Programma Drie Decentralisaties

Vergelijkbare documenten
Presentatie Participatiewet & Wijzigingen Wwb. Commissie Samenleving Brielle

Aan de raad. Brielle, 3 oktober Beslispunt: Instemmen met de Kadernota Participatiewet 2015.

Gemeente Westvoorne AAN BURGEMEESTER & WETHOUDERS. Onderwerp: Kader van het regionaal arbeidsontwikkelbedrijf Voorne-Putten

Participatiewet. 9 september raadscommissie EM - 1 -

Participatiewet. Wetgeving

Participatiewet en Maatregelen WWB per 1 januari 2015

Beleidskader en verordeningen Participatiewet Eddy van der Spek Eva Mercks

Informerende bijeenkomst Participatiewet. voor gemeenteraadsleden West-Friesland. Woensdag 14 mei 2014 Maandag 26 mei 2014

Beslispunt: met ingang van 1 juli 2015 de Toeslagen en verlagingenverordening Wwb Brielle 2012 (versie 2) intrekken.

Verordeningen Participatiewet

Een nieuwe taak voor gemeenten

Toelichting Participatiewet Raadsbijeenkomst

PARTICIPATIEWET. Maar nu.wat verandert er allemaal??

Programma. Wat is de Participatiewet? Hoe kunnen wij u helpen?

Informatie over de Wajong

Advies Uitvoeringspanel

Factsheet. Participatiewet. Informatie voor de werkgever, juli 2014

Participatiewet vanaf 2015 Wat betekent dit voor u?

Korte inhoud : De verordeningen Participatiewet dienen door de gemeenteraad te worden vastgesteld.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Pagina 1 van 5 Versie Nr.1 Registratienr.: Z/14/004375/13096_1 Agendapunt 7

ALGEMENE TOELICHTING VERORDENING TEGENPRESTATIE

GEMEENTEBLAD. Nr Kadernota Participatiewet 2015

Voorstel aan de gemeenteraad van Oostzaan

Participatiewet. Beide medewerkers van Het Plein (Lochem en Zutphen)

Beslispunt: De bijgaande Verordening Individuele studietoeslag Participatiewet 2015 vast te stellen.

Kadernota Participatiewet 2015

Raadsbesluit Raadsvergadering: 28 mei 2014

Agendapuntnr.: Renswoude, 27 oktober Nr.: Behandeld door: M.H.T. Jansen Onderwerp: Verordening Tegenprestatie Renswoude 2015

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 1 december 2015;

Werk, inkomen. sociale zekerheid

Gemeente Goeree-Overflakkee - Kadernota Participatiewet 2015

1 notitie beleidskeuzes participatiewet, mei Notitie beleidskeuzes participatiewet

Werk, inkomen. sociale zekerheid. versie

2513AA22. De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA S GRAVENHAGE

Individuele omstandigheden. Geen tegenprestatie. Afstemmen. Bevoegdheid opdragen tegenprestatie. Tegenprestatie is geen re-integratie-instrument

De decentralisatie van arbeidsparticipatie. Louis Polstra

Factsheet Wajong: Informatie over Wajonginstroom in 2010

Afdeling: Beleid Maatschappij Leiderdorp, 30 oktober 2014 Onderwerp: Re-integratieverordening. Aan de raad. Participatiewet

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Rijssen-Holten 2015

Toelichting Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Waterland 2015

VERORDENING TEGENPRESTATIE PARTICIPATIEWET, IOAW en IOAZ ASTEN

VERORDENING TEGENPRESTATIE PARTICIPATIEWET GEMEENTE ASSEN 2015

Invoering Participatiewet. Raadscommissie Samenleving 8 oktober 2014

Wie ben ik? Turgut Hefti Arbeidsdeskundige en jurist UWV, Achmea DossierMeester

Raadsvoorstel Openbare Raadsvergadering LE - Raadstukken 2014\80

Portefeuillehouder: M. Verschuren Behandelend ambtenaar J. van Bragt, (t.a.v. J.van Bragt)

Samenvatting Participatiewet

MEEDOEN WERKT! PRESENTATIE participatiewet. in opdracht van Min. SZW

par. sec.hfd. Gevraagde beslissing commissie; 1. De raad positief te adviseren in te stemmen met de Kadernota Participatiewet 2015.

Kadernota Participatiewet 2015

Wet Werk en Bijstand de belangrijkste punten op een rij. Letterlijke teksten uit het wetsvoorstel

Beschut werk in Aanleiding

1 van 5. Registratienummer: Bijlage(n) 2 Onderwerp. Beleidsplan Participatiewet. Middenbeemster, 30 september Aan de raad

Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Haarlem (versie ) De raad van de gemeente Haarlem;

GEMEENTEBLAD. Officiële publicatie van Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude

VERORDENING TEGENPRESTATIE PARTICIPATIEWET, IOAW en IOAZ ASTEN 2015

VERORDENING TEGENPRESTATIE PARTICIPATIEWET GEMEENTE ASSEN 2015

Aan de leden van de gemeenteraad,

Participatiewet. 1 januari 2015

VERORDENING TEGENPRESENTATIE PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ 2015

De Verordening tegenprestatie Participatiewet IOAW en IOAZ Waddinxveen 2015.;

Visie en uitgangspunten (1)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Regionale Impact Participatiewet. 1. Participatiewet West-Brabant 2. Gecoördineerde werkgeversbenadering

vast te stellen de hierna volgende Verordening tegenprestatie Alkmaar 2015 Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

De Wijsmaker Training en opleiding

VERORDENING TEGENPRESTATIE NAAR VERMOGEN GEMEENTE MENTERWOLDE 2014

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze,

Beleidsplan Participatiewet. Berkelland

Geachte leden van de Raad,

Algemene toelichting Verordening tegenprestatie Participatiewet 2015 gemeente Pijnacker-Nootdorp

Raadsvoorstel Openbare Raadsvergadering CONCEPT

Wet werken naar vermogen. perspectieven voor cliënten en gemeente?

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015

Ontwikkelingen wet- en regelgeving bij arbeidsintegratie. November 2013 Neeltje Huvenaars

Overdrachtsdocument voor (nieuw) bestuur na de gemeenteraadsverkiezingen

Raadsleden College van Burgemeester en Wethouders Beantwoording motie effecten invoering Participatiewet

Gemeente Heerlen - Beleidsregel Tegenprestatie naar vermogen 2015

Transitie Participatiewet: Regionale Stellingen

Participatiewet. Veranderingen voor de Oosterschelderegio. 2 juni 2014 Door: Jaap Schipper.

Het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder

Deelplan Participatiewet Beleidsplan sociaal domein

Artikelsgewijze toelichting Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Renkum

Beleidsregels Tegenprestatie in de Participatiewet ingaande 1 januari 2015 concept

Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Venray 2017

Wajong en Participatiewet

Bijlage 1 : Beschut werk

RAADSVOORSTEL EN ONTWERPBESLUIT

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Midden-Drenthe

Toelichting Verordening tegenprestatie Participatiewet Het Hogeland 2019

Pagina 1 van 5 Versie Nr.1 Registratienr.: Z/14/004375/12040

gelezen het voorstel van de college van burgemeester en wethouders;

Bijlage 9: Advies cliëntenraad Roerdalen en reactie college Bijlage(n) ter inzage: N.v.t.

b e s l u i t : Het college kan een tegenprestatie opdragen voor zover die werkzaamheden:

Beleidsregel tegenprestatie Participatiewet 2015

naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Risicoanalyse en scenariostudie als onderbouwing van de Kadernota. Samenvatting

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Transcriptie:

Programma Drie Decentralisaties Beleidsnota Participatiewet 31 oktober 2014

Inhoudsopgave Hoofdstuk 1: Inleiding 3 Hoofdstuk 2: De Participatiewet.. 4 2.1 Visie van het kabinet op de Participatiewet.. 4 2.2 De wijzigingen per 2015 4 Hoofdstuk 3: Visie op de Participatiewet 7 3.1 Inleiding.. 7 3.2 Gemeentelijke visie 7 3.3 Visie Voorne-Putten 8 Hoofdstuk 4: Regionale samenwerking.. 9 4.1 Voorne-Putten & Goeree-Overflakkee 9 4.2 Arbeidsmarktregio Rijnmond 9 4.3 Regionaal arbeidsontwikkelbedrijf.. 9 Hoofdstuk 5: Kostendelersnorm & wijziging alleenstaande ouder. 11 5.1 Inleiding.. 11 5.2 Toelichting instrument.. 11 5.3 Beleidsvoorstellen. 12 5.4 Overgangsrecht. 12 Hoofdstuk 6: Jonggehandicapten. 13 6.1 Inleiding 13 6.2 De nieuwe doelgroep. 13 6.3 Aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt... 14 Hoofdstuk 7: Tegenprestatie.. 15 7.1 Inleiding 15 7.2 Toelichting 15 7.3 Verschil met vrijwilligerswerk.. 15 7.4 Beleidsvoorstellen.. 16 Hoofdstuk 8: Het Werkbedrijf, loonwaarde en loonkostensubsidie 18 8.1 Inleiding 18 8.2 Het Werkbedrijf 18 8.3 Loonkostensubsidie 18 8.4 Garantiebanen. 19 8.5 Verordeningsplicht.. 20 Hoofdstuk 9: Beschut werken 21 9.1 Inleiding 21 9.2 Voorziening onder de Participatiewet.. 21 9.3 Beleidsvoorstellen.. 21 9.4 Verordeningsplicht... 23 2

1. Inleiding Nederland staat aan de vooravond van een ingrijpende hervorming van het sociale zekerheidsstelsel. Vrijwel geen enkele wet binnen dit stelsel wordt door de Regering ongemoeid gelaten. Binnen dit stelsel is de gemeente verantwoordelijk voor de uitvoering van diverse wetten, waardoor de gemeente geconfronteerd wordt met de voorgenomen maatregelen van het kabinet. De gemeente krijgen vanaf 2015 te maken met drie grote decentralisaties. De verantwoordelijkheden van de gemeente met betrekking tot zorg, jeugdzorg en participatie worden enorm uitgebreid. Deze wijzigingen gaan gepaard met forse bezuinigingen. In deze notitie wordt ingegaan op de invoering van de Participatiewet, waarmee per 1 januari 2015 extra taken op het gebied van participatie en re-integratie naar gemeenten overgaan. Op 1 juli jl. heeft het Parlement ingestemd met de Participatiewet. Deze beleidsnota Participatiewet geeft een beeld van de aankomende wijzigingen als gevolg van de invoering van de Participatiewet. Daarnaast wordt in deze notitie toegelicht wat Rijksbeleid is en waar gemeenten keuzes mogen maken. De gemeentelijke keuzes staan benoemd in de diverse oranje kaders. Deze keuzes worden zowel toegelicht als onderbouwd. Leeswijzer In hoofdstuk twee wordt de nieuwe Participatiewet nader toegelicht. Hierbij wordt ingegaan op de belangrijkste wijzigingen, alsmede het wetsvoorstel Maatregelen wet werk en bijstand. In hoofdstuk drie wordt de visie van zowel de gemeente Hellevoetsluis, als de overige gemeenten op Voorne-Putten geschetst. De verschillende niveaus waarop wordt samengewerkt om de Participatiewet te implementeren wordt besproken in hoofdstuk vier. Hoofdstuk vijf schetst de methodiek van de kostendelersnorm. Daarbij worden voorstellen gedaan voor de ruimte die gemeenten hebben. In hoofdstuk zes wordt de uitbreiding van de doelgroep met de jonggehandicapten toegelicht. Een toelichting op de tegenprestatie, samen met de gemeentelijke keuzes hieromtrent, wordt gegeven in hoofdstuk zeven. Hoofdstuk acht gaat kort in op het Werkbedrijf, de loonwaardebepaling en de loonkostensubsidie. Tenslotte worden in hoofdstuk negen de keuzes ten aanzien van het instrument beschut werken onderbouwd. 3

2. De Participatiewet 2.1 Visie van het Kabinet op de Participatiewet Met de invoering van de Participatiewet worden verschillende doelstellingen beoogd. Het belangrijkste doel is om alle mensen, óók mensen met een arbeidsbeperking, als volwaardige burgers mee te laten doen in de samenleving. Voor veel mensen is meedoen een vanzelfsprekendheid maar voor anderen kan dit een grote opgave zijn. Een te grote groep werkt momenteel niet of is niet werkzaam in een reguliere baan, terwijl zij wel mogelijkheden hebben. Het kabinet wil deze mensen kansen bieden en hen zo veel als mogelijk laten participeren. Hetzij via een reguliere baan, hetzij op andere wijze. Dit vraagt om een omslag in denken. Het moet normaal worden dat mensen met een beperking deel uitmaken van het arbeidsproces. Daarbij staat in de Participatiewet de eigen kracht van mensen centraal. Ondersteuning dient alleen geboden te worden als dit echt nodig is. Volgens het kabinet moet een omslag gemaakt worden van de verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving. Dit betekent dat steeds meer een beroep wordt gedaan op de zelfredzaamheid en eigen kracht van individuele burgers en hun netwerken. Burgers zijn samen met hun netwerk in de eerste plaats zelf verantwoordelijk. Burgers die echt ondersteuning nodig hebben, moeten kunnen blijven rekenen op de ondersteuning van de overheid. Deze ondersteuning kan het beste geboden worden, dichtbij de burger, door gemeenten. Gemeenten zijn namelijk beter in staat om te beoordelen welke ondersteuning noodzakelijk is en kunnen beter aansluiten bij de behoefte en mogelijkheden van burgers. Het kabinet wil iedereen, jong, oud, gezond of met een beperking, mee laten doen in de samenleving, Dit vraagt om een grote cultuurverandering. Niet alleen voor burgers, maar ook voor sociale partners, gemeenten, UWV, werkgevers en onderwijs. Binnen het huidige sociale zekerheidsstelsel bestaan verschillende regelingen die diverse doelgroepen voorzien in inkomens- en re-integratieondersteuning. In deze regelingen is op dit moment nog weinig samenhang. De regelingen zijn verschillend in rechten, plichten, de hoogte van de uitkering etc. Met de invoering van de Participatiewet streeft het Kabinet ernaar om regelingen meer op één lijn te brengen. Een voorbeeld daarvan is dat de Wajong uitkering van de huidige groep Wajong met arbeidsvermogen van 75% naar 70% van het Wettelijk minimumloon (hierna: WML) wordt teruggebracht, waarmee wordt aangesloten bij de hoogte van de Wwb uitkering. Ook wordt het solidair houden van het stelsel als een belangrijke opgave gezien voor de komende jaren. Het stelsel moet betaalbaar blijven. De Wajong groep is de laatste jaren fors gestegen en voorspeld werd dat zonder ingrijpen deze nog meer zou stijgen. Eén kwart van deze groep is werkzaam binnen de sociale werkvoorziening. Dit wordt op den duur onbetaalbaar. Daarbij zijn er spanningen tussen de aansluiting van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. De beroepsbevolking krimpt. En op termijn, als de vraag naar arbeid weer toeneemt, is iedereen nodig voor de arbeidsmarkt en kan alleen op die manier worden gewaarborgd dat voldoende draagvlak aanwezig blijft voor het sociale zekerheidsstelsel. 2.2 De wijzigingen per 2015 Met de komst van de participatiewet vinden forse veranderingen plaats ten aanzien van drie regelingen, namelijk de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Deze drie regelingen bedienen op dit moment verschillende doelgroepen en kennen verschillende voorwaarden. Hoe zien deze regelingen eruit en wat wijzigt er? Wwb wordt Participatiewet De Wwb regelt dat mensen via de gemeente ondersteund worden bij arbeidsinschakeling en dat zij verzekerd zijn van een minimuminkomen indien zij zelf niet beschikken over voldoende middelen om in het eigen bestaan te voorzien. Het is het laatste vangnet binnen het sociale zekerheidsstelsel. In de Wwb staat de eigen verantwoordelijkheid van mensen centraal. De uitvoering van de Wwb is de verantwoordelijkheid van de gemeente. Dit blijft ongewijzigd. 4

De Participatiewet is een aangepaste Wwb met een toegevoegde nieuwe doelgroep en enkele nieuwe instrumenten. De uitgangspunten en het risicomodel blijven ook onder de Participatiewet in stand. Wel wordt een nieuwe verdeelsystematiek toegepast. Voor iedereen die per 2015 onder de Participatiewet valt, gelden de polisvoorwaarden van de huidige Wwb (zoals rechten, plichten en de hoogte van de uitkering). Wel worden de polisvoorwaarden op onderdelen via het wetsvoorstel Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten gewijzigd. Daarnaast blijft een financiële prikkel bestaan in de verstrekking van uitkeringen, waardoor het voor gemeenten loont om mensen uit te laten stromen. De Wsw eindigt De Wsw regelt dat arbeidsgehandicapten die lichamelijke, verstandelijke en psychische beperkingen hebben onder aangepaste omstandigheden (in een beschutte omgeving) kunnen werken binnen de sociale werkvoorziening. Het SW-bedrijf voor Hellevoetsluis is de Welplaat. De gemeente is en blijft verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw. Echter, per 1 januari 2015 wordt de Wsw afgeschaft. Dit betekent dat niemand meer toegelaten wordt tot deze regeling en dat geen nieuwe indicaties meer worden afgegeven. Hierdoor zullen er alleen nog mensen uitstromen en ontstaat een sterfhuisconstructie. Ook personen die wel al een Wsw indicatie hebben en op de wachtlijst staan, kunnen niet meer instromen in de Wsw. Voor de werknemers die al werkzaam zijn bij de Welplaat, blijven de huidige rechten en plichten van de Wsw behouden. Voor de gemeente geldt dat het rijksbudget in vijf jaar tijd zal afnemen van ruim 26.500,- naar 22.700,- per arbeidsplaats. De Participatiewet introduceert de nieuwe voorziening beschut werken, waarvan de gemeenten zelf kunnen bepalen hoe zij deze vorm geven. Aanscherping van de Wajong De Wajong is bedoeld voor mensen die op jonge leeftijd (voor hun 18e jaar) een langdurige ziekte of handicap hebben gekregen en hulp nodig hebben bij het vinden of behouden van betaald werk. Tevens is de Wajong een inkomensvoorziening. Voor de uitvoering van de Wajong is het UWV verantwoordelijk. Ook per 1 januari 2015 blijft het UWV verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wajong. De Wajong is echter dan alleen nog toegankelijk voor jonggehandicapten die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn. Daarnaast blijven ook alle jonggehandicapten die voor 1 januari 2015 een Wajong uitkering ontvingen, aanspraak maken op Wajong en onder de verantwoordelijkheid van het UWV. De gehele Wajong groep wordt opnieuw gekeurd. Als hieruit volgt dat sprake is van arbeidsvermogen, zal de Wajong uitkering worden verlaagd van 75% naar 70% van het WML. Het Rijk hoopt hiermee de kosten voor de Wajong in te perken. Nieuw in de Participatiewet Nieuw in de Participatiewet is dat met deze wet een (gedeeltelijke) samenvoeging van de drie voornoemde wetten plaatsvindt en dat gemeenten nieuwe taken krijgen en de verantwoordelijkheid voor een nieuwe doelgroep. Want de Participatiewet is in principe bedoeld voor alle personen die arbeidsvermogen hebben en (inkomens)ondersteuning nodig hebben van de gemeente. Met arbeidsvermogen wordt bedoeld dat iemand in staat moet zijn om minimaal 20% van het WML te verdienen. Bovengenoemde wijzigingen zijn als volgt te vertalen: Situatie tot 1 januari 2015 Situatie per 1 januari 2015 Wajong Wsw Voor personen met arbeidsvermogen Geen nieuwe instroom Sterfhuisconstructie Wwb Wsw Participatiewet Wajong Voor personen met Wajong voor 1-1-2015 & duurzaam geen arbeidsvermogen 5

Wijzigingen Wwb integraal onderdeel van Participatiewet Zoals eerdergenoemd worden de polisvoorwaarden van de Wwb via het wetsvoorstel Maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten per 2015 gewijzigd. Deze wetswijziging maakt uiteindelijk integraal onderdeel uit van de Participatiewet en is daarmee onderdeel van de voorbereiding van de Participatiewet. Het gaat om de volgende maatregelen: Maatregelen arbeidsplicht: De arbeidsverplichtingen en de duur en hoogte van de sancties worden geüniformeerd. Bij het verwijtbaar niet nakomen van de geüniformeerde arbeidsverplichtingen of niet aantonen dat aan de geüniformeerde arbeidsverplichtingen is voldaan, dient het college de bijstand met 100% te verlagen voor een periode van één tot drie maanden. Nu nog hebben gemeenten hier zelf volledige beleidsvrijheid in. Dit is straks niet meer het geval. Kostendelersnorm: De stapeling van meerdere uitkeringen in één gezin wordt beperkt met de invoering van de kostendelersnorm. Ter stimulering om aan het werk te gaan, worden inkomsten uit werk niet verrekend met de uitkering in het huishouden. Alleenstaande ouder: Per 2015 wordt de bijstandsnorm voor alleenstaande ouders verlaagd van 70% naar 50% van het minimumloon. Daarbij wordt ook de (fiscale) alleenstaande ouderkorting en aanvullende alleenstaande ouderkorting afgeschaft. Hiervoor in de plaats wordt binnen het kindgebonden budget een alleenstaande ouderkop van circa 2800 per jaar toegevoegd. Tegenprestatie: De huidige bevoegdheid van het college om een tegenprestatie op te dragen aan uitkeringsgerechtigden, wordt omgezet in een verplichting voor alle colleges. De tegenprestatie dient te bestaan uit onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. De colleges hebben de beleidsvrijheid om invulling te geven aan de aard van de maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Wijziging individuele- en categoriale bijzondere bijstand: Het Rijk wil de mogelijkheden voor de verstrekking van individuele bijzondere bijstand voor daadwerkelijk gemaakte kosten verruimen. Ook worden de mogelijkheden voor bijzondere bijstand in de vorm van een aanvullende zorgverzekering of een pas voor culturele, maatschappelijke en sportvoorzieningen verruimd. Daarentegen wordt de mogelijkheid tot verlening van categoriale bijzondere bijstand ingeperkt en wordt de langdurigheidstoeslag vervangen door een individuele toeslag. 6

3. Visie op de Participatiewet 3.1 Inleiding In de afgelopen jaren hebben de diverse gemeenten op Voorne-Putten in gezamenlijkheid de visie op participatie, re-integratie en de toename van de doelgroep al beschreven. Hiervoor zijn verschillende startnotities opgesteld. Hoewel er verschillen zijn in benaderingen, bestaat er ook veel overlap. Zo ligt binnen alle gemeenten de nadruk van het participatiebeleid op het bevorderen van zelfstandigheid en zelfredzaamheid en geldt het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid (economische zelfredzaamheid) hierbij het hoogst haalbare doel. 3.2 Gemeentelijke visie Voor de gemeente Hellevoetsluis staat de visie op participatie reeds beschreven in het huidige Participatiebeleid. In dit beleid staat dat participatie wordt omschreven als meedoen in de maatschappij. Dat houdt in dat een inwoner van Hellevoetsluis maatschappelijk actief is en een positieve bijdrage levert aan de samenleving. De eigen verantwoordelijkheid van onze inwoners is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Omdat we ons realiseren dat vanwege persoonlijke omstandigheden individuen een steuntje in de rug nodig kunnen hebben, zijn we van mening dat er daarnaast een vangnet moet zijn voor diegenen die [nog] niet [kunnen] meedoen aan de samenleving. Participatie is van belang voor zowel de samenleving als voor de individuele burgers. Voor de samenleving wordt participatie belangrijker omdat in de toekomst door de toenemende vergrijzing het beroep op arbeidskrachten, maar ook op inzet bij maatschappelijke activiteiten, terecht komt bij een kleinere groep mensen. Dan mag verwacht worden dat ieder zijn steentje bijdraagt. Maar ook voor de individuele burgers is participatie belangrijk. Sociale contacten zijn wezenlijk voor ons en bevorderen welzijn en welbevinden, en daarmee ook de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van mensen. Participatie hangt dan ook direct samen met (economische) zelfstandigheid en zelfredzaamheid. Dit leidt concreet tot de volgende visie: Alle inwoners, ongeacht hun beperking, doen zoveel mogelijk mee aan de samenleving en zijn zelfredzaam. Deze algemene visie op participatie wordt vervolgens vertaald overeenkomstig de visie van het Kabinet op de Participatiewet. Binnen Hellevoetsluis streven we primair naar economische zelfredzaamheid. Dit betekent dat de gemeente Hellevoetsluis er naar streeft dat alle inwoners zelfstandig kunnen voorzien in hun eigen levensonderhoud, hoofdzakelijk middels een betaalde baan. De hierbij geformuleerde doelstellingen zijn er op gericht om ondersteuning te bieden aan inwoners, welke door omstandigheden minder mogelijkheden hebben om te participeren en hen de mogelijkheid te bieden naar vermogen mee te doen aan de Hellevoetse samenleving. Van inwoners die geen ondersteuning nodig hebben wordt verwacht dat zij op eigen kracht een bijdrage leveren en participeren. Onze inzet is er op gericht om inwoners van Hellevoetsluis naar eigen vermogen te laten deelnemen aan de samenleving. Hierbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: - Iedereen doet naar vermogen mee. Participatie in Hellevoetsluis betekent dat burgers actief betrokken zijn bij de maatschappij. - Participatie is in eerste instantie de eigen verantwoordelijkheid van de inwoners en hun omgeving. Wanneer dat onvoldoende is om actief mee te doen aan de maatschappij willen we mensen ondersteunen, met als doel om de zelfredzaamheid te bevorderen. - Inwoners primair economisch zelfredzaam zijn, door mee te doen aan de reguliere betaalde arbeidsmarkt. Als dat nog niet in beeld is, streven we ernaar om de inwoners in beweging te krijgen door educatieve of sociale zelfredzaamheid te bevorderen, bijvoorbeeld door het doen van vrijwilligerswerk of het volgen van een opleiding. - Participatie is vrijwillig, tenzij er gebruik wordt gemaakt van een individuele voorziening waar tegenover een recht een verplichting staat, bijvoorbeeld de arbeidsplicht vanuit de WWB. Verder is ondersteuning niet vrijblijvend: er is sprake van wederkerigheid (tegenprestatie). 7

3.3 Visie Voorne-Putten De gemeenten op Voorne-Putten hebben herhaaldelijk de ambitie uitgesproken om ten aanzien van de Participatiewet nauw samen te werken en te komen tot uniform beleid. Om dit te realiseren hebben de diverse gemeenten, naast de individuele visies, een gezamenlijke visie met uitgangspunten geformuleerd. De visie van de gemeenten op Voorne-Putten luidt: De nadruk van het Participatiebeleid ligt op het bevorderen van zelfstandigheid en zelfredzaamheid en het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid als het hoogst haalbare doel. De eerder in de Startnotitie Participatiewet opgenomen uitgangspunten zijn als volgt: - - We gaan uit van de eigen kracht en de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt. Alles wat de cliënt zelf kan, doet hij ook zelf. Niet de vraag Wat kunnen wij voor u doen?, maar de vraag Wat kunt u zelf doen? staat centraal. - Iedereen doet naar vermogen mee aan de samenleving. Het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid geldt binnen het participatiebeleid als hoogst haalbare doel. Voor wie dit (nog) niet haalbaar is, wordt gestreefd naar de hoogst haalbare vorm van participatie. Met participatie leveren mensen die ondersteuning ontvangen, een bijdrage aan de samenleving. Deze bijdrage kan bijvoorbeeld worden ingevuld door het verrichten van vrijwilligerswerk of deelname aan re-integratietrajecten; - Participatie is in eerste instantie de eigen verantwoordelijkheid van de inwoners en hun omgeving (het sociaal netwerk). Wanneer dat netwerk onvoldoende is om actief mee te doen aan de maatschappij willen we mensen ondersteunen, met als doel om de zelfredzaamheid te bevorderen. Uitgangspunt hierbij is dat ondersteuning door de gemeenten aanvullend en, waar mogelijk, tijdelijk is. Ook geldt hierbij wederkerigheid; - Ondersteuning door de gemeenten zal zo veel mogelijk op basis van maatwerk plaatsvinden. Om het hoofd te kunnen bieden aan de uitdagingen waar de gemeenten mee geconfronteerd gaan worden, kunnen ook collectieve trajecten of instrumenten worden ingezet; - De werkgeversbenadering dient regionaal te worden afgestemd, om er voor te zorgen dat werkgevers niet door verschillende gemeenten en instanties benaderd worden. De arbeidsmarkt is regionaal. Tegelijkertijd zijn er de lokale contacten die gekoesterd moeten worden. De werkgeversbenadering blijft daardoor een combinatie van lokale en regionale aanpak. 8

4. Regionale samenwerking Zoals aangegeven wordt voor de implementatie van de Participatiewet nauw samengewerkt met de overige gemeenten op Voorne-Putten. Ook het Rijk vindt het van groot belang dat gemeenten samenwerken. Samenwerking vindt door de gemeenten regionaal plaats op twee niveaus. Onderstaand wordt hier verder op ingegaan. 4.1 Voorne-Putten & Goeree-Overflakkee Als eerste wordt samengewerkt op het niveau van Voorne-Putten en Goeree-Overflakkee. De colleges van B&W hebben afgesproken om ten aanzien van de Participatiewet (en de wijzigingen in de Wwb) op thema s in de regio met elkaar op te trekken. Wel blijft het op onderdelen mogelijk voor gemeenten om eigen beleid te voeren. Op andere onderdelen wordt gestreefd te komen tot eenduidig beleid. Het gaat om de volgende thema s: maatregelen arbeidsplicht, kostendelersnorm, tegenprestatie, garantiebanen, voorziening beschut werken, loonwaardebepaling en loonkostensubsidie, no-risk polis en Wajong. 4.2 Arbeidsmarktregio Rijnmond Het tweede niveau van samenwerking vindt plaats in de arbeidsmarktregio Rijnmond. De rol van de arbeidsmarktregio wordt steeds belangrijker. Gemeenten en het UWV zijn op grond van de Wet Suwi verplicht om gezamenlijk één regionale arbeidsmarktagenda te ontwikkelen, één werkgeversdienstverlening aan te bieden en in één systeem vacatures en werkzoekenden te registreren. Het Rijk heeft met de introductie van de Participatiewet uitgesproken dat binnen de 35 arbeidsmarktregio s samengewerkt moet worden tussen gemeenten & UWV en Werkgevers- & werknemersorganisaties. De taak van deze partijen is om met elkaar de afgesproken doelen van de Participatiewet te realiseren en om via het op te richten werkbedrijf beleidsmatige afstemming te zoeken op het gebied van werkgeversdienstverlening en aan te bieden voorzieningen ter bemiddeling van mensen met een arbeidshandicap. Hellevoetsluis maakt onderdeel uit van de arbeidsmarktregio Rijnmond, waarvoor Rotterdam centrumgemeente is. Voorne-Putten & Goeree-Overflakkee is één van de zes cluster binnen de regio Rijnmond. Spijkenisse vertegenwoordigd het cluster op bestuurlijk en ambtelijk niveau in de regio. Ten aanzien van de voorbereiding op de Participatiewet zijn door de arbeidsmarktregio Rijnmond drie thema s benoemd die als eerste uitgewerkt worden, namelijk: vormgeving van het werkbedrijf; garantiebanen; en, loonwaardebepaling & loonkostensubsidie. Deze onderwerpen worden in hoofdstuk acht nader toegelicht. 4.3 Regionaal arbeidsontwikkelbedrijf De gemeenten willen de activiteiten die zij zelf uitvoeren op het vlak van arbeidsontwikkeling en die worden uitgevoerd door het sociaal werkvoorzieningsbedrijf met elkaar verbinden. De bedoeling is een toekomstbestendige uitvoeringstructuur te ontwikkelen die maximale arbeidsparticipatie van mensen mogelijk maakt en die gefinancierd kan worden met het kaderstellende participatiebudget. De reden hiervan is meervoudig. Gemeenten krijgen per 1 januari 2015 opnieuw te maken met diverse wetswijzigingen en forse bezuinigingen waardoor voortzetting op de huidige wijze niet mogelijk is. Op dit moment bieden de vijf gemeenten onafhankelijk van elkaar deels eenzelfde dienstverlening, waardoor sprake is van enige overlap wat betreft infrastructuur. Ook worden de gemeenten per 2015 verantwoordelijk voor een grotere doelgroep, waarbij de nieuwe doelgroep voornamelijk bestaat uit mensen met een arbeidsbeperking. Met deze doelgroep hebben de gemeenten op dit moment weinig tot geen ervaring. Door te verbinden kan de dienstverlening worden verbeterd. Om deze verbinding te realiseren wordt momenteel de oprichting van een regionaal arbeidsontwikkelbedrijf (AOB) opgericht. 9

Voor het regionaal AOB wordt de volgende definitie gehanteerd: Het regionaal AOB is een samenwerkingsverband tussen de gemeenten op Voorne-Putten, waarbij een infrastructuur wordt gebruikt ter verwerving (preventief) en/of bevordering (curatief) van arbeidsvaardigheden, met als hoogste doel duurzame uitstroom richting betaalde arbeid. In het AOB worden alle (te behouden) re-integratie-instrumenten van de gemeenten op Voorne-Putten samengevoegd. Ook de Welplaat wordt hier onderdeel van. Door gezamenlijke inkoop en uitruil van beschikbare plaatsen wordt bevorderd dat het regionale aanbod van re-integratieactiviteiten optimaal wordt benut. Dit vergroot de kans op een succesvolle uitstroom. Gezien de schaarste aan middelen worden re-integratieactiviteiten zoveel mogelijk groepsgewijs aangeboden. Individueel maatwerk is pas in tweede instantie aan de orde. Hoewel het AOB ook voorziet in beschut werken, zijn de activiteiten primair gericht op uitstroom naar regulier werk. Voor het AOB wordt de volgende missie gehanteerd: Het regionaal AOB Voorne-Putten draagt samen met partners zoals de werkbedrijven, onderwijsinstellingen, werkgevers en maatschappelijke organisaties zorg voor duurzame participatie op de arbeidsmarkt. De beroepsbevolking wordt maximaal benut en duurzaam ingezet. Hierdoor wordt de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie verbeterd. Daarbij worden de onderstaande doelstellingen als uitgangspunt genomen: Het regionaal AOB: - geeft invulling aan de vraag van de regionale arbeidsmarkt; - stelt zich tot doel om een ruim aanbod van banen te realiseren/ creëren, in samenwerking met de regionale werkgevers; - bevordert zoveel mogelijk de financiële zelfstandigheid van burgers op Voorne-Putten die dat niet zelf kunnen, teneinde hen op een zo duurzaam mogelijk niveau te laten participeren in de samenleving met uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt als ultiem doel; - ontwikkelt samen met partners, zoals de onderwijsinstellingen, werkgevers en maatschappelijke organisaties, instrumenten waarmee ook werkzoekenden en/of uitkeringsgerechtigden die niet in staat zijn tot het behalen van een arbeidsmarktkwalificatie op de reguliere arbeidsmarkt kunnen participeren (bijv. jobcarving en jobcoaching); - verzorgt samen met partners, zoals de onderwijsinstellingen, werkgevers en maatschappelijke organisaties instrumenten waarmee ook (niet) uitkeringsgerechtigden dien een te grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben, kunnen participeren in de samenleving (bijv. (arbeidsmatige) dagbesteding bij maatschappelijke organisaties, vrijwilligerswerk etc). - kan vanaf 2015 de totale doelgroep van de Participatiewet ondersteunen. Dit betekent kennis van de nieuwe doelgroepen en bijbehorende vaardigheden en instrumentarium benutten van o.a. de Welplaat en het UWV. Hoe nu verder? Er wordt een extern onderzoek uitgevoerd naar de inzet van de infrastructuur van het sociaal werkvoorzieningsbedrijf binnen het AOB, met financiering door het Dagelijks Bestuur van de Welplaat. Hierbij wordt onderzocht op welke wijze het AOB inhoudelijke vorm gegeven kan worden. Ook wordt geadviseerd over de uitvoeringsvorm en de toekomst van het sociaal werkvoorzieningsbedrijf. Dit onderzoek wordt uiterlijk eind oktober 2014 afgerond. 10

5. Kostendelersnorm & wijziging alleenstaande ouders 5.1 Inleiding Met de invoering van de kostendelersnorm wil de Regering beogen dat wordt voorkomen dat door een stapeling van meerdere uitkeringen binnen een huishouden het huishoudinkomen zo hoog ligt, dat daarmee meer dan alleen noodzakelijke kosten kunnen worden gedekt. Hierdoor is het niet lonend om aan het werk te gaan. Dit is in strijd is met het activerende karakter van de Wwb. Daarnaast wil het Rijk de bijdrage in de kosten van kinderen wijzigen. Dit gebeurt via de verlaging van de uitkeringsnorm voor alleenstaande ouders en een hervorming van regelingen die ouders financieel ondersteunen. Met de invoering van deze wijzigingen wil de Regering regelingen eenvoudiger maken en ervoor zorgen dat werken meer loont. De Wwb voorziet in een inkomensvoorziening voor mensen die zelf niet kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Daarbij is de hoogte van de uitkering afhankelijk van het huishouden en de leefsituatie. Er wordt gekeken of de kosten kunnen worden gedeeld met een ander. Afhankelijk daarvan wordt de basisnorm verlaagd of verhoogd met een toeslag. Om te voorkomen dat door een stapeling van meerdere uitkeringen binnen een huishouden het huishoudinkomen proportioneel hoog komt te liggen, wordt nu door het Kabinet een nieuwe systematiek voorgesteld, de kostendelersnorm. Hiermee wordt rekening gehouden met de voordelen van het delen van de kosten binnen één huishouden. Het gaat om een stapsgewijze verlaging van het normbedrag naarmate er meer meerderjarige personen in het huishouden aanwezig zijn. Hoe meer medebewoners, hoe lager de uitkering wordt. 5.2 Toelichting instrument Het nieuwe voorstel gaat er vanuit dat de totale bijstandsnorm voor iedere extra meerderjarig persoon met 30% van de bijstandsnorm toeneemt. Deze 30% is het verschil tussen de norm van een alleenstaande (70%) en de norm van gehuwden (100%). Dus voor 3 meerderjarige personen kan dit vertaald worden in een basisnorm van 70% plus 30% extra voor de tweede inwonende persoon en 30% extra voor de derde inwonende persoon. Dit is een totale bijstandsnorm voor 3 personen van 130% van de basisnorm. In dit voorbeeld wordt de totale basisnorm voor 3 personen gedeeld door het aantal leden van het huishouden (3) en vermenigvuldigd met de norm voor gehuwden ( 1.354,54). Met de nieuwe systematiek is de hoogte van de individuele norm per lid van het huishouden wettelijk als volgt: Huishouden Tot 1-1-2015 Per 1-1-2015 Verschil 1 persoon 948,18 (= 70%) 70% x 1.354,54 = 948,18 (= 70%) Gelijk 2 personen 677,27 (= 50%) x 2 = Huishouden totaal 1.354,54 3 personen 677,25 (= 50%) x 3 = Huishouden totaal 2.031,81 4 personen 677,27 (= 50%) x 4 = Huishouden totaal 2.709,08 100% (=70%+30%) x 1.354,54 = 677,27 per individu 130% (=70%+30%+30%) x 1.354,54 = 586,96 per individu 160% (=70%+30%+30%+30%) x 1.354,54 = 541,81 per individu Gelijk - 271,05 Per huishouden - 541,80 Per huishouden Bovenstaande systematiek geldt voor iedere bijstandsgerechtigde die deel uitmaakt van een huishouden dat uit meerdere meerderjarigen bestaat. Het kan gaan om situaties waarin sprake is van: meerderjarige inwonende familie (bloed- of aanverwanten) van de bijstandsgerechtigde; meerderjarige inwonende derden van de bijstandsgerechtigde; mantelzorg (mantelzorggevers en/of behoeftigen). Als een inwonende meerderjarige werkt, wordt het loon niet verrekend met de uitkering(en) binnen het huishouden. Hierdoor loont het om aan het werk te gaan of te blijven. 11

De kostendelersnorm geldt niet in situaties waarin meerderjarige personen die tot het huishouden behoren nog geen 21 jaar zijn of waarbij meerderjarige personen onderwijs volgen en op enig moment aanspraak kunnen maken op studiefinanciering. Ook als er sprake is van een huishouden met meerderjarige personen waarbij er een overeenkomst is als huurder, onderhuurder, kostgever of kostganger, gaat de kostendelersnorm niet op. Het feit dat deze personen in dezelfde woning wonen als de bijstandsgerechtigde, heeft dus geen gevolgen voor de hoogte van de bijstand. 5.3 Beleidsvoorstellen Gemeenten kunnen niet meer zelf bepalen in welke gevallen een toeslag of verlaging wordt toegepast als gevolg van het kunnen delen van de woonlasten. Er zijn een paar uitzonderingen waarin het college wel nog bevoegdheden heeft. In het kader van de implementatie van de Participatiewet hebben de gemeenten op Voorne-Putten met elkaar afgesproken om te kijken of gekomen kan worden tot harmonisatie van beleidsvoorstellen. Onderstaand zijn de uitzonderingen benoemd waar nog beleidsvrijheid mogelijk is en worden daarvoor voorstellen gedaan: Artikel 27 Participatiewet: het college kan de basisnorm lager vaststellen wanneer er minder kosten als gevolg van de woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning. Woonlasten worden niet aanwezig geacht bij bewoning van een woning waaraan geen kosten verbonden zijn van huur, hypotheeklasten of andere kosten die direct verband houden met de bewoonde woning. Aangezien de woonlasten dan ontbreken wordt voorgesteld om de basisnorm hier op af stemmen door een verlaging van 20% toe te passen. Beslispunt: Bij personen van 21 jaar of ouder, waarbij woonlasten ontbreken, wordt de basisnorm verlaagd met 20%. Artikel 28 Participatiewet: het college kan de basisnorm van schoolverlaters met een maximum van 6 maanden na de beëindiging van de deelname aan onderwijs of de beroepsopleiding verlagen. Dit wordt de zogenaamde schoolverlaterskorting genoemd. Er zijn twee redenen waarom wordt voorgesteld om in situaties waarin sprake is van een schoolverlater geen extra verlaging toe te passen op de basisnorm. Als eerste zou een eventuele verlaging alleen aan de orde kunnen zijn voor de schoolverlater die zelfstandig woont. Omdat schoolverlaters bij het zelfstandig bewonen van een woning dezelfde kosten hebben als een persoon die geen schoolverlater is en zelfstandig woont, is het niet reëel om een verlaging toe te passen. Ten tweede heeft de Centrale Raad gesteld dat de bijstandsnorm alleen mag worden verlaagd tot minimaal de norm levensonderhoud conform de normen van de wet studiefinanciering. Dit betekent in de praktijk dat alleen de norm bij MBO ers kan worden verlaagd, hetgeen rechtsongelijkheid tot gevolg heeft. Wanneer een schoolverlater van 21 jaar en ouder tot een huishouden behoort dat bestaat uit meerdere meerderjarigen is de kostendelersnorm van toepassing. Beslispunt: Bij schoolverlaters (Wsf 2000 en/of Wtos) wordt geen extra verlaging toegepast. 5.4 Overgangsrecht Voor iedereen met een Wwb uitkering voor 1 januari 2015 gaat de kostendelersnorm in op 1 juli 2015. Alleenstaande ouders die een Wwb uitkering ontvangen voor 1 januari 2015 en niet in aanmerking komen voor de alleenstaande ouderkop, krijgen pas op 1 januari 2016 met de kostendelersnorm te maken (zover van toepassing). In 2015 verliest deze groep niet de 20%compensatieregeling zoals die is opgenomen in de normen voor alleenstaande ouders. De verlaging van de alleenstaande ouderuitkering met 20% gaat in per 1 januari 2015. Dit geldt ook voor de eerdergenoemde wijzigingen in de kindregelingen. 12

6. Jonggehandicapten 6.1 Inleiding De Wajong is de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. De wet wordt uitgevoerd door het UWV. Iedereen die voor het 17e jaar of tijdens het volgen van een studie tot en met het 27e jaar arbeidsongeschikt raakt, kan onder de huidige regelgeving bij het UWV een beroep doen op de wet Wajong. Iemand is geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt als rechtstreeks en medisch kan worden vastgesteld dat hij door ziekte of gebrek niet in staat is om door middel van werk hetzelfde te verdienen als een gezonde persoon met gelijke opleiding en ervaring in zijn buurt. Per 1 januari 2015 wordt de toegang tot de Wajong aangescherpt. De naam van de Wajong wijzigt op dat moment van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten naar de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. De Wajong is vanaf dat moment alleen nog toegankelijk voor jonggehandicapten die duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikken. Wanneer iemand dus tijdelijk geen arbeidsvermogen heeft, ontstaat er geen recht op Wajong 2015. Kort gezegd komt arbeidsvermogen neer op de vraag of iemand kan werken. Dit is het geval als hij minimaal 20% van het WML kan verdienen. Het huidige toelatingscriterium van de Wajong wordt hierop aangepast. Wie nu al een Wajong-uitkering heeft, zal deze ook behouden en ondersteund blijven worden door het UWV. Wel vindt voor alle Wajongers een herbeoordeling plaats. Blijkt hieruit dat de Wajonger arbeidsvermogen heeft, dan wordt de Wajonguitkering verlaagd van 75% naar 70% van het WML. 6.2 De nieuwe doelgroep Jonggehandicapten kunnen direct een aanvraag indienen voor een uitkering op grond van de Participatiewet bij de gemeente. Het is niet nodig dat iedereen eerst bij het UWV langs gaat voor een beoordeling voor de Wajong 2015. Dit betekent dat het in eerste instantie aan de gemeente is om te beoordelen of de jonggehandicapte over arbeidsvermogen beschikt of niet. Is de gemeente van mening dat de jonggehandicapte niet beschikt over arbeidsvermogen of is hierover twijfel, dan kan de gemeente de jonggehandicapte doorverwijzen naar het UWV. De jonggehandicapte moet altijd zelf een aanvraag voor Wajong 2015 indienen. Het UWV toetst of iemand wel of geen arbeidsvermogen heeft en of dit een tijdelijk of duurzaam karakter heeft. De beschikking van het UWV over de Wajong 2015 is leidend. Gemeenten hebben geen invloed op of zeggenschap over de beoordeling van de Wajong 2015. Wanneer iemand is afgewezen voor de Wajong 2015, behoort deze tot de doelgroep van de Participatiewet. Het is voor de gemeente en de doelgroep van belang zo snel mogelijk de juiste inschatting te maken van het arbeidsvermogen van de jonggehandicapten en van de problematiek. Dit omdat de huidige procedure voor de aanvraag van een Wwb-uitkering en de werkwijze voor arbeidsontwikkeling niet één op één toepasbaar zijn voor de doelgroep jonggehandicapten. Dit vanwege aanwezige gedragsproblematiek, beperkte verstandelijke vermogens, psychosociale problematiek en/of psychiatrische stoornissen. Om de juiste werkwijze te bepalen, is inzicht nodig in de omvang en de problematiek van de doelgroep. Waar hebben we het over? Landelijk zijn er op dit moment 240.000 mensen met een Wajong-uitkering. Door het UWV is ingeschat dat hiervan 140.000 mensen arbeidsvermogen hebben. Een deel hiervan is echter aan het werk of zal geen recht hebben op een P-wetuitkering. Bijvoorbeeld omdat er voldoende inkomsten zijn binnen het huishouden. De groep die naar verwachting een beroep zal doen op de Participatiewet heeft een landelijke omvang van 65.000 personen, oftewel 27,1%. Dit percentage is gehanteerd om een inschatting te maken van de groep jonggehandicapten woonachtig op Voorne-Putten, dat naar verwachting jaarlijks een beroep zal doen op de Participatiewet. Dit aantal komt op 90 personen op jaarbasis. De verdeling en berekening is als volgt: 13

Omvang doelgroep 1 Aandeel Bernisse Brielle H sluis S nisse W voorne Aantal Wajonguitkeringen 121 150 426 1.066 107 (2013) Totale jaarlijkse toestroom 17,7% 21 27 75 189 19 Beroep op Participatiewet 27,1% 6 7 20 51 5 In de Wajong zit een gemêleerde groep mensen; van hoogopgeleiden met een fysieke aandoening tot mensen met een ernstig verstandelijke beperking die nooit onderwijs hebben genoten. Het kan om iemand gaan van 18 jaar met het syndroom van down, maar ook iemand van 64 jaar die blind is. Dit maakt dat Wajongers verschillende soorten arbeidsbeperkingen en uiteenlopende arbeidsmogelijkheden hebben. De problematiek van de nieuwe instroom in de Wajong is als volgt: Problematiek doelgroep 2 % Bernisse Brielle H sluis S nisse W voorne Instroom 2013 21 27 75 189 19 Geslacht Man 57% 12 15 43 108 11 Vrouw 43% 9 11 32 81 8 Leeftijdsklasse 18 / 19 jaar 66% 14 18 50 125 12 20 24 jaar 21% 4 6 16 40 4 25 34 jaar 10% 2 3 8 19 2 35 jaar en ouder 3% 1 1 2 6 1 Ontwikkelstoornissen Diep/ernstig/matig verstandelijk 8% 2 2 6 15 2 Licht/zeer licht verstandelijk 29% 6 8 22 55 5 Verstandelijk, ernst onbekend 1% 0 0 1 2 0 Autisme spectrum stoornis 16% 3 4 12 30 3 Aandacht tekort stoornis 7% 1 2 5 13 1 Overige ontwikkelstoornissen 5% 1 1 4 9 1 Psychiatrische ziektebeelden Persoonlijkheidsstoornis 6% 1 2 5 11 1 Stemmingsstoornis 4% 1 1 3 8 1 Schizofrenie en overige psychosen 3% 1 1 2 6 1 Overige psychische ziektebeelden 7% 1 2 5 13 1 Somatische ziektebeelden 14% 3 4 11 26 3 6.3 Aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt Meer dan de helft van de Wajong-doelgroep dat op dit moment instroomt in de werk- of studieregeling van de nwajong heeft op een school voor voorgezet speciaal onderwijs of praktijkonderwijs gezeten. Hetzelfde zal gaan gelden voor de jonggehandicapten die een beroep doen op de Participatiewet. Zowel voortgezet speciaal onderwijs als praktijkonderwijs plaatst leerlingen direct vanaf school bij een reguliere werkgever. Beide typen onderwijs hanteren vanwege het verschil in problematiek van de leerlingen een andere werkwijze voor arbeidstoeleiding. Zij gebruiken hiervoor voorzieningen die door het UWV beschikbaar worden gezet. Voor de leerlingen die direct worden geplaatst, wordt geen Wajongindicatie aangevraagd. Het is dan ook gewenst deze werkwijze te behouden en hierover afspraken te maken met het voortgezet speciaal onderwijs en het praktijkonderwijs. Deze afspraken zullen zich richten op de inzet van instrumenten als jobcoaching, de no risk polis en loonkostensubsidie. 1 UWV Kennisverslag 2014-I, UWV Monitor Arbeidsparticipatie 2013 en Atlas Sociale Verzekeringen 2013. 2 Atlas voor gemeenten 2013 en gegevens UWV. 14

7. Tegenprestatie 7.1 Inleiding Sinds 1 januari 2012 hebben gemeenten de mogelijkheid om aan Wwb-uitkeringsgerechtigden een verplichte tegenprestatie op te leggen. Binnen de gemeente Hellevoetsluis was tot nu toe gekozen om geen gebruik te maken van deze mogelijkheid. Per 1 januari 2015 wordt de tegenprestatie echter als verplichting verbonden aan het hebben van een bijstandsuitkering. Gemeenten zijn vanaf deze datum verplicht de tegenprestatie op te leggen en te handhaven. Het is aan de gemeenteraad te bepalen welke omvang, duur en inhoud de tegenprestatie heeft en aan welke doelgroepen de tegenprestatie wordt opgelegd. Het college heeft als taak het opleggen, uitvoeren en handhaven van de tegenprestatie. Dit betekent onder meer het informeren, keuze maken voor een doelgroep, toezicht houden op uitvoering en op veiligheid, zorgen voor afdoende verzekering en het controleren of de tegenprestatie wordt ingevuld. 7.2 Toelichting Vanaf 1 januari 2015 wordt aan het hebben van een uitkering op grond van de Participatiewet voor een ieder de verplichting verbonden om: naar vermogen onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten te verrichten die worden verricht naast in aanvulling op de reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Hieronder wordt deze definitie nader toegelicht. Naar vermogen De gemeente bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de beschikbare onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten, de aard, duur en omvang van de tegenprestatie. Dat betekent dat rekening moet worden gehouden met een aantal factoren, zoals lichamelijke en psychische beperkingen, zorgtaken, kennis en kunde, maar ook met de mogelijkheden van de begeleidende organisaties. Het opleggen van een tegenprestatie dient dan ook nadrukkelijk plaats te vinden middels maatwerk. Maatschappelijk nuttige werkzaamheden Het primaire doel van de tegenprestatie is dat iemand maatschappelijk nuttige activiteiten verricht. Niet elke activiteit kan als verplichting worden opgelegd. Activiteiten moeten een legitiem doel hebben, qua omvang aansluiten op de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, mogen geen disproportioneel belastend karakter hebben en geen veiligheids- of gezondheidsrisico met zich meebrengen. Ook moeten de werkzaamheden beperkt zijn in omvang en in tijdsduur. Het kan gaan om activiteiten die nuttig zijn voor de lokale omgeving, de gemeente, of voor de ontwikkeling van de uitkeringsgerechtigde zelf. De concrete invulling is mede afhankelijk van de specifieke situatie, de lokale omstandigheden en de omvang en de duur van de activiteiten. Naast of in aanvulling op reguliere arbeid De werkzaamheden mogen bestaande re integratieverplichtingen niet in de weg staan of op een andere manier een belemmering vormen voor de arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde. De tegenprestatie staat los van de re-integratie- en arbeidsplicht. Geen verdringing De tegenprestatie mag niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Dit betekent dat er geen vacature mag openstaan voor dezelfde of vergelijkbare activiteiten en/of beloning mag plaatsvinden van een ander die dezelfde werkzaamheden verricht of waarvoor korter dan een jaar geleden betaald werd. 7.3 Verschil met vrijwilligerswerk De tegenprestatie is nadrukkelijk niet hetzelfde als vrijwilligerswerk. Vrijwilligerswerk wordt verricht op initiatief van de betrokkene, waar de tegenprestatie als verplichting is gekoppeld aan het hebben van een uitkering. Het verrichten van vrijwilligerswerk mag echter wel door het college B&W worden beschouwd als invulling van de tegenprestatie. Activiteiten die door vrijwilligers worden verricht, kunnen ook worden ingezet voor het verrichten van de tegenprestatie. 15

7.4 Beleidsvoorstellen Omtrent de tegenprestatie worden de onderstaande keuzes voorgesteld en vastgelegd in de Verordening tegenprestatie gemeente Hellevoetsluis 2015. Doelgroep In principe dient iedere persoon van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die een bijstandsuitkering ontvangt, een tegenprestatie te verrichten. Hierop zijn allereerst diverse wettelijke uitzonderingen, te weten: alleenstaande ouders die op grond van artikel 9a op eigen verzoek een ontheffing van de arbeidsplicht hebben, omdat zij de volledige zorg hebben voor een kind tot vijf jaar; uitkeringsgerechtigden die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn en op grond daarvan volledig zijn vrijgesteld van de arbeids- en re-integratieplicht. Naast deze wettelijke uitzonderingen heeft ieder college van B&W de mogelijkheid om aanvullende uitzonderingen te benoemen. In de lijn van de notitie heeft toeleiding naar de arbeidsmarkt prioriteit. Het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid heeft het hoogste doel. Is reguliere arbeid nog niet haalbaar, dan wordt een maatschappelijke bijdrage verwacht. Zodoende wordt voorgesteld die onderstaande situaties eveneens uit te zonder van de plicht tot tegenprestatie. Beslispunt: De uitkeringsgerechtigde is uitgezonderd van de plicht tot tegenprestatie wanneer hij / zij: - parttime werk verricht voor minimaal 20 uur per week, dan wel het naar vermogen maximaal haalbare aantal uren; - deelneemt aan een re-integratietraject, waarmee op korte of lange termijn wordt toegewerkt naar het kunnen verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid; - vrijwilligerswerk verricht voor minimaal 16 uur per week; - mantelzorg verricht voor minimaal 16 uur per week; - hiertoe niet in staat kan worden geacht als gevolg van multi problematiek. De omvang en duur Het is aan de gemeenteraad om de omvang en duur van de tegenprestatie te bepalen. Omdat het opleggen van de tegenprestatie tot nu toe een mogelijkheid was voor gemeenten en nog geen verplichting, is er nog niet veel jurisprudentie beschikbaar. Bij het opleggen van de tegenprestatie zal wel rekening worden gehouden met de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde. Dit betekent feitelijk dat de tegenprestatie maatwerk betekent. Bij het opleggen van een tegenprestatie wordt derhalve getoetst of de duur en omvang aansluiten op de mogelijkheden van de uitkeringsgerechtigde. Is de activiteit beperkt in omvang en duur en kan de uitkeringsgerechtigde meer leveren aan tegenprestatie, dan worden meerdere activiteiten naast of na elkaar ingezet. Beslispunt: De omvang van de tegenprestatie kan variëren van een eenmalige activiteit van enkele dagen tot een substantieel aantal uren per maand. Het zijn activiteiten voor enkele weken tot maximaal twaalf maanden. De tegenprestatie moet in principe elk jaar worden geleverd. De activiteiten Tegenprestaties zijn klussen die door verenigingen, bedrijven en maatschappelijke instellingen worden aangeboden. Het gaat om klussen die aanvullend zijn, om activiteiten die anders misschien zouden blijven liggen. Uit het onderzoek van de Inspectie SZW naar de uitvoering van de tegenprestatie in de afgelopen jaren, blijken diverse activiteiten te worden ingezet. Zolang er nadrukkelijk geen sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt mogen tegenprestaties dus ook bij bedrijven wordt uitgevoerd. 16

De keuze voor activiteiten Overeenkomstig de Participatiewet gaan we uit van de eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigden. We sluiten zo veel mogelijk aan op de interessegebieden van de uitkeringsgerechtigden. Daarmee wordt de motivatie tot het uitvoeren van de tegenprestatie vergroot. Tegelijk is de tegenprestatie niet vrijblijvend. De keuze voor de invulling van de tegenprestatie wordt daarom volgens de onderstaande volgorde uitgevoerd: Beslispunt: Volgorde voor de invulling van een tegenprestatie: 1 de uitkeringsgerechtigde zoekt zelf een activiteit en organisatie; 2 de gemeente zorgt voor de beschikbaarheid van activiteiten bij organisaties en de uitkeringsgerechtigde maakt hieruit een keuze; 3 de gemeente zorgt voor de beschikbaarheid van activiteiten bij organisaties. 17

8. Het Werkbedrijf, loonkostensubsidie en garantiebanen 8.1 Inleiding Het belangrijkste doel van de invoering van de Participatiewet is om alle mensen, óók mensen met een arbeidsbeperking, als volwaardige burgers mee te laten doen in de samenleving. Om dit te realiseren krijgen gemeenten de beschikking over een aantal nieuwe instrumenten. Eén van deze instrumenten is loonkostensubsidie voor arbeidsgehandicapten. Het gaat hier in tegenstelling tot de loonkostensubsidie die onder de Wwb kon worden ingezet niet om een tijdelijke, maar een structurele loonkostensubsidie. Werkgevers hebben verder in het sociaal akkoord afgesproken dat ze extra banen gaan creëren voor mensen met een arbeidsbeperking, de zogenaamde garantiebanen. Het gaat uiteindelijk om 100.000 extra banen (oplopend tot 2026) in de marktsector. De overheid zorgt tot 2024 nog eens voor 25.000 extra banen. Deze banenafspraak staat los van de 30.000 beschutte werkplaatsen die in de komende jaren worden gecreëerd en los van de arbeidsplaatsen waarop nu al Wajongers werken. De structurele loonkostensubsidie en de garantiebanen moeten ervoor zorgen dat gemeenten mensen met een arbeidsbeperking kunnen plaatsen op de reguliere arbeidsmarkt. Gemeenten werken hierbij op regionaal niveau samen met UWV, werkgevers- en werknemers organisaties. Hiervoor worden in de 35 arbeidsmarktregio s Werkbedrijven gevormd. De voorwaarden die gesteld worden aan de Werkbedrijven worden nog geconcretiseerd middels een Algemene maatregel van Bestuur (Amvb), die nog bekend zal worden gemaakt. Aangezien de concrete uitwerking de van de Werkbedrijven, alsmede de uniforme werkwijze omtrent loonkostensubsidie en loonwaardebepaling nog op zich laat wachten, worden hieromtrent vooralsnog geen nadere keuzes gemaakt. Wel worden de diverse onderwerpen hieronder kort toegelicht. 8.2 Het Werkbedrijf In het Sociaal Akkoord is afgesproken, dat sociale partners en gemeenten in elke arbeidsmarktregio een Werkbedrijf oprichten. Dit betekent dat er landelijk 35 Werkbedrijven komen. Voor de uitwerking van het Werkbedrijf overleggen de sociale partners met gemeenten in de Werkkamer. Doel daarbij is te komen tot een praktische en werkbare invulling van de Werkbedrijven die gemeenten en bedrijven helpt en onnodige bureaucratie voorkomt. De uitwerking is erop gericht om tot de gewenste eenduidige regionale aanpak voor bedrijven en mensen met een arbeidsbeperking te komen (dienstverlening aan werkgevers, eenduidigheid over de methodiek om de loonwaarde te bepalen en regionaal afgestemde arrangementen voor persoonlijke begeleiding, zoals bijvoorbeeld jobcoaching). Daarbij kan worden aangesloten op al bestaande regionale verbanden. De afspraak over de Werkbedrijven wordt wettelijk verankerd en uitgewerkt in een Algemene Maatregel van Bestuur (Amvb). De AMvB is ten tijde van het opstellen van deze nota nog niet openbaar. De portefeuillehouders van SZW van de gemeenten in de arbeidsmarktregio Rotterdam Rijnmond hebben wel reeds besloten om de samenwerking te beperken tot: Het opstellen van een marktbewerkingsplan op sectorniveau; Het realiseren van één herkenbare ingang voor werkgevers t.a.v. alle werkgeversservicepunten; De vorming van een klein, maar slagvaardig bestuur; De regionale uniformering van de werkwijze voor de loonwaardemeting t.b.v. loonkostensubsidie. 8.3 Loonkostensubsidie Een deel van de doelgroep Participatiewet is niet in staat 100% van het WML te verdienen. Dit kan worden veroorzaakt doordat iemand fysieke, verstandelijke en/of psychische beperkingen heeft. Om de kansen op de arbeidsmarkt voor deze personen te vergroten en het voor werkgevers aantrekkelijk te maken iemand met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, introduceert de Participatiewet de mogelijkheid, specifiek voor deze groep, een structurele loonkostensubsidie te verstrekken. Door het verstrekken van loonkostensubsidie, wordt de werkgever gecompenseerd voor de verminderde verdiencapaciteit. Op dit moment wordt loonkostensubsidie al ingezet als re-integratieinstrument. Het gaat hier om een tijdelijke loonkostensubsidie en/of scholingsbudget, die wordt ingezet voor de Wwb-doelgroep en gefinancierd wordt uit het Participatiebudget. 18