Opsporingsbevoegdheden

Vergelijkbare documenten
Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Als er sprake is van een incident op heterdaad (tijdens of kort na plegen) en het gaat om een mishandeling of een bedreiging met mishandeling:

opleiding BOA Wetboek van Strafvordering

Kwalificatiedossier: BOA OV Module 5 Samenwerking en assistentieverlening Toetsvorm: 20 Gesloten vragen Toetsduur: 45 minuten Cesuur: 68%

Toetsmatrijs BOA OV Module 4 Rechtskennis 24 mei 2017

opleiding BOA Wetgeving adhv eindtermen

Gemeentewet. Hoofdstuk IX. De bevoegdheid van de raad. Artikel 151b

Kwalificatiedossier: BOA OV Module 3 Orde, rust en veiligheid Toetsvorm: 20 Gesloten vragen Toetsduur: 45 minuten Cesuur: 68%

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wetsvoorstel tot vaststelling van Boek 2 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering Het opsporingsonderzoek

Conceptwetsvoorstel rechtsbijstand en politieverhoor

Aanhouding en inverzekeringstelling

Voorstel van wet. Artikel 1

Algemene bepalingen. Transactie DDD. Na titel VIII wordt een titel ingevoegd, luidende: TITEL VIIIA BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR JEUGDIGEN.

WvSr De kandidaat kan aan de hand van een gegeven situatie vaststellen of het om een wet in materiële of formele zin gaat.

Toetsmatrijs BOA Basisbekwaamheid rechtskennis 1 januari 2017

Leidraad voor het nakijken van de toets

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Rapport. Een onderzoek naar een klacht over de inbeslagname van een scooter. Oordeel

Beroepshouding. module 2. Sport, dienstverlening en veiligheid

TOEZICHT OPSPORING. Jan Willem van Veenendaal MEC.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Artikel (bewijs van uitoefening inbeslagneming en mogelijkheid tot uitstel)

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Rapport. Datum: 19 september 2005 Rapportnummer: 2005/275

Titel II. Straffen. 1. Algemeen. Artikel 1:11

Protocol huisbezoeken Sociale Zaken / Loket Zorg & Welzijn gemeente Koggenland

ARTIKEL I. Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd: Artikel 54a komt te luiden: Artikel 54a

1.21 Verkeer: dood/zwaar lichamelijk letsel door schuld in het verkeer (art. 6 WVW 1994)

Rapport. Datum: 20 januari 2005 Rapportnummer: 2005/015

Vrijheidsbenemende dwangmiddelen

Citeertitel: Landsbesluit bewaring inbeslaggenomen voorwerpen =====================================================================

Toetsmatrijs Wettelijke Kaders Milieu Specifiek

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

==================================================================== Artikel 1

VOORSTEL VAN WET. Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Toetsmatrijs Wettelijke Kaders Openbare Ruimte Generiek 1 februari 2020

STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID VAN MINISTERS. Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers 1

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Wijzigingen in versie 1.1 ten opzichte van versie 1.0 (d.d. 21 juni 2016) van de toetstermen voor Wettelijke Kaders Milieu Specifiek:

==================================================================== Artikel 1

Examencommissie Milieu Status: Vastgesteld. Kennisonderdeel Toetsvorm Hulpmiddelen Duur Cesuur

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Protocol Huisbezoeken in het kader van de WWB

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wet op de bijzondere opsporingsdiensten Geldend van t/m heden

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van, nr. ;

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 19 juli Rapportnummer: 2012/117

Tweede Kamer der Staten-Generaal

U wordt verdacht. * Waar in deze brochure hij staat, kan ook zij worden gelezen.

STRAFRECHTELIJKE OPSPORING of HET BESTUURS- EN STRAFRECHTELIJK TRAJECT: ALGEMENE VERSCHILLEN

(zie A 9 onder 2.3.2).

Toetsmatrijs Wettelijke Kaders Openbare Ruimte Generiek 1 april 2018

WKPV I Lesboek 2018/2019

INHOUD. 103 Fiscale fraude / Ten geleide / 1

PROTOCOL HUISBEZOEK. 1. Inleiding

Deze brochure 3. Aanhouding en verhoor 3. Inverzekeringstelling 4. De reclassering 5. Verlenging van de inverzekeringstelling of niet 5

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wetsvoorstel tot vaststelling van Boek 1 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering Strafvordering in het algemeen

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/222

ARTIKEL I. Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd: Artikel 54a komt te luiden: Artikel 54a

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Binnentreden Pagina s 79 t/m 84

Artikel 1 2. Artikel 2

ONDERZOEK AAN HET LICHAAM EN MAATREGELEN IN HET BELANG

U wordt verdacht. Inhoud

ECLI:NL:HR:2003:AH9998

Zakboekenpolitie.com

Toetsmatrijs Wettelijke Kaders Onderwijs Generiek 1 februari 2020

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

Inhoudsopgave. Voorwoord 13. Aanbevolen literatuur 15. Afkortingenlijst 17. Hoofdstuk 1 Inleiding 19

Eerste Kamer Staten-Generaal 1

HET BESTUURS- EN STRAFRECHTELIJK TRAJECT: ALGEMENE VERSCHILLEN

ARRESTANTENVERZORGING. Juridische aspecten De politie Het strafproces Verzorging Ethiek

Inhoud. Beveiliger. Wettelijke kaders. Inhoud

VOOR RECHTSPRAAK NEDERLANDSE VERENIGING. De Minister van Veiligheid en Justitie Mr. l.w. Opstelten Postbus EH DEN HAAG.

Draaiboek voor de toepassing van de Algemene wet op het binnentreden, Juni 2004

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

PENAL CODE: Artikel 2 1

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wijziging van de Scheepvaartverkeerswet en de Binnenvaartwet in verband met de invoering van de ontzegging van de vaarbevoegdheid

Zakboekenpolitie.com

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds BELEID OM Raadsman bij verhoor per 1 maart 2016

No.W /II 's-gravenhage, 28 november 2014

A 2002 N 74 PUBLICATIEBLAD IN NAAM DER KONINGIN! DE GOUVERNEUR van de Nederlandse Antillen,

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Hoofdstuk 1: Het recht van de verdachte op toegang tot rechtsbijstand

OMGAAN MET OPSPORINGSVERZOEKEN ARNOUD ENGELFRIET, M.SC., M.A. PARTNER, ICTRECHT ADVIESBUREAU

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN. Artikel 1

Inhoudsopgave. 3 Materieel strafrecht: opzet en schuld Inleiding 45

BESCHIKKING INZAKE VERZOEK EX ARTIKEL 475 Jo 460 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie:

Opsporingsbevoegdheden Geactualiseerd op 3 maart 2014 1. Inleiding Tijdens een opsporingsonderzoek worden door de opsporingsambtenaar opsporingsbevoegdheden toegepast. Bij het uitoefenen van een opsporingsbevoegdheid zal er op zijn minst sprake moeten zijn van een verdachte of van een verdenking dat een strafbaar feit is gepleegd of wordt gepleegd. Een opsporingsambtenaar mag niet naar eigen inzichten gebruik maken van een bevoegdheid. Als een opsporingsambtenaar een opsporingsbevoegdheid wil toepassen, moet deze bevoegdheid zijn geregeld in een wet. Opsporingsbevoegdheden staan omschreven in het Wetboek van Strafvordering en in bijzondere wetten. Het opsporingsonderzoek staat onder gezag van een officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen. Onder opsporing wordt verstaan alle handelingen die door een opsporingsambtenaar worden ondernomen, wanneer er feiten en/of omstandigheden zijn dat een strafbaar feit is gepleegd of wordt gepleegd. Wetmatig Aan de opsporingsambtenaar zijn bevoegdheden toegekend om hem in staat te stellen om zijn taak te vervullen. Hij moet hierbij niet afhankelijk zijn van de wil of medewerking van een betrokkene. Een opsporingsbevoegdheid wordt wetmatig toegepast als de opsporingsambtenaar gronden heeft uit een wet waarop zijn optreden berust. Rechtmatig Het optreden van een opsporingsambtenaar dient te voldoen aan de beginselen van een behoorlijke procesorde. Subsidiariteitsbeginsel Het subsidiariteitsbeginsel houdt in dat de opsporingsambtenaar zijn doel moet zien te bereiken op een manier die het minst ingrijpend is voor een betrokkene. Proportionaliteitsbeginsel Het proportionaliteitsbeginsel houdt in dat de opsporingsambtenaar rekening houdt met de mate waarin hij zijn opsporingsbevoegdheid uitoefent. De bevoegdheid of het aangewende middel moet in verhouding staan tot het doel. Fair-playbeginsel De opsporingsambtenaar moet voor het bereiken van zijn doel de betrokkene eerlijk behandelen. De opsporingsambtenaar moet de betrokkene geen beloften doen of trucs uithalen om zijn doel te bereiken.

Misbruik van bevoegdheden Dit rechtsbeginsel wordt ook wel detournement de pouvoir genoemd. De opsporingsambtenaar mag geen opsporingsbevoegdheid gebruiken uit de ene wet om een doel uit een andere wet te kunnen bereiken. Onrechtmatig optreden Het niet nakomen van de beginselen van een behoorlijke procesorde, kan voor een rechter een aanleiding zijn om het optreden van een opsporingsambtenaar als onrechtmatig te beoordelen. Er ontstaat dan een vorm van onrechtmatig verkregen bewijs. De rechter kan vervolgens beslissen dat: het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is het bewijs dat onrechtmatig is verkregen wordt uitgesloten voor verdere bewijsvoering strafvermindering wordt toegepast er niets mee gedaan wordt, omdat het onrechtmatig verkregen bewijs geen invloed heeft op de beslissing van de rechter Herhaalde toepassing van een opsporingsbevoegdheid Een opsporingsambtenaar mag een bevoegdheid meerdere keren toepassen op een verdachte als er sprake is van veranderde omstandigheden. Als een verdachte is aangehouden na het plegen van een strafbaar feit, kan de verdachte in vrijheid worden gesteld als er op dat moment weinig of geen bewijs tegen hem is. Als er na verloop van tijd toch nieuwe of veranderde feiten of omstandigheden zijn, die het plegen van dit strafbare feit door deze verdachte kunnen bewijzen, mag deze verdachte weer voor hetzelfde strafbare feit worden aangehouden. Voortgezette toepassing van een opsporingsbevoegdheid Als een opsporingsambtenaar tijdens een onderzoek naar een bepaald strafbaar feit feiten en/of omstandigheden ontdekt, die verband houden met een ander of nieuw feit, dan mag hij de opsporingsbevoegdheden gebruiken die verband houden met dit nieuwe feit. Voorbeeld is wanneer een opsporingsambtenaar een woning binnentreedt ter aanhouding van een verdachte (hierbij heeft voldaan aan alle voorwaarden en bepalingen) waarbij in de woning van de verdachte een vuurwapen aangetroffen wordt. Dit is strafbaar gesteld in de Wet Wapens en Munitie, waardoor de opsporingsambtenaar bevoegd is om dit vuurwapen in beslag te nemen.

2. Dwangmiddelen algemeen In het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mensen (EVRM) en de Nederlandse Grondwet is omschreven dat elk persoon recht heeft op privacy. Het maken van een inbreuk op de fundamentele rechten op grond van het EVRM of de Nederlandse Grondwet is alleen toegestaan op de wijze bij de wet voorzien. Artikel 1 Sv Op grond van artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering mag strafvordering alleen plaatsvinden op de wijze bij de wet voorzien en moeten de voorschriften voor de toepassing van bevoegdheden en dwangmiddelen nauwkeurig worden gevolgd. De toepassing van dwangmiddelen dient daarbij te voldoen aan het proportionaliteitsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel. Dwangmiddelen kunnen worden omschreven als middelen die bij een strafrechtelijk onderzoek kunnen worden gebruikt tegen de wil van de verdachte of een betrokkene. Een opsporingsonderzoek kan niet behoorlijk worden ingesteld zonder dat de opsporingsambtenaren beschikken over deze dwangmiddelen. Van een opsporingsambtenaar wordt verwacht dat hij altijd bewust omgaat met de hem toegekende bevoegdheden en dwangmiddelen. Opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen kunnen een inbreuk vormen op een grondrecht Geringe inbreuken op een grondrecht kunnen volgens de Hoge Raad worden gebaseerd op artikel 3 van de Politiewet 2012 en /of artikel 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering. Een zware inbreuk op een grondrecht is gebaseerd op de opsporingsbevoegdheden uit het Wetboek van Strafvordering of bijzondere wetgeving. Vrijwillige toestemming Als de verdachte of een betrokkene de toestemming geeft aan de opsporingsambtenaar om een opsporingsbevoegdheid toe te passen, kan aan de wettelijke vereisten voor het toepassen van een dwangmiddel worden afgezien. Deze toestemming moet bewust en vrijwillig zijn gegeven: Bewust: de verdachte of een betrokkene moet volledig zijn ingelicht om toestemming te kunnen geven; Vrijwillig: de verdachte of een betrokkene moet uit eigen beweging de keuze maken om de toestemming te geven. Hij mag bijvoorbeeld niet worden bedreigd of verkeerd worden ingelicht.

3. Dwangmiddelen lichamelijke integriteit Onderzoek aan de kleding De opsporingsambtenaar, waaronder een hulpofficier van justitie of de officier van justitie, die een verdachte heeft aangehouden, kan deze verdachte aan de kleding onderzoeken. Dit onderzoek heeft de waarheidsvinding, waaronder de inbeslagneming van voorwerpen, tot doel. Voorwaarden Voorwaarden voor het onderzoek aan de kleding: er moet sprake zijn van een aangehouden verdachte tegen de verdachte moeten ernstige bezwaren bestaan De verdachte moet eerst zijn aangehouden, voordat in het belang van het onderzoek een onderzoek aan zijn kleding kan worden ingesteld. Ernstige bezwaren Daarnaast moeten er de zogenaamde ernstige bezwaren bestaan. Dit betekent dat er een meer dan redelijke vermoedens moeten bestaan, oftewel een grote mate van waarschijnlijkheid, dat de verdachte het strafbare feit waarvoor hij is aangehouden heeft begaan. De opsporingsambtenaar is dan bevoegd om de verdachte aan zijn kleding te onderzoeken. Het onderzoek vindt plaats op een besloten plaats en wordt voor zover mogelijk verricht door personen van hetzelfde geslacht als de verdachte. Onderzoek aan of in het lichaam Onderzoek aan het lichaam De hulpofficier van justitie of de officier van justitie voor wie de verdachte wordt geleid of die de verdachte zelf heeft aangehouden, kan bij het bestaan van ernstige bezwaren en in het belang van het onderzoek bepalen dat deze aan het lichaam wordt onderzocht. Het onderzoek aan het lichaam gaat verder dan een onderzoek aan de kleding. Onderzoek aan het lichaam omvat het uitwendig schouwen van de oppervlakte van het gehele lichaam en het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het bovenlichaam. Voorwaarden Voor onderzoek aan het lichaam geldt dat de verdachte moet zijn aangehouden en dat er een grote mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de verdachte het strafbare feit, waarvoor deze werd aangehouden, ook daadwerkelijk heeft begaan. Het onderzoek aan het lichaam wordt verricht op een besloten plaats en voor zover mogelijk door personen van hetzelfde geslacht als de verdachte.

Een onderzoek aan het lichaam hoeft niet te zijn gericht op de inbeslagname van voorwerpen. Dit onderzoek kan ook worden ingesteld om te kijken naar bijvoorbeeld tatoeages en/of verwondingen op het lichaam van de aangehouden verdachte. Onderzoek in het lichaam Bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen een aangehouden verdachte kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bepalen dat de verdachte in zijn lichaam wordt onderzocht. Onder het onderzoek in het lichaam wordt verstaan het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het onderlichaam, röntgenonderzoek, echografie en het inwendig manueel onderzoek van de openingen en de holten van het lichaam. Voorwaarden Het onderzoek in het lichaam wordt uitgevoerd door een arts. Het onderzoek vindt plaats op een besloten plaats en zoveel mogelijk door een arts van het hetzelfde geslacht als de verdachte. Bijvoorbeeld: een onderzoek in het lichaam van een aangehouden verdachte, een zgn. bolletjesslikker, kan plaatsvinden in het belang van het onderzoek bij het plegen van misdrijven in verband met de handel in verdovende middelen. Veiligheidsfouillering Een veiligheidsfouillering bestaat uit het oppervlakkig aftasten van de kleding van een persoon en wordt ingesteld als uit feiten of omstandigheden blijkt dat er een onmiddellijk gevaar dreigt voor het leven of veiligheid van de onderzochte persoon zelf, die van de ambtenaar zelf, of van derden en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar. Dit onderzoek kan worden verricht op elke plaats. Politiebevoegdheid De bevoegdheid tot het uitvoeren van een veiligheidsfouillering hebben de ambtenaren van politie, belast met het uitvoeren van een politietaak en de buitengewoon opsporingsambtenaren aan wie de politiebevoegdheden (het aanwenden van geweld en de veiligheidsfouillering) zijn toegekend. Voor de buitengewoon opsporingsambtenaar geldt dat de politiebevoegdheden staan vermeld op de akte van opsporingsbevoegdheid. Een veiligheidsfouillering is een dwangmiddel, maar wordt beschouwd als een politiebevoegdheid op grond van artikel 7, lid 3 van de Politiewet 2012. Identificatiefouillering Dit is het onderzoek aan de kleding, alsmede aan de voorwerpen, die hij met zich draagt of met zich mee voert, ter vaststelling van de identiteit van de aangehouden of staandegehouden verdachte.

Onderzoek aan kleding De opsporingsambtenaar moet de verdachte na staandehouding of aanhouding vragen naar zijn identiteitsgegevens. Als de verdachte weigert zijn identiteitsgegevens op te geven of in de gevallen dat een opsporingsambtenaar twijfelt aan de juistheid van de door de verdachte opgegeven identiteitsgegevens, kan de opsporingsambtenaar de verdachte aan de kleding onderzoeken. Bij het onderzoek aan de kleding kunnen bescheiden of voorwerpen worden aangetroffen, waarmee de identiteit van de verdachte kan worden vastgesteld. Onderzoek naar voorwerpen Naast het onderzoek aan de kleding kan de opsporingsambtenaar ook onderzoek doen naar voorwerpen die de verdachte bij zich draagt of met zich voert. Deze voorwerpen kunnen zijn bagage, agenda's of portefeuilles. Algemene opsporingsbevoegdheid De bevoegdheid om de verdachte ter identificatie aan de kleding te onderzoeken na staandehouding of aanhouding, komt toe aan iedere algemeen opsporingsambtenaar en aan bepaalde door de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen categorieen van personen, die met de opsporing van het strafbare feit zijn belast. Een buitengewoon opsporingsambtenaar heeft deze bevoegdheid alleen als hij op grond van artikel 7 van de Politiewet 2012 de zogenaamde geweldsbevoegdheden en veiligheidsfouillering mag toepassen. Insluitingsfouillering De insluitingsfouillering is gebaseerd op artikel 9, lid 4 van de Politiewet 2012 en wordt beschouwd als een politiebevoegdheid. Voordat een verdachte wordt ingesloten, wordt hij onderzocht aan en/of in zijn kleding op de aanwezigheid van gevaarlijke voorwerpen. Gevaarlijke voorwerpen De hulpofficier van justitie voor wie de verdachte is geleid, bepaalt welke goederen als gevaarlijk dienen te worden beschouwd. Hiertoe worden in ieder geval gerekend: lucifers, aanstekers, riemen, veters, bretels, halskettingen, scherpe voorwerpen en andere voorwerpen waarmee de verdachte zichzelf of anderen letsel kan toebrengen. Onderzoek van meegevoerde tassen, bagage of aan voorwerpen die de verdachte met zich voert, valt niet onder een insluitingsfouillering. Als bij een insluitingsfouillering voorwerpen worden aangetroffen die vatbaar zijn voor inbeslagneming, kunnen deze ook daadwerkelijk in beslag worden genomen. De fouillering wordt uitgevoerd door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als degene die aan het onderzoek wordt onderworpen. De insluitingsfouillering dient plaats te vinden onder toezicht van de hulpofficier van justitie voor wie de verdachte is geleid.

4. Dwangmiddelen persoonlijke vrijheid Inleiding In artikel 15 van de Grondwet is geregeld dat buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald niemand zijn vrijheid mag worden ontnomen. Staande houden Staande houden van een verdachte Onder staande houden wordt verstaan het ter plaatse houden van een verdachte met als doel om zijn identiteit vast te kunnen stellen. Iedere opsporingsambtenaar is bevoegd om de verdachte staande te houden. De opsporingsambtenaar moet wel bevoegd zijn tot de opsporing van het strafbare feit, waarvoor de verdachte wordt staande gehouden. Identiteitsgegevens De opsporingsambtenaar is bevoegd de verdachte zowel bij ontdekking op heterdaad als buiten het geval van ontdekking op heterdaad staande te houden met als doel de verdachte te vragen naar zijn identiteitsgegevens: naam voornamen geboortedatum en geboorteplaats adres waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven feitelijk woon- of verblijfplaats. De verdachte is niet verplicht om zijn identiteitsgegevens te verstrekken. Als hij zijn identiteitsgegevens verstrekt, moeten dit wel de juiste gegevens zijn. Beperking bewegingsvrijheid Als de opsporingsambtenaar een verdachte staande houdt en hem naar zijn identiteitsgegevens vraagt, kan de opsporingsambtenaar de verdachte kort ter plaatse houden en hem in zijn bewegingsvrijheid beperken. De verdachte moet de staandehouding 'dulden'. Loopt de verdachte weg dan is er geen sprake van het opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering (art. 184 Sr), aangezien het hier niet gaat om een vordering krachtens wettelijk voorschrift. Wel mag de opsporingsambtenaar de verdachte vastpakken, als hij wil weglopen. Als de verdachte zich hiertegen verzet, kan hij zich schuldig maken aan wederspannigheid of verzet op grond van artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht.

Aanhouden Aanhouden is het ontnemen van de vrijheid van de verdachte met als doel hem te geleiden voor de bevoegde organen van politie en justitie. De bevoegdheid tot aanhouding van een verdachte is geregeld in het Wetboek van Strafvordering en wordt verricht met het oog op de waarheidsvinding. De aanhoudingsbevoegdheid is een dwangmiddel waarvoor geldt dat bij de toepassing hiervan moet zijn voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Er moet een bevoegdheid in een wet zijn vastgelegd waarin staat wie en op grond waarvan iemand mag worden aangehouden. Het Wetboek van Strafvordering geeft de bevoegdheid om een verdachte 'in het geval van ontdekking op heterdaad' en 'buiten het geval van ontdekking op heterdaad' aan te houden. Aanhouding bij ontdekking op heterdaad Ontdekking op heterdaad vindt plaats als het strafbare feit wordt ontdekt, terwijl het wordt begaan of terstond nadat het is begaan. Bij ontdekking op heterdaad terstond nadat het strafbare feit is begaan is sprake als het niet wordt ontdekt terwijl het wordt begaan. De ontdekking moet wel worden gedaan kort nadat het het strafbare feit is gepleegd. Een opsporingsambtenaar hoeft niet zelf het strafbare feit te ontdekken. Bij ontdekking op heterdaad kan sprake zijn als een burger het plegen van het strafbare feit ontdekt om vervolgens een opsporingsambtenaar hiervan terstond in kennis te stellen. Geen sprake van ontdekking op heterdaad Op grond van het Wetboek van Strafvordering wordt heterdaad niet langer aanwezig geacht dan kort na ontdekking van het feit. Hierna wordt het ontdekking buiten heterdaad. Als een opsporingsambtenaar een strafbaar feit op heterdaad ontdekt, maar hij is niet in staat om de dader op dat moment op te sporen en aan te houden, blijft het geval van ontdekking op heterdaad niet voor onbeperkte tijd aanwezig. Ontdekking op heterdaad blijft aanwezig als vanaf het ogenblik van ontdekking onafgebroken onderzoek wordt gedaan naar de dader. Indien dit onderzoek wordt onderbroken, er worden geen opsporingsbevoegdheden meer toegepast, is er geen sprake meer van heterdaad. Het is geen vereiste dat de opsporingsambtenaar het onderzoek onafgebroken voortzet. Hij kan zich laten vervangen door andere opsporingsambtenaren. Bevoegdheid tot aanhouding op heterdaad Als een strafbaar feit op heterdaad wordt ontdekt, is een ieder bevoegd om de verdachte aan te houden. Deze bevoegdheid geldt zowel voor de ontdekking op heterdaad van een misdrijf als een overtreding. Met 'een ieder' wordt bedoeld een opsporingsambtenaar en een burger.

Aanhouding door burger Als de aanhouding van een verdachte wordt verricht door een burger, moet deze burger de verdachte onverwijld overdragen aan een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar met daarbij de door deze burger inbeslaggenomen voorwerpen. Deze moet vervolgens handelen alsof hij de verdachte zelf heeft aangehouden. Als de opsporingsambtenaar de verdachte heeft aangehouden of heeft overgedragen gekregen van een burger, zorgt deze ervoor dat de verdachte ten spoedigste wordt voorgeleid bij een officier van justitie of een hulpofficier van justitie. Aanhouding bij ontdekking buiten heterdaad De aanhouding van een verdachte kan worden verricht buiten het geval van ontdekking op heterdaad. Dit kan alleen voor bepaalde strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Bevoegdheid tot aanhouding buiten heterdaad In de gevallen van aanhouding van een verdachte buiten het geval van ontdekking op heterdaad is de officier van justitie op de eerste plaats bevoegd de verdachte aan te houden en hem naar een plaats van verhoor te geleiden. Hij kan ook de opsporing, aanhouding en voorgeleiding van de verdachte bevelen. Kan het optreden van de officier van justitie niet worden afgewacht, dan heeft de hulpofficier van justitie de bevoegdheid de opsporing, aanhouding en voorgeleiding van een verdachte te bevelen. De hulpofficier van justitie heeft dan de verplichting de officier van justitie van de aanhouding kennis te geven. Kan het optreden van een hulpofficier niet worden afgewacht, is elke bevoegde opsporingsambtenaar bevoegd om de verdachte aan te houden buiten het geval van ontdekking op heterdaad. Vervolgens zorgt de opsporingsambtenaar er voor dat de verdachte onverwijld wordt voorgeleid bij een officier van justitie of een hulpofficier van justitie. Dit wordt de getrapte bevoegdheid tot aanhouding buiten het geval van ontdekking op heterdaad genoemd. De burger heeft geen aanhoudingsbevoegdheid bij ontdekking buiten het geval van heterdaad. Strafbare feiten met voorlopige hechtenis In artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering worden de strafbare feiten genoemd waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Voorlopige hechtenis is een vorm van een vrijheidsbeneming die kan worden toegepast door een rechter bij misdrijven waar op de wettelijke omschrijving is gesteld van een gevangenisstraf van vier jaren of meer. Voorlopige hechtenis is een vorm van vrijheidsbeneming bij een bevel tot bewaring, gevangenhouding of gevangenneming.

In artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering zijn enkele misdrijven genoemd waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, maar waarop geen gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, bijvoorbeeld eenvoudige mishandeling, verduistering, bedreiging met een misdrijf. Vaststelling identiteit aangehouden verdachte De opsporingsambtenaar stelt de identiteit van de aangehouden verdachte vast door hem te vragen naar zijn identiteitsgegevens. Ook wordt het identiteitsbewijs van de verdachte onderzocht. Bij twijfel over de identiteit van de verdachte worden op bevel van een officier van justitie of een hulpofficier van justitie een of meer foto's en vingerafdrukken van de verdachte genomen. Bij de verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, wordt van de aangehouden verdachte of van de verdachte die wordt verhoord en niet is aangehouden, een of meer foto's en vingerafdrukken genomen, ook zonder dat er twijfel is over zijn identiteit. Strafrechtsketennummer Nadat de identiteit van de verdachte is vastgesteld wordt hem in de Strafrechtsketendatabank (SKDB) een strafrechtsketennummer (SKN) toegekend. Ophouden voor onderzoek De opsporingsambtenaar heeft na aanhouding van een verdachte de verplichting de verdachte zo snel mogelijk voor te geleiden aan een officier van justitie of een hulpofficier van justitie. Tijdens de voorgeleiding wordt de rechtmatigheid en daarmee ook de wetmatigheid van de aanhouding getoetst. Bij de voorgeleiding wordt de identiteit van de verdachte vastgesteld, voorzover deze nog niet eerder bekend is geworden. De officier van justitie of de hulpofficier van justitie heeft de bevoegdheid te bevelen dat de verdachte voor onderzoek wordt opgehouden. Termijn ophouding Het ophouden voor onderzoek vindt plaats in het belang van het onderzoek. Hieronder wordt ook verstaan het aan de verdachte in persoon uitreiken van een mededeling over een strafzaak, bijvoorbeeld in de vorm van een dagvaarding. De termijn voor het ophouden voor onderzoek is maximaal zes uren en vangt aan op het tijdstip waarop de officier van justitie of de hulpofficier van justitie het bevel tot ophouden voor onderzoek heeft gegeven. De tijd tussen 00.00 en 09.00 uur, de voor de nachtrust bestemde tijd, telt niet mee, behalve als deze tijd wordt gebruikt voor een verhoor van de verdachte of het nemen van maatregelen in het belang van het onderzoek. In de termijn voor het ophouden voor onderzoek wordt de verdachte verhoord. Verlenging ophouden voor onderzoek Als de identiteit van een verdachte binnen de termijn van het ophouden voor onderzoek niet is vastgesteld, kan de officier van justitie of de hulpofficier van justitie bevelen dat de termijn voor het ophouden voor onderzoek met maximaal zes uren wordt verlengd. Ook hier geldt dat de voor de nachtrust bestemde tijd niet meetelt. De termijn voor verlenging van ophouden voor onderzoek mag

alleen worden gebruikt voor het vaststellen van de identiteit van de verdachte. Binnen deze termijn mag de verdachte niet worden gehoord. Een bevel tot verlenging van ophouden onderzoek wordt schriftelijk aan de verdachte uitgereikt en geldt alleen bij de verdenking van een strafbaar feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten. In de gevallen van verdenking van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en waarbij de identiteit van de verdachte niet bekend is, wordt de verdachte in verzekering gesteld. Als na afloop van de verlenging ophouden voor onderzoek de identiteit van de verdachte niet bekend is geworden, wordt de verdachte in vrijheid gesteld. Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt deze van de inhoud van dit schriftelijke bevel tot verlenging van ophouden onderzoek mondeling op de hoogte gesteld, waarbij gebruik kan worden gemaakt van een tolk middels de tolkentelefoon. Rechten van de verdachte Tijdens het ophouden voor onderzoek wordt de verdachte gewezen op het recht om voorgaand aan het eerste inhoudelijke verhoor een raadsman te raadplegen. Dit wordt de consultatiebijstand genoemd. Maatregelen in het belang van het onderzoek Bij verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, kunnen tegen de voor onderzoek opgehouden verdachte in het belang van het onderzoek maatregelen worden bevolen: het maken van foto's en videopnamen het nemen van lichaamsmaten en het maken van afdrukken van de handpalm, de voeten, de tenen, de oren en schoenen van de verdachte het toepassen van een confrontatie het afscheren, knippen of laten groeien van snor, baard of hoofdhaar het dragen van bepaalde kleding of attributen bij confrontatie plaatsen in een observatiecel onderzoek naar schotresten op het lichaam De officier van justitie heeft de bevoegdheid tot het bevelen van maatregelen in het belang van het onderzoek. Tijdens het ophouden voor onderzoek en bij inverzekeringstelling van de verdachte heeft de hulpofficier van justitie deze bevoegdheid als het optreden van de officier van justitie niet kon worden afgewacht. De bevoegdheid tot het geven van een bevel tot het afscheren, knippen of laten groeien van snor, baard of hoofdhaar heeft alleen de officier van justitie.

Het verhoor Verhoor Er is sprake van een verhoor van een verdachte als de opsporingsambtenaar deze verdachte vragen stelt omtrent diens betrokkenheid bij een strafbaar feit. Voorafgaand aan het verhoor wordt de verdachte medegedeeld niet tot antwoorden verplicht te zijn. Dit wordt de cautie genoemd. De verdachte moet op een eerlijke wijze worden verhoord. Een verhorende opsporingsambtenaar of een rechter tijdens een terechtzitting moet zich onthouden van alles wat de strekking heeft een verklaring van de verdachte te verkrijgen, waarvan niet kan worden gezegd dat deze in alle vrijheid is afgelegd. Er mag tijdens een verhoor van een verdachte geen gebruik worden gemaakt van bedreigingen, bedrog of geweld. Er mogen de verdachte geen beloften worden gedaan over een invrijheidstelling of een vermindering van een straf. Verdachte heeft recht op bijstand tolk De verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, is bevoegd zich te laten bijstaan door een tolk. Dit is van toepassing vanaf het eerste moment dat hij wordt aangemerkt als verdachte tot en met de laatste veroordeling waarop geen beroepsprocedures meer mogelijk is. De opsporingsambtenaar is verplicht om de bijstand van een tolk in te roepen bij het verhoor van een verdachte, die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst. Deze verplichting geldt ook voor het verhoor van de verdachte bij de voorgeleiding voor de rechter-commissaris en tijdens het onderzoek ter terechtzitting. De bijstand van een tolk wordt in het proces-verbaal vermeld. Gehoor- of spraakstoornis De verdachte met een gehoor- of spraakstoornis wordt gehoord met bijstand van daartoe geschikt persoon als tolk gebarentaal. Onder een 'daartoe geschikt persoon' wordt mede verstaan een familielid van de verdachte die in staat is de beperkte spraak van de verdachte te vertalen voor de opsporingsambtenaar. Inverzekeringstelling Als de termijn voor het ophouden voor onderzoek onvoldoende is, kan de verdachte in het belang van het onderzoek in verzekering worden gesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan alleen bij een verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.

Belang van het onderzoek Onder belang van het onderzoek wordt ook verstaan: het verhoor van de verdachte de identiteitsvaststelling van de verdachte collusiegevaar het aan de verdachte in persoon uitreiken van mededelingen over een strafzaak, bijvoorbeeld in de vorm van een dagvaarding De verdachte kan door een officier van justitie of een hulpofficier van justitie in verzekering worden gesteld, waarbij deze een bevel tot inverzekeringstelling schriftelijk afgeeft aan de verdachte, nadat hij hem heeft gehoord. De inverzekeringstelling van een verdachte kan alleen plaatsvinden als de verdachte in de gelegenheid is gesteld een raadsman te consulteren (consultatiebijstand). De raadsman, de reclassering en, bij minderjarige verdachten, de Raad voor de Kinderbescherming, worden in kennis gesteld van de inverzekeringstelling. De verdachte wordt in verzekering gesteld voor de duur van maximaal 3 dagen, 3 x 24 uur. Verlenging van de inverzekeringstelling De inverzekeringstelling van de verdachte kan door de officier van justitie in het belang van het onderzoek en bij dringende noodzakelijkheid voor de duur van maximaal 3 dagen, 3 x 24 uur, worden verlengd. Verlenging van de inverzekeringstelling kan plaatsvinden als er aan het einde van de inverzekeringstelling nog geen inbewaringstelling van de verdachte mogelijk is. Bevel tot voorlopige hechtenis Uiterlijk binnen drie dagen en vijftien uur, te rekenen vanaf het tijdstip van de aanhouding van de verdachte wordt de verdachte geleid voor een rechter-commissaris om te worden gehoord. De rechter-commissaris toetst de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling. Hierna kan de rechtercommissaris ambtshalve of op vordering van de officier van justitie een bevel tot bewaring van de verdachte verlenen. Maatregelen in het belang van het onderzoek Binnen de termijn van inverzekeringstelling kunnen de maatregelen in het belang van het onderzoek, zoals ook bij het ophouden voor onderzoek, worden bevolen.

Recht op vertolking en vertaling De verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, is bevoegd zich te laten bijstaan door een tolk. Bij het verhoor door een officier van justitie of een hulpofficier van justitie, voorafgaande aan het uitreiken van een bevel tot inverzekeringstelling, kan gebruik worden gemaakt van een tolk middels een tolkentelefoon. Aan de verdachte wordt een vertaling verstrekt van de relevante onderdelen van het schriftelijke bevel tot inverzekeringsstelling (en de verlenging daarvan) in een voor hem begrijpelijke taal. Als relevante onderdelen van het bevel tot inverzekeringsstelling worden aangemerkt: het strafbare feit; de grond voor de uitvaardiging van het bevel; de datum en tijdstip van afloop van het bevel. 5. Dwangmiddelen plaatsen Inleiding Aan opsporingsambtenaren wordt de bevoegdheid toegekend om voor de uitoefening van hun taak plaatsen te betreden. In een enkel geval is aan de burger de bevoegdheid toegekend om in het belang van de opsporing van strafbare feiten een plaats te betreden. Plaatsen Onder een plaats kan iedere denkbare plaats worden verstaan. Te denken valt aan: een winkel een restaurant of kantine een kantoor of magazijn een tuin, erf of bosperceel een vervoermiddel een woning Deze laatstgenoemde plaats neemt een bijzondere positie in bij de bepaling of een woning mag worden betreden. In de Grondwet is de woning een beschermde plaats. Het is de plaats waar iemand zijn leven leidt en die hij daarom aan zijn persoon verbindt door deze van de buitenwereld af te sluiten. Bij het betreden of binnentreden in een woning is de Algemene wet op het binnentreden van toepassing.

In artikel 12 van de Grondwet is de woning beschermd. Dit houdt in dat een andere plaats dan een woning zonder verdere formaliteiten, door de opsporingsambtenaar, als hij bevoegd is, kan worden betreden. De wet legt de opsporingsambtenaar regels op voor het betreden van plaatsen, andere dan de woning. Bijzonder plaatsen In de Algemene wet op het binnentreden zijn drie bijzondere plaatsen opgenomen, waarvoor regels gelden bij het betreden hiervan. Deze plaatsen zijn: de vergaderruimten van de Staten-Generaal, van de staten van de Provincie van de raad van een gemeente of van enig ander vertegenwoordigend orgaan. de ruimten bestemd voor godsdienstoefeningen of bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard. in ruimten waarin terechtzittingen worden gehouden Gedurende de tijd dat deze ruimten als zodanig in gebruik zijn, mag buiten de ontdekking op heterdaad niet worden binnengetreden. Bij ontdekking van een strafbaar feit op heterdaad heeft de opsporingsambtenaar de bevoegdheid om binnen te treden in de ruimten als deze als zodanig in gebruik zijn. De regels zijn van toepassing op het binnentreden van deze bijzondere plaatsen bij aanhouding en inbeslagneming. Doel De opsporingsambtenaar die een plaats wil betreden moet een doel hebben om deze plaats te kunnen betreden. Voor het betreden van een woning of een andere plaats moet een bevoegdheid of een doel worden gevonden in een wettelijke regeling. In het Wetboek van Strafvordering is het betreden van plaatsen geregeld voor de aanhouding van een verdachte of voor de inbeslagneming van een daarvoor vatbaar voorwerp. Betreden plaatsen ter aanhouding Ontdekking op heterdaad In het geval van ontdekking van een misdrijf op heterdaad is een ieder, dus zowel de opsporingsambtenaar als de burger, voor de aanhouding van de verdachte, bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner en de plaatsen zoals omschreven in artikel 12 van de Algemene Wet op het Binnentreden.

In het geval van ontdekking van een strafbaar feit op heterdaad als, is de opsporingsambtenaar bevoegd voor de aanhouding van de verdachte elke plaats te betreden. Bij het betreden van een plaats ter aanhouding van een verdachte moet degene die de aanhouding wil verrichten zich de volgende vragen stellen: welke plaats wil ik betreden voor de aanhouding van de verdachte ben ik bevoegd tot aanhouding van deze verdachte ben ik bevoegd om deze plaats te betreden voor de aanhouding van de verdachte De bevoegdheid om elke plaats te betreden voor de aanhouding van een verdachte, geldt niet voor de woning zonder toestemming van de verdachte en de drie bijzondere (beschermde) plaatsen, zoals omschreven in de Algemene wet op het binnentreden. De burger mag een plaats betreden voor de aanhouding van een verdachte na ontdekking van een strafbaar feit op heterdaad. Het moet dan wel gaan om een misdrijf en niet een overtreding. Bij ontdekking van een strafbaar feit buiten het geval van heterdaad heeft de burger geen bevoegdheid een plaats te betreden ter aanhouding, immers de burger heeft in de basis al geen bevoegdheid om een verdachte buiten heterdaad aan te houden. Schriftelijke machtiging De opsporingsambtenaar, die een woning wil betreden ter aanhouding van een verdachte zonder toestemming van de bewoner, heeft een schriftelijke machtiging nodig voor het binnentreden in de woning. Deze machtiging wordt afgegeven door de officier van justitie of een hulpofficier van justitie. Het doorzoek van plaatsen ter aanhouding De opsporingsambtenaar is bevoegd, bij ontdekking van een strafbaar feit op heterdaad of bij de verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, om plaatsen te doorzoeking ter aanhouding van een verdachte. Hiervoor heeft de opsporingsambtenaar voorafgaand machtiging nodig van een officier van justitie. Bij dringende noodzakelijkheid kan van een voorafgaande machtiging worden afgezien. Voorwaarde is dan wel dat na doorzoeking van de plaats ter aanhouding van de verdachte de officier van justitie hiervan onverwijld op de hoogte wordt gebracht. Bij afgifte van een machtiging ter doorzoeking van een woning voor de aanhouding van een verdachte is geen afzonderlijke machtiging meer nodig voor het binnentreden van een woning als bedoeld in de Algemene wet op het binnentreden. Betreden plaatsen ter inbeslagneming Bij ontdekking van een strafbaar feit op heterdaad of in het geval van de verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, is de opsporingsambtenaar bevoegd de daarvoor vatbare voorwerpen in beslag te nemen en daartoe elke plaats te betreden. Uit deze wettelijke regeling blijkt dat de opsporingsambtenaar elke plaats mag betreden voor de inbeslagneming van

een daarvoor vatbaar voorwerp bij de ontdekking van elk strafbaar feit, voor zowel een overtreding als een misdrijf. De opsporingsambtenaar moet wel bevoegd zijn voor de opsporing van dat feit. De burger heeft geen bevoegdheid om een plaats te betreden voor de inbeslagneming van een daarvoor vatbaar voorwerp. Onder een plaats vallen alle denkbare plaatsen die kunnen worden betreden. Bij het betreden van een woning neemt de opsporingsambtenaar de bepalingen van de Algemene wet op het binnentreden in acht. Bevriezingsmaatregelen Na het betreden van een plaats voor de inbeslagneming van een daarvoor vatbaar voorwerp, kan het voorkomen dat de opsporingsambtenaar dit voorwerp niet ziet. Om een plaats te doorzoeken kan de opsporingsambtenaar maatregelen nemen die redelijkerwijs nodig zijn om wegmaking, onbruikbaarmaking of beschadiging van het voor inbeslagneming vatbare voorwerp te voorkomen. Deze maatregelen zijn niet omschreven. De opsporingsambtenaar bepaalt welke maatregelen redelijk en noodzakelijk zijn. Het kan nodig zijn om de vrijheid van personen, die zich bevinden op of in de te doorzoeken plaats, te beperken. Bevoegdheid R-C en (H)OvJ De rechter-commissaris is bevoegd om een woning te doorzoeken ter inbeslagneming. Voor de doorzoeking van de andere plaatsen ter inbeslagneming zijn de officier van justitie of een hulpofficier van justitie bevoegd, met uitzondering van een vervoermiddel. Doorzoeken vervoermiddelen De opsporingsambtenaar is bevoegd bij ontdekking van een strafbaar feit op heterdaad of bij verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis ie toegelaten voor de inbeslagneming van een daarvoor vatbaar voorwerp een vervoermiddel te doorzoeken, met uitzondering van het woongedeelte van een voertuig zonder toestemming van de bewoner. De opsporingsambtenaar mag zich de toegang tot dit vervoermiddel verschaffen. Het is hierbij niet van belang of het vervoermiddel is afgesloten. Onder een vervoermiddel worden verstaan alle middelen die bestemd zijn voor het vervoer van personen of goederen verstaan. In het geval dat een doorzoeking van een vervoermiddel noodzakelijk is kan de opsporingsambtenaar zich de toegang verschaffen tot het vervoermiddel. De opsporingsambtenaar kan de bestuurder van een vervoermiddel in het belang van een doorzoeking van dit vervoermiddel vorderen dit vervoermiddel tot stilstand te brengen. Vervolgens kan het vervoermiddel worden doorzocht of naar een aangewezen plaats worden overgebracht. Voor de doorzoeking van het woongedeelte van een vervoermiddel is de rechter-commissaris bevoegd.

Bevel tot uitlevering Bij de verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, zowel op heterdaad als buiten het geval van heterdaad, is de opsporingsambtenaar bevoegd tot het geven van een bevel tot uitlevering van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp. Dit bevel kan worden gegeven aan een persoon, waarvan redelijkerwijs moet worden vermoed dat deze houder is van dit voorwerp. Het bevel tot uitlevering voor de inbeslagneming van een daarvoor vatbaar voorwerp wordt niet gegeven aan de verdachte en kan niet worden gegeven bij de verdenking van een overtreding of een misdrijf waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten. 6. Dwangmiddelen voorwerpen Inbeslagneming Onder inbeslagneming wordt verstaan het onder zich nemen of gaan houden van enig voorwerp ten behoeve van Stravordering. Inbeslagneming is een dwangmiddel dat is gericht tegen goederen en niet tegen personen. Inbeslagneming kan plaatsvinden zonder dat er een persoon bij betrokken is. Het doel van inbeslagneming is om voorwerpen ter beschikking te stellen van justitie ten behoeve van het onderzoek. De voorwerpen hoeven niet altijd in het bezit te zijn van een verdachte, voorwerpen kunnen ook in het bezit zijn bij een niet-verdachte. Er is sprake van 'het onder zich nemen van enig voorwerp' als de vrije beschikking over het voorwerp voor hem, onder wie in beslag wordt genomen, wordt opgeheven en het voorwerp onder de macht komt van de opsporingsambtenaar. (arrest Hoge Raad) Een dier en een overleden persoon worden beschouwd als voorwerpen, die in beslag kunnen worden genomen. Bevoegdheid tot inbeslagneming Voor inbeslagneming gelden twee voorwaarden: het voorwerp moet vatbaar zijn voor inbeslagneming en de beslaglegger moet bevoegd zijn. De bevoegdheid tot inbeslagneming van een daarvoor vatbaar voorwerp is gegeven aan 'hij die de verdachte aanhoudt of staande houdt'. Dat kunnen zijn: de opsporingsambtenaar die bevoegd is dat strafbare feit op te sporen, waarvoor hij de verdachte staande houdt of aanhoudt;

de opsporingsambtenaar die niet bevoegd is dat strafbare feit op te sporen, hij krijgt dan de status en bevoegdheden van een burger; ieder burger die de verdachte aanhoudt bij ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit. Bevoegdheid burger Een burger mag een daarvoor vatbaar voorwerp in beslag nemen bij een verdachte, die hij aanhoudt bij ontdekking van een strafbaar feit op heterdaad. Hiervoor geldt wel dat de burger het voorwerp bij de verdachte ziet, de verdachte moet het voorwerp zichtbaar met zich voeren. De burger heeft geen bevoegdheid de verdachte aan zijn kleding te onderzoeken voor de waarheidsvinding. De burger heeft ook geen bevoegdheid om een verdachte staande te houden. Bevoegdheid opsporingsambtenaar De opsporingsambtenaar, die de verdachte staande houdt, mag alleen een daarvoor vatbaar voorwerp in beslag nemen bij een verdachte als deze het voorwerp zichtbaar met zich voert. De opsporingsambtenaar heeft alleen de bevoegdheid tot onderzoek aan de kleding voor de waarheidsvinding als hij de verdachte eerst heeft aangehouden en als er de zogenaamde ernstige bezwaren bestaan tegen deze verdachte. Bij ontdekking van een strafbaar op heterdaad (misdrijf en overtreding) of in het geval van ontdekking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, is de opsporingsambtenaar bevoegd de daarvoor vatbare voorwerpen in beslag te nemen en daartoe elke plaats te betreden. Hij dient hierbij wel de bepalingen van de Algemene wet op het binnentreden in acht te nemen. Bewijs van ontvangst De opsporingsambtenaar moet na de inbeslagneming een bewijs van ontvangst uitreiken aan de persoon bij wie hij het voorwerp in beslag genomen heeft. Voor inbeslagneming vatbare voorwerpen Op grond van het Wetboek van Strafvordering zijn vatbaar voor inbeslagneming alle voorwerpen: die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen met betrekking tot een gepleegd feit (waarheidsvinding) die kunnen dienen om het wederrechtelijk voordeel aan te tonen (Plukze-wetgeving) die kunnen worden verbeurd verklaard die kunnen worden onttrokken aan het verkeer

Waarheidsvinding Voorwerpen die kunnen worden onderzocht op sporen of gegevensdragers kunnen in beslag worden genomen. De aangetroffen sporen en gegevens zouden kunnen bewijzen dat een verdachte een bepaald strafbaar feit heeft gepleegd. Wederrechtelijk verkregen voordeel Vatbaar voor inbeslagneming zijn voorwerpen die kunnen dienen om een wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Dit zijn bijvoorbeeld bankafschriften, vermogensbestanddelen die op een ongeldige titel zijn verkregen of vermogensbestanddelen die met niet-legale middelen zijn verkregen, bijvoorbeeld een auto die is aangekocht uit de opbrengst van de handel in verdovende middelen. Verbeurdverklaring Een rechter kan bepalen dat een veroordeelde als bijkomende straf de voorwerpen kwijt raakt die bij hem in beslag zijn genomen. Om een voorwerp te kunnen verbeurdverklaren, dient er sprake te zijn van een relatie tussen het voorwerp en het strafbare feit. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld gereedschap waarmee een inbraak is gepleegd. Onttrekking aan het verkeer Onttrekking aan het verkeer is een maatregel ter bescherming van de samenleving tegen gevaarzettende voorwerpen. Onttrekking aan het verkeer is alleen mogelijk indien het voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Hierbij valt te denken aan verdovende middelen, verboden wapens, een gevaarlijk dier, een mes waarmee is gedreigd. Afhandeling inbeslaggenomen voorwerpen Zodra een voorwerp niet meer van belang is voor het onderzoek, zorgt het Openbaar Ministerie ervoor dat het voorwerp wordt teruggegeven aan de persoon onder wie het inbeslaggenomen is. Als schriftelijk afstand is gedaan bij een rechter-commissaris, een officier van justitie of een hulpofficier van justitie of als het Openbaar Ministerie een beslissing neemt zonder dat er afstand is gedaan, wordt een inbeslaggenomen voorwerp teruggegeven aan degene die als rechthebbende kan worden aangemerkt. In andere gevallen zal het voorwerp worden bewaard, worden vervreemd of worden vernietigd. 7. Dwangmiddelen CJIB Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft onder meer tot taak het verwerken van gegevens over boetes, transacties en maatregelen tot het daadwerkelijk innen van de geldboetes en het uitvoeren van de maatregelen. Het innen van geldboetes gebeurt meestal volledig automatisch. Soms is dit echter niet mogelijk en wordt de inning handmatig afgehandeld. Dit proces brengt veel

werk met zich mee, zoals het natrekken van adresgegevens, het aansturen van deurwaarders of de inzet van dwangmiddelen. Wanneer een geldboete of een transactie niet binnen de gestelde termijnen is betaald of voldaan, kan het CJIB en deurwaarder inschakelen. Inzetten van dwangmiddelen Soms levert de inzet van een deurwaarder geen resultaat op. In dat geval heeft het CJIB een aantal middelen tot beschikking om iemand ertoe te dwingen het verschuldigde bedrag alsnog te betalen. Inneming van een rijbewijs Het CJIB kan een rijbewijs voor een periode van maximaal vier weken innemen. In de periode dat het rijbewijs is ingenomen, mag de betrokkene geen voertuig besturen waarvoor het rijbewijs is afgegeven. Buitengebruikstelling van een voertuig Het CJIB kan een voertuig voor een periode van maximaal vier weken in beslag nemen en buiten gebruik stellen. In voorkomende gevallen kan worden besloten om het voertuig te vernietigen of te verkopen. Gijzeling Een kantonrechter kan de Officier van Justitie de toestemming geven om iemand in gijzeling te nemen. In dat geval wordt de betrokkene voor maximaal zeven dagen door het Openbaar Ministerie ingesloten. Toepassing van een dwangmiddel door het CJIB kan worden voorkomen of worden opgeheven door de boete en de eventuele kosten alsnog te betalen. Een dwangmiddel dat wordt toegepast door het CJIB heft de betalingsplicht niet op. Nadat het dwangmiddel is toegepast, moet het openstaande boetebedrag of de transactie nog steeds volledig worden betaald.

Dit kennisdocument wordt u aangeboden door Kennisbank Handhaving, een digitale uitgave van Reed Business Media. Over Kennisbank Handhaving Als handhaver wilt u zekerheid. U wilt precies weten in welke gevallen er iets te handhaven valt. Vervolgens wilt u een compleet proces-verbaal maken of een strafbeschikking uitvaardigen, waar geen verweer tegen in te brengen is. Met de praktijkgerichte Kennisbank Handhaving vindt u daar snel de juiste informatie voor. U vindt er alle relevante wet- en regelgeving, jurisprudentie, commentaren en praktische tools. Contact Ontdek direct alle voordelen kennisbankhandhaving.nl. Wilt u graag persoonlijk contact over een (proef)abonnement? Bel dan direct 0314 358 356 of stuur een e-mail naar sales.overheidenrecht@reedbusiness.nl.