gegeven aan de artikelen genoemd in artikel 2, tweede lid, wordt vastgesteld welke in het kader van deze regeling opgebouwde en in geldswaarde uit te drukken rechten en aangegane verplichtingen tussen bevoegd gezag en medewerker op dat moment bestaan. Indien van toepassing, vindt verrekening dan wel uitbetaling plaats. Daarbij wordt geen rente vergoed of ingehouden. 2. Indien op 31 oktober van het betreffende kalenderjaar door het bevoegd gezag wordt vastgesteld dat de in het kader van deze regeling opgebouwde rechten en aangegane verplichtingen per ultimo van het betreffende kalenderjaar niet met elkaar in evenwicht kunnen zijn gebracht, vindt voor het verschil verrekening dan wel uitbetaling plaats. 3. Bij overlijden van de medewerker wordt gehandeld zoals in het eerste lid is aangegeven, waarbij een eventueel saldo ten gunste van de werkgever niet wordt ingevorderd. 4. In geval van (tijdelijke) verplaatsing in het kalenderjaar binnen het Rijk naar een ander ministerie wordt gehandeld overeenkomstig het eerste lid. Artikel 11 Verhaal loonheffing en meldingsplicht 1. De medewerker is verplicht alle omstandigheden die van betekenis zijn voor de uitvoering van de gemaakte afspraken in het kader van deze regeling terstond bij het bevoegd gezag te melden. 2. Indien achteraf blijkt dat door onjuiste informatie van de kant van de medewerker een vergoeding ten onrechte belastingvrij is aangewend, zullen de loonheffing en sociale premies die hierover verschuldigd zijn, alsmede de eventuele boetes, op de medewerker worden verhaald. Artikel 12 Hardheidsclausule 1. In geval van bijzondere omstandigheden dan wel indien een strikte toepassing van deze regeling naar het oordeel van het bevoegd gezag in strijd zou zijn met de redelijkheid of de billijkheid, kan door het bevoegd gezag van deze regeling worden afgeweken. 2. Indien besluiten als bedoeld in het eerste lid leiden tot wijzigingen van de gangbare uitvoeringspraktijk bij de Dienst Safir, zulks ter beoordeling van het hoofd Safir, wordt het besluit niet genomen dan na instemming van de directeur Personeel & Organisatie. Artikel 13 Jaarlijks opnieuw aanvragen en afwegen De medewerker kan aan de wijziging van zijn arbeidsvoorwaardenpakket op grond van deze regeling geen rechten ontlenen voor volgende kalenderjaren. Artikel 14 Inwerkingtreding en citeertitel 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2003. 2. Deze regeling kan worden aangehaald als Uitvoeringsregeling IKAP Ministerie van Justitie. De Minister van Justitie, J.P.H. Donner. Toelichting Algemeen In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2000-2001 zijn afspraken gemaakt over de invoering van individuele keuzen in het arbeidsvoorwaardenpakket. Zo wordt het recht op individuele keuzen structureel mogelijk gemaakt voor alle ambtenaren binnen de sector Rijk. De medewerker binnen de sector Rijk heeft per 1 januari 2002 het recht om onder voorwaarden zijn individuele pakket samen te stellen. Daarbij wordt hem de mogelijkheid geboden om: meer te werken, minder te werken en een aantal rechtspositionele aanspraken in te zetten voor alternatieve beloningen c.q. doelen, die op grond van de belastingwetgeving een fiscaal voordeel opleveren ten opzichte van netto uitbetaling. Het algemene kader voor het uitwisselen van aanspraken (bronnen) voor bestemmingsmogelijkheden (doelen) is gegeven in het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). De aanspraken die de ambtenaar kan inzetten, zijn limitatief opgesomd in artikel 21h ARAR. Het zijn: 1. Een vergoeding voor meer uren werken als bedoeld in artikel 21c ARAR; 2. Een vergoeding voor de verlaging van de aanspraak op vakantie-uren als bedoeld in artikel 22, lid 14 ARAR; 3. De eindejaarsuitkering als bedoeld in artikel 20a van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA 1984); 4. De vakantie-uitkering als bedoeld in artikel 21 BBRA 1984; 5. De eenmalige toeslag als bedoeld in artikel 22a BBRA 1984; 6. De eenmalige mobiliteitstoeslag als bedoeld in artikel 22c BBRA 1984; 7. De overwerkvergoeding als bedoeld in artikel 23 BBRA 1984, en 8. Een tegemoetkoming op basis van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel. De doelen zijn als zodanig niet in het ARAR vastgelegd. Artikel 21h ARAR geeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de bevoegdheid vast te stellen voor welke doelen de bovengenoemde aanspraken kunnen worden ingezet. Bij besluit van 17 augustus 2001 (Stcrt. 161) zijn als zodanig vastgesteld: 1. Vergoeding voor een personal computer of bijbehorende randapparatuur; 2. Vergoeding voor een fiets voor het woon-werkverkeer; 3. Vergoeding voor de kosten van kinderopvang; Uit: Staatscourant 10 december 2002, nr.238 / pag. 15 3

4. Vergoeding voor studie/opleiding voor een beroep en vakliteratuur; 5. Extra pensioenopbouw binnen de ruimte die het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP biedt; 6. Aanvullende vergoeding van de kosten van openbaar vervoerbewijzen die mede voor het woon-werkverkeer worden gebruikt; 7. Vergoeding voor de inrichting van een telewerkruimte. Daarnaast is in het arbeidsvoorwaardenoverleg afgesproken dat met instemming van de ambtenaar het nominale deel van de eindejaarsuitkering kan worden ingezet als spaarpremie in het kader van een premiespaarregeling. Een dergelijke regeling, op basis van artikel 20a, lid 7, BBRA 1984, is totstandgekomen bij besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 september 2001 (Premiespaarregeling rijkspersoneel, Stcrt. 2001, nr. 179). Omdat deze mogelijkheid hoogstwaarschijnlijk per 1 januari 2003 komt te vervallen is deze uit de IKAP-regeling geschrapt. Mocht deze niet komen te vervallen dan blijft bovengenoemde regeling gelden en kan daar gebruik van worden gemaakt. Alleen valt deze mogelijkheid dan niet meer onder de uitvoeringsregeling IKAP Ministerie van Justitie. In de praktijk hoeft dat niet tot problemen te leiden, omdat de Premiespaarregeling haar eigen uitvoeringsbepalingen kent. De opsomming van de bronnen en doelen heeft een limitatief karakter. Dit betekent dat de werkgever binnen de sector Rijk niet de mogelijkheid heeft daaraan eigen bronnen dan wel doelen toe te voegen. Evenmin kunnen bronnen of doelen uit de opsomming worden verwijderd. In een aantal gevallen beslist het bevoegd gezag wel of er reden is een aanvraag toe te kennen. Hij zal bijvoorbeeld zelfstandig beoordelen of een medewerker meer uren kan werken, zijn vakantieuren kan verlagen of in aanmerking moet komen voor een overwerkvergoeding. Zijn deze vergoedingen toegekend, dan kunnen zij ook deel uitmaken van het keuzeproces in het kader van IKAP. In beginsel komen dus alle bronnen en doelen voor een afweging door de medewerker in aanmerking. Daarmee is niet gezegd dat het bevoegd gezag op voorhand alle gemaakte keuzen moet respecteren. Het bevoegd gezag beoordeelt de aanvraag en stelt vast of een zwaarwegend dienstbelang zich niet verzet tegen inwilliging van de aanvraag. In het ARAR wordt wel op enkele onderdelen ruimte gelaten voor het passend maken aan de omstandigheden bij een ministerie. In overleg met het Departementaal Georganiseerd Overleg kan worden besloten de ambtenaar de mogelijkheid te bieden om meer dan eenmaal per jaar te kiezen wat betreft de arbeidsduur. Ook zal bij nadere regeling de invulling van de fiscaal gefacilieerde bestedingen kunnen plaatsvinden. De Uitvoeringsregeling IKAP Ministerie van Justitie is, op grond van de artikelen 21g en 21i ARAR, de voor Justitie geldende nadere regeling. IKAP kan in enkele gevallen consequenties hebben voor het dagloon en uitkeringen in het kader van de sociale zekerheid of voor het pensioen. Wie bijvoorbeeld afziet van de uitbetaling van de vergoeding voor meer uren werken ten behoeve van een IKAP-doel, heeft daardoor geen hoger dagloon. Het afzien van de vakantie-uitkering of een eindejaarsuitkering leidt tot aanpassing van het ABP-inkomen ( pensioengevend inkomen ). Dit heeft voor de pensioenuitkering slechts effect indien direct voorafgaand aan het kalenderjaar waarin pensioen wordt ontvangen, wordt afgezien van de vakantie- en eindejaarsuitkering. Bij de berekening van het pensioen wordt namelijk uitgegaan van het salaris in januari van het jaar voorafgaand aan de pensionering. Een vergelijkbaar effect treedt op in geval van een uitkering wegens vervroegde uittreding (FPU) of werkloosheid (BBUW, aangezien inkomensmutaties voorafgaand aan genoemde uitkeringssituaties doorwerken gedurende de uitkeringsperiode. Voor gedetailleerde informatie hierover en voor de effecten op het gebied van sociale zekerheid wordt nadrukkelijk verwezen naar de circulaire van 22 december 2000, kenmerk 5071170/00/DP&O, waarbij de circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 7 december 2000, kenmerk AD2000/U101183 inzake IKAP is toegezonden. Artikelsgewijs Artikel 1 Het bevoegd gezag wordt hier gedefinieerd met een verwijzing naar de mandaatregelingen die binnen het Ministerie van Justitie gelden. Deze voorzien in (door)mandatering naar een niveau dat nog kan gelden als het bevoegd gezag in de zin van de rechtspositieregelingen. De desbetreffende mandaatbesluiten of -regelingen geven dat uitdrukkelijk aan. Deze regeling staat in beginsel open voor alle Justitiemedewerkers die werkzaam zijn bij het Ministerie van Justitie en die tot de sector Rijk behoren.. Dit betekent dat medewerkers met een tijdelijk dienstverband niet van de regeling zijn uitgesloten (stagiaires bijvoorbeeld wel). De aard van het tijdelijk dienstverband zal in veel gevallen wel betrokken worden bij de afweging een verzoek al dan niet te honoreren. Het bevoegd gezag kan dit bij de afweging betrekken als wordt beoordeeld of een zwaarwegend dienstbelang zich verzet tegen het benutten van IKAP-mogelijkheden door medewerkers met een tijdelijk dienstverband. De eerste van de maand volgend op die waarin de ambtenaar zijn aanvraag om meer of minder uren te werken heeft ingediend is de datum waarop voor de toepassing van de regeling het salaris per uur wordt vastgesteld (de zgn. peildatum). Als bijvoorbeeld een medewerker op 15 februari een aanvraag indient om meer of minder uren te werken is de peildatum 1 maart Dit leidt tot het voordeel dat ruim tevoren met een geldswaarde kan worden gewerkt die naderhand niet steeds wordt gemuteerd als gevolg van beloningsbeslissingen. Overigens betekent dit ook dat beloningsbeslissingen waaraan terugwerkende kracht wordt gegeven evenmin relevant zijn in het kader van deze regeling. Uitzondering hierop moet zijn als de aanpassing met een terugwerkende kracht het gevolg is van een beslissing op bezwaar of naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak. In die gevallen dient de ambtenaar die in het gelijk wordt gesteld zoveel mogelijk te worden behandeld als ware reeds de peildatum sprake van een ander uurloon. Uit: Staatscourant 10 december 2002, nr.238 / pag. 15 4

Artikel 2 De keuze om meer te gaan werken kan maar een keer per kalenderjaar worden gemaakt. De medewerker heeft wel de optimale vrijheid om zelf te bepalen of hij direct bij het begin van het jaar dan wel later in de loop van het jaar gebruik wil maken van de mogelijkheid om meer te werken. De einddatum voor het indienen van een aanvraag om meer uren te mogen werken is per kalenderjaar bepaald op 31 oktober. Na 31 oktober ingediende aanvragen worden niet meer in behandeling genomen. Dit is voor de bedrijfsvoering te bezwaarlijk, mede in relatie tot het beperkte effect voor de medewerker gedurende het dan nog resterende deel van het jaar. Essentieel is dat de te maken afspraken om meer uren te werken binnen de afgesproken periode worden nagekomen, doch in ieder geval binnen het desbetreffende kalenderjaar tot uitvoering worden gebracht. Komt vast te staan dat de afspraken niet uitvoerbaar zijn, door welke oorzaak dan ook, dan dient overleg te worden gevoerd op welke wijze de afspraken alsnog kunnen worden nagekomen op een manier die zowel voor de medewerker als in het kader van de bedrijfsvoering aanvaardbaar zijn. Is er geen uitzicht op een dergelijke oplossing, dan dient de afspraak te worden bijgesteld en zullen de geldelijke gevolgen ervan moeten worden vereffend. De verrekening of uitbetaling dient uiterlijk in de maand december te geschieden, met het oog op de regel dat alle afspraken binnen het jaar moeten worden uitgevoerd. Ook in dit opzicht lijkt de datum van 31 oktober de datum waarna ingevolge artikel 4, lid 1, van de regeling aanvragen niet meer in behandeling zullen worden genomen, van belang. Bijstelling en vereffening kunnen dan zo tijdig zijn voorbereid, dat verwerking ervan bij de salarisbetaling over december is verzekerd. Het spreekt voor zich dat de keuze voor meer uren werken niet gepaard kan gaan met de keuze om in dezelfde periode minder uren te werken. Het is theoretisch denkbaar dat deze keuze per deelperiode binnen het jaar mogelijk wordt gemaakt. Praktisch is een dergelijke keuze allerminst, omdat aangenomen moet worden dat een werktijdregeling erin kan voorzien dat in een periode meer wordt gewerkt en in de andere periode minder wordt gewerkt dan het gemiddelde van 36 uur. Deze oplossing is al bereikbaar bij de vormgeving van de gemiddeld 36-urige werkweek. IKAP heeft in dit opzicht pas toegevoegde waarde als per saldo een situatie ontstaat dat het totale aantal uren vermindert dan wel vermeerdert. In de praktijk zal over dat saldo de - op geld waardeerbare - afspraak worden gemaakt. Een andere vraag is of zich met artikel 2, lid 1, van de regeling verdraagt, dat daarnaast gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om het aantal vakantie-uren te verlagen. In dat geval immers kan het als maximum gestelde aantal meer te werken uren van 100 worden overschreden. In het ARAR zelf zijn beide mogelijkheden genoemd, respectievelijk in artikel 21c en artikel 22, lid 12. Het ARAR sluit een gecumuleerde toepassing van de beide mogelijkheden niet uitdrukkelijk uit, zodat dit evenmin voor deze regeling kan gelden. Of een gecumuleerde toepassing ook daadwerkelijk moet worden toegestaan, is natuurlijk wel afhankelijk van de beslissing van het bevoegd gezag. Ingaande 1 april 2002 is het mogelijk de gemiddelde arbeidsduur op ten hoogste gemiddeld 40 per week te doen vaststellen. Een dergelijke verlenging van de arbeidsduur heeft mogelijk invloed op het maximum aantal uren dat in het kader van IKAP meer kan worden gewerkt, aangezien de structurele arbeidsduur en deelname aan IKAP voor wat betreft de tijdelijke uitbreiding van het aantal uren in totaliteit is gemaximeerd tot gemiddeld 40 uur per week. Artikel 3 Zoals er een mogelijkheid is om meer uren te gaan werken, is er in het ARAR ook een mogelijkheid opgenomen om minder uren te gaan werken. Dit artikel geeft daarvan de nadere uitwerking. De condities waaronder dat mogelijk is, stemmen overeen met de hierboven toegelichte condities voor meer uren werken. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2. Een verzoek om minder uren te werken, verdraagt zich niet met een verzoek om in een zelfde periode meer uren te werken. Beide varianten sluiten elkaar dus uit. De aanspraak die ontstaat als gevolg van een verlaging van het aantal vakantie-uren, leidt in de praktijk tot hetzelfde gevolg als bij de variant meer uren werken en wordt daarom ook, althans in combinatie met de variant minder uren werken, uitgesloten. Een strikte toepassing van de hoofdregel kan in geval een medewerker voor de inwerkingtreding van de regeling zijn aanspraak op vakantieuren in het kader van een pc-privéregeling heeft verlaagd, tot een onvoorzien effect leiden. Op het moment dat een medewerker tot verlaging van zijn vakantieaanspraak besloot, had deze geen kennis dat dit hem zou beperken in een van de keuzemogelijkheden in het kader van IKAP. Derhalve is bepaald dat in afwijking van de hoofdregel in bovenvermelde situatie een medewerker toch een keuze kan maken minder te werken, zij het dat de maximale omvang van het aantal uren dat hij minder mag werken, wordt verminderd met het aantal uren waarmee hij zijn aanspraak op vakantie in het kader van een pcprivéregeling heeft verlaagd. Artikel 4 Gelet op de beheerslast is in lid 3 bepaald dat meer of minder uren werken slechts in hele uren mogelijk is en dient de periode waarvoor de afspraak moet gelden in hele maanden te worden aangegeven. De medewerker die in de loop van een kalenderjaar in dienst treedt kan echter niet ten volle gebruik maken van de mogelijkheid om meer of minder te gaan werken. De maximale omvang van het aantal meer of minder te werken uren is dan gerelateerd aan de resterende duur van het betreffende jaar (naar rato). Dit geldt ook voor degene die in deeltijd werkt. De aanspraken waarover kan worden beschikt, worden naar tijdsevenredigheid verlaagd. De aanvragen voor het lopende kalenderjaar die zijn ingediend na 31 oktober van dat kalenderjaar worden niet meer in behandeling genomen. Deze eis is opgenomen om ervan verzekerd te zijn dat de afspraken binnen het betreffende kalenderjaar tot uitvoering kunnen komen. Aanvragen die kort voor deze datum binnen komen, maar waarover pas na 31 oktober een beslissing wordt genomen, dienen derhalve wel in verdere behandeling te worden genomen. Hier ligt een bijzondere verantwoordelijkheid bij het bevoegd gezag om snel te Uit: Staatscourant 10 december 2002, nr.238 / pag. 15 5

beslissen en de Dienst Safir daarvan zo spoedig mogelijk in kennis te stellen, teneinde te voorkomen dat de uitvoering ervan om praktische reden onmogelijk is geworden. Inherent aan het derde lid is dat over de wijze waarop en wanneer de medewerker meer/minder uren wenst te werken overleg moet plaatsvinden tussen medewerker en bevoegd gezag. Daarbij moet vooral rekening worden gehouden met het feit dat de invulling daarvan niet in strijd mag zijn met de Arbeidstijdenwet Daarnaast is in het nieuwe vijfde lid de mogelijkheid neergelegd dat de medewerker reeds uiterlijk 1 november van het lopende kalenderjaar de keuze kan indienen bij het bevoegde gezag om meer of minder uren te werken voor het daaropvolgende kalenderjaar. Daarmee wordt bereikt dat de medewerker reeds met ingang van 1 januari van dat kalenderjaar gebruik kan maken van de mogelijkheid om meer of minder uren te gaan werken. Het bevoegd gezag kan desgewenst bevorderen dat aanvragen voor het nieuwe jaar voor 1 november worden ingediend, zodat deze kunnen worden afgezet tegen de geplande capaciteitsbehoefte en de medewerkers zoveel mogelijk een gelijke kans hebben op inwilliging van het verzoek. Artikel 5 Uitgangspunt is dat de verzoeken van de medewerkers worden ingewilligd en dat gehele of gedeeltelijke afwijzing van verzoeken uitsluitend kan gebeuren volgens de criteria van de Wet aanpassing arbeidsduur. Voor de beoordeling of een zwaarwegend dienstbelang zich verzet tegen de toewijzing van de aanvraag wordt in de toelichting op artikel 21e ARAR verwezen naar de criteria die in de Wet aanpassing arbeidsduur zijn neergelegd. Dit houdt in dat er sprake is van een zwaarwegend dienstbelang als het meer uren gaan werken leidt tot ernstige problemen: 1. van financiële of organisatorische aard; 2. wegens het niet voorhanden zijn van voldoende werk, of 3. omdat de vastgestelde formatieruimte of personeelsbegroting daartoe ontoereikend is. Het betreft hier overigens een nietlimitatieve opsomming. Ook andere economische, technische of operationele belangen die ernstig worden geschaad bij honorering van de aanvraag, kunnen reden zijn het verzoek af te wijzen. Als een zwaarwegend dienstbelang dat zich verzet tegen toewijzing van de aanvraag kan bijvoorbeeld ook worden aangemerkt: Het feit dat het meer uren gaan werken voor de desbetreffende medewerker schadelijk zou zijn voor zijn gezondheid. Dat zal zich bijvoorbeeld kunnen voordoen in de situatie dat de medewerker een hoge verzuimfrequentie heeft, zojuist hersteld is of niet volledig arbeidsongeschikt is verklaard. In dat geval kan het bevoegd gezag van mening zijn dat het niet wenselijk is om de arbeidsduur van de medewerker te verlengen. Indien honorering van de aanvraag leidt tot oneigenlijk gebruik, bijvoorbeeld als de medewerker verzoekt om meer uren te werken terwijl deze volledig arbeidsongeschikt is. Het (dis)functioneren van de medewerker. De situatie kan zich voordoen dat het bevoegd gezag een medewerker in dienst heeft wiens functioneren hij niet voldoende acht. In dat geval kan het bevoegd gezag van oordeel zijn dat het niet gewenst is dat de medewerker meer uren gaat werken. Essentieel hierbij is wel dat het bevoegd gezag de medewerker tijdig van zijn ontevredenheid over het functioneren op de hoogte heeft gesteld en een behoorlijk gedocumenteerd personeelsdossier heeft bijgehouden. Het kan dus niet zo zijn dat de medewerker pas bij de behandeling van een verzoek in het kader van IKAP door de werkgever op de hoogte wordt gebracht van de ontevredenheid over zijn functioneren. Gedurende de periode waarin de medewerker meer werkt, wordt zijn werktijdregeling aangepast. Indien een medewerker heeft gekozen voor een werktijdregeling gebaseerd op de modaliteit 5 x 8 (feitelijk een 40-urige werkweek), bouwt hij gemiddeld 4 compensatie-uren per week op. Wordt door deze medewerker in het kader van IKAP gekozen voor een aantal uren meer werken (bijv. 100 uren), worden de compensatie-uren met hetzelfde aantal IKAP-uren verminderd. Dit heeft dus tot gevolg dat minder compensatie-uren worden opgebouwd. In geval van deeltijd gebeurt hetzelfde, zij het in tijdsevenredigheid. De vergoeding voor het meer werken wordt betaalbaar gesteld binnen dezelfde periode als waarvoor de afspraak om meer uren te werken geldt. De Wet aanpassing arbeidsduur (Stb. 2000, 114) biedt aanknopingspunten voor het beoordelen van de vraag of een aanvraag om minder uren te werken kan worden ingewilligd dan wel om redenen van zwaarwegend dienstbelang kan worden afgewezen. Het kan dan gaan om problemen: 1. voor de bedrijfsvoering bij de herbezetting van de vrijgekomen uren; 2. op het gebied van de veiligheid, of 3. van roostertechnische aard. Ook deze opsomming is niet limitatief. Andere economische, technische of operationele belangen die ernstig zouden worden geschaad bij het inwilligen van het verzoek, kunnen reden zijn het verzoek af te wijzen. Het bevoegd gezag moet binnen vier weken op de aanvraag om meer of minder te werken beslissen. Indien het bevoegd gezag binnen acht weken na datum van indiening van zo n aanvraag nog geen beslissing heeft genomen is de aanvraag toegekend. Artikel 6 Een afspraak om meer of minder uren te werken vooronderstelt dat de medewerker in de bedoelde periode daadwerkelijk arbeid zal verrichten. Bijzondere omstandigheden kunnen er de oorzaak van zijn dat er onvoorzienbaar toch arbeidsverzuim optreedt. Verlof kan niet daartoe worden gerekend, maar ziekte, schorsing of wellicht nog andere oorzaken, wel. Het leidt ertoe dat, althans op dat moment, een essentiële voorwaarde voor de gemaakte afspraken ontbreekt. Is het verzuim van korte duur, dan zijn de gevolgen beperkt en kan aanpassing van de afspraken achterwege blijven. Doch indien de omvang van het verzuim de periode van vier weken overschrijdt, zoals in dit artikel vastgesteld, is er reden de afspraak na die vier weken op te schorten en de uitvoerbaarheid ervan opnieuw vast te stellen zodra het arbeidsverzuim niet meer optreedt. Het bevoegd gezag voert daarover overleg met de medewerker. Als de gemaakte afspraken met betrekking tot de periode, gelegen na de eerste vier weken arbeidsverzuim, niet meer of niet meer ten volle uitvoerbaar zijn, zal voor het niet uit te voeren Uit: Staatscourant 10 december 2002, nr.238 / pag. 15 6

deel tot verrekening moeten worden overgegaan. Artikel 7 Hoewel de aanwijzing van bronnen en doelen formeel is gedaan in respectievelijk artikel 21h, lid 1, ARAR, en de bovendepartementale Regeling bestedingsmogelijkheden ambtenaren voor fiscaal gefacilieerde doelen van 7 juni 2001 (Stcrt. 2001, nrs. 120 en 161), zijn de bronnen en doelen voor de overzichtelijkheid in deze regeling overgenomen. In het algemene deel van deze toelichting is al aangegeven dat het bevoegd gezag in een aantal van de genoemde gevallen eerst beslist of een vergoeding daadwerkelijk wordt toegekend. Pas als die voorziening beschikbaar is, is er de ruimte de daarmee gepaard gaande vergoeding in te zetten in het kader van IKAP. Het verdraagt zich dus niet met de aard van de vergoeding dat op voorhand een overwerkvergoeding of eenmalige toeslagen in het kader van IKAP worden ingezet. Het zijn immers geen structurele vergoedingen. Hoewel voor de vaststelling van het uurloon bij meer/minder werken een peildatum is gekozen, dient voor de berekening van de overwerkvergoeding te worden uitgegaan van het uurloon dat geldt in de periode waarin werd overgewerkt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 23 BBRA 1984. Van belang is dat voor een onbelaste vergoeding ten behoeve van de aanschaf van een PC de fiscale voorschriften vereisen dat die PC mede zakelijk wordt gebruikt. Voor wat betreft de aanschaf van een fiets is het van belang dat de fiets mede voor het woon-werkverkeer wordt gebruikt (traject woning - station kan volstaan). Het begrip kinderopvang wil wel eens onderscheiden worden van naschoolse opvang. In dat geval wordt de opvang van 0 4-jarigen onderscheiden van de opvang voor 4 8-/12-jarigen. In de IKAP-regeling is geen specifieke beperking beoogd. Het begrip kinderopvang heeft in deze regeling dan ook op beide categorieën betrekking. Hoewel de regeling dit niet expliciet uitsluit is wel het uitgangspunt dat één bron voor slechts één doel wordt ingezet. Het versnipperd inzetten van bronnen naar verschillende doelen leidt immers tot een onaanvaardbare hoge uitvoeringslast en kan leiden tot een weigering op grond van een zwaarwegend organisatorisch belang. De mogelijkheid om extra pensioenopbouw als doel aan te wijzen wordt in beginsel begrenst door de mogelijkheden van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP. In hoeverre de keuze die binnen dat kader wordt gemaakt, daadwerkelijk binnen de fiscale grenzen blijft, is afhankelijk van de individuele situatie. Voor zover het binnen zijn bereik ligt heeft de werkgever als inhoudingspichtige hierin wel een toezichthoudende rol om er op toe te zien dat de totale pensioenregeling niet bovenmatig is. Medewerkers die kiezen voor extra pensioenopbouw bij het ABP kunnen via de internetsite van het ABP (www.abp.nl) berekenen wat de individuele fiscale pensioenruimte is (via pensioenmeter ). De ZVR-regeling biedt aanvullende vergoeding indien naar de voorwaarden van die regeling een ambtenaar ondanks een verleende tegemoetkoming op grond van de BTZR-regeling toch bovenmatige ziektekosten heeft. Indien de ambtenaar in het kader van de IKAP-regeling heeft afgezien van (een deel van) de BTZR-vergoeding, zou dat voor een zuivere toepassing van de ZVR-regeling geen effect mogen hebben op de eventuele vergoeding op grond van de ZVR-regeling in die zin dat het bedrag waarop betrokkene oorspronkelijk, dus voor aanwending in het kader van IKAP, aanspraak heeft, wordt beschouwd als een reeds verleende tegemoetkoming in de ziektekosten In het vijfde lid wordt tot uitdrukking gebracht dat eenmaal tot IKAP geoormerkte bronnen niet meer in de loop van het jaar te gelde kunnen worden gemaakt, anders dan ter bestemming van de gekozen doelen. Kan door de ambtenaar geen keuze worden gemaakt voor bepaalde doelen, rest slechts uitbetaling van gereserveerde gelden onder aftrek van verschuldigde loonheffing en (pseudo- )premies sociale verzekeringen in december van het betreffende kalenderjaar (zie artikel 9, lid 2). Artikel 8 In dit artikel is een aantal nadere voorwaarden opgenomen van inhoudelijke en procedurele aard. Inhoudelijk is ten aanzien van de verlaging van de aanspraak op vakantieuren bepaald dat het aantal uren na verkoop niet mag dalen onder de 144 uren op jaarbasis, het een en ander vermenigvuldigd met de arbeidsduurfactor. Het aantal uren waarover kan worden beschikt wordt niet alleen begrensd door een minimum (144 uren), maar ook door een maximum. Dit maximum wordt bepaald door het aantal verlofuren waarop in een kalenderjaar aanspraak bestaat, zonder rekening te houden met uren die op grond van artikel 23, lid 7, ARAR uit het vorige jaar mochten worden overgeboekt (58 uur, eventueel te vermeerderen met leeftijdsuren ). De IKAP-regeling biedt dan ook geen oplossing voor een eventueel nog bestaand verlofstuwmeer. Het besluit van het bevoegd gezag om een medewerker al dan niet toe te staan meer of minder uren werken, vakantie-uren af te kopen of bronnen in te zetten voor doelen is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 9 Een bron kan slechts voor een doel worden ingezet als deze nog niet is uitgekeerd. Is de medewerker van plan een vergoeding in het kader van IKAP in te zetten, zal hij zijn wens zoveel mogelijk op het moment van toekenning kenbaar moeten maken. Het bevoegd gezag dat het voornemen heeft om een vergoeding toe te kennen, kan daarover het overleg met de medewerker starten. In bijzondere gevallen zal de medewerker niet in staat zijn om de keuze al te maken. Teneinde te voorkomen dat met uitbetaling van de vergoeding de mogelijkheid om alsnog een keuze te maken is afgesneden, kan de medewerker om reservering verzoeken. De toekenning wordt niet uitbetaald, maar in reserve gehouden totdat de keuze is bepaald. Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat de keuze wel zodanig (tijdig) moet zijn gemaakt dat de keuze nog binnen het jaar uitvoerbaar is. Zo niet, dan volgt uitbetaling in de maand december, onder de voorwaarde dat het bevoegd gezag daartoe tijdig, dat wil zeggen uiterlijk in de eerste week van november, een mutatieopdracht aan de Dienst Safir heeft ingezonden. Artikel 10 Bij beëindiging van het dienstverband (ook bij overlijden) vindt er verreke- Uit: Staatscourant 10 december 2002, nr.238 / pag. 15 7

ning plaats van alle in geld uit te drukken, in het kader van IKAP opgebouwde rechten en verplichtingen tussen bevoegd gezag en de medewerker wiens dienstverband bij het Ministerie van Justitie is geëindigd. Is het beëindigen van het dienstverband het gevolg van het overlijden van de medewerker, wordt ook in die situatie de balans opgemaakt. Om redenen van piëteit blijft een saldo ten gunste van de werkgever buiten invordering. Nu voor iedere ambtenaar in vaste dienst geldt dat hij of zij in algemene dienst van het Rijk werkt, is het begrip beëindiging dienstverband formeel gezien in werkingssfeer beperkt. Er is binnen het uitgebreide begrip dienstverband (in algemene dienst van het Rijk) thans sprake van drie hoofdvormen van functieverandering. De eerste betreft een functieverandering binnen hetzelfde onderdeel. In dat geval moet het als vanzelfsprekend worden beschouwd dat de bestaande IKAP-afspraken onverminderd kunnen worden voortgezet. De tweede vorm betreft een functieverandering binnen het gezagbereik van dezelfde minister en waarbij tevens voor de medewerker dezelfde rechtspositieregelingen (ARAR, BBRA etc.) blijven gelden. Ook in dat geval dient de weegschaal door te slaan naar een onverminderde voortzetting van de gemaakte afspraken. De derde vorm betreft een functiewisseling waarbij meer departementen betrokken zijn. In die situatie wordt het dienstverband beëindigd bij Justitie en wordt en een nieuw dienstverband aangegaan bij een ander departement. In die situatie vindt er ook verrekening plaats van alle in geld uit te drukken in het kader van IKAP opgebouwde rechten en verplichtingen tussen bevoegd gezag en de medewerker wiens dienstverband bij het Ministerie van Justitie is geëindigd. Artikel 11 In het kader van IKAP kan de medewerker een aantal rechtspositionele aanspraken inzetten voor alternatieve beloningen c.q. doelen, die op grond van de belastingwetgeving een fiscaal voordeel opleveren ten opzichte van netto uitbetaling. Dit betekent wel dat aan de uitvoeringsregelingen van de Belastingdienst moet zijn voldaan. Separaat zal daarover informatie worden verspreid. Indien blijkt dat de medewerker zich niet aan die voorschriften houdt (bijvoorbeeld een fiets waarmee een ander gezinslid blij gemaakt wordt en dus, naar achteraf zou blijken, in het geheel niet door de medewerker zelf voor woon-werkverkeer wordt gebruikt), vervalt de fiscale begunstiging en volgt naheffing. In dat geval vindt doorbelasting plaats naar de medewerker. Het is dus van belang ontwikkelingen die van belang zijn voor de uitvoering van de regeling, zo snel mogelijk met het eigen bevoegd gezag te bespreken en vast te stellen of de gemaakte afspraken in stand kunnen blijven. Dan kunnen tijdig gepaste maatregelen worden getroffen en is er niet de noodzaak achteraf correcties door te voeren. Artikel 12 Indien strikte toepassing van deze regeling zou leiden tot een uitkomst die gelet op de individuele situatie niet redelijk en billijk is, kan het bevoegd gezag daarmee met zijn beslissing rekening houden, ook als het leidt tot enige afwijking van de regeling. De bedoeling van de regeling als zodanig moet wel in stand blijven. Een afwijking zal bijvoorbeeld kunnen worden toegestaan ten opzichte van de procedurevoorschriften, als strikte toepassing daarvan in redelijkheid niet kan worden gevergd. Het behoeft geen betoog dat de uitvoeringslast van de IKAP-regeling bijzonder hoog is. De regeling genereert namelijk een zeer groot aantal mutaties, waarvan er erg veel in betrekkelijk korte tijd moeten worden doorgevoerd. Het toepassen van de hardheidsclausule kan er niet toe leiden dat de uitvoeringslast aanmerkelijk wordt verzwaard. Daarom is voorzien in een toetsing vooraf ter beantwoording van de vraag of de uitvoeringslast als gevolg van een afwijkende beslissing het uitvoeringsproces niet onaanvaardbaar verstoort. Artikel 13 Dit artikel bepaalt dat de medewerker aan gehonoreerde keuzen in het kader van deze regeling voor een bepaald kalenderjaar geen rechten kan ontlenen voorde komende jaren. De omstandigheid dat voor dit jaar aanvragen zijn toegekend kan niet automatisch betekenen dat deze in een volgend periode ook moeten worden ingewilligd. Zo kunnen de heersende bedrijfsomstandigheden van jaar tot jaar verschillen of kan het criterium zwaarwegend dienstbelang een andere inhoud hebben. Bij zijn beslissingen is het bevoegd gezag wel steeds gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De Minister van Justitie, J.P.H. Donner. Uit: Staatscourant 10 december 2002, nr.238 / pag. 15 8