Nieuwsbrief Leergang Pensioenrecht

Vergelijkbare documenten
Nieuwsbrief Leergang Pensioenrecht

Nieuwsbrief Leergang Pensioenrecht

Nieuwsbrief Leergang Pensioenrecht

Nieuwsbrief Leergang Pensioenrecht

Nieuwsbrief Leergang Pensioenrecht

AFKOOP LEVENSVERZEKERING TIJDENS FAILLISSEMENT DOOR CURATOR TOEGESTAAN?

Rechtspraak. Editie 2017/18 nr maart [selectie van recent gepubliceerde rechtspraak] Voorwaardelijke of onvoorwaardelijke indexering?

Jurisprudentie 2018: Verjaring premievordering & Aansprakelijkheid 23 Wet Bpf

STICHTING PENSIOENFONDS VAN DE METALEKTRO AANVULLEND REGLEMENT. Pensioenopbouw boven de Salarisgrens (hoog) voor het personeel van <naam onderneming>

Aanvullend reglement

Nieuwsbrief Leergang Pensioenrecht

Het wijzigen van een pensioenregeling; stand van zaken

ECLI:NL:RBDHA:2017:7283

Aanvullend pensioenreglement "Excedent middelloon "

Rechtspraak. Editie 2017/18 nr november 2017.

PENSIOEN IN HET ARBEIDSRECHT. Wim Thijssen. Pensioenadvocaten.nl en VU Expertisecentrum Pensioenrecht

ONTSLAG EN PENSIOEN. Vereniging voor Arbeidsrecht 30 mei 2013 Prof. dr. E. Lutjens

Stellen en bewijzen in procedures over verplichtstelling

Aanvullend reglement Pensioenopbouw boven Salarisgrens (hoog)

Nieuwsbrief Leergang Pensioenrecht

PENSIOEN Rechtspraak Hoge Raad Prof. Erik Lutjens

Aanvullend reglement

Aanvullend reglement Pensioenopbouw boven salarisgrens (laag)

een bad hair day? De Billijke vergoeding:

STICHTING PENSIOENFONDS VAN DE METALEKTRO AANVULLEND REGLEMENT. Pensioenopbouw boven de Salarisgrens (hoog) voor het personeel van <naam onderneming>

Rechtspraak. Editie 2017/18 nr maart [selectie van recent gepubliceerde rechtspraak] [overzicht van recent gepubliceerde rechtspraak]

ECLI:NL:CRVB:2017:1820

Vereniging voor Pensioenrecht 27 januari 2015 Rechtspraak 2015: - Verjaring - Pensioenontslag WWZ - Onjuiste communicatie - Partner en het pensioen

2.1. X leeft van een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand. Op deze uitkering worden de lopende huurbetalingen volledig ingehouden.

Stichting Pensioenfonds HAL. Pensioenreglement WIA -Excedentpensioen

UITVOERINGSOVEREENKOMST MET REXEL NEDERLAND B.V.

Aanvullend reglement. Pensioenopbouw boven Salarisgrens (laag) Reglement Pensioenopbouw boven Salarisgrens (laag)

REGLEMENT SENIORENREGELING GROOTHANDEL IN BLOEMBOLLEN 2019

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

ECLI:NL:CRVB:2016:4517

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

<WERKGEVER> Contractnr. <REG>/001

Reglement arbeidsongeschiktheidspensioen Stichting Voorzieningsfonds Getronics

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

ECLI:NL:CRVB:2017:1859

Het verstrekken van referenties na einde dienstverband; goed ex-werkgeverschap vereist?

Webinar Jurisprudentie P en F uitspraken Hoge Raad 27 oktober uur. Mr A.A.M. Ruys-van Essen

ECLI:NL:CRVB:2016:2645

Dr. Lorenz van der Meij

Artikel 1 Begripsomschrijvingen 2. Artikel 2 Voorwaarden deelneming 3. Artikel 3 Aanvang ANW-hiaatpensioenreglement, einde dekking, nietige dekking 3

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

De PPI ook voor zelfstandigen?

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284

Aanvullend reglement Extra Pensioenopbouw Boven de Salarisgrens 2015

In deze editie wet- en regelgeving: 1. Inwerkingtreding Wet waardeoverdracht klein pensioen. 2. Financiering voorwaardelijk pensioen (VPL pensioen)

Nieuwsbrief Leergang Pensioenrecht

OVERGANGSREGELING STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS WATERBOUW

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:CRVB:2017:2885

ECLI:NL:CRVB:2015:3993

19. REGLEMENT SENIORENREGELING GROOTHANDEL IN BLOEMBOLLEN 2019

Nieuwsbrief van het Expertisecentrum Pensioenrecht van de Vrije Universiteit Amsterdam ter ondersteuning van de Leergang Pensioenrecht.

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2019 in de zaak tussen

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/ KG ZA arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. M. Veldhuis, Secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. E.LA. van Emden, voorzitter en mr. F. Faes, secretaris)

Online Seminar Pensioen

Communicatieplan Stichting Brocacef Pensioenfonds

REGLEMENT AANVULLEND ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPENSIOEN VAN STICHTING PENSIOENFONDS IMTECH

een pensioenuitvoerder te veel betaald pensioen terugvorderen?

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. E.C. Aarts, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. E.L.A. van Emden, voorzitter en mr. F.

Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM

ECLI:NL:CRVB:2016:2097

ECLI:NL:RBDHA:2017:445

ECLI:NL:RBHAA:2008:BD9044

PJ 2018/ september 2018, nr CV EXPL (Mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden) m.nt. mr. T. Huijg. Art. 6:253 BW; art.

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

Reglement Juridische Dienstverlening Vereniging van Middenkader en Hoger Personeel van AkzoNobel

Nieuwsbrief juli 2013

PENSIOEN EN SCHEIDING VAN DE DGA

Communicatieplan Stichting Brocacef Pensioenfonds

ECLI:NL:GHARL:2014:3568 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2016:7955 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBGRO:2009:BL7193

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

ACTUELE JURISPRUDENTIE OP HET SNIJVLAK VAN PENSIOEN EN ARBEIDSRECHT

Uitvoeringsovereenkomst 2017 tussen Mafina B.V. en Stichting TOTAL Pensioenfonds Nederland

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter en mr. S.J.A. Koster, secretaris)

Stichting Pensioenfonds Caribisch Nederland. Uitvoeringsreglement als bedoeld in artikel 11f van de Pensioenwet ambtenaren BES

Collectieve Arbeidsovereenkomst over pensioenen. Tronox Pigments (Holland) B.V. Rotterdam-Botlek

Stichting Pensioenfonds. voor. Verloskundigen

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

Stichting Pensioenfonds ANWB. Aanvullend Reglement TIJDELIJK PARTNERPENSIOEN (ANW-hiaat verzekering)

ECLI:NL:RBNNE:2014:1715 Rechtbank Noord-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C HA ZA

Nieuwsbrief maart 2007, Jaargang 2 - vol. 3

Achmea Schadeverzekering N.V., gevestigd te Apeldoorn, hierna te noemen Aangeslotene.

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 mei 2016 in zaak nr. 15/6422 in het geding tussen:

Addendum 2 bij het Pensioenreglement Sanoma 2009 pensioenregeling, van Stichting Pensioenfonds Sanoma Nederland, contractnummer

Beste lezer, Graag tot de volgende update. Mark Heemskerk. Pensioenrecht Updates staat onder redactie van: Prof. mr. drs. M.

Hoge Raad der Nederlanden

Reglement Anw-hiaatpensioen

Het speelveld van de medezeggenschap bij wijziging pensioenregeling. Bijeenkomst VVA, 30 mei 2013 Nicolette Opdam

TIJDELIJKE AANVULLINGSREGELING van Stichting Pensioenfonds Koninklijke Ten Cate. Per 1 januari 2006

Transcriptie:

Jaar 2018 Uitgave 22 Datum: 23 september 2018 Nieuwsbrief Leergang Pensioenrecht In deze aflevering: Expertisecentrum Pensioenrecht Recente rechtspraak Samengesteld door Prof. dr. Erik Lutjens Prof. dr. Erik Lutjens Hoogleraar Pensioenrecht Faculteit der Rechtsgeleerdheid Vrije Universiteit Amsterdam Expertisecentrum Pensioenrecht De Boelelaan 1077 Initium 1081 HV Amsterdam T (020) 59 86268 M 06 52 418408 E e.lutjens@vu.nl DLA Piper Nederland N.V. Amstelveenseweg 638 1081 JJ Amsterdam P.O. Box 75258 1070 AG Amsterdam M 06 52 418408 E erik.lutjens@dlapiper.com

2 Inhoud Rechtspraak Pensioenwet 22.1. Aanleveren gegevens verantwoordelijkheid werkgever. Aanvang verjaring bij verzenden premiefactuur 22.2. Wijziging via pensioenfondsenroute. Bijstorting is geen derdenbeding in uitvoeringsovereenkomst 22.3. Premievrijstelling en inkomen uit arbeid 22.4. Informatie geen rechtshandeling maar onjuiste info in casu onrechtmatig Verplicht bedrijfstakpensioenfonds 22.5. Verplichtstelling Bpf Bakkersbedrijf. Verkoop belegde broodjes. Toerekenen omzet aan broodjes resp. beleg Fiscaal 22.6. Toerekenen ondernemingsvermogen gelet op bestaande pensioenverplichting. Toekennen van de waarde daar aan AOW 22.7. Bestaan verzekeringsplicht aangetoond bij jaaropgaven uit 1971/72 22.8. Geen verboden onderscheid gehuwden / ongehuwd samenwonenden

3 Rechtspraak [selectie van recent gepubliceerde rechtspraak zie meer uitgebreid met aantekeningen PensioenJurisprudentie] Pensioenwet/Wet Bpf/civiel 22.1. Onjuiste aanlevering gegevens werkgever omtrent salaris. Navordering premie. Verantwoordelijkheid bij werkgever. Verjaringsvraaag: verjaring vangt pas aan bij opleggen premiefactuur. Geen rechtsverwerking Het hof oordeelt: [over verantwoordelijkheid werkgever] De verplichting tot aanlevering van de juiste en volledige gegevens rust op [appellante] en [appellante] is die verplichting niet getrouw nagekomen. [..] Het beroep op eigen schuld van Bpf mist in dat verband een juridisch fundament. Het is evenmin in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat Bpf nakoming verlangt van de betalingsverplichting van [appellante] omdat [appellante] hiermee in haar bedrijfsvoering na 2006 geen rekening mee heeft kunnen houden, zoals [appellante] stelt. [appellante] dient immers bij haar bedrijfsvoering rekening te houden met de verplichtingen die zij op grond van de verplichte deelneming in Bpf, ook jegens haar werknemers, heeft. [over verjaring] [appellante] miskent dat Bpf nakoming van de verplichting tot premiebetaling heeft gevraagd. Daarbij gaat het niet om een achterstand in een periodieke betalingsverplichting zoals bedoeld in artikel 3:308 BW, maar om een eerst in 2014 bekend geworden tekort over enkele jaren als gevolg van onjuiste informatieverstrekking door [appellante]. De vordering tot betaling van dat tekort is opeisbaar geworden door het opleggen van de alsnog te betalen premie met de factuur van 16 mei 2014. Van verjaring was ten tijde van het betekenen van het dwangbevel dan ook geen sprake. [over rechtsverwerking] Het hof is van oordeel dat de kantonrechter deze stellingen terecht heeft verworpen. Voor rechtsverwerking is vereist dat zich bijzondere omstandigheden voordoen als gevolg waarvan ofwel bij [appellante] als schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat Bpf als schuldeiser haar aanspraak niet meer geldend zou maken, ofwel de schuldenaar in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld als de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldig zou maken. Het is daarbij op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv aan de schuldenaar om feiten en omstandigheden te stellen (en zo nodig te bewijzen) waaruit kan worden afgeleid dat aan de voorgaande vereisten is voldaan. Dat heeft [appellante] niet gedaan met haar standpunt dat - vrij vertaald door het hof - zij Bpf onvolledig mag informeren en Bpf vervolgens mag verwijten dat zij geen vragen heeft gesteld zodat [appellante] ten onrechte geld terug heeft gekregen en nu alsnog moet betalen. Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden 18 september 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:8322Wet: 3:308 BW

4 Opm ELU: de uitspraak over aanvang verjaring sluit aan bij het arrest van 9 mei 2017, PJ 2017/130 van het hof Arnhem-Leeuwarden. Zie ook E. Lutjens, Tijdschrift voor Pensioenvraagstukken 2018/17. Anders Rechtbank Rotterdam 27 juni 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:6205 Pensioenwet 22.2. Wijziging pensioenregeling en uitvoeringsovereenkomst. Dynamisch wijzigingsbeding. Pensioenovereenkomst verwijst naar pensioenreglement: incorporatie. Wijzigingsbeding in pensioenreglement is hiermee geaccepteerd. Pensioenfonds kan dus gebruik maken van statutair wijzigingsbeding (wijziging via pensioenfondsenroute). Bijstorting in uitvoeringsovereenkomst behelst geen derdenbeding Een uitspraak met aantal interessante oordelen en beschouwingen over de driepartijenverhouding. Enkele overwegingen: [over wijziging pensioenovereenkomst door besluit pensioenfonds] In de arbeidsovereenkomst en de aanvullende arbeidsvoorwaarden van Mebin met haar werknemers wordt voor de inhoud van de pensioenregeling verwezen naar het pensioenreglement en de statuten van de pensioenuitvoerder, te weten Pensioenfonds Enci. De verwijzing in de arbeidsovereenkomst/aanvullende arbeidsvoorwaarden en de inhoud van het pensioenreglement vormen dus de pensioenovereenkomst. Zodoende is sprake van incorporatie van het pensioenreglement en van de (relevante onderdelen van de) statuten in de pensioenovereenkomst. Dit betekent onder meer dat wanneer het pensioenfonds gebruik kan maken van een in zijn statuten opgenomen eenzijdig wijzigingsbeding, tevens de pensioenovereenkomst kan wijzigen. Dit zou dan eveneens tot wijziging van de uitvoeringsovereenkomst moeten leiden (deze moet immers de pensioenovereenkomst reflecteren) en wel zonder dat individuele instemming van de deelnemer ten aanzien van de specifieke wijziging is vereist. De deelnemer heeft met het aangaan van de arbeidsovereenkomst (gegeven die incorporatie) immers de mogelijkheid tot eenzijdige wijziging van de pensioenovereenkomst en van de uitvoeringsovereenkomst geaccepteerd, althans heeft daar kennis van genomen. De bevoegdheid om gebruik te maken van een eenzijdig statutair wijzigingsbeding kan (enkel) worden beperkt indien het pensioenfonds misbruik zou maken van deze bevoegdheid of als de uitoefening van die bevoegdheid in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Zie Hoge Raad 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0566, r.o. 4.1.4.). [dynamische verwijzing] Eisers maken daarnaastaanspraak op de in de uitvoerings-overeenkomst 1995 neergelegde bijstortingsverplichting. Zij doen dit op basis van de formulering van het hierboven geciteerde artikel 13 lid 1 van het Pensioenreglement 2006 (zie rechtsoverweging 4.3.1.). De woorden gesloten overeenkomst zouden enkel kunnen duiden op de uitvoeringsovereenkomst 1995, aldus eisers. De kantonrechter volgt eisers hierin niet. Het woord gesloten kan immers eveneens duiden op de uitvoeringsovereenkomst 2006 die ingevolge artikel 14 lid 1 uitvoerings-overeenkomst 2006 met terugwerkende kracht (eveneens) in werking is getreden op 1 januari 2006, dus tegelijkertijd met Pensioenreglement 2006, en zoals bepaald in de tweede zin van hetzelfde artikel 14 lid 1 als zodanig alle eerdere tussen de

5 Werkgever en de Stichting gesloten overeenkomsten vervangt. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit deze bepaling dat de uitvoeringsovereenkomst 1995 op 1 januari 2006 is vervangen door de uitvoeringsovereenkomst 2006. De formulering van artikel 13 lid 1 van het pensioenreglement 2006, gelezen in het licht van de tekst van het daaropvolgende artikel 14 lid 1, geeft naar het oordeel van de kantonrechter geen ruimte voor een contractueel-automatische doorwerking van de in de uitvoeringsovereenkomst 1995 neergelegde bijstortingsverplichting in de pensioenovereenkomst, zoals bepleit door eisers. De tekstinterpretatie van eisers dat uit de bewoordingen gesloten overeenkomst volgt dat sprake is van een statische incorporatie van (één specifiek beding uit) de uitvoeringsovereenkomst 1995, is - gelezen in het licht van de geheel vernieuwde pensioenregeling die voldeed aan de eisen van de op handen zijnde Pensioenwet - niet juist, gelet ook op de (hierna genoemde) rechtsgevolgen waartoe deze bepleite tekstinterpretatie zou leiden. [bijstorting en derdenbeding] Zijn de (oud-)deelnemers, onder wie eisers, krachtens een derdenbeding partij bij de in de uitvoeringsovereenkomst 1995 neergelegde bijstortingsverplichting? De kantonrechter beantwoordt deze vraag mede bezien in het licht van het vorenstaande ontkennend. De uitvoeringsovereenkomst 1995 waarvan de bijstortingsverplichting onlosmakelijk deel uitmaakte, is op 1 januari 2006 immers komen te vervallen, zodat eisers hierop geen aanspraak (meer) kunnen maken. De vordering van eisers is dus evenmin op deze grondslag toewijsbaar. Overigens oordeelt de kantonrechter los hiervan, dat de in de uitvoeringsovereenkomst 1995 neergelegde bijstortingsverplichting zich niet kwalificeert als derdenbeding. Daartoe oordeelt de kantonrechter redengevend dat de pensioenuitvoerder een bijstortingsverplichting in eerste instantie ten behoeve van zijn eigen vermogen bedingt. Het is dus niet op de individuele deelnemer gericht maar op het collectief. Het belang voor de deelnemer is op zichzelf onvoldoende om een zelfstandig vorderingsrecht voor de deelnemer, en daarmee een derdenbeding ten laste van de werkgever, aan te nemen. Instantie: Rechtbank Oost-Brabant 13 september 2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:4438 Opm ELU: zie ook hoofdstuk 4 en 8 Asser/Lutjens, Pensioen 22.3. Premievrijstelling nihil want ZW uitkering is inkomen uit arbeid. Cao uitleg reglement PFZW voert tegen de vordering aan dat zij bij het vaststellen van de mate van premievrije voortzetting van de pensioenopbouw rekening kan en mag houden met de ZW-uitkering. Omdat artikel 5.4 lid 5 Pensioenreglement bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de (werkelijk genoten) verdiensten uit arbeid mag bij de uitleg van die bepaling tevens acht worden geslagen op de gangbare uitleg van het begrip "inkomen uit arbeid" zoals dat is beschreven in de WIA en in de aanpalende wetgeving zoals het Inkomensbesluit en de ZW. De kantonrechter oordeelt: Anders dan [eiser] stelt ligt het naar het oordeel van de kantonrechter wel degelijk voor de hand dat PFZW bij de vraag wat onder inkomsten uit arbeid moet worden verstaan aansluiting zoekt bij het inkomensbegrip in het Inkomensbesluit. De mate van premievrije voortzetting wordt immers ook berekend aan de hand van hetgeen UWV

6 bij de toepassing van de WIA heeft bepaald, en daarbij is het Inkomensbesluit rechtstreeks van toepassing. Bovendien is ook naar algemeen spraakgebruik een werknemersverzekering als de Ziektewet een verdienste uit arbeid. Instantie: Rechtbank Midden-Nederland 29 augustus 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:4045 22.4. Herstel fouten mag. Pensioenreglement bepalend voor aanspraken. Informatie is geen rechtshandeling. Los daarvan kan pensioenfonds aansprakelijk zijn voor foute informatie. [reglement bepalend] Het hof neemt tot uitgangspunt dat het pensioenreglement bepalend is voor de omvang van de pensioenaanspraken van de deelnemer. Dit betekent dat het pensioenreglement en niet door het Pensioenfonds verstrekte (voorlopige) berekeningen, de basis vormen voor de bepaling van de (hoogte van de) pensioenaanspraak van [appellant]. Die berekeningen geven aan [appellant] als deelnemer informatie over de hoogte van de te verwachten pensioenuitkeringen, maar vormen, mede gezien het feit dat onder alle voorlopige berekeningen staat vermeld dat daaraan geen rechten kunnen worden ontleend en dat vaststelling van de uitkering plaatsvindt op de datum waarop deze dient in te gaan aan de hand van de dan geldende bepalingen en de dan bekend zijnde gegevens, geen wilsuiting of aanbod van de zijde van het Pensioenfonds, op grond waarvan door enkele aanvaarding door [appellant] (op de in de voorlopige berekening opgenomen voorwaarden) een pensioenovereenkomst tot stand kon komen. De fout in de voorlopige berekening en in de daarop gebaseerde toekenning van de pensioenuitkering, die immers afweek van de uit het pensioenreglement voortvloeiende pensioenaanspraken, mocht dus door het Pensioenfonds hersteld worden. Reeds om deze reden komt de primaire vordering van [appellant] (die erop is gericht dat het Pensioenfonds zijn pensioenaanspraak moet aanpassen aan de van het pensioenreglement afwijkende hogere voorlopige berekening) niet voor toewijzing in aanmerking. [toch aansprakelijkheid?] (..) los van hetgeen hiervoor is overwogen over de hoogte van de op het pensioenreglement gebaseerde pensioenaanspraak en de mogelijkheden tot correctie van fouten in dat verband, bestaat de mogelijkheid dat de door het Pensioenfonds gemaakte fouten, bestaande in onjuiste informatieverstrekking, kan leiden tot schade voor [appellant] en dat het Pensioenfonds daarvoor aansprakelijk is. [appellant] stelt dat daarvan in dit geval sprake was, omdat hij op basis van de onjuiste informatie van het Pensioenfonds het (onomkeerbare) besluit tot vervroegde pensionering heeft genomen, welk besluit hij niet (op dezelfde wijze) zou hebben genomen als hij wel over de juiste informatie had beschikt. Het Pensioenfonds betwist op deze grond schadeplichtig te zijn. 4.6 Het Pensioenfonds voert in dat verband als verweer aan dat [appellant] niet gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de juistheid van de opgave van 26 maart 2012, nu sprake was van een evidente en kenbare fout en [appellant] daarvan ook op de hoogte was. Dat hij niettemin heeft gekozen voor het vroegpensioen was zijn eigen besluit waarvoor het Pensioenfonds de gevolgen niet hoeft te dragen. Het hof verwerpt dit verweer. (..) Op die ondubbelzinnige mededeling mocht [appellant]

7 gerechtvaardigd vertrouwen. Niet valt immers in te zien wat van een deelnemer meer verwacht mag worden dan, indien er gerede twijfels over de juistheid van toegestuurde berekening zijn gerezen, deze twijfels kenbaar te maken aan het Pensioenfonds en te vragen of die berekeningen wel correct zijn. Als het Pensioenfonds dan volhardt in de fout en dat ook nog onderbouwt met een motivering waarom de opgave ondanks de gerezen twijfels toch correct is, dan mag een deelnemer daarop afgaan. Of hij daarbij wordt bijgestaan door een pensioendeskundige doet dan niet (meer) ter zake, evenmin als de omstandigheid dat eerdere opgaven van het Pensioenfonds (in 2008 en UPO s) wel correct waren. De omstandigheid dat de behandelaar van het dossier bij het Pensioenfonds geen kennis van zaken had om dergelijke berekeningen te maken, dat die berekeningen (mogelijk) ingewikkeld (want niet standaard) waren en dat er in die fase spoed geboden was (overigens in elk geval mede veroorzaakt door trage reacties van de zijde van het Pensioenfonds zelf, zo blijkt uit de e-mail van [persoon] van 13 maart 2012), doet daaraan niet af. Die omstandigheden liggen immers alle in de risicosfeer van het Pensioenfonds. Het Pensioenfonds heeft door het (herhaald) verstrekken van onjuiste informatie en het volharden daarin onrechtmatig gehandeld jegens [appellant] en dient de daardoor door hem geleden schade te vergoeden. Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden 14 augustus 2018, ECLI:N::GHARL:2018:7348 Wet Bpf 2000 22.5. Verplichtstelling Bpf Bakkersbedrijf voor bakkerswinkel dat (ook) brood met beleg verkoopt Nadat het hof in eerder uitspraak had geoordeeld dat het voor de verplichtstelling gaat om de omzet in bakkersproducten, dus bij brood met beleg alleen om het brood. De omzet bakkers producten relateert het hof aan de verkoopprijs van los brood. De meerwaarde door beleg valt volgens hof aan beleg en niet aan het brood toe te rekenen. Vervolg op uitspraak 5 juni 2018, PJ 2018/124 Instantie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 september 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:8311 Opm ELU: het is mij niet duidelijk waarom de meerprijs van een belegd broodje niet mede aan het brood kan worden toegerekend. Daarnaast is het aanvechtbaar dat een bakkerswinkel niet onder bakkersbedrijf valt vanwege de kostprijs en daaraan toe te rekenen omzet op beleg. De aard is een bakkersbedrijf, toch? Men gaat daar niet naar toe om beleg te kopen, maar om brood te kopen. Met beleg. Fiscaal 22.6. Overgang van aandelen onder algemene titel door erfopvolging na overlijden echtgenoot met wie algehele gemeenschap bestaat. Geding gaat over toepassing van de vervreemdingsuitzondering van art. 4.17a Wet IB ivm toerekenen aan ondernemingsvermogen in relatie tot bestaande pensioenverplichting. Het hof heeft geoordeeld dat wegens de risico s van de pensioenverplichting een restant vermogen niet tot het ondernemingsvermogen kan worden gerekend. Bij een

8 commerciële waarde van de pensioenverplichting van eur 57.833 berekent het hof dat restant op eur 576.311 (en een belastbaar inkomen van eur 27.077 ipv eur 262.162 zoals de inspecteur in de aanslag had opgenomen. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof: Zonder nadere motivering is onbegrijpelijk het oordeel van het Hof dat het bij een pensioenverplichting met een commerciële waarde van 57.833 redelijk is om een buffer van ruim 550.000 aan te houden. Instantie: Hoge Raad 21 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1699 AOW 22.7. Bewijs van twee verzekerde jaren in 1971 en 1972 geleverd door origineel id bewijs van de werkgever in combinatie met jaaropgaven Instantie: CRvB 20 september 2018, ECLI:N::CRVB:2018:2851 22.8. AOW naar norm gehuwde. Geen verboden onderscheid tussen gehuwden en ongehuwden Met verwijzing naar de uitspraak van 1 februari oordeelt de CRvB: Daarin is geoordeeld dat, voor zover er sprake zou zijn van onderscheid tussen gelijke gevallen, de in 4.2 omschreven ruime beoordelingsvrijheid niet is overschreden. De Raad ziet, onder overneming van de motivering van de uitspraak van 1 februari 2018, geen reden in dit geding tot een ander oordeel te komen. In essentie heeft appellant hetzelfde aangevoerd als al in die uitspraak is besproken. De wijze waarop binnen de AOW een onderscheid is gemaakt tussen gehuwden en ongehuwden die geen gezamenlijke huishouding voeren, is een keus van de nationale wetgever. Nu deze wijze niet in strijd komt met internationale verdragen, is dit voor een rechter een gegeven. Instantie: CRvB 6 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2753, zie ook 1 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:345 000000000000000