Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/200

Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/199

Rapport. Datum: 22 juli 2002 Rapportnummer: 2002/218

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/402

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Verzoekster klaagt erover dat de Informatie Beheer Groep (IB-Groep):

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/049

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 18 maart 1999 Rapportnummer: 1999/109

Rapport. Datum: 11 juli 2003 Rapportnummer: 2003/218

Rapport. Datum: 13 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/316

Rapport. Datum: 9 december 2002 Rapportnummer: 2002/374

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Rapport. Datum: 26 maart 2002 Rapportnummer: 2002/088

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/083

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/266

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Rapport. Datum: 18 september 2003 Rapportnummer: 2003/319

Rapport. Datum: 21 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/291

Rapport. Datum: 24 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/348

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/242

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland te Leiden. Datum: Rapportnummer: 2014/025

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/114

Rapport. Datum: 10 oktober 2006 Rapportnummer: 2006/347

Rapport. Datum: 28 juni 1999 Rapportnummer: 1999/282

Rapport. Datum: 8 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/261

Rapport. Datum: 10 december 2007 Rapportnummer: 2007/301

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/021

Rapport. Datum: 23 februari 1998 Rapportnummer: 1998/033

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratie Kantoor uit Den Haag. Datum: 04 augustus Rapportnummer: 2011/229

Verzoekster klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV):

Rapport. Datum: 27 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/181

Rapport. Datum: 5 september 2006 Rapportnummer: 2006/306

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Rapport. Rapport over een klacht over het gerechtsdeurwaarderskantoor S. te P. Datum: 17 oktober Rapportnummer: 2012/172

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Rapport. Datum: 8 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/237

Rapport. Datum: 3 februari 2011 Rapportnummer: 2011/005

Zij klaagt er voorts over dat de SVB de schade en kosten die het gevolg waren van de werkwijze van de SVB niet aan haar wil vergoeden.

Rapport. Datum: 6 april 2006 Rapportnummer: 2006/136

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Rapport. Datum: 31 december 2002 Rapportnummer: 2002/405

Rapport. Datum: 14 januari 2011 Rapportnummer: 2011/013

Rapport. Datum: 2 juni 2004 Rapportnummer: 2004/206

Rapport. Datum: 20 december 1999 Rapportnummer: 1999/513

Rapport. Datum: 19 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/357

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/257

Rapport. Datum: 15 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/282

Rapport. Datum: 19 maart 1998 Rapportnummer: 1998/070

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/241

Rapport. Datum: 21 januari 2005 Rapportnummer: 2005/020

Rapport. Datum: 11 maart 1999 Rapportnummer: 1999/100

3. Verzoekers konden zich met het voorgaande niet verenigen en dienden bij brief van 11 april 2007 een klacht in.

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. Datum: 16 mei 2003 Rapportnummer: 2003/124

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 15 april 2005 Rapportnummer: 2005/121

Rapport. Datum: 28 september 2007 Rapportnummer: 2007/205

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen uit Utrecht. Datum: 22 november Rapportnummer: 2011/346

Het is mij bekend dat u meent dat in zo'n geval geen kwijtschelding mogelijk is.

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 25 november 2003 Rapportnummer: 2003/435

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/047

Verzoeker klaagt er over dat de Kamer van Koophandel Noord-Nederland (hierna KvK):

Rapport. Datum: 25 maart 1998 Rapportnummer: 1998/083

Rapport. Datum: 11 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/238

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) en de gemeente Leiderdorp (hierna: gemeente).

Rapport. Datum: 31 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/255

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Rapport. Datum: 26 juli 2005 Rapportnummer: 2005/220

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 3 mei 2001 Rapportnummer: 2001/123

RAPPORT 2008/205, NATIONALE OMBUDSMAN, 26 SEPTEMBER 2008

Rapport. Datum: 29 september 1998 Rapportnummer: 1998/406

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten bv uit Den Haag. Datum: 27 april 2011

Rapport. Datum: 30 juni 1999 Rapportnummer: 1999/295

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie te Den Haag. Datum: 5 januari Rapportnummer: 2012/001

Rapport. Datum: 25 januari 2001 Rapportnummer: 2001/024

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn. Datum: 28 december Rapportnummer: 2011/366

Rapport. Datum: 20 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/272

Rapport. Datum: 3 maart 1999 Rapportnummer: 1999/087

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

Rapport. Datum: 19 oktober 2007 Rapportnummer: 2007/229

Rapport. Datum: 15 november 2007 Rapportnummer: 2007/257

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het LBIO gegrond. Datum: 24 juli 2017 Rapportnummer: 2017/089

Rapport. Datum: 27 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/329

Rapport. Datum: 28 januari 1999 Rapportnummer: 1999/027

3. Op 26 juni 2007 diende verzoekster een klacht in omdat zij tot op dat moment het verschuldigde bedrag nog niet had ontvangen.

Rapport. Datum: 28 november 2003 Rapportnummer: 2003/440

Rapport. Datum: 28 juni 2006 Rapportnummer: 2006/232

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/331

Transcriptie:

Rapport Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/200

2 Klacht Verzoekster klaagt erover dat de Raad voor Rechtsbijstand te Den Haag, tot het moment dat zij zich tot de Nationale ombudsman wendde, de intrekking van een aantal oude toevoegingen niet ongedaan heeft gemaakt en de laatst aangevraagde toevoeging niet heeft toegekend, ondanks dat de Raad dit had toegezegd bij brieven van 21 maart en 14 mei 2001. Beoordeling I. Algemeen Als gevolg van een echtscheidingsprocedure was en is verzoekster in een aantal civielrechtelijke procedures verwikkeld met haar ex-echtgenoot. Hierbij heeft zij zich door verschillende advocaten laten bijstaan. Deze hebben in de loop van de periode 1994 tot en met 1996 bij de Raad voor Rechtsbijstand (voorts: de Raad) verzoeken om toevoeging voor gesubsidieerde rechtshulp ingediend. De Raad heeft deze verzoeken om toevoeging toegekend, maar deze omstreeks 1997/1998 weer ingetrokken na ontvangst van een brief van de ex-echtgenoot van verzoekster waarin hij de Raad (onjuiste) informatie over haar financiële situatie verschafte. Tegen deze beslissing heeft verzoekster een beroepschrift ingediend. Verzoeksters advocaat B. heeft op 14 mei 1998 nog een nieuw verzoek om toevoeging ingediend (verzoeksters huidige advocaat M. heeft deze zaak van haar overgenomen). Deze toevoeging heeft de Raad niet toegekend. Hiertegen heeft verzoekster ook een beroepschrift ingediend. Op 28 april 2000 heeft de Raad verzoekster laten weten dat de intrekking van de toevoegingen ten onrechte heeft plaatsgevonden, en haar toegezegd de intrekkingen ongedaan te maken. Hierop heeft verzoekster haar beroepschriften ingetrokken. Op 5 juni 2000 heeft verzoeksters huidige advocaat ook nog een verzoek om toevoeging ingediend. Deze toevoeging heeft de Raad evenmin toegekend. Op 14 september 2000 heeft de Raad verzoeksters advocaat laten weten dat hij tegen deze afwijzing geen beroep hoefde in te stellen; deze aanvraag zou samen met de door M. overgenomen aanvraag van advocaat B. in september /oktober 2000 worden afgewikkeld. Na diverse rappelbrieven en telefoongesprekken van verzoeksters advocaat naar/met de Raad omdat het ongedaan maken van de intrekkingen en de afgifte van de nieuwe verzoeken om toevoeging nog niet waren gerealiseerd, liet de Raad haar bij brief van 21 maart 2001 weten dat de toevoegingen in de daarop volgende week zouden worden verstrekt. Op 14 mei 2001 heeft de Raad nogmaals aangegeven dat verzoekster binnen een week de toevoegingen zou ontvangen.

3 Op 17 september 2001 heeft verzoekster zich tot de Nationale ombudsman gewend, aangezien de Raad zijn toezegging tot dat moment niet was nagekomen. Een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman heeft de klacht op 1 oktober 2001 voorgelegd aan de manager Beschikkingen Bureau rechtsbijstandvoorziening van de Raad. Deze medewerker zegde toe dat verzoekster op uiterlijk 31 oktober 2001 een brief zou ontvangen waarin helderheid zou worden verschaft omtrent de toekenning van de diverse aanvragen om toevoeging. Bij brief van 2 november 2001 wendde verzoekster zich weer tot de Nationale ombudsman. De Raad was zijn toezegging - wederom - niet nagekomen. De medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman heeft daarna verscheidene keren getracht telefonisch contact op te nemen met de medewerker van de Raad die de toezegging had gedaan, om te informeren naar de stand van zaken. De medewerker heeft op 12 november 2001 nogmaals toegezegd dat de brief met betrekking tot de toevoegingen nu uiterlijk op 16 november 2001 in het bezit van verzoekster en de Nationale ombudsman zou zijn. Toen verzoekster en de medewerkster op 27 november 2001 nog geen reactie van de Raad hadden gekregen, heeft de Nationale ombudsman besloten het onderzoek schriftelijk te openen. II. Het niet nakomen van de toezeggingen Bevindingen 1. Verzoekster klaagt erover dat de Raad zijn meermalen gedane toezeggingen dat de intrekkingen van de in het verleden afgegeven toevoegingen ongedaan gemaakt zullen worden, tot het moment dat zij zich tot de Nationale ombudsman wendde, niet is nagekomen. Ook klaagt zij erover dat de Raad twee in 1998 en 2000 ingediende verzoeken om toevoeging tot dit moment niet heeft afgegeven. 2. De Raad gaf in reactie van 25 maart 2002 op de klacht aan dat het hier een complexe zaak betreft, aangezien verschillende advocaten voor verschillende procedures verzoeken om toevoeging hebben ingediend. In totaal gaat het hier om negen verzoeken om toevoeging, waarvan er zeven in eerste instantie ten onrechte waren ingetrokken. Omdat het de Raad niet duidelijk is of er in de zeven ingetrokken toevoegingen daadwerkelijk rechtsbijstand was verleend, heeft de Raad deze intrekkingen nog niet ongedaan kunnen maken, aldus de Raad. De overige twee aanvragen zijn volgens de Raad reeds op 23 november 1999 en 14 mei 2001 afgegeven. 3. Verzoekster gaf in reactie hierop op 1 mei 2002 aan dat de Raad de betrokken advocaten nog niet heeft bericht dat de zeven ingetrokken de toevoegingen weer geldig zijn. Ook heeft de Raad de andere twee toevoegingen nog niet afgegeven, ondanks de andersluidende mededeling van de Raad van 25 maart 2002, aldus verzoekster. De Raad heeft verzoeksters huidige advocaat slechts een kopie ter kennisneming toegestuurd ter

4 zake één toevoeging, deze is niet ondertekend en dus niet geldig. Ter zake de andere toevoeging heeft hij niets ontvangen. Het advocatenkantoor van advocaat B. heeft van de Raad evenmin een bewijs van toevoeging ontvangen ter zake deze toevoeging. Ook heeft de Raad nog geen toestemming gegeven om aan deze bewerkelijke zaak meer uren te mogen besteden. Verzoekster gaf de Raad nog het advies om contact op te nemen met de andere drie advocaten, om zo na te gaan of zij in hun zaken daadwerkelijk rechtsbijstand hadden verleend en wat de status van deze zaken is. 4. De Raad reageerde hierop bij brief van 1 augustus 2002. Hierin herhaalde de Raad dat verzoekster al herhaalde keren is toegezegd dat de toevoegingen die zijn verstrekt weldegelijk geldig zijn, maar dat een exacte kopie niet kan worden verstrekt vanwege het geautomatiseerde systeem. Over de zaak waarin een kopie van de toevoeging was toegezonden, merkte de Raad op dat wanneer de declaratie op deze kopie zou worden ingediend, de Raad gewoon tot vergoeding zou overgaan. De andere zaak heeft volgens de Raad de status van voorwaardelijke toevoeging. Als verzoeksters advocaat in deze zaak een schriftelijk verzoek indient voor toestemming voor een bewerkelijke zaak, zal dit verzoek niet worden geweigerd indien dit verzoek binnen redelijke grenzen ligt. 5. Verzoekster liet op 19 augustus 2002 weten dat haar advocaat reeds drie keer een schriftelijk verzoek om toestemming bewerkelijke zaak heeft ingediend, en dat hij daar twee keer op heeft gerappelleerd. Ook merkte zij op dat het onaanvaardbaar lang heeft geduurd voordat in deze zaak een toevoeging is afgegeven, voor zover die al is afgegeven. Deze is namelijk op 14 mei 1998 aangevraagd en pas op 23 november 2001 afgegeven, voor zover die al is afgegeven. Ook gaf zij aan dat niets de directeur van de Raad belet om zelf op papier te zetten dat de toevoeging is afgegeven, nu het vanwege het geautomatiseerde systeem niet mogelijk is de toevoeging op origineel papier te verstrekken. 6. De Raad herhaalde in zijn reactie hierop van 12 december 2002 dat zowel schriftelijk (in de vorm van het raadsexemplaar) als mondeling was toegezegd dat de toevoeging geldig was. Daarnaast gaf de Raad aan dat de afhandeling van de andere toevoeging veel te lang heeft geduurd. Ook zal de Raad soepel zijn bij de beoordeling van de tijdigheid van het verzoek om toestemming bewerkelijke zaak als bij de inhoudelijke beoordeling ervan. Deze afhandeling heeft eveneens lang op zich laten wachten. De Raad zegde toe de zaak thans voortvarend ter hand te nemen. 7. Verzoekster reageerde hierop bij brief van 6 januari 2003. Zij gaf aan dat haar advocaat geen raadsexemplaar (of declaratie exemplaar of "eigen" exemplaar of ander officieel schriftelijk bewijs van toevoeging) van de Raad heeft ontvangen. Dit bewijs van toevoeging is van belang, aangezien het aan de rechter bij wie de zaak aanhangig is, moet worden overgelegd. Na afloop van de zaak dient het originele bewijs van toevoeging teruggestuurd te worden naar de Raad, teneinde het honorarium vast te stellen. Verzoekster gaf in haar

5 brief aan dat zij het originele bewijs van toevoeging per omgaande wenst te ontvangen. Uit telefonische informatie van de advocaat van verzoekster bleek de medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman dat de Raad op 5 februari 2003 dit bewijs nog niet had toegezonden. Beoordeling Het staat vast dat de Raad verzoeksters advocaat drie maal schriftelijk en drie maal telefonisch heeft toegezegd dat de intrekking van de toevoegingen ongedaan gemaakt zou worden en dat de overige twee toevoegingen zouden worden afgegeven. Op 28 april 2000 heeft de Raad verzoeksters advocaat laten weten dat de intrekkingen naar het oordeel van het bureau van de Raad ten onrechte hebben plaatsgevonden en dat in de daarop volgende week getracht zou worden een compleet beeld te geven van alle toevoegingen die zijn afgegeven en ingetrokken. In diezelfde week zou de Raad verzoeksters advocaat hierover nader berichten. In een telefoongesprek op 26 mei 2000 heeft de Raad verzoeksters advocaat telefonisch toegezegd dat de beëindiging van de toevoegingen ongedaan gemaakt zou worden. Bij brief van 22 juni 2000 heeft de advocaat gerappelleerd en verwezen naar de inhoud van het gesprek van 26 mei 2000. Op 1 september 2000 heeft wederom een telefoongesprek plaatsgevonden tussen verzoeksters advocaat en de Raad. Ook hierna heeft de advocaat een rappelbrief gestuurd. In deze brief van 5 september 2000 heeft hij aangegeven dat de Raad in het telefoongesprek nogmaals heeft herhaald dat verzoekster een toevoeging zou krijgen naar aanleiding van het verzoek van advocaat B., en dat hij meermalen heeft verzocht om toestemming tot het besteden van meer dan 30 uur aan de zaak. Vervolgens heeft op 14 september 2000 een derde telefoongesprek plaatsgevonden. Hierin kwam ter sprake dat tegen de afwijzing van het verzoek om toevoeging van advocaat M. geen beroep ingediend hoefde te worden. Deze zou samen met het verzoek van advocaat B. in september of oktober 2000 in positieve zin worden afgehandeld. Bij brief van 21 maart 2001 heeft de Raad verzoeksters advocaat meegedeeld dat de Raad van oordeel is dat de behandeling van de kwestie onaanvaardbaar lang heeft geduurd en dat de toevoegingen in de daarop volgende week zouden worden verstrekt. Ten slotte heeft de Raad verzoeksters advocaat bij fax van 14 mei 2001 één toevoeging toegestuurd (het origineel zou dezelfde week worden toegezonden) en meegedeeld dat de andere toevoeging, ingediend door B., eveneens op M.'s naam zou worden gezet. Deze zou eveneens in de loop van die week worden toegezonden.

6 Ook de toezeggingen die de Raad op 1 oktober en 12 november 2001 heeft gedaan in het kader van de interventies van de Nationale ombudsman, heeft de Raad niet nagekomen. Evenmin heeft de Raad lopende het onderzoek van november 2001 tot heden aan voornoemde toezeggingen gevolg gegeven. Door bij herhaling de gedane toezeggingen niet na te komen heeft de Raad in ernstige mate onzorgvuldig gehandeld ten aanzien van verzoekster. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk. De Nationale ombudsman merkt hierbij nog op dat tijdens dit onderzoek is gebleken dat de reacties van de Raad lang uitbleven, ondanks herhaalde verzoeken van de zijde van de Nationale ombudsman om een spoedige reactie. Het onderzoek is daardoor ernstig vertraagd. Hetgeen hierboven is overwogen vormt aanleiding tot het doen van een aanbeveling. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van de Raad voor Rechtsbijstand te Den Haag, is gegrond. AANBEVELING De Raad voor Rechtsbijstand wordt in overweging gegeven de gedane toezeggingen ten spoedigste schriftelijk na te komen. Op 14 augustus 2003 werd de aanbeveling deels opgevolgd met de afgifte van de eerste toevoeging. Op 5 april 2004 liet de Raad voor Rechtsbijstand de Nationale ombudsman weten dat de resterende toevoegingen inmiddels waren afgegeven en aan de betrokkenen verzonden. Onderzoek Op 5 november 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw S. te Den Haag, ingediend door de heer mr. E.J. Moll te Doetinchem, met een klacht over een gedraging van de Raad voor Rechtsbijstand te Den Haag. Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de Raad voor Rechtsbijstand te Den Haag verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de Raad voor Rechtsbijstand en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

7 Tevens werd de Raad voor Rechtsbijstand een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoekster gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen. De Raad voor Rechtsbijstand gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: 1. Verzoekschrift aan de Nationale ombudsman van 17 september 2001. Hierbij waren de volgende bijlagen gevoegd: - de brief van 28 april 2000 van de Raad voor Rechtsbijstand (verder: de Raad) aan verzoekster; - de brief van 22 juni 2000 van verzoeksters advocaat aan de Raad; - de brief van 5 september 2000 van verzoeksters advocaat aan de Raad; - de brief van 14 september 2000 van verzoeksters advocaat aan de Raad; - de brief van 22 december 2000 van verzoeksters advocaat aan de Raad; - de brief van 21 maart 2001 van de Raad aan verzoeksters advocaat; - de fax van 14 mei 2001 van de Raad aan verzoeksters advocaat. 2. De afdoeningsbrieven van de Nationale ombudsman van 15 oktober 2001 aan verzoeksters advocaat en de Raad, naar aanleiding van de interventie. 3. Verzoekschrift aan de Nationale ombudsman van 2 november 2001. 4. Reactie van de Raad van 16 april 2002 op verzoeksters klacht. 5. Reactie van verzoeksters advocaat van 3 mei 2002. 6. Nadere reactie van de Raad van 1 augustus 2002. 7. Nadere reactie van verzoeksters advocaat van 19 augustus 2002. 8. Nadere reactie van de Raad van 12 december 2002. 9. Nadere reactie van verzoeksters advocaat van 6 januari 2003. Bevindingen

8 Zie onder beoordeling Achtergrond