6. Als fietser veilig in het verkeer

Transcriptie

1 6. Als fietser veilig in het verkeer A. oversteken met een gemachtigd opzichter 1 Aan welke kant moet je fietsen op het fietspad? A rechts C om het even B links D beide kanten mogen 2 Wat moet je doen als je als fietser de oversteekplaats nadert? A bruusk remmen C sneller rijden B matig je snelheid D stoppen 3 Wat moet je doen op het einde van het fietspad? A verder rijden C bel laten rinkelen B stoppen D arm uitsteken 4 Aan welke kant van je fiets moet je afstappen? A linkerkant C achterkant B voorkant D rechterkant 5 Waar moet je wachten om over te steken? A op het fietspad C op het voetpad B op de baan D op het zebrapad

2 6 Wanneer mag je oversteken? A als de gemachtigde opzichter een teken geeft C als er geen auto s komen B als ik zin heb D nooit 7 Wat moet ik doen terwijl ik oversteek? A Ik kijk links, rechts en C Even stoppen. weer links. B Ik kijk rechts en links. D Vlug lopen. 8 Hoe steek ik een zebrapad steeds over? A rijdend C als voetganger B rinkelend met de bel D fietsend B. rechts afslaan (1 en 2) 9 Wat moet je eerst doen als je rechts wil afslaan? A minder je snelheid C stoppen B vermeerder je snelheid D met de bel rinkelen 10 Welke arm moet je uitsteken? A je linkerarm C beide armen B je rechterarm D geenenkele arm 11 In welke richting(en) moet je goed kijken? A links, voor en achter C rechts, voor en achter B links D voor en achter

3 12 Waarom moet je ook eens naar rechts kijken? A voetgangers willen C een agent kijkt toe oversteken B een auto claxonneert D het staat in de wet 18 Wanneer kan je afslaan? A als je de arm uitsteekt C als je vrije doorgang hebt B als een agent teken geeft D als je even belt 19 Met wie moet je oogcontact houden? A met de politieagent C met de autobestuurder B met fietsers D met voetgangers C. links afslaan (1 en 2) 20 Wat moet je eerst doen als je links wil afslaan? A verhoog je snelheid C minder je snelheid B stoppen D remmen 21 In welke richting moeten we de arm uitsteken? A naar rechts C naar boven B naar beide kanten D naar links 22 Naar welke auto s moeten we kijken? A links, voor en achter je C enkel rechts B rechts, voor en achter je D enkel links

4 23 Waar moet je nog voor opletten? A of er voetgangers willen C of iemand belt oversteken B of de politie aanwezig is D of het glad ligt 24 Wat moet je doen met de autobestuurder? A oogcontact maken C zwaaien B even bellen met fietsbel D even roepen D. kruispunt oversteken met voorrang van rechts 25 Wat moet je doen als fietser als een kruispunt nadert? A snelheid verhogen C minder je snelheid B remmen D afstappen 26 Naar welk verkeer moeten we goed kijken? A achter je, links en rechts C rechts van je B voor je D links van je 27 Wat doe je eerst aan het kruispunt? A afstappen C stoppen B vlug overfietsen D oogcontact maken 28 Welke voertuigen hebben voorrang? A uit geenenkele richting C uit alle richtingen B voertuigen rechts D voertuigen links

5 29 In welke richting moet ik kijken als ik geen voertuigen rechts van me zie? A links C voor en achter B rechts D links en rechts 30 Wat moet ik doen als een auto van rechts komt die stopt? A even bellen C vlug doorfietsen B stoppen D oogcontact maken 31 Wanneer kan ik doorrijden? A als die een teken geeft C als hij blijft stoppen B als hij claxonneert D als hij uitstapt E. een hindernis voorbijrijden 32 Wat moet ik eerst doen als ik een hindernis moet voorbijrijden? A vragen of ik mag rijden C op het voetpad staan B minder snelheid D verhoog snelheid 33 In welke richting moet ik eerst kijken? A rechts over de schouder C voor mij B links over de schouder D naar de grond 34 Welke arm moet ik uitsteken? A rechter C linker B beide D geenenkele

6 35 Hoeveel afstand moet ik tijdens het voorbijfietsen van de hindernis houden? A 1 m C net langs B via het voetpad passeren D voldoende 36 Wat moet ik doen na het passeren van de hindernis? A zo snel mogelijk fietsen C remmen aan de rechterkant van de baan B afstappen D arm uitsteken 37 Waar moet je heel goed voor opletten als je een stilstaande auto als hindernis voorbijsteekt? A een bestuurder kan C voor voetgangers uitstappen B voor gladheid van de weg D voor agenten F. aan een T-kruispunt links inslaan 38 Wat moet ik eerst doen als ik een T-kruispunt nader? A verhoog je snelheid C minder je snelheid B rechterarm uitsteken D afstappen 39 In welke richting moet ik goed kijken? A links over je schouder C rechts B rechts over je schouder D voorwaarts

7 40 Waar moet je goed naar kijken? A het afkomend verkeer C verkeer van links B het achterliggend verkeer D verkeer van recht 41 Wat moet ik uitsteken? A je tong C je fluojasje B je been D je arm 42 In welke richting moet ik eerst kijken? A links C achterwaarts B voorwaarts D rechts 43 Waarom moet ik eerst in die richting kijken? A kinderen kunnen overlopen C deze voertuigen hebben voorrang B zebrapad is niet zichtbaar D politie kan toekijken 44 Wanneer mag ik oversteken? A als er geen voertuigen komen van rechts B als er geen weggebruikers meer zijn C D als er geen voertuigen van links komen als het groen licht is 45 In welke richting(en) kijk ik nog eens naar alvorens over te steken? A links C rechts B links en rechts D achterwaarts 46 Hoe sla ik links af? A met een kleine bocht C met een grote bocht B heel langzaam D met rechterarm 47 Wat moet ik doen als een auto van rechts komt en stopt? A maak oogcontact C bel laten rinkelen B even zwaaien D afstappen 48 Wanneer mag ik dan oversteken? A als hij duidelijk teken geeft dat je door mag C als ik dringend naar huis moet B als hij uitstapt D als er groen licht is

8 G. oversteken op een brug zonder voorrang 49 Wat moet ik doen als ik aan een brug kom zonder voorrang? A verhoog je snelheid C remmen B verminder je snelheid D afstappen 50 Wat moet ik doen als ik moet oversteken? A vlug fietsen C stoppen B arm uitsteken D afstappen en lopen 51 In welke richting(en) moet ik goed kijken? A rechts over je schouder, C links links en voor je B achter je D rechts 52 Aan wie moet ik voorrang verlenen? A oude mensen C voetgangers B kinderen D aan de tegenliggers 53 Wat moet ik doen als ik oversteek? A achterwaarts kijken C rechts kijken B links en rechts kijken D links kijken 54 Aan welke kant rijd ik op de brug? A bovenkant C rechts B in het midden D links

9 H. voorrangsweg oversteken aan fietsoversteekplaats 55 Aan welke kant van het fietspad op de voorrangsweg moet ik rijden? A beide kanten C rechts B bovenkant D links 56 Wat moet ik doen als ik de oversteekplaats nader? A snelheid verhogen C arm uitsteken B snelheid minderen D oogcontact maken 57 Wat moet ik doen als ik moet oversteken? A lopen C stoppen B rechterarm uitsteken D bellen 58 Welke wegmarkering duidt aan dat ik moet stoppen en voorrang geven? A leeuwentanden C haaientanden B dolfijnentanden D kattentanden 59 In welke richting(en) moet ik goed kijken? A links, rechts en voor je C links B achter je D rechts 60 Wat doe ik tijdens het oversteken? A ik kijk links, rechts en C bellen links B vlug stappen D achter me kijken

10 61 Hoe steek ik over? A voorzichtig fietsend C te voet B vlug fietsend D huppelend 62 Wat doe ik tijdens het oversteken als een auto nadert? A oogcontact maken C bellen B arm uitsteken D vlug oversteken I. met de fiets op een rond punt (rotonde) (1 en 2) 63 Wat moet ik eerst doen als ik een rotonde nader? A kijken hoe het fietspad C oogcontact maken loopt en hoe de auto s rijden B de borden bekijken D remmen 64 Waar moet ik stoppen? A aan een verkeersbord C op het voetpad B aan de oversteekplaats voor de haaientanden D aan de kant van de weg 65 Waarop wijzen haaientanden? A je hebt voorrang C voetgangers eerst B stoppen en voorrang verlenen D arm uitsteken

11 66 Waarheen moet ik kijken? A richting van de fietsers C de verkeersborden B de richting vanwaar de auto s komen D het zebrapad 67 Wat doe ik tijdens het oversteken? A arm uitsteken C links en rechts kijken B achter me kijken D oogcontact maken 68 Wat betekent het als er geen haaientanden staan? A stoppen C ik heb voorrang B voorrang verlenen D remmen 69 Waar moet ik toch opletten? A of er geen auto s doorrijden C op onverwachte voetgangers B op snelle fietsers D op verkeersborden 70 Wat moet ik als fietser doen als een auto wil afslaan op de rotonde die niet onderbroken wordt? A vlug fietsen C oogcontact maken met de bestuurder B een kaart raadplegen D een agent roepen J. fietsen in groep op een rustige baan 71 Waar mag ik met twee naast elkaar fietsen? A op een rustige, brede C op een voetpad baan B op een drukke weg D op de berm

12 72 Aan welke kant moeten we rijden? A beide kanten C linker B achterkant D rechter 73 Wat moet doen als we een kruispunt of hindernis naderen? A oogcontact maken C niets B verwittig de andere fietser en rij weer op één lijn D afstappen 74 In welke richting moeten we kijken aan het kruispunt? A links C links en rechts B rechts D achterwaarts K. fietsen in groep op een drukke baan 75 Hoe fietsen we in groep op een drukke baan? A met 2 naast elkaar C achter elkaar B allen naast elkaar D met 3 naast elkaar 76 Hoe rijden we zoveel mogelijk? A zo traag mogelijk C links B zo snel mogelijk D rechts

13 77 Wat doen we als we een hindernis naderen? A we verwittigen de andere C afstappen fietsers van de groep B op het voetpad verdergaan D bellen met fietsbel 78 Wat doe je vooraleer je de hindernis neemt? A links kijken C rechts kijken B over de schouder kijken en je arm uitsteken D remmen 79 Wat doen we na het nemen van een hindernis? A zo snel mogelijk rechts rijden op het fietspad C naar verkeersborden kijken B arm uitsteken D fietsbel gebruiken L. oversteken aan verkeerslichten 80 Wat moet ik doen als ik aan de oversteekplaats met fietslichten kom? A snelheid verhogen C stoppen B vlug overfietsen D oogcontact maken 81 Waar moet ik stoppen? A voor verkeersbord C aan de paal B aan de haaientanden voor de oversteekplaats D voor het zebrapad stoppen

14 82 Wanneer mag ik over? A als het verkeerlicht voor fietsers groen springt B bij groen licht voor voetgangers C D bij rood licht voor voetgangers bij oranje licht voor voertuigen 83 Hoe steek ik over? A zwaaiend C stappend B rennend D fietsend 84 Wat doe ik tijdens het oversteken? A links kijken C links en rechts kijken B voor me kijken D rechts kijken 85 Wat moet ik doen als ik als fietser wil oversteken aan het zebrapad? A afstappen en met de fiets aan de hand oversteken C wachten op het teken van een agent B fietsen over het zebrapad D oogcontact maken met de voetgangers