2.6. De door belanghebbende geleverde goederen zijn, zo staat tussen partijen vast, naar België vervoerd.(2)

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "2.6. De door belanghebbende geleverde goederen zijn, zo staat tussen partijen vast, naar België vervoerd.(2)"

Transcriptie

1 Conclusie Nr dd 28 maart 2008 MR. M.E. VAN HILTEN ADVOCAAT-GENERAAL PROCUREUR-GENERAAL BIJ DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Derde kamer A Omzetbelasting ( ) Conclusie inzake: X B.V. (voorheen A B.V.) tegen De staatssecretaris van Financiën 1. Inleiding Bij opeenvolgende leveringen waarbij goederen van de ene lidstaat naar de andere worden vervoerd, kan het lastig zijn te bepalen welke ondernemer in de keten op de door hem verrichte levering het zogeheten nultarief mag toepassen. Zo ook in deze casus. Belanghebbende meent terecht het nultarief te hebben toegepast, de Inspecteur vindt dat belanghebbende een normaal belaste binnenlandse levering heeft verricht en dat belanghebbendes afnemers ter zake van hun (door)levering van de goederen recht zouden hebben op toepassing van het nultarief. Daarnaast - of liever daaraan voorafgaand - speelt nog een kwestie rond de tenaamstelling van de opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting. 2. Feiten en procesverloop 2.1. Belanghebbende, X B.V., dreef gedurende het tijdvak waarop na te melden naheffingsaanslagen betrekking hebben onder de naam A B.V. een onderneming, bestaande in de handel in banden en benodigdheden en onderdelen voor auto's en andere voertuigen. Haar afnemers zijn - voor zover hier van belang - gevestigd in andere lidstaten van de EU Per 25 februari 1999 is de 'concernstructuur' gewijzigd: A B.V. heeft een naamswijziging ondergaan en heet sindsdien X B.V.. Eveneens op 25 februari 1999 is een nieuwe (dochter)vennootschap opgericht, genaamd H B.V Belanghebbende heeft in de periode 1 oktober 1997 tot en met 31 januari 1999 vanuit haar bedrijf in Z goederen geleverd aan de in België gevestigde vennootschappen E B.V.B.A. en F B.V.B.A (hierna: E respectievelijk F). Ter zake van deze leveringen heeft zij aan E en F facturen uitgereikt zonder vermelding van btw. Als leveringsconditie geven deze facturen 'af magazijn' of 'frei haus' aan De vorenvermelde leveringen zijn alle zogeheten 'afhaaltransacties': de goederen werden door belanghebbende klaargezet en opgehaald door, of althans voor rekening van, E respectievelijk F. Tot de gedingstukken behoren diverse afleverbonnen en 'picklists' met betrekking tot deze transacties. De afleverbonnen zijn gericht aan E of F en vermelden de leveringsconditie 'af magazijn' of 'frei haus' Het Gerechtshof 's-hertogenbosch (hierna: het Hof)(1) heeft vastgesteld dat het vervoer van de goederen altijd is betaald en geregeld door E respectievelijk F en dat de goederen - voor zover in cassatie van belang - altijd bij belanghebbende werden afgehaald met een vrachtwagen met chauffeur welke door de in België gevestigde N.V. K (hierna: K) ter beschikking was gesteld, en dat de opgehaalde goederen altijd rechtstreeks bij K zijn gelost De door belanghebbende geleverde goederen zijn, zo staat tussen partijen vast, naar België vervoerd.(2) 2.7. Belanghebbende heeft ter zake van vorenbedoelde leveringen de in artikel 37a van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) bedoelde lijst bij de belastingdienst ingediend (de zogeheten listing). De btw-identificatienummers van E en F heeft belanghebbende gecontroleerd bij en bevestigd gekregen als juist door de belastingdienst Volgens de administratie van K zijn van de door belanghebbende geleverde banden stuks door E en F aan K doorgeleverd.(3) 2.9. In 1999 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een onderzoek ingesteld naar, voor zover in cassatie nog van belang, 'intracommunautaire leveringen aan twee met naam genoemde Belgische afnemers'(4). In het op 27 mei 1999 gedateerde rapport van dit onderzoek is met betrekking tot de leveringen aan E en aan F vermeld dat: "Aangezien de terechte toepassing van het 0% tarief door A niet is aangetoond zal de verschuldigde omzetbelasting bij A worden nageheven." 1

2 2.10. Met dagtekening 26 juni 1999 heeft de Inspecteur ten name van 'X B.V.' twee naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd: één, met nummer 0005, over het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 1998 en één, met nummer 0006, over het tijdvak 1 januari tot en met 31 januari Bij brief van 1 mei 2000 berichtte de Inspecteur het volgende aan belanghebbende: "Op 2 juli 1999 heeft u bezwaarschriften ingediend tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting ten name van X BV. (...) Bij het beoordelen van het bezwaar ben ik tot de conclusie gekomen dat de naheffingsaanslagen met een onjuiste tenaamstelling zijn opgelegd. Door een naamswijziging is A BV, de belastingplichtige, in februari 1999 gewijzigd in X BV onder oprichting van een nieuwe BV met de naam H BV. Als gevolg hiervan zal ik de onderhavige aanslagen vernietigen onder gelijktijdige oplegging van 2 nieuwe aanslagen ten name van H BV. (...)" Conform het gestelde in deze brief heeft de Inspecteur de onder 2.10 vermelde naheffingsaanslagen vernietigd. Vervolgens heeft hij met dagtekening 15 augustus 2000 op naam van 'H B.V.' twee naheffingsaanslagen opgelegd over dezelfde tijdvakken en tot dezelfde bedragen als de onder 2.10 vermelde naheffingsaanslagen. Beide (nieuwe) naheffingsaanslagen vermelden het omzetbelastingnummer van belanghebbende(5), te weten Bij zijn uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 1998 verminderd en die over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 gehandhaafd. Belanghebbende heeft in één geschrift tegen beide uitspraken beroep ingesteld bij het Hof In 1995, 1996 en 1997 heeft de Inspecteur een aantal malen bij belanghebbende onderzoek verricht met het oog op beantwoording van vragen om informatie-uitwisseling uit het buitenland. Het ging daarbij om verzoeken uit het buitenland om informatie over - andere dan de onderhavige - intracommunautaire transacties.(6) Op 24 juli 2003 heeft B, de toenmalige boekhouder van A B.V., ter zitting van het Hof onder ede - voor zover relevant - het volgende verklaard: "Met betrekking tot de gesprekken met de controlerend ambtenaar merk ik op dat ik de controlerend ambtenaar de commerciële bescheiden terzake van afhaaltransacties heb laten zien. De interne CMR's zijn van latere datum en daar heb ik het met de controlerend ambtenaar niet over gehad. De reactie van de controlerend ambtenaar was dat de aanwezige commerciële bescheiden voldoende zouden moeten zijn. Ikzelf vond het antwoord van de controlerend ambtenaar onvoldoende. Uit de aanwezige commerciële bescheiden blijkt mijns inziens niet dat vervoer naar het buitenland heeft plaatsgevonden. Daarom ben ik later gaan werken met de interne CMR's." 3. Het geding voor het Hof 3.1. Voor het Hof was in geschil of (I) de naheffingsaanslagen van een correcte tenaamstelling zijn voorzien, (II) belanghebbende ter zake van de leveringen aan E en F terecht op de voet van artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet juncto post a.6 van de bij de Wet behorende tabel II het tarief van nihil heeft toegepast en (III) belanghebbende aan eerdere boekenonderzoeken dan wel aan tijdens die boekenonderzoeken door de controlerende ambtenaren gedane uitlatingen het in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat de in de boekhouding aanwezige boeken en bescheiden voldoende zouden zijn voor de toepassing van het nultarief Met betrekking tot het eerste geschilpunt heeft het Hof geoordeeld dat de naheffingsaanslagen niet wegens onjuiste tenaamstelling dienen te worden vernietigd. Het Hof overwoog daartoe als volgt: "4.2. In haar aan het Hof gerichte brief van 26 januari 2005 heeft de belanghebbende gesteld, dat de onderhavige naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd wegens een onjuiste tenaamstelling. Naar het oordeel van het Hof dienden de onderhavige naheffingsaanslagen te worden gesteld op de per 25 februari 1999 gewijzigde naam X B.V.. Met deze naam wordt de belanghebbende immers sindsdien aangeduid en kon zij aldus worden onderscheiden van de op 25 februari 1999 onder de oude naam van de belanghebbende, A B.V., opgerichte vennootschap Naar het oordeel van het Hof is het feit dat de onderhavige naheffingsaanslagen te naam zijn gesteld van A B.V. evenwel geen reden de naheffingsaanslagen te vernietigen. De belanghebbende heeft tot haar vóór het tweede nadere onderzoek ter zitting aan het Hof gezonden brief van 26 januari 2005 geen grieven geuit tegen de tenaamstelling, zodat het naar het oordeel van het Hof de belanghebbende kennelijk aanstonds duidelijk is geweest wie en wat deze nageheven belasting betrof. Gelet op het rapport, de onder 4.1 geciteerde brief van 1 mei 2000 van de Inspecteur, het feit dat de bezwaarschriften tegen op 26 juni 1999 opgelegde naheffingsaanslagen met instemming van de belanghebbende zijn aangemerkt als bezwaarschriften tegen onderhavige op 15 augustus 2000 opgelegde naheffingsaanslagen en het feit, dat de op 15 augustus 2000 opgelegde naheffingsaanslagen dezelfde tijdvakken betreffen als de op 26 juni 1999 opgelegde naheffingsaanslagen is het Hof van oordeel dat er redelijkerwijs geen misverstand over kon ontstaan 2

3 dat de onderhavige naheffingsaanslagen de belanghebbende, tot 25 februari 1999 A B.V. geheten en nadien X B.V., betroffen." 3.3. Het Hof achtte het nultarief - althans voor wat betreft de in cassatie in geschil zijnde transacties - niet van toepassing, overwegende: "4.12. Uit de getuigenverklaring van C, van beroep verkoopmedewerker bij de belanghebbende, volgt, voor zover te dezen relevant, dat hij van de chauffeur, die de litigieuze goederen ophaalde, te weten is gekomen dat de goederen feitelijk bij N.V. K terecht kwamen, dat hij op enig moment ook van de via J B.V. vervoerde goederen te weten is gekomen dat de goederen feitelijk bij N.V. K werden afgegeven en dat hij van afgehaalde goederen heeft aangenomen, dat deze naar F b.v.b.a. - en naar het Hof verstaat: voordien naar E b.v.b.a. - werden vervoerd. Uit de onder 2.15 vermelde schriftelijke verklaring van C van 21 september 2001 volgt dat de belanghebbende op basis van de door N gedane mededelingen en gewekte indrukken ter zake van de afhaaltransacties heeft aangenomen dat de goederen door hem naar België zouden worden vervoerd. Voorts blijkt uit deze verklaring, dat de belanghebbende alleen het vervoer zou hebben verzorgd met betrekking tot de J-transacties Uit de getuigenverklaring van B, van beroep boekhouder (controller) bij de belanghebbende, volgt, voor zover te dezen relevant, dat op het moment dat de goederen werden afgehaald niet aan de chauffeur werd gevraagd waar hij de goederen heen zou brengen, dat de identiteit van de chauffeur niet werd gecontroleerd en dat niet werd gecontroleerd of de chauffeur voor de afnemer vervoerde dan wel een door de afnemer ingeschakelde transporteur. (...) Met betrekking tot de afhaaltransacties overweegt het Hof als volgt. Naar het oordeel van het Hof volgt uit de getuigenverklaring van B, uit de schriftelijke en getuigenverklaringen van D en van C, uit de onder 2.14 vermelde schriftelijke verklaring van M en uit de onder 2.16 en 2.17 vermelde schriftelijke verklaringen van N, dat het vervoer van de goederen in het kader van de afhaaltransacties door E b.v.b.a. respectievelijk F b.v.b.a. is betaald en geregeld, terwijl de belanghebbende met dat vervoer geen bemoeienis heeft gehad, de belanghebbende slechts heeft aangenomen dat de goederen zouden worden vervoerd naar haar afnemers, E b.v.b.a. respectievelijk F b.v.b.a., en zij op enig moment van derden moest vernemen dat de goederen niet naar haar afnemers werden vervoerd. Voorts heeft de belanghebbende in de motivering van haar beroepschrift d.d. 21 december 2000, pagina 4, derde alinea van onderen, derde volzin, verklaard dat degene aan wie door E b.v.b.a. respectievelijk F b.v.b.a. werd doorgeleverd, zijnde N.V. K, zelf het vervoer regelde. Hieruit volgt naar het oordeel van het Hof dat het vervoer van de goederen in het kader van de afhaaltransacties in handen lag van en georganiseerd werd door haar afnemers en dat, mede gelet op het onder 4.10 vermelde arrest EMAG, de goederen intracommunautair zijn vervoerd in het kader van de levering door E b.v.b.a. te R (België) respectievelijk F b.v.b.a. te S (België) aan N.V. K te S (België). (...)" 3.4. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel wees het Hof af. In dit verband overwoog het Hof: "4.21. Van een in rechte te beschermen vertrouwen is pas sprake als de Inspecteur bewust en weloverwogen zijn standpunt heeft bepaald, dan wel de belanghebbende redelijkerwijs mocht menen dat de Inspecteur bewust en weloverwogen zijn standpunt heeft bepaald. (...) Voor een in rechte te beschermen vertrouwen is in het bijzonder niet vereist dat de aangelegenheid bij een boekenonderzoek door de belastingadministratie daadwerkelijk op haar fiscale merites is beoordeeld, doch is voldoende dat de belastingplichtige in de gegeven omstandigheden mocht aannemen dat zulks het geval was. (...) (Arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 18 december 1991, nr , onder meer gepubliceerd in BNB 1992/182.) (...) De belanghebbende heeft voorts gesteld, dat de belanghebbende aan uitlatingen van controlerende ambtenaren tijdens de onder 4.22 bedoelde onderzoeken met het oog op beantwoording van vragen om informatie-uitwisseling uit het buitenland redelijkerwijs het in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat zij met de in de administratie bewaarde boeken en bescheiden recht kan doen gelden op het in artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet OB 1968 juncto post a.6 van de bij de Wet OB 1968 behorende tabel II bedoelde tarief van nihil. Naar het oordeel van het Hof volgt uit deze onder ede afgelegde verklaring [MvH: zie onderdeel 2.13 van deze conclusie], dat - in afwijking van zijn op 11 december 2000 op schrift gestelde en onder 2.13 vermelde verklaring - B de uitlating van de controlerende ambtenaar, dat de in de administratie van de belanghebbende aanwezige boeken en bescheiden voldoende zouden zijn voor de toepassing van het tarief van nihil, niet heeft vertrouwd. Sterker: juist omdat hij, anders dan de controlerende ambtenaar, van mening was dat de aanwezige commerciële bescheiden onvoldoende waren voor de toepassing van het zogenoemde tarief van nihil, heeft B niet vertrouwd op de uitlatingen van deze controlerende ambtenaar en is B ertoe overgegaan de zogenoemde 'interne' CMR's op te stellen. Het Hof hecht aan de onder ede ten overstaan van het Hof afgelegde verklaring meer geloof dan aan de op 11 december 2000 op schrift gestelde verklaring van B. Ook in zoverre wordt het beroep van de belanghebbende op door de Inspecteur opgewekt vertrouwen verworpen." 3

4 3.5. Het Hof heeft de beroepen gegrond verklaard, de bestreden uitspraken vernietigd en de naheffingsaanslagen verminderd(7) tot respectievelijk ƒ ,02 en ƒ , Het geschil in cassatie 4.1. Belanghebbende heeft op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. Zij stelt drie cassatiemiddelen voor Het eerste middel betreft de tenaamstelling van de naheffingsaanslagen. Het komt op tegen 's Hofs oordeel dat de naheffingsaanslagen in stand kunnen blijven ondanks de constatering dat de tenaamstelling onjuist is Volgens het tweede middel heeft het Hof de regels met betrekking tot de toepassing van het nultarief geschonden. Naar belanghebbende meent heeft het Hof een onjuist criterium aangelegd dan wel onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang aangezien een geschil bestaat over de vraag aan welke levering het vervoer van de goederen is toe te rekenen bij een ABC-levering en het Hof in r.o heeft overwogen dat het vervoer van de afhaaltransacties in handen lag en georganiseerd werd door de afnemers van belanghebbende en dat de goederen intracommunautair zijn vervoerd in het kader van de leveringen van die afnemers aan een derde persoon Het derde middel betoogt dat het Hof het recht heeft geschonden door te oordelen, dat belanghebbende niet het in rechte te beschermen vertrouwen heeft kunnen ontlenen aan de uitlating van de controlerend ambtenaar dat de aanwezige commerciële bescheiden voldoende zouden moeten zijn om het nultarief te kunnen aantonen De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingezonden. Bij brief van 29 oktober 2007 heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. 5. Tenaamstelling 5.1. Ingevolge artikel 20, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dient de naheffingsaanslag waarbij belasting die op aangifte had moeten worden voldaan, wordt nageheven, te worden opgelegd aan degene die de belasting had behoren te betalen Een aanslagbiljet behoort derhalve te zijn voorzien van de (juiste) naam van degene die - kort gezegd - te weinig belasting heeft betaald. Evenals het op een aanslagbiljet vermelde heffingstijdvak(8) behoort de op het aanslagbiljet vermelde naam tot de essentiële onderdelen van een belastingaanslag. Een onjuiste tenaamstelling van een aanslagbiljet kan dan ook in het algemeen niet leiden tot een belastingverplichting, aldus de Hoge Raad in zijn arrest van 31 augustus 1998, nr , BNB 1998/335. Geen regel echter zonder uitzonderingen. Zo ook in dit geval. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een onjuiste tenaamstelling van de (naheffings)aanslag in een tweetal situaties door de vingers kan worden gezien. In de eerste plaats - zo volgt uit het voormelde arrest van 31 augustus 1998, nr is dat de situatie waarin de tenaamstelling een zodanig geringe onvolkomenheid bevat dat redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan voor wie het door de belastingdienst toegezonden (naheffings)aanslagbiljet is bestemd. In de tweede plaats wordt een onjuiste tenaamstelling gepardonneerd in het geval dat de inspecteur niet op de hoogte was en kon zijn van een wijziging van de belastingplichtige, zoals het geval kan zijn indien een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wet is opgehouden te bestaan omdat niet meer aan de materiële voorwaarden wordt voldaan.(9) Bij deze uitzondering speelt de omstandigheid dat het de belastingplichtige duidelijk moet zijn wat de inspecteur bedoelde - anders dan bij de eerstvermelde uitzondering - logischerwijs geen rol. De inspecteur heeft namelijk gedaan wat hij wilde doen, maakt daarbij een fout, maar die fout kan hem niet worden verweten omdat hij niet op de hoogte was (noch kon zijn) van een wijziging Alvorens toe te komen aan de vraag of één van de hiervóór in 5.2 bedoelde uitzonderingen van toepassing is, dient te worden beoordeeld of in casu sprake is van een onjuiste tenaamstelling. Daartoe dient de vraag te worden beantwoord welke naam een naheffingsaanslag moet vermelden in gevallen - zoals het onderhavige - waarin een rechtspersoon vóór de vaststelling van de naheffingsaanslag, doch ná het tijdvak waarop deze aanslag betrekking heeft, een naamswijziging ondergaat. Het komt mij voor dat in beginsel de nieuwe naam van de rechtspersoon zou moeten worden gehanteerd. In dit verband wijs ik op de uitspraak van Hof Arnhem van 11 oktober 2006, nr. 04/00821 (V-N 2007/16.1.2), waarin dit Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag die werd opgelegd aan een stichting die ter gelegenheid van een juridische fusie - waarbij zij de verkrijgende rechtspersoon was - van naam veranderde, terecht de nieuwe naam van de desbetreffende stichting vermeldde, ook voor zover de naheffingsaanslag betrekking had op de periode vóór de naamswijziging.(10) 5.4. Uit het voorgaande volgt dat in het onderhavige geval de eerste naheffingsaanslagen - de door de Inspecteur vernietigde aanslagen van 26 juni de juiste tenaamstelling droegen. De thans in geschil zijnde naheffingsaanslagen vermelden derhalve niet de juiste naam. Een complicerende factor daarbij is nog dat de op de naheffingsaanslagen gehanteerde naam 'A B.V.' betrekking kan hebben op 4

5 zowel de vennootschap die op 25 februari 1999 haar naam wijzigde in X B.V. als op de op 25 februari 1999 opgerichte (dochter)vennootschap H B.V. Zouden de naheffingsaanslagen zijn opgelegd aan laatstbedoelde vennootschap, dan moet worden geconstateerd dat de naheffingsaanslagen niet in stand kunnen blijven:(11) de aanslagen zijn dan immers opgelegd aan een belastingplichtige die ten tijde van de naheffingstijdvakken nog niet bestond. Ik verwijs in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 22 september 2006, nr , BNB 2006/334 m.nt. Van Hilten inzake een naheffingsaanslag, opgelegd aan een B.V. die nog niet was opgericht in het tijdvak waarop de desbetreffende naheffingsaanslag betrekking had.(12) 5.5. Mijns inziens is het echter buiten twijfel dat de naheffingsaanslagen zijn opgelegd aan de vennootschap die tot 25 februari 1999 A B.V. heette en die sindsdien door het leven gaat als 'X B.V.'. Ik leid dat af uit het op de aanslagbiljetten vermelde omzetbelastingnummer. Dat nummer blijkt overeen te komen met het omzetbelastingnummer van belanghebbende.(13) Ook de in onderdeel 2.11 aangehaalde brief van de Inspecteur aan belanghebbende wijst er op dat de Inspecteur niet anders bedoeld heeft dan de naheffingsaanslagen op te leggen aan belanghebbende: "door een naamswijziging is A BV, de belastingplichtige, in februari 1999 gewijzigd in X BV" (cursivering MvH) Resteert nog de vraag of - nu de Inspecteur op de hoogte was van de naamswijziging van belanghebbende - de onjuistheid in de naheffingsaanslagen zodanig gering van aard is dat er geen misverstand kon bestaan voor wie zij bestemd waren. In zijn onder 3.2 van deze conclusie aangehaalde rechtsoverweging 4.3 heeft het Hof deze vraag bevestigend beantwoord. Het Hof heeft daarbij in aanmerking genomen het rapport van het boekenonderzoek, het feit dat de bezwaarschriften tegen de eerste naheffingsaanslagen (die van 26 juni 1999) met instemming van belanghebbende zijn aangemerkt als bezwaarschriften tegen de thans in geschil zijnde naheffingsaanslagen en de omstandigheid dat belanghebbende eerst over de tenaamstelling klaagt in haar vóór het tweede nadere onderzoek ter zitting aan het Hof gezonden brief van 26 januari Ik acht dit oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk en evenmin onvoldoende gemotiveerd Het voorgaande brengt mee dat het eerste middel moet worden verworpen. 6. Het nultarief 6.1. De plaats van de levering Op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet is de plaats waar de levering wordt verricht - dat wil zeggen waar deze belastbaar is - voor zover hier van belang: "ingeval het goed in verband met de levering (...) wordt verzonden of vervoerd, de plaats waar de verzending of het vervoer aanvangt." Artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet vormt de uitwerking in nationaal recht van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Zesde richtlijn (thans artikel 32, eerste alinea, van richtlijn 2006/112/EG(14)) op grond waarvan: "Als plaats van een levering van goederen wordt aangemerkt: a. ingeval het goed door de leverancier, door de afnemer dan wel door een derde wordt verzonden of vervoerd: de plaats waar het goed zich op het tijdstip van de aanvang van de verzending of het vervoer naar de afnemer bevindt (...)" Het valt op dat de richtlijn, anders dan de Wet, niet spreekt over de verzending of het vervoer in verband met de levering. Wel suggereert de richtlijnbepaling dat voor de plaats van de levering aansluiting moet worden gezocht bij de levering. Op zijn minst lijkt de richtlijntekst ervan uit te gaan dat bij de aanvang van het vervoer bekend is dat het goed geleverd gaat worden en aan wie. Als dat immers niet vaststaat, kan ook niet worden gesproken over (vervoer door) 'de leverancier' of 'de afnemer'. In zoverre lijkt de wettekst, hoewel niet letterlijk gelijk aan die van de richtlijn, hetzelfde te zeggen als de richtlijnbepaling. In de richtlijnbepaling lees ik overigens niet dat het land van vertrek van het vervoer alleen als plaats van de levering geldt indien de macht om als eigenaar over het goed te beschikken reeds is overgegaan bij de aanvang van het vervoer.(15) Ook als de macht over het goed eerst wordt overgedragen aan het eind van de rit, is mijns inziens derhalve sprake van 'vervoer in verband met de levering' en vindt de levering plaats in het land van vertrek van de goederen. Deze opvatting wordt in de (Nederlandse) fiscale literatuur eveneens uitgedragen. 'Het gaat er', zo schrijven Bijl/Van Hilten/Van Vliet, Europese BTW en Nederlandse omzetbelasting, blz. 92, Deventer: Kluwer 2001, 'om of er een rechtstreeks verband is tussen de levering, of - liever gezegd - de rechtsverhouding waarop de levering berust, en het vervoer'. Van Hilten/Van Kesteren, Omzetbelasting, 11e druk, Deventer: Kluwer, 2007, blz. 139, formuleren het als volgt: "Waar het om gaat is of de goederen ook waren vervoerd als zij niet geleverd waren. Bij een ontkennende beantwoording van die vraag valt de levering onder de werkingssfeer van artikel 5, lid 1, onderdeel a." Bij de plaatsbepaling van de levering in het land van vertrek van het vervoer eist de richtlijn, zo volgt uit de hiervoor onder aangehaalde tekst 'vervoer naar de afnemer'. De vraag rijst of het 5

6 voor de plaatsbepaling consequenties heeft indien wel vervoer plaatsvindt, maar niet naar de afnemer. Uit de ontstaansgeschiedenis van de (Zesde) richtlijn noch uit andere taalversies daarvan kan hieromtrent iets worden afgeleid.(16) Het lijkt mij dat artikel 8, eerste lid, onder a, van de Zesde richtlijn (c.q. artikel 32, eerste alinea van richtlijn 2006/112/EG) ruim moet worden uitgelegd, in die zin dat ook wanneer vervoer plaatsvindt, doch niet naar de afnemer, de plaats van vertrek van het vervoer als plaats van de levering heeft te gelden. Een andere uitlegging zou een vacuüm doen ontstaan, nu de richtlijn bij de bepaling van de plaats van de levering de levering van goederen die worden vervoerd (artikel 8, eerste lid, onder a, van de Zesde richtlijn) plaatst tegenover de levering van goederen die niet worden vervoerd (artikel 8, eerste lid, onder b, van de Zesde richtlijn).(17) Uit het voorgaande volgt dat de leveringen door belanghebbende aan E en F op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet, in Nederland hebben plaatsgevonden. Het staat immers vast dat de goederen vanuit Z zijn vervoerd. De door belanghebbende verrichte leveringen zijn derhalve in Nederland belastbaar, ongeacht of de leveringen al hadden plaatsgevonden op het tijdstip van vertrek van het vervoer (hetgeen wel voor de hand ligt, nu het afhaaltransacties betreft en het naar eigen believen kunnen vervoeren van goederen erop duidt dat de afnemer de macht over de goederen heeft) of niet. Of deze leveringen als intracommunautaire leveringen(18) onderworpen zijn aan het nultarief, is de volgende vraag Intracommunautaire levering Artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet, juncto post a.6 van de bij de Wet behorende tabel II, bepaalt dat het zogenoemde nultarief(19) van toepassing is op leveringen van: "goederen die worden vervoerd naar een andere lid-staat, wanneer deze goederen aldaar zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van intracommunautaire verwerving van die goederen." Tabel II, post a.6 vindt haar communautaire grondslag in artikel 28quater A, onder a, eerste alinea, van de Zesde richtlijn, thans artikel 138, eerste lid, van richtlijn 2006/112/EG. Ingevolge deze bepaling dienen de lidstaten vrijstelling (het gaat hier om een vrijstelling-recht-op-aftrek(20): zie artikel 17, derde lid, onder b, van de Zesde richtlijn respectievelijk artikel 169, aanhef en onder b van richtlijn 2006/112/EG) te verlenen voor de levering van goederen welke door of voor rekening van de verkoper of de afnemer worden verzonden of vervoerd naar een plaats buiten hun respectieve grondgebied, maar binnen de Gemeenschap, indien deze levering wordt verricht: "... voor een andere belastingplichtige of voor een niet-belastingplichtige rechtspersoon die als zodanig optreedt in een andere Lid-Staat dan die van vertrek van de verzending of het vervoer van de goederen." In de lidstaat van aankomst verricht de afnemer vervolgens een intracommunautaire verwerving, ter zake waarvan hij in de desbetreffende lidstaat btw verschuldigd is naar het aldaar geldende tarief. Op deze wijze wordt in het intracommunautaire (handels)verkeer het bestemmingslandbeginsel verwezenlijkt.(21) In overweging 42 van zijn arrest van 27 september 2007, Teleos, C-409/04, BNB 2008/11 m.nt. Bijl(22) oordeelde het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ EG) met betrekking tot het voor het nultarief vereiste vervoer, voor zover hier van belang, dat: "...de intracommunautaire levering eerst wordt vrijgesteld, wanneer de macht om als eigenaar te beschikken over het goed op de afnemer is overgegaan en de leverancier aantoont dat dit goed naar een andere lidstaat is verzonden of vervoerd en het grondgebied van de lidstaat van levering ingevolge deze verzending of dit vervoer fysiek heeft verlaten." Ik acht de formulering van het HvJ EG overigens onzuiver(23) waar zij als voorwaarde voor de toepassing van de vrijstelling (het nultarief) lijkt te stellen dat de macht om als eigenaar te beschikken moet zijn overgegaan. Een dergelijke voorwaarde kan mijns inziens niet aan de toepassing van het nultarief worden gesteld. Zonder overdracht van de macht om als eigenaar te beschikken, is immers geen sprake van een levering,(24) en zonder levering kan niet worden toegekomen aan de vraag of ter zake van de levering een nultarief geldt. Daar komt nog bij dat áls voor de toepassing van het nultarief als vereiste zou gelden dat de macht om als eigenaar te beschikken is overgedragen, het nultarief niet van toepassing zou zijn indien die macht eerst bij aankomst van de goederen zou overgaan op de afnemer, zoals bij een leveringsvoorwaarde 'franco huis'. De consequentie daarvan zou zijn dat de leverancier hetzij btw verschuldigd is in de lidstaat van waaruit de levering wordt verricht(25) - welke btw de afnemer, zo hij belaste prestaties verricht, op basis van de Achtste richtlijn(26) zou kunnen terugvragen - hetzij de transactie zo moet structureren dat hij een fictieve (intracommunautaire) levering in de zin van artikel 3a van de Wet(27) verricht, gevolgd door een intracommunautaire verwerving in de lidstaat van zijn afnemer, waarna de leverancier het goed in de lidstaat van aankomst binnenlands levert aan de afnemer, ter zake van welke levering de btw van de lidstaat van aankomst verschuldigd is door (in principe) de leverancier. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat dergelijke exercities moeten worden uitgevoerd om een intracommunautaire transactie btwtechnisch rond te krijgen! Ik houd het er dan ook op dat het HvJ EG bedoeld heeft dat met betrekking 6

7 tot het vervoer van de goederen als voorwaarden voor toepassing van het nultarief ter zake van een intracommunautaire levering (slechts) hebben te gelden dat het goed naar een andere lidstaat is vervoerd en daadwerkelijk de lidstaat van vertrek heeft verlaten Steun voor mijn in verwoorde visie vind ik in het arrest van het HvJ EG van 6 april 2006, EMAG, C-245/04, Jurispr. I-3227(28), punt 45, waarin het HvJ EG in het kader van opvolgende leveringen waarbij goederen naar een andere lidstaat worden vervoerd, overwoog dat de verzending of het vervoer naar een andere lidstaat slechts aan één levering kan worden toegerekend, ongeacht welke belastingplichtige (de eerste verkoper, de eerste afnemer of de tweede afnemer) de macht heeft om tijdens het vervoer over de goederen te beschikken.(29) Zoals ik in reeds aangaf, is voor de toepassing van het nultarief niet alleen vereist dat de goederen naar een andere lidstaat zijn vervoerd, maar is ook de status van de afnemer van belang: de levering is alleen aan het nultarief onderworpen indien de afnemer een andere belastingplichtige is of een niet-belastingplichtige rechtspersoon die als zodanig optreedt in een andere lidstaat dan die van het land van vertrek van de verzending of het vervoer van de goederen. Een uitzondering op deze regel geldt voor leveringen aan - kort gezegd - ondernemers die onder de kleine ondernemersregeling vallen en geen administratie voeren, landbouwers die onder de landbouwregeling vallen, ondernemers met uitsluitend vrijgestelde prestaties en niet belastingplichtige rechtspersonen, althans indien de door hen verrichte intracommunautaire verwervingen in het kalenderjaar en het daaraan voorafgaande kalenderjaar minder dan belopen.(30) Aangezien in deze procedure geen sprake is van afnemers die onder één van de hier bedoelde categorieën vallen - dat is althans gesteld noch gebleken - laat ik de uitzonderingen op de regel dat het nultarief van toepassing is als de afnemer een ondernemer is (en de goederen naar een andere lidstaat worden vervoerd), hier verder rusten In dit verband verdient het arrest van de Hoge Raad van 18 juni 2004, nr , BNB 2004/316, m.nt. Bijl, opmerking. Het ging daarin om een Nederlandse ondernemer die met toepassing van het nultarief en voor méér dan het in bedoelde drempelbedrag goederen verkocht en geleverd had aan een rechtspersoon in Spanje. Dat de goederen naar Spanje waren vervoerd was niet in geschil. Omtrent de afnemer stond vast dat hij een rechtspersoon was, doch het door hem aan belanghebbende opgegeven nummer bleek geen btw-identificatienummer te zijn. De Hoge Raad oordeelde als volgt: "3.2.2 (...) De Nederlandse wet eist voor de toepassing van het nultarief slechts dat sprake is van een levering van goederen die worden vervoerd naar een andere lidstaat, welke goederen aldaar zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van intracommunautaire verwerving van die goederen. Niet in geschil is dat aan deze voorwaarde is voldaan."(31) Uit dit arrest valt af te leiden dat voor de toepassing van het nultarief - afgezien van de voorwaarde van vervoer naar een andere lidstaat - voldoende is dat omtrent de afnemer vaststaat dat deze een zodanige status heeft dat hij in de lidstaat van aankomst een belastbare verwerving verricht. Het door hem opgegeven btw-identificatienummer is geen constitutieve voorwaarde voor toepassing van het nultarief.(32) Evenmin is voor de toepassing van het nultarief overigens relevant of de afnemer daadwerkelijk de intracommunautaire verwerving heeft aangegeven en ter zake belasting heeft voldaan.(33) 6.3. Afhaaltransacties Als aangegeven in 6.2, is voor toepassing van het nultarief vereist dat de geleverde goederen naar een andere lidstaat zijn verzonden of vervoerd, en ook daadwerkelijk (fysiek) de lidstaat van de leverancier hebben verlaten. Het bewijs daarvan moet worden geleverd door de leverancier, zo volgt uit de jurisprudentie van het HvJ EG.(34) Dat kan lastig zijn. Weliswaar wordt - zo volgt uit het arrest van het HvJ EG van 27 september 2007, Collée, nr. C-146/05, BNB 2008/12 m.nt. Bijl - aan de leverancier de tijd geboden om het vereiste bewijs te leveren,(35) maar het moment waarop de leverancier moet beoordelen of hij zijn afnemer zonder btw kan/moet factureren, zal veelal gelegen zijn vóórdat de goederenbeweging heeft plaatsgevonden. Zo is denkbaar dat de afnemer voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst wil weten of hem mét of zonder btw gefactureerd gaat worden. In zoverre lijkt toepassing van het nultarief bij (voorziene) intracommunautaire transacties op het tijdstip van toepassing van dat tarief voor de leverancier altijd een zeker 'gokelement' te bevatten De hiervóór bedoelde onzekere factor bij toepassing van het nultarief - die ik hiervoor als 'gokelement' aanduidde - is niet altijd even groot: als de leverancier zelf zorgt voor het vervoer naar de afnemer, heeft hij controle over de goederenbeweging en wéét hij dat de goederen het land van vertrek verlaten (hetgeen overigens niet automatisch betekent dat het bewijs daarvan makkelijk te leveren is). Iets groter is de gok als de leverancier een transporteur inschakelt, maar in dat geval zal het bewijs van vervoer wellicht makkelijker te leveren zijn dan ingeval van eigen vervoer omdat er dan een papieren spoor van de goederenbeweging is aan de hand van (vervoers)documenten. Onzekerheid over de toepasselijkheid van het nultarief bestaat vooral in geval van zogeheten 'afhaaltransacties', transacties waarbij de afnemer het goed zelf komt afhalen bij de leverancier of het 7

8 goed daar laat afhalen. De leverancier heeft in die gevallen geen controle over de goederenbeweging, geen bewijsmiddelen, en zal de afnemer op diens blauwe ogen (of vergelijkbare criteria) moeten vertrouwen,(36) óf moeten afzien van toepassing van het nultarief Die laatste optie (btw in rekening brengen) is overigens ook niet zonder btw-risico. Indien immers blijkt dat de geleverde goederen wél daadwerkelijk de lidstaat van vertrek hebben verlaten, moet worden geconstateerd dat ten onrechte btw in rekening is gebracht. Dat brengt mee dat de leverancier de in rekening gebrachte btw moet herzien(37), willen hij en zijn afnemer niet geconfronteerd worden met toepassing van artikel 37 van de Wet (vgl. artikel 21, lid 1, onder c(38), van de Zesde richtlijn en artikel 203 van richtlijn 2006/112/EG) en alle (aftrek)problemen die daaruit voortvloeien.(39) Hoewel er derhalve - toegegeven: voornamelijk praktische c.q. bewijstechnische - redenen zijn om afhaaltransacties als 'gewone' binnenlandse leveringen te behandelen en de afnemer (zo hij de goederen overbrengt naar een andere lidstaat) de intracommunautaire transactie te laten verrichten, heeft de richtlijngever er, naar ik afleid uit de in aangehaalde passage uit het Verslag van Europese Commissie over de werking van de overgangsregeling voor intracommunautaire transacties, bewust en uitdrukkelijk voor gekozen om in alle gevallen waarin goederen in het ('belaste') handelsverkeer intracommunautair worden verhandeld, de levering in het land van vertrek vrij te stellen (onder het nultarief te brengen) en de verwerving in het land van aankomst te belasten, ongeacht de wijze waarop en door wie het vervoer wordt geregeld In haar vorenbedoelde Verslag aan de Raad en het Europees Parlement over de werking van de overgangsregeling voor intracommunautaire transacties, COM(94) def. van 23 november 1994 (V-N 1995/767, onder B) formuleert de Europese Commissie een en ander als volgt: " Het bewijs van goederenvervoer uit de Lid-Staat van vertrek 94. De bedrijven moeten in de eerste plaats kunnen aantonen dat de geleverde goederen daadwerkelijk de Lid-Staat van vertrek hebben verlaten. Wanneer het vervoer door de verkoper zelf of door een zelfstandige vervoerder voor rekening van de verkoper of de koper wordt verricht beschikt de leverancier over handelsdocumenten zoals uitslag- en leveringsbonnen, waarmee dit bewijs kan worden geleverd. 95. Wanneer de koper zelf het vervoer verricht met zijn eigen vervoermiddel, dan kan de verkoper er alleen maar op vertrouwen dat de goederen daadwerkelijk ter bestemming van een andere Lid-Staat worden vervoerd. Een vrachtbrief of een als dusdanig dienstdoend document of zelfs een door de koper formeel onderschreven verbintenis op het moment dat hij in het bezit van de goederen wordt gesteld, bewijst de daadwerkelijkheid van het transport niet. Onder deze omstandigheden, wordt vaak door de leveranciers de vrees uitgedrukt dat naar aanleiding van een BTW-controle hun verantwoordelijkheid in vraag kan worden gesteld en de door hen verleende vrijstelling zou worden verworpen. 96. Deze moeilijkheden kunnen ook worden ondervonden door de kopers: sommige verkopers weigeren hun leveringen vrij te stellen wanneer het vervoer door de koper zelf wordt verricht. Eén Lid- Staat lijkt deze praktijk zelfs tot beginsel te hebben verheven. De koper heeft dan geen andere mogelijkheid meer dan zich voor BTW-doeleinden in die Lid-Staat te laten identificeren teneinde deze goederen over te brengen naar de Lid-Staat van bestemming, welke handeling vermeld moet worden in een periodieke aangifte, waarin het recht op aftrek van de door de leverancier in rekening gebrachte BTW kan worden uitgeoefend. 97. Deze praktijken vormen een ernstige aantasting van de door de Raad bij de goedkeuring van Richtlijn 91/680/EEG genomen besluiten. Het is immers onaanvaardbaar dat de vrijstelling of de belasting van een intracommunautaire goederenlevering afhangt van de persoon die zich belast met het vervoer van de geleverde goederen: dit is in strijd met de gelijkheid van behandeling van verkoopverrichtingen die plaats vinden onder gelijke omstandigheden en beperkt aanzienlijk de keuzemogelijkheden van de bedrijven ten aanzien van hun plaats van bevoorrading." Het is, kortom, kennelijk van meet af aan de bedoeling geweest - althans van de Europese Commissie - om ook de levering waarbij de goederen door of voor rekening van de afnemer worden opgehaald bij de leverancier onder het nultarief te brengen; vooropgesteld uiteraard dat is voldaan aan de in 6.2 besproken (lastig te bewijzen) voorwaarden dat de afnemer een ondernemer is(40) en dat de goederen daadwerkelijk de lidstaat van vertrek verlaten. Ook in de jurisprudentie geldt dit als uitgangspunt. Verwezen kan worden naar het eerder in deze conclusie aangehaalde arrest Teleos, naar het verwijzingsarrest van de Hoge Raad in de zaak Twoh(41) en - recentelijk nog - naar het arrest van de Hoge Raad van 29 februari 2008, nr , V-N 2008/12.22(42) waarin de Hoge Raad als volgt overwoog: "Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende met betrekking tot schepen die bestemd waren om te worden uitgevoerd naar Duitsland, niet heeft voldaan aan de op haar rustende administratieve verplichtingen. Wat daarvan zij, die omstandigheid sluit niet op zichzelf reeds uit dat belanghebbende geen belasting was verschuldigd ter zake van die leveringen (vgl. HvJ EG 27 september 2007, Collée, C-146/05, BNB 2008/12, punten 29-31). 8

9 Daarbij verdient opmerking dat het voor de toepassing van het op artikel 28quater, A, aanhef en letter b, van de Zesde richtlijn gebaseerde tarief van nihil (artikel 9, lid 2, letter b, juncto Tabel II, letter a, punt 6, van de Wet) niet van belang is waar het (nieuwe) schip door de leverancier wordt afgeleverd. Dit tarief is mede van toepassing indien het schip wordt afgeleverd in Nederland en vervolgens wordt verzonden of vervoerd naar een andere lidstaat, in de zin van de zojuist aangehaalde bepalingen van de Zesde richtlijn en de Wet."(43) Afsluitend: voor afhaaltransacties geldt geen andere regeling dan voor transacties waarbij de leverancier het vervoer organiseert Vervoer 'met bestemming de afnemer' Het valt op dat de pendant van de intracommunautaire levering, de intracommunautaire verwerving, in de richtlijn een extra element lijkt te bevatten: op grond van artikel 28 bis, derde lid, van de Zesde richtlijn (vgl. artikel 20, eerste alinea van richtlijn 2006/112/EG) wordt als intracommunautaire verwerving beschouwd 'het verkrijgen van de macht om als eigenaar te beschikken over een roerende lichamelijke zaak die door de verkoper of de afnemer, of voor hun rekening, met als bestemming de afnemer is verzonden of vervoerd naar een andere lidstaat dan die waaruit het goed is verzonden of vervoerd' (cursivering MvH). De Wet omschrijft de intracommunautaire verwerving in artikel 17a, eerste lid, zonder dit extra - door mij gecursiveerde - element en merkt als intracommunautaire verwerving van goederen kortweg aan de verwerving van goederen ingevolge een levering van deze goederen door een als zodanig handelende ondernemer, welke goederen worden verzonden of vervoerd van een lidstaat naar een andere lidstaat Ik meen dat aan de in de richtlijn opgenomen zinsnede 'met als bestemming de afnemer' in zoverre geen zelfstandige betekenis moet worden toegekend dat voor het belastbaar zijn van een intracommunautaire verwerving als voorwaarde wordt gesteld dat de goederen naar (het bedrijf van) de afnemer worden vervoerd.(44) Dat blijkt ook wel uit de omstandigheid dat als plaats van de intracommunautaire verwerving primair de plaats - in een andere lidstaat dan die van vertrek - geldt waar de goederen aankomen. Pas in tweede instantie, namelijk als de verwerver in de lidstaat van aankomst geen verwerving heeft aangegeven, geldt als plaats van verwerving de lidstaat waar de verwerver is gevestigd.(45) Ook uit de jurisprudentie van het HvJ EG kan niet worden afgeleid dat het vervoer 'met bestemming de afnemer' moet plaatsvinden, wil sprake zijn van een belastbare intracommunautaire verwerving. Welnu, als de bestemming van het vervoer al geen extra eis is voor de intracommunautaire verwerving, dan kan het ook niet zo zijn dat een dergelijke eis als extra voorwaarde zou moeten worden 'ingelezen' in de aan het nultarief bij intracommunautaire levering gestelde eisen Opeenvolgende leveringen De richtlijn kent niet een afzonderlijke leveringsbepaling voor zogenoemde ketentransacties (ook wel aangeduid als ABC-leveringen): transacties waarbij door meer dan één ondernemer overeenkomsten worden gesloten tot levering van een zelfde goed dat rechtstreeks van de eerste persoon naar de laatste afnemer wordt vervoerd (en waarbij doorgaans niet alle schakels in de keten van elkaars bestaan weten).(46) Onder de voorwaarde dat in elke schakel van de keten sprake is van leveringen in de zin van de btw, is mijns inziens sprake van even zo vele leveringen.(47) Steun daarvoor vind ik in de omstandigheid dat in de richtlijn een bijzondere regeling is opgenomen voor zogeheten 'vereenvoudigde ABC-transacties' (artikel 28 ter, A, tweede lid, juncto artikel 28 quater, E, derde lid, van de Zesde richtlijn respectievelijk artikel 42 juncto artikel 141 van richtlijn 2006/112/ EG)(48) en dat in het hierna te bespreken arrest van het HvJ EG van 6 april 2006, EMAG, C-245/04, V-N 2006/21.18 door het HvJ EG ook zonder meer wordt uitgegaan van meer (opeenvolgende) leveringen in de keten.(49) Voor elke levering in de keten zal aan de hand van artikel 5, eerste lid, van de Wet respectievelijk artikel 8, eerste lid, van de Zesde richtlijn (artikel 32 van richtlijn 2006/112/EG) moeten worden bepaald waar deze belastbaar is. Bij ketentransacties waarbij goederen van de ene lidstaat naar een andere lidstaat(50) gaan, moet daarbij worden bedacht dat slechts één van de leveringen in de keten de (aan het nultarief onderworpen) intracommunautaire levering kan zijn. Voor zover daarover twijfel mocht (hebben) bestaan(51), is deze weggenomen door het hiervóór reeds vermelde arrest EMAG, in punt 45 van welk arrest het HvJ EG het volgende overwoog: "(...) dat, wanneer twee opeenvolgende leveringen van dezelfde goederen onder bezwarende titel tussen als zodanig handelende belastingplichtigen tot een enkele intracommunautaire verzending of een enkel intracommunautair vervoer leiden, deze verzending of dit vervoer aan slechts een van de twee leveringen kan worden toegerekend, en alleen deze ene levering is vrijgesteld krachtens artikel 28 quater, A, sub a, eerste alinea, van de Zesde richtlijn. Deze uitlegging geldt ongeacht welke belastingplichtige - de eerste verkoper, de eerste afnemer of de tweede afnemer - de macht heeft om tijdens deze verzending of dat vervoer over de goederen te beschikken." 9

10 Het HvJ EG voegt daaraan toe dat de plaats van de andere (niet-communautaire) levering indien deze voorafgaat aan de communautaire levering in het land van vertrek van de goederen plaatsvindt en omgekeerd, als de andere levering een op de intracommunautaire levering volgende levering betreft, in het land van aankomst.(52) De vraag welke van de opeenvolgende leveringen de (naar het nultarief belaste) intracommunautaire levering is, beantwoordt het HvJ EG niet. Dat valt het HvJ EG overigens niet te verwijten, nu de prejudiciële vraagstelling van de Oostenrijkse verwijzende rechter daar niet op gericht was. Juist die vraag is evenwel - ook met het oog op de onderhavige casus - interessant In haar conclusie bij het arrest EMAG besteedt A-G J. Kokott wel aandacht aan de 'toerekening' van het vervoer naar een andere lidstaat aan één van de leveringen in de keten. Zij meent dat - bij gebrek aan andere indicaties - de persoon die het vervoer naar de lidstaat van aankomst regelt, in beginsel degene is die de intracommunautaire verwerving verricht: "59. Het bepalend element van de intracommunautaire verwerving is, (...) de grensoverschrijding van het goed. Daarom ligt het voor de hand, aan het vervoer (...) een bijzondere betekenis toe te kennen. Degene die tot het vervoer het initiatief neemt, beslist in beginsel erover wanneer een goed zich waar bevindt.(...) 60. Bijgevolg komt het erop neer dat de intracommunautaire verwerving (...) wordt verricht door degene die het initiatief neemt tot het vervoer (...)"(53) In de punten 62 tot en met 64 erkent Kokott dat het criterium van het initiatief tot transport overigens niet kan worden benut indien het goed door de eerste leverancier in de keten wordt vervoerd omdat deze niet tegelijkertijd leverancier en verwerver kan zijn.(54) In een dergelijk geval kan, zo stelt Kokott, de intracommunautaire verwerving uitsluitend worden verricht door één van de opvolgende afnemers. Zij meent dat in zo'n geval de directe klant van de eerste leverancier als belastingplichtige met betrekking tot de intracommunautaire verwerving is te beschouwen, ook wanneer het goed in feite niet naar hem wordt vervoerd, maar naar de laatste afnemer in de keten Bij de wijziging van de Wet in verband met de afschaffing van de fiscale grenzen(55) is het probleem van de 'toerekening' van het vervoer onderkend. De memorie van toelichting hanteert als voorbeeld de verkoop van een partij ruwe olie van een oliemaatschappij in Rotterdam (A) via B in Duitsland aan een oliehandelaar in Milaan (C) om toe te lichten op welke wijze voor ABC-transacties kan worden bepaald welke levering de intracommunautaire is: "Met betrekking tot de transactie van A naar B moet derhalve worden beoordeeld of in het kader van deze transactie de macht om als eigenaar over de goederen te kunnen beschikken op B is overgegaan en of de goederen in diens opdracht Nederland hebben verlaten. Stel dat deze voorwaarden zijn vervuld en de ruwe olie is vervoerd naar Italië. Alsdan is sprake van een intracommunautaire levering door A in Nederland en een intracommunautaire verwerving door B in Italië (...) Met betrekking tot de transactie tussen B en C moeten dezelfde vragen worden beantwoord. Stel dat in het kader van die transactie de macht om als eigenaar over de goederen te beschikken op C is overgegaan en de in het kader van de transactie tussen A en B naar Italië vervoerde goederen dat land niet hebben verlaten. Alsdan is sprake van een binnenlandse levering in Italië van B aan C. Indien echter in het vorengenoemde voorbeeld het vervoer van de goederen naar Italië in het kader van de transactie tussen B en C plaatsvindt en in het kader van de transactie tussen A en B het vervoer naar Italië slechts is ingegeven door de transactie tussen B en C, is de transactie tussen A en B een binnenlandse levering in Nederland en de transactie tussen B en C een intracommunautaire levering door B in Nederland en een intracommunautaire verwerving door C in Italië. (...) In de tweede variant van het vorengenoemde voorbeeld is het ook denkbaar dat B de goederen "af fabriek'' in Nederland aan C levert en dat de macht om als eigenaar over de goederen te beschikken op dat moment overgaat op C. Vervolgens neemt C deze goederen mee naar Italië. De transacties tussen A en B en tussen B en C zijn dan beide binnenlandse leveringen in Nederland; de goederen verlaten immers niet Nederland in het kader van deze transacties." In de zaak die leidde tot het arrest Hoge Raad 29 oktober 1997, nr , BNB 1998/36 zocht het gerechtshof Amsterdam voor de toerekening van het vervoer in een keten van transacties aansluiting bij degene die het vervoer regelt. De Hoge Raad overwoog: "Het Hof heeft voor de beantwoording van de vraag wie de intracommunautaire verwerving verricht, terecht beoordeeld door wie of voor wiens rekening de goederen zijn verzonden of vervoerd naar een andere lidstaat dan de lidstaat waaruit de goederen zijn verzonden of vervoerd. Het oordeel van het Hof dat de omstandigheid dat zowel de verkoop van de buitenlandse leverancier aan G BV als de verkoop van G BV aan belanghebbende plaatsvonden onder het beding "franco huis'', geen andere gevolgtrekking toelaat dan dat het vervoer van de goederen is verricht door of althans voor rekening van de buitenlandse leverancier, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst." In de (Nederlandse) fiscale literatuur hebben diverse auteurs zich uitgelaten over de kwestie van het 'toerekenen' van het intracommunautaire vervoer aan één van de schakels in een keten van 10

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 22 april 2010 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 22 april 2010 * X EN FISCALE EENHEID FACET-FACET TRADING ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 22 april 2010 * In de gevoegde zaken C-536/08 en C-539/08, betreffende twee verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens

Nadere informatie

RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD

RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD 7.12.2018 L 311/3 RICHTLIJNEN RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD van 4 december 2018 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de harmonisatie en vereenvoudiging van bepaalde regels in het

Nadere informatie

1 Het geding in feitelijke instanties

1 Het geding in feitelijke instanties Uitspraak 10 januari 2014 nr. 09/01485 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 3 maart 2009, nr. 07/00372, betreffende

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013 Datum van inontvangstneming : 07/06/2013 I!Entree 2 7 MARS 2013 C-.A6'1IA3-0 Hoge Raad der Nederlanden Derde Kamer Nr. 11/02595 8 maart 2013 Ingeschreven in het register van het Hof van Justitie onder

Nadere informatie

12848/1/18 REV 1 CS/srl/sht ECOMP.2.B

12848/1/18 REV 1 CS/srl/sht ECOMP.2.B Raad van de Europese Unie Brussel, 26 november 2018 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2017/0251 (CNS) 12848/1/18 REV 1 FISC 397 ECOFIN 881 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: RICHTLIJN

Nadere informatie

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. 11 Oktober 2013 nr. 12/04012 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 10 juli 2012, nr. BK-11/00544,

Nadere informatie

Hoge Raad 24-04-2015 24-04-2015 13/03775. Belastingrecht. Cassatie. Rechtspraak.nl

Hoge Raad 24-04-2015 24-04-2015 13/03775. Belastingrecht. Cassatie. Rechtspraak.nl ECLI:NL:HR:2015:1084 Instantie Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Hoge Raad 24-04-2015 24-04-2015 13/03775 In cassatie op

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013 Datum van inontvangstneming : 07/06/2013 c. -A601A3-0) Hoge Raad der Nederlanden Derde Kamer c "~" - I: Luxemboure Nr. 11/05307 Entrée 2 8 MARS 2013 1 maart 2013 Ingeschreven in het register van het Hof

Nadere informatie

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 * WELTHGROVE BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 * In zaak C-102/00, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Hoge Raad der Nederlanden, in het aldaar aanhangige

Nadere informatie

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 05/6797) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 05/6797) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. LJN: BO3637, Hoge Raad, 09/00760 Print uitspraak Datum uitspraak: 22-04-2011 Rechtsgebied: Belasting Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Omzetbelasting; art. 5, lid 3, en art. 13, B, aanhef en

Nadere informatie

Hoge Raad 7 januari 1970, nr Algemene beginselen van behoorlijk bestuur BNB 1970/78

Hoge Raad 7 januari 1970, nr Algemene beginselen van behoorlijk bestuur BNB 1970/78 HR 7 januari 1970, Vertrouwen op beleid 1 Vertrouwen op beleid 7 januari 1970, nr. 16.201 AX6845 BNB 1970/78 Voorafgaande beslissing: Gerechtshof Amsterdam 23 januari 1969 Belanghebbende beroept zich op

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014 Datum van inontvangstneming : 10/06/2014 I' Hoge Raad der Nederlanden Derde Kamer w ~e' {J.J ::li "~.8 ;.l_~ ( E..::r,",'_ t"::) ('0",,1 l:'jt:: ~~ ~ )(, ::li oe i~..- ~ c:: L'..J Nr. 12/03718 28 maart

Nadere informatie

De Hoge Raad der Nederlanden,

De Hoge Raad der Nederlanden, 2 januari 1980. nr. 19.623 DG. De Hoge Raad der Nederlanden, Gezien het beroepschrift in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Y B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof

Nadere informatie

Hoge Raad der Nederlanden

Hoge Raad der Nederlanden Hoge Raad der Nederlanden D e r d e K a m e r nr. 24.702 12 oktober 1988 AHN Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de vennootschap onder firma X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden

Nadere informatie

LJN: BF7176, Hoge Raad, 41570 Print uitspraak. Datum uitspraak: 10-10-2008. Datum publicatie: 10-10-2008. Soort procedure: Cassatie

LJN: BF7176, Hoge Raad, 41570 Print uitspraak. Datum uitspraak: 10-10-2008. Datum publicatie: 10-10-2008. Soort procedure: Cassatie LJN: BF7176, Hoge Raad, 41570 Print uitspraak Datum uitspraak: 10-10-2008 Datum publicatie: 10-10-2008 Rechtsgebied: Belasting Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Verkoop van (gebruikte) goederen

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 28/03/2013

Datum van inontvangstneming : 28/03/2013 Datum van inontvangstneming : 28/03/2013 luxembourg c - ~~///3 - Entrée 2 5 FEV. 2013 oge Raad der Nederlanden Derde Kamer Nr. 11/04457 1 februari 2013 Ingeschreven in het register van het Hof van Justitie

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013 Datum van inontvangstneming : 07/06/2013 C -,44Li jj':j - Hoge Raad der Nederlanden Derde Kamer Nr. 10/04806 1 maart 2013 Ingeschreven in het register van het Hof van Justitie onder nr ~3.~o 6..3.s.::.

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2007:BA5108

ECLI:NL:GHSHE:2007:BA5108 ECLI:NL:GHSHE:2007:BA5108 Instantie Datum uitspraak 06-03-2007 Datum publicatie 15-05-2007 Zaaknummer 01/00015 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch

Nadere informatie

Thema s. Intracommunautaire levering ABC leveringen Overbrengingen Reparatie Call off/consignatie IC leveringen aan vrijgestelde afnemers

Thema s. Intracommunautaire levering ABC leveringen Overbrengingen Reparatie Call off/consignatie IC leveringen aan vrijgestelde afnemers Thema s Intracommunautaire levering ABC leveringen Overbrengingen Reparatie Call off/consignatie IC leveringen aan vrijgestelde afnemers Intracommunautaire leveringen Nultarief indien (Teleos): - Vervoer

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur. Kenmerk: 99/03616 GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 13/05/2013

Datum van inontvangstneming : 13/05/2013 Datum van inontvangstneming : 13/05/2013 -0) Ol täh. 2tpIO e Raad der Nederlanden Derde Kamer Nr. 11/01551 IIngeschreven in het register van het Hof van Justitie onder nr g.3.j ~..~9. 8 maart 2013 Luxemburg,

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K

GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 27 augustus 1985,

Nadere informatie

1. Aangifte, bezwaar en geding voor het Hof

1. Aangifte, bezwaar en geding voor het Hof Nr. 38.377 25 november 2005 whk gewezen op het beroep in cassatie van de gemeente Deventer te Deventer tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 21 mei 2002, nr. 00/00731, betreffende na te

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 11-07-2013 Datum publicatie 17-07-2013 Zaaknummer 12-00035 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Belastingrecht

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 25 SEPTEMBER 2009 F.08.0009.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. F.08.0009.F OFF ROAD, naamloze vennootschap, Mr. John Kirkpatrick, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen BELGISCHE STAAT, Mr. François

Nadere informatie

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak ECLI:NL:HR:2017:5 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 06-01-2017 Datum publicatie 06-01-2017 Zaaknummer 15/03526 Formele relaties In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2015:2209, (Gedeeltelijke) vernietiging

Nadere informatie

1 Het geding in feitelijke instanties

1 Het geding in feitelijke instanties Uitspraak 14 februari 2014 nr. 13/00475 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te s-gravenhage van 18 december 2012, nr. 12/00169,

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2014:14470

ECLI:NL:RBDHA:2014:14470 ECLI:NL:RBDHA:2014:14470 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 19-11-2014 Datum publicatie 15-04-2015 Zaaknummer 14_7761 OB Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Bodemzaak Eerste aanleg

Nadere informatie

http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx

http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx pagina 1 van 5 LJN: BV7053, Gerechtshof Arnhem, 11/00315 Datum uitspraak:14-02-2012 Datum 28-02-2012 publicatie: Rechtsgebied: Belasting Soort procedure: Hoger beroep Inhoudsindicatie: Omzetbelasting.

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 29/12/2016

Datum van inontvangstneming : 29/12/2016 Datum van inontvangstneming : 29/12/2016 Vertaling C-580/16-1 Zaak C-580/16 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 17 november 2016 Verwijzende rechter: Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk)

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017: Geding in cassatie. Uitspraak

ECLI:NL:HR:2017: Geding in cassatie. Uitspraak ECLI:NL:HR:2017:185 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 10-02-2017 Datum publicatie 10-02-2017 Zaaknummer 15/04877 Formele relaties In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2015:3523, (Gedeeltelijke) vernietiging

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989*

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989* STICHTING UITVOERING FINANCIËLE ACTIES / STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989* In zaak 348/87, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag

Nadere informatie

BTW-bulletin, De aftrek van btw staat niet meer rotsvast

BTW-bulletin, De aftrek van btw staat niet meer rotsvast BTW-bulletin, De aftrek van btw staat niet meer rotsvast Samenvatting Op 18 december 2014 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna HvJ) arrest gewezen over de aftrek van btw als sprake is

Nadere informatie

HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM, Derde Meervoudige Belastingkamer;

HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM, Derde Meervoudige Belastingkamer; Belastingkamer: Nummer: 883/79 HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM, Derde Meervoudige Belastingkamer; Gezien het beroepschrift van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Y B.V. voorheen de vennootschap

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 * ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 * In zaak 165/86, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Hoge Raad der Nederlanden, in het aldaar aanhangig geding tussen

Nadere informatie

2 Levering van goederen

2 Levering van goederen 2 Levering van goederen Oefening 1: leveringen 1 plaats van levering: de plaats van aanvang van het vervoer, Gent; tijdstip van levering: 4 november, tijdstip van aankomst. 2 plaats van levering: waar

Nadere informatie

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM Sector belastingrecht nummers 11/00311 en 11/00312 uitspraakdatum: 20 september 2011 Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van X te Z (hierna:

Nadere informatie

In artikel 7, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 is het volgende bepaald.

In artikel 7, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 is het volgende bepaald. looofoo ccts Den Haag, 2 8 MRT 2011 Kenmerk: DGB 2011-1237 Beroepschrift in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van >( Z 15 februari 2011, nr. 10/00160, inzake Bf^^^NP te ÜÜH betreffende

Nadere informatie

De BTW-administratie en de dossieropbouw van Fiscaal vertegenwoordiger moeten bevatten:

De BTW-administratie en de dossieropbouw van Fiscaal vertegenwoordiger moeten bevatten: BIJLAGE B Volmacht beperkte fiscale vertegenwoordiging BENODIGDE INFORMATIE EN DOCUMENTEN PER TRANSACTIE Een vergunning tot Fiscaal vertegenwoordiger wordt door de Nederlandse Belastingdienst slechts verstrekt

Nadere informatie

2 Leveringen van goederen naar

2 Leveringen van goederen naar 2 Leveringen van goederen naar landen binnen de EU 2.1 Levering van goederen binnen de EU aan een buitenlandse ondernemer 2.1.1 intracommunautaire leveringen Hoofdregel bij grensoverschrijdende leveringen

Nadere informatie

12849/18 CS/srl/sht ECOMP.2.B

12849/18 CS/srl/sht ECOMP.2.B Raad van de Europese Unie Brussel, 22 november 2018 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2017/0249 (E) 12849/18 FISC 398 ECOFIN 882 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: UITVOERINGSVERORDENING

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. Nr. 208/86 10 april 1987

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. Nr. 208/86 10 april 1987 GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN BELASTINGKAMER UITSPRAAK Nr. 208/86 10 april 1987 Uitspraak (na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 29 januari 1986, nr. 23.254) van bet Gerechtshof te

Nadere informatie

A. Het in het belastbaar inkomen 1998 begrijpen van het voordeel uit het tegen inkoopsprijs aankopen vaneen auto, groot fl 15.000.

A. Het in het belastbaar inkomen 1998 begrijpen van het voordeel uit het tegen inkoopsprijs aankopen vaneen auto, groot fl 15.000. C/& Z^o^jr Edelhoogachtbaar College, y> "2_ Op 17 februari j.l. is door mij namens C igllllllpljp te IHllIll^, hierna belanghebbende, beroep in cassatie aangetekend tegen de uitspraak van het Gerechtshof

Nadere informatie

TIPS. Internationaal zaken doen en BTW (deel 2) www.hlb-van-daal.nl

TIPS. Internationaal zaken doen en BTW (deel 2) www.hlb-van-daal.nl TIPS Internationaal zaken doen en BTW (deel 2) Handel en BTW In dit memo worden aspecten van BTW behandeld, die van toepassing kunnen zijn bij internationale handel. Het is geen volledig overzicht, maar

Nadere informatie

MEMORIE VAN TOELICHTING. Inhoudsopgave I. ALGEMEEN. 1. Inleiding. 2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel. 9. Transponeringstabel

MEMORIE VAN TOELICHTING. Inhoudsopgave I. ALGEMEEN. 1. Inleiding. 2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel. 9. Transponeringstabel MEMORIE VAN TOELICHTING Inhoudsopgave Blz. I. ALGEMEEN 1. Inleiding 2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel 9. Transponeringstabel II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING III TOELICHTING ARTIKEL 1, LID 1, UITVOERINGSVERORDENING

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490 ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 04-12-2008 Datum publicatie 17-12-2008 Zaaknummer 07/00490 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00/2559

ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00/2559 ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 28-11-2000 Datum publicatie 04-07-2001 Zaaknummer 00/2559 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017 Datum van inontvangstneming : 22/06/2017 Vertaling C-264/17-1 Zaak C-264/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 17 mei 2017 Verwijzende rechter: Finanzgericht Münster (Duitsland)

Nadere informatie

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK op het beroep van de Stichting X te Y tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vierde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vierde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK Kenmerk: 842/89 BC GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vierde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van de Inspecteur der directe belastingen te Y, de

Nadere informatie

Date de réception : 29/11/2011

Date de réception : 29/11/2011 Date de réception : 29/11/2011 0-, /._,-", I. i._ I Itnl,." 2 i ';".' 'f ";.~'1! "j~j- lu! i..., ::.:::J Hoge Raad der Nederlanden I Derde Kamer Nr. 09/05101 30 september 2011 Ingeschreven in het register

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 21/06/2016

Datum van inontvangstneming : 21/06/2016 Datum van inontvangstneming : 21/06/2016 Vertaling C-238/16-1 [DDP de référence: C-412/15] Zaak C-238/16 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 26 april 2016 Verwijzende rechter: Finanzgericht

Nadere informatie

2. Cassatiemiddelen Met betrekking tot dit beroep worden de volgende middelen van cassatie voorgedragen:

2. Cassatiemiddelen Met betrekking tot dit beroep worden de volgende middelen van cassatie voorgedragen: '"Sr "- AANTEKENEN Hoge Raad der Nederlanden Postbus 20303 2500 EH 'S-GRAVENHAGE Datum Referentie Betreft beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem (08/00041) op het hoger beroep

Nadere informatie

Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië)

Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië) Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië) De artikelen 43 EG en 49 EG leggen overigens geen algemene verplichting tot gelijke behandeling op, maar een verbod van discriminatie

Nadere informatie

Beslissing ET 123563 van 19 december 2012 Nieuwe regels inzake opeisbaarheid van btw Overgangsbepalingen

Beslissing ET 123563 van 19 december 2012 Nieuwe regels inzake opeisbaarheid van btw Overgangsbepalingen Beslissing ET 123563 van 19 december 2012 Nieuwe regels inzake opeisbaarheid van btw Overgangsbepalingen De uitreiking van de factuur, vooraleer het belastbaar feit zich heeft voorgedaan, is geen oorzaak

Nadere informatie

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: R.T. Wiegerink Belastingblad (BB), maart, Nr. 6, BB 2019/112 16 januari 2019 Gerechtshof Den Haag Belanghebbende heeft onderzoek ter zitting van de rechtbank

Nadere informatie

Eiser gesteld. heeft daartegen bij brief van 22 juni 2010, ontvangen door de rechtbank op 24 juni 2010, beroep op

Eiser gesteld. heeft daartegen bij brief van 22 juni 2010, ontvangen door de rechtbank op 24 juni 2010, beroep op Rechtbank Uitspraak RECHTBANK Arnhem ARNHEM 2010/02295 Sector registratienummer: uitspraak bestuursrecht, ingevolge AWB artikel enkelvoudige 10/2295 8:77 van belastingkamer van inzake 3 maart 2011 de Algemene

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2010:BM1206

ECLI:NL:HR:2010:BM1206 ECLI:NL:HR:2010:BM1206 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 24-09-2010 Datum publicatie 24-09-2010 Zaaknummer 08/03539 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM1206

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZWB:2013:7492

ECLI:NL:RBZWB:2013:7492 ECLI:NL:RBZWB:2013:7492 Instantie Datum uitspraak 16-10-2013 Datum publicatie 13-11-2013 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Nadere informatie

Fiscaal Portaal Gemeenten

Fiscaal Portaal Gemeenten Procedurenummer(s) : AWB 10/365 en 11/5109 Uitspraakdatum : 26-01-2012 Publicatiedatum : 02-02-2012 RECHTBANK ARNHEM Uitspraak uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 13/05/2013

Datum van inontvangstneming : 13/05/2013 Datum van inontvangstneming : 13/05/2013 C-A3.A 1..A3 - g) ge Raad der Nederlanden Derde Kamer Nr. 11/02825 22 februari 2013 Ingeschreven in het register van het Hof van Justitie onder nr.. 3:t2 /J..s..8.

Nadere informatie

GERECHTSHOF AMSTERDAM

GERECHTSHOF AMSTERDAM Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM kenmerk 13/00004 en 13/00005 30 juli 2014 uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer op het hoger beroep van [X] te Uithoorn, belanghebbende, gemachtigde: [A]

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 13 december 1989 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 13 december 1989 * ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 13 december 1989 * In zaak C-342/87, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Hoge Raad der Nederlanden, in het aldaar aanhangig geding

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK MigratieWeb ve12000040 201102012/1/V2. Datum uitspraak: 13 december 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger

Nadere informatie

LJ : BJ8782, Rechtbank Breda, 08/5579. Datum uitspraak: Datum publicatie:

LJ : BJ8782, Rechtbank Breda, 08/5579. Datum uitspraak: Datum publicatie: 1 van 6 8-10-2009 20:55 LJ : BJ8782, Rechtbank Breda, 08/5579 Datum uitspraak: 02-09-2009 Datum publicatie: 30-09-2009 Rechtsgebied: Soort procedure: Belasting Eerste aanleg - meervoudig Inhoudsindicatie:

Nadere informatie

Rapport. Oordeel: Gegrond. Datum: 27 september 2016 Rapportnummer:2016/087

Rapport. Oordeel: Gegrond. Datum: 27 september 2016 Rapportnummer:2016/087 Rapport Rapport over een klacht over de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Schiedam om geen gevolg te geven aan het verzoek tot vermindering van de aanslagen WOZ voor de jaren 2008 en

Nadere informatie

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097 ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097 Instantie Datum uitspraak 15-02-2012 Datum publicatie 15-03-2012 Rechtbank 's-gravenhage Zaaknummer AWB 11/4708 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Zesde Kamer) 8 februari 1990*

ARREST VAN HET HOF (Zesde Kamer) 8 februari 1990* ARREST VAN 8. 2. 1990 ZAAK C-320/88 ARREST VAN HET HOF (Zesde Kamer) 8 februari 1990* In zaak C-320/88, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Hoge Raad der Nederlanden,

Nadere informatie

I n z a k e: T e g e n:

I n z a k e: T e g e n: HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Datum : 1 juni 2018 Zaaknr. : 18/01151 VERWEERSCHRIFT MET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP I n z a k e: 1 Stichting SDB Gevestigd te Stichtse Vecht 2 Stichting Euribar

Nadere informatie

http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=43607&webpage=/uitspraak...

http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=43607&webpage=/uitspraak... pagina 1 van 8 Home > Uitspraken zoeken > Resultaat > Uitspraak Opnieuw zoeken Terug naar de lijst LJN-nummer: AF3700 Zaaknr: 00/00089 Bron: Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak: 13-01-2003 Datum publicatie:

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 17/04/2014

Datum van inontvangstneming : 17/04/2014 Datum van inontvangstneming : 17/04/2014 Hoge Raad der Nederla 'Entrée 1 8 MARS 2014 den ------1 Derde Kamer Nr. 09/02220 21 februari 2014 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2014:1169

ECLI:NL:RVS:2014:1169 ECLI:NL:RVS:2014:1169 Instantie Raad van State Datum uitspraak 02-04-2014 Datum publicatie 02-04-2014 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201306413/1/A2 Eerste

Nadere informatie

Als u vragen heeft over dit onderwerp of over de intrekking van mededeling 26, dan kunt u uiteraard contact opnemen

Als u vragen heeft over dit onderwerp of over de intrekking van mededeling 26, dan kunt u uiteraard contact opnemen BTW-nieuwtjes 5/2010 van vilsteren BTW advies bv Heidesteinlaan 2a, 6866 AG Heelsum E-mail: info@btwadvies.com Website: www.btwadvies.com Telefoon: 026-7071710 KvK Arnhem 09136209 De pro rata en het mogen

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. BELASTINGKAMER 13 juni 1986 Nr. 253/85

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. BELASTINGKAMER 13 juni 1986 Nr. 253/85 GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN DERDE ENKELVOUDIGE UITSPRAAK BELASTINGKAMER 13 juni 1986 Nr. 253/85 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep namens X te Z

Nadere informatie

Rechtbank Oost-Nederland 14 maart 2013, nrs. AWB 12/1843 en AWB 12/3008

Rechtbank Oost-Nederland 14 maart 2013, nrs. AWB 12/1843 en AWB 12/3008 Rechtbank Oost-Nederland 14 maart 2013, nrs. AWB 12/1843 en AWB 12/3008 Uitspraak van de meervoudige kamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 14 maart 2013 inzake [X], wonende

Nadere informatie

HOGE RAAD ARREST. nr. 31/695. gewezen op het beroep in cassatie van X te Z. tegen

HOGE RAAD ARREST. nr. 31/695. gewezen op het beroep in cassatie van X te Z. tegen HOGE RAAD nr. 31/695 ARREST gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-hertogenbosch van 13 oktober 1995 betreffende de haar voor het jaar 1986 opgelegde

Nadere informatie

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken. I f^l öobuicq3~o\ Den Haag, 2 O MRT 2012 Kenmerk: DGB 2012-753 TL Motivering van liet beroepsciirir: in cassatie (rolnummer 12/00641) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 21 december

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186 ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 06-07-2010 Datum publicatie 23-07-2010 Zaaknummer AWB 10/180, 10/181, 10/508, 10/513, 10/684 en 10/685 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:BZ5048

ECLI:NL:HR:2013:BZ5048 ECLI:NL:HR:2013:BZ5048 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 22-03-2013 Datum publicatie 22-03-2013 Zaaknummer 11/05644 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie In cassatie op

Nadere informatie

'Vooraf erkend persoon' : (soms) ontheven van zijn hoofdelijkheid

'Vooraf erkend persoon' : (soms) ontheven van zijn hoofdelijkheid 9 april 2014 'Vooraf erkend persoon' : (soms) ontheven van zijn hoofdelijkheid Ivan Massin, Deloitte Belgium, Indirect tax Gepubliceerd in: Fiscoloog, n 1381, p. 7, BIBLO Een 'vooraf erkende persoon' is

Nadere informatie

Eiseres heeft op haar aangifte voor het eerste kwartaal van omzetbelasting voldaan.

Eiseres heeft op haar aangifte voor het eerste kwartaal van omzetbelasting voldaan. Rechtbank Haarlem 5 oktober 2010, nrs. 09/3619 en 09/3620 Uitspraak RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Zaaknummers: AWB 09/3619 en AWB 09/3620 Uitspraakdatum: 5 oktober

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513 ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 12-06-2008 Datum publicatie 24-07-2008 Zaaknummer AWB 07/3464 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN Afdeling belastingrecht Locatie Arnhem nummer 13/01077 uitspraakdatum: 20 mei 2014 Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van drs.

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6595

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6595 ECLI:NL:RBARN:2011:BP6595 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 03-03-2011 Datum publicatie 03-03-2011 Zaaknummer AWB 10/2295 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De moeder van belanghebbende (hierna: erflaatster) is op [ ] 2010 overleden.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De moeder van belanghebbende (hierna: erflaatster) is op [ ] 2010 overleden. Uitspraak 10 oktober 2014 Nr. 13/04777 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 29 augustus 2013, nr. 12/00472,

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06 ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 06-03-2007 Datum publicatie 06-03-2007 Zaaknummer 00636/06 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Uitspraak 22 oktober rolnr. 95/82 M I. Griffie 3050/81 Type: ev. HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer;

Uitspraak 22 oktober rolnr. 95/82 M I. Griffie 3050/81 Type: ev. HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer; Uitspraak 22 oktober rolnr. 95/82 M I Griffie 3050/81 Type: ev HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer; GEZIEN het beroepschrift van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 13 juli 1989*

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 13 juli 1989* SKATTEMINISTERIET / HENRIKSEN ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 13 juli 1989* In zaak 173/88, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Højesteret, in het aldaar aanhangig

Nadere informatie

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, M. Safjan, M. Ilešič, E. Levits en J.-J. Kasel (rapporteur), rechters,

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, M. Safjan, M. Ilešič, E. Levits en J.-J. Kasel (rapporteur), rechters, ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 19 juli 2012 (*) Zesde btw-richtlijn Artikelen 6, lid 2, eerste alinea, sub a en b, 11, A, lid 1, sub c, en 17, lid 2 Gedeelte van tot bedrijf behorend investeringsgoed

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550 ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 15-06-2009 Datum publicatie 06-07-2009 Zaaknummer AWB 08/5874 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 27 september 2007 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 27 september 2007 * ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 27 september 2007 * In zaak C-184/05, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden bij beslissing

Nadere informatie

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 08/4855) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 08/4855) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. 4 oktober 2013 nr. 11/03207 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 juni 2011, nr. P10/00221, betreffende

Nadere informatie

2014 -- Omzetbelasting II -- Deel 3

2014 -- Omzetbelasting II -- Deel 3 Omzetbelasting II les 5 programma Intracommunautaire prestaties goederen: de intracommunautaire transacties diensten: de intracommunautaire diensten 1 Invoer Jim is ondernemer in Zuid-Korea. Hij levert

Nadere informatie

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614 ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614 Instantie Datum uitspraak 25-07-2007 Datum publicatie 08-02-2008 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank 's-gravenhage AWB 06/8362 IB/PVV Belastingrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2017:7752

ECLI:NL:RBDHA:2017:7752 ECLI:NL:RBDHA:2017:7752 Permanente link: http://deeplink. Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 06-07-2017 Datum publicatie 20-07-2017 Zaaknummer AWB - 16 _ 5490 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere

Nadere informatie

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 14 juni 2017, nr. SGR 16/2060.

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 14 juni 2017, nr. SGR 16/2060. \81e>vat>' uitspraak GERECHTSHOF DEN HAAG Team Belastingrecht meervoudige kamer Uitspraak van 30 maart 2018 in het geding tussen: y z >B.V. te' I, belanghebbende, en P de inspecteur van de Belastingdienst,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

ECLI:NL:GHARL:2013:8624 ECLI:NL:GHARL:2013:8624 Instantie Datum uitspraak 12-11-2013 Datum publicatie 28-11-2013 Zaaknummer 13/00542 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Nadere informatie

ABC-transacties binnen de interne markt: geen koud kunstje

ABC-transacties binnen de interne markt: geen koud kunstje ABC-transacties binnen de interne markt: geen koud kunstje mr. I.M. Duinker; mr. P. de Kock 1 Met ingang van 1 januari 2012 zijn in de Wet op de omzetbelasting 1968 wijzigingen aangebracht in het kader

Nadere informatie

Administratieve verplichtingen. Marja van den Oetelaar

Administratieve verplichtingen. Marja van den Oetelaar Administratieve verplichtingen Marja van den Oetelaar Thema s Suppletieaangifte Herziening van ten onrechte berekende btw Teruggaaf van btw bij oninbare vorderingen Factureringsregels 2013 Self-billing

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:GHARL:2017:4777 ECLI:NL:GHARL:2017:4777 Instantie Datum uitspraak 07-06-2017 Datum publicatie 16-06-2017 Zaaknummer 16/00619 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Nadere informatie