COURTESY TRANSLATION OF SWD(2013) 451 FINAL

Vergelijkbare documenten
BIJLAGE. bij het. voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

BIJLAGEN. bij het. Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad

BIJLAGEN. bij GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE

A8-0392/337. Dario Tamburrano, Piernicola Pedicini, Eleonora Evi, David Borrelli, Rosa D'Amato, Marco Zullo namens de EFDD-Fractie

WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING. bij

14572/17 ADD 1 dau/gra/sp 1 DG E 2B

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. /.. VAN DE COMMISSIE. van

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

De nieuwe energie-efficiëntierichtlijn - Uitdagingen & oplossingen -

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2015/1973 VAN DE COMMISSIE

ENERGIEBALANS VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST Samenvatting

RICHTLIJNEN. (Voor de EER relevante tekst)

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag

UITVOERINGSVERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

BESLUITEN. Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, en artikel 218, lid 9,

Hierbij gaat voor de delegaties Commissiedocument SEC(2008) 2863

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

ENERGIEDOSSIERS tijdens het ESTSE voorzitterschap

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2017/1502 VAN DE COMMISSIE

(Voor de EER relevante tekst)

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 21 januari 2003 (28.01) (OR. en) 15528/02 ADD 1. Interinstitutioneel dossier: 2001/0077 (COD) ENER 315 CODEC 1640

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

VERORDENINGEN. (Voor de EER relevante tekst)

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 9 december 2002 (OR. en) 14052/2/02 REV 2 ADD 1. Interinstitutioneel dossier: 2001/0046 (COD)

(Voor de EER relevante tekst) Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 194, lid 2,

L 86/6 Publicatieblad van de Europese Unie COMMISSIE

BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGEL

WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING. Begeleidend document bij de

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

(Niet-wetgevingshandelingen) VERORDENINGEN

NL In verscheidenheid verenigd NL A8-0258/36. Amendement. Peter Liese namens de PPE-Fractie

De verhouding tussen Richtlijn 2001/95/EG en de Verordening betreffende wederzijdse erkenning

A8-0392/349

PAKKET ENERGIE-UNIE BIJLAGE STAPPENPLAN VOOR DE ENERGIE-UNIE. bij de

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

(Voor de EER relevante tekst)

AMENDEMENTEN ingediend door de Commissie industrie, onderzoek en energie

BIJLAGE. bij. het voorstel voor een besluit van de Raad

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 213,

De verhouding tussen Richtlijn 98/34/EG en de Verordening betreffende wederzijdse erkenning

L 120/20 Publicatieblad van de Europese Unie AANBEVELINGEN COMMISSIE

UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE. van

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

Richtsnoeren Samenwerking tussen autoriteiten die zijn onderworpen aan de artikelen 17 en 23 van Verordening (EU) nr. 909/2014

Richtsnoeren voor de behandeling. van klachten door. verzekeringsondernemingen

Publicatieblad van de Europese Unie L 357/3

Raad van de Europese Unie Brussel, 18 juli 2014 (OR. en)

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 29 oktober 2012 (30.10) (OR. en) 15606/12 ENV 823 ENT 277

Richtsnoeren voor de behandeling van verbonden ondernemingen, waaronder deelnemingen

EUROPESE COMMISSIE. Steunmaatregel SA (2013/N) Nederland Botlek Zuid - stoompijpleiding

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 11 november 2010 (16.11) (OR. en) 15697/1/10 REV 1 ENER 301 CONSOM 100

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING. bij

EUROPESE COMMISSIE. Brussel, SG-Greffe (2015)/D

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

BIJLAGEN. bij UITVOERINGSVERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE

( ) (1999/C ) Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Raad van de Europese Unie Brussel, 6 juli 2017 (OR. en)

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. /.. VAN DE COMMISSIE. van

UITVOERINGSVERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

De toepassing van de Verordening betreffende wederzijdse erkenning op procedures van voorafgaande machtiging

A. Inleiding. De Hoge Raad had zijn advies uitgebracht op 7 september 2017.

AANBEVELING VAN DE COMMISSIE. van inzake de rapportering van controles op het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

NL Publicatieblad van de Europese Unie L 157/ 87. RICHTLIJN 2004/74/EG VAN DE RAAD van 29 april 2004

Zittingsdocument B7-0000/2013 ONTWERPRESOLUTIE. naar aanleiding van vraag voor mondeling antwoord B7-0000/2013

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 31 augustus 2010 (OR. en) 13033/10 ENV 547 ENT 102

PUBLIC. Brussel, 23 februari 2012 (02.03) (OR. en) RAAD VA DE EUROPESE U IE. 6788/12 Interinstitutioneel dossier: 2011/0092 (C S) LIMITE

ONTWERPADVIES. NL In verscheidenheid verenigd NL 2012/0288(COD) van de Commissie vervoer en toerisme

(4) Het Verenigd Koninkrijk en Ierland zijn gebonden door Verordening (EU) nr. 514/2014 en zijn bijgevolg gebonden door deze verordening.

***I STANDPUNT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

EUROPESE COMMISSIE DIRECTORAAT-GENERAAL MARITIEME ZAKEN EN VISSERIJ

(Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing)

Tijdens de zitting van 18 mei 2009 heeft de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen de conclusies in bijlage dezes aangenomen.

Publicatieblad van de Europese Unie L 98/1. (Niet-wetgevingshandelingen) VERORDENINGEN

(Niet-wetgevingshandelingen) VERORDENINGEN

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 26 september 2006 (OR. en) 12758/06 Interinstitutioneel dossier: 2005/0204 (CNS) ASIM 63 OC 655

Definitieve richtsnoeren

EUROPESE U IE HET EUROPEES PARLEME T

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 17 november 2000 (20.11) (OR. fr) 13095/1/00 REV 1 LIMITE MIGR 91 COMIX 802

Voorstel voor een. VERORDENING (EU) Nr. VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

NL In verscheidenheid verenigd NL A8-0341/45. Amendement. Roger Helmer, David Coburn namens de EFDD-Fractie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

RICHTSNOEREN BETREFFENDE BEROEPSAANSPRAKELIJKHEIDSVERZEKERING UIT HOOFDE VAN PSD2 EBA/GL/2017/08 12/09/2015. Richtsnoeren

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

Richtlijn 2006/121/EG van het Europees Parlement en de Raad. van 18 december 2006

Transcriptie:

EUROPESE COMMISSIE Brussel, XXX [ ](2013) XXX draft WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE Leidraad voor de toepassing van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EG en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG Artikel 7: Verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie COURTESY TRANSLATION OF SWD(2013) 451 FINAL NL NL

INHOUDSOPGAVE A. INLEIDING... 2 B. HOE KAN DE VEREISTE HOEVEELHEID ENERGIEBESPARINGEN WORDEN BEREKEND?... 2 C. WELKE BELEIDSINSTRUMENTEN EN WELKE CRITERIA?... 9 D. OP WELKE SECTOREN EN AFZONDERLIJKE MAATREGELEN IS DE ACTIE GERICHT... 15 E. HOE KUNNEN DE ENERGIEBESPARINGEN VAN ELKE AFZONDERLIJKE ACTIE BEREKEND WORDEN? 19 F. WELKE VEREISTEN ZIJN ER VOOR DE METING, CONTROLE, KWALITEIT, MONITORING EN VERIFICATIE?... 23 G. WAT ZIJN DE RAPPORTERINGSVEREISTEN?... 24 H. LIJST VAN STUDIES EN WITBOEKEN... 26 1

ARTIKEL 7: VERPLICHTINGSREGELINGEN VOOR ENERGIE-EFFICIËNTIE A. INLEIDING 1. Artikel 7 van de richtlijn inzake energie-efficiëntie 1 (hierna genaamd 'de REE' of 'de richtlijn') kan ten uitvoer worden gelegd door één van de volgende beleidsmaatregelen of een combinatie ervan toe te passen of te vast te stellen: i) verplichtingsregelingen voor energieefficiëntie of ii) alternatieve beleidsmaatregelen. Hiervoor moet elke lidstaat bepaalde stappen volgen: 1. de totale hoeveelheid te realiseren energiebesparingen en de spreiding ervan over de verplichtingsperiode bepalen (zie afdeling B); 2. beslissen of er verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie of alternatieve beleidsmaatregelen of beide, gebruikt zullen worden en ervoor zorgen dat wordt voldaan aan bepaalde criteria bij de opstelling van de regelingen of maatregelen (zie afdeling C); 3. bepalen welke sectoren en afzonderlijke maatregelen er gericht zullen worden aangepakt om de vereiste energiebesparingshoeveelheid te behalen (zie afdeling D); bepalen hoe de energiebesparingen van afzonderlijke acties berekend moeten worden (zie afdeling E); 4. de controle, verificatie, monitoring en transparantie van de regeling of de alternatieve beleidsmaatregelen waarborgen (zie afdeling F); en 5. verslag uitbrengen over de resultaten en die resultaten publiceren (zie afdeling G). 2. Er zijn verschillen bij sommige van deze stappen naargelang van de te gebruiken beleidsmaatregel(en). Die verschillen, indien van toepassing, worden aangegeven in de tekst. 3. Dit document bevat in afdeling H ook een lijst met verschillende verslagen en studies, die de vaststelling van nationale beleidsmaatregelen kunnen ondersteunen. Deze lijst is indicatief, richtinggevend en niet-limitatief. 4. Deze leidraad is bedoeld om de lidstaten te begeleiden wat de wijze betreft waarop artikel 7 van de REE moet worden toegepast. Deze leidraad bevat de standpunten van de Commissiediensten, verandert de wettelijke effecten van de richtlijn niet en is onder voorbehoud van de bindende interpretatie van artikel 7 door het Hof van Justitie. B. HOE KAN DE VEREISTE HOEVEELHEID ENERGIEBESPARINGEN WORDEN BEREKEND? 5. De te bereiken hoeveelheid energiebesparingen in de verplichtingsperiode van zeven jaar (van 1 januari 2014 tot 31 december 2020) wordt steeds op dezelfde manier berekend, ongeacht de methoden die worden gebruikt om de besparingen te realiseren. Met dit doel voor ogen, zijn de volgende vragen relevant: 1. Welke gegevens worden er gebruikt bij de berekening? 1 Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 25 oktober 2012 inzake energieefficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG, PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1. 2

2. Hoe moet de totale hoeveelheid in de verplichtingsperiode van zeven jaar te bereiken energiebesparing worden berekend? 3. Hoe moeten de vereiste energiebesparingen worden gespreid over de verplichtingsperiode van zeven jaar? 4. Welke in artikel 7, lid 2, bedoelde opties kunnen er worden gebruikt en in welke mate? B1. Welke gegevens worden gebruikt bij de berekening? 6. In artikel 7, lid 1, wordt het volgende bepaald: 'Elke lidstaat stelt een verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie op. Deze regeling zorgt ervoor dat alle energiedistributeurs en/of detailhandelaars in energie die overeenkomstig lid 4 als aan verplichtingen verbonden partijen zijn aangewezen en die op het grondgebied van een lidstaat actief zijn, uiterlijk op 31 december 2020 een cumulatief streefcijfer voor energiebesparing bij de eindafnemer halen, onverminderd lid 2. Dat streefcijfer stemt ten minste overeen met nieuwe besparingen, ieder jaar vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020, ten belope van 1,5% van de jaarlijkse energieverkoop per volume, van alle energiedistributeurs of alle detailhandelaars in energie, aan eindafnemers, over de drie jaar vóór 1 januari 2013. De verkoop van energie, per volume, die gebruikt wordt voor vervoer, mag geheel of gedeeltelijk buiten de berekening blijven. (...)". 7. Hieruit volgt dat om de totale vereiste besparingshoeveelheid te berekenen, eerst het gemiddelde van de jaarlijkse energieverkoop, per volume, moet worden berekend van alle energiedistributeurs of alle detailhandelaars in energie aan eindafnemers, over de drie jaar vóór 1 januari 2013, d.w.z. voor 2010, 2011 en 2012. De verkoop van energie aan de vervoersector mag geheel of gedeeltelijk buiten de berekening blijven. Om de te gebruiken statistische datasets te bepalen, moet er rekening worden gehouden met de volgende definities van artikel 2: 20. "energiedistributeur": een natuurlijk persoon of rechtspersoon, waaronder een distributiesysteembeheerder, die verantwoordelijk is voor het transport van energie, met het oog op levering aan de eindafnemers of aan de distributiestations die energie aan eindafnemers verkopen; 21. "distributiesysteembeheerder": "distributiesysteembeheerder" als gedefinieerd in respectievelijk Richtlijn 2009/72/EG en Richtlijn 2009/73/EG; 22. "detailhandelaar in energie": een natuurlijk persoon of rechtspersoon die energie aan eindafnemers verkoopt; 23. "eindafnemer": een natuurlijk persoon of rechtspersoon die energie koopt voor eigen eindverbruik;'. In de richtlijn wordt dus bepaald dat alle eindenergie (met de mogelijke uitzondering van energie die gebruikt wordt in de vervoersector) die verkocht wordt aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon, bij de berekening moet worden meegeteld. Daartegenover staat dat energievolumes die ter plekke worden omgezet voor eigen verbruik en energievolumes die 3

gebruikt worden voor de productie van andere energievormen voor niet-energieverbruik, niet inbegrepen zijn. De definities hebben zowel betrekking op netgebonden energie als op nietnetgebonden energie (bv. huisbrandolie, biomassa voor verwarming). Met betrekking tot netgebonden energie, wordt er in de tekst geen onderscheid gemaakt tussen elektriciteit uit het laag-, midden- of hoogspanningsnetwerk. Al deze elektriciteit wordt inbegrepen, als er maar een verkoop plaatsvindt. Deze data zijn verzameld door Eurostat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1099/2008. 8. Met betrekking tot de statistische datasets die gebruikt moeten worden voor de berekening van de vereiste hoeveelheid besparingen, zijn de diensten van de Commissie van mening dat de Eurostat-categorie "Finaal energieverbruik" (Code B_101700) en de mogelijk gedeeltelijk of volledig uitgesloten categorie "Finaal energieverbruik - transport" (Code B_101900) de elementen bevatten die vereist zijn uit hoofde van artikel 7, lid 1, (zie onderstaand kader). Als de Eurostat-categorieën worden gebruikt, betekent dit dat mogelijke dubbeltellingen worden vermeden. Relevante Eurostat-definities Finaal energieverbruik (Code B_101700) betreft energie die aan de eindafnemer geleverd is voor om het even welk energiegebruik. Het is de som van finaal energieverbruik industrie (Code B_101800), finaal energieverbruik - transport (Code B_101900) en finaal energieverbruik - huishoudens, handel, enz. (Code B_102000). Finaal energieverbruik industrie (Code B_101800) heeft betrekking op het verbruik in alle industriële sectoren met uitzondering van de "Energiesector" (zie Code B_101300). De hoeveelheden brandstof die omgezet worden in de elektriciteitscentrales van industriële zelfopwekkers en de hoeveelheden cokes die omgezet worden in hoogovengas maken geen deel uit van het totale industriële verbruik, maar van de input bij omzettingen, (zie Codes B_101022, Input bij zelfopwekkers - warmtekrachtcentrales en Code B_101006, Input bij hoogoveninstallaties). Finaal energieverbruik transport (Code B_101900) betreft het verbruik bij alle types van transport,d.w.z. trein-, weg- en luchtvervoer en de binnenvaart. Finaal energieverbruik huishoudens, handel, enz. (Code B_102000) heeft betrekking op de hoeveelheden die verbruikt worden door particuliere huishoudens (Code B_102010), diensten (Code B_102035), landbouw/bosbouw (Code B_102030), visserij (Code B_102040) en nietgespecificeerde sectoren (Code B_102040). Tot slot heeft, voor informatieve doeleinden, het finale niet-energetische verbruik (Code B_101600) ook betrekking op het gebruik van energieproducten voor niet-energetische doeleinden. Het is de som van het finale niet-energetische verbruik in de chemiesector (Code B_101601) en in niet-chemische industrieën (Code B_101602). 9. Op die manier wordt er met, bijvoorbeeld, de volgende categorieën automatisch geen rekening gehouden bij de berekening: finaal niet-energetisch verbruik (Code B_101600); input bij zelfopwekkers - warmtekrachtcentrales (Code B_101022); 4

input bij hoogoveninstallaties (Code B_101006); elektriciteit die gebruikt wordt om het energiesysteem in evenwicht te houden en die niet op het niveau van de eindafnemer toekomt. 10. Het gebruik van elektriciteit voor elektrische auto's en energie opgewekt door huishoudens voor hun eigen gebruik mag van deze berekening worden uitgesloten. De lidstaten moeten echter een methodologie ontwikkelen en moeten dit rechtvaardigen in de kennisgeving aan de Commissie (als bedoeld in bijlage V, punt 4, onder c)). 11. Er mogen ook andere nationale databronnen worden gebruikt, waaronder data van energieleveranciers, zolang deze dezelfde elementen bevatten en leiden tot vergelijkbare hoeveelheden. Het gebruik van alternatieve statistische bronnen en de verschillen qua resulterende hoeveelheden moet(en) in de kennisgeving aan de Commissie (als bedoeld in bijlage V, punt 4, onder c)) worden uitgelegd en gerechtvaardigd. 12. Indien de gegevens voor 2012 niet beschikbaar zijn wanneer de lidstaten de Commissie een kennisgeving met betrekking tot artikel 7 moeten toezenden (d.w.z. eind 2013), mogen er deskundige ramingen worden gebruikt die dan in de kennisgeving aan de Commissie (als bedoeld in bijlage V, punt 4, onder c)) gerechtvaardigd moeten worden. Als er echter op het moment dat de officiële gegevens beschikbaar zijn, aanzienlijke verschillen blijken te bestaan tussen de geraamde en de eigenlijke cijfers, moeten de te besparen hoeveelheden worden aangepast aan de werkelijk geregistreerde cijfers. B2. Hoe moet de totale hoeveelheid in de verplichtingsperiode van zeven jaar te bereiken energiebesparing worden berekend 13. In de volgende stap wordt het gemiddelde cijfer van 2010, 2011 en 2012 vermenigvuldigd met 1,5%, om de 'nieuwe' jaarlijks te besparen hoeveelheid te berekenen. Bovendien wordt er, met het oog op het begrip 'levensduur', als bedoeld in bijlage V, punt 2, onder e), van uitgegaan dat elke afzonderlijke energiebesparende actie niet alleen in het jaar van uitvoering besparingen oplevert, maar ook in de volgende jaren tot aan 2020. Hierdoor moet de vereiste hoeveelheid aan besparingen elk jaar 'gecumuleerd' worden (indien dit niet gebeurt, zouden de acties van één jaar al kunnen volstaan om te voldoen aan het volledige besparingseis). De totale hoeveelheid die bereikt moet worden over de hele periode is daarom de som van de volgende cumulatieve percentages: voor 2014 1,5%, 2015 3%, 2016 4,5%, 2017 6%, 2018 7,5%, 2019 9%, 2020 10,5%. 14. Als een lidstaat bijvoorbeeld een energieverbruik heeft van 102 miljoen ton olie-equivalent (Mtoe) in 2010, 98 Mtoe in 2011 en 100 Mtoe in 2012, dan geeft dit een gemiddelde van 100 Mtoe voor de drie jaar vóór 1 januari 2013. De totale hoeveelheid vereiste besparingen voor deze lidstaat voor het jaar 2014, voortvloeiend uit de toepassing van artikel 7, is op die manier (100 x 1,5% x 1 jaar) = 1,5 Mtoe. De totale vereiste hoeveelheid voor het jaar 2015 is dus (100 x 1,5% x 2 jaar) = een cumulatieve 3 Mtoe. Er kunnen gelijkaardige berekeningen worden uitgevoerd voor elk jaar dat erop volgt, tot aan het jaar 2020, waarin de totale vereiste hoeveelheid (100 x 1,5% x 7 jaar) = 10,5 Mtoe zal bedragen. Dit houdt in dat de totale hoeveelheid aan bespaarde energie over de hele periode van zeven jaar 42,0 Mtoe zal bedragen, d.w.z.: 5

Jaar Energiebesparingen [Mtoe] Totaal 2014 1,5 1,5 2015 1,5 1,5 3,0 2016 1,5 1,5 1,5 4,5 2017 1,5 1,5 1,5 1,5 6,0 2018 1,5 1,5 1,5 1,5 1,5 7,5 2019 1,5 1,5 1,5 1,5 1,5 9,0 2020 1,5 1,5 1,5 1,5 1,5 1,5 10,5 Totaal 42,0 Mtoe B3. Hoe moeten de vereiste energiebesparingen worden gespreid over de verplichtingsperiode van zeven jaar 15. Als er verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie worden toegepast, hoeft er geen verslag te worden uitgebracht over hoe de inspanning verspreid is over de verplichtingsperiode aangezien er in de laatste zin van artikel 7, lid 1, alleen wordt bepaald dat: 'De lidstaten beslissen hoe de in de tweede alinea bedoelde hoeveelheid aan nieuwe besparingen over de periode moet worden verdeeld'. De lidstaten moeten echter wel bepalen hoe de besparingen over de periode zullen worden verdeeld. Eén lidstaat kan er bijvoorbeeld voor kiezen om de besparingen lineair te verhogen gedurende de periode; een andere lidstaat kan beslissen later te starten en meer besparingen te eisen tegen het midden/einde van de periode. 16. Als er alternatieve beleidsmaatregelen (overeenkomstig artikel 7, lid 9) en/of een nationaal fonds voor energie-efficiëntie (overeenkomstig artikel 20, lid 6) worden gebruikt, moeten er ten minste twee tussendata worden vastgesteld, zoals vereist overeenkomstig artikel 7, lid 10, onder a): 'Onverminderd lid 11, voldoen de beleidsmaatregelen die worden genomen op grond van lid 9, tweede alinea, en artikel 20, lid 6, aan de volgende criteria: a) in de beleidsmaatregelen worden ten minste twee tussendata tot 31 december 2020 vastgesteld, wat ertoe leidt dat het in lid 1 vastgestelde ambitieniveau wordt bereikt;' Er moet verslag worden uitgebracht over de lengte van deze periodes en de te realiseren besparingen, zoals vereist bij bijlage V, punt 4, onder c) en d): '4. Kennisgeving betreffende de methode De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 5 december 2013 in kennis van de bijzonderheden van de methode die zij voorstellen voor de uitvoering van de verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie en voor de toepassing van artikel 7, lid 9, en artikel 20, lid 6. Uitgezonderd in geval van belastingen bevat deze kennisgeving bijzonderheden omtrent: [...] 6

c) het niveau van het streefcijfer voor energiebesparing of de besparingen die naar verwachting zullen worden gerealiseerd over de volledige en de intermediaire perioden;' Er zijn geen voorschriften voor de lengte van deze intermediaire periodes en voor het besparingsniveau dat bereikt moet worden. B4. Welke in artikel 7, lid 2, bedoelde opties kunnen er worden gebruikt en in welke mate? 17. In artikel 7, leden 2 en 3, wordt het volende bepaald: '2. Onverminderd lid 3, kan elke lidstaat: a) bij de in de tweede alinea van lid 1 bedoelde berekening voor 2014 en 2015 de waarde 1%, voor 2016 en 2017 de waarde 1, 25% en voor 2018, 2019 en 2020 de waarde 1,5% hanteren; b) de gehele of een deel van de verkoop, per volume, van de energie die gebruikt wordt in de industriële activiteiten, vermeld in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG, buiten de berekening houden; c) toestaan dat energiebesparingen die gerealiseerd zijn in de sectoren omzetting, transport en distributie van energie, met inbegrip van infrastructuur voor efficiënte stadsverwarming en -koeling, voortvloeiend uit de naleving van de voorschriften van artikel 14, lid 4, artikel 14, lid 5, onder b), en artikel 15, leden 1 tot en met 6 en 9, worden afgezet tegen de energiebesparingen die krachtens lid 1 zijn vereist, en d) besparingen die voortvloeien uit afzonderlijke maatregelen die voor het eerst worden uitgevoerd sedert 31 december 2008, en die in 2020 nog steeds effect hebben en meet- en controleerbaar zijn, afzetten tegen de in lid 1 bedoelde energiebesparingen. 3. De toepassing van lid 2 leidt niet tot een verlaging met meer dan 25% van de in lid 1 bedoelde energiebesparingen. De lidstaten die gebruikmaken van lid 2 stellen de Commissie uiterlijk op 5 juni 2014 daarvan in kennis; deze kennisgeving bevat tevens de in lid 2 genoemde toe te passen elementen, alsmede een berekening van de effecten daarvan op de in lid 1 bedoelde hoeveelheid energiebesparingen.' Hieruit vloeit voort dat er een aantal mogelijkheden is om rekening te houden met bepaalde nationale omstandigheden en dat er een lagere hoeveelheid aan besparingen bij eindenergiegebruik vereist kan worden gedurende de periode van zeven jaar. 18. In de tekst worden de volgende vier opties vermeld: a. berekening gebaseerd op een lagere jaarlijkse besparingswaarde; b. volledige of gedeeltelijke uitsluiting van de ETS-industrie; c. meerekenen van bepaalde energiebesparingen van de sectoren voor energieomzetting en -transmissie; en/of 7

d. vroegere acties na het einde van 2008 die nog altijd besparingen opleveren in 2020. De opties a en b houden verband met tot de totale vereiste hoeveelheid energiebesparingen - zie onderstaande voorbeelden. De laatste twee opties, c en d, houden verband met de vraag welke energiebesparingen er meegeteld mogen worden om de vereiste hoeveelheid energiebesparingen te bereiken. Bijvoorbeeld: Als een lidstaat uitsluitend gebruik maakt van de optie beschreven in artikel 7, lid 2, onder a), waarbij er wordt gerekend met lagere waarden (1,0% voor 2014 en 2015, 1,25% voor 2016 en 2017, en 1,5% voor 2018, 2019 en 2020), zal de totale hoeveelheid aan besparingen, gerealiseerd over de periode van zeven jaar, de som bedragen van de volgende cumulatieve percentages: voor 2014 1,0%, 2015 2,0%, 2016 3,25%, 2017 4,5%, 2018 6,0%, 2019 7,5%, 2020 9,0%. Voortvloeiend uit het bovenstaande voorbeeld in afdeling B2, bedraagt de vereiste hoeveelheid besparingen over de periode van zeven jaar, 33,25 Mtoe (en niet 42,0 Mtoe). Als een lidstaat uitsluitend gebruik maakt van de optie beschreven in artikel 7, lid 2, onder b), en de industrieën die gebruik maken van de EU-regeling voor de emissiehandel (ETS-industrieën) geheel of gedeeltelijk uitsluit uit de berekening overeenkomstig artikel 7, lid 1, moet de lidstaat bepalen welke volumes geleverde of verkochte energie er gebruikt worden voor deze industriële activiteiten. Deze berekening neemt als startpunt de energie die wordt gebruikt voor de in bijlage I van de ETS-richtlijn 2 vermelde activiteiten en die wordt vermeld in de Eurostat-definitie van finaal energieverbruik (Code B_101700). Van deze hoeveelheid moet de energie die gebruikt wordt voor de volgende in bijlage I van de ETS-richtlijn vermelde 'energie-activiteiten' worden afgetrokken: stookinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW (met uitzondering van installaties voor het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of huishoudelijk afval); aardolieraffinaderijen; cokesovens en de energie die gebruikt wordt in de luchtvaart 3. Vervolgens moet de lidstaat deze berekende hoeveelheid finale energie geheel of gedeeltelijk aftrekken van de berekening, ervoor zorgend dat het resultaat na de aftrekking niet lager is dan 75% van wat het zou geweest zijn als het berekend was overeenkomstig afdeling B2 (d.w.z. dat in dit voorbeeld de verlaging niet meer mag bedragen dan 10,5 Mtoe en dat de vereiste hoeveelheid aan besparingen niet kleiner mag zijn dan 31,5 Mtoe). Als een lidstaat uitsluitend gebruik maakt van de optie beschreven in artikel 7, lid 2, onder c), en bepaalde energiebesparingen uit de sectoren voor energieomzetting en -transmissie meetelt bij de vereiste besparingshoeveelheid die tijdens de periode moet worden gerealiseerd, mag deze hoeveelheid niet meer bedragen dan 25%, zijnde, in het 2 Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap zoals gewijzigd bij de Richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 en tot wijziging van de Richtlijn 96/61/EG van de Raad, PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32. 3 Anderzijds, om de hoeveelheden energieverbruik in de niet-ets-industrieën vast te stellen, kan het gerapporteerde cijfer van het finale energieverbruik voor de desbetreffende industriële sector vermenigvuldigd worden met de ETS/niet-ETS-verhouding van broeikasgasemissies, zoals aangegeven in de broeikasgasinventarissen. 8

voorbeeld van afdeling B2, niet meer dan 10,5 Mtoe (de afzonderlijke acties die overeenkomstig punt c) zijn toegestaan, worden geanalyseerd in afdeling D2 hieronder). Als een lidstaat uitsluitend gebruik maakt van de optie beschreven in Artikel 7, lid 2, onder d), en 'vroegere acties' meetelt bij de vereiste hoeveelheid besparingen die over de periode moet worden gerealiseerd, dan mogen besparingen van afzonderlijke acties die uitgevoerd werden na het einde van 2008 en die nog altijd energiebesparingen zullen opleveren in 2020, worden meegeteld. Deze hoeveelheid mag niet meer bedragen dan 25%, dus in het voorbeeld van afdeling B2, niet meer dan 10,5 Mtoe. 19. Er is geen beperking op de keuze van de lidstaten of op de combinatie van deze vier opties, behalve dat, overeenkomstig artikel 7, lid 3, de som van alle geselecteerde opties niet mag leiden tot een verlaging van meer dan 25% van de in artikel 7, lid 1, bedoelde energiebesparingen. Zo kan een lidstaat bijvoorbeeld de vereiste hoeveelheid besparingen verminderen met 5,25 Mtoe door de gedeeltelijke uitsluiting van de ETS-industrieën en kan zij een besparing van 36,75 Mtoe over de periode eisen. De lidstaat kan er ook voor kiezen de besparing van 5,25 Mtoe die voortvloeit uit afzonderlijke acties na het einde van 2008 en die nog altijd energiebesparingen opleveren in 2020, mee te tellen. C. WELKE BELEIDSINSTRUMENTEN EN WELKE CRITERIA? 20. Er moet rekening worden gehouden met de volgende vragen om te bepalen welke beleidsmaatregelen er toegepast zullen worden om te voldoen aan de voorschriften van artikel 7: 1. Welke beleidsmaatregelen of combinaties ervan zullen er worden toegepast? 2. Aan welke criteria moet bij het ontwerp van die beleidsmaatregelen worden voldaan? 3. Is dubbeltelling van energiebesparingen toegestaan voor de toepassing van artikel 7? C1. Welke beleidsmaatregelen of combinaties ervan zullen er worden toegepast? 21. In artikel 7 wordt er bepaald dat de vereiste hoeveelheid energiebesparingen gerealiseerd moet worden door nationale verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie of door de toepassing van andere 'beleidsmaatregelen'. Deze beleidsmaatregelen moeten worden ontworpen om 'energiebesparingen op eindgebruik' 'door eindafnemers' te behalen (als bedoeld in artikel 7, leden 1 en 9, en worden gedefinieerd als 'een instrument van regulerende, financiële of fiscale aard, of gebaseerd op vrijwillige deelneming of bedoeld voor informatieverstrekking, dat formeel in een lidstaat is ingesteld en wordt toegepast teneinde een kader, vereiste of prikkel tot stand te brengen die de marktdeelnemers ertoe aanzet energiediensten te verstrekken en aan te kopen en andere maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie te nemen' (artikel 2, punt 18). Deze formulering sluit beleidsmaatregelen uit die oorspronkelijk bedoeld waren om beleidsdoelstellingen te ondersteunen die niet te maken hebben met energie-efficiëntie of energiediensten, alsook beleid dat besparingen op eindgebruik oplevert, maar die niet door eindafnemers behaald werden. 9

Voorbeelden van dergelijke beleidsmaatregelen zijn de aanleg van nieuwe wegen om verkeerscongestie op te lossen, verschillende lasten voor energienetwerken of teruglevertarieven. 22. Wat de keuze van beleidsmaatregelen betreft, gaat het in de richtlijn om verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie (beschreven in artikel 7, leden 1 tot en met 8) of 'andere' beleidsmaatregelen (beschreven in artikel 7, leden 9 tot en met 11, en artikel 20, lid 6). In de eerste en tweede alinea van artikel 7, lid 9, wordt bepaald dat om het even welke combinatie van beleidsmaatregelen mogelijk is, zolang er maar een 'gelijkwaardig resultaat' wordt bereikt. 23. De verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie zijn verplichte door een lidstaat vastgestelde regelingen die de energieleveranciers ertoe verplichten besparingen door eindafnemers te bewerkstelligen. Bepalingen die relevant zijn voor de vaststelling en uitvoering van de verplichtingsregelingen zijn terug te vinden in artikel 2, punt 14, punt 18 tot en met 22, en punt 24; artikel 7, lid 1 en lid 4 tot en met 8; en bijlage V, punt 1, 2 en 4. Relevante bepalingen kunnen ook worden gevonden in artikel 18, lid 3. De energieleveranciers die gebonden zijn aan verplichtingen onder deze regelingen zijn 'aan verplichtingen gebonden partijen' en worden door elke lidstaat aangewezen, op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, onder de energiedistributeurs en/of detailhandelaars in energie die op zijn grondgebied actief zijn (artikel 7, lid 4). Distributeurs of detailhandelaars van vervoersbrandstoffen die op het grondgebied van de lidstaat actief zijn, mogen ook inbegrepen worden, ongeacht of de energie die gebruikt wordt in de vervoersector inbegrepen is in de berekening overeenkomstig artikel 7, lid 1, en ongeacht of afzonderlijke acties in de vervoersector in de regelingen mogen worden meegeteld. Zoals uitgelegd in afdeling B3, moeten lidstaten bepalen hoe de berekende hoeveelheid aan energiebesparingen verspreid zal worden over de verplichtingsperiode. Om de aan verplichtingen gebonden partijen flexibiliteit te bieden wat de manier betreft waarop ze de vereiste besparingen realiseren, kunnen de lidstaten hen toestaan energiebesparingen mee te laten tellen van leveranciers van energiediensten of van derde partijen, mits er voor deze besparingen een goedkeuringsprocedure van kracht is (artikel 7, lid 7, onder b)). De verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie kunnen ook worden gebruikt om sociale doeleinden te realiseren, zoals het aanpakken van energiearmoede (artikel 7, lid 7, onder a)). Overeenkomstig artikel 20, lid 6, kunnen de lidstaten toestaan dat de aan een verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie onderworpen partijen, voldoen aan hun verplichtingen door een bedrag te storten op rekening van het Nationaal Fonds voor Energieefficiëntie. Het bedrag moet gelijk zijn aan de investeringen die de aan verplichtingen gebonden partijen hadden moeten uitgeven om de vereiste besparingshoeveelheden te behalen. 24. De 'andere' of 'alternatieve' beleidsmaatregelen kunnen verschillende vormen aannemen. De volgende opties worden vermeld in artikel 7, lid 9, en in artikel 20, lid 6 (de lijst is nietlimitatief): 10

Energie- of CO 2 -heffingen Dit zijn heffingen, opgelegd door een lidstaat, die leiden tot beperking van het energieverbruik bij de eindverbruiker. Voor deze maatregel relevante bepalingen zijn te vinden in artikel 2, leden 17, 18 en 19, artikel 7, leden 9 tot en met 11, en bijlage V, punt 3 en punt 4. De partij onder deze regelingen is een 'uitvoerende overheidsinstantie', zijnde 'een publiekrechtelijke instantie die verantwoordelijk is voor het uitvoeren of controleren van de belasting op energie of koolstof, de financiële regelingen en instrumenten, fiscale prikkels, normen en standaarden, etikettering van het energieverbruik, opleiding of onderwijs'. Financiële regelingen en instrumenten en fiscale prikkels Dit zijn door een lidstaat opgelegde beleidsmaatregelen die via monetaire en belastingprikkels leiden tot de toepassing van energie-efficiënte technologieën of technieken en die resulteren in een vermindering van het energieverbruik bij de eindgebruiker. Voor deze maatregel relevante bepalingen zijn te vinden in artikel 2, leden 15, 17 en 19, artikel 7, leden 9 tot en met 11, en bijlage V, punt 1, 2 en 4. De partijen onder deze regelingen zijn 'uitvoerende overheidsinstanties'. De monitoring van deze beleidsmaatregel moet uitgevoerd worden door een 'uitvoerende overheidsinstantie' of een 'met de uitvoering belaste partij'. Een 'met de uitvoering belaste partij' is een juridische entiteit met de door een overheid of een andere overheidsinstantie gedelegeerde bevoegdheid om een financieringsregeling te ontwikkelen, te beheren of uit te voeren namens de overheid of een andere overheidsinstantie. In het geval van financiële regelingen of instrumenten mag de financiering ofwel uitsluitend komen uit overheidsbronnen (Europese of nationale) of uit een combinatie van zowel overheidsbronnen (Europese of nationale) als particuliere bronnen (bv. banken, investeringsfondsen, pensioenfondsen) die expliciet de realisatie van afzonderlijke acties tot doel hebben welke leiden tot besparingen op het eindgebruik 4. Nationaal Fonds voor energie-efficiëntie Dit kan om het even welk fonds zijn dat door een lidstaat is opgericht met als doel nationale initiatieven voor energie-efficiëntie te ondersteunen. Relevante bepalingen met betrekking tot de oprichting en werking van deze fondsen zijn terug te vinden in artikel 2, leden 15, 17 en 19, artikel 7, leden 9 tot en met 11, artikel 20, lid 6, en bijlage V, punt 1, 2 en 4. De monitoring van deze beleidsmaatregel moet worden uitgevoerd door een 'uitvoerende overheidsinstantie' of een' 'met de uitvoering belaste partij'. Voor de toepassing van artikel 7 mag de financiering ofwel uitsluitend komen uit overheidsbronnen (Europese of nationale) of uit een combinatie van zowel overheidsbronnen (Europese of nationale) als particuliere bronnen (bv. banken, investeringsfondsen, pensioenfondsen, aan verplichtingen gebonden partijen), die expliciet de realisatie van afzonderlijke acties tot doel hebben welke leiden tot besparingen op het eindgebruik 5. Regelingen en vrijwillige overeenkomsten Dit zijn door een lidstaat opgelegde beleidsmaatregelen die leiden tot de toepassing van energie-efficiënte technologieën of technieken en die resulteren in een vermindering van het energieverbruik bij de eindgebruiker. Dit kunnen juridisch bindende maatregelen zijn 4 Met betrekking tot de Europese financiering, moet er worden opgemerkt dat lidstaten ten minste 20% van de toewijzing van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling voor 2014-2020 in meer ontwikkelde regio's, 15% in overgangsregio's en 10% tot 12% in minder ontwikkelde regio's moeten toewijzen aan hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. 5 Ibid 4. 11

die specifieke technologieën, technieken of vrijwillige overeenkomsten voor energieefficiëntie opleggen, waarbij de deelnemers - de industrie of lokale overheden - zich verbinden tot bepaalde acties. Relevante bepalingen met betrekking tot de vaststelling en werking van deze beleidsmaatregelen zijn terug te vinden in artikel 2, leden 16, 18 tot en met 19, artikel 7, leden 9 tot en met 11 en bijlage V, punt 1, 2 en 4. De deelnemers aan deze beleidsinstrumenten worden 'deelnemende partijen' genoemd en bestaan uit 'ondernemingen of overheidsinstanties die zich ertoe hebben verbonden bepaalde doelstellingen te bereiken in het kader van een vrijwillige overeenkomst, of die onder een beleidsinstrument van nationale regelgeving vallen'. Standaarden en normen Dit zijn door een lidstaat opgelegde beleidsmaatregelen (zoals bouwvoorschriften, minimumprestatie-eisen voor procedures) met als doel de energie-efficiëntie van bijvoorbeeld producten, diensten, gebouwen en voertuigen te verbeteren. Standaarden en normen die 'bindend en van toepassing zijn in lidstaten krachtens het Unierecht' tellen niet mee; dit wordt verder uitgelegd in de onderstaande punten 34 en 36. Voor deze maatregel relevante voorschriften zijn te vinden in artikel 2, leden 17, 18 en 19, artikel 7, leden 9 tot en met 11, en bijlage V, punt 1, 2 en 4. De partijen onder deze regelingen zijn 'uitvoerende overheidsinstanties'. Energie-etiketteringsregelingen Dit zijn door een lidstaat vastgestelde etiketteringsregelingen, met uitzondering van die regelingen die bindend en van toepassing zijn in die lidstaat krachtens het Unierecht (besparingen bijvoorbeeld die voortvloeien uit de loutere invoering van een energie-etiket als voorgeschreven bij de energie-etiketteringsrichtlijn 6 tellen niet mee 7 ). Bepalingen die relevant zijn met betrekking tot de opstelling en tenuitvoerlegging hiervan zijn te vinden in artikel 2, leden 17, 18 en 19, artikel 7, leden 9 tot en met 11, en bijlage V, punt 1, 2 en 4. Er moet worden opgemerkt dat de effecten van een dergelijke etikettering zorgvuldig in overweging moeten worden genomen, zodat er een verband kan worden gelegd tussen het etiket en de afzonderlijke acties die eraan toewijsbaar zijn. Opleiding en onderwijs, waaronder programma's op het gebied van energieadvies Dit zijn door een lidstaat vastgestelde beleidsmaatregelen die leiden tot de toepassing van energie-efficiënte technologieën of technieken en die resulteren in een vermindering van het energieverbruik bij de eindgebruiker, door bijvoorbeeld opleidingsprogramma's voor energie-auditors, voorlichtingsprogramma's voor energiebeheerders of programma's op het gebied van energieadvies voor huishoudens. Relevante bepalingen met betrekking tot de vaststelling en tenuitvoerlegging hiervan zijn te vinden in artikel 2, leden 17, 18 en 19, artikel 7, leden 9 tot en met 11, en bijlage V, punt 1, 2 en 4. De monitoring van deze beleidsmaatregel moet gebeuren door een 'uitvoerende overheidsinstantie'. Er moet worden opgemerkt dat de effecten van dergelijke maatregelen zorgvuldig in overweging moeten worden genomen, zodat er een verband kan worden gelegd tussen de opleidingsof onderwijsactiviteit en de afzonderlijke acties die eraan toewijsbaar zijn. 6 Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van energiegerelateerde producten, PB L 153 van 18.6.2010, blz. 1. 7 De energie-etikettering van producten op basis van de energie-etiketteringsrichtlijn kan worden gebruikt als een element van andere alternatieve beleidsmaatregelen (bijv. financiële of fiscale prikkels, energieefficiëntieverplichtingen, vrijwillige overeenkomsten). Volgens de voorschriften van artikel 7 en bijlage V kunnen de effecten van deze alternatieve beleidsmaatregelen worden meegeteld. 12

Andere alternatieve beleidsmaatregelen De lijst van artikel 7, lid 9, is niet-limitatief en er mogen ook andere beleidsmaatregelen worden toegepast. Overeenkomstig de derde zin van de laatste alinea van lid 9 moeten de lidstaten in hun kennisgeving aan de Commissie echter toelichten hoe een gelijkwaardig niveau van besparingen, toezicht en controle wordt bereikt. 25. Om de administratieve lasten te verminderen en te voorzien in een alomvattend beleidskader, mag een lidstaat alle afzonderlijke beleidsmaatregelen met het oog op de tenuitvoerlegging van artikel 7 groeperen in een breed nationaal programma voor energie-efficiëntie (artikel 7, lid 9, en overweging 23). 26. Er mag om het even welke combinatie van de bovenvermelde beleidsinstrumenten worden gebruikt. Door de diverse aard van de uitdagingen voor de verschillende eindgebruiksectoren, kunnen er verschillende beleidsinstrumenten zijn die toegespitst zijn op elk van deze sectoren. Een lidstaat kan bijvoorbeeld een deel van de vereiste besparingen realiseren door middel van een nieuwe of bestaande verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie; een deel door middel van nieuwe of bestaande financiële beleidsinstrumenten voor de woningsector; een deel door middel van overeenkomsten met industriële sectoren; een deel door middel van belastingheffingen (zoals CO 2 -heffingen); een deel door middel van de toepassing van de bepalingen van artikel 8 inzake energie-audits; en een deel door middel van lokale programma's ter promotie van een efficiënter stadsvervoer. Het effect van al deze maatregelen moet worden gekwantificeerd, zoals beschreven in de verschillende afdelingen van deze leidraad. 13

C2. Aan welke criteria moet bij het ontwerp van die beleidsmaatregelen worden voldaan? 27. Het concrete ontwerp van de beleidsmaatregelen om te voldoen aan artikel 7, moet door de lidstaten worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 7 en bijlage V bepaalde basisvoorschriften en criteria. Deze zijn samengevat in de onderstaande tabel. Beleidsmaatregel Criteria waaraan door de beleidsmaatregel moet worden voldaan Relevante artikelen Verplichtingsregelingen voor energieefficiëntie Relevante artikelen Art. 7, lid 1 Leidt tot het behalen van het in art. 7, lid 1, vastgestelde ambitieniveau Kies minstens twee tussendata Duidelijk gedefinieerde verantwoordelijkheid van de aan verplichtingen verbonden partij (OP), met de uitvoering belaste partij (EP), deelnemende partij (PP), uitvoerende overheidsinstantie (IPA) Besparingen bepaald op een transparante manier Besparingen in termen van eind- of primair energieverbruik met toepassing van de conversiefactoren van bijlage IV Besparingen berekend op basis van de punten 1 en 2 van bijlage V Besparingen berekend op basis van punt 3 in bijlage V Jaarlijks rapport van PP, tenzij niet haalbaar Data die verstrekt moet worden door OP, indien vereist Monitoring van de resultaten Controlesysteem Art. 7, lid 1 en lid 10, onder a) Art. 7, lid 10, onder a) Art. 7, lid 4, lid 10, onder b) Art. 7, lid 4, lid 10, onder c) Art. 7, lid 10, onder d) Art. 7, lid 10, onder e) Art. 7, lid 10, onder f) Art. 7, lid 10, onder g) Art. 7, lid 8 Art. 7, lid 6, lid 10, onder h) Art. 7, lid 6, lid 10, Energieen CO 2 - heffingen Art. 7, lid 9, onder a) Regelingen of vrijwillige overeenkomsten Art. 7, lid 9, onder c) Financiële regelingen en fiscale instrumenten, standaarden en normen, energie-etiket, opleiding en onderwijs Art. 7, lid 9, onder b), d), e) en f), en art. 20, lid 6 X OP IPA PP IPA of EP X X X X X X X X X X 14

Beleidsmaatregel Criteria waaraan door de beleidsmaatregel moet worden voldaan Relevante artikelen Verplichtingsregelingen voor energieefficiëntie Energieen CO 2 - heffingen Regelingen of vrijwillige overeenkomsten Financiële regelingen en fiscale instrumenten, standaarden en normen, energie-etiket, opleiding en onderwijs onder i) Data over de jaarlijkse trends, jaarlijks gepubliceerd Art. 7, lid 8, lid 10, onder j Opmerking: geeft aan dat het criterium vereist is voor de bepaalde beleidsmaatregel, X geeft aan dat het criterium niet vereist is voor de bepaalde beleidsmaatregel. ''Art.'' staat voor artikel. C3. Is dubbeltelling van energiebesparingen toegestaan voor de toepassing van artikel 7? 28. De combinatie van verschillende beleidsmaatregelen kan de realisatie van een enkelvoudige afzonderlijke actie tot gevolg hebben. Bij artikel 7, lid 12, wordt er expliciet bepaald dat in dit geval de uit deze afzonderlijke actie voortvloeiende energiebesparingen niet dubbel geteld mogen worden. '12. De lidstaten zien erop toe dat ingeval beleidsmaatregelen of afzonderlijke acties een overlappende werking hebben, de energiebesparingen niet dubbel geteld worden.' De methode die dit moet waarborgen, moet op nationaal niveau worden bepaald en moet gerapporteerd worden overeenkomstig bijlage V, deel 4 onder f), aangaande de berekeningsmethode. D. OP WELKE SECTOREN EN AFZONDERLIJKE MAATREGELEN IS DE ACTIE GERICHT 29. Wanneer wordt bepaald uit welke sectoren en via welke afzonderlijke als resultaat van de beleidsmaatregelen uitgevoerde acties er energiebesparingen geteld kunnen worden, kunnen de volgende vragen aan de orde komen: 1. Zijn er beperkingen met betrekking tot de keuze van sectoren? 2. Vanuit welke afzonderlijke acties kunnen energiebesparingen worden meegeteld? 3. Wanneer moeten de afzonderlijke acties plaatsvinden? D1. Zijn er beperkingen met betrekking tot de keuze van de sectoren? 30. Het doel van artikel 7 is om energiebesparingen bij de 'eindafnemer' te bewerkstelligen (lid 1, tweede zin) en er bestaan geen beperkingen op welke finale energiegebruiksectoren de opgestelde nationale beleidsmaatregelen zich moeten richten om dit artikel ten uitvoer te leggen. Besparingen die voortvloeien uit beleidsmaatregelen in de transportsector en de ETSindustrieën mogen worden meegeteld, zelfs als het energieverbruik van deze sectoren buiten de berekening van de totale hoeveelheid energiebesparingen valt, zoals beschreven in afdeling B1 van deze nota. 31. Bovenop de eindenergiebesparingen, kunnen sommige lidstaten, zoals beschreven in afdeling B4, beslissen zich ook te richten, binnen de bij artikel 7, leden 2 en 3 vastgestelde beperking van 25%, op bepaalde besparingen aan de 'aanbodzijde' van de sectoren omzetting, 15

distributie en transmissie van energie, waaronder efficiënte stadsverwarmings- en -koelingsinfrastructuur (voor details zie punt 38 verderop). D2. Vanuit welke afzonderlijke acties kunnen energiebesparingen worden meegeteld? 32. Om de effecten van de beleidsmaatregelen te kwantificeren, mag er uitsluitend rekening worden gehouden met energiebesparingen die voortvloeien uit echte 'afzonderlijke acties' die het resultaat zijn van de uitvoering van deze beleidsmaatregelen. Besparingen die meegeteld mogen worden, zijn die van afzonderlijke acties die i) energie besparen en ii) ondernomen werden als gevolg van een beleidsmaatregel van een lidstaat. Dit volgt uit de volgende definities van artikel 2: '18. "beleidsmaatregel": een instrument van regulerende, financiële of fiscale aard, of gebaseerd op vrijwillige deelneming of bedoeld voor informatieverstrekking, dat formeel in een lidstaat is ingesteld en wordt toegepast teneinde een kader, vereiste of prikkel tot stand te brengen die de marktdeelnemers ertoe aanzet energiediensten te verstrekken en aan te kopen en andere maatregelen ter verbetering van de energieefficiëntie te nemen; 19. "afzonderlijke actie", een actie die leidt tot controleerbare, meetbare of schatbare verbeteringen van de energie-efficiëntie en die wordt ondernomen als gevolg van een beleidsmaatregel;' 33. Bij bijlage V, punt 2, onder c), is bepaald dat om hiermee rekening te houden: 'c) de activiteiten van de aan verplichtingen gebonden, deelnemende of met de uitvoering belaste partij moeten aantoonbaar bijdragen tot verwezenlijking van de beweerde besparingen;' Uit deze 'materialiteitstest' volgt dat er geen rekening mag worden gehouden met verbeteringen die automatisch uit de EU-wetgeving voortkomen, of met autonome verbeteringen dankzij bijvoorbeeld de marktwerking of technologische ontwikkelingen. Lidstaten mogen acties, die sowieso zouden hebben plaatsgevonden, niet meetellen. De activiteiten van de partijen van nationale overheidssectoren die de beleidsmaatregel implementeren, moeten 'bijdragen' tot de uitvoering van de actie. De term 'bijdragen' betekent dat een betrokken partij moet bijgedragen hebben tot de verwezenlijking van de specifieke afzonderlijke actie in kwestie, en dat de subsidie of betrokkenheid van de aan verplichtingen gebonden, deelnemende of met de uitvoering belaste partij meer moet bedragen dan enkel een minimaal effect bij de beslissing van de eindgebruiker om energieefficiëntie te steunen. De term 'aantoonbaar' betekent dat een lidstaat bewijzen moet kunnen overleggen. 34. Bovenop deze materialiteitstest, geldt overeenkomstig bijlage V, punt 2, onder a), en punt 3, onder a), dat in sommige gevallen uitsluitend besparingen die de minimumvereisten van de EU-wetgeving overschrijden, mogen meetellen. Dit is relevant voor afzonderlijke acties die het gevolg zijn van verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie, alternatieve beleidsmaatregelen en nationale fondsen voor energie-efficiëntie en die in betrekking staan tot bijvoorbeeld de volgende EU-wetten: 16

Voor producten de voorschriften bepaald door uitvoeringsmaatregelen in het kader van de richtlijn ecologisch ontwerp 8 ; Voor nieuwe personenauto's en lichte bedrijfsvoertuigen: de emissienormen zoals bepaald bij de Verordeningen 443/2009 9 en 510/2011 10 ; Voor belastingen: de minimumbelastingniveaus die van toepassing zijn op brandstoffen zoals voorgeschreven bij Richtlijn 2003/96/EG van de Raad tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit 11 of bij Richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde 12. Wanneer deze wetteksten gewijzigd worden of als er nieuwe uitvoeringsmaatregelen aangenomen worden, zullen de nieuwe niveaus van toepassing zijn. 35. Anderzijds, daar waar de vereiste energieprestatie bepaald wordt door nationale beleidskeuzes die niet het gevolg zijn van verplichte en toepasselijke EU-voorschriften, kunnen alle energiebesparingen die voortvloeien uit afzonderlijke acties als gevolg van deze beleidsmaatregelen, toegeschreven worden aan deze afzonderlijke acties. 36. Bovenop de beperkingen, waarnaar wordt verwezen in punt 34, legt de richtlijn extra beperkingen op wat de mogelijkheid betreft om besparingen ten gevolge van bepaalde alternatieve beleidsmaatregelen mee te tellen. Die alternatieve beleidsmaatregelen (andere dan belastingen) worden toegelicht in artikel 7, lid 9, onder d) en e), en zijn: d) standaarden en normen die gericht zijn op de verbetering van de energie-efficiëntie van producten en diensten, waaronder gebouwen en voertuigen, tenzij deze bindend zijn en in de lidstaten van toepassing zijn krachtens het Unierecht; e) energie-etiketteringsregelingen, met uitzondering van de bindende en de in de lidstaten krachtens het Unierecht toepasselijke regelingen;' Met de voorwaarde met betrekking tot 'bindend en in de lidstaten van toepassing krachtens het Unierecht' wordt bedoeld dat als er concrete energieprestatieniveaus of etiketteringsregelingen in de EU-wetgeving zijn opgenomen, de energiebesparingen van afzonderlijke acties die het gevolg zijn van een automatische omzetting van deze niveaus, niet beschouwd mogen worden als een alternatieve beleidsmaatregel. Alleen als de vastgestelde nationale niveaus hoger liggen dan de door de EU vereiste niveaus, voor zover dit wettelijk mogelijk is, mag het verschil tussen de verplichte EU-niveaus en de concreet behaalde niveaus worden meegeteld. 8 Richtlijn 2009/125/EC van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (herschikking), PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10. 9 Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto's, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken, PB L 140 van 5.6.2009, blz. 1. 10 Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen, in het kader van de geïntegreerde benadering van de Unie om de CO 2 -emissies van lichte voertuigen te beperken, PB L 145 van 31.5.2011, blz. 1. 11 Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit, PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51. 12 Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, PB L347 van 11.12.2006, blz. 1. 17

Wanneer er ander alternatieve beleidsmaatregelen (zoals financieringsovereenkomsten, fiscale of vrijwillige overeenkomsten) beschikbaar zijn, die de introductie van bijvoorbeeld efficiëntere producten, gebouwen, voertuigen of diensten kunnen versnellen, mogen de volledige uit de afzonderlijke actie voortvloeiende besparingen voor alle punten worden meegeteld, behalve voor de punten in bijlage V, punt 2, onder a), en punt 3, onder a). Voor deze punten gelden de niveaus, als vastgesteld bij de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving en toegelicht in bijlage V, punt 2, onder a), en punt 3, onder a), als minimale startpunten om de energiebesparingen van alle afzonderlijke acties te berekenen. 37. Alle types besparingsmaatregelen voor eindenergie mogen worden meegeteld. 38. In tegenstelling daarmee, mogen er uitsluitend beperkte besparingen van afzonderlijke acties die energie besparen op het vlak van energieopwekking, -omzetting en -transmissie, worden meegeteld. Ten eerste is de hoeveelheid energiebesparingen die voortvloeit uit dergelijke maatregelen beperkt door artikel 7, lid 3, (zoals toegelicht in afdeling B4). Ten tweede moeten deze afzonderlijke acties het gevolg zijn van de tenuitvoerlegging van de voorschriften van artikel 14, lid 4, artikel 14, lid 5, onder b), en artikel 15, leden 1 tot en met 6 en lid 9, van de richtlijn. Samenvattend kan worden gesteld dat energiebesparingen aan de aanbodzijde in de 'bundel van 25%' mogen worden meegeteld als ze voortvloeien uit afzonderlijke acties die gerealiseerd werden ten gevolge van: beleidsmaatregelen van lidstaten om een efficiënte stadsverwarmings- en -koelingsinfrastructuur te ontwikkelen en/of tegemoet te komen aan de ontwikkeling van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en van het gebruik van verwarming en koeling uit afvalwarmte en hernieuwbare energiebronnen; energiebesparingen die worden bereikt wanneer, op basis van een kostenbatenanalyse, een bestaande thermische elektriciteitscentrale met een totaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW in het kader van een ingrijpende renovatie wordt omgebouwd tot een hoogrenderende warmtekrachtcentrale; beleidsmaatregelen van lidstaten om de efficiëntie van transmissie en distributie te verhogen; of beleidsmaatregelen van lidstaten die beheerders van brandstofgestookte installaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van ten minste 50 MW ertoe aansporen om hun jaarlijks netto operationeel rendement te verbeteren. D3. Wanneer moeten de afzonderlijke acties plaatsvinden? 39. Aangezien er 'nieuwe' besparingen vereist zijn, kan niet alles wat lidstaten op enig moment op het vlak van eindenergie-efficiëntie verwezenlijkt hebben, worden meegeteld voor de toepassing van artikel 7. Artikel 7 bevat regels die definiëren welke acties er moeten plaatsvinden om de besparingen te mogen meetellen bij de vereiste hoeveelheid energiebesparingen. 40. Er kunnen twee algemene benaderingen zijn: a) aan de voorschriften van het artikel kan zijn voldaan door middel van nieuwe beleidsmaatregelen. Besparingen uit beleidsmaatregelen die al bestonden voor een gegeven afsluitingsdatum kunnen worden uitgesloten; of 18