RJ-Uiting 2012-5: Ontwerp - Toepassing Richtlijn 252 / Richtlijn B10 Voorzieningen met betrekking tot de crisisheffing en wijziging Richtlijn 271.6 Personeelsbeloningen Bezoldigingen van bestuurders en commissarissen Algemeen RJ-Uiting 2012-5 is een gevolg van de op 18 juli 2012 in werking getreden Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013. In deze wet is bepaald dat een aantal belastingwetten met ingang van 1 januari 2013 wordt gewijzigd. Eén van de wijzigingen houdt in dat werkgevers in 2013 een eenmalige crisisheffing moeten betalen van 16% over het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking dat zij in 2012 aan een medewerker hebben betaald, voor zover dat loon hoger was dan 150.000. Deze crisisheffing wordt geregeld in een nieuw artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964. Inhoud In het onderdeel Toepassing Richtlijn 252 / Richtlijn B10 Voorzieningen met betrekking tot de crisisheffing wordt uiteengezet dat de crisisheffing in 2012 in de balans moet worden opgenomen als verplichting en tijdsevenredig aan het kalenderjaar 2012 moet worden toegerekend. Dit onderdeel leidt niet tot wijziging van bestaande richtlijnen en is zowel van toepassing op grote en middelgrote rechtspersonen (RJ 252) als op kleine rechtspersonen (RJk B10). De voorgestelde wijziging van RJ 271.6 houdt in dat het bedrag van de crisisheffing dat in het boekjaar ten laste van de rechtspersoon is gekomen en betrekking heeft op huidige en voormalige bestuurders en commissarissen, afzonderlijk vermeld dient te worden voor de gezamenlijke bestuurders en voor de gezamenlijke commissarissen. Althans, indien vermelding krachtens artikel 2:383 lid 1 of 383c BW dient plaats te vinden. Ingangsdatum Bij het definitief worden van dit ontwerp zal dit van toepassing zijn op boekjaren waarin de periode van 18 juli 2012 tot en met 31 december 2012 valt, alsmede op boekjaren waarin een deel van die periode valt. De wijziging van RJ 271.6 zal vervallen voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2013. Commentaarperiode De RJ nodigt u uit tot het inzenden van reacties en commentaren op deze RJ-Uiting. Deze ziet de RJ graag uiterlijk 23 november 2012 tegemoet. Reacties en commentaren kunnen - bij voorkeur per email (rj@rjnet.nl) - worden ingediend bij het RJ-secretariaat. Ze zullen door de RJ als openbare informatie worden behandeld en op de RJ-website worden gepubliceerd, tenzij door respondenten is aangegeven dat het commentaar geheel of gedeeltelijk moet worden aangemerkt als vertrouwelijk. Het ontwerp zal zo spoedig mogelijk na de commentaarperiode definitief worden gemaakt. Amsterdam, 29 oktober 2012 1
Algemeen Op 18 juli 2012 is de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 in werking getreden. In deze wet is bepaald dat een aantal belastingwetten met ingang van 1 januari 2013 wordt gewijzigd. Eén van de wijzigingen houdt in dat werkgevers in 2013 een eenmalige crisisheffing moeten betalen van 16% over het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking dat zij in 2012 aan een medewerker hebben betaald, voor zover dat loon hoger was dan 150.000. Deze crisisheffing wordt geregeld in een nieuw artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964. In de bijlage bij deze Uiting is de relevante wettekst opgenomen alsmede enige achtergrondinformatie. Toepassing Richtlijn 252 / Richtlijn B10 Voorzieningen met betrekking tot de crisisheffing Op grond van RJ 252.201 respectievelijk RJk B10.105 moet op elke balansdatum na 18 juli 2012 een verplichting worden opgenomen, tot het moment dat de crisisheffing is voldaan: De rechtspersoon heeft een verplichting. Alhoewel de Wet op de loonbelasting 1964 pas met ingang van 1 januari 2013 wordt gewijzigd, is al voor die tijd sprake van een in rechte afdwingbare verplichting (RJ 252.201a / RJk B10.105a). Deze verplichting vloeit immers voort uit een gebeurtenis uit het verleden (de inwerkingtreding van de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 ), en blijft bestaan onafhankelijk van een toekomstige handeling van de onderneming (RJ 252.204). De gebeurtenis die de verplichting doet ontstaan is het over het kalenderjaar 2012 genoten loon dat boven de 150.000 grens valt; Het is waarschijnlijk dat voor de afwikkeling van die verplichting een uitstroom van middelen noodzakelijk is (RJ 252.201b / RJk B10.105b). De kans dat de wet ongedaan wordt gemaakt vóór de ingangsdatum 1 januari 2013 (of voor de datum van 31 maart 2013) kan als zeer onwaarschijnlijk worden beschouwd; en Er kan een betrouwbare schatting worden gemaakt van de omvang van de verplichting (RJ 252.201c / RJk B10.105c). Het over kalenderjaar 2012 genoten loon uit dienstbetrekking is op 31 december 2012 bekend. Bij een eerdere balansdatum kan het loon betrouwbaar worden geschat. Een eventuele bonus die nog tot het loon over 2012 wordt gerekend is eveneens redelijkerwijs en betrouwbaar in te schatten. De heffing moet tijdsevenredig worden verwerkt naar rato van het genoten loon (en dus niet pas in de maanden nadat het loon cumulatief boven 150.000 uitkomt). Er is namelijk een relatie tussen de heffing, het genoten loon en de arbeidsprestaties over het gehele jaar. Dit betekent dat bij elke balansdatum na 18 juli 2012 een beste schatting moet worden gemaakt van de per balansdatum op te nemen verplichting, rekening houdend met verwachtingen omtrent indiensttreding en uitdiensttreding. Voorts kan sprake zijn van een bijzondere post in de winst- en verliesrekening (zoals gedefinieerd in RJ 940) die moet worden toegelicht (RJ 270.404). 2
Wijziging Richtlijn 271.6 Personeelsbeloningen Bezoldigingen van bestuurders en commissarissen Toegevoegd wordt alinea 605a: 605a Er bestaan verschillende zienswijzen over het al dan niet toerekenen aan de bezoldiging zoals bedoeld in de artikelen 2:383 lid 1 en 383c BW van de uit hoofde van artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964 te betalen bedragen. Vanwege het eenmalige karakter dient uit de toelichting te blijken of de bedragen uit hoofde van artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964 tot de bezoldiging in de zin van de artikelen 2:383 lid 1 of 383c BW zijn gerekend. Indien vermelding krachtens artikel 2:383 lid 1 of 383c BW dient plaats te vinden, dient het totale bedrag dat uit hoofde van artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964 in het boekjaar ten laste van de rechtspersoon is gekomen (met inbegrip van de ten laste van geconsolideerde dochtermaatschappijen gekomen bedragen), voor zover dat betrekking heeft op het loon van bestuurders en commissarissen, afzonderlijk te worden vermeld. Vermelding dient plaats te vinden voor de gezamenlijke bestuurders en gewezen bestuurders en, afzonderlijk, voor de gezamenlijke commissarissen en gewezen commissarissen. Deze vermelding geldt ongeacht of deze bedragen al dan niet tot de bezoldiging worden gerekend. 3
Bijlage Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013) ARTIKEL II De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2013 als volgt gewijzigd:.. Na artikel 32bc wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 32bd: 1. In afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, wordt loon uit tegenwoordige dienstbetrekking waarover in het voorafgaande kalenderjaar met toepassing van de artikelen 20a, 20b, 26 en 26b belasting is geheven, voor de toepassing van dit artikel aangemerkt als op 31 maart van het kalenderjaar genoten loon dat als een eindheffingsbestanddeel wordt belast naar een tarief van 16%, voor zover dat loon in het voorafgaande kalenderjaar meer bedroeg dan 150 000. 2. Voor de toepassing van het eerste lid behoort tevens tot het loon van een werknemer het loon dat die werknemer heeft genoten van een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap. Het eerste lid vindt in de in de vorige volzin bedoelde gevallen toepassing bij de inhoudingsplichtige die in het voorafgaande kalenderjaar het grootste deel van het loon van de werknemer heeft verstrekt. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot hetgeen voor de toepassing van het eerste lid als door een inhoudingsplichtige in het voorafgaande kalenderjaar aan een werknemer verstrekt loon in aanmerking wordt genomen. ARTIKEL III In de Wet op de loonbelasting 1964 vervalt met ingang van 1 januari 2014 artikel 32bd. Achtergrondinformatie inzake de crisisheffing Uitgangspunt voor de heffing is het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking dat de werknemer over 2012 bij de werkgever heeft genoten: als dat loon meer bedraagt dan 150.000, is de werkgever over dat meerdere 16% extra belasting verschuldigd. Die heffing komt naast de reguliere loonheffing die al in 2012 heeft plaatsgevonden. Deze eindheffing komt dus (anders dan een gewone eindheffing) niet in de plaats van de reguliere heffing. De werkgever moet de heffing afdragen in het aangiftetijdvak waarin het op 31 maart 2013 genoten loon valt. Het kabinet heeft gekozen voor het loon over 2012 als grondslag voor deze heffing om die al in 2013 te kunnen realiseren. De werkgever moet de heffing afdragen in het aangiftetijdvak waarin het op 31 maart 2013 genoten loon valt. Bij de beoordeling of het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking over 2012 meer bedraagt dan 150.000, is het genietingstijdstip uit de wet loonbelasting bepalend. Het loon wordt beschouwd te zijn genoten en aan de loonheffing te zijn onderworpen op het tijdstip waarop het betaald of verrekend wordt, ter beschikking van de werknemer wordt gesteld of rentedragend wordt, dan wel vorderbaar en tevens inbaar wordt. Als het overeengekomen loon geheel of gedeeltelijk op een ongebruikelijk tijdstip zal worden genoten, wordt daar geen rekening mee gehouden. Heeft de werknemer zijn loon uit tegenwoordige dienstbetrekking in 2012 van meerdere verbonden vennootschappen (in concernverhouding) genoten, dan wordt het loon voor deze crisisheffing bij elkaar geteld. De concernvennootschap/werkgever die in 2012 het grootste deel van het totale loon van de werknemer over dat jaar heeft betaald, moet de 16% heffing afdragen. Deze bepaling voorkomt dat de werknemer 4
zijn in 2012 te ontvangen loon (boven het normbedrag) verknipt en over meerdere concernvennootschappen verdeelt om zo de pseudo-eindheffing geheel of gedeeltelijk te vermijden. Tijdens de parlementaire behandeling is betoogd dat de heffing zelfs verschuldigd is indien de belastingplichtige in 2013 niet meer bestaat (Kamerstukken I, 2011-2012, 33 287, nr. D, blz. 18). Op grond van het voorgaande kan voorts worden opgemaakt dat de heffing is verschuldigd ongeacht of de werknemer in 2013 in dienst is, doch in de wetsgeschiedenis is hier niet expliciet op ingegaan. De grondslag is het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking van een werknemer voor het jaar 2012. Als dit lager dan 150.000 uitvalt doordat een werknemer slechts een gedeelte van het jaar gewerkt heeft dan is de werkgever hier geen eindheffing over verschuldigd. 5