MINISTERIE VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT ONTWERP Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 2008 TRCJZ/2008/2149 houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet VOEDSELKWALITEIT, DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN Handelende in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer; Gelet op de artikelen 10, eerste lid, en 12, derde lid, van de Meststoffenwet; Artikel I BESLUIT: De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet 1 wordt als volgt gewijzigd: A. Bijlage A wordt als volgt gewijzigd: 1. Onder het kopje Grasland (kg N per ha per teelt) wordt: a. de stikstofgebruiksnorm voor het gewas grasland met beweiden, zand/löss voor het jaar 2009 van 260 vervangen door: 265; b. de stikstofgebruiksnorm voor het gewas grasland met volledig maaien, klei voor het jaar 2009 van 350 vervangen door: 310; c. de stikstofgebruiksnorm voor het gewas grasland met volledig maaien, veen voor het jaar 2009 van 300 vervangen door: 265; en d. de stikstofgebruiksnorm voor het gewas grasland met volledig maaien, zand/löss voor het jaar 2009 van 340 vervangen door: 265. 2. Onder het kopje Boomkwekerijgewassen (kg N per ha per teelt) wordt: a. de stikstofgebruiksnorm voor het gewas vruchtbomen op Klei voor het jaar 2009 van 90 vervangen door: 135; en b. de stikstofgebruiksnorm voor het gewas vruchtbomen op Zand/löss en Veen voor het jaar 2009 van 90 vervangen door: 135. B. In Bijlage B wordt de werkingscoëfficiënt voor de type meststof op het eigen bedrijf geproduceerde mest (drijfmest of vaste mest) van graasdieren voor de omstandigheid op bedrijf zonder beweiding voor het jaar 2009 van 60 1 Stcrt. 2005, 226; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 11 juli 2008, (Stcrt. 132).
vervangen door: 45. Artikel II Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2009. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. s Gravenhage, DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT, G. Verburg
Toelichting voor de Staatscourant In de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (hierna: Uitvoeringsregeling) zijn nadere regels gesteld ter uitvoering van het gebruiksnormenstelsel zoals dat is neergelegd in de Meststoffenwet en in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. Deze betreffen onder meer de vaststelling van de hoogte van de stikstofgebruiksnorm voor meststoffen (artikel 28, in samenhang met bijlage A, van de Uitvoeringsregeling) en de vaststelling van het percentage stikstof in organische meststoffen dat meetelt bij de bepaling of aan de stikstofgebruiksnorm is voldaan, de zogenoemde stikstofwerkingscoëfficiënt (artikel 29, in samenhang met bijlage B, van de Uitvoeringsregeling). Een tweetal omstandigheden vormt de aanleiding de stikstofgebruiksnormen en de stikstofwerkingscoëfficiënt op onderdelen aan te passen. Allereerst heeft de Tweede Kamer de motie van het lid Waalkens c.s. (Kamerstukken II 2007/08, 28 385, nr. 102) aangenomen. In deze motie wordt de regering verzocht de werkingscoëfficiënt en de gebruiksnormen voor bedrijven die weiden en opstallen zodanig te middelen dat er niet meer milieuruimte wordt gebruikt, maar dat de discriminatoire werking eruit wordt gehaald om daarmee de weidende bedrijven een betere uitgangspositie te geven. Voorheen gold namelijk voor bedrijven die beweidden een lagere stikstofgebruiksnorm dan voor bedrijven die de dieren op stal hielden. Achtergrond hiervan was dat bij volledig maaien een grotere grasproductie mogelijk is dan op grasland dat ook wordt beweid. Daartegenover stond dat voor bedrijven die weidden een lagere werkingscoëfficiënt gold (45% ten opzichte van 60% voor niet-weidende bedrijven), omdat de mest die in de weide wordt uitgescheiden minder efficiënt wordt benut. Naar aanleiding van de motie heb ik de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) onderzoek laten uitvoeren naar de wijze waarop de stikstofgebruiksnormen en werkingscoëfficiënt voor weidende en niet-weidende bedrijven gemiddeld kunnen worden, zonder dat dit negatieve gevolgen heeft voor het milieu. Tegen de achtergrond dat circa 90% van het areaal wordt beweid en circa 10% gemaaid, becijfert de CDM het gewogen gemiddelde van de stikstofwerkingscoëfficiënt op 46,5%. De CDM beveelt aan om de werkingscoëfficiënt voor bedrijven die niet beweiden te verlagen naar afgerond - 45%. De CDM constateert dat deze lagere werkingscoëfficiënt voor niet-weidende bedrijven bij gelijk blijvende stikstofgebruiksnormen tot resultaat zou hebben dat meer stikstofkunstmest mag worden gebruikt. Om te voorkomen dat verlaging van de werkingscoëfficiënt voor mest geproduceerd op bedrijven die alleen maaien tot een hogere belasting van het milieu met nitraat leidt, beveelt de CDM aan de stikstofgebruiksnormen voor die bedrijven zodanig te verlagen, dat het milieu door de gelijkschakeling van de werkingscoëfficiënt niet wordt geschaad. Ten overvloede constateert de CDM dat indien de normen en werkingscoëfficiënt voor weidende bedrijven op het niveau van maaiende bedrijven zou komen te liggen, dit zou leiden tot een hogere milieubelasting, namelijk circa 20% hogere uitspoeling op weidende
bedrijven. Tegen deze achtergrond beveelt de CDM concreet aan de stikstofgebruiksnormen voor niet-weidende bedrijven te verlagen van 350 naar 265 voor zand- en lössgrond, van 300 naar 265 voor veengrond en van 350 naar 310 op kleigrond. Voor weidende bedrijven wordt aanbevolen de stikstofgebruiksnorm voor zand- en lössgrond te verhogen van 260 naar 265 en de normen voor veengrond en kleigrond ongewijzigd te laten (265 onderscheidenlijk 310). Artikel I, onderdeel A, onder 1, en onderdeel B, van deze regeling strekt ertoe om ter uitvoering van voornoemde motie de stikstofwerkingscoëfficiënt en de stikstofgebruiksnormen in de Uitvoeringsregeling aan te passen overeenkomstig de aanbevelingen van de CDM. Per saldo gelden hiermee voortaan voor zowel weidende als niet-weidende bedrijven dezelfde stikstofwerkingscoëfficiënt en dezelfde stikstofgebruiksnormen. Een tweede aanpassing betreft de in artikel I, onderdeel A, onder 2, van deze regeling opgenomen wijziging van de Uitvoeringsregeling die ertoe strekt de stikstofgebruiksnormen voor vruchtbomen voor het jaar 2009 te verhogen van 90 naar 135. Aanleiding hiervoor was een door de kwekers van vruchtbomen in Nederland ingediend voorstel voor actualisering van de stikstofgebruiksnormen voor vruchtbomen. Dit omdat het stikstofbemestingsadvies voor de teelt van vruchtbomen zoals vermeld in de Adviesbasis voor de Bemesting van Boomkwekerijgewassen, vollegrondsteelten, (BAB, Aendekerk et al. 2000), waarop de normen voor vruchtbomen waren gebaseerd, door veel telers als achterhaald wordt beschouwd. De teelt van vruchtbomen is de laatste jaren geïntensiveerd waardoor er onder andere meer planten per hectare staan. Het ingediende voorstel is onderbouwd door Praktijkonderzoek Plant & Omgeving van Wageningen-UR en door de CDM werkgroep Actualisatie stikstofbemestingsadviezen beoordeeld en getoetst aan het Protocol voor de actualisatie van bemestingsadviezen voor stikstof. De CDM heeft de aanbeveling gedaan om het voorstel voor actualisering over te nemen. Het ontwerp van deze regeling is overeenkomstig artikel 43, eerste lid, onderdeel b, van de Meststoffenwet bekend gemaakt in de Staatscourant (2008, nr. PM) waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze over het ontwerp naar voren te brengen. Op het ontwerp van deze regeling zijn reacties ontvangen van PM. DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg