Rapport. Datum: 31 maart 2014. Rapportnummer: 2014/029



Vergelijkbare documenten
Rapport. Rapport over een klacht over de hoofdofficier van justitie te Den Haag. Datum: 3 juni Rapportnummer: 2014/044

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Functioneel Parket. Publicatiedatum: 26 november Rapportnummer: 2014 /175

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, thans regionale politie-eenheid Noord-Holland.

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie eenheid Amsterdam en het Openbaar Ministerie te Amsterdam

Rapport. Rapport over een klacht over Domeinen Roerende Zaken, directie Apeldoorn. Datum: 16 juli 212. Rapportnummer: 2012/120

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag en de regionale politie-eenheid Den Haag

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/391

Rapport. Datum: 6 april 2006 Rapportnummer: 2006/136

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Ministerie van Veiligheid. en Justitie. Publicatiedatum: 23 september 2014

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Datum: 26 januari 2015 Rapportnummer: 2015/015

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van het College voor zorgverzekeringen. Datum: 10 mei Rapportnummer: 2012/078

Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie-eenheid Den Haag. Publicatiedatum 9 september 2014 Rapportnummer 2014/098

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het Openbaar Ministerie gegrond.

Een onderzoek naar een klacht over informatieverstrekking aan een derde.

Rapport. Datum: 3 december 1998 Rapportnummer: 1998/535

Een onderzoek naar een klacht over de afwikkeling van in beslag genomen voorwerpen.

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/049

Rapport. Rapport over een klacht over de Sociale Verzekeringsbank te Zaanstad. Datum: 5 februari 2015 Rapportnummer: 2015/021

Rapport. Publicatiedatum: 15 oktober Rapportnummer: 2014 / /139 d e Natio nale o mb ud sman 1/6

V. stelde verzoeker van deze overdracht bij brief van dezelfde datum op de hoogte.

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Verzoekster klaagt erover dat de Informatie Beheer Groep (IB-Groep):

Zij klaagt er voorts over dat de SVB de schade en kosten die het gevolg waren van de werkwijze van de SVB niet aan haar wil vergoeden.

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/242

Rapport. Datum: 6 juni Rapportnummer: 2013/064

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 21 december 2006 Rapportnummer: 2006/384

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Een onderzoek naar het uitbetalen van een schadevergoeding door het Openbaar Ministerie te Den Haag.

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 8 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/237

Rapport. Datum: 3 maart 1999 Rapportnummer: 1999/087

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Rapport over een klacht over Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid uit Dordrecht. Datum: 23 december Rapportnummer: 2011/367

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/114

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Schadevergoeding voor een (te dure?) voordeur Rapport over een klacht over de minister van Veiligheid en Justitie. Datum: 16 juli 2013

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Rapport. Rapport over een klacht betreffende de Voedsel en Waren Autoriteit uit Den Haag. Datum: 4 mei Rapportnummer: 2011/131

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Rapportnummer: 2011/306

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/266

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 22 mei 2003 Rapportnummer: 2003/144

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Rapport. Datum: 25 maart 1998 Rapportnummer: 1998/083

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord-Nederland. Datum: 28 juli 2014

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Een onderzoek naar aanleiding van een klacht over beslag en het geen gevolg geven aan een last tot teruggave door het arrondissementsparket Limburg

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Bij beschikking van 7 juli 2005 heeft het gerechtshof te Den Haag het beklag gegrond verklaard en een gerechtelijk vooronderzoek gelast.

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Dienst Terugkeer en Vertrek.

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn. Datum: 28 december Rapportnummer: 2011/366

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 20 december 2005 Rapportnummer: 2005/389

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/200

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/334

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Op het verkeerde been

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

4. Op 13 januari 2008 wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman omdat hij nog geen nieuw besluit van de PUR had ontvangen.

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/021

Rapport. Rapport over een klacht over Domeinen Roerende Zaken te Apeldoorn. Datum: 26 juli Rapportnummer: 2013/088

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/222

Rapport. Datum: 12 juni Rapportnummer: 2014/058

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Datum: 14 maart Rapportnummer: 2011/093

Rapport betreffende een klacht over Domeinen Roerende Zaken.

Rapport. Rapport over een klacht over het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden. Datum: 20 december Rapportnummer: 2013/198

Rapport. Datum: 13 januari 2006 Rapportnummer: 2006/005

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen ingediend door mr. C. Berendse, advocaat te Amsterdam. Datum: 20 juni 2012

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/192

Rapport. Datum: 20 april 2006 Rapportnummer: 2006/152

Rapport. Datum: 24 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/348

Verstoord contact. Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Oost-Nederland.

Rapport. Datum: 1 december 2010 Rapportnummer: 2010/338

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen. Datum: 22 maart Rapportnummer: 2012/046

Rapport. Datum: 4 oktober 1999 Rapportnummer: 1999/421

Rapport. Naast excuus ook een passende compensatie. Een onderzoek naar de afhandeling van een verzoek compensatie van.

Rapport. Datum: 21 juni 2001 Rapportnummer: 2001/173

Rapport. Lange behandelingsduur van aanvragen. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over

Rapport. Datum: 10 juni 1999 Rapportnummer: 1999/261

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Transcriptie:

Rapport Rapport over een klacht over de (thans) regionale politie eenheden Noord-Holland en Oost-Nederland en de hoofdofficier van Justitie van het arrondissementsparket Noord-Holland. Datum: 31 maart 2014 Rapportnummer: 2014/029

2 Klacht Bij een kraak op 31 december 2007 werd gebruik gemaakt van verzoekers auto. Verzoeker klaagt over de gebrekkige informatieverstrekking over wat er met zijn auto is gebeurd, nadat deze op 31 december 2007 in beslag is genomen door de politie Noord-Holland-Noord en hij op 3 januari 2008 aangifte van diefstal van deze auto heeft gedaan in zijn woonplaats Ede bij de politie Gelderland-Midden. Ook klaagt verzoeker erover dat het strafrechtelijk onderzoek waarin hij als verdachte was aangemerkt, tot 15 oktober 2012 heeft geduurd. Tevens klaagt verzoeker erover dat de hoofdofficier van justitie in Alkmaar hem niet wil compenseren voor het gedurende bijna drie jaar niet kunnen gebruiken van zijn auto. Tot slot klaagt verzoeker over het feit dat de beheerder van de politie Noord-Holland-Noord zijn klacht van 5 november 2010 op 18 februari 2011 ter behandeling heeft doorgestuurd naar de hoofdofficier van justitie van het parket in Alkmaar en niet zelf heeft behandeld. Bevindingen en beoordeling Wat is er gebeurd? In de nacht van 30 op 31 december 2007 was de auto van verzoeker betrokken bij een bedrijfsinbraak te Den Helder. Na een achtervolging door de toenmalige politie Noord-Holland-Noord werd de auto onbemand achtergelaten door een viertal verdachten van de poging tot de bedrijfsinbraak. De auto werd vervolgens op 31 december 2007 door de politie in beslag genomen. De politie merkte verzoeker aan als een van de verdachten van de bedrijfsinbraak. Op 3 januari 2008 deed verzoeker aangifte van diefstal van zijn auto in zijn woonplaats Ede bij de politie Gelderland-Midden. Op 14 januari 2008 informeerde verzoeker telefonisch bij de politie Ede waarom zijn auto niet als gestolen stond geregistreerd. Bij brief van 14 januari 2008 deelde de politie Gelderland-Midden verzoeker mee dat er naar aanleiding van zijn aangifte een onderzoek was ingesteld naar bruikbare aanknopings-punten om achter de dader(s) te komen. Dit onderzoek had echter niet geleid tot een positief resultaat. Dit betekende dat de aangifte van verzoeker op dat moment niet verder in behandeling kon worden genomen. Verzoekers advocaat wendde zich op 21 september 2009 tot de politie Noord-Holland-Noord. De advocaat meldde dat verzoeker kort daarvoor had vernomen dat zijn auto vlak na de aangifte was aangetroffen door de politie te Den Helder. Namens verzoeker diende de advocaat een klacht in dat de politie hem hierover niet had

3 geïnformeerd. Ook stelde hij de politie aansprakelijk voor de hierdoor door verzoeker geleden schade. De politie Noord-Holland-Noord antwoordde bij brief van 13 januari 2010 dat er op 4 en 14 januari 2008 contact was opgenomen met de politie Gelderland-Midden met de mededeling dat verzoeker in kennis kon worden gesteld van het feit dat zijn auto strafrechtelijk in beslag was genomen. In verband met capaciteitsproblemen had er nog geen strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden. Verzoeker bleef echter verdacht van betrokkenheid bij de bedrijfsinbraak. Het beslag op de auto bleef om die reden dan ook gehandhaafd. Op 2 november 2010 werd het beslag op de auto van verzoeker op last van de officier van justitie te Alkmaar opgeheven. Reden voor de opheffing was het feit dat het strafrechtelijk onderzoek door de politie Noord-Holland-Noord niet voortvarend was opgepakt. Nadat het beslag op de auto van verzoeker was opgeheven, wendde verzoeker zich op 5 november 2010 opnieuw tot de politie Noord-Holland-Noord. Verzoeker bleef van mening dat de politie zijn auto al die tijd ten onrechte onder zich had gehouden alsmede dat de politie ten onrechte geen werk had gemaakt van een spoedige afhandeling van zijn zaak. Indien dit wel was gebeurd dan was verzoeker ervan overtuigd dat hij zijn auto veel eerder had teruggekregen. Verzoeker stelde de politie aansprakelijk voor alle kosten die hij had geleden als gevolg van de inbeslagname. De politie liet verzoeker op 18 februari 2011 weten dat de klacht was doorgestuurd naar het Openbaar Ministerie (OM) te Alkmaar. Verzoeker deelde de politie op 28 februari 2011 mee niet akkoord te gaan met een doorzending van zijn klacht naar het OM maar prijs te stellen op een inhoudelijke afhandeling door de politie. Het OM wees bij brief van 24 oktober 2011 het verzoek om schadevergoeding voor het drie jaar lang missen van zijn auto af. Hoewel het onderzoek door de politie niet voortvarend was opgepakt, was er nog steeds sprake van een lopend onderzoek waarbij verzoeker als een van de verdachten kon worden aangemerkt. Een eventuele verbeurdverklaring van de auto kon dan ook niet worden uitgesloten. Onder deze omstandigheden was een schadevergoeding volgens het OM niet geïndiceerd. Op 15 oktober 2012 berichtte het OM verzoeker dat er tegen hem geen strafvervolging zou worden ingesteld. Als reden hiervoor werd opgegeven dat het een oud feit betrof. Standpunt verzoeker Verzoeker is van mening dat politie en justitie ten aanzien van hem onbehoorlijk hebben gehandeld. Gedurende zeer lange tijd wist hij niet wat er aan de hand was met zijn auto. Medio 2009 kwam verzoeker er achter dat zijn auto al kort voor zijn aangifte was aangetroffen in Den Helder door medewerkers van de politie Noord-Holland-Noord.

4 Verzoeker was hierover nooit in kennis gesteld en evenmin geïnformeerd op welke wijze hij zijn auto terug zou kunnen krijgen. Ook was verzoeker niet in kennis gesteld van de inbeslagname van zijn auto. Pas door de brief van de politie Noord-Holland-Noord aan zijn advocaat van 13 januari 2010 vernam verzoeker dat zijn auto in beslag was genomen in verband met een strafrechtelijk onderzoek. Verzoeker is verder van mening dat de politie hem een bewijs van inbeslagname had moeten geven. Temeer, nu de politie hem blijkbaar als verdachte beschouwde van de bedrijfskraak. Voorts is verzoeker van mening dat hij zijn auto ten onrechte bijna drie jaar heeft moeten missen. Verzoeker verwees hierbij naar de mededeling van het OM dat de politie het strafrechtelijk onderzoek niet voortvarend had opgepakt. Verzoeker vindt dat hij gecompenseerd moet worden voor het feit dat hij zijn auto bijna drie jaar lang niet heeft kunnen gebruiken. Daarbij komt dat de auto op het moment van teruggave aan verzoeker compleet verroest bleek te zijn. Ook bleek de auto niet meer te kunnen rijden. Standpunt politiechef Oost-Nederland In het kader van het onderzoek vroeg de Nationale ombudsman de politiechef van de regionale eenheid Oost-Nederland, waar het voormalige politiekorps Gelderland-Midden thans onder valt, om een reactie op de klacht. Op de vraag van de Nationale ombudsman hoe de communicatie was verlopen tussen de politiekorpsen Noord-Holland-Noord en Gelderland-Midden met betrekking tot de aangifte van diefstal van de auto en de inbeslagneming daarvan liet de politiechef weten dat er op 31 december 2007 door een rechercheur van politie Den Helder contact was gezocht met een politiemedewerkster van het bureau te Ede. De rechercheur had de politie-medewerkster meegedeeld dat de auto van verzoeker betrokken was geweest bij een inbraak. De auto was voor strafrechtelijk onderzoek in beslag genomen. Mogelijk zou verzoeker aangifte komen doen van diefstal van zijn auto en het verzoek was om deze aangifte op te nemen. Op 14 januari 2008 belde verzoeker naar het politiebureau in Ede met de vraag waarom zijn auto niet was gesignaleerd. De betreffende politiemedewerker had met verzoeker afgesproken dit uit te zoeken en had contact opgenomen met de politie Den Helder. Politie Den Helder deelde mee dat de auto strafrechtelijk in beslag was genomen en dat dit aan verzoeker kon worden meegedeeld. In de verslaglegging in BPS stond dat verzoeker hiervan al op de hoogte was. Of dit betekende dat de medewerker van de politie Ede verzoeker dit had meegedeeld was niet meer vast te stellen. Naar aanleiding van een later bezoek van verzoeker aan het politiebureau Ede had de politiemedewerker met wie verzoeker sprak de indruk dat verzoeker nog van niets wist.

5 Standpunt politiechef Noord-Holland In het kader van het onderzoek vroeg de Nationale ombudsman de politiechef van de regionale eenheid Noord-Holland, waar het voormalige politiekorps Noord-Holland-Noord thans onder valt, om een reactie op de klacht. Op de vraag hoe de communicatie was verlopen tussen de politie Noord-Holland-Noord en Gelderland-Midden kon geen concreet antwoord worden gegeven. Wel was er op 4 en op 14 januari 2008 telefonisch contact geweest tussen de politie Ede en politie Den Helder. Door de politie Den Helder was aangegeven dat aan verzoeker kon worden meegedeeld dat zijn auto in beslag was genomen. In mei 2009 had verzoeker telefonisch contact opgenomen met de politie Den Helder. Verzoeker was meegedeeld dat zijn auto in beslag was genomen ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek. Verzoeker had daarop aangegeven contact op te nemen met zijn advocaat. Volgens de politiechef was er afgesproken dat de politie Ede verzoeker van de inbeslagneming in kennis zou stellen en verzoeker bij vragen hierover zou doorverwijzen naar de politie Den Helder. De reden dat de politie Noord-Holland-Noord had besloten om verzoeker niet zelf direct na de inbeslagneming hierover te informeren lag in het feit dat verzoeker destijds verdachte was in een strafrechtelijk onderzoek. De politie Noord-Holland-Noord had achteraf niet gecontroleerd of verzoeker ook inderdaad in kennis was gesteld van de inbeslagneming. Op de vraag of er een kennisgeving van inbeslagneming was opgemaakt en een bewijs van ontvangst was afgegeven antwoordde de politiechef dat er wel een kennisgeving was opgemaakt maar geen bewijs van ontvangst. Omdat de auto onbemand was ten tijde van de inbeslagname was er geen bewijs van ontvangst afgegeven. Op de vragen over de opheffing van het beslag antwoordde de politiechef dat tot 2 november 2010 de verwachting was dat de bovenregionale recherche het onderzoek verder zou oppakken omdat de verdachten in meerdere regio's actief zouden zijn. Voorts had de recherche Noord-Holland-Noord te maken met een capaciteitsprobleem en had zij het onderzoek niet zelf kunnen doen. In afwachting van het bovenregionale onderzoek was daarom besloten in verband met het strafrechtelijk onderzoek om de auto zolang in beslag te houden. Toen in november 2010 bleek dat de bovenregionale recherche het onderzoek door het ontstane tijdsverloop niet meer zou oppakken, achtten de officier van justitie en de politie het niet redelijk om het beslag nog langer te laten duren en was besloten de auto aan verzoeker terug te geven. Verzoeker werd op dat moment nog steeds als verdachte beschouwd. Standpunt minister van Veiligheid en Justitie

6 De minister deelde de Nationale ombudsman mee dat de auto van verzoeker in beslag was genomen met als doel waarheidsvinding (onderzoek technische recherche). De minister merkte verder op dat er onduidelijkheid bestaat omtrent de contactmomenten tussen de toenmalige korpsen Noord-Holland-Noord en Gelderland-Midden. Deze onduidelijkheid is niet meer op te lossen omdat de betrokken medewerkers niet meer bij de politie werkzaam zijn. Wel kon met zekerheid worden gezegd dat aan verzoeker meermalen was meegedeeld dat zijn auto voor strafrechtelijk onderzoek in beslag was genomen, dat verzoeker als verdachte werd beschouwd en dat er verder geen mededelingen over het onderzoek gedaan konden worden. Tussen de korpsen was afgesproken dat de politie te Ede als verzoeker met vragen zou komen hem in kennis zou stellen van de inbeslagneming en verzoeker voor verdere vragen zou doorverwijzen naar de politie in Den Helder. De politie in Ede was slechts betrokken omdat verzoeker in Ede woonachtig was. Er was door de politie Noord-Holland-Noord niet gecontroleerd of verzoeker ook daadwerkelijk door de politie in Ede was geïnformeerd. De minister gaf verder aan dat er aan verzoeker geen bewijs van ontvangst was verzonden, terwijl dit wel gedaan had moeten worden toen bekend was op wiens naam de auto stond geregistreerd. De minister deelde de Nationale ombudsman mee dat het onderzoek langdurig had stilgelegen na overdracht aan de bovenregionale recherche. Omdat de auto bij een bedrijfsinbraak was gebruikt en verzoeker als verdachte werd beschouwd prevaleerde het strafrechtelijk belang en was het voortduren van de inbeslagname gerechtvaardigd. Het belang van verzoeker tot teruggave van zijn auto was daarom ondergeschikt aan het strafvorderlijk belang. Tijdens het periodiek overleg dat elke vier weken plaatsvond tussen het OM en de politie was het voortduren van het beslag steeds aan de orde geweest. De belangenafweging was steeds in het nadeel van verzoeker uitgevallen. Tot 2 november 2010 was de verwachting dat de bovenregionale recherche het onderzoek verder zou oppakken omdat de verdachten in meerdere regio's actief zouden zijn. Daar kwam bij dat de recherche Noord-Holland-Noord met een capaciteitsgebrek te kampen had. Zij kon het onderzoek daardoor niet zelf uitvoeren. In afwachting van het bovenregionale onderzoek was besloten de auto in beslag te houden in verband met het onderzoeksbelang en de mogelijkheid van verbeurdverklaring op een eventuele zitting. Toen in november 2010 bleek dat de bovenregionale recherche het onderzoek door het ontstane tijdsverloop niet meer zou oppakken, achtten de officier van justitie en de politie het niet redelijk om het beslag nog langer te laten duren en is besloten om de auto terug te

7 geven aan klager die op dat moment nog als verdachte gold. Achteraf gezien had de auto eerder onderzocht kunnen worden en kunnen worden teruggeven. Gelet op het feit dat achteraf gezien het beslag op de auto van verzoeker eerder opgeheven had kunnen worden, was de minister bereid om verzoeker uit coulance overweging een vergoeding toe te kennen. De advocaat van verzoeker zou worden gevraagd om een goed onderbouwd overzicht aan te leveren van de schade die door verzoeker was geleden. Deze schade zou vervolgens door het OM worden beoordeeld. Naar aanleiding van het doorsturen van de klacht van verzoeker door de politie te Den Helder naar het OM merkte de minister op dat de officier van justitie degene is die beslist over het voortduren van het beslag. Klachten en schadevergoedingsverzoeken over de inzet van dergelijke dwangmiddelen horen daarom thuis bij het OM. De advocaat van verzoeker was naar aanleiding van zijn brief van 28 februari 2011 telefonisch van de overdracht aan het OM op de hoogte gebracht. De advocaat had te kennen gegeven zich in de overdracht te kunnen vinden, aldus de minister. Beoordeling Ten aanzien van de informatieverstrekking De Nationale ombudsman toetst deze gedraging aan het vereiste van een goede informatieverstrekking. 1. Het vereiste van goede informatieverstrekking houdt in dat de overheid ervoor zorgt dat de burger de juiste informatie krijgt en dat deze informatie klopt en volledig en duidelijk is. Zij verstrekt niet alleen informatie als de burger erom vraagt, maar ook uit zichzelf. 2.. De auto van verzoeker is door de politie Den Helder strafrechtelijk in beslag genomen. De politie Den Helder geeft aan dat verzoeker niet direct werd geïnformeerd omdat hij als verdachte werd beschouwd van de bedrijfskraak. Wel is er op 31 december 2007 en op 14 januari 2008 telefonisch contact geweest tussen de politie Den Helder en de politie Ede. Volgens de politie Den Helder was tijdens dit gesprek gezegd dat verzoeker van de inbeslagneming in kennis kon worden gesteld. De politie Den Helder heeft niet gecontroleerd of verzoeker ook inderdaad in kennis is gesteld. Ook is er door de politie De Helder, toen eenmaal bekend was dat de auto van verzoeker was, geen bewijs van ontvangst aan verzoeker afgegeven. Dit had wel moeten gebeuren. 3. Verzoeker deed op 3 januari 2008 aangifte van diefstal van zijn auto bij de politie Ede. Het was de politie Ede op dat moment bekend dat de auto in beslag was genomen. Niet is gebleken dat de politie Ede verzoeker op dat moment van de inbeslagneming in kennis heeft gesteld. Immers, verzoeker informeert op 14 januari 2008 bij de politie Ede waarom

8 zijn auto niet als gestolen stond geregistreerd. Volgens de politie Ede blijkt uit het computersysteem BPS dat verzoeker van de inbeslagneming op de hoogte was. Of dit betekent dat de medewerker van de politie Ede op 14 januari 2008 aan verzoeker heeft meegedeeld dat zijn auto in beslag was genomen, is door de politie niet meer vast te stellen. Wel wordt er op 14 januari 2008 door de politie Ede een brief aan verzoeker gestuurd met de mededeling dat het onderzoek door de politie naar de gestolen auto niets had opgeleverd en dat de aangifte van verzoeker op dat moment niet verder in behandeling kon worden genomen. 4. De Nationale ombudsman stelt vast dat de informatieverstrekking door zowel de politie Den Helder als door de politie Ede jegens verzoeker tekort is geschoten. Verzoeker had van de politie Den Helder mogen verwachten dat zij hem uit eigen beweging, middels toezending van een bewijs van ontvangst, van de inbeslagneming in kennis hadden gesteld. Van de politie Ede had verzoeker mogen verwachten dat zij hem, toen hij informeerde naar de stand van zaken met betrekking tot zijn auto, hadden geïnformeerd over de inbeslagneming. Nu de politie Ede niet met zekerheid kan stellen dat verzoeker inderdaad door hen is geïnformeerd en gelet op de inhoud van de brief van 14 januari 2008 van de politie Ede aan verzoeker acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat de informatieverstrekking door de politie Ede jegens verzoeker eveneens te kort is geschoten. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk. II. Ten aanzien van de duur van het strafrechtelijk onderzoek De Nationale ombudsman toetst deze gedraging aan het vereiste van voortvarendheid. 1. Het vereiste van voortvarendheid houdt in dat de overheid zo snel en slagvaardig als mogelijk handelt. Dit impliceert dat burgers erop mogen vertrouwen dat een ingesteld strafrechtelijk onderzoek binnen een redelijke termijn wordt opgepakt en afgerond. Dit geldt zowel voor de verdachten als voor de slachtoffers van een misdrijf. 2. De auto van verzoeker is op 31 december 2007 in beslag genomen door de politie Den Helder. De politie Den Helder geeft aan dat zij door capaciteitsproblemen deze zaak niet direct heeft kunnen oppakken. Omdat daarnaast het vermoeden bestond dat de verdachten in verschillende regio's actief waren werd het onderzoek naar de bedrijfsinbraak door de politie Den Helder overgedragen aan de bovenregionale recherche. Ook de bovenregionale recherche heeft door capaciteitsproblemen het onderzoek niet voortvarend kunnen oppakken. Toen in november 2010 bleek dat de bovenregionale recherche het onderzoek door het ontstane tijdsverloop niet meer zou oppakken, hebben de officier van justitie en de politie het niet redelijk geacht om het beslag nog langer te laten duren. Op 15 oktober 2012 heeft het Openbaar Ministerie verzoeker meegedeeld dat

9 er wegens het tijdsverloop jegens hem geen strafvervolging zou worden ingesteld. 3. Uit een oogpunt van voortvarendheid mag van de politie worden verwacht dat zij een strafrechtelijk onderzoek voortvarend oppakt en binnen een redelijke termijn afrondt. Het onderhavige onderzoek voldoet hieraan niet. Door bovendien bijna drie jaar te wachten alvorens tot de conclusie te komen dat een onderzoek ook niet meer in rede lag, hebben politie en justitie onvoldoende oog gehad voor het belang van verzoeker bij een zo snel mogelijke vrijgave van de auto. Voorts heeft verzoeker na het vrijgeven van zijn auto bijna twee jaar moeten wachten alvorens hij te horen heeft gekregen dat er geen strafvervolging jegens hem zou worden ingesteld. Dit is onbegrijpelijk nu uit het onderzoek duidelijk is geworden dat al in november 2010 is besloten om de zaak waarin verzoeker als verdachte was aangemerkt niet verder op te pakken. De Nationale ombudsman kan zich niet aan de indruk onttrekken dat deze zaak na november 2010 uit het oog is verloren door de betrokken politie- en justitiemedewerkers, hetgeen ten opzichte van verzoeker die al zeer lange tijd in onzekerheid verkeerde over wat hem te wachten stond niet te verdedigen valt. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk. III. Ten aanzien van de compensatie De Nationale ombudsman toetst deze gedraging aan het vereiste van een coulante opstelling. 1. Het is een vereiste van behoorlijk overheidsoptreden dat de overheid zich coulant opstelt als zij fouten heeft gemaakt. Zij heeft oog voor claims die redelijkerwijs gehonoreerd moeten worden en belast de burger niet met onnodige en ingewikkelde bewijsproblemen en procedures. 2. Verzoeker heeft gedurende de tijd vanaf zijn aangifte van diefstal van zijn auto op 3 januari 2008 tot 2 november 2010 niet over zijn auto kunnen beschikken. Het verzoek om schadevergoeding is door het Openbaar Ministerie op 24 oktober 2011 afgewezen. Hoewel het onderzoek door de politie niet voortvarend is opgepakt, was er nog steeds sprake van een lopend onderzoek waarbij verzoeker als een van de verdachten kon worden aangemerkt. Een eventuele verbeurdverklaring van de auto was dan ook niet uit te sluiten, aldus het Openbaar Ministerie. 3. Het beslag op de auto van verzoeker werd opgeheven omdat het strafrechtelijk onderzoek na bijna drie jaar nog niet was opgepakt. Deze conclusie had voor het Openbaar Ministerie aanleiding moeten zijn om het verzoek om een schadevergoeding van verzoeker in behandeling te nemen. Door dit niet te doen heeft het Openbaar Ministerie uit een oogpunt van coulante opstelling jegens verzoeker niet juist gehandeld. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

10 Tijdens het onderzoek door de Nationale ombudsman erkent het Openbaar Ministerie dat het beslag op de auto van verzoeker eerder opgeheven had kunnen worden. Het Openbaar Ministerie heeft hierin alsnog aanleiding gezien om uit coulance-overweging aan verzoeker schade te vergoeden en hierover met verzoeker in gesprek te gaan. De Nationale ombudsman heeft met instemming hiervan kennisgenomen. IV. Ten aanzien van het doorsturen van de klacht De Nationale ombudsman toetst de onderzochte gedraging aan het vereiste van transparantie. 1. Het vereiste van transparantie houdt in dat de overheid open en voorspelbaar is in haar handelen, zodat het voor de burger duidelijk is waarom de overheid bepaalde dingen doet. Transparantie vereist van de overheid een open houding. De overheid zorgt ervoor dat burgers inzicht kunnen hebben in de afhandeling van de klacht en het waarom ervan. 2. Verzoeker diende op 5 november 2010 een klacht in bij de politie Den Helder. Verzoeker was van mening dat de politie zijn auto al die tijd ten onrechte onder zich had gehouden alsmede dat het strafrechtelijk onderzoek door de politie veel te lang had geduurd. Verzoeker stelde de politie tevens aansprakelijk voor de schade die hij als gevolg hiervan had geleden. Nadat verzoeker de politie op 16 februari 2011 had gerappelleerd berichtte de politie verzoeker op 18 februari 2011 dat zijn klacht was doorgestuurd naar het Openbaar Ministerie te Alkmaar. Op 31 mei 2011 berichtte het Openbaar Ministerie verzoeker dat met de politie was afgesproken dat de afhandeling van het beslag onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie valt en dat het Openbaar Ministerie daarom inhoudelijk op het schadeverzoek zou beslissen. Het Openbaar Ministerie handelde de klacht bij brief van 24 oktober 2011 af. 3. De Nationale ombudsman constateert dat de politie Den Helder naar verzoeker toe niet transparant heeft gehandeld. Van de politie had mogen worden verwacht dat zij verzoeker na ontvangst van de klacht van 5 november 2010 direct had geïnformeerd waarom de afhandeling van zijn klacht onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie viel en om die reden aan het Openbaar Ministerie was overgedragen. Pas nadat verzoeker de politie had gerappelleerd kreeg hij te horen dat zijn klacht was doorgestuurd. De reden waarom dit is gebeurd, werd aan verzoeker pas op 31 mei 2011 meegedeeld door het Openbaar Ministerie. Het is niet juist dat de politie Den Helder verzoeker niet direct van de overdracht van zijn klacht naar het Openbaar Ministerie in kennis heeft gesteld en hem niet de reden voor deze overdracht heeft meegedeeld. Door haar handelwijze is de politie Den Helder jegens verzoeker uit het oogpunt van transparant handelen tekort geschoten. De onderzochte gedraging is ook op dit onderdeel niet behoorlijk.

11 Conclusie De klachten over de onderzochte gedragingen van de (thans) regionale politie eenheden Noord-Holland en Oost-Nederland en de hoofdofficier van Justitie van het arrondissementsparket Noord-Holland zijn gegrond wegens schending van de vereisten van goede informatieverstrekking, voortvarendheid, coulante opstelling en transparantie. De Nationale ombudsman heeft met instemming ervan kennisgenomen dat het Openbaar Ministerie bereid is om verzoeker uit coulance-overweging een vergoeding toe te kennen. De Nationale ombudsman, mr. F.J.W.M. van Dooren waarnemend ombudsman