Toelichting bij de. Quartairge logische Kaart. Kaartblad LOKEREN. Kaart en tekst opgemaakt door: Vlaamse overheid Dienst Natuurlijke Rijkdommen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Toelichting bij de. Quartairge logische Kaart. Kaartblad LOKEREN. Kaart en tekst opgemaakt door: Vlaamse overheid Dienst Natuurlijke Rijkdommen"

Transcriptie

1 Toelichting bij de Quartairge logische Kaart Kaartblad 14 LOKEREN Kaart en tekst opgemaakt door: Prof. Em. Dr. Guy De Moor met medeweking van Dirk van de Velde Universiteit Gent 1995 Vlaamse overheid Dienst Natuurlijke Rijkdommen

2 InhoudSTAFEL 1 INLEIDING Kaartindeling Landschapskenmerken Het Vlaamse Valleilandschap Het cuestalandschap van het Land van Waas De Scheldepolders METHODIEK VAN VERZAMELING EN VERWERKING VAN GEGEVENS Inleiding Gegevensverzameling Classificatie van de quartaire afzettingen Weergave van de driedimensionele opbouw Lithofaciës classificatie (De Moor, 1973) Stratigrafische interpretatie en correlatie Gegevensbronnen Opbouw van de gegevensbank QUARTAIRGEOLOGISCHE EENHEDEN Het lithofaciës in een stratigrafische context Holoceen marien kleiig faciës (m) Holoceen marien zandig faciës (M) Holoceen perimarien kleiig faciës (p) Holoceen continentaal kleiig faciës (k) Holoceen continentaal niet-eolisch zandfaciës (K) Holoceen continentaal venig faciës (v) Laat-Weichseliaan - Vroeg-Holoceen Overgangscomplex Eind-Weichseliaan eolisch dekzandfaciës (D) Weichseliaan fluvioperiglaciaal lemig faciës (f) Weichseliaan fluvioperiglaciaal zandig faciës (F) Eemiaan marien zandig faciës (E) Eemiaan continentaal fijn faciës (c) Pre-Eemiaan faciës (X) Profielschetsen ontsluitingen Vlaamse Vallei METHODIEK VAN DE KAARTVOORSTELLING Opbouw van de kaartlegende Lithofaciessymbolen Lithosequentiesymbolen Lithoprofieltypesymbolen Kaartvoorstelling van de lithoprofieltypes Fundamentele voorstellingswijze Ordening van de kaartvlakken Onvolledige boorprofielen Overzicht van de kaartsymbolen voor de lithoprofieltypes... 55

3 5 CARTOGRAFIE Lokalisatiekaart van de waarnemingspunten Verwerking van de gegevens tot kaarten Algemene procedure en kwaliteitscontrole Het reliëf van de basis en de dikte van het quartair dek Verspreidingskaarten van afzonderlijke quartairgeologische eenheden Isohypsenkaarten van de basis van afzonderlijke quartairgeologische eenheden Isopachenkaarten van afzonderlijke quartairgeologische eenheden Lithoprofieltypekaart van het quartair dek Kaartbeschrijving Isohypsenkaarten Isopachenkaarten Verspreidingskaarten van afzonderlijke lithosequenties Lithoprofieltypekaart van het quartair dek VORMINGSGESCHIEDENIS VAN DE QUARTAIRE AFZETTINGEN Het Onder- en Midden-Pleistoceen De Saaletijd De Eemtijd De Weichseltijd Het Holoceen TOEGEPASTE GEOLOGIE Funderingen Algemeen Grondmechanische kenmerken van het quartair dek Korrelgroottekenmerken van het quartair dek Compactie en zetting van het sediment Nuttige delfstoffen Freatisch grondwater Zandwinningen Klei-, mergel- en veenwinning BIBLIOGRAFIE ADDENDUM Pollenanalvses Pollenanalyses in de veenlagen in het dekzandfaciës Pollenanalyse van de limnische afzettingen Genese van de mergellaag in de Moervaartdepressie Biologische oorsprong Geochemische oorsprong Verklarende woordenlijst

4 Lovendegem Waarschoot Waarschoot Kaprijke 1 INLEIDING 1.1 Kaartindeling Het kaartblad Lokeren (1:50.000) (kaartblad 14, Nationaal Geografisch Instituut, Brussel, 1989) is ingedeeld in acht deelkaarten. De vier zuidelijke kaartbladen beslaan elk 8000 ha; drie van de vier noordelijke omvatten elk min of meer grote delen Nederlands grondgebied dat niet meegekarteerd werd. Die deelkaarten hebben alnaar de bron verschillende identificatiecodes (tabel l). Indeling Topografische kaart Geologische kaart Bodemkaart Bassevelde 14/1 25W 25 (XIII 1-2) Zelzate 14/2 25E Langelede 14/3 26W 26 (XIII 1-2) Stekene 14/4 26E Evergem 14/5 40W 40 (XIII 1-2) Lochristi 14/6 40E Het kaartblad (figuur l) beslaat het grondgebied van Zeveneken 14/7 41W de fusiegemeenten Assenede (14/1), Zelzate (14/2), 41 (XIII 7-8) Lokeren 14/8 41E Stekene (14/4), Evergem (14/5), Lochristi (14/6), Wachtebeke en Moerbeke (14/7) en Lokeren (14/8). Tabel l: Identificatiecode van de deelkaarten Op de randen van het kaartblad komen delen voor van de gemeenten Sint-Laureins (13/4), Kaprijke (13/4), Waarschoot en Lovendegem (13/8), Zele (22/4), Hamme (22/4), Waasmunster en Sint-Niklaas (15/5) en Sint-Gillis-Waas (15/1). Een groot deel van het deelblad Lochristi (14/6) wordt ingenomen door het noordelijk deel van de stad Gent. Het noordoosten van het deelblad Zelzate (14/2) en het noorden van de deelkaarten Langelede (14/3) en Stekene (14/4) worden ingenomen door Nederland met als belangrijkste steden Sas van Gent op deelkaart Zelzate (14/2), Axel op het deelblad Langelede (14/3) en Sint-Jansteen op het deelblad Stekene (14/4). Brugge Nederland Gent 14 Antwerpen Hasselt km 14/1 25W 14/2 25E 14/3 26W 14/4 26E Assenede Zelzate Stekene Evergem 14/5 40W kanaal Gent - Terneuzen 14/6 40E Lochristi Wachtebeke Moervaart 14/7 41W Moerbeke Lokeren Durme 14/8 41E Sint-Niklaas Waasmunster 0 5 km Fig. 1: Situering van het karteringsgebied Inleiding

5 1.2 Landschapskenmerken Fysisch-landschappelijk strekt het kaartblad Lokeren zich uit over het grondgebied van drie morfologische hoofdeenheden (figuur 2): het Vlaamse Valleilandschap, dat het grootste deel van het kaartblad in beslag neemt en waar de hoogte zelden boven +10 m stijgt. Het Vlaamse Valleilandschap bevindt zich in de Vlaamse Vallei. Dit laatste is een quartairgeologisch begrip dat aangeeft de zone van opgevulde diepe jong-pleistocene thalwegen van het Scheldebekken in Noord-België; de westrand van het cuestalandschap van het Land van Waas, waar de hoogte tot boven +20 m stijgt en die overeenkomt met de oostflank van het pleistocene doorbraakdal van de Vlaamse Vallei, en die ten oosten van de lijn Stekene - Waasmunster ligt; de zuidelijke uitlopers van de Scheldepolders die het hele noordelijke deel van het kaartblad beslaan en in feite overeenkomen met een relatief jong ingepolderd paleowad waarbij recente mariene kleien het opvullingsvlak van de Vlaamse Vallei bedekken. Elk van die gebieden vormt een grote landschappelijke eenheid op hoog niveau en kan verder onderverdeeld worden in landschapseenheden van lager niveau maar met een grotere homogeniteit, door de kenmerken van de landschapscomponenten zoals hoogte, reliëf, hydrografisch patroon, bodems, enzovoort met meer detail te gaan bekijken. Hierna volgt een korte bespreking van de voornaamste fysische landschapskenmerken van het kaartblad. Fig.2: Landschapelijke eenheden Het Vlaamse Valleilandschap De kern van de Vlaamse Vallei strekt zich uit tussen Maldegem en Stekene ten noorden van Gent en vormt een reliëfarm, laag en vlak gebied dat deel uitmaakt van Zandig Vlaanderen (De Moor, 1963). Op het kaartblad Lokeren schommelt de hoogte van het Vlaamse Valleilandschap tussen +3 m en +10 m. Op dit breed, vlak en zandig gebied sluiten de dalen van de Leie en van de Boven-Schelde aan vanuit het zuiden, terwijl de vallei van de Beneden-Schelde naar het oosten doorloopt in het pleistoceen dal van de Oerrupel die in het Boven Pleistoceen naar het westen stroomde en er de Vlaamse Vallei vervoegde. De oostelijke uitloper verloopt langsheen de Beneden-Schelde, de Rupel en de Dijle en dringt door tot nabij Werchter. De meer recente insnijding van de rivieren heeft het jongste pleistocene 4 Inleiding

6 opvullingvlak van de Vlaamse Vallei in reliëf gesteld en het in een laagterras herschapen. Alhoewel het veralgemeend oppervlak afhelt in de richting van de Noordzee en de Westerschelde, geschiedt de afvloei in dit gebied thans in oostelijke richting, langsheen de Beneden-Schelde en de Zeeschelde over Antwerpen. Noordwaarts daalt het pleistocene opvullingsvlak zo laag dat het door de Duinkerkiaan III-B overstromingen met mariene en estuariene sedimenten bedekt werd. Het Vlaamse Valleilandschap vertoont verschillen in microreliëf en hydrografisch patroon waardoor een verdere landschappelijke onderverdeling mogelijk is Het vlaklandschap van Bassevelde Het vlaklandschap van Bassevelde vormt in het noordwestelijk deel van het kaartblad Lokeren een zeer vlakke en zandige zone waarvan de hoogte gemiddeld +4 m bedraagt. Die grenst ten noorden aan de Scheldepolders, ten zuiden aan de grote dekzandrug. Deze zone vertoont een breedte van 4 km ter hoogte van Bassevelde, versmalt vanaf Assenede en komt in oostwaartse richting nog maar enkel discontinu voor. Ter hoogte van Zelzate wigt deze zone uit. Westwaarts van Bassevelde gaat dit vlaklandschap over in het Vlaklandschap van Eeklo (Heyse, 1979). Het zeer vlakke karakter wordt verstoord door een complex van microruggen die tot 1 m boven de omgeving kunnen uitsteken. De kleine ruggetjes zijn opgelijnd zowel volgens een zuid-noord als volgens een zuidwest-noordoost richting en vormen een discontinu ruggenpatroon. De laagten ingesloten tussen deze ruggen kunnen door de hoge grondwaterstand zeer moerassig zijn en vertonen bijna geen microreliëf. Opvallend is de uitgesproken oost-west georiënteerde rug van Boekhoute, die asymmetrisch gebouwd is en een korte maar steilere zuidhelling vertoont en westwaarts aansluit op de rug van Sint-Laureins (Heyse, 1979). Genetisch wordt dit gebied beschouwd als een tardiglaciale deflatiezone vanwaar een gedeelte van de aanvoer naar de zuidelijk gelegen dekzandrug gebeurd is (De Moor en Heyse, 1994). Het drainagepatroon is sterk antropogeen beïnvloed. De afwatering gebeurt hoofdzakelijk langs een reeks beken en ontwateringsgrachten die tot het kunstmatig ontwateringsbekken van het Leopoldkanaal behoren. Het meest oostelijke gedeelte van het vlaklandschap, gelegen aan de rechteroever van het kanaal Gent - Terneuzen, wordt via een aantal kleine beken rechtstreeks in dit kanaal ontwaterd De dekzandrug van Lembeke-Stekene Dit landschap vormt de oostelijke voortzetting van de dekzandrug van Maldegem, zelf een onderdeel van het grote oost-west strekkende dekzandruggencomplex Maldegem - Stekene (De Moor en Heyse, 1974) (zie verklarende tekst kaartblad Brugge). Ten westen van Zelzate grenst dit gebied noordwaarts aan het vlaklandschap van Bassevelde; oostwaarts Zelzate grenst het nagenoeg rechtstreeks aan de Scheldepolders. De breedte varieert van 1 tot 4 km terwijl de hoogte schommelt van +5 m (noordelijke grens) tot +10 m ter hoogte van Lembeke. De zuidelijke begrenzing komt bijna altijd met een duidelijke helling overeen: ten westen van Evergem domineert die het kommengebied van Sleidinge, ten oosten de Moervaartdepressie. De dwarsdoorsnede van deze rug verloopt duidelijk asymmetrisch met een steile zuidflank en een zwakhellende noordflank. Langs de steile zuidkant bereikt het hoogteverschil tussen de topconvexiteit en de basisconcaviteit meer dan 4 m. Die steile zuidflank wordt op verschillende plaatsen verlaagd door zwakke dalwandconcaviteiten. Deze zouden kunnen verband houden met de ligging van oude noordwaarts gerichte afwateringsassen waarvan de sedimenten onder het dekzand te vervolgen zijn. De top van de dekzandrug zelf vertoont een microreliëf van ruggen en depressies. De oriëntatie van de ruggen is overwegend westzuidwest-oostnoordoost maar kan onderling we1 wat verschillen. Hierdoor ontstaan plaatselijk vlakkere zones en depressies ingesloten tussen microruggen. Op plaatsen waar de ruggen elkaar kruisen kunnen brede rugvlakken ontstaan. De uniformiteit van de dekzandrug is groter ten westen van St.-Kruis-Winkel dan verder oostwaarts. Oostwaarts komen duidelijker afzonderlijke kleine dekzandmassieven voor tussen vlakke lagere zones. Daarom is ook het drainagepatroon sterk antropogeen beïnvloed. De Moor en Heyse (1994) brengen naar voor dat in dit oostelijk gedeelte een meer niveo-fluviale origine overheerst wat verband zou houden met de geleidelijk oostwaartse afbuiging van het afwateringspatroon in de eind-pleistocene Vlaamse Vallei. Overigens komt er alleen in het oostelijk deel ten noordwesten van Stekene een lage zadelvormige engte (zadeldal van Stekene) doorheen de dekzandrug voor. Ze wordt gevormd door de lage smalle depressie genepen tussen de dekzandrug en de noordwestrand van de cuesta. Doorheen dit zadeldal passeert de vaart van Hulst (ook Gentse vaart genoemd; zie topografische kaart kaartblad Stekene uitgave 1868). Ook deze engte vormt een argument voor de fluvio-eolische origine van het dekzandgebied in deze oostelijke zone (zie geomorfologische kaart, kaartblad Lokeren) en voor de oostelijke afbuiging van de afwatering in de eindpleistocene Vlaamse Vallei. Inleiding 5

7 Vooral ten noorden van Moerbeke, tussen Zelzate en Koewacht, is de noordrand van de dekzandrug meer versneden en verlaagd waardoor brede getijdegeulen tot ver zuidwaarts in het dekzandgebied kunnen doordringen (zoals in de Sint-Elooispolder en in de Overslagpolder). Op verschillende plaatsen komen ook kleine lage stuifzandbulten voor. Genetisch wordt de dekzandrug bescbouwd als ontstaan door tardiglaciale lokale eolische activiteit waarbij zand, vanuit het noorden weggeblazen vanaf het droogliggend fluvioperiglaciale opvullingsvlak van de Vlaamse Vallei, opgehoopt werd in een transversale rugzone. Het cultuurlandschap wordt gekenmerkt door het voorkomen van bospercelen. Dit is vooral het geval in de omgeving van Lembeke en ten noorden van Moerbeke Het kommengebied van Sleidinge Dit sublandschap ligt in het westelijk deel van het kaartblad Lokeren. In het noorden grenst het aan het ruggencomplex Lembeke - Stekene, in het zuiden aan de vallei van de Beneden-Kale en aan het meest westelijk deel van de Moervaartdepressie. Kilometers breed ten westen van Sleidinge wigt het ten oosten van Evergem geleidelijk uit tussen de zuidrand van de dekzandrug en de Moervaartdepressie Het gebied ligt op een gemiddelde hoogte van +6 m. Het gemiddelde peil van het oppervlak daalt zeer langzaam naar het noorden tot tegen de zuidrand van de dekzandrug waar de hoogte tot beneden het peil +5 in kan dalen. Het vertoont een confuus patroon van lage ruggetjes waarvan de meeste noord-zuid of westzuidwest tot oostnoordoost gericht zijn. De ruggen reiken tot op een peil van +6 à +7 m en langs de zuidrand zelfs tot +8 m. Ze suggereren er een aansluiting op de verder zuidwaarts gelegen kouters. Hierdoor vindt men naast vlakke zones ook kommen die soms gesloten zijn en soms aan één zijde open staan. Sommige van de noord-zuid ruggen lopen loodrecht op de zuidrand van de dekzandrug wat de vorming van gesloten kommen in de hand werkt. In de laagten ontsluit plaatselijk het fluvioperiglaciaal opvullingsoppervlak, op andere plaatsen komen colluviale afzettingen voor. Sommige van de ruggen, vooral de oost-west gerichte, zouden een niveo-eolische origine hebben, andere, vooral de noord-zuid gerichte, zouden verband houden met stroomruggen van verwilderde rivieren die noordwaarts afvloeiden. Sommige laagten zouden een thermokarstische origine kunnen hebben (De Moor en Heyse, 1994). De hydrografie in dit gebied is erg confuus en sterk anthropogeen beïnvloed door het graven van kleine kanaaltjes voor afwatering en transport (Burggravenstroom, Sleidings Vaardeken, Lieve, en andere). Toch schijnen de meeste natuurlijke waterloopjes een min of meer westzuidwest-oostnoordoostelijke richting te volgen. De belangrijkste is het Brakeleiken dat van Kluizen opgevangen wordt in de Burggravenstroom en aldus naar het zuiden toe afvloeit om nabij Langerbrugge in de Beneden-Kale uit te monden. De oorspronkelijke hydrografie kan nog goed waargenomen worden op de eerste topografische kaart van dit gebied (topografische kaart, kaartblad Evergem, uitgave 1868) De vallei van de Beneden-Kale De vallei van de Beneden-Kale is een riviervallei die op de zuidwestrand van het kaartblad vanuit het westen (Vinderhoute) tot voorbij Evergem doordringt en die meer oostwaarts, tussen Langerbrugge en Doornzele, uitmondt in de Moervaartdepressie. De dalbodem van de vallei vormt een vlakke alluviale zone op een gemiddeld peil van +4 m (zie topografische kaart, kaartblad Evergem, 1868), dit is één tot twee meter beneden het niveau van het laagterras. Op dit kaartblad is hij ten zuidwesten van Evergem maximum 600 m breed en vernauwt wat oostwaarts in stroomafwaartse richting. De alluviale vlakte van de Beneden-Kale is thans in het landschap nagenoeg niet meer waar te nemen. De vallei van de Beneden-Kale is zeer sterk antropogeen verstoort enerzijds doordat in het oosten het Gent - Terneuzen er oorspronkelijk in aangelegd werd (zie topografische kaart, kaartblad Evergem, uitgave 1868) en anderzijds doordat tussen Evergem en Mariakerke de Ringvaart in de dalbodem aangelegd werd. Langs beide waterlopen werden belangrijke zandopspuituigen uitgevoerd en hebben zich belangrijke industriezones ontwikkeld De Moervaartdepressie Ten oosten van Wachtebeke, aan de zuidrand van de Dekzandrug Lembeke - Stekene strekt zich over een breedte van 1 tot 2 km een zeer vlak landschap uit, gelegen op een gemiddeld peil +3,5 m. Het peil daalt er zeer langzaam van het westen naar het oosten toe. Ten zuiden van Moerbeke is de depressie tot 2,5 km breed. Deze depressie wigt evenwel op korte afstand oostwaarts uit ter hoogte van Stekene. Ze sluit er aan op een nauw en laag zadeldal dat tussen de noordrand van de cuestarug van het Land van Waas en de grote dekzandrug Lembeke - Stekene genepen ligt. 6 Inleiding

8 Ondanks het overwegend vlakke karakter komen er zeer lage, overwegend west-oost gerichte microruggetjes en kopjes tot 0,3 m relatieve hoogte voor (Heyse, 1984). Ze werden geïnterpreteerd als stroomruggetjes uit de periode van de laatste belangrijke natuurlijke afvloei naar het oosten in deze depressie (De Moor en Heyse, 1994). Thans vertoont de depressie nog steeds een moerassig karakter. Ze wordt via de Moervaart in het noorden, de Zuidlede in het zuiden en het kanaal van Stekene ten oosten van Moerbeke ontwaterd, ten dele dank zij pompstations. Ingevolge de sterke verzanding van de Durme, wordt water thans in het kanaal van Gent - Temeuzen geloosd. Opvallend is het voorkomen van zones waar witte mergelachtige afzettingen dagzomen. Dit is vooral het geval ten zuiden van Moerbeke. Deze dalbodem wordt hoofdzakelijk ingenomen door weilanden en akkers De ruggenzone van Zeveneken Ten zuidoosten van de Beneden-Kale en ten zuiden van de Moervaartdepressie ligt een zeer vlak zandig gebied gelegen op een gemiddeld peil van +5 à +6 m. Het loopt zeer langzaam op vanaf het noorden (zuidrand van de Moervaartdepressie) naar het zuiden en daalt zeer geleidelijk vanaf het westen naar het oosten waardoor het ook een invloed van de laatste oostwaarts gerichte afvloei op het laagterras verraadt. Het reikt vanaf Oostakker over Lochristi oostwaarts tot aan de Durmevallei nabij Lokeren. Het wordt gekenmerkt door een mikroreliëf van evenwijdige en overwegend westzuidwest-oostnoordoost gerichte ruggen en ondiepe beekdalletjes of opgelijnde kommen die tot 1 à 2 m beneden de omgeving liggen (De Moor en Heyse, 1978). Op de ruggen zelf daalt de hoogte oostwaarts van het peil +8 m nabij Oostakker tot +6 m tussen Eksaarde en Zeveneken. De oorsprong van de ruggen werd in verband gebracht met het laatste, reeds oostwaarts gerichte pleistocene afvloeisysteem in dit deel van de Vlaamse Vallei (De Moor en Heyse, 1994). Er zijn ook aanwijzingen dat lokaal op deze ruggen kleine dekzandvlekken van fluvio-eolische oorsprong kunnen voorkomen De Durmevallei De Durmevallei kan onderverdeeld worden in een noord-zuid gerichte fluviatiele Durmevallei tussen de Moervaartdepressie (nabij Zwaanaarde) en Lokeren en een oost-west gerichte perimariene zone stroomafwaarts Lokeren. Stroomopwaarts Lokeren ligt de valleibodem op peil +4 m. Stroomafwaarts Lokeren ligt het oppervlak in de rivierpolders maar op +2,5 à +3,0 m, dit is dus heel wat beneden de springtijhoogwaterstanden op de Zeeschelde waar de Durme in uitmondt. In het perimariene gedeelte stroomafwaarts Lokeren vertoont de dalbodem belangrijke komvormige verbredingen waardoor de overstromingsvlakte tot meer dan 600 m breed kan zijn. De rivier zelf is er gekenmerkt door talrijke meanderbochten die duidelijk te onderscheiden zijn van de veel grotere dalbodemmeanders. De perimariene zone omvat een actief perimarien gedeelte met wadsedimentatie in de uiterwaarden tussen de rivierdijken en een ingedijkte perimariene zone (rivierpolders) waar het vroeger opslibbingsniveau een tweetal meter lager ligt dan het peil in de thans nog actieve perimariene zone. Op de linkeroever komen enkele lage stuifzandduinen voor. Meer bepaald nabij Daknam is er een laag paraboolduin tot ontwikkeling gekomen (De Moor en Heyse, 1994). In de fluviatiele zone stroomopwaarts Lokeren is de dalbodem minder breed (gemiddeld 200 m) maar vertoont er toch ook enkele komvormige verbredingen. De dalbodem wordt begrensd door dalwanden die tot 1 m hoogte kunnen reiken. Het dalhoofd van de Durmevallei eindigt tegen de Moervaartdepressie nabij Zwaanaarde tussen Eksaarde en Sinaai. De Moervaart sluit er zelf aan op de Durmeloop Het hellingsvoetvlak van Sinaai Het gebied ten zuiden van Zwaanaarde en ten oosten van de Durme loopt oostwaarts op van +5 m nabij de Durme tot +1 m aan de voet van de westelijke flank van de Cuesta van het Land van Waas. Het vertoont een onregelmatig patroon van ruggen en koppen die tot boven +8 m reiken en vooral op de zuidrand ontwikkeld zijn. Ze sluiten lokaal soms vochtige depressies in. Door zijn ligging en door zijn mikroreliëf aan de voet van de steile helling op de westrand van de cuesta herinnert dit gebied aan een periglaciaal pediment. De westflank van het Land van Waas die dit gebied beheerst is versneden door verschillende dalwandvalleien die van de cuestarug afdalen en waarlangs beken afvloeien. De belangrijkste is de Belselebeek die door Sinaai stroomt Het cuestalandschap van het Land van Waas De oostelijke rand van het Vlaamse Valleilandschap wordt gedomineerd door de cuesta van het zwak golvende gebied van het Land van Waas en Boom. De randzone ten westen van Waasmunster bereikt een peil van meer dan +30 m. De cuesta wordt gekenmerkt door een steile zuidflank (5-6%) en een zwak afhellende noordflank (1-2%) die noordwaarts verdwijnt onder de Scheldepolders. Kenmerkend voor het landschap van het Land van Waas is het voorkomen van Inleiding 7

9 een koepelvormige akkertopografie waarbij de randen 1 tot 2 m lager liggen dan het akkercentrum dat bekend staat als bolle akker-reliëf. Bovenop de zuidrand komen stuifzandduinen voor die beplant zijn met naaldbossen De Scheldepolders Het noordelijk deel van het kaartblad Lokeren, meer bepaald het gebied ten noorden van de gemeenten Assenede en Boekhoute en de Nederlandse grens, wordt ingenomen door de polderstreek, een laag en vlak landschap waarin het peil schommelt tussen +2,0 m en +3,5 m. Deze polders behoren tot de Scheldepolders, afgezet langsheen de linkeroever van de Schelde. De landwaartse grens valt samen met de maximale uitbreiding van de polderafzettingen. Dit landschap vertegenwoordigt een wad met hoogwadafzettingen, dat door inpolderingen, verlanding en drainering drooggevallen is. Het zwak ontwikkelde mikroreliëf is hoofdzakelijk ontstaan door de verlandingsgraad van de geulen en door het voorkomen van dijken. Selectieve afzettingen en reliëfsinversie na inpoldering spelen bij deze jonge polders nauwelijks een rol bij de landschapsvorming. De restkreken zijn in het landschap meestal waarneembaar als negatieve reliëfsvormen en zijn ofwel met water gevuld, ofwel gedeeltelijk toegeslibd. Zandige kreekoeverwallen zijn zelden ontwikkeld en enkel waarneembaar langsheen de bredere kreekarmen (Heyse, 1980). De meest in het oog springende reliëfsvormen zijn de bedijkingen die tot 3 m hoog boven de poldervlakte kunnen uitsteken en het landschap typisch opdelen in afzonderlijke kleinere polders. De Scheldepolders behoren tot de Nieuwlandpolders en werden gevomd na de Dumkerke III transgressies. Ze zijn het resultaat van eeuwenlange, zeer geleidelijke inpolderingen, waarbij de jongere polders een hoger peil bereikten dan de oudere, en dit ten gevolge van langer durende opslibbing. Figuur 3 geeft een beeld van enkele van de belangrijkste fasen in de evolutie van dit gebied, waarbij de Braakman zo een belangrijke rol gespeeld heeft en waarlangs het getij zelfs in 1950 nog tot Boekhoute doordrong. 8 Inleiding

10 Schoondijke (oud) Biervliet IJzerdijke (oud) Biervliet Braakman Watervliet Watervliet Boekhoute Boekhoute Assenede Bassevelde Assenede Schoondijke (oud) IJzerdijke Biervliet Braakman IJzerdijke Jonkvrouw Biervliet Braakman Clarapolder Watervliet Watervliet Boekhoute Boekhoute Bassevelde Assenede Bassevelde Assenede Fig 3: 10km Ontwikkeling van de Scheldepolders: Duinkerkiaan IIIB-overstromingen en inpoldering in het inbraakgebied van de Braakman (naar Brand, 1895). Inleiding 9

11 absolute ouderdom in 10 6 jaren (B.P.)* 0.0 0,5 gemiddelde julitemperatuur in C Weichseliaan Eemiaan Saaliaan Holsteiniaan Elsteriaan Cromeriaancomplex Chronostratigrafie Tijd Tijdvak Periode INTERGLACIAAL IV INTERGLACIAAL III INTERGLACIAAL II HOLOCEEN JONG PLEISTOCEEN MIDDEN PLEISTOCEEN Informele Lithostratigrafische eenheden Zie volgende tabellen De Kampel INTERGLACIAAL I 1,0 Baveliaan Menapiaan Waaliaan LEERDAM INTERGLACIAAL BAVEL INTERGLACIAAL QUARTAIR Niet aanwezig 1,5 Eburoniaan OUD PLEISTOCEEN Tigliaan 2,0 Pretigliaan 2,5 Reuveriaan LAAT PLIOCEEN TERTIAIR *BP (Before Present, d.w.z. vóór 1950) Fig. 4: Algemene quartairstratigrafische kolom (naar Zagwijn, 1985) voor de Belgisch-Nederlandse regio 10 Methodiek

12 2 METHODIEK VAN VERZAMELING EN VERWERKING VAN GEGEVENS 2.1 Inleiding De kartering van de quartaire deklagen berust op de inventarisatie van de quartairgeologische opbouw binnen het studiegebied, op de identificatie van de aanwezige quartaire lagen binnen een classificatiesysteem en op de onderlinge correlatie van afzonderlijke laagelementen. Dit zijn gedeelten van de geologische opbouw die op basis van een bepaald criterium (zoals zelfde lithologie, zelfde genese, zelfde ouderdom) tot eenzelfde samenhangend gesteentelichaam kunnen gerekend worden. Hierbij is de kartering niet alleen een doel maar tevens een middel Gegevensverzameling De inventarisatie zou in wezen dienen te gebeuren door een terreinverkenning van de quartaire lagen via ontsluitingen en boringen. Deze zou moeten uitgevoerd worden met een voldoende vertikale en horizontale resolutie. Gezien de enorme vertikale en horizontale complexiteit en de relatief grote dikte van de quartaire deklaag in het grootste deel van dit gebied vie1 een dergelijke originele inventarisatie met een voldoende resolutie en volledigheid geheel buiten de mogelijkheden van de opdracht. Ze diende vervangen te worden door een compilatie en bewerking van bestaande waamemingsverslagen over de opbouw van het quartaire dek in vroegere boringen of ontsluitingen. Die waarnemingspunten liggen echter onregelmatig verspreid. In de meeste gebieden is hun dichtheid zeer gering. In vele gevallen is de beschrijving onvolledig wegens te geringe diepte en dikwijls ook te weinig gedetailleerd. Dikwijls is het ook moeilijk om een eenduidige geologische identificatie terug te vinden. Hierdoor stelt ook de laterale correlatie van laagelementen tussen afzonderlijke boringen grote problemen. Men zou hieraan kunnen verhelpen door de geometrische continuiteit van de gesteentelichamen te volgen met vooruitschrijdende boringen. In het geval van discontinue gesteentelichamen, wat bij de quartaire continentale afzettingen veelal het geval is, vereist dit evenwel een grote dichtheid van boorpunten vooral als de totale dikte van het quartaire dek groter wordt. Deze werkwijze stelt evenwel logistieke eisen die om financiële redenen onuitvoerbaar zijn. Geofysische prospectiemethodes verschaffen alleen directe informatie over fysische parameters, zoals elektrische resistiviteit, akoestische voortplantingssnelheid, puntweerstand, mantelweerstand, enzovoort. Die gegevens moeten dan zelf geologisch geïnterpreteerd worden. Meestal kan men op die manier overigens geen rechtstreekse stratigrafische interpretatie bekomen zonder bijkomende boringen of ontsluitingen in te schakelen Classificatie van de quartaire afzettingen Voor wat betreft het Quartair van België is er geen definitief en algemeen aanvaard stratigrafisch classificatiesysteem beschikbaar waarin men de afzettingen zou kunnen identificeren. We1 bestaat er een algemene stratigrafische kolom (figuur 4) die hoofdzakelijk gebaseerd is op de geologische effecten van de quartaire klimaatsveranderingen en zeespiegelwijzigingen. Er is evenwel minder eensgezindheid voor wat betreft een specifieke stratigrafische opdeling van de quartaire afzettingen in België. Dit is voor een deel te wijten aan de onvolledigheid van de effectieve terreininventarisatie, voor een deel aan de grote diversiteit van de opbouw en voor een deel ook aan de moeilijkheid om tot algemeen aanvaarde criteria voor identificatie en voor begrenzing te komen. Wel dient vermeld dat er tal van lokale afzettingen of sequenties op individuele basis beschreven, geïnterpreteerd en benoemd geweest zijn. Figuren 5 en 6 geven een meer gedetailleerde stratigrafische kolom respectievelijk voor het Boven- Pleistoceen en voor het Holoceen in de Belgisch-Nederlandse regio Weergave van de driedimensionele opbouw Naast deze problemen van classificatie en identificatie stoot de Quartairkartering, in tegenstelling tot de klassieke geologische kartering (zoals die van het tertiair substraat) die alleen de verbreiding van de ontsloten eenheden aangeeft, op de vereiste om op de kaart een tweedimensioneel beeld van een driedimensionele opbouw weer te geven. Kaarten die de lithologische aard van het ontsloten Quartair voorstellen en daarbij eventueel ook een chronostratigrafische interpretatie weergeven, zijn recentelijk uitgewerkt vooral op basis van de lithologische informatie geleverd door de bodemkartering (R. Maréchal, 1993). De Quartairkaart zoals ze hier bedoeld is moet een kaartbeeld van de volledige opbouw van het quartair dek verschaffen. Methodiek 11

13 Absolute ouderdom (B.P.) in 10 3 jaren , Gemiddelde julitemperatuur in C Vroeg Holoceen Laat- Weichseliaan (Laat-Glaciaal) Chronostratigrafie Preboreaal Laat Dryas Sud Alleröd Interst Vroege Dryas St Bölling Interstad Holoceen Fluviatiele afzettingen Informele Lithostratigrafische eenheden Continentaal milieu Burkel Moerasafzettingen Eolische Hellingsafzettingen afzettingen Maldegem Marien milieu Midden- Weichseliaan (Pleniglaciaal) Denekamp Interstadiaal Hengelo Interstadiaal Moershoofd Interstadiaal Weichseliaan Eeklo Bokke circa 58 circa 65 circa 68 Vroeg- Weichseliaan (Vroeg-glaciaal) Odderade Interst Brörup Interstad Amersfoort Interstad Jong Pleistoceen Ronsele + Damme + Brugge, (=Dendermonde) + Beernem buiten bereik van C14-methode Eemiaan Oostwinkel + Bentille Meetkerke + Moerkerke + Kaprijke Laat- Saaliaan Saaliaan Adegem + Zoetendale Fig. 5: Stratigrafische kolom van het Boven-Pleistceen (naar Zagwijn en Van Staalduinen, 1975) 12 Methodiek

14 absolute ouderdom in 10 3 jaren 0 Tijd Chronostratigrafie Standaardindeling van mariene transgressiefasen Tijdvak Moerasafzettingen Informele Lithostratigrafische eenheden Continentaal milieu Vallei- en hellingsafzettingen Eolische afzettingen Marien milieu 1 2 Sub- Atlanticum Dunkerque III (na 1100 na Chr.) Dunkerque II ( na Chr.) Dunkerque III (= Middelland + Nieuwland) Dunkerque II (= Oudland) Dunkerque I ( voor Chr.) 3 Dunkerque 0 ( voor Chr.) 4 5 Subboreaal Calais IV ( voor Chr.) Calais III ( voor Chr.) Holoceen Veen van Nieuwmunster Alluvium + Colluvium + Beekdalveen Stuifzand van Lembeke 6 Calais II ( voor Chr.) Atlanticum 7 Calais I ( voor Chr.) 8 Boreaal 9 Preboreaal 10 Fig. 6: Stratigrafische kolom van het Holoceen (naar Zagwijn en Van Staalduinen, 1975 en naar Mostaert, 1985) Methodiek 13

15 2.2 Lithofaciës classificatie (De Moor, 1973) Lithologie en geometrie zijn de fundamentele attributen van elke boor- of profielbeschrijving. Gewoonlijk bestaat een boorbeschrijving uit de beschrijving van opeenvolgende boormonsters. Die hebben veelal een gelijke dikte. Die beschrijvingen van opeenvolgende boormonsters kunnen dan op basis van lithologische analogie (of een ander criterium) gegroepeerd worden (figuur 7). Er moet in elk geval getracht worden om de originele boorbeschrijvingen zo veel mogelijk ongewijzigd te houden. Als basiselement voor de indeling van een profielbeschrijving wordt het lithosoom genomen. L1k S1 L1 L2 L3 L4 Boorprofiel s 1 s 2 s 3 s 4 s 5 s 6 s 7 s 8 s 9 s 10 s 11 s 12 s 13 s 14 s 15 s 16 s 17 s 18 s 19 S1 L1w L2 L3 90 Ontsluiting L1w = lithosoom L1k = faciëswisseling in lithosoom L1w L1z In S1 bis komt een hiaat voor (L2) L1z L1k L3 L1 S1 bis zullen in een boring waarschijnlijk als afzonderlijke eenheden waargenomen worden sn = boorstaal Ln = lithosoom uniform lithotype Sn = lithosequentie Fig. 7: Definitie van lithotype, faciëswisseling, lithosoom en lithosequentie Een lithosoom is een gesteentelichaam dat op basis van zijn specifieke lithologische en eventueel sedimentstructurele kenmerken voldoende duidelijk onderscheiden kan worden van lateraal en van vertikaal aangrenzende gesteentelichamen. Naast lithologie en primaire sedimentaire structuren kunnen onder andere secundaire sedimentaire structuren (die op specifieke milieuvoorwaarden wijzen), grensvlakken met een gelijkaardige betekenis, erosieve grensvlakken en hiaten een belangrijke betekenis hebben voor de begrenzing van lithosomen. Ze kunnen toelaten lithologisch uniforme eenheden verder op te splitsen. Het ontbreken van dergelijke grensvlakken kan zelfs toelaten vertikale of laterale wisselingen als faciësovergangen te beschouwen. Dergelijke criteria zijn meestal echter niet in boorbeschrijvingen terug te vinden en alleen op ontsluitingen duidelijk waar te nemen. Lithosomen worden in de eerste plaats gekenmerkt door hun lithotype dat de lithologische kenmerken van de lithosomen weergeeft (zoals P Sw Se L1 Weichseliaan eolisch dekzand L2 Weichseliaan fluvioperiglaciaal zand L3 Eemiaan subtidaal zand L4 Eemiaan wadklei Ln = lithosoom met eigen lithotype en positie in de lokale sequentie S. = lithosequentie met eigen stratigrafische positie P. = lithoprofiel(type) Fig. 8: Definitie van een lithoprofieltype 14 Methodiek

16 klei, leem, zand). Elk lithotype kan enkelvoudig (bijvoorbeeld zand) of samengesteld (bijvoorbeeld zand-leem-kleicomplex) zijn. Lithotypes (en a fortiori lithosomen) kunnen dan verder geclasseerd of gegroepeerd worden overeenkomstig de sedimentatieomstandigheden en de sedimetatieprocessen waardoor ze gevormd zijn. In dit geval spreekt men van een lithofaciës (bijvoorbeeld marien zand). Een lithofaciës is een lithotype dat behalve door zijn lithologie, ook door zijn sedimentgenetische kenmerken gekarakteriseerd is (bijvoorbeeld getijdegeulzand). Het kan een lithofaciëscomplex zijn dat door min of meer samenhangende sedimentatieprocessen ontstaan is (zoals een combinatie van verschillende wadfaciës). Elke vertikale successie van verschillende lithosomen die tot eenzelfde Quartairstratigrafische eenheid behoren, vormt een lithosequentie (bijvoorbeeld marien Eemiaan zand rustend op mariene Eemiaan klei). Elke vertikale successie van verschillende lithosequenties vormt een lithoprofiel. Zo vormt Weichseliaandekzand rustend op Eemiaan getijdegeulzand boven Eemiaanwadklei een lithoprofiel (figuur 8). Een specifieke vertikale successie van verschillende lithosequenties vormt een lithoprofieltype. In dit kader is de Quartairkaart een lithoprofieltypekaart. Ze stelt gebieden voor waar gelijke lithoprofieltypes voorkomen, dat wil zeggen gelijke opeenvolgingen van gelijke lithosequenties, zonder dat de dikte van de afzonderlijke eenheden daar onmiddellijk bij aangegeven is. Afzonderlijke isopachenkaarten van afzonderlijke eenheden of complexen moeten kartografische informatie over hun lokale dikte verschaffen. 2.3 Stratigrafische interpretatie en correlatie De quartairgeologische kartering heeft niet tot doel alleen maar de lithologische opeenvolging in afzonderlijke plaatsen voor te stellen alhoewel dit natuurlijk het vertrekpunt vormt van de beoogde lithoprofieltypekartering. Die kartering vereist inderdaad correlatie van de samenhangende lithosomen tussen de verschillende waarnemingspunten, dat wil zeggen onderlinge verbinding op basis van geologische samenhang. Het is duidelijk dat men niet zonder meer op basis van lithologische analogie (zelfde lithotype) of van sedimentgenetische of sedimentstructurele analogie (zelfde lithofaciës) afzonderlijke gesteente-elementen of lithosomen met gelijk faciës lateraal kan correleren. Die kartering vereist inderdaad correlatie van de samenhangende lithosomen tussen de verschillende waamemingspunten. Geologische samenhang vereist stratigrafische analogie. Het enige criterium dat toelaat de geologische samenhang op autonome wijze te bepalen en de sedimenten stratigrafisch te correleren is de analogie in ouderdom (chronostratigrafische identificatie). Alle andere groeperingswijzen zijn daaraan ondergeschikt. Toch zal getracht worden de diverse eenheden in de mate van het mogelijke aan bestaande lithostratigrafische concepten te associëren. In het kader van deze kartering werd vertrokken van het standpunt dat een lithostratigrafische identificatie berust op de situering van waargenomen lithosomen (s.l.) in een classificatiesysteem dat vooral gesteund is op lithofaciëskenmerken en op de positie van het lithosoom in een lithoprofieltype. De vereiste volledigheid van het referentiemateriaal en zijn lokale betekenis vormen hierbij een belangrijke handicap. Het voorkomen van typische grensvlakken of grensvlakverschijnselen en ook faciëskenmerken kunnen toelaten lithosomen lithostratigrafisch te situeren. Er dient toch voor ogen gehouden: dat gelijke faciës in verschillende stratigrafische eenheden kunnen aangetroffen worden omdat dezelfde afzettingsomstandigheden kunnen bestaan hebben; dat door laterale faciëswisselingen en vertandingen sterk verschillende lithofaciës naast elkaar kunnen voorkomen in éénzelfde stratigrafische eenheid, wat in de continentale afzettingen van dit gebied veelvuldig voorkomt; dat lithosomen met een verschillende ouderdom maar met een analoog faciës naast elkaar kunnen voorkomen, alleen gescheiden door een belangrijk erosievlak, indien insnijdingen later opgevuld zijn onder dezelfde omstandigheden; dat een faciës op zichzelf geen voldoende criterium voor stratigrafische interpretatie is. Dit alles maakt stratigrafische identificatie op basis van het lithofaciës controversieel. Om bovenvermelde redenen worden lithotypes en lithofaciës hier zoveel mogelijk gesitueerd in een chronostratigrafische context. Dit houdt eventueel een ouderdomsinterpretatie in, wat in zeer veel gevallen moeilijk is of controversiële resultaten oplevert omwille van de grote moeilijkheid om originele en gedetailleerde ouderdomsbepaling van sedimenten te bekomen en zeker om dit op een groot aantal stalen te doen. Voor ouderdomsinterpretatie is bij deze studie voorzichtig gebruik gemaakt van kritisch gecontroleerde beschikbare archiefinterpretaties. Men is dan eventueel aangewezen op de ouderdomsinterpretaties vermeld in het oorspronkelijk archiefdocument. Die zijn over het algemeen zeer vaag en beperken zich tot de vermelding Quartair. Meestal zouden eventuele opdelingen overigens moeten geactualiseerd worden. Voor deze kartering werden geen nieuwe dateringen met klassieke geologische dateringstechnieken uitgevoerd. We1 is bij de ouderdomsevaluatie gebruik gemaakt Methodiek 15

17 van zelfcontroletechnieken door vergelijking van voorliggende data met recentere gegevens uit omringende boringen. Ook werd rekening gehouden met de betere inzichten in de quartaire stratigrafie in het algemeen, soms met indicaties van pedologische aard (zoals de profielontwikkeling), of met de geomorfologische positie van het sediment (zoals in het geval van grove heuveltopsedimenten). Over het algemeen werd ook aandacht geschonken aan eventuele indicaties voor het afzettingsmilieu (zoals niveau s met periglaciale verschijnselen die wijzen op specifieke klimatologische omstandigheden) of voor zeespiegelveranderingen gedurende de opbouw van de afzettingssequentie. Die aspecten leiden tot een situering in een Quartairstratigrafie onderbouwd door de opeenvolging van de quartaire klimaatswisselingen. Dergelijke ouderdomsidentificaties berusten dus niet op absolute dateringen. Door deze problemen bij ouderdomsbepaling riskeert een deel van de lithoprofieltype-identificatie en van de correlaties een hypothetisch of een controversieel karakter te vertonen. Gebrek aan ouderdomsbepalingen en te lage dichtheid van het waarnemingsnet vormen twee fundamentele lacunes bij de aanwending van het beschikbare gegevensbestand voor de uitwerking van deze Quartairkaart. De werkwijze wordt voorgesteld in het schema hiernaast. Beschrijving Geometrische gegevens Archiefgegevens Beschrijving Interpretatie Interpretatie Lithologische beschrijving Lithosoom Lithotype Lithofacies Lithosequentie Lithoprofieltype Sediment genese Herziene sediment genese Stratigrafie Herziene stratigrafie 2.4 Gegevensbronnen De eerste stap in de opmaak van de quartairgeologische kaart is het verzamelen en opslaan van alle beschikbare informatie. De hier gebruikte gegevens komen uit het archief van de Belgische Geologische Dienst, uit het archief van het Geologisch Instituut van de Universiteit Gent en het archief van de afdeling Geotechniek van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Tevens kon gebruik gemaakt worden van informatie uit licentiaats- en doctoraatsproefschriften en van de punctuele gegevens vermeld op de bestaande afgedekte geologische kaarten. Ook gegevens afkomstig uit privé-archieven werden geraadpleegd. Al die gegevens bestaan in hoofdzaak uit lithologische beschrijvingen van boringen en ontsluitingen, interpretaties van geofysische metingen en verder uit stratigrafische interpretaties die, zoals reeds vermeld, meestal zeer beperkt zijn. Verder vormen de bodemkaarten en geomorfologische kaarten eveneens een belangrijke bron aan informatie bij het opmaken van de quartairgeologische kaart. 2.5 Opbouw van de gegevensbank Om alle gegevens ordelijk en efficient te bewaren, om een latere actualisering te vergemakkelijken, om eventuele consultatie gebruiksvriendelijker te maken en om de poort te openen voor toepassing in een GIS omgeving, werd de voorkeur gegeven aan een computerbestand. Als computeromgeving werd geopteerd voor een PC en een computermatige gegevensbank, vermits deze configuratie zeer veel mogelijkheden biedt, algemeen ingang heeft gevonden en daarenboven zeer gebruiksvriendelijk is. Het aldus opgebouwde gegevensbestand kan geraadpleegd worden op de Belgische Geologische Dienst en op de afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Alvorens de gegevens in te voeren werden de aaneensluitende uniforme stalen (elementaire beschrijvingseenheden) in elk afzonderlijk gegevensbestand (dit is de beschrijving van een boorprofiel) gegroepeerd in uniforme lithosomen. De gegevensbank bestaat per kaartblad uit vier tabellen met volgende gegevens per waarnemingspunt: identificatiegegevens (BGD- of andere archiefnummers), topografische gegevens (x-, y- en z-coördinaten), technische kenmerken (aard van de waarneming, boormethode, diepte,...) en betrouwbaarheidsevaluatie; de lithologische beschrijving per kleinst onderscheiden beschijvingseenheid; de diepte van de top per kleinst onderscheiden beschrijvingseenheid; de stratigrafische interpretatie van elke kleinst onderscheiden beschrijvingseenheid. Er werd vertrokken van het bestand dat opgesteld werd voor het opmaken van de tertiairkaart voor het kaartblad Lokeren (14) (Jacobs, De Ceukelaire, De Breuck, De Moor, 1993). Dat gegevensbestand werd zo nodig verbeterd en in elk geval aangevuld met gegevens beschikbaar over het Quartair. Deze bijkomende gegevens werden per boring systematisch ingevoerd. Daarbij werd bijzondere aandacht besteed aan de betrouwbaarheid van de informatie. Lithologische 16 Methodiek

18 beschrijvingen van droge boringen zijn meer betrouwbaar dan die van boringen met inspoeling omdat bij deze laatste vermenging van boormateriaal vanop verschillende dieptes optreedt. Bovendien is in spoelboringen de diepte van de monsters en van de grensvlakken tussen de verschillende eenheden niet altijd nauwkeurig gekend en kan zich uiteraard ook in min of meerdere mate vermenging voordoen. De beschrijving is natuurlijk van fundamenteel belang: een zeer gedetailleerde boorbeschrijving laat meer gemakkelijke en vooral meer betrouwbare interpretaties en bepaling van eenheidsbegrenzingen toe dan een eerder beperkte beschrijving. Tevens zijn er boringen gekend waarvan de topografische gegevens onjuist zijn of slechts bij benadering gekend zijn (zoals boringen waarvan de hoogte van het maaiveld afgelezen werd van oude topografische kaarten). Deze boringen werden dan toch in de mate van het mogelijke op het kaartblad gesitueerd, doch de betrouwbaarheid van de kartering in de omgeving van deze boringen dient met enige omzichtigheid gebruikt te worden. Een belangrijk probleem voor de laterale correlaties is het feit dat de lokale quartaire afzettingen zowel lateraal als vertikaal sterk kunnen variëren en dat lithologische homogeniteit en continuïteit zeer dikwijls niet samenvalt met stratigrafische continuïteit, daar waar deze laatste het hoofdargument voor de geologische correlatie vormt. De meest betrouwbare en tot duidelijke interpretatie leidende informatie wordt bekomen uit beschrijvingen van ontsluitingen. Hierbij kan de beschrijving zodanig uitgebreid en gedetailleerd zijn dat een synthese van de beschreven eenheden nodig is. Voor een volledige beschrijving van de ontsluitingen wordt desgevallend verwezen naar de literatuur. Bij de kaartopmaak werden gegevens met een lagere betrouwbaarheidsgraad met het nodige voorbehoud gehanteerd. Het feit dat op dit kaartblad nagenoeg geen permanente ontsluitingen bestaan, wat meestal een gevolg is van de hoge grondwaterstand in losse sedimenten, beperkt het gebruik van ontsluitingsgegevens voor verdere referentie en voor analyse. Het is onvermijdelijk dat door de gevolgde werkwijze de bovenste lagen met groter detail en met grotere nauwkeurigheid weergegeven worden. Zo bevat het gegevensbestand veel meer minder diepe boringen en waarnemingen. Het bestand van de bodemkaart levert boorgegevens om de 75m maar slechts tot op 1,25m diepte. Op zichzelf is dit niet oninteressant, omdat juist deze bovenste lagen bij een groot aantal potentiele gebruikers van de kaart in de belangstelling liggen (zoals bij geomorfologen, landbouwdeskundigen, wegenbouwers, vastgoedexperten, bouwkundigen, militaire experten, terreintoegankelijkheidsproblemen, en andere). Zuiver wetenschappelijk gezien liggen de zaken wel iets anders maar er werd voor gezorgd dat een maximale informatie op de kaart weergegeven blijft, zij het misschien met een iets geringere leesbaarheid tot gevolg. Methodiek 17

19 3 QUARTAIRGEOLOGiSCHE EENHEDEN Inventarisatie van de quartaire afzettingen werd aangevat op basis van vier argumenten: de chronostratigrafische positie; de lithologische en sedimentologische faciës; de sedimentgenetische en paleomilieu-indicaties ; de karteerbaarheid van de onderscheiden eenheden. Ze worden hier besproken als lithofaciës in een stratigrafische context. Hierbij werd geen strikte lithostratigrafische classificatie nagestreefd. Wel kunnen die lithosomen bestaan uit complexen van lateraal aansluitende faciës die gelijktijdig binnen eenzelfde afzettingsmilieu tot ontwikkeling gekomen zijn. Die faciësverschillen zijn dan toe te schrijven aan het afzettingsmechanisme zelf of aan een geleidelijke evolutie in de sedimentatieomstandigheden zoals door laterale verschuivingen van de sedimentatie-agens. Dergelijke ontwikkelingen kunnen zich ook uiten in een verticale overgang tussen verschillende faciës. 3.1 Het lithofaciës in een stratigrafische context Holoceen marien kleiig faciës (m) Lithologie: Fijnzandige klei tot zware klei, met subhorizontale lamellatie. Op sommige plaatsen humeus. Soms met roestconcreties en reductievlekken. De sedimentaire structuren van de oppervlakkige afzettingen zijn dikwijls verstoord door menselijke activiteit. Insluitsels: Bevat plaatselijk talrijke mariene schelpresten van Scrobicularia plana, Cerastoderma edule, Mytilus edule en voornamelijk Hydrobidae, eenmalig is er een concentratie aan Bryozoa aangetroffen (zie boring 14-l/RUG-HB8; X= ,0; Y= ,0)(*), verspreide plantenresten, soms rechtopstaande, niet verteerde stengelresten (Phragmites) en veengruis. Sedimentatie-omstandigheden: Hoogwadsedimenten van slikken en schorren, afgezet vanuit getijdegeulen in een laag-energetisch wadmilieu langs de linkeroever van de Westerschelde. De ontwikkeling van hoogwadomstandigheden hangt af van de relatieve hoogteligging van het substraat. Energieniveau en transportvermogen van de getijdegeul dalen vanaf de Westerschelde naar de randzone toe en verminderen ook vanaf de as van de getijdegeulen. Met toenemende afzettingshoogte ontstaat daarbij een graduele toename van het slibgehalte. Het voorkomen van doodtij- en splingtijpieken kan het beeld wel verstoren. In dit gebied echter ontstonden hoogwadomstandigheden meestal ingevolge menselijke ingrepen zoals bedijking en schorreaanwinst. Plaatselijk werd dit proces vertraagd door latere stormvloeden, die het gebied opnieuw onder water zetten. Voorkomen: Dit faciës komt voor in de Scheldepolders. Die valt ongeveer samen met de hoogtelijn van de hoogste overstromingen voor de eerste bedijking. Deze afzettingen vormen soms ook de toplaag van al dan niet volledig toegeslibde kreken en getijdegeulen. Soms bedekken ze rechtstreeks het onderliggende pleistocene substraat of oppervlakteveen (veen van Nieuwmunster), dat in het Belgische deel van het kaartblad meestal geen belangrijke uitbreiding kent. De dikte van deze holocene mariene kleilaag bedraagt overwegend minder dan l m, toch kunnen er in kreek- en getijdegeulopvullingen diktes bereikt worden van enkele meters, zoals onder andere waargenomen in de boring 14 l/ RUG-HB8 (X= ,0; Y= ,0). Dit faciës behoort tot de afzettingen van Duinkerke, meer bepaald tot de afzetting van de DIIIB-fase (Ameryckx 69, Tavernier 70). * De lokalisatie van de waarnemingspunten wordt opgegeven in Lambertcoördinaten. Quartairgeologische eenheden 19

20 3.1.2 Holoceen marien zandig faciës (M) Lithologie: Grijs, kalkrijk, plaatselijk kleiig tot silteus, middelmatig fijn zand. Vertoont kruisgelaagdheid en planaire sets, soms ook lamellaire structuren. Bioturbaties kunnen de primaire structuren verstoren. De basis van de getijdegeulen is grover en rijk aan schelpgrind (zie boring 14-l/RUG-HB1; X= ,0; Y= ,0). Insluitsels: Schelpen, schelpkleppen en schelpgruis van Hydrobidae, Cerastoderma edule, Scrobicularia plana en andere (zie boring 14-l/RUG-HB1; X= ,0; Y= ,0 en boring 14-2RUG20; X= ,0; Y= ,0); kleibrokjes, kleine keitjes, veenbrokjes, vegetatierestjes, (zie boring 14-2/RUG 15; X= ,0; Y= 21367,0), vooral afkomstig van de synsedimentaire afbraak van getijdegeulwanden of herwerkt door insnijding in het onderliggende substraat. Sedimentatie-omstandigheden: Door zijn grotere korrelgrootte suggereert dit faciës een hoger energetisch milieu bij de afzetting. Hoogenergetische omstandigheden komen onder andere voor langsheen de laagwaterlijn van het lage zandwadgebied en langs de randen van subtidale getijdegeulen. Bij stormvloeden kan de golfwerking meer intens zijn zodat op zulke ogenblikken grover materiaal afgezet wordt. Getijdegeulen meanderen en zijn onderhevig aan laterale migraties. Ze kunnen daardoor grote delen van het wad herwerken. ln dit gebied is de getijdegeulopvulling niet altijd zandig maar kan er ook uit een kleiig pakket bestaan. Op vele plaatsen zijn de getijdegeulen overigens maar gedeeltelijk opgevuld, zoals de Rode Geul te Assenede en de Grote Kreek ten noorden van Moerbeke. Als gevolg van de vermenging van de hoogwadsedimenten met het onderliggend zandig pleistoceen substraat, kunnen in de randzone van de kustvlakte zandige sedimenten met kleibijmenging dagzomen (de zogenaamde gebroken gronden, (cf. Bodemkaart ). Voorkomen: Overwegend getijdegeulopvullingen die door laterale migratie tot zandwad evolueerden, oeverwalafzettingen alsook gebroken gronden. Zandige getijdegeulopvullingen werden onder andere weergegeven in de boring 14-1RUG-HB8; X= ,0; Y= ,0, gebroken gronden in boring 14-l/RUG 43; X= ,0; Y= ,0. De dikte van dit zandig faciës kan in het studiegebied meer dan 5 m bereiken. Dit faciës behoort eveneens tot de afzetting van Duinkerke, ( Assise de Dunkerque, Dubois, 1924), meer bepaald tot de afzetting van de DIIIB-fase (Ameryckx, 1959) Holoceen perimarien kleiig faciës (p) Lithologie: Overwegend klei tot zware klei, soms lemig. Insluitsels: Plantenrestjes. Sedimentatie-omstandigheden: Dit fijne faciës is afgezet onder wadomstandigheden in een laag-energetisch getijdemilieu. Thans is de actieve kleisedimentatie beperkt tot de strook langsheen de meanderende Durmeloop, gelegen in het binnendijkse deel. Ingevolge de toename van de sedimentatiesnelheid door enerzijds fixatie van het sediment door de wadvegetatie (riet, wilgen) en anderzijds door recentelijke uitbaggering van de Durme waardoor de getijdegolf steeds gemakkelijker binnendringt, slibben de schorren steeds hoger op zodat ze zich reeds meer dan 2 m boven het actuele peil van de alluviale vlakte bevinden. Dit veroorzaakte de laatste decennia een enorme verzanding van de Durme waardoor dit deel van de Durme onbevaarbaar is geworden. Tevens verhoogde bij ongunstige omstandigheden het gevaar op dijkdoorbraken met overstromingen van de binnendijkse alluviale vlakte tot gevolg. Door laterale stroomverleggingen worden deze wadsedimenten enerzijds weggeërodeerd en anderzijds opnieuw gevormd (Heyse, 1984). Voorkomen: De perimariene zone van de Durme bestaat uit een door bedijking inactief geworden gedeelte van de Durmevallei en een actief-perimariene zone stroomafwaarts Lokeren, evenwel beperkt tot de uiterwaarden van de Durme De getijdewerking wordt in Lokeren opgevangen door een waterkering. De hoogte van het opslibbingsniveau van het actiefperimariene gedeelte ligt zo n 2 m boven het natuurlijk alluviaal oppervlak. Dit holoceen kleiig perimarien pakket wordt hier ondergebracht in de afzetting van Hamme. 20 Quartairgeologische eenheden

21 3.1.4 Holoceen continentaal kleiig faciës (k) Lithologie: Heterogene samenstelling variërend van zandige en lemige klei tot zware klei. Dit faciës vertoont geen profielontwikkeling. Insluitsels: Plantenrestjes. Sedimentatie-omstandigheden: Overwegend fijn beekalluvium ook colluvium, in lokale depressies. Voorkomen: In beekvalleien buiten de poldervlakte en in sommige depressies in het gebied Sleidinge. De dikte is doorgaans gering (< l m). Het voorkomen is meestal af te leiden van de bodemkaarten omdat het ontbreken van een profielontwikkeling daarop goed aangegeven is Holoceen continentaal niet-eolisch zandfaciës (K) Lithologie: Sterk variërend van kleiig of leemhoudend zand tot zuiver zand en vertoont geen profielontwikkeling. Insluitsels: Plantenrestjes. Sedimentatie-omstandigheden: Overwegend afgezet als colluviale sedimenten. Voorkomen: Het colluviale faciës komt voor in sommige lage kommen in het gebied van Sleidinge en langs de hellingsvoet van de cuesta van het Land van Waas. De dikte van dit zandig faciës is in de valleien meestal groter dan elders, maar bedraagt zelden meer dan l m Holoceen continentaal venig faciës (v) Lithologie: Donkerbruin veen tot venige klei, soms venig zand. Insluitsels: Lokaal zandige of kleiige lenzen. Sedimentatie-omstandigheden: Het veen dat op het kaartblad Lokeren voorkomt onder de mariene Duinkerkiaan dekklei in de Scheldepolders, kan geïnterpreteerd worden als verdrinkingsveen, gevormd bij een stijging van de grondwatertafel onder invloed van de Flandriaanse zeespiegelstijging en nog vóór de Duinkerkiaanse trangressies. Dit veen sluit aan bij het oppervlakteveen van de kustvlakte (De Moor, Houthuys en Sommé, 1993). Buiten de Scheldepolders komt er lokaal verdrinkingsveen voor in depressies, beekvalleitjes en rivierdalen. Het werd er meestal gevormd gedurende de veenrivierfase (Kiden, l995). Sinds de anthropogene ontbossing die geleidelijk een aanvang nam in het Neolithicum, werd dit veen bedolven onder alluviale of colluviale sedimenten afgezet ingevolge versnelde aanvoer van bodemerosiepuin. Verbruggen et al. situeren de veenrivierfase tussen en 6500 BP en de aanvang van de ontbossing tussen 6500 en 6000 BP (Verbruggen, Huybrechts, en andere, 1994). Voorkomen: In de Scheldepolders op het kaartblad Lokeren wordt veen aangetroffen onder de holocene mariene afzettingen. Daar hier, in de randzone van de Scheldepolders, geen mariene sedimenten uit het Atlanticum aangetroffen worden (Houthuys, De Moor en andere, 1992) rust dit veen er meestal rechtstreeks op het pleistoceen substraat en vormt er het onderste deel (maar niet de basis) van de holocene sequentie. De huidige verspreiding van dit veen hangt af van de intensiteit van de erosie bij de ontwikkeling en de uitdieping van getijdegeulen gedurende de latere Duinkerke IIIB overstromingsfasen, maar vooral van de hoogteligging van het oorspronkelijke oppervlak van het pleistoceen substraat. De dikte van het veen neemt algemeen toe in de richting Westerschelde. Binnen het gekarteerde gebied bedraagt die dikte hoogstens enkele decimeters. Dat is deels een gevolg van het afslaan van het veen bij de eerste overstromingen. Buiten enkele sporadisch verspreide veenafzettingen ten noordoosten van Boekhoute en Assenede, wordt er op het kaartblad Lokeren praktisch geen veenvoorkomen vermeld, hoogstens een sterk humeuze bodem, ontwikkeld in het onderliggend pleistoceen substraat. Quartairgeologische eenheden 21

22 Deze eenheid komt overeen met het oppervlakteveen (Tavernier, 1947), en met het veen van Nieuwmunster (De Moor, De Breuck en Marechal, 1969) en is van subboreale ouderdom (De Muynck, 1976). In de Zandstreek komen dunne venige afzettingen (maximum enkele decimeters dik) voor in enkele verspreide depressies van het gebied van Sleidinge en in enkele kleine beekvalleitjes nabij Sleidinge (deelblad 14/5). Hun aanwezigheid kan afgeleid worden uit de Bodemkaart. Het is evenwel niet uitgemaakt of het veen nabij de oppervlakte hier wel degelijk van subboreale ouderdom is. De belangrijke oppervlakkige veenafzettingen die in de Moervaartdepressie voorkomen werden niet tot deze eenheid gerekend omdat zij grotendeels reeds voor de aanvang van het Holoceen gevormd waren (zie verder) Laat-Weichseliaan - Vroeg-Holoceen Overgangscomplex Inleiding In dit gebied hebben het eind-weichseliaan en het Tardiglaciaal een periode gevormd van snelle overgangen en wisselingen in klimatologische, morfogenetische en hydrologische kenmerken die onder de betere klimatologische omstandigheden en de stijgende zeespiegel van het Vroeg-Holoceen geleidelijk gestabiliseerd zijn. Fluviatiele erosie, eolische, fluviatiele en colluviale sedimentatie, alsook organogene sedimentvorming hebben zich soms snel in tijd en plaats opgevolgd en zich afgewisseld of gelijktijdig op verschillende plaatsen voorgedaan gedeeltelijk in onderlinge samenhang. Ondertussen grepen ook belangrijke morfografische en hydrografische veranderingen plaats waardoor onder andere heel het noordwaarts gerichte verwilderde afwateringspatroon van de Vlaamse Vallei oostwaarts afgebogen werd langs de Beneden-Schelde. Verbruggen et al. situeren het Eind-Weichseliaan tussen en BP, het Tardiglaciaal tussen en BP en het Vroeg-Holoceen tussen en 6500 BP. Die morfo-sedimentologische periode wordt gekenmerkt door: 1. Een geleidelijke klimaatsverbetering die echter, vooral gedurende het Tardiglaciaal, met recurrenties van enkele koude fasen (zoals Dryas I en Dryas II) gepaard ging, die zelf afwisselden met warmere fasen (zoals Bølling en Allerød). 2. Waarschijnlijk is in de beginfase van die periode, mede ten gevolge van klimaatsveranderingen een gevoelige verandering in de rivierwerking (met veranderde debieten, regime, lading) ontstaan. Aansluitend daarbij zijn de rivieren geëvolueerd van een verwilderd naar een meanderend beddingspatroon en hebben ze zich ook ingesneden, Die insnijding ging gepaard met de vorming van de zogenaamde Holocene valleien (Tavernier, 1947). Ze veroorzaakte de in-terras-stelling van het fluvioperiglaciale opvullingsvlak van de Vlaamse Vallei dat veranderde in een laagterras (De Moor en Tavernier, 1974) dat plaatselijk eolisch overstoven werd, plaatselijk depressies vertoonde en plaatselijk door rivierdalen versneden werd. 3. De klimaatsverbetering is gepaard gegaan met het verdwijnen van de permafrost, alhoewel in sommige fasen ongetwijfeld terug omstandigheden met topografisch gebonden bevroren grond ontstondt. Hierbij heeft de differentiatie in intensiteit van bevriezen tussen dalbodems en de omgevende interfluviale zones voor een geringere intensiteit van de bevroren grond in de dalbodems gezorgd, wat de insnijding en de beddingsfixatie vergemakkelijkt heeft. 4. Zeespiegelstijging: in begin van die morfo-sedimentologische periode stond de zeespiegel nog zeer laag (lager dan -50 m), terwijl de permafrost reeds verdween, wat ongetwijfeld de intensiteit van de verticale erosie in sommige gedeelten van de rivierdalen in de hand heeft gewerkt. 5. Belangrijke veranderingen in het afvoerpatroon van de waterlopen uit het Scheldebekken en in de micromorfologie van de Vlaamse Vallei. De meest belangrijke gebeurtenissen zijn: de vorming van de grote dekzandrug Maldegem-Stekene die mede aan de basis ligt van (2) en (3); de min of meer geleidelijke afdamming van de noordwaarts gerichte afvloei van de rivieren van het Scheldebekken in de Vlaamse Vallei; de ontwikkeling van een oostwaarts gerichte rivierafvloei die doorheen de Moervaartdepressie op de zuidkant van de dekzandrug passeerde en die geleidelijk tegen de cuesta van het Land van Waas aangedrukt werd; de doorbraak van het dal van Hoboken door regressieve erosie van de Oosterschelde vanaf Antwerpen (De Moor en Tavernier, 1974) met aftapping van de Rupel en afbuiging van de stroomrichting in de Oerrupel naar het oosten; het geleidelijk regressief verder westwaarts doordringen van de Beneden-Schelde wat gepaard ging met de aftapping van de Dender en van de Boven-Schelde wat nog voor het einde van het Tardiglaciaal gebeurde (De Moor, 1974; ontsluiting Berlare); de aftapping van de Moervaarthydrografie door de Durme die ingevolge regressieve erosie vanuit de Beneden- Schelde noordwaarts doorgedrongen was. 22 Quartairgeologische eenheden

23 De sedimenten die in deze periode gevormd zijn en nu nog altijd aan of nabij de oppervlakte voorkomen, hebben over het algemeen slechts een geringe dikte en dikwijls slechts een beperkte verspreiding. Een systematische kartering in het kader van deze algemeen Quartairgeologische kaart met behulp van de beperkte bestaande gegevens is nagenoeg onmogelijk. Evenmin is een systematische datering uitgaande van enkele typelokaliteiten mogelijk wegens de discontinue vorming van deze afzettingen onder snel wisselende omstandigheden. De vorming van veel van deze afzettingen was niet beperkt tot één enkele fase: stuifzanden zijn herhaaldelijk gevormd geweest zowel door lokale verstuiving van tardiglaciale dekzanden en van weigeliaanzanden als van holocene rivierbeddingszanden en dalwandzanden. Erosie in sommige meer energierijke riviersecties ging gepaard met gelijktijdige afzetting in andere secties. Voorbeelden daarvan zijn de puinwaaiers die zich in deze overgangsfasen gevormd hebben aan de monding van bijrivieren. Overigens zijn dergelijke verschijnselen niet alleen plaatsgebonden maar zijn ze ook klimatologisch geconditioneerd en dus tijdsgebonden. Ook de zeespiegelrijzing en differentiële ontdooiing van de bevroren grond hebben differentiaties in de morfologische dynamiek van de loop van de rivieren veroorzaakt waardoor de plaats van erosie en afzetting in de rivierlopen zich aan het evoluerend lengteprofiel gingen aanpassen. Mergels ontstonden in de dalbodems zowel in de iets warmere tussenfasen van het Tardiglaciaal als in het Holoceen en zowel door geochemische processen ten gevolg van de kalkuitloging van de bodems als door biogene processen (Spiers, 1986). Venen ontstonden met alleen in de iets koudere fasen van het Tardiglaciaal (plasveenfase) maar gedurende het Vroeg-Holoceen ook in de lage, natte gedeelten van het landschap en in de dalbodems van de rivieren (veenrivierfase, De Moor en Pissart, 1992) Tardiglaciaal-Holoceencomplex (o) Definitie In het kader van deze kartering werden de afzettingen van de hele overgangsperiode van Eind-Weichseliaan tot en met Vroeg-Holoceen als één enkel morfo-sedimentdynamisch complex beschouwd. Daarin werden wel verschillende lithofaciës onderscheiden als varianten. Alleen de dekzanden uit de aanvangsfase van deze overgangsperiode zijn als een afzonderlijke quartaire eenheid gekarteerd. Waar mogelijk zijn varianten zoals stuifzanden, rivierduinen of mergels wegens hun specifieke morfologische en sedimentologische kenmerken op de kaart aangeduid. Dit complex is opgebouwd uit klastische sedimenten variërend van klei over leem tot zand, die zowel lateraal als in de diepte vertanden en afwisselen met organische sedimenten zoals veen en mergel. Opmerkelijk is het lokaal voorkomen van belangrijke mergelafzettingen. Het complex komt voor in riviervalleien van de Beneden-Kale, de Zuidlede, de Durme, in de Moervaartdepressie en ook in kleine lokale depressies vooral langsheen de zuidrand van de Dekzandrug van Lembeke-Stekene in de buurt van Ertvelde, maar ook op andere plaatsen. In de valleien kan de dikte van het dalcomplex oplopen tot enkele meters (zie boring 14-5/RUG-L06.1; X= ,0; Y= ,0), terwijl in de lokale depressies de dikte eerder gering (<1 m) blijft. De afzetting in de riviervalleien en de Moervaartdepressie nam waarschijnlijk al een aanvang in het Tardiglaciaal en duurde voort tot in het Holoceen (Verbruggen, 1971). Het gehele complex is hier ondergebracht in het complex van Moerbeke. Hierna worden de verschillende lithologische varianten beschreven waaruit dit complex is opgebouwd. Alleen aan de stuifzanden en aan de mergels werden afzonderlijke symbolen en een afzonderlijke lithostratigrafische identiteit toegekend Lithologische varianten Zandige alluviale afzettingen Lithologie: Overwegend fijn zand, soms leemhoudend Insluitsels: Weinig plantenrestjes Sedimentatie-omstandigheden: Dit zandige faciës werd hoofdzakelijk afgezet in een hoger energetisch milieu in of nabij rivierbeddingen onder de vorm van lage stroomruggetjes of oeverwallen en verspreide overstromingsvlakten (De Moor en Heyse, 1994) waarin laterale migratie van de stroombeddingen en veranderingen in milieu-omstandigheden optraden. Voorkomen: In de rivier- en beekvalleitjes van de Beneden-Kale, de Zuidlede, de Durme en in de Moervaartdepressie. Quartairgeologische eenheden 23

24 Zandige eolische afzettingen(stuifzanden) (õ) Lithologie: Geelbeige, humusarm, kalkloos, goed gesorteerd, fijn zand. (zie ontsluiting 14-4/RUG-OS1; X= 12583,0, Y= 21355,0). Insluitsels: Geen insluitsels vermeld of waargenomen; bedolven bodems. Sedimentatie-omstandigheden: De stuifzanden zijn onder verschillende omstandigheden lokaal en diachroon afgezet. Het betreft hier verschillende types sedimenten: lokale stuifzanden, die ontstaan zijn door plaatselijke verstuivingen van Weichseliaan dekzand; rivierduinen, ontstaan door uitwaaiingen van zandig sediment uit de dalwanden en uit de bedding van vroegtardiglaciale en holocene valleien. Rivierduinen komen eerder op de westzijde van dalen voor wat op een westelijke windwerking wijst. Op de dekzandruggen werden op deze wijze landduinen gevormd, terwijl langs de rivierbeddingen en ook op donken rivierduinen ontstonden. Die eolische herwerking gebeurde ingevolge de daling van de grondwatertafel waardoor het zand gevoelig werd voor windwerking, Die daling van de grondwatertafel werd veroorzaakt door: het verdwijnen van de permanent bevroren grond, waardoor infiltratie mogelijk werd; de dalinsnijding; de klimaatsverbetering waardoor de evaporatie toenam terwijl er nog geen belangrijk plantendek was. Vooral langs de rivierbeddingsranden greep geleidelijk verdroging plaats ingevolge verlagen van de grondwatertop nog vóór de gevolgen van de holocene zeespiegelrijzing zich daar lieten gevoelen. In ontsluitingen zijn de stuifzanden meestal goed te onderscheiden van de onderliggende Weichseliaan dekzanden, onder andere door de granulometrische kenmerken (betere sortering, wat fijner), door de afwezigheid van kryoturbaties, door typische eolische sedimentaire structuren en eventueel door het voorkomen van een bedolven bodem aan de basis. Uit boorbeschrijvingen kan het onderscheid echter moeilijk afgeleid worden, tenzij er een bedolven bodemprofiel kon waargenomen worden. Er zijn gevallen bekend waar meerdere stuifzandfasen elkaar bedekken. Er dient inderdaad opgemerkt dat er zich ook zandverstuivingen hebben voorgedaan in recentere tijden, meer bepaald rond het begin van onze tijdrekening en gedurende de Middeleeuwen zoals waargenomen op de dekzandrug te Stekene-Wildernis (Verbruggen, 1971). Overstuiving van neolithische en Romeinse artefacten door stuifzand in het nabijgelegen Waasland wordt vermeld (Snacken, 1961). De stuifzanden behoren tot de afzetting van Lembeke (Heyse, 1979). Voorkomen: De stuifzandduinen komen overwegend verspreid voor als landduinen op de dekzandrug Lembeke-Stekene zoals ten zuiden van Lembeke en tussen Zelzate en Stekene. Ze vormen ook de duinen van Waasmunster gelegen langs de westelijke topconvexiteit van de cuesta van het Land van Waas ter hoogte van Waasmunster waar ze tot op een peil van +25 m voorkomen, In de omgeving van Daknam komen er langs de linkeroever van de Durmevallei rivierduinen voor waarvan één een groot paraboolduin vormt met armen die nagenoeg 1 km uit elkaar liggen (Heyse, 1984). De dikte kan meerdere meters bedragen Kleiige plassedimenten Lithologie: Overwegend lemige klei tot zware klei Insluitsels: Plantenrestjes, veenbrokjes, zoetwaterschelpjes en schelpgruis (onder andere Pisidium) (zie boring 14-6/RUG-HB10; X= ,0; Y= ,0). Sedimentatie-omstandigheden: Deze fijne sedimenten zijn als rivier- en beekalluvium afgezet in weinig energetische omstandigheden van de plasrivierfase (Verbruggen en andere, 1994). Voorkomen: Deze alluviale kleien komen voor in de valleien van de Beneden-Kale, de Zuidlede, de Durme en in de Moeivaartdepressie. 24 Quartairgeologische eenheden

25 Venige afzettingen Lithologie: Zwart-bruin, dikwijls kleiig veen. Insluitsels: Plantenresten, tot plantengruis, zandige en kleiige lenzen. Sedimentatie-omstandigheden: Tijdens het Tardiglaciaal (meestal gedurende koudere fasen) werden venen gevormd in ondiepe plassen (onder andere in de Moervaartdepressie) ten zuiden van de dekzandrug gedurende de afdamming van de noordwaarts gerichte afvloei. Pollenspectra en C14-ouderdomsbepalingen op monsters afkomstig uit de veenbasis op verschillende plaatsen wijzen erop dat de ontwikkeling van dit veen reeds een aanvang nam in de eind-pleniglaciale periode. Plaatselijk kende het een groei doorlopend tot het begin van het Holoceen. Lokaal kan de groei wat later in het Tardiglaciaal begonnen zijn. Op sommige plaatsen is de veengroei reeds snel gestopt (Bølling ) (Heyse, 1979). De ouderdomsbepalingen schommelen allen tussen ± en ± BP (Verbruggen, 1971). Tijdens de veenrivierfase van het Holoceen, wanneer door bodemvorming en vegetatieontwikkeling erosie en alluviale activiteit tot een minimum beperkt bleven, werden belangrijke veenlagen afgezet in de dalbodems (dalbodemvenen). Voorkomen: In de dalen van de Beneden-Kale, de Zuidlede, de Moervaart en de Durme Mergelafzettingen (ô) Lithologie: De mergels die hier voorkomen bestaan hoofdzakelijk uit mikrogranulair CaC0 3 of uit een falun van zoetwaterschelpjes (Pisidium, Anisus,...) en schelpfragmentjes. Ze kunnen lemig tot kleiig zijn en venige tussenlaagjes vertonen. Meestal komt er aan de basis een dun zwartveenlaagje voor. Aan de bovenkant van de mergellaag ligt er dikwijls een vermengde laag met een heterogeen karakter, wijzend op remaniatie (diffuse mergel). Het is niet uitgesloten dat het hier een rest betreft van een vroeger geëxploiteerde mergeltop. Insluitsels: De belangrijkste componenten van de mergellaag zijn micriet en zeer talrijke fossielfragmenten, zoals enerzijds zoetwatermollusken zoals Bithynia tentaculata, Valvata macrostoma, Valvata cristata, Lymnea, Nisus crista, Anisus planorbis, Anisus nitidas, Pisidium en waarschijnlijk ook Physa fontinalis en Myxas. Anderzijds resten van het zoetwaterwier Chara (verkalkte steeltjes van gyrogonieten). Landmollusken werden niet aangetroffen (Spiers, 1986). Sedimentatie-omstandigheden: De mergels zijn gevormd in ondiepe, gesloten plassen. Die zijn deels ontstaan door van de afdamming van noordwaarts gerichte doorbraakdalen doorheen de dekzandruggen, deels door vroegere thermokarst, deels gebonden aan het sedimentatiepatroon in de dalbodems. In deze plassen met kalm, ondiep water rijk aan kalk afkomstig van de kalkuitloging, zouden zich weiden van Charophyta ontwikkeld hebben. Deze waterplanten die in gematigde gebieden groeien, onttrokken massaal CO 2 aan het water waardoor kalk (CaCO 3 ) neersloeg (Spiers, 1 986). Gelijktijdig zorgde de windwerking voor afzetting van klastisch materiaal in de depressie. De oorspronkelijke CaC0 3 komt van eolische aanvoer en van kalkuitloging in de omgeving. Mede door latere ontwatering van deze depressie via regressieve erosie van de Durme kwam er een eind aan de mergelvorming. Voorkomen: Opmerkelijk is het voorkomen van één groot mergelgebied in de Moervaartdepressie ten zuidoosten van Wachtebeke, ten zuiden van Moerbeke en langs het kanaal van Stekene. De dikte kan er oplopen tot meer dan 1 m. Plaatselijk dagzomen deze mergels (onder andere in de Baudelomeers). Figuren 9 en 10 tonen doorsneden doorheen de mergelige en kleiige afzettingen in de Moervaartdepressie ten zuiden van Moerbeke. Ten zuidwesten van Ertvelde (deelblad 14/5) komen aan de zuidrand van de dekzandrug Lembeke-Stekene ook enkele kleine, verspreide vlekken voor met lacustrien-venige en mergelige afzettingen. Het mergelig faciës behoort tot de afzetting van Burkel (De Moor en Heyse, 1974) Eind-Weichseliaan eolisch dekzandfaciës (D) Lithologie: Goed gesorteerd, homogeen, fijn tot middelmatig fijn zand, overwegend kalkloos (vooral in de bovenste meters). Meestal vertoont het een duidelijk diagonale stratificatie in subhorizontale planaire sets, wat de eolische oorsprong verraadt. In de opbouw komen dunne discontinue veenbanden en bodemhorizonten voor. Quartairgeologische eenheden 25

26 Fig. 9: Noord-zuid georiënteerd dwarsprofiel in de Moervaartdepressie (naar V. Van Eetvelde, 1995) Aan de basis kan dun deflatiegrind voorkomen, bestaande uit silex, kwarts en zeldzame zandsteenstukjes. Lokaal kunnen de bovenste gedeelten van dit dekzand door latere verstuivingen herwerkt zijn (zie ). Dekzand in ontsluiting werd onder andere waargenomen in zandputten nabij Koewacht (zandgroeve Aswebo, zandgroeve Zegers), nabij Zelzate (tunnelput 1962, graafwerken Sidmar), nabij Langelede (zandgroeve Blankaert). Insluitsels: Veenbandjes (s.s.) van tardiglaciale ouderdom (Bølling, Allerød), landmollusken en zoetwaterschelpjes komen voor in het dekzand (s.s.); in de stuifzanden daarentegen komen geen insluitsels voor. Sedimentatie-omstandigheden: Het dekzand is een eolisch sediment van lokale oorsprong. Het werd afgezet door overheersende noord- tot noordwestenwinden onder koude en droge omstandigheden gedurende het Boven-Pleni-Weichseliaan tot Tardiglaciaal. 26 Quartairgeologische eenheden

27 Fig. 10: Noord-zuid georiënteerd dwarsprofiel in de Moervaartdepressie (naar V. Van Eetvelde, 1995) Quartairgeologische eenheden 27

28 Het keienvloertje aan de basis van de dekzanden (s.s.) is een restgrind dat lokaal gevormd werd door oppervlakkige uitwaaiing van het fluvioperiglaciaal Weichseliaan substraat. Het werd later bedolven onder aanwaaiend zand van lokale oorsprong (De Moor, 1965). Voorkomen: Het dekzand (ss.) vormt een complexe gordel van west-oost - strekkende dekzandruggen waarvan de vorming een aanvang nam in het Eind-Weichseliaan en die aan de oppervlakte morfologisch onderscheidbaar is. De dekzandruggen vertonen een steile zuidwaarts gerichte lijzijde en een zachte naar het noorden gerichte loefzijde. Deze dekzandgordel die zich van Gistel tot Stekene uitstrekt (De Moor, 1963), passeert op het kaartblad Lokeren over Lembeke, Oosteeklo, Ertvelde, Zelzate, Wachtebeke, Moerbeke en Stekene. De dikte wisselt van minder dan 1 m (in deflatiekommen) tot meer dan 5 m (op de ruggen). In de poldervlakte ligt het oppervlak van deze eolische sedimenten meestal lager. Ze worden bedekt door de Holocene mariene sedimenten. Op sommige plaatsen echter rijzen dekzandruggetjes vanonder de Duinkerke IIIB-afzettingen op (bijvoorbeeld tussen Boekhoute en Assenede). Ze vormen er zandige donken. Lokaal zijn deze donken doorsneden geweest door de jongere getijdegeulen (De Moor en Heyse, 1979). Deze zanden zijn ook in stroken verder geblazen over de rug van het Land van Waas, onder andere ten oosten van Stekene. Langs de zuidrand van de dekzandrug Lembeke - Stekene werd onder het dekzandfaciës een niveo-fluviaal faciës waargenomen (figuur 20: ontsluiting Rusthuis te Wachtebeke, 14-7/RUG OS1; X= ,0; Y= ,0) waarvan faciës en het voorkomen overeenkomst vertonen met die van het zand van het Sifferdok II (De Moor, 1995). Het eigenlijke dekzandfaciës staat in de literatuur bekend als de afzetting van Maldegem (De Moor en Heyse, 1972). Het grindlaagje aan de basis staat in de literatuur bekend als het grind van Middelburg (De Moor en Heyse, 1972). Correlatieve grindlaagjes worden op vele plaatsen in de aangrenzende gebieden vermeld Weichseliaan fluvioperiglaciaal lemig faciës (f) Lithologie: Leemcomplex, bestaande uit groenachtig grijs tot blauwgrijs zandleem tot leem en opgebouwd uit horizontaal verlopende banden van afwisselend zware textuur met dunne kleiige en zandige intercalaties en lichtere textuur die zandig kan worden. Dit complex is duidelijk in ontsluitingen waargenomen in de tunnelput te Zelzate (Paepe en Van Hoorne, figuur 15) en in het Sifferdok te Gent (De Moor, figuur 13). Het is ook bekend uit talrijke boringen (Gulinck, figuur 16) en boringen te Sleidinge. Globaal genomen is de onderkant zandiger en verdwijnen de zandige laminae naar boven toe. Er zijn zones waar het lemig faciës met zandige tussenlagen overgaat in een complex van overwegend zandige lagen met een gering aantal lemige tussenlagen. Die zandige zones zijn waarschijnlijk synchrone, verwilderde rivierbeddingen waarbuiten de overstromingslemen (faciës afzetting van Oostakker) gevormd werden waarmee ze vertanden. Het is evenwel niet uitgesloten dat het jongere insnijdingen zijn opgevuld met verwilderd geulzand (De Moor, figuur 13). Er zijn ook eolische zandlichamen geïntercaleerd, gevormd door windwerking in de verwilderde riviervlakten. Op verschillende niveaus komen lensvormige veenplaten voor (De Moor en Heyse, 1974). Lokaal, zoals in de ontsluiting van het Sifferdok, bestond het topgedeelte uit zwartbruine, sterk humeuze tot venige leem tot klei (De Moor, 1963). Dit complex is intens gekryoturbeerd met involuties en talrijke kleine ijswigpseudomorfen (De Moor, 1963; Tavernier en De Moor, 1974). Deze eenheid werd op dit kaartblad in ontsluiting waargenomen in het Sifferdok te Gent ( ) (figuren 13 en 15, in de tunnelput te Zelzate ( ) (figuur 17), in de zandgroeve Zegers in Nieuwdorp nabij Koewacht (figuur 19) en in de zandgroeve Blankaert te Langelede (figuur 18). Insluitsels: Schelpklepjes en fijn gruis van zoetwaterschelpjes (Anisus sp., Limnea sp., Pisidium sp.) en landslakjes (Succinea sp.), plantenmateriaal en grindelementen waaronder afgeronde veldsteenstukken wat op glacieel transport zou kunnen wijzen (De Moor, 1963). Sedimentatie-omstandigheden: Dit complex is gevormd onder fluvioperiglaciale omstandigheden. De afzetting gebeurde in ondiepe kommen van de overstromingsvlakten, in verlaten geulen gevormd door stroomverleggingen in een verwilderd geulenstelsel en ook in depressies ontstaan door thermokarstverschijnselen (De Moor, 1963). Hierbij kon ook niveo-eolisch materiaal, aangevoerd gedurende drogere en koudere periodes, door dooiwaterafspoeling ingebed raken (Heyse, 1979). Voorkomen: In vele gevallen komt dit complex voor als een of meerdere lemige tot venige tussenlagen in zandige sedimenten. Op sommige plaatsen kan de zandige boven- of onderlaag ontbreken. Globaal genomen komt deze lemige tussenlaag weinig voor ten oosten van het kanaal Gent - Terneuzen tenzij in de smalle zone Wachtebeke-Moerbeke-Sinaai. Ten westen van het kanaal werd de lemige tussenlaag niet waargenomen rond Lembeke, Ertvelde, ten westen van Boekhoute noch in de omgeving van Belzele (Evergem). Op sommige plaatsen komt het lemig complex zelfs tot nabij de oppervlakte. 28 Quartairgeologische eenheden

29 De dikte van dit lemig complex kan oplopen tot meer dan 10 m (boring 14-5/RUG-DB 1; X= 99480,0; Y= ,0; boring 14-5/RUG-DB5; X= ,0; Y= ,0 en boring 14-5/RUG-DB8; X= 99080,0; Y= ,0). Deze afzetting behoort tot de afzetting van Oostakker (Tavernier en De Moor, 1969), de afzetting van Sijsele (Tavernier en De Moor, 1974), het leem-veencomplex van Vijvekapelle (Heyse, 1979), behorende tot de afzetting van Eeklo (De Moor en Heyse, 1974). Voorheen werd deze afzetting ook nog vermeld onder de namen afzetting WII (De Moor, 1963) en Peaty loam formation (Paepe en Van Hoome, 1967) Weichseliaan fluvioperiglaciaal zandig faciës (F) Lithologie: Overwegend zandige afzettingen; sedimentaire structuren overwegend kruisgelaagd met elkaar snijdende trogvormige sets die een opeenvolging van geulinsnijding en geulopvulling vertegenwoordigen, typisch voor een verwilderd rivierstelsel. Lithologisch vertoont dit faciës plaatselijk snelle afwisselingen en combinaties van klei en leem over zand tot grindhoudend grof zand (dit laatste vooral onderaan). Er komen ook venige intercalaties of vegetatiehorizonten voor. Naast de typische verwilderde rivierzanden komen ook lokaal eolische lithosomen voor. De meeste lithosomen worden gekenmerkt door afzonderlijke niveau s met kryogene secundaire sedimentaire structuren zoals ijs- en vorstwiggen, vorstspleten, kryoturbaties, druipstaarten, ketelvormige structuren. Die zijn echter alleen waarneembaar in ontsluitingen (De Moor, 1960; De Moor, 1963; De Moor, 1965; De Moor en Heyse, 1976; Heyse, 1979). Deze eenheid werd in ontsluiting waargenomen in de uitgraving voor het Sifferdok te Gent ( ), in de groeve Zegers te Nieuwdorp (Koewacht), in de zandgroeve Blankaert te Langelede, en andere. Insluitsels: Grindelementen (silexen, kwartskorrels, zandsteenstukken), kleikeien, plantengruis, geremanieerde quartaire en tertiaire schelpen, quartaire zoetwaterschelpjes (Anisus sp., Limnea sp., Pisidium sp.) en landslakjes (Succinea sp.). Sedimentatie-omstandigheden: Het faciës is hoofdzakelijk gevormd door verwilderde rivieren die onder periglaciale omstandigheden van de laatste ijstijd (vooral Vroeg- en Midden-Weichseliaan) actief waren. In dit fluvioperiglaciair afzettingsmechanisme wisselden accumulatie van sedimenten plaatselijk en tijdelijk af met erosiefasen, dit alles resulterend in een residuele dalopvulling. Sommige niet onbelangrijke lithosomen bestaan uit congelifluctiepakketten uit niveofluviale of ook uit eolische afzettingen. De grofste sedimenten (grindlagen) bevinden zich overwegend aan de basis. Ze werden grotendeels als puinkegelsedimenten geïnterpreteerd, afgezet door de verwilderde rivieren die reeds vroeg in het Weichseliaan uitmondden in de Vlaamse Vallei nadat deze bij een eerste fase van diepe insnijding onder gedaalde zeespiegel diep in de interglaciale sedimenten en in het tertiair substraat ingesneden was (De Moor, 1974; De Moor en Tavernier, 1974). Voorkomen: De dikste pakketten fluvioperiglaciale Weichseliaansedimenten situeren zich in de opgevulde valleien van de Vlaamse Vallei. De dikte kan er oplopen tot meer dan 20 m. Buiten de opgevulde valleien is de dikte aanzienlijk minder en ontbreekt dit faciës zelfs (cuesta van het Land van Waas, deelbladen 14/4 en 14/8). Quartairgeologische eenheden 29

30 30 Quartairgeologische eenheden Fig. 11: Overzicht vann de Quartairgeologische opbouw in de ontsluiting van het Sifferdok. (De Moor, 1963, 1995)

31 Opbouw van de fluvioperiglaciale Weichseliaanafzettingen van de Vlaamse Vallei Figuur 11 geeft een synthetisch oost-west profiel van de lange en diepe ontsluiting van het Sifferdok te Gent. De onderste grove afzettingen die in dit fluvioperiglaciair Weichseliaanpakket voorkomen zijn in de literatuur gekend als afzetting van Ronsele, als afzetting van Damme (De Moor en Heyse 1974) en als afzetting van Brugge (De Moor, 1974), allen correleerbaar met de afzetting van Dendermonde (De Moor, 1974). Deze afzetting wordt beschouwd als een belangrijk puinwaaiersediment afgezet na de eerste diepe insnijdingen vroeg in het Weichseliaan, langs de randzones van de Vlaamse Vallei, vooral nabij de monding van de grotere zijrivieren (De Moor, 1974). In de ontsluiting van het Sifferdok bevatte het behalve grindelementen ook vrij veel herwerkte fossielen uit het onderliggende grove mariene Eemiaan. In de Vlaamse Vallei volgt daarboven meestal een essentieel zandig pakket dat bekend staat als de afzetting van Eeklo (De Moor en Heyse, 1974; Tavernier en De Moor, 1974). Dit complex van de afzetting van Eeklo werd het volledigst rechtstreeks waargenomen in de grote ontsluiting van het Sifferdok te Gent in de periode (De Moor, 1963). Op vele plaatsen omvat dit een onderste zandig complex de afzetting van Langerbrugge (De Moor, 1963, 1995), een middenste lemig complex, de afzetting van Oostakker (De Moor, 1963; Tavernier en De Moor, 1974) en bijna altijd volgt een bovenste zandig complex, het zand van het Sifferdok (De Moor, 1963, 1995). Dit laatste is te correleren met de zogenaamde afzetting van St.-Laureins (De Moor en Heyse, 1976). De afzetting van Langerbrugge sluit aan bij een deel van de Cross bedded sands; de afzetting van Oostakker bij dep- Peaty loam formation en het zand van het Sifferdok bij de coversands (Paepe, 1967). Aan de basis van het bovenste zandpakket (zand van het Sifferdok) komt plaatselijk een vrij belangrijk restgrind voor, het grind van het Sifferdok (De Moor, 1963). Het kan er tot 2 m dik zijn en wigt noord- en westwaarts uit. Het behoort waarschijnlijk tot een puinwaaier die zich op korte afstand van nog uitstekende substraathoogten afgezet heeft. Verder vertoont het onderste deel van dit bovenste zandig complex (zand van het Sifferdok I) een faciës dat gelijkt op dat van de afzetting van Eke die ten zuiden van Gent in de zuidelijke uitlopers van de Vlaamse Vallei aangetroffen werd (De Moor, 1970, ongepubliceerde profielopnames). Het faciës verraadt een relatief energierijke fluvioperiglaciale oorsprong. Het bovenste deel van het zand van het Sifferdok (zand van het Sifferdok II, De Moor, 1995) vertoont een meer niveo-fluviale origine en ook grote diepe ijsscheuren die volglaciale omstandigheden verraden (De Moor, 1963). Eenzelfde faciës werd ook waargenomen onder de basis van de holocene alluvia in een ontsluiting aan de Ringvaartsluis te Mariakerke (De Moor, 1961, onuitgegeven opnames) en onder de dekzanden te Wachtebeke (afzetting van Wachtebeke, De Moor en Van De Velde, 1995). Die eenheden kunnen elk tot meer dan 10 m dik zijn maar soms ook ontbreken. In de opbouw komen inderdaad talrijke sedimentaire en erosieve hiaten voor evenals synsedimentaire vertandingen van verschillende faciës (figuur 13). De verticale sequentie en de laterale aansluiting kunnen daardoor soms zeer uniform, soms zeer complex, plaatselijk volledig, plaatselijk erg gereduceerd zijn. Op basis van geo-elektrische sonderingen zijn er in de Vlaamse Vallei zones gedetecteerd waar het Weichseliaan fluvioperiglaciaal vooral uit fijne sedimenten bestaat en zones waar de opbouw vooral zandig is (De Moor, 1972; De Moor, 1995). Figuur 12 (De Moor, 1972) toont de verspreiding van de hoofdzakelijk zandige en de hoofdzakelijk lemige sequenties in de opvulling van de Vlaamse Vallei Eemiaan marien zandig faciës (E) Lithologie: Grijs, overwegend middelmatig fijn zand, met zeldzame lemige en kleiige lensjes. Het kan sterk glimmerhoudend en kalkrijk zijn. Naar onderen toe komen dikwijls grof zand en ook schelpenaccumulaties voor (boring 14-5/RUG- DB1; X= 99480,0; Y= ,0; boring 14-5/RUG-DB5; X= ,0; Y= ,0 en boring 14-5/RUG-DB8; X= 99080,0; Y= ). De basis kan veel herwerkt Tertiair materiaal bevatten (boring 14-5/RUG-DB2; X= 98950,0; Y= ,0). Insluitsels: Plantengruis, zwak humeuze bandjes, volledige exemplaren van mariene schelpen en schelpfragmenten van Macoma baltica, Spisula sp., Cerastoderma edule, Venerupis sp., Scrobicularia plana, Mactra sp., Ostrea sp., Hydrobidae, Pholas sp., Alma sp., Donax vittatus, Pecten sp., Corbicula fluminalis en andere. De meeste schelpen komen niet in levenspositie voor. Aan de basis worden talrijke herwerkte tertiaire schelpen, kwarts- en silexkeitjes, zandsteenstukjes, zelden markassietknolletjes en enkele houtrestjes aangetroffen. Sedimentatie-omstandigheden: De afzetting gebeurde onder een energierijk tot zeer energierijk marien of estuarien milieu, zowel in subtidale als in intertidale omstandigheden. De grovere zanden zijn strand- of offshore sedimenten of bevinden zich nabij riviermondingen in de kustzones (De Moor en Heyse, 1978). Laterale en verticale wisselingen van verschillende faciës sug- Quartairgeologische eenheden 31

32 grof zandig middelmatig zandig middelmatig tot fijn zandig lemig zand dikwijls met zandige bovenlaag zand lemig tot lemig dikwijls met zandige onderlaag grens van de Vlaamse vallei zuidelijke verziltingsgrens van het freatisch grondwaterreservoir Fig. 12: De Vlaamse Vallei. De dominerende lithologische samenstelling van het totale Pleistocene dek. 32 Quartairgeologische eenheden

33 gereren landwaarts en zeewaarts verschuiven van de kustlijn. Het ontbreken van fijne fracties werd toegeschreven aan intense stromingen onder estuariene omstandigheden (Heyse, 1979). Voorkomen: Deze eenheid komt algemeen verspreid voor op het westelijk deel van het kaartblad hoofdzakelijk op plaatsen waar diepere getijdegeulen in het substraat zijn uitgeschuurd. Hier worden tevens de dikste pakketten aangetroffen. Deze sedimenten reiken niet hoger dan -10 m. Waarschijnlijk is de top gedurende het Weichseliaan door opeenvolgende geulinsnijdingen geërodeerd geweest. De basis kan dieper liggen dan -20 m terwijl de dikte zelden meer dan 5 m bedraagt. Dit wijst op een sterke erosie van de mariene Eemiaanafzettingen door latere fluviatiele insnijdingen gedurende het Weichseliaan. In de literatuur staat het Eemiaan marien zandig faciës bekend als afzetting van Moerkerke en de afzetting van Kaprijke (De Moor en Heyse, 1974) of nog als assise van Oostende (Tavernier, 1954). Plaatselijk komen moeilijk te onderscheiden herwerkte mariene Eemiaanafzettingen voor (met mariene schelpen). Ze zijn dan meestal vermengd met herwerkt continentaal Eemiaan of eo-weichseliaan sedimenten, zoals veenblokken, resten van grote zoogdieren, enzovoort (De Moor, figuur 13). Dit herwerkt grof materiaal werd gerekend tot de afzetting van Dendermonde. De precieze positie van de afzetting van Dendermonde ten opzichte van het onderste deel van de zanden van Langerbrugge (figuur 14) is niet volledig duidelijk Eemiaan continentaal fijn faciës (c) Lithologie: Overwegend lemig met zandige en venige tussenlaagjes. Het lemig sediment kan zandig zijn of kan voorkomen als bruine venige leem. In beide gevallen kan het kalkvlekken en kalkconcreties bevatten (De Moor en Heyse, 1974). Het faciës komt ook voor als middelmatig fijn zand met kleikeitjes, houtstukken en lamellen, zware, humeuze klei. Zandige, soms bladerige klei komt eveneens voor. Insluitsels: Plantenresten, zoetwaterschelpjes, landslakjes, vivianietconcreties, silex- en zandsteenkeitjes, markassietstukjes. Sedimentatie-omstandigheden: Het betreft fluviatiele tot soms moerassige afzettingen gevormd door bezinking van suspensiemateriaal in brede overstromingsvlakten rond meanderende geulen (De Moor en Heyse, 1974) gedurende het Eemiaan interglaciaal. Deze ouderdom wordt gestaafd door de vertanding van dit faciës met het mariene Eemiaan faciës, door de aanwezigheid van een warme interglaciale vegetatie, zoals blijkt uit de pollenspectra (Verbruggen, 1979) en door het voorkomen onder gekryoturbeerde horizonten. De venige lagen wijzen op een tijdelijke of plaatselijke vermindering in sedimentaanvoer en op verlanding van hoefijzermeren, terwijl de zandige lagen waarschijnlijk overeenkomen met stroombedding- en oeverwalafzettingen. Voorkomen: Dit faciës is in de Vlaamse Vallei grotendeels opgeruimd door latere erosie. Op het kaartblad Lokeren werd het in geen enkele boring als herkenbaar waargenomen of beschreven. Dit faciës zou enkel waargenomen zijn in de uitgraving van het Sifferdok te Gent (De Moor, 1963). Ten westen van Bassevelde komt het continentaal Eemiaan vermoedelijk voor op basis van de beschrijving van dit faciës in een boring op het kaartblad Eeklo (zie quartairkaart Brugge, boring 13-4/RUG-DB9, X= 97800,0, Y= ,0). De dikte bedraagt minder dan 5 m. Het continentaal Eemiaan faciës is in de literatuur bekend als afzetting van Oostwinkel (De Moor en Heyse, 1974) Pre-Eemiaan faciës (X) Lithologie: Grijsgroen, glauconiethoudend, middelmatig tot grof zand. Insluitsels: Gerolde silex- en kwartskeien, gebroken silexfragmenten (kryoklasten) en sporadisch zandsteenstukken; herwerkte tertiaire schelpen (onder andere Nummulites sp., Ditrupa sp., Turritella sp., Ostrea sp.). Sedimentatie-omstandigheden: De grindhoudende pakketten kunnen beschouwd worden als resten van puinwaaiersedimenten, afgezet nabij de monding van toenmalige rivieren uit het heuvelland, of ook als restgrind afkomstig van de uitwassing van oudere sedimenten. Quartairgeologische eenheden 33

34 De zanden worden geïnterpreteerd als een energierijk fluviatiel sediment, afgezet onder fluvioperiglaciaire omstandigheden bij een lage zeespiegelstand. De waterlopen die dit materiaal aanbrachten kenden grote debietschommelingen waarbij de interfluvia snel werden afgebroken en veel tertiair materiaal vrijkwam (De Moor en Heyse, 1974). Voorkomen: Deze afzettingen kwamen voor als opvullingen van thalwegen die gedurende het Saale Glaciaal diep ingesneden werden (De Moor en Tavernier, 1974). Ze rusten meestal rechtstreeks op het tertiair substraat maar zijn min of meer volledig opgeruimd door latere erosie. Enkel in het Sifferdok werd nog een rest van deze afzetting in ontsluiting waargenomen (mondelinge mededeling De Moor, 1995). Het voorkomen van het faciës aan de westkant van het kaartblad Lokeren is louter gebaseerd op gegevens afkomstig van de randzone met de deelbladen Eeklo en Zomergem, grenzend aan het kaartblad Lokeren (zie kaartblad Brugge). De dikte bedraagt er niet meer dan 5 m. Het pré-eemiaan faces is in de literatuur beschreven als de afzetting van Zoetendale en de afzetting van Adegem (De Moor en Heyse, 1974) Diachrone hellingssedimenten (H) Over een groot gedeelte van de hellende zones in het oostelijk deel van het kaartblad komen dunne quartaire afzettingen voor die door afspoeling of door massabewegingen onder gematigde of periglaciaire omstandigheden langs zwakke hellingen verplaatst zijn of nog in verplaatsing zijn. De lithologie van deze sedimenten is meestal nauw verwant met het substraat. Lokaal kan het zelfs weinig van het tertiair substraat verschillen. Dit is vooral het geval met solifluxiepakketten die onder periglaciaire omstandigheden als onderdeel van een opdooilaag verschoven zijn en waarbij vermenging met lokale erosieresten kan opgetreden zijn Diachroon restgrind Op vele plaatsen komt aan de basis van de lokale quartaire sequentie een min of meer dunne laag van grindelementen of een vloer van verspreide grindelementen voor. Veelal bestaan ze uitsluitend uit silex en kwarts en zijn ze sterk gekryoklasteerd. Deze grindelementen zijn uitgewassen uit quartaire sedimenten of door erosie van het tertiair substraat achtergebleven. Eventueel kunnen ze door afspoeling of massabeweging van op korte afstand aangevoerd zijn. In depressies kan hun dikte wat groter worden. Dergelijke restgrinten komen we1 aan de onderkant van het quartair dek voor, maar worden toch ten onrechte basisgrind van het Quartair genoemd daar ze niet aan de eigenlijke stratigrafische basis van het Quartair gesitueerd zijn. 34 Quartairgeologische eenheden

35 3.2 Profielschetsen ontsluitingen Vlaamse Vallei Fig. 13: De Quartaire afzettingen in de ontsluiting Sifferdok te Gent (De Moor, 1963) 36 Quartairgeologische eenheden

36 Beschrijving ontsluiting Sifferdok te Gent (G. De Moor, 1963) L1 Residuair grind, bestaande uit gebroken silexkeien en silex splijtstukken. L2 Grijsgroen middelmatig zand, soms met zandsteenstukken, afgezet in planaire sets met interne diagonale gelaagdheid en met lokaal grote leembrokken aan de basis. L3 Groengrijs middelmatig fijn zand, gestratifieerd in horizontale lagen (5 à 10 cm dik), afwisselend rijk aan humeus materiaal; bovenaan overgaande tot een venige tot humeus-kleiige toplaag. Deze laag vertoont belangrijke inzakkingen en is op vele plaatsen sterk geravineerd. L4 Bleek grof zand, bevat talrijke grinddeeltjes (kwarts) en keien (silex), silexstukken en afgeronde zandsteenstukken; talrijke fossielen: mariene en estuariene mollusken (Cerastoderme edule, Corbicula fluminalis, Venerupis senescens, Scrobicularia plana en andere). Deze afzetting komt voornamelijk voor in subhorizontale dikke planaire sets met interne diagonaal-prograderende laminatie. L5 Grof zand, met talrijke grinddeeltjes (kwarts) en keien (silex), silex- en afgeronde zandsteenstukken. Bevat talrijke geremanieerde mollusken afkomstig uit de onderliggende laag. Verder ook skeletresten van vertebraten (mammoet, bos) en lokaal plantenresten waaronder ook stukken van boomstammen. Kruisgelaagd komen ook onderling ravinerende, waaiervormig uitgespreide grindmassa s voor. L6 Grijs middelmatig tot middelmatig fijn zand, soms vrij glauconiethoudend. In ontsluiting vertoont de gelaagdheid een planaire bouw van vrij dikke subhorizontale lagen die afwisselend wat grover en wat fijner tot zelfs leemhoudend zijn. Plaatselijk komen laagjes voor van zware zandleem of van kleiig zand met kleikeitjes en zandlensjes. Onderaan werden plaatselijk geremanieerde veenbrokken aangetroffen. Waarschijnlijk is de ontsluitingswand een longitudinale doorsnede doorheen een kruisgelaagd geulencomplex. L7 Leemcomplex bestaande uit subhorizontaal lopende laminae die afwisselend zwaarder (groenachtig grijs tot blauwgrijs zandleem tot leem; naar boven toe geleidelijk met plantaardig materiaal) en lichter (bleker fijn zand meestal in dunnere laminae) zijn. Syngenetische ijswiggetjes komen verspreid voor op verschillende niveau s. Onderaan is er een meer zandige overgangszone. Het bovenste gedeelte is lokaal zwartbruin, sterk humeus en soms venig en vormt een zware leem tot klei, waarin lokaal veldsteenstukken voorkomen; wijzend op glacieel transport. Diepe ijswiggen doorsnijden dit complex vanaf zijn top. Het geheel wijst op de ontwikkeling van een aggraderende overstromingsvlakte onder periglaciale omstandigheden. L8 Brede zandige zone over de gehele dikte van het leemcomplex. Vormt een grote geul die met het leemcomplex vertandt (of die het ravineert?). Die geul vertoont een geulvormig kruisgelaagde (inwendige parallelle zwak boogvormige stratificatie) opvulling met grijze middelmatige zanden die zoetwaterschelpjes en talrijke fijne humeuze lensjes bevatten. L9 Bleekgrijs middelmatig grof zand, geulvormig kruisgelaagd lokaal met een horizontale laminaire stratificatie, maar veelal met parallel S-vormig sterk hellende laminae. Dit complex bevat kleine gebroken en gerolde silexkeien, kleikeien en talrijke geremanieerde tertiaire fossielen (Cardita s en Nummulieten) en zandsteenstukjes. Het bovenste gedeelte is duidelijk gekryoturbeerd. L10 Bleekgrijze tot grijsgele, fijne, middelmatig fijne en lemige zanden, met roestige zones. Dit complex kan onderverdeeld worden in twee delen: L10a Een onderste deel, met diepe geulstructuren met interne platte lensvormige tot boogvormige laminatie. Soms komen er kleine grofzandige lensjes voor met enkele verspreide kleine grindelementen en geremanieerde tertiaire fossielen en lokaal ook lemige laagjes die zakvormige kryoturbaties vertonen. Bovenaan komen enkele eolisch gevormde zandlenzen voor met een typische wigvormige planaire gelaagdheid. Dit zand is iets minder fijn en wat meer kalkhoudend. L10b Fijne zanden in een subhorizontale dun-planaire of langgerekt-lensvormige stratificatie met een intern subhorizontale zeer dunne gelamelleerde mikrogelaagdheid. Plaatselijk komen sets voor met een zeer dunne geulvormige kruisgelaagdheid, waarschijnlijk wijzende op een tijdelijk anders georiënteerde afvloeirichting van dunne oppervlakkige afvloeigeultjes. Bevat dunne humushoudende laagjes of lensjes en bleekbruine licht kleiige lensjes. Bovenaan heeft zich een bodem ontwikkeld. Vanaf de basis hiervan zijn grote diepe (tot 2 à 3 m diepte) vorstscheuren en smalle ijswiggen merkbaar (zie ook onuitgegeven profiel J. de Heinzelin, 1993). Ze wijzen op nog volperiglaciale omstandigheden. Quartairgeologische eenheden 37

37 Stratigrafische interpretatie (G. De Moor, 1995, naar G. De Moor, 1963) LI: Basisgrind van het Quartair dek L2: Fluvioperiglaciaal Saaliaan (afzetting van Adegem) L3: Continentaal Eemiaan (afzetting van Oostwinkel) L4: Marien Eemiaan (afzetting van Moerkerke en/of Kaprijke) L5: Fluvioperiglaciaal Weichseliaan (afzetting van Dendermonde) L6: Fluvioperiglaciaal Weichseliaan (zand van Langerbrugge) L7: Fluvioperiglaciaal Weichseliaan (afzetting van Oostakker) L8: Fluvioperiglaciaal Weichseliaan (afzetting van Oostakker; faciës zand van Eke) L9: Fluvioperiglaciaal Weichseliaan (grind van Sifferdok) L1Oa: Fluvioperiglaciaal Weichseliaan (afzetting van Sifferdok I: faciës zand van Eke) L1Ob: Niveo-fluviaal Weichseliaan (afzetting van Sifferdok II of Wachtebeke) Beschrijving ontsluiting Sifferdok (R. Paepe, 1967) L1 L2 L3 L4 L5 L6 L7 L8 L9 L10 L11 L12 L13 L14 L15 L16 L17 L18 L19 L20 L21 L22 L23 L24 L25 Afwisselend grijsgroene zandige en lemige kleilagen. Venige horizont aan de top. Sterk gekryoturbeerd. Venige klei. Grind van grote silexkeien en gerolde zandsteenfragmenten. Groengrijs geulvormig-kruisgelaagd fijn zand. Bevat schelpen, kleikeien en resten van boomstronken. Grind van gerolde silex, zandsteen, kwarts en veenbrokken. Bevat marien-estuariene mollusca: Corbicula fluminalis, Tapes senescens. Groengrijs fijn zand. Donkergrijsbruin zand. Van onder naar boven: grijsbruin fijn zand met venige leemlagen; bleekgrijs glauconiethoudend zand met schelpgruis; gelaagd fijn zand met leemlaagjes. Vertoont vorstwiggen. Groen lemig fijn zand, onderaan grover, plaatselijk schelpgruis. Geelbruin matig fijn zand in brede ondiepe geulstructuren. Bruin grof zand; ribbelstructuren in geultjes. Bevat herwerkte tertiaire schelpen en kleikeien. Vertoont vorstwiggen. Donkergrijsbruin homogeen zandleem. Bevat plantengruis. Vertoont solifluxiestructuren. Wit matig grof zand. Geelbruin homogeen lemig zand. Witgrijs zand met schelpjes. Snelle afwisseling van bleek zand (met schelpjes), bevat donkergrijze leemlaagjes. Grindlaag bestaande uit kleine silexfragmenten die windwerking vertonen. Bruin lemig zand, kruisgelaagd. Plastische klei met druipstaartstructuren. Snelle afwisseling van bleke zandige en donkere kleiige leemlagen. Vertoont kleine vorstwiggen. Grijs lemig zand, alternerend met meer lemige lagen. Diepe vorstwiggen. Geel matig fijn zand, kruisgelaagd. Bleekgrijze zware klei. Geel matig fijn zand met roestconcreties. Donkergrijsbruin humeus lemig zand met roestconcreties. Stratigrafische interpretatie (naar R. Paepe, 1967) L1-L6 Eemiaan Interglaciaal ( peat and gravels ) L7-L8 Weichseliaan Glaciaal: Pleniglacial A ( peaty loam formations ) L9-L12 Weichseliaan Glaciaal: Pleniglacial B ( cross bedded sands ) L13-L21 Weichseliaan Glaciaal: Pleniglacial B ( coversands 1 ) L22 Weichseliaan Glaciaal: Pleniglacial B ( coversands 2 ) L23-L25 Weichseliaan Glaciaal: Late Glacial ( late coversands ) 38 Quartairgeologische eenheden

38 Fig. 16: Geologische doorsnede Evergem (Langerbrugge - Zelzate) (M. Gullinck, 1956) Quartairgeologische eenheden 39

39 40 Quartairgeologische eenheden Fig. 17: De Quartaire afzetting in de ontsluiting Tunnelput te Zelzate (Paepe, 1967)

40 Beschrijving ontsluiting Tunnelput te Zelzate (D. Van De Velde, naar R. Paepe, 1967) L1 L2 L3 L4 L5 L6 L7 L8 L9 L10 L11 L12 L13 L14 L15 L16 L17 L18 L19 L20 L21 L22 Zeer grof zand met grote silexblokken (20 cm), kleikeien en fossielen (Corbicula fluminalis, Tapes senescens var. eemiensis, Cerastoderme edule). Aan de top komt er een humeuze horizont voor met ondiepe insnijdingen gevuld met veen. Afwisseling van grijs fijn zand en bruingrijze kleilagen, met geremanieerd tertiair schelpgruis en zeldzame silex. In het middengedeelte komen er kleikeien en -brokken voor. Insnijding opgevuld met grof zand en grind, venige lenzen en schelpgruis. Complex van bleekbruin kleiig leem en roodbruine klei, rustend op groengrijs glauconiethoudend lemig zand; bevat veel schelpgruis. Bruingrijs kleiig leem met dunne bleekzandige lenzen. Donkergrijsbruin kleiig leem, met blauwe, zware kleilenzen; kalkconcreties en landmollusken (Papilla muscorum, Succinea sp.). Op andere plaatsen wordt deze laag zandig met schelpen. De basis en de top zijn lokaal gekryoturbeerd. Groengrijs zandig leem of kleiig leem; horizontaal gestratifieerd. Bevat lokaal silexsplijtstukken. Aan de top komt er een grijsbruine homogene lemige klei voor (bodemhorizont?) met talrijke schelpen. Lokaal is deze laag venig. Snel alternerende lagen van zand en leem. Lokaal vertrekken er vanuit de top grote vorstwiggen. Donkergroengrijs kleiige leem met talrijke schelpen. Groengrijs leem met tussenlaagjes gekryoturbeerd bleek zand; bevat sporadisch schelpen. Aan de top komt donkergrijsbruine, ietwat humeuze zware leem voor (bodemhorizont?). Roodbruin leem met vegetatieresten; sterk gekryoturbeerd. Bevat een verstoorde veenlaag. Er komt eveneens grijs leem met bleke zandige tussenlagen voor die onregelmatige involuties vertonen. Parallelle bruingrijze zandige en lemige lagen, vertonen een onregelmatig golvend verloop; bevatten schelpgruis. De basis vormt uitstulpingen in de onderliggende laag. Complex van laagjes fijn lemig zand, witgrijs zand, donkerbruin zand, zandleem met kleiige lenzen en schelpgruis, geelgrijs kruisgelaagd zand, wit lemig zand met kleibrokken, bruingeel zand met donkere banden, kruisgelaagd grof zand met schelpgruis en bruine kleiige banden met vegetatieresten. Duidelijk contactvlak bedekt met grindlaag aan de top van zware kleilaag. Zwak waarneembare fijne vorstwiggen. Complex van verschillende zandlagen: grijsbruin zand, horizontaal gestratifieerd met lemige banden, bruin humeus tamelijk homogeen zand en zand met fijne venige banden. Geelbruin lemig zand, met talrijke geïntercaleerde horizontale lemige lagen. Naar de basis toe komen er grijze kleiige banden voor. De banden zijn discontinu gekryoturbeerd, waarbij de kleiige lagen soms tussen de zandige lagen uitgesmeerd voorkomen. Venige lagen, met horizontaal geïntercaleerde zandlaagjes. Op sommige plaatsen volgen deze lagen elkaar zeer vlug op, elders vormen ze duidelijk gescheiden veenlaagjes. Wit fijn zand met een onregelmatige alternatie van zuiver zand en meer leemhoudende lagen. Er komen vegetatie- en Fe/Mn stippels in voor. Plaatselijk bevinden er zich aan de basis subhorizontale dunne zandlagen met kruisgelaagdheid. Witgrijs zand met plantenresten. Aan de top komt er een donkerbruine humeuze laag voor met fijne vorstwiggetjes. Bruingeel homogeen zand met wortelresten; onderaan horizontaal gelaagd. Donkerbruin humeus zand met plantenreten en met onregelmatige bruine bandjes aan de basis (podzol B-horizont). Antropogene, donkergrijze bodem. Quartairgeologische eenheden 41

41 Herziene stratigrafische interpretatie (D. Van De Velde, 1995) L1-L2 Marien Eemiaan (afzetting van Moerkerke - Kaprijke). L3-L4 Fluvioperiglaciaal Weichseliaan met herwerkte elementen uit het marien Eemiaan en uit het continentaal Eemiaan (afzetting van Dendermonde / zand van Langerbrugge). L5-L11 Fluvioperiglaciaal Weichseliaan (afzetting van Oostakker). L12 Fluvioperiglaciaal Weichseliaan (grind van Sifferdok) (afzetting van Sint-Laureins). L13-L15 Fluvioperiglaciaal Weichseliaan (zand van Sifferdok I). L16-L19 Fluvioperiglaciaal Weichseliaan (zand van Sifferdok II of Wachtebeke). L20-L22 Weichseliaan dekzand (afzetting van Maldegem). Originele stratigrafische interpretatie (R. Paepe, 1965) L1-L3 L4 Reddish soils. L5-L7 Loams and coarse sands. L8-L10 Peaty loam formation. L11 Paudorf interstadial (28200 BP). L12 Cross bedded sands. L13-L16 Coversands. L17 Bølling (12300 BP). L18-L22 Late coversands. Beschrijving ontsluiting Blankaert te Langelede (De Moor en I. Heyse, 1976) L1 Overwegend lemig zand, met begroeiingshorizonten en sterk gekryoturbeerd. L2 Zandige laag met dunne leemlaminae, kruisgelaagd gelaagd als subhorizontale planaire sets en ondiepe geulen. Bevat talrijke kryoturbaties (niveau s met vorstwiggen en involuties). De toplaag is scherp afgeërodeerd. L3 Kruisgelaagd geulvormig complex. Elke geulopvulling bestaat uit een verticale opeenvolging van tabulaire eenheden die telkens twee faciës omvatten. Deze vertanden lateraal in het onderste gedeelte. Het onderste faciës bestaat uit zuiver zand met smalle vorstwiggen; het bovenste bestaat uit subhorizontaal fijn-gelamineerd leem. Aan de zuidkant komen veenlaagjes als topveenlaag voor, postgenetisch gekryoturbeerd. L4 Parallel schuin gelaagd fijn zand; bevat verschillende niveau s met smalle ondiepe vorstwiggetjes. Stratigrafische interpretatie (G. De Moor en D. Van De Velde, 1995) L1 Fluvioperiglaciaal Weichseliaan (afzetting van Oostakker). L2 Fluvioperiglaciaal Weichseliaan (afzetting van Sifferdok I). L3 Weichseliaan niveo-fluviaal (afzetting van Sifferdok II). L4 Weichseliaan dekzand (afzetting van Maldegem). 42 Quartairgeologische eenheden

42 Fig. 18: Weichseliaan fluvioperiglaciaal en dekzandfacies in de ontsluiting Blankaert te Langelede (De Moor en Heyse, 1976) Quartairgeologische eenheden 43

43 Fig. 19: Weichseliaan fluvioperiglaciaal en dekzandfacies in de ontsluiting Zegers te Nieuwdorp (Stekene) (Heuse, 1979) 44 Quartairgeologische eenheden

44 Beschrijving ontsluiting Zegers te Nieuwdorp - Stekenen (I. Heyse, 1979) L1 L2 L3 L4 L5 L6 L7 L8 L9 L10 L11-L13 Plastische donkergrijze zware klei, met een erosief topvlak (geulvormige insnijdingen). Grijsgroen glauconiethoudend grof zand, met verspreide grindelementen (silex, kwarts, schelpgruis, kalkzandsteen en haaientanden). Plaatselijk afgedekt door zware klei. Grindrijk grof zand; bevat silexkeien en -stukken, kleikeien, kwartskeitjes, gerolde septariaknollen, zandsteenstukken, veenkeien, houtstukken, geremanieerde tertiaire haaientanden, schelpstukken,... Grof, middelmatig en fijn zand, met sporadisch grind; geulvormige kruisgelaagdheid. Er komen kryoturbate storingen in voor. Middelmatig fijn zand, soms met grofzandige laminae en zeldzame leembandjes, afgezet in een superpositie van planaire sets en geulen; grindelementen aan de basis van de geulen. Syngenetische vorstwiggen en mikroinvoluties. Alternerende laminae middelmatig fijn en middelmatig zand en donkerbruin humeus, licht zandleem met tussenliggende begroeiingshorizontjes. De laminae zijn onafhankelijk van elkaar gekryoturbeerd. Wit middelmatig tot middelmatig fijn kwartszand. De basis is soms grofzandig en vormt trogvormige geulen. Op verschillende niveau s komen afgeërodeerde syngenetische vorstwiggen voor. Subhorizontale laminatie van wit tot bleekgeel fijn zand, met intercalatie van humeuze en venige laminae. Middenin komt donkerbruin compact veen voor. Beige kalkloos middelmatig fijn zand met vorstspleten en vorstwiggen. Donkerbruin veen tot zandig veen met een scherpe basisgrens die een paleoreliëf van ruggen en depressies fossiliseert. Soms kryoturbaties in de depressies. Middelmatig fijn tot fijn zand met aan de basis lensvormige sets met steilstaande lamellatie (L13). De toplaag is antropogeen gehomogeniseerd. Naar onderen toe komt een fijn zandlaagje (L11) voor met plaatselijk (SE-zijde) aan de top zwartbruin kleiig en lemig veen (L12). Stratigrafische interpretatie (De Moor en Van De Velde) L1 Tertiair substraat. L2-L4 Fluvioperiglaciaal Weichseliaan (afzetting van Eke). L5-L6 Fluvioperiglaciaal Weichseliaan (afzetting van Oostakker). L8-L12 Fluvioperiglaciaal Weichseliaan (afzetting van Sifferdok I). L13 Weichseliaan dekzand (afzetting van Maldegem). Quartairgeologische eenheden 45

45 Fig. 20: Weichseliaan niveo-fluviaal facies in de ontsluiting van het rusthuis te Wachtebeke (D. Van De Velde en G. De Moor, 1995) 46 Quartairgeologische eenheden

46 Beschrijving ontsluiting Rusthuis te Wachtebeke (D. Van De Velde en G. De Moor, 1995) Oost-west profiel L1 L2 L3 L4 L5 L6 L7 L8 Grijs fijn zand met dunne leemlaagjes, kruisgelaagd. Horizontale laagjes overwegend fijn zand afwisselend met fijne, lemige laagjes. Afwisseling van dunne parallelle laminae, fijn zand en lemige laminae. Grijs lemig fijn zand, subhorizontaal fijn gelaagd. Overwegend bruingrijze leemlaagjes afwisselend met laagjes fijn zand in parallelle subhorizontale gelaagdheid. Beigegrijs fijn zand in subhorizontale parallelle laagjes, afwisselend met lemige laagjes. Bruinbeige lemige laagjes, afwisselend met laagjes beige fijn zand, zwarte vegetatiestippels. Afwisselend parallelle laagjes geelbeige matig fijn zand en fijn zand. Naar onderen toe komen meerdere donkergrijze lemige laagjes voor. Bovenaan is er een bodem ontwikkeld die antropogeen verstoord is. Noord-zuid profiel L1 L2 L3 L4 L5 L6 Donkergrijs fijn zand, afwisselend met lemige laagjes in duidelijke kruisgelaagdheid. Grijs fijn zand met dunne donkergrijze leemlaagjes. Bovenaan komt er een zeer dun, grijs kleilaagje voor met wat vegetatieresten. Het contact is erosief. Donkergrijze lemige laag, horizontaal parallel gelaagd. Lichtgrijs, fijn zand met donkergrijze, lemige laagjes. Afwisseling van dunne, donkerbruine, lemige laagjes en van dikkere laagjes geelbeige fijn zand; zwarte vegetatiestippels. Afwisseling van parallelle laagjes geelbeige, fijn zand en van matig fijn zand. Naar onderen toe komen er meer donkere, dunne lemige laagjes voor. Bovenaan is er een bodem ontwikkeld die antropogeen verstoord is. Interpretatie (D. Van De Velde en G. De Moor, 1995) Oost-west profiel L1 Fluvioperiglaciaal Weichseliaan (afzetting van Eeklo). L2-L8 Niveo-fluviaal Weichseliaan zand (zand van Wachtebeke). Noord-zuid profiel L1 Fluvioperiglaciaal Weichseliaan (afzetting van Eeklo). L2-L6 Niveo-fluviaal Weichseliaan zand (zand van Wachtebeke). Quartairgeologische eenheden 47

47 4 METHODIEK VAN DE KAARTVOORSTELLING 4.1 Opbouw van de kaartlegende Lithofaciessymbolen Elk lithofacies (lithotype) is voorgesteld door een afzonderlijk symbool dat tegelijk de lithologie en de stratigrafische positie weergeeft en eventueel ook aanduidingen over de sedimentgenese verschaft. Meer bepaald is een onderscheid gemaakt tussen fijne (kleiig, silteus, lemig) of grovere (zand) facies. Voor fijne varianten is een minuscuul gebruikt, voor grovere een majuscuul. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de kaartsymbolen voor de diverse facies in hun stratigrafische context: Holoceen marien Holoceen perimarien Holoceen continentaal m kleiig faciës p kleiig facies k kleiig faciës M zandig faciës K zandig faciës v venig faciës Tardiglaciaal - Holoceen complex o organisch-klastisch complex varianten: zandige rivierafzettingen venige afzettingen kleiige plassedimenten ô mergelcomplex õ stuifzanden D F f N Weichseliaan continentaal eolisch dekzandfaciës zandig fluvioperiglaciaal faciës lemig fluvioperiglaciaal faciës niveo-eolisch, fluviaal zandig faciës Eemiaan marien Eemiaan continentaal e fijn faciës c fijn faciës E zandig faciës Pré-Eemiaan continentaal X fluvioperiglaciale zanden H Jong-quartaire zandige hellingsafzettingen $ Tertiair substraat Lithosequentiesymbolen Elke lithosequentie bestaat uit een verticale successie van verschillende lithosomen, elk met eigen lithotype. Elke lithosequentie behorend tot eenzelfde stratigrafische eenheid kan aangeduid worden door de opeenvolging van de faciessymbolen van de samenstellende lithosomen. Zo stelt DFf een Weichseliaansequentie voor bestaande uit een opeenvolging van dekzand, van fluvioperiglaciale zanden en van fluvioperiglaciale overstromingslemen. Deze voorstellingswijze kan evenwel tot lange formules leiden. Daarom is de mogelijkheid ingevoerd om een lithosequentie ook weer te geven door het symbool van het bovenste lithosoom. Daaraan wordt dan in subscript een getal toegevoegd dat aangeeft hoeveel andere lithosomen naar onder toe in deze sequentie voorkomen. Vermits de lithosomen in lithologie afwisselen volgt automatisch welke de lithologie van de onderliggende lithosomen uit deze sequentie is. Zo betekent m1 een holocene mariene sequentie bestaande uit een bovenste kleilaag rustend op een holocene mariene zandlaag. Genetisch gezien kan dit een verlandingsdek boven een getijdegeulopvulling zijn. Methodiek 49

48 Het voorkomen van een organogeen lithosoom in een lithosequentie kan onderlijnd worden door het symbool voor het organogeen sediment te gebruiken voorafgegaan door een aanduiding in superscript voor het facies van de bovenliggende laag of gevolgd door een aanduiding in superscript voor het facies van de onderliggende laag. Als symbool worden hier kaptekens gebruikt (') voor kleiig of lemig, ('') voor zandig. Zo betekent het kaartsymbool ''v een lithosequentie bestaande uit een veenlaag onder een zandige deklaag. Het kaartsymbool 'vf' betekent een holocene continentale lithosequentie bestaande uit een veenlaag bedekt door een kleiige deklaag maar rustend op een zandige onderlaag. Genetisch kan dit een veenlaag in een holocene dalopvulling zijn die bovenaan uit alluviale klei bestaat. Deze werkwijze laat toe het voorkomen van een dunne laag waarvan het vermelden van belang is, uitdrukkelijk te onderlijnen. Ze laat ook toe het aantal symbolen in een lithosequentiecode of lithoprofieltypecode van een minder opvallende laag gevoelig te reduceren en de aandacht te vestigen op de meer belangrijke componenten van een sequentie. Een snelle alternatie van dunne laagjes met verschillende lithologie wordt aangeduid met het symbool voor het lithologisch dominerend hoofdkenmerk geplaatst tussen haakjes. Zo geeft het symbool (e) een Eemiaan mariene klei weer die een snelle afwisseling van zandlaagjes bevat; (E) is dan een Eemiaan zand met dunne kleiige intercalaties. Genetisch zou (e) een schorresediment kunnen vertegenwoordigen. De kaartsymbolen voor de lithosequenties die op het kaartblad Lokeren voorkomen Holoceen marien Holoceen continentaal m kleiige sequentie of lithosoom k kleiige sequentie of lithosoom m1 sequentie van klei op zand K zandige sequentie of lithosoom M zandige sequentie v venige sequentie of lithosoom v' venige laag op klei 'v kleiige laag op veen p Holoceen perimarien kleiige sequentie of lithosoom o ô õ Tardiglaciaal-holoceen complex organisch-klastisch complex organisch-klastisch complex met mergel stuifzanden D 'D F 'F f Weichseliaan continentaal eolisch dekzand eolisch stuifzand op eolisch dekzand zandig fluvioperiglaciaal lithosoom eolisch stuifzand op zandig fluvioperiglaciaal lithosoom lemig fluvioperiglaciaal lithosoom E Eemiaan marien zandig lithosoom X Pré-Eemiaan zandig fluvioperiglaciaal lithosoom H Diachroon hellingssediment zandig facies 50 Methodiek

49 4.1.3 Lithoprofieltypesymbolen Lithoprofieltypes geven de verticale successie weer van de verschillende lithosequenties die op een welbepaalde plaats voorkomen. Elk lithoprofieltype wordt aangeduid door de combinatie van de symbolen van de opeenvolgende lithosequenties in het lithoprofiel. De symboolpositie geeft de plaats van de lithosequentie of van het desbetreffende lithosoom in de verticale opeenvolging weer. Zo geeft het symbool mdfe een lithoprofieltype weer waarin mariene holocene klei, Weichseliaandekzand, fluvioperiglaciale Weicheliaanzanden en mariene Eemiaanzanden naar onder toe elkaar opvolgen. Het symbool 'V''Fe stelt een lithoprofiel voor waarin holocene continentale klei, holoceen continentaal veen, holoceen continentaal zand, Weichseliaan periglaciale zanden en mariene Eemiaanklei elkaar opvolgen. Figuur 21 geeft voorbeelden van enkele lithoprofieldiagrammen met het desbetreffende lithoprofieltypesymbool Figuren 22 en 23 geven voorbeelden van quartairgeologische doorsneden met de voorstelling van de voorkomende quartairgeologische opbouw. Tevens is aangeduid welke de gebruikte lithoprofieltypesymbolen zijn waarmee de desbetreffende gebieden op de kaart zullen aangeduid worden. Fig. 21: Voorbeeld van enkele lithoprofieltypediagrammen Methodiek 51

50 52 Methodiek Fig. 22: Doorsnede doorheen de quartaire opvulling van de Vlaamse Vallei. (lokalisatie van het profiel en situering van de meest nabijgelegen boringen op figuur 24) (M. Gullinck)

51 Fig. 23: Doorsnede doorheen de quartaire opvulling van de Vlaamse Vallei. (lokalisatie van het profiel en situering van de meest nabijgelegen boringen op figuur 24) Methodiek 53

52 4.2 Kaartvoorstelling van de lithoprofieltypes Fundamentele voorstellingswijze Kaartvlakken zijn door grenslijnen afgebakende gedeelten van de kaart. In dit geval stellen de kaartvlakken gebieden voor waarbinnen eenzelfde lithoprofieltype voorkomt. Het voorgestelde attribuut, de quartairgeologische opbouw, is niet numerisch. Hierdoor is de begrenzing van de kaartvlakken gebeurd door een proces van kwalitatieve clustering en niet van mathematische interpolatie. De identiteit van het kaartvlak wordt aangeduid door het lithoprofieltypesymbool dat op het kaartvlak aangebracht wordt Ordening van de kaartvlakken De lithoprofieltypes zijn zeer talrijk en kunnen op grond van sommige criteria gegroepeerd en hiërarchisch geordend worden in hoofdgroepen, groepen, subgroepen, leden en subleden (zie verder) Kaartvlakken van eerste orde De kaartvlakken voor de hoogste lithoprofieltype-ordes (zoals hoofdgroepen en groepen) zijn kaartvlakken van eerste orde. Ze worden weergegeven door kleuren en zijn door dikkere grenslijnen afgezet. Door de grote flexibiliteit in het definiëren van de ordes kan de hiërarchische positie gemakkelijk gewijzigd worden. Om de kaart aan te passen volstaat het de data in te voeren in een modem database- of GIS-bestand dat keuzemogelijkheden toelaat. Deze werkwijze laat toe met eenzelfde databestand cartografische informatie te bekomen aangepast aan de directe vraagstellingen van verschillende types van gebruikers. Zo zal voor waterwinningsdoeleinden de lithologie van de diepere lithosomen vooral van belang zijn; voor terreintoegangkelijkheidsevaluatie ten behoeve van wegenbouw, landbouw, militaire doeleinden, enzovoort zal een meer gedetailleerde voorstelling van de lithologische informatie van het bovenste deel van een groep min of meer gelijke lithoprofieltypes belangrijk zijn Kaartvlakken van tweede orde Binnen de kaartvlakken van eerste orde kunnen min of meer talrijke plaatsen voorkomen waar de opbouw varianten vertoont tegenover het lithoprofieltype in dit kaartvlak van eerste orde. Dit kan het gevolg zijn van laterale facieswisselingen. Wegens het grote aantal lithoprofieltypes van lagere orde is het praktisch niet mogelijk die allen met afzonderlijke kleurcodes voor te stellen. Om geen informatie cartografisch te laten verloren gaan werden kaartvlakken van eerste orde verder opgesplitst in kaartvlakken van lagere orde. Hiertoe worden bijkomende grenslijnen (gestippeld) ingevoerd binnen de kaartvlakken van eerste orde. Kaartvlakken van tweede orde stellen onderdelen van gebieden van eerste orde voor waarbinnen specifieke varianten in opbouw van het hoofdtype voorkomen die echter onvoldoende belangrijk geacht worden om het desbetreffende lithoprofieltype door een aparte kleurcode voor te stellen. Kaartvlakken van lagere orde krijgen geen andere kleurcode toegewezen, maar wel wordt de identiteit van elk kaartvlak van lagere orde aangegeven door opdruk van het profieltypesymbool voor het desbetreffende lithoprofieltype, eventueel onderlijnd door een opdruk van arceringen Onvolledige boorprofielen Een groot aantal waarnemingspunten geven slechts informatie over een bovenste deel van de volledige quartaire sequentie ter plaatse. Hun lithoprofieltypesymbolen op de kaart aanbrengen zou ten onrechte suggereren dat de opbouw van het totale quartaire dek weergegeven wordt. Zo geeft het symbool DF aan dat er een successie van Weichseliaan dekzanden op Weichseliaan fluvioperiglaciale zanden voorkomt. Indien op die plaats de beschikbare informatie op het gehele quartaire dek slaat is de kaartvoorstelling juist, indien echter de gebruikte boring slechts in het bovenste gedeelte van het aanwezige quartair doorgedrongen is, is de kaartvoorstelling misleidend, aangezien naar onder toe ook bijvoorbeeld marien Eemiaan zand met een grotere dikte zou kunnen voorkomen en dit niet aangegeven staat. Om hieraan tegemoet te komen zijn de kaartvlakken van eerste orde in een eerste fase uitsluitend afgelijnd op basis van boringen die in ieder gebruikt punt wel de volledige dikte van het lokale quartaire dek doorgesneden hebben zodat daar een lithoprofielsymbool gebruikt is dat het volledige quartaire dek weergeeft. Om bovenvermelde redenen (zoals extrapolatie vanuit zones met voldoende diepe boringen naar gebieden waar alleen onvoldoende diepe boringen voorkomen) zullen niet alle profieltypes als kaartvlakken op de kaart vermeld staan. Zo zal een onvoldoende diepe boring die alleen een onvolledig DF profieltype aangeeft, maar zich bevindt in een zone waar omgevende boringen dieper in de quartaire sedimenten doordringen, of deze volledig doorboren en waar een 54 Methodiek

53 DFEX profieltype voorkomt, niet afzonderlijk opgegeven worden indien uit de omliggende boringen voldoende blijkt dat de diepere opbouw als EX mag verwacht worden. Het is vanzelfsprekend dat de nauwkeurigheid van de kaartvlakken dan een min of meer hypothetisch karakter verkrijgt dat onder andere afhangt van de dichtheid van het waarnemingsnet met voldoende diepe boringen. In dergelijke gevallen wordt immers een analoge bouw van het onderste gedeelte van de opbouw over het gehele kaartvlak verondersteld. Het is duidelijk dat men hierbij riskeert een informatiedominante in te voeren die geaxeerd is op de diepere lagen. 4.3 Overzicht van de kaartsymbolen voor de lithoprofieltypes Hieronder volgt een overzicht van de verschillende lithoprofieltypesymbolen voorkomend op het kaartblad Lokeren. Ze zijn reeds geordend volgens een aantal criteria. In de voorgestelde ordening vormt de chronostratigrafische positie het hoofdcriterium. Het is evenwel mogelijk dit te wijzigen. Deze procedure moet toelaten in het geval van werken met een gebruiksvriendelijk GIS-systeem de kaartoutput onmiddellijk aan de behoeften en vragen van de gebruiker aan te passen door de orde van de lithoprofieltypes te wijzigen. De tabel geeft de daarbij gebruikte afkortingen weer: Mar. marien Hol. holoceen Con. continentaal Wei. Weichseliaan Org. organogeen Eem. Eemiaan Kla. klastisch Tard. Tardiglaciaal Compl. complex ORDE 1: HOLOCEEN ONTSLOTEN Hoofdgroep 1.1 Holoceen op Weichseliaan Groep Marien Klastisch Holoceen op Klastisch Weichseliaan Subgroep zonder tussenlaag Subgroep met holocene veenintercallatie met dekzand geen dekzand met dekzand geen dekzand mdf mf mdf2 mf2 mvdf2 mvf2 m1df m1f m1df2 m1f2 MDF MF MDF2 MF2 M1vDF2 Groep Continentaal Holoceen op KIastisch Weichseliaan Subgroep klastisch Holoceen geen dekzand kf kf2 KF KF2 Groep pf Subgroep venig Holoceen geen dekzand 'vf Perimarien Holoceen op KIastisch Weichseliaan Methodiek 55

54 Hoofdgroep 1.2 Holoceen op Weichseliaan op Eemiaan Groep Marien Klastisch Holoceen op Klastisch Weichseliaan op Marien Eemiaan Subgroep zonder holocene veenintercallatie Subgroep met holocene veenintercallatie met dekzand geen dekzand met dekzand mdfe mfe mdf2e mf2e mvdf2e m1dfe m1df2e MDFE MDF2E Groep Continentaal Klastisch Holoceen op KIastisch Weichseliaan op Marien Eemiaan Marien Klastisch Eemiaan met dekzand kdfe kdfel KDFE KDF2E geen dekzand kfe kf2e KFE KF2E Groep met dekzand vfe 'vfe vf2e 'vf2e v'f2e Continentaal Organogeen Holoceen op Klastisch Weichseliaan op Marien Eemiaan Hoofdgroep 1.3 Holoceen op Weichseliaan op Eemiaan op Pré-Eemiaan Groep Continentaal Klastisch Holoceen op Klastisch Weichseliaan op Marien Eemiaan op Pré-Eemiaan geen dekzand kf2ex Hoofdgroep 1.4 Holoceen op Weichseliaan op Pré-Eemiaan Groep Continentaal Klastisch Holoceen op Klastisch Weichseliaan op Pré-Eemiaan Klastisch Holoceen kf2x Venig Holoceen v'f2x 56 Methodiek

55 ORDE 2 TARDEGLACIAAL - HOLOCEEN COMLEX ONTSLOTEN Hoofdgroep 2.1 Tardiglaciaal Holoceen Complex op Continentaal Weichseliaan of of2 met mergel ôf öf2 Hoofdgroep 2.2 Tardiglaciaal Holoceen Complex op Continentaal Weichseliaan op Marien Eemiaan ofe of2e met mergel ôfe öf2e Hoofdgroep 2.3 Tardiglaciaal Holoceen Complex op Continentaal Weichseliaan op Marien Eemiaan op Pré Eemiaan of2ex of2ex Hoofdgroep 2.4 Tardiglaciaal Holoceen Complex op Continentaal Weichseliaan op Pré Eemiaan of2x of2x Methodiek 57

56 ORDE 3 WEICHSELIAAN ONTSLOTEN Hoofdgroep 3.1 Weichseliaan op Eemiaan Groep Klastisch Weichseliaan op Marien Eemiaan met dekzand DFE 'DFE DF2E 'DF2E geen dekzand FE 'FE F2E Groep met dekzand DF2Ec Klastisch Weichseliaan op Marien Eemiaan op Continentaal Eemiaan Hoofdgroep 3.2 Weichseliaan op Eemiaan op Pré-Eemiaan Groep Klastisch Weichseliaan op Marien Eemiaan op Pré-Eemiaan met dekzand DFEX 'DFEX DF2EX 'DF2EX geen dekzand F2EX Groep met dekzand DF2EcX Klastisch Weichseliaan op Marien Eemiaan op Continentaal Eemiaan op Pré-Eemiaan Hoofdgroep 3.3 Weichseliaan op Pré-Eemiaan geen dekzand F2X Hoofdgroep 3.4 Weichseliaan op Tertiair met dekzand geen dekzand DF$ F$ 'DF$ 'F$ DF2$ F2$ 'DF2$ ORDE 4 Hoofdgroep 4.1 Diachrone zandige hellingssedimenten H 'H 58 Methodiek

57 5. CARTOGRAFIE 5.1 Lokalisatiekaart van de waarnemingspunten De verspreiding van de waarnemingspunten over het kaartblad Lokeren is zeer onregelmatig (figuur 24). De nauwkeurigheid en de betrouwbaarheid van de boor- en ontsluitingsgegevens over de quartairgeologische gesteldheid zijn niet overal dezelfde. Veruit de meeste waarnemingen zijn gesitueerd rond de Gentse kanaalzone op de deelbladen Evergem (14/5), Lochristi (14/6) en Zelzate (14/2). Buiten deze zone neemt het aantal waarnemingen drastisch af. Op het deelblad Lochristi (14/6) zijn er veel waarnemingen waaronder veel grondmechanische sonderingen, die de basis van het quartair dek bereiken. Op de deelbladen Stekene (14/4) en Lokeren (14/8) komen de waarnemingen matig dicht verspreid voor. De karteerbaarheid van de quartaire lagen neemt er toe waar het quartair dek minder dik wordt. Ook de deelbladen Zelzate (14/2) en Zeveneken (14/7) vertonen een matig dicht net van waarnemingspunten. Op het kaartblad Zelzate liggen ze vooral langsheen de Gentse kanaalzone. In het Scheldepolderlandschap komen daar wel veel ondiepe boringen voor. Anderzijds zijn ook veel ondiepe boringen voorhanden in een deel van de Moervaartdepressie waar in het laatste decennium relatief veel thesisonderzoek gebeurde. De meeste van die boringen bereiken de basis van het quartair dek niet en reiken niet diep onder het maaiveld. Het geringste aantal boringen komt voor op de deelbladen Langelede (14/3) en Basssevelde (14/1). De meeste boringen bereiken er de basis van het quartair dek niet. Op het deelblad Bassevelde bereiken slechts 34 van de 247 boringen de basis van het quartair dek. In 1995 waren per deelblad volgende gegevens beschikbaar: kaartblad Aantal gegevens Gemiddelde dichtheid (aantal gegevens/km 2) Bassevelde 14/ ,1 Zelzate 14/ ,2 Langelede 14/ ,5 Stekene 14/ ,0 Evergem 14/ ,9 Lochristi 14/ ,8 Zeveneken 14/ ,5 Lokeren 14/ ,3 Tabel 2: Gegevens per deelkaart Cartografie 59

58 218 Nederland ontsluiting Zegers ontsluiting Zelzate ontsluiting Blankaert Langelede ontsluiting rushuis Wachtebeke 2 ontsluiting Sifferdok profiel 130 boring 0 5 km Fig. 24: Lokalisatie van alle boor- en ontsluitingsgegevens en lokalisatie van de profielen. 60 Cartografie

59 218 Nederland ontsluiting Zegers ontsluiting Zelzate ontsluiting Sifferdok profiel 130 boring 0 5 km Fig. 25: Lokalisatie van alle boor- en ontsluitingsgegevens die het tertiair substraat bereiken en lokalisatie van de profielen. Cartografie 61

60 218 Nederland 208 ontsluiting Blankaert Langelede 1 ontsluiting rusthuis Wachtebeke profiel 130 boring 0 5 km Fig. 26: Lokalisatie van alle boor- en ontsluitingsgegevens die het tertiair substraat niet bereiken en lokalisatie van de profielen. 62 Cartografie

61 5.2 Verwerking van de gegevens tot kaarten Algemene procedure en kwaliteitscontrole Na het invoeren van alle gegevens in het bestand in het FoxPro for Windows- programma (versie 2.5b), werden de lokalisatie en de lithologische opbouw in elk waarnemingspunt opnieuw opgeroepen vanuit de gegevensbank en vergeleken met de gegevens van het oorspronkelijk dossier. Op deze manier werden de ingevoerde gegevens gecontroleerd en indien nodig verbeterd. De x- en y-coördinaten van alle waarnemingspunten op kaart (1/25.000) werden vergeleken met de respectievelijke ligging op de oorspronkelijke kaart. De hoogteligging (z-coördinaat) van elk waarnemingspunt, zoals vermeld in het dossier, werd vergeleken met de hoogteligging op recente topografische kaarten en indien nodig aangepast. Volgende kaarten werden opgemaakt per deelblad op schaal 1/ : isohypsenkaarten van de basis van de quartaire afzettingen; isopachenkaarten van de quartaire afzettingen; verspreidings- en opbouwkaarten van afzonderlijke quartaireenheden; isohypsenkaarten van de basis van afzonderlijke quartairgeologische eenheden; isopachenkaarten van afzonderlijke quartairgeologische eenheden; lithoprofieltypekaart van het quartair dek. Gedurende het opmaken van deze kaarten werd de informatie uit alle boringen opnieuw geëvalueerd en hun betrouwbaarheid nagetrokken. Tenslotte werden de acht verschillende deelkaarten samengebracht tot één geheel en de begrenzingen van de kaartvlakken langs randen van de deelkaarten aangesloten. Daarna werden de aldus samengestelde kaarten gereduceerd op schaal 1/ De technische uitwerking gebeurde volledig in Autocad release 13, na het scannen van de manuscriptkaarten Het reliëf van de basis en de dikte van het quartair dek Na de stratigrafische interpretatie van de waarnemingsgegevens kent men de totale dikte van de daar aanwezige quartaire afzettingen evenals het peil van de basis van het quartair dek, tenminste indien in die waarnemingspunten de volledige quartaire sequentie waargenomen werd. De isohypsen van de basis van de quartaire afzettingen zijn lijnen op de kaart die punten verbinden waar de basis van de quartaire afzettingen op eenzelfde hoogte voorkomt. Ze beschrijven dus ook het reliëf van het bovenvlak van het tertiair substraat. Ze worden bekomen door fictieve punten met vaste hoogteligging door vloeiende lijnen te verbinden. Die fictieve punten worden bekomen door interpollatie tussen nabijgelegen puntenparen met gemeten hoogte. De isopachen van de quartaire afzettingen zijn lijnen op de kaart die punten verbinden waar de quartaire afzettingen eenzelfde dikte hebben. Ze beschrijven de dikte van de quartaire sequentie. Zowel voor isohypsen- als voor isopachenkaarten bedraagt het interval 5 m Verspreidingskaarten van afzonderlijke quartairgeologische eenheden De kaartvlakken op deze kaarten stellen zones voor waarbinnen een welbepaalde lithosequentie aangetroffen wordt. Ze worden afgelijnd op basis van clustering van waarnemingspunten met dezelfde informatie betreffende die eenheid Isohypsenkaarten van de basis van afzonderlijke quartairgeologische eenheden De hoogte van de basis van afzonderlijke quartairgeologische eenheden wordt voorgesteld op basis van een isohypsenkaart voor vaste hoogtepeilen en met vast interval. De isohypsen worden getekend met dezelfde interpollatietechniek. Voor elk waarnemingspunt zijn de peilen van het bovenvlak en van het ondervlak van elke volledige lithosequentie gekend. Indien de basis van de onderste beschreven sequentie niet bereikt werd is getracht om via interpollatie de diepte en het peil van de basis van de desbetreffende sequentie ter plaatse te schatten. De isohypsen van de basis van de afzonderlijke lithosequenties per quartairstratigrafische eenheid werden getekend op schaal 1/ met een interval van 5 m. Cartografie 63

62 5.2.5 Isopachenkaarten van afzonderlijke quartairgeologische eenheden Voor elk waarnemingspunt dat minstens één volledige lithosequentie omvat is het mogelijk de dikte van deze sequentie voor te stellen aan de hand van isopachenkaarten. De isopachen van een bepaalde sequentie verbinden punten waar die eenheid een gelijk dikte heeft. Ze werden getekend met dezelfde interpollatietechniek. Het isopacheninterval is eveneens 5 m Lithoprofieltypekaart van het quartair dek Deze kaart geeft de verspreiding weer van plaatsen waar dezelfde opeenvolging van quartaire sedimenten aangetroffen wordt. In elk gekleurd kaartvlak treft men eenzelfde hoofdtype aan dat in de algemene legende voor de aangegeven kleur gespecificeerd is. Deze gekleurde kaartvlakken kunnen verder onderverdeeld zijn volgens belangrijke varianten in de opeenvolgende lithosequenties. Die zijn dan door het lithoprofieltypesymbool op de kaart aangegeven. Op deze kaart zijn omwille van de leesbaarheid geen verdere aanduidingen over de dikte van de eenheden aangegeven. Daarvoor wordt naar de afzonderlijke isopachenkaarten verwezen. Procedure Voor het opmaken van deze kaart werd volgende procedure gevolgd: definitie van het lithoprofieltype voor elke afzonderlijke boring of ontsluiting; opstellen van de stippenkaart van boringen en ontsluitingen; opmaken van een stippenkaart met het lithoprofieltype van alle boringen die het volledige quartaire dek doorsnijden; opmaken van een kaart met de kaartvlakken van eerste orde door samennemen van nabijgelegen boringen met eenzelfde volledig litlhoprofieltype; aanvulling door bijkomende kaartvlakken van eerste orde; opmaken van een stippenkaart met aanduiding van de lithoprofieltypes van alle overige onvolledige boringen; eliminatie van alle lithoprofieltypes waarvan het onderste niet waargenomen deel gelijk verondersteld wordt aan dat van het kaartvlak van eerste orde waarbinnen het overeenkomstige waarnemingspunt voorkomt; eventueel aflijnen en aanduiden van kaartvlakken van tweede orde door invoeren van bijkomende specificaties; eventueel verbetering van de grenslijnen van kaartvlakken van eerste orde. 5.3 Kaartbeschrijving Isohypsenkaarten Isohypsen van de basis van de quartaire afzettingen (figuur 27) De isohypsen van de basis van het Quartair werden getekend met een interval van 5 m. De basis van de quartaire afzettingen vertoont hoogteverschillen van meer dan 50 m tussen de top van de cuesta van het Land van Waas (tot +30 m) en de diepst ingesneden valleien (tot -20 m). Dit bedolven paleoreliëf is veel meer uitgesproken dan het huidige reliëf. De vervlakking is vooral een gevolg van latere opvulling van de paleothalwegen die tevens gepaard ging met verlaging van de omgevende hogere gebiedsdelen door erosie. Het reliëf van de basis van de quartaire afzettingen is ontstaan als gevolg van opeenvolgende fasen van insnijding en opvulling waarbij de insnijdingen zich ten dele doorheen de opvulling tot in het tertiair substraat kunnen voorgedaan hebben. Dat reliëf is dus duidelijk diachroon. Het is evenmin monogenetisch vermits het ontstond onder de variërende zeespiegelstanden en gedurende de wisselende klimaatomstandigheden van het Midden- en Boven-Quartair (De Moor, 1963). Differentiële weerstand van zandsteenbanken, kleilagen en zand tegen erosie onder verschillende klimaatsomstandigheden heeft bij de uitbeiteling van het erosiereliëf een belangrijke rol gespeeld (De Moor, 1963; De Moor en Pissart, 1992). Dit uit zich onder andere door het feit dat de cuesta s uitgeërodeerd in weerstandbiedende lagen van het tertiair substraat ook in het bedolven reliëf aan de basis van de quartaire deklagen in de diepe Vlaamse Vallei merkbaar zijn. Ingevolge de lage ligging van dit oppervlak en de onderduiking van de tertiaire lagen in noordelijke richting zijn die cuesta s er echter meer noordwaarts gelegen dan in de interfluviale heuvelzones (De Moor, 1963). Dit is onder andere het geval met de Bartooncuesta, die in het zuidwestelijke deel van het deelblad Evergem te zien is, en met de Rupeliaancuesta van het Land van Waas. Het oostelijk deel van het kaartblad Lokeren wordt beheerst door de westelijke dalwand van het doorbraakdal van de 64 Cartografie

63 Nederland 0 5 km Fig. 27 Isohypsen van de basis van de quartaire afzettingen Cartografie 65

64 Vlaamse Vallei doorheen de cuesta van het Land van Waas. De basis van het dun quartaire dek reikt er tot boven het peil +30 m ten noordwesten van Waasmunster. De vervlakkingen rond +30 m op de cuestarug zouden verband kunnen houden met een middenpleistocene terrasvorming (Tavernier en De Moor, 1974). Naar het noorden toe helt dit reliëf heel langzaam tot een vervlakkingsgebied rond het peil +5 m in de omgeving van Stekene om vervolgens over te gaan naar een zadelvormig dal op een diepte van -5 m. Van hieruit vertrekken twee valleitjes; één in oostnoordoostelijke en één in westzuidwestelijke richting. Deze laatste mondt uit in een dieper ingesneden centraal gelegen thalwegenstelsel dat met zijn noord-zuid tot noordwest-zuidoost oriëntatie een consequent verloop heeft. Deze bedolven centrale thalweg, die zich uitstrekt over de deelbladen 14/3 en 14/7, loopt ten zuiden van Wachtebeke en Moerbeke in consequente richting, buigt meer noordwaarts over naar het noordwesten om vervolgens weer in consequente richting te verlopen. Deze richtingverandering is een gevolg van de differentiële erodeerbaarheid van het onderliggende tertiaire substraat. De maximale diepte van deze centrale thalweg reikt tot beneden het peil -20 m. Aan zijn westrand ontvangt hij ter hoogte van Assenede-Zelzate verscheidene secundaire valleitjes die naar het noordoosten georiënteerd zijn en op een insnijdingspeil van -15 m liggen. Ter hoogte van Overslag en Rode Sluis (deelblad 14/3) komt er in het tertiair substraat een zwakke opduiking voor die tot boven het peil -15 m reikt. Ter hoogte van Eksaarde loopt de oostflank van dit dalstelsel langzaam op tot een vervlakkingszone gelegen rond het peil -5 m alvorens verder te klimmen in de richting van de cuesta van het Land van Waas. Het is niet uitgesloten dat zich hier het substraatoppervlak van een periglaciaal pediment ontwikkeld had op zandsteenniveau s in de zanden van Berg. Een tweede bedolven thalweg situeert zich ten zuiden van de cuesta van het Land van Waas in de zuidoostelijke kant van het kaartblad en reikt tot beneden het peil -10 m. Hij komt vanuit het zuidoosten en sluit aan bij de subsequente vallei die zich door maximale insnijding in het tertiaire substraat gevormd had aan de zuidelijke voet van de cuesta. Hij mondt waarschijnlijk uit in de centrale thalweg nabij Lokeren. De beschikbare boorgegevens wijzen er echter alleen op een zeer laag zadel. Een derde diepe thalweg situeert zich in het noordwestelijke deel van het kaartblad, meer bepaald op het deelblad Bassevelde. Hij loop in noordwestelijke richting en daalt tot beneden -20 m. Deze vallei sluit aan bij het thalwegenstelsel dat ten oosten van Eeklo tot -25 m diep ingesneden is (zie kaartblad Brugge). Ter hoogte van Sleidinge sluiten twee zijtakken daarop aan. Die zijn van elkaar gescheiden door een rug die tot boven -10 m reikt. Tussen Sleidinge en Wachtebeke vormt het tertiair substraat een noordwest-zuidoost gerichte rug op een peil boven 10 m. Die vormt de voortzetting van de cuesta in de klei van de Formatie van Maldegem (de zogenaamde Bartooncuesta ). Die loopt van Oedelem tot Asse en wordt tussen Zomergem en Sleidinge in consequente richting doorbroken (Tavernier en De Moor, 1974). Ten noorden van Assenede tenslotte wordt het tertiair substraat subsequent ingesneden door een relatief smalle maar diepe vallei. De diepte daalt er tot beneden het peil -20 m Isohypsen van de basis van het Marien Holoceen (figuur 28) Marien Holoceen komt enkel voor in de huidige Scheldepolders, in het noorden van het kaartblad. Zijn zuidelijke uitbreidingsgrens vormt er de poldergrens. De isohypsen van de basis van dit faciës weerspiegelen het verloop van de mariene insnijdingen in het pleistoceen substraat. Het peil varieert tussen +4 m langs de rand van de kustvlakte tot dieper dan -5 m in een geul op het deelblad Bassevelde (zie boring 14-l/RUG-HB1; x= ,0; y=217340,0) Isohypsen van de basis van het Continentaal Holoceen, het Perimarien Holoceen en het Tardiglaciaal-Holoceen complex (figuur 29) Het peil van de basis van de holocene continentale afzettingen varieert van circa +3 m ten zuiden van het ruglandschap Lembeke-Stekene tot circa +l m in de Scheldepolders waar enkel oppervlakteveen als Continentaal Holoceen aangetroffen werd. Waarschijnlijk ligt de basis van deze afzettingen zelden onder het peil 0 m, tenzij misschien lokaal in de Scheldepolders en in de holocene dalen van de grotere rivieren. In de zandstreek volgen de isohypsen van de basis van het continentaal facies min of meer die van de huidige topografie. De basis van de tardiglaciaal-holocene afzettingen in de riviervalleien reikt tot beneden het peil +3 m. In het perimariene gedeelte van de Durmevallei op het kaartblad Lokeren zijn geen gegevens over de diepte van de perimariene afzettingen. Uit boringen in het nabijgelegen Hamme (kaartblad Sint-Niklaas, 15/5) blijkt dat de basis van de holocene afzettingen in de perimariene Durmevallei mag verwacht worden rond het peil -5 m en dat de basis van de perimariene sedimenten rond het peil 0 tot -2 m ligt. De dikte van deze afzettingen kan respectievelijk op 6 tot 8 m en op 2 tot 4 m geschat worden. In het Holoceen komen venige tussenlagen voor. Door bedijking van de Dunne ligt het toppeil van de actuele getijdesedimenten tot verschillende meters boven de vroegere overstromingsvlakte. Deze sedimenten zijn stroomopwaarts Hamme vrij zandig. De basis van de stuifzanden op de cuestarug nabij Waasmunster reikt tot rond +30 m. 66 Cartografie

65 isohypsen uitbreidingsgrens Fig. 28 Verspreiding en isohypsen van de basis van het Marien Holoceen Nederland 0 5 km Cartografie 67

66 Nederland isohypsen uitbreidingsgrens Fig. 29 Verspreiding en isohypsen van de basis van het Continentaal Holoceen en het Tardiglaciaal-Holoceen complex 0 5 km 68 Cartografie

67 Isohypsen van de basis van het Continentaal Weichseliaan (figuur 30) Enkel in het oosten van het kaartblad, waar het tertiair substraat opduikt en de quartaire sedimenten een geringe dikte hebben, ligt de basis van de Weichseliaanafzettingen, met inbegrip van de dekzanden, enkele meters beneden het huidige reliëf. In de Vlaamse Vallei vertoont de basis van het Weichseliaan een aantal noord- tot noordwestelijk gerichte thalwegen ingesneden tot op een peil van -15 m. Dit is het geval in het noordwesten, het zuidwesten en het centrale deel van het kaartblad. Deze insnijdingen aan de basis van het Weichseliaan hebben zich voorgedaan telkens ergens nieuwe geulen in de fluvioperiglaciaire afzettingen voldoende diep ingesneden werden. Voorts komen er talrijke vervlakkingen voor rond het -10 m peil in de westelijke helft van het kaartblad en rond het -5 m peil tussen de centrale insnijding en de helling van de cuesta. In het centrale deel van de Vlaamse Vallei, gelegen op het westelijke deel van het kaartblad, bereikt de basis van de Weichseliaan sedimenten de basis van de onderliggende quartaire afzettingen niet. Dit is eveneens het geval met de centrale insnijding ten noorden van Wachtebeke en Moerbeke. Daar zijn nog oudere quartaire afzettingen onder het Weichseliaan bewaard gebleven Isohypsen van de basis van het Marien Eemiaan (figuur 31) Marien Eemiaan komt vooral voor in het westelijk en in het centraal deel van het kaartblad Lokeren. De basis van het Marien Eemiaan ligt er op peilen tot beneden -20 m. Dit is het geval tussen Moerbeke en Wachtebeke; tussen Boekhoute en Assenede en ook ten noordwesten van Lembeke en Bassevelde. Dit bedolven paleoreliëf komt er overeen met de paleotopografie van het tertiair substraat Isohypsen van de basis van het Continentaal Eemiaan (figuur 32) Continentaal Eemiaan komt waarschijnlijk alleen voor ten westen van Bassevelde. De basis reikt er tot beneden het peil -21 m Isohypsen van de basis van het Pré-Eemiaan (figuur33) Resten van Pré-Eemiaansedimenten werden tot hiertoe in ontsluiting enkel waargenomen bij het graven van het Sifferdok in de Gentse kanaalzone (De Moor, 1963). De basis van deze afzettingen bereikt er een peil tot beneden -15 m. Elders zijn deze afzettingen verdwenen, door opruiming in latere erosiefasen. Een andere oorzaak ligt waarschijnlijk in de onvolledigheid van het huidige boorbestand. Op basis van correlatie met de deelbladen Eeklo en Zomergem van het kaartblad Brugge kan de aanwezigheid van dit facies vermoed worden langs de westelijke zijde van het kaartblad Lokeren waar het peil van de basis schommelt rond -20 m Isohypsen van de basis van het diachrone hellingssediment (figuur 34) Diachrone hellingssedimenten komen voor in het oosten van het kaartblad Lokeren op de westzijde van de cuesta van het Land van Waas. Het peil van de basis varieert van +5 m tot boven +25 m en valt er samen met de paleotopografie van het tertiair substraat. Cartografie 69

68 Nederland isohypsen uitbreidingsgrens dekzand Fig. 30 Verspreiding en isohypsen van de basis van het Continentaal Weichseliaan met inbegrip van de dekzanden 0 5 km 70 Cartografie

69 isohypsen uitbreidingsgrens Fig. 31 Verspreiding en isohypsen van de basis van het Marien Eemiaan Nederland 0 5 km Cartografie 71

70 uitbreidingsgrens Fig. 32 Verspreiding en isohypsen van de basis van het Continentaal Eemiaan Nederland 0 5 km 72 Cartografie

71 isohypsen uitbreidingsgrens Fig. 33 Verspreiding en isohypsen van de basis van het Pré-Eemiaan Nederland 0 5 km Cartografie 73

72 Nederland isohypsen uitbreidingsgrens Fig. 34 Verspreiding en isohypsen van de basis van het diachroon jong-quartair hellingssediment 0 5 km 74 Cartografie

73 5.3.2 Isopachenkaarten Isopachen van het quartair dek (figuur 35) De isopachen van het quartair dek werden getekend met een interval van 5 m. De westrand van de cuesta van het Land van Waas wordt gekenmerkt doordat het quartair dek er overwegend dun is. Het volledige quartair dek is er doorgaans minder dan 5 m dik. De dikte van het quartair dek neemt zowel in westelijke als in noordelijke richting snel toe. De grootste diktes komen voor in de opvulling van de pleistocene thalwegenstelsels van de Vlaamse Vallei. Ter hoogte van Lembeke kan de dikte er oplopen tot meer dan 30 m. In de overige thalwegen vertoont de dikte waarden variërend van 20 m tot meer dan 25 m. Vergelijking met de isohypsenkaart van de basis van het quartair dek toont dat zones met dikke quartaire sedimentpakketten in grote lijnen overeenkomen met de zones waar het basisvlak van het quartaire sedimentpakket diep ingesneden is in het tertiair substraat. Omgekeerd komen gebieden met dun quartair dek overeen met de hoger gelegen gebieden waar de erosie gedurende de jongquartaire erosiefasen minder diep ingewerkt heeft, de afzetting van aangevoerde erosieproducten veel minder belangrijk geweest is en het quartair sediment meestal beperkt gebleven is tot lokale hellingssedimenten of stuifzanden Isopachen van het Marien Holoceen (figuur 36) Op het kaartblad Lokeren komen mariene holocene sedimenten voor in de Scheldepolders. Ze bereiken er overwegend geringe diktes variërend van 0 m aan de poldergrens tot meer dan 5 m in een getijdegeul ten noorden van Boekhoute. Algemeen genomen neemt de dikte langzaam toe in de richting van de actuele Westerschelde Isopachen van het Continentaal Holoceen, het Perimarien Holoceen en het Tardiglaciaal-Holoceen complex (figuur 37) De maximale dikte van zowel de alluviale, colluviale en perimariene varianten evenals die van de stuifzanden bedraagt over t algemeen minder dan 5 m. In de Scheldepolders van het kaartblad Lokeren bestaat het continentaal Holoceen nagenoeg uitsluitend uit schaars voorkomend en weinig ontwikkeld oppervlakteveen. De dikte bedraagt er hoogstens enkele decimeters Isopachen van het Continentaal Weichseliaan (figuur 39) De dikte van de weichseliaanafzettingen in de Vlaamse Vallei schommelt overwegend tussen 15 m en 20 m. Hier zijn de dekzanden inbegrepen. Hun dikte bereikt zelden 5 m. De grootste dikten aan Weichseliaan komen voor boven de opgevulde thalwegen. In oostelijke richting neemt de gemiddelde dikte langzaam af van 10 m ter hoogte van Sinaai tot minder dan 5 m aan de westrand van de cuesta van het Land van Waas. Op de hoogste delen van de cuesta ten noordwesten van Waasmunster en ter hoogte van Kemzeke ontbreken ze Isopachen van het Marien Eemiaan (figuur 40) De dikte van de mariene eemiaansedimenten in de Vlaamse Vallei is gering en bedraagt overwegend minder dan 5 m. Op plaatsen van maximale insnijding (zie isohypsen) kan de dikte echter meer dan 5 m bedragen. Deze geringere dikte is hoofdzakelijk toe te schrijven aan latere erosie van de eemiaansedimenten door fluvioperiglaciaire erosie gedurende het Weichseliaan. Op de deelbladen Stekene en Lokeren komen geen eemiaansedimenten voor. Dit is toe te schrijven aan latere erosie en aan het opduiken van het tertiair substraat waardoor sommige zones boven het eemiaan overstromingsvlak uitsteken Isopachen van het Continentaal Eemiaan (figuur 41) De dikte van de continentale afzettingen van het Eemiaan in het westen van het kaartblad bedraagt minder dan 5 m Isopachen van het Pré-Eemiaan (figuur 42) De dikte van het restant van het Pré-Eemiaan ter hoogte van de uitgraving van het Sifferdok te Gent kan tot meer dan 5 m bedragen (De Moor, 1963). Op de westkant van het kaartblad Lokeren bedraagt de dikte minder dan 5 m Isopachen van Diachroon Jong-Quartair hellingssediment (figuur 43) Het diachroon hellingssediment op de westelijke zijde van de cuesta van het Land van Waas varieert van 0 m tot meer dan 5 m maar loopt plaatselijk op tot meer dan 10 m ter hoogte Duizend Appels (deelblad Lokeren, 14/8) (zie boring 14-7/RUG-56; X= ,0; Y= ,0). Cartografie 75

74 isohypsen Fig. 35 Isopachen van de quartaire afzettingen 15 Nederland km Cartografie

75 <5 5 <5 <5 <5 <5 isohypsen uitbreidingsgrens Fig. 36 Verspreiding en isopachen van het Marien Holoceen <5 Nederland <5 <5 <5 0 5 km Cartografie 77

76 <5 <5 <5 Nederland <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 uitbreidingsgrens Fig. 37 Verspreiding en isopachen van het Continentaal Holoceen, het Perimarien Holoceen en het Tardiglaciaal-Holoceen comlex <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 <5 0 5 km 78 Cartografie

77 Fig. 38 Dikte van het Holoceen klei-veen complex (in m) (volgens de grondmechanische kaart Gent-Evergem, 1984) Cartografie 79

78 Nederland isohypsen uitbreidingsgrens dekzanden Fig. 39 Verspreiding en isopachen van het Continentaal Weichseliaan met inbegrip van de dekzanden 0 5 km 80 Cartografie

79 Nederland isohypsen uitbreidingsgrens Fig. 40 Verspreiding en isopachen van het Marien Eemiaan 0 5 km Cartografie 81

80 uitbreidingsgrens Fig. 41 Verspreiding en isopachen van het Continentaal Eemiaan Nederland 0 5 km 82 Cartografie

81 uitbreidingsgrens Fig. 42 Verspreiding en isopachen van het Pré-Eemiaan Nederland 0 5 km Cartografie 83

82 isopachen uitbreidingsgrens Fig. 43 Verspreiding en isopachen van het diachroon jong-quartair hellingssediment Nederland 0 5 km 84 Cartografie

83 5.3.3 Verspreidingskaarten van afzonderlijke lithosequenties Lithosequenties van het Marien Holoceen (figuur 44) De mariene holocene sedimenten vertonen weinig wisselingen. Laterale en verticale faciewisselingen, opgetreden gedurende de afzetting als gevolg van de verschuivingen van de diverse wadmilieu s en ook van de verschillen en wijzigingen in waterdiepte door zeespiegelbeweging en door morfodynamische veranderingen komen op dit kaartblad weinig voor. Dit is hoofdzakelijk te wijten aan de beperkte impact van mariene overstromingen in dit gebied en aan de randligging van de poldervlakte. Op plaatsen waar een diepere holocene mariene insnijding plaatsgreep komt vooral klei op zand voor (lithosequentie m1). Waar de basis van de mariene holocene afzettingen op geringere diepte voorkomt en er tevens geen of slechts een verwaarloosbare vermenging met het onderliggende materiaal heeft plaatsgegrepen, wordt enkel het kleiig lithotype m aangetroffen. Dit type beslaat meer dan de helft van het totale oppervlak van de mariene holocene afzettingen en rust rechtstreeks op het onderliggende, al dan niet geërodeerde pleistocene substraat en eventueel op resten van het veen van Nieuwmunster. Aan de rand van de Scheldepolders, waar vermenging met het ondiep zandig pleistoceen substraat optrad, komt overwegend een zandig facies voor (lithotype M); de gebroken gronden Lithosequenties van het Continentaal Holoceen, het Perimarien Holoceen en het Tardiglaciaal-Holoceen complex (figuur 45) De continentale holocene afzettingen in het kommengebied van Sleidinge bestaan overwegend uit het kleiig lithotype (k); in het ruggengebied van Zeveneken uit het zandig lithotype (K). Stuifzanden komen lokaal voor aan de zuidrand van de dekzandrug Lembeke-Stekene, alsook aan de linkeroever van de Durme (Daknam) en op de rand van de cuesta van het Land van Waas. In de Moervaartdepressie en in de dalbodems van de Beneden-Kale en van de Durme dagzoomt lokaal het Tardiglaciaal- Holoceen klastisch-organisch complex. Ten zuiden van Moerbeke komen er belangrijke mergelige lagen in voor. De lithosequenties v' (veen op klei) en 'v (klei op veen) worden hoofdzakelijk aangetroffen in kleine lokale depressies langs de zuidrand van de dekzandrug Lembeke-Stekene en op het deelblad Evergem. In drie zones in de poldervlakte ten noorden van Assenede komt holoceen oppervlakteveen voor. In de vallei van de Durme stroomafwaarts van Lokeren komen in hoofdzaak perimariene wadafzettingen (p) voor Lithosequenties van het Weichseliaan (figuur 46) Op het kaartblad Lokeren bestaat het Weichseliaan grotendeels uit fluvioperiglaciaire afzettingen. Naar opbouw bestaat enerzijds de tegenstelling tussen een noordelijk en een zuidelijk sequentietype en anderzijds in een westelijk en een oostelijk type. In het noordelijk deel is het fluvioperiglaciair facies op vele plaatsen bedekt door dekzand (lithosequentie DF en DF2). In de poldervlakte is het dekzand plaatselijk verdwenen ten gevolge van mariene holocene erosie (lithosequenties F en F2). Nabij Stekene wordt de zone smaller en buigt naar het noordoosten af en komt een zuidelijke afsplitsing voor. Het westelijk type bestaat in hoofdzaak uit zandige afzettingen met een lemige tussenlaag (F2), behalve in een aantal zones ten noorden van Boekhoute, ter hoogte van Lembeke en Ertvelde en ten zuiden van Sleidinge, waar geen lemige tussenlaag aangetroffen werd (lithosequentie F). Het oostelijk type bestaat overwegend uit een zandige sequentie (F), uitgezonderd in een langgerekte oost-west zone ten zuiden van Moerbeke en Wachtebeke, waar een lemige tussenlaag werd waargenomen Lithosequenties van het Marien Eemiaan (figuur 47) Het mariene Eemiaan op het kaartblad Lokeren bestaat uit overwegend zandige sequenties (E), hierdoor vertoont de lithosequentiekaart een uniform uitzicht Lithosequenties van het Continentaal Eemiaan (figuur 48) De afzettingen van het continentaal Eemiaan werden lithologisch niet onderverdeeld zodat op de lithosequentiekaart maar één type van lithosequentie voorkomt (lithosequentie c) Lithosequenties van het Pré-Eemiaan (figuur 49) Het pré-eemiaan werd lithologisch niet onderverdeeld zodat op de lithosequentiekaart maar één type van lithosequentie voorkomt (lithosequentie X). Cartografie 85

84 m m m m m m1 m1 M M M m M M m m M M m m M m M m M M m M m M m M M m M M m1 M m m M m M M M m M M m1 m m lithosequentiegrens uitbreidingsgrens m m1 M kleiige sequentie sequentie van klei op zand zandige sequentie Fig. 44 Verspreiding en lithosequenties van het Marien Holoceen M m Nederland m1 m m m m M M m m m1 M m m M 0 5 km 86 Cartografie

85 k v v Nederland õ v' 'v õ k K k 'v 'v k k v' v õ õ õ ô k k ô k ô v o o k o K K k K k 'v K k K o õ o K K lithosequentiegrens k K v kleiige sequentie zandige sequentie venige sequentie 'v v' p sequentie van klei op veen sequentie van veen op klei perimariene sequentie Fig. 45 Verspreiding en lithosequenties van het Continentaal Holoceen, het Perimarien Holoceen en het Tardiglaciaal-Holoceen complex o ô õ organisch-klastisch complex organisch-klastisch complex met mergel stuifzanden õ õ ô o o õ K õ õ õ 'v K ô õ õ õ p õ p 0 5 km Cartografie 87

86 DF DF F2 F DF2 F2 DF2 DF DF2 F2 Nederland DF2 DF2 F2 F DF DF DF2 DF2 DF F F F F2 F2 F lithosequentiegrens uitbreidingsgrens dekzand Fig. 46 Verspreiding en lithosequenties van het Continentaal Weichseliaan F F2 DF DF2 fluvioperiglaciaal zandig lithosoom sequentie van fluvioperiglaciaal zand op leem op zand eolisch dekzand op fluvioperiglaciaal zandig lithosoom eolisch dekzand op sequentie van fluvioperiglaciaal zand op leem op zand DF DF DF F F DF DF DF DF F 0 5 km 88 Cartografie

87 E uitbreidingsgrens E zandig facies Fig. 47 Verspreiding en lithosequenties van het Marien Eemiaan Nederland E E 0 5 km Cartografie 89

88 c uitbreidingsgrens c lithosoom met fijn facies Fig. 48 Verspreiding en lithosequenties van het Continentaal Eemiaan Nederland 0 5 km 90 Cartografie

89 X X X X uitbreidingsgrens X fluvioperiglaciaal lithosoom Fig. 49 Verspreiding en lithosequenties van het Pré-Eemiaan Nederland 0 5 km Cartografie 91

90 uitbreidingsgrens H diachroon hellingssediment Fig. 50: Verspreiding en lithosequenties van het diachroon jong-quartair hellingssediment Nederland H H H 0 5 km 92 Cartografie

91 Het Diachrone Hellingssediment (figuur 50) In de hellende delen van de cuesta van het Land van Waas komt een zandig dek van hellingsedimenten van lokale oorsprong voor (lithofacies H) Lithoprofieltypekaart van het quartair dek De lithoprofieltypekaart van het Quartair geeft het voorkomen weer van zones waar eenzelfde type van opbouw van de verschillende quartairgeologische eenheden aangetroffen wordt. Een sterke afwisseling van verschillende lithoprofieltypes komt voor in de Scheldepolders, in de valleien van de Beneden-Kale en de Durme en in de Moervaartdepressie. In de Scheldepolders komt er overwegend een verticale opeenvolging voor van drie tot vier lithosequenties. Ten noorden van Assenede treft men plaatselijk vijf eenheden boven elkaar aan (namelijk lithoprofieltype mvdf2e). In de valleien en depressies komen overwegend twee tot drie, plaatselijk vier eenheden boven elkaar voor. Meer uitgestrekte zones op het kaartblad Lokeren vertonen een variatie in de opeenvolging van het aantal lithosequenties gaande van één (bijvoorbeeld F) tot en met drie (bijvoorbeeld DFE). In het cuestagebied van het Land van Waas en ten oosten van Stekene komt er hoofdzakelijk één lithoprofieltype (H) voor. Ter hoogte van Waasmunster komen daar bovenop nog holocene stuifzanden voor, wat leidt tot het lithoprofieltype (H'). Typisch voor dit kaartblad is het voorkomen van dekzand op fluvioperiglaciaal (DF) en van stuifzand op dekzand ('D). Cartografie 93

92 6. VORMINGSGESCHIEDENIS VAN DE QUARTAIRE AFZETTINGEN De vormingsgeschiedenis is zeer nauw verbonden met de quartaire morfogenese. Het ontstaan van de quartaire afzettingen op het kaartblad Lokeren is immers overwegend het resultaat geweest van vijf processen die gedurende het Boven-Pleistoceen ingewerkt hebben: een opeenvolging van fasen van diepe fluvioperiglaciale of van interglaciale estuariene insnijding en uitruiming telkens gevolgd door opvulling van de thalwegen en van de valleien, zodat het uiteindelijke nettoresultaat tegen het einde van het Weichseliaan een aggradatie en opvulling geweest is; een oppervlakkige eolische herwerking van het laatste fluvioperiglaciaal opvullingsvlak die vooral op het einde van de laatste ijstijd effectief geweest is. Dit resulteerde in een verder algemene afvlakking van de opvullingsvlakte samen met enige lokale rugvorming, waarbij de ontwikkeling van west-oost gerichte ruggen belangrijke invloed op het holocene rivierpatroon gehad heeft; diachrone hellingsprocessen waarbij sedimenten zowel door periglaciale of door normale massabewegingen als afspoelingsprocessen langs de hellingen, zelfs de zwakste, verplaatst werden en in de omgevende voetzones afgezet zijn vanwaar ze eventueel door de rivierafvloei terug konden opgenomen worden; fluviatiele dalinsnijdingen in het fluvioperiglaciaal opvullingsvlak gedurende het Tardiglaciaal en het Vroeg-Holoceen en die later ten dele gecolmateerd zijn door alluviale afzettingen; de voldoende laag gelegen gebieden zijn ingevolge de holocene zeespiegelrijzing en later ten gevolge van deels lokale en tijdelijke inundaties geleidelijk bedekt door mariene of estuariene sedimenten. 6.1 Het Onder- en Midden-Pleistoceen Gedurende opeenvolgende erosiefasen die in het Onder- en Midden-Pleistoceen op de terugtrekking van de plio-pleistocene Noordzee volgden en waarbij gedurende lange tijd consequente fluviatiele werking domineerde (De Moor, 1963, De Moor en Pissart, 1992) werd het tertiaire substraat aan een zeer intense residuele denudatie onderworpen. Wegens de monoclinale bouw met een zachte noordnoordoost gerichte helling van het tertiair substraat en ook omwille van zijn opbouw van afwisselend zachte en meer weerstandbiedende lagen werd een asymmetrisch cuestareliëf uitgeërodeerd bestaande uit consequente en subsequente dalen en interfluvia. Naarmate de algemene denudatie geleidelijk vorderde en de veralgemeende hoogte daalde, verplaatsten de cuestaruggen en de subsequente dalen zich geleidelijk naar het noordnoordoosten. (De Moor, 1963; De Moor en Tavernier, 1974). Het toenmalig fluviatiel patroon kwam nog met het huidige overeen en integreerde zich in een hoger gelegen reliëf. Gedurende fasen met verwilderde rivierafvloei werden in die dalbodems grindhoudende sedimenten afgezet die vooral vanuit het zuiden in de consequente rivierlopen aangevoerd werden. Bij vernieuwde insnijding werden deze vroegere dalbodems in reliëf gebracht (reliëfinversie) wegens de grotere erosieweerstand van het grint. Hierdoor ontstonden interfluviumterrassen waarvan nu nog resten op verschillende terrasniveau s voorkomen (De Moor, 1963; De Moor en Tavernier, 1974). Door verdere residuele verlaging van het veralgemeend insnijdingsvlak begonnen de onderste kleiige leden van de tertiaire Formatie van Maldegem (Ursel, Asse) aangesneden te worden in een subsequent verlopende strook tussen Brugge en Gent. Vooreerst werd in de dalbodems van de toenmalige, overwegend naar het noorden gerichte rivierstelsels van een pré-leie en een pré-schelde de Formatie van Maldegem aangesneden en met grindhoudende dalbodemsedimenten bedekt. Deze sedimenten werden afgezet rond het peil +30 m. De diepe thalwegen van de Vlaamse Vallei bestonden toen nog niet en hun loop lag nog niet op de plaats van hun huidige tracé. Ten gevolge de grotere erosieweerstand van de compacte kleien van de Formatie van Maldegem, zowel onder periglaciaire als onder normale omstandigheden, werd de ontwikkeling van de consequente waterlopen in dit gebied gehinderd. Ten zuiden en ten noorden van de dagzoom van die kleiige leden ontsloten toen minder weerstandbiedende zandige tertiaire lagen waarin zich subsequente zijtakken ontwikkelden. Rond het begin van het Holstein-interglaciaal werden hierdoor de dalbodemsedimenten in reliëf gesteld, met de vorming van de dalwandterrassen tot gevolg (De Moor en Tavernier, 1974). Ingevolge de regressieve erosie waarmee de ontwikkeling van de subsequente rivieren gepaard ging werden vele consequente waterlopen afgetapt. De subsequente waterlopen kregen er geleidelijk de overhand en ten noorden van Gent vervoegden ze de pré-leie naar het oosten (De Moor, 1963). Vormingsgeschiedenis 95

93 6.2 De Saaletijd Ten gevolge van een lage zeespiegelstand gedurende de glaciale Saalperiode werd de Vlaamse Vallei in het oosten en in het noorden voor het eerst duidelijk uitgegraven (De Moor, 1963). Het is gedurende deze periode dat zich de belangrijkste vertakkingen en de laterale uitruiming van de Vlaamse Vallei heeft voorgedaan. Deze insnijding geschiedde niet continu maar is minstens tweemaal onderbroken geweest door periodes van dominerend fluvioperiglaciaire aggradatie in de toenmalige thalwegen (De Moor, 1971; De Moor en Tavernier, 1974). De maximale insnijdingsdiepte reikte er lokaal tot -25 m terwijl het opvullingspeil -5 m bedroeg. Deze sterke erosie was merkbaar tot ver stroomopwaarts van de toenmalige Leie en Schelde. De algemene afvloei in de Vlaamse Vallei verliep, via Sleidinge, consequent in noordelijke richting doorheen de cuesta van de Formatie van Maldegem. Tegelijkertijd ontwikkelde er zich tengevolge een subsequente regressieve erosie langsheen de voet van de cuesta van het Land van Waas, ontwikkeld in de erosieresistente klei van de Formatie van Boom, een oostelijke vertakking van de Vlaamse Vallei over Dendermonde, Mechelen en Diest (de Oerrupel). Hierdoor werd de consequente hydrografie ten oosten van Gent door onthoofding afgesneden en organiseerde zich hier een westwaartse afvloei richting Vlaamse Vallei. De uitruiming van de Vlaamse Vallei was gedurende het Saale-glaciaal echter nog niet ver gevorderd waardoor er overal nog duidelijke interfluvia bleven bestaan. Uit deze periode zijn vooral de fluvioperiglaciale zanden van de afzetting van Zoetendaele in de Vlaamse Vallei gekend. 6.3 De Eemtijd De klimaatsverbetering en het verdwijnen van de permafrost tijdens het begin van het Eemiaan interglaciaal veroorzaakte vóór de eigenlijke zeespiegelrijzing een nieuwe insnijding waarbij opnieuw veel materiaal uit de Vlaamse Vallei geëvacueerd werd. Geleidelijk aan steeg de zeespiegel. De lager gelegen Vlaamse Vallei en haar uitlopers werden overstroomd waarbij de toenmalige Vlaamse Vallei herschapen werd in de Golf van Gent. Door intense getijdenstromingen in dit brede estuariene gebied werden de oudere afzettingen uitgeschuurd en de nog bestaande interfluvia in de Vlaamse Vallei en in de daarop aansluitende kustvallei sterk verlaagd (De Moor en Heyse, 1976). Plaatselijk werd het tertiair substraat opnieuw ingesneden. Stroomopwaarts in de valleien, vooral in de Leievallei, werden venige, alluviale sedimenten afgezet. Aanvankelijk werden in de Vlaamse Vallei grove estuariene sedimenten afgezet die naargelang de stijging van de zeespiegel overgingen naar zandige pré-littorale sedimenten en kleiige wadafzettingen met een ontwikkeling van schorren op een maximum peil van +2,5 m. Tot deze afzettingen behoren de wadsedimenten van de afzetting van Meetkerke, de grove mariene en estuariene afzettingen van de afzetting van Kaprijke en Moerkerke en de continentale afzettingen van de afzetting van Oostwinkel. 6.4 De Weichseltijd Bij het begin van de Weichseliaanperiode daalde de zeespiegel opnieuw ingevolge de uitbreiding van de ijsmassa s. Deze uitbreiding was een gevolg van de verslechterde klimatologische toestand: in onze streken werd het klimaat relatief koud, maar met zeer hoge vochtigheid (De Moor et al., 1970; Verbruggen et al., 1991). Hierdoor greep een intense en diepe fluviatiele insnijding plaats die zowel mariene als continentale sedimenten aantastte (De Moor, 1963; Tavernier en De Moor, 1974). De Vlaamse Vallei werd diep uitgeschuurd waardoor de eemiaansedimenten grotendeels opgeruimd werden. De afvloei in de Vlaamse Vallei en in de aansluitende Kustvallei richtte zich naar het noordwesten. Omdat hellingen en interfluvia nog enigszins gestabiliseerd bleven, was de sedimentaanvoer in de thalwegen onvoldoende om er tot residuele afzetting te leiden. Op het einde van deze Eo-Weichseliaan insnijdingsfase werden langs de randen van de Vlaamse Vallei grove puinwaaiersedimenten afgezet. Deze sedimenten werden als grindrijk afbraakmateriaal uit de hoger gelegen heuvelgebieden en thalwegen (waarvan sommigen de gesteenten van het massief van Brabant aansneden) meegevoerd door sterk gezwollen verwilderde rivieren gedurende de dooiperiode van de lente. Meer centraal in de Vlaamse Vallei werden meer zandige sedimenten afgezet (De Moor, 1971; Tavernier en De Moor, 1974). Gedurende het Pleni-Weichseliaan, gekenmerkt door een erg koud en vochtig periglaciaal klimaat, greep er in de valleien een omvangrijke fluvioperiglaciaire accumulatie plaats. Het beperkte vegetatiedek liet een versterkte afvloei van het smeltwater en een intense congelifluxie op de dalwanden toe waardoor grote hoeveelheden materiaal meegesleurd werden naar de thalwegen (De Moor, 1971). Tegelijk zorgden deze hellingsprocessen voor afvlakking van de dalwanden terwijl hoger gelegen interfluvia onderhevig bleven aan denudatie. Door deze omvangrijke sedimentaanvoer raakten de rivieren verstopt en evolueerden ze tot verwilderde rivierlopen. Het dalcomplex van de Vlaamse Vallei en haar zijtakken werden over de hele breedte opgevuld tot het peil tussen 0 m en 10 m. Hierbij ontwikkelde zich op het 96 Vormingsgeschiedenis

94 zwak hellend fluvioperiglaciaal opvullingsvlak een microreliëf van lage oeverwallen en kommen. In de stroomgeulen en oeverwallen gesedimenteerde zanden en kleikeien afkomstig van de afbraak van het tertiair substraat in de zijdalen, terwijl in de overstromingsvlakten lemig suspensiemateriaal bezonk, afkomstig van de herwerking van loess. Deze loess werd door noord- en noordwestenwinden aangevoerd en afgezet in de heuvelachtige gebieden rond de Vlaamse Vallei en in Midden-België. Gedurende deze periode grepen echter ook tijdelijke klimaatsverbeteringen plaats waaruit minder koude vegetatieresten en zelfs bodems achtergebleven zijn (De Moor et al., 1971). Geleidelijk aan evolueerde het klimaat evenwel naar zeer koude en drogere omstandigheden met zeer beperkte vegetatie en werden door eolische werking de oudste dekzanden afgezet. De koude wordt aangetoond door de talrijke kryoturbaties in de opvullingssedimenten die op hun beurt het bestaan van een minstens discontinue permafrost impliceren. Naar het einde van het Weichseliaan toe nam de fluviatiele activiteit sterk af terwijl de eolische werking steeds meer vat kreeg op de drooggevallen zandige fluvioperiglaciaire afzettingen. Grootschalige deflatie trad op waarbij het lokale zand in zuidelijke richting geblazen werd, een deflatielaagje (keienvloertje) achterlatend dat door nieuwe verwaaiingen bedekt werd. De accumulatie van het zand gebeurde in verschillende fasen waarbij koude, zelfs arctische fasen (Dryasperiode) onderbroken werden door warmere en vochtige periodes (Bölling, Alleröd). Gedurende die warmere periodes kon er in de depressies, ingesloten door verschillende ruggen, initiële veengroei en colluvium tot ontwikkeling komen. Deze werden op hun beurt in een later stadium opnieuw verstoven. De aldus gevormde dekzandruggen die zich onder de heersende noordenwinden zuidwaarts verplaatsten, vertonen een steile, naar het zuiden gerichte lijzijde en werden waarschijnlijk tijdens het Tardiglaciaal gestabiliseerd. Op basis van palynologisch onderzoek zouden sommige dekzandruggen reeds gevormd zijn in het laatste deel van het Pleni-Weichseliaan (Verbruggen, 1971). Het is gedurende het begin van het Tardiglaciaal dat, onder invloed van de nog lage zeespiegelstand (peil ca -50 m) en van het verdwijnen van de permafrost, de insnijding van de rivieren in de opvullingsvlakte een aanvang nam, waarbij de rivierafvloei evolueerde van een verwilderd patroon naar een gefixeerd geulsysteem. Volgens Verbruggen (1971) zou dit nog vóór de vorming van de ingesloten Tardiglaciale plassen aan de zuidrand van de dekzandrug Lembeke- Stekene gebeurd zijn. Tegelijk ontstond geleidelijk de neiging om over te gaan tot meanderende beddingspatronen. De benedenlopen van grote rivieren zoals de Schelde vormden grote paleomeanders. Door deze insnijding werd het fluvioperiglaciale opvullingsvlak van de Vlaamse Vallei in reliëf gesteld, met de vorming van het laagterras (Tavernier en De Moor, 1974). De relatief korte periode van riviererosie werd gevolgd door een eerste periode waarbij in sommige gedeelten van de rivierlopen hoofdzakelijk klastisch materiaal (gyttja, leem en klei) sedimenteerde. De aanwezigheid van veenlagen wijst echter op het lokaal bestaan van moerassige condities tijdens de warmere fasen Bölling en Alleröd (Huybrechts en Verbruggen, 1994). In de valleien traden gedurende koudere en drogere periodes (Dryas) lokale verstuivingen op van zanden uit de seizoenaal drooggevallen rivierbeddingen. Dit had de vorming van rivierduinen tot gevolg. Langsheen de flanken van de dalbodems trad er eveneens verstuiving op ingevolge het verdwijnen van de bevroren grond, waardoor infiltratie en daling van het grondwater mogelijk werd. De afwezigheid van een belangrijk plantendek speelde bij de verstuiving eveneens een belangrijke rol. Ondertussen werd de afvloei in noordelijke richting vanuit het achterland geleidelijk aan gehinderd door de vorming van eolische dekzandruggen. Aanvankelijk greep er nog synchroon met de aanvoer van dekzand, lokale afwatering plaats via moerassige gebieden wat blijkt uit het voorkomen van vertandingen van mergelige sedimenten met dekzanden, zoals waargenomen door Heyse in ontsluitingen (Distrigas pijpleiding, Heyse, 1986). Ter hoogte van Mendonk, in de Moervaartdepressie, verdeelt de afwatering van de Oude Kale zich over twee uiteenlopende takken. De zuidelijke tak zou het ontstaan gegeven hebben aan de Zuidlede, de noordelijke zou gebruikt geweest zijn als bedding voor de Moervaart (Heyse, 1983). De noordelijk gerichte afvloei, gehinderd door de vorming van de dekzandrug, werd tussen Langerbrugge en Stekene geleidelijk aan afgeleid in oostelijke richting, tot ook deze laatste uitlaat afgedamd werd bij de vorming van het zadeldal van Stekene. Hierdoor was er geen noordelijke afwatering meer mogelijk, steeg het grondwaterpeil en vormde zich moerassige zones, waaronder een grote plas te Moerbeke. Deze hielden op hun beurt het voortschrijden van de eolische zanden in zuidwaartse richting tegen. Stilaan kwam in deze plas veen en vooral mergel tot ontwikkeling. Deze mergel zou ontstaan kunnen zijn door de ontwikkeling van Charophyta die in gematigde gebieden groeien en massaal CO2 aan het water onttrokken waardoor kalk (CaC03) neersloeg (zie addendum 2). Later werd deze depressie ingevolge regressieve erosie van de Durme ontwaterd in zuidelijke richting. Elders aan de zuidrand van de dekzandrug vormden zich eveneens ondiepe autochtone plassen, gunstig voor de vorming van biogene sedimenten (kalkgyttja en veen). De vorming van de dekzandrug deed het rivierpatroon in de Vlaamse Vallei bijgevolg geleidelijk aan afbuigen in oostelijke richting terwijl de Schelde, de Durme en de Rupel een gezamenlijke uitweg vonden doorheen het doorbraakdal van Hoboken. Vormingsgeschiedenis 97

95 6.5 Het Holoceen Gedurende de eerste helft van het Holoceen werd het landschap gekenmerkt door een volledige bosbedekking wat verreikende gevolgen voor de hydrologische en morfologische situatie in de valleien met zich meebracht. Door de hogere evapotranspiratie en het ontbreken van directe afvloei van water in een dergelijk gesloten bos, werd onder zachte klimatologische omstandigheden de alluviale activiteit tot een minimum herleid, met het ontbreken van alluviale afzettingen tot gevolg (Verbruggen et al., 1991). Door dit verminderde rivierdebiet en de verlaagde grondwaterstand werden zowel in de boven- als in de benedenlopen van de rivieren de diep ingesneden geulen opgevuld met veen (veenrivierfase) (Kiden, 1995). Ondertussen was de zeespiegel snel gestegen om ongeveer het maximum peil te bereiken. In de lagere gedeelten van de kustvlakte greep gedurende het Atlanticum (5000 B.P.) een belangrijke overstroming plaats waarin mariene sedimenten afgezet werden (afzetting van Calais). Door de hoge ligging van het pleistoceen substraat bereikte deze overstroming het gebied van het kaartblad Lokeren evenwel niet. Ze ging landinwaarts wel gepaard met een netto grondwaterstijging. Onder invloed van klimatologische wijzigingen en vooral menselijke factoren trad op het einde van het Atlanticum een algehele vernatting op in de riviervlakten. De aanvankelijk beperkte ontbossingen op hoger gelegen delen van de bekkens veroorzaakten een vermindering in evapotranspiratie, infiltratie en waterberging, resulterend in een hogere oppervlakteafvoer van het water en sterkere erosie van de valleiwanden (Huybrechts en Verbruggen, 1994). In de stroomopwaarts gelegen stroombekkens had de stijging van de grondwaterspiegel een kleiige sedimentatie tot gevolg. In de stroomafwaartse vlakten, waar de sedimentaanvoer veel geringer was, nam de vervening van de alluviale vlakte een aanvang. Tevens liet zich hier de invloed van de zeespiegelstijging sterk gevoelen. Deze grondwaterstijging in de tweede helft van het Holoceen (het Subboreaal) bracht een algemene veengroei op gang in het gebied waar zich de huidige kustvlakte situeert (veen van Nieuwmunster; oppervlakteveen ss.). Er ontwikkelde zich laagveen, voornamelijk bosveen, dat tot oligotroof veen evolueerde. Door de hoge ligging van het pleistoceen substraat op het kaartblad Lokeren, begon de vorming van het veen hier veel later, tot zelfs in het begin van het Subatlanticum (De Muynck, 1976) en is er zeer zwak ontwikkeld. Reeds bij de aanvang van het Subatlanticum (± 2500 B.P.) kwam er door toegenomen mariene invloed een einde aan deze veengroei. Deze periode kenmerkt zich in de kustvlakte door een afwisseling van fasen van mariene overstromingen en van verlanding, de zogenaamde Duinkerke transgressie- en regressiefasen. Geen enkele van deze Duinkerke transgressies heeft het kaartblad Lokeren bereikt (De Muynck, 1976). Het is pas met de stormvloed van dat dit gebied voor een eerste maal onder water kwam te staan. Deze overstroming werd veroorzaakt door een grote doorbraak van de Westerschelde, een zevental km ten noordoosten van de rijksgrens bij Boekhoute, waarbij het water van de Honte zuidwaarts tot aan de Heerst, een pleistocene zandrug tussen Bentille en Boekhoute reikte. Getijdegeulen sneden zich in het Pleistocene substraat in en op vele plaatsen werd het veen ondermijnd en weggeslagen. Het overstroomde gebied werd de Zuidzee, Dullart of ook nog Braakman genoemd. Na een gedeeltelijke terugwinning van het land door geleidelijke bedijking van rijpe schorren in zeewaartse richting liep dit gebied opnieuw onder water ten gevolge de stormvloed van Kort daarop werd tussen Bentille en Assenede op de zandrug de Heerst een dijk opgeworpen, de latere Graaf Jansdijk. De polders die reeds aan de rand van de Zuidzee teruggewonnen waren gingen echter opnieuw verloren tengevolge de Sint-Elisabethvloed van Hierop volgde een lange periode van inpolderingen afgewisseld met lokale dijkdoorbraken en overstromingen. Een aantal van deze overstromingen ontstonden tevens door dijkdoorbraken om strategische redenen (onder andere in de 15de eeuw). De laatste stormvloed op het kaartblad Lokeren dateert van 1808 en situeerde zich te Assenede met de vorming van de kreek de Grote Geul. Figuur 3 geeft vier opeenvolgende fasen weer in de recente vormingsgeschiedenis van het gebied rond de Braakman en dat tussen Boekhoute en Assenede. Ondertussen nam landinwaarts het landbouwareaal geleidelijk aan toe ten koste van het bosareaal, waardoor de sedimentlading van de rivieren sterk toenam. Na de grote bosontginningen van de elfde eeuw en intense bodembewerkingen nadien, evolueerden de rivieren met een regelmatig regime naar overstromingsrivieren met zandige oeverwallen en kleiige komgronden in de alluviale vlakten. Vanaf de 12de eeuw nam de invloed van de getijdenwerking op de Schelde langzaam toe en liet zich tevens gelden op de Durme tot in Lokeren. Tegelijkertijd werd er rond hellingen meer colluvium afgezet. 98 Vormingsgeschiedenis

96 Fig. 52: Voorbeeld van een grondmechanische sondeerkurve te Evergem, Kalevallei. (x= ; y= ) (grondmechanische kaart Gent -Evergem, 1984) 100 Toegepaste geologie

97 7. TOEGEPASTE GEOLOGIE Op het kaartblad Lokeren dagzomen overal quartaire afzettingen. Ze kunnen er aanzienlijke diktes bereiken (tot 20 à 30 m) als opvulling van de Vlaamse Vallei. De opbouw en de dikte van de quartaire afzettingen is er van primordiaal belang voor de uitvoering van civiele werken, voor de lokale waterhuishouding en voor eventuele winningen van nuttige delfstoffen. Wat dit laatste betreft gaat het hier hoofdzakelijk om zand en water. De verschillen in de kenmerken van de oppervlakkige laag zijn van groot belang in verband met het toekennen van een bodemgebruiksbestemming (zie onder andere Survey van Oost-Vlaanderen). 7.1 Funderingen Algemeen De grondmechanische kenmerken van de quartaire deklaag, vooral van het bovenste gedeelte, zijn van groot belang voor het leggen van funderingen. Die kenmerken kunnen sterk wisselen, zowel vertikaal als areaal. Reeds op tientallen meter afstand kan de textuur, de structuur en de daarvan afhankelijke draagkracht van de funderingslaag totaal verschillend zijn Grondmechanische kenmerken van het quartair dek Om de grondmechanische eigenschappen van losse gesteenten te bepalen wordt in de eerste plaats gebruik gemaakt van het in situ meten van de konusweerstand en van de (kleef) mantelweerstand met behulp van diepsonderingen. Hierbij worden enerzijds de konusweerstand en anderzijds de totale kracht gemeten die nodig is om een kegelvormige sonde stapsgewijs (meestal per 20 cm) in de grond te duwen. Uit deze gemeten waarden worden dan grondmechanische parameters afgeleid, zoals de konusweerstand, de zijdelingse wrijving, de plaatselijke kleef en het wrijvingsgetal. Aan de hand van een weerstandsdiagram voor deze parameters kan dan het draagvermogen van de opeenvolgende lagen in de sondeerplaats bepaald worden. Het combineren van de verschillende parameters kan tevens leiden tot een lithologische en onrechtstreeks ook tot een stratigrafische interpretatie van de gesondeerde lagen (fig. 52). Naast deze sondeerparameters worden, indien mogelijk, uit laboratoriumproeven bijkomende grondmechanische kenmerken bepaald, zoals samendrukkingskonstante, doorlatenheidscoëfficiënt, plasticiteitsindex, vloeigrens, poriënvolume, enzovoort. Hieronder volgt een korte bespreking van de grondmechanische eigenschappen van de quartaire sedimenten van de opvulling van de Vlaamse Vallei ter hoogte van Evergem zoals weergegeven staat in de bespreking van de Grondmechanische Kaart Gent - Evergem (De Beer, De Breuck en Van Impe, 1984). Bij het opstellen van de grondmechanische kaart van het kaartblad Evergem werd een indeling van het quartaire dek vooropgesteld die gebaseerd is op het onderscheid tussen (1) de aangevulde en vergraven gronden; (2) het Holoceen klei-veencomplex in de Kalevallei en (3) het pleistoceen zand-leemcomplex, waarin een bovenste zandige, een middenste, meer leemhoudende en een onderste, hoofdzakelijk zandige eenheid worden onderscheiden. Om de grondmechanische eigenschappen van het boven-pleistoceen zand-leemcomplex te bepalen werden monsters van elk van de drie laageenheden onderworpen aan laboratoriumproeven. Ter illustratie zijn in tabel 3 enkele resultaten voor bet kaartblad Evergem weergegeven. Voor meer uitgebreide resultaten en verklaringen wordt verwezen naar het technisch verslag bij de Grondmechanische kaart Gent -Evergem ( ). De aangevulde en vergraven gronden situeren zich hier vooral langsheen de Ringvaart (in de dalbodem van de Beneden-Kale vallei) en langsheen het kanaal Gent - Terneuzen. Ze wisselen sterk in samenstelling en in weerstand. Op plaatsen waar de aanvulling uit zuiver zand bestaat, kan de konusweerstand meer dan 10 MN/m 2 bedragen. De grondmechanische eigenschappen van het holoceen klei-veencomplex worden gekarakteriseerd door een lage konusweerstand, namelijk qc < 2 MN/m 2. In de bovenste zandige eenheid bedragen de konusweerstanden meestal 5 tot 15 MN/m 2. Plaatselijk bereikt de qc-waarde meer dan 30 MN/m 2. Dit alles wijst op een heterogene opbouw. In de middenste lemige eenheid bedragen de konusweerstanden minder dan 2 MN/m 2. Waar minder leem voorkomt kan de qc-waarde oplopen tot ca 6 MN/m 2. De aanwezigheid van schelpen kan de konusweerstand doen stijgen tot 10 MN/m 2 en meer. In de onderste zandige eenheid liggen de konusweerstanden meestal tussen 10 en 30 MN/m 2. Waar de onderste eenheid dik is, kan de qc-waarde oplopen tot 50 MN/ m 2 en meer. De aanwezigheid van klei- en veenbrokken kan de konusweerstand doen dalen tot waarden beneden 4 MN/m 2. De in situ grondmechanische weerstand op een willekeurige diepte is natuurlijk mede afhankelijk van het hele spanningsveld dat daar heerst en ook van de geologische geschiedenis. Die kunnen sterk verschillen van plaats tot plaats. Een betrouwbare evaluatie van de grondmechanische kenmerken vereist het uitvoeren van sondeerkurven ter plaatse. Figuur 52 geeft een voorbeeld van dergelijke kurve in de opvulling van de Vlaamse Vallei op het kaartblad Lokeren. Toegepaste geologie 101

98 γ (kn/m 3 ) γd (kn/m3) n (%) w L (%) i p A C k (m/s) c' cel (kn/m 2 ) ' cel ( ) Bovenste, zandige eenheid Min. Max * tot 2.8* Middelste, lemige eenheid Min. Max * tot 1.5* ,5 28,5 Onderste, zandige eenheid Min. Max * tot 2.6* γ = volumegewicht A = ontlastingsconstante γd = drooggewicht C = samendrukkingsconstante n = poriënvolume k = doorlatenheidscoëfficient w L = vloeigrens c' cel = schijnbare cohesie i p = plasticiteitsindex ' cel = schijnbare hoek inwendige wrijving Tabel 3 : Waarden voor de grondmechanische parameters binnen het boven-pleistoceen leem-zand complex Korrelgroottekenmerken van het quartair dek Naast het bepalen van de grondmechanische kenmerken is tevens de korrelgrootteverdeling van de verschillende lagen van belang, enerzijds voor de uitvoering van civiele werken (bijvoorbeeld voor zandwinningen), en anderzijds om wetenschappelijke redenen, waarbij deze een belangrijk hulpmiddel kan zijn om de afzettingsomstandigheden en eventueel de herkomst van het sediment te bepalen. Die korrelgrootte wordt voorgesteld aan de hand van granulometrische curven die het gewichtsprocent uitzet tegenover de korrelgrootte. De korrelgrootte van het sediment wordt bepaald door het sediment een reeks zeven met verschillende mazendichtheid te laten passeren. Per zeef, dus per korrelgrootte, wordt dan het gewicht bepaald. Uit deze korrelgrootteverdeling worden andere parameters zoals de mediaan, het grafisch gemiddelde, de standaarddeviatie, de scheefheid, de kurtosis en eventueel de modaliteit afgeleid. Elk van deze parameters kan in meer of mindere mate bijkomende informatie van sedimentgenetische en beschrijvende aard verstrekken. Het Holoceen klei-veencomplex bestaat uit zandlemige en kleiige sedimenten met volgende granulometrische kenmerken (Bodemkaart van België, kaartblad Gent, 55W): Korreldiameter Grondsoort 0-2 µm 2-20 µm µm >50 µm zandleem klei 11,7 30,7 4,3 12,9 24,4 25,4 60,2 31,0 Tabel 4: Gewichtspercentage per korrelgroottefraktie voor het holoceen veen-klei complex (naar verklarende tekst bij de Grondmechanische kaart, kaartblad Gent - Evergem) 102 Toegepaste geologie

99 Hierna volgen de granulometrische kenmerken voor verschillende eenheden van het boven-pleistocene leem-zand complex, bepaald aan de hand van een groot aantal monsteranalysen, zoals vermeld in het technisch verslag bij de Grondmechanische kaart, kaartblad Gent - Evergem ( ). De omhullenden van de bundels cumulatieve frequentiecurven voor de korrelgroottekenmerken worden grafisch voorgesteld in figuur 53. In de abcis werd de korrelgroottediameter uitgezet op logaritmische schaal; de ordinaat geeft de gewichtsprocenten weer in een metrische schaal. De minimum, maximum en gemiddelde gewichtspercentages van de verschillende fracties worden weergegeven in tabel 5. Bovenste eenheid, afzetting van Sifferdok - 88 monsters. Middenste eenheid, afzetting van Oostakker - 83 monsters. Onderste eenheid, afzetting van Dendermonde - 30 monsters. Fig. 53: Korrelgrootteverdeling pleistoceen zand-leemcomplex Toegepaste geologie 103

BRUGGE. Quartairge logische Kaart. Toelichting. bij de. Kaart en tekst opgemaakt door : Prof. Dr. G. De Moor en Lic. D.

BRUGGE. Quartairge logische Kaart. Toelichting. bij de. Kaart en tekst opgemaakt door : Prof. Dr. G. De Moor en Lic. D. Toelichting bij de Quartairge logische Kaart Kaartblad 13 BRUGGE Kaart en tekst opgemaakt door : Prof. Dr. G. De Moor en Lic. D. Van De Velde Universiteit Gent 1994 Vlaamse overheid Dienst Natuurlijke

Nadere informatie

Toelichting bij de. Quartairge logische Kaart GENT. Vlaamse overheid Dienst Natuurlijke Rijkdommen

Toelichting bij de. Quartairge logische Kaart GENT. Vlaamse overheid Dienst Natuurlijke Rijkdommen Toelichting bij de Quartairge logische Kaart 22 GENT Kaart en tekst opgemaakt door : Haecon in samenwerking met Prof. Em. Dr. Guy De Moor 2000 Vlaamse overheid Dienst Natuurlijke Rijkdommen INHOUDSOPGAVE

Nadere informatie

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1).

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1). De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1). Afbeelding I.1. Vorming stuwwal Nijmegen en stuwwal Reichswald Zandige

Nadere informatie

PROVEN - IEPER PLOEGSTEERT. Quartairge logische Kaart. Toelichting bij de. Kaart en tekst opgemaakt door : Johan Matthijs

PROVEN - IEPER PLOEGSTEERT. Quartairge logische Kaart. Toelichting bij de. Kaart en tekst opgemaakt door : Johan Matthijs Toelichting bij de Quartairge logische Kaart Kaa rtbl ad 27-28-36 PROVEN - IEPER PLOEGSTEERT Kaart en tekst opgemaakt door : Johan Matthijs Vlaamse overheid Dienst Natuurlijke Rijkdommen Geological Service

Nadere informatie

G3D van het Paleogeen en Neogeen Opbouw en geologische inzichten

G3D van het Paleogeen en Neogeen Opbouw en geologische inzichten 13/11/2013 G3D van het Paleogeen en Neogeen Opbouw en geologische inzichten Timothy Lanckacker Overzicht» De formaties op de grens tussen het Quartair en het Neogeen: de Weelde, Malle en Merksplas Formaties»

Nadere informatie

RAAP België - Rapport 027 Rupelmonde Kleine Gaanweg, aanleg visvijver (gemeente Kruibeke)

RAAP België - Rapport 027 Rupelmonde Kleine Gaanweg, aanleg visvijver (gemeente Kruibeke) RAAP België - Rapport 027 Rupelmonde Kleine Gaanweg, aanleg visvijver (gemeente Kruibeke) Bureauonderzoek 2016I81 Landschappelijk booronderzoek 2016I121 Nazareth 2016 Colofon Opdrachtgever: Waterwegen

Nadere informatie

Steekkaart. Meer uitleg over de structuur en inhoud van de steekkaarten, vindt u in de leeswijzer.

Steekkaart. Meer uitleg over de structuur en inhoud van de steekkaarten, vindt u in de leeswijzer. INVENTARIS GRONDVERSCHUIVINGEN Steekkaart Meer uitleg over de structuur en inhoud van de steekkaarten, vindt u in de leeswijzer. De gegevens in dit rapport en in de steekkaarten worden enkel meegedeeld

Nadere informatie

lil Hl LABORATORIUM VOOR TOEGEPASTE GEOLOGIE EN HYDROGEOLOGIE RIJKSUNIVERSITEIT GENT GEOLOGISCHE EN HYDROGEOLOGISCHE GESTELDHEID TER HOOGTE VAN EEN

lil Hl LABORATORIUM VOOR TOEGEPASTE GEOLOGIE EN HYDROGEOLOGIE RIJKSUNIVERSITEIT GENT GEOLOGISCHE EN HYDROGEOLOGISCHE GESTELDHEID TER HOOGTE VAN EEN LAORATORUM VOOR TOEGEPASTE GEOLOGE EN HYDROGEOLOGE GEOLOGSCHE EN HYDROGEOLOGSCHE GESTELDHED TER HOOGTE VAN EEN ZANDGROEVE VAN DE N.V. ASWEO TE DRONGEN \J L\ :x_o l_s-c> (. - ' - lil Hl RJKSUNVERSTET GENT

Nadere informatie

a) Getijdenwerking en overstromingen op de Schelde

a) Getijdenwerking en overstromingen op de Schelde EXCURSIEPUNT DE SCHELDEVALLEI Hoogte = Ter hoogte van het voormalige jachtpaviljoen, De Notelaar, gelegen aan de Schelde te Hingene (fig. 1 en 2), treffen we een vrij groot slikke- en schorregebied aan,

Nadere informatie

Figuur 4.1 Stroomschema archeologie gemeente Terneuzen

Figuur 4.1 Stroomschema archeologie gemeente Terneuzen Gemeentelijk beleid Algemeen Op 27 januari 2011 is door de gemeenteraad van Terneuzen het interim beleid archeologie vastgesteld. De insteek van dit beleid is het regelen van archeologie in ruimtelijke

Nadere informatie

14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw Kenmerk N001-4524746BTM-V01 06-12-2007

14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw Kenmerk N001-4524746BTM-V01 06-12-2007 14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw 06-12-2007 Notitie Concept Contactpersoon Maaike Bevaart Datum 6 december 2007 Geohydrologie Zuidbuurt Eemnes 1 Inleiding Ter voorbereiding op de ontwikkeling van

Nadere informatie

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494)

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494) Archeologie Deventer Briefrapport 27 November 2013 Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494) Briefrapport Controleboringen Cellarius / De Hullu, Colmschate (project 494) Behorende bij bureaustudie

Nadere informatie

Vossekotstraat Keet Tielrode

Vossekotstraat Keet Tielrode ROUTEBESCHRIJVING Hieronder worden alle punten die jullie passeren, opgesomd. Zij staan niet in de juiste volgorde, het is aan jullie om de beste en kortste route uit te stippelen met behulp van bijgevoegde

Nadere informatie

NOORDZEE SYMPOSIUM 2007

NOORDZEE SYMPOSIUM 2007 NOORDZEE SYMPOSIUM 2007 Holocene ingressie van de zee Willy Wintein geograaf Inhoud Holocene ingressie van de zee en de gevolgen voor de morfologie van het landschap in de oostelijke Vlaamse kustvlakte

Nadere informatie

Provinciebaan Westrozebeke (Staden, West-Vlaanderen)

Provinciebaan Westrozebeke (Staden, West-Vlaanderen) Provinciebaan Westrozebeke (Staden, West-Vlaanderen) Maart 2017 ARCHEOLOGIENOTA Voorafgaand: bureauonderzoek (2017A114) en landschappelijk booronderzoek (2017A382) DEEL 2: PROGRAMMA VAN MAATREGELEN Colofon

Nadere informatie

Bijlage 4 Bepaling archeologische verwachtingswaarden

Bijlage 4 Bepaling archeologische verwachtingswaarden Bijlage 4 Bepaling archeologische verwachtingswaarden Hieronder worden de resultaten van de archeologische toets per deelgebied weergegeven. Drieschouwen Binnen de grenzen van het deelgebied Drieschouwen

Nadere informatie

INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding Lithologische eenheden Holoceen en Tardiglaciaal alluvium (k )

INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding Lithologische eenheden Holoceen en Tardiglaciaal alluvium (k ) Toelichting bij de Quartairge logische Kaart Kaartblad 41 deel WAREMME Kaart en tekst opgemaakt door : Johan Matthijs Geological Service Company vba 2004 Vlaamse overheid Dienst Natuurlijke Rijkdommen

Nadere informatie

BIJLAGE BIJ BRIEF (MET ALS KENMERK: ) Opdrachtgever: Project: Gemeente Nijkerk Historisch onderzoek aan de Stoutenburgerlaan Amersfoort/

BIJLAGE BIJ BRIEF (MET ALS KENMERK: ) Opdrachtgever: Project: Gemeente Nijkerk Historisch onderzoek aan de Stoutenburgerlaan Amersfoort/ BIJLAGE BIJ BRIEF (MET ALS KENMERK: 110301.001725) Opdrachtgever: Project: Gemeente Nijkerk Historisch onderzoek aan de Stoutenburgerlaan Amersfoort/ Nijkerk Het betreft het plangebied voor het toekomstige

Nadere informatie

Groundwater Technology B.V. Syncera IT Solutions B.V. D06B0126 F:\data\project\Info06\D06B0126\Quickscan ondergrond Lisse_v3.doc

Groundwater Technology B.V. Syncera IT Solutions B.V. D06B0126 F:\data\project\Info06\D06B0126\Quickscan ondergrond Lisse_v3.doc postadres Postbus 5076 6802 EB ARNHEM t 026-7513500 f 026-7513818 www.syncera-geodata.nl bezoekadres Westervoortsedijk 50 6827 AT ARNHEM Quickscan ondergrond Lisse Lithologische, stratigrafische en geohydrologische

Nadere informatie

Eekhoutcentrum Vliebergh. Wegwijzers voor Aardrijkskunde

Eekhoutcentrum Vliebergh. Wegwijzers voor Aardrijkskunde Eekhoutcentrum Vliebergh NASCHOLING AARDRIJKSKUNDE Wegwijzers voor Aardrijkskunde Geologie: - Opbouw en structuur van de aarde - Platentektoniek - Geologische geschiedenis Kulak 21/11/15 13h30-16h30 KUL

Nadere informatie

4-5-11-12 BLANKENBERGE WESTKAPELLE OOSTDUINKERKE OOSTENDE. Toelichting bij de Quartairge logische Kaart

4-5-11-12 BLANKENBERGE WESTKAPELLE OOSTDUINKERKE OOSTENDE. Toelichting bij de Quartairge logische Kaart Toelichting bij de Quartairge logische Kaart 4-5-11-12 Kaartbladen deel BLANKENBERGE WESTKAPELLE OOSTDUINKERKE OOSTENDE Kaart en tekst opgemaakt door : P. Jacobs, F. Van Beirendonck en F. Mostaert Universiteit

Nadere informatie

TOEGEPASTE GEOLOGIE EN HYDROGEOLOGIE

TOEGEPASTE GEOLOGIE EN HYDROGEOLOGIE TOEGEPASTE GEOLOGIE EN HYDROGEOLOGIE Grondwaterwinningsmogelijkheden in de ondiepe watervoerende lagen ter hoogte van de NV te Ardooie (Fase 1) ) 1\Ü. /.AfL. 111111 UNIVERSITEIT GENT Fase 1 -I- Ondiep

Nadere informatie

Aquiferkaarten van Nederland

Aquiferkaarten van Nederland Aquiferkaarten van Nederland Inleiding Met behulp van de zelf ontwikkelde kd-lineaal (zie het hoofdstuk over doorlatenheden op deze website) is aan de hand van een 3-tal boorbeschrijvingen een viertal

Nadere informatie

Koning Albert I-laan 293 (Brugge, West-Vlaanderen)

Koning Albert I-laan 293 (Brugge, West-Vlaanderen) Koning Albert I-laan 293 (Brugge, West-Vlaanderen) Projectcode: 2017F240 Juni 2017 ARCHEOLOGIENOTA BUREAUONDERZOEK (FASE 0) DEEL 2: PROGRAMMA VAN MAATREGELEN Colofon Ruben Willaert bvba 8200 Sint-Michiels-Brugge

Nadere informatie

Aanvullend bodemonderzoek veenputten Appel, Nijkerk

Aanvullend bodemonderzoek veenputten Appel, Nijkerk Aanvullend bodemonderzoek veenputten Appel, Nijkerk Inleiding In 2008 heb ik een onderzoek uitgevoerd naar een groot aantal afwijkend gevormde depressies op de Appelse heide. 1 De conclusie van dit onderzoek

Nadere informatie

Beschrijving lithostratigrafische eenheid

Beschrijving lithostratigrafische eenheid Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO Princetonlaan 6 Postbus 80015 3508 TA Utrecht tel. 030 256 48 50 fax 030 256 48 55 Beschrijving lithostratigrafische eenheid Naam beschrijver :

Nadere informatie

GEOLOGISCH 3D MODEL VAN VLAANDEREN

GEOLOGISCH 3D MODEL VAN VLAANDEREN GEOLOGISCH 3D MODEL VAN VLAANDEREN KRIJT David Lagrou & Johan Matthijs Outline» 3D model van het Krijt the making of...» Faze 1: Typeprofielen» Faze 2: Top and basis kaarten» Faze 3: Lithofacies kaarten»

Nadere informatie

I Hili RIJKSUNIVERSITEIT GENT

I Hili RIJKSUNIVERSITEIT GENT I LABORATORIUM VOOR TOEGEPASTE GEOLOGIE EN HYDROGEOLOGIE BEREKENING VAN DE HOEVEELHEID WIT ZAND IN DE ONDERGROND VAN HET PROVINCIAAL DOMEIN ZILVERMEER EIGENDOM VAN DE NIEUWE ZANDGROEVEN VAN MöL _A L_ I

Nadere informatie

De kracht van het water pracht van de vallei meer dan jaar landschapsdynamiek in de Dijlevallei

De kracht van het water pracht van de vallei meer dan jaar landschapsdynamiek in de Dijlevallei De kracht van het water pracht van de vallei meer dan 10.000 jaar landschapsdynamiek in de Dijlevallei Gert Verstraeten Afdeling Geografie en Toerisme, Departement Aard- en Omgevingswetenschappen, KU Leuven

Nadere informatie

N76, Zwartberg, gemeente Genk

N76, Zwartberg, gemeente Genk Programma van Maatregelen Auteur: A. Schoups (veldwerkleider) Autorisatie: J.A.G. van Rooij (OE/ERK/Archeoloog/2017/00169) 1 Inleiding In opdracht heeft Vlaams Erfgoed Centrum in maart een archeologienota

Nadere informatie

RING ZUID GRONINGEN HAALBAAR DANKZIJ COMBINATIE HEREPOORT

RING ZUID GRONINGEN HAALBAAR DANKZIJ COMBINATIE HEREPOORT dia 1 RING ZUID GRONINGEN HAALBAAR DANKZIJ COMBINATIE HEREPOORT Helperzoomtunnel Jan Pieter Schuitemaker Helperzomtunnel dia 3 Geologie Noordoost Nederland GEOLOGISCHE ONTWIKKELINGEN WAAR WE IN DE GEOTECHNIEK

Nadere informatie

rijksuniversiteit gent

rijksuniversiteit gent rijksuniversiteit gent laboratorium voor toegepaste geologie en hydrogeologie VERSLAG BETREFFENDE DE GEOLOGISCHE EN HYDROGEOLOGISCHE CRITERIA VAN HET "ETIK" WATER (MAARKEDAL) geologisch instituut S 8 krijgslaan

Nadere informatie

LABORATORIUM VOOR TOEGEPASTE GEOLOGIE EN HYDROGEOLOGIE

LABORATORIUM VOOR TOEGEPASTE GEOLOGIE EN HYDROGEOLOGIE LABORATORIUM VOOR TOEGEPASTE GEOLOGIE EN HYDROGEOLOGIE VERSLAG BETREFFENDE DE MOGELIJKHEID TOT WINNING VAN GRONDWATER IN PERIODES VAN LAGE GRONDWATERSTAND VOOR HET DOMEIN " TER DUINEN " TE NIEUWPOORT.&i6EL.

Nadere informatie

Projectnummer: D03011.000284. Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam

Projectnummer: D03011.000284. Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam MEMO Onderwerp Geohydrologisch vooronderzoek Amsterdam, WTC 5C, 2 oktober 2013 Van mw. M. Duineveld MSc. Afdeling IBZ Aan ZuidasDok Projectnummer D03011.000284. Opgesteld door mw. M. Duineveld MSc. Ons

Nadere informatie

SUBCROP-KAART VAN DE PALEOZOÏSCHE GESTEENTEN IN HET ZUIDEN VAN WEST-VLAANDEREN

SUBCROP-KAART VAN DE PALEOZOÏSCHE GESTEENTEN IN HET ZUIDEN VAN WEST-VLAANDEREN Beperkte verspreiding SUBCROP-KAART VAN DE PALEOZOÏSCHE GESTEENTEN IN HET ZUIDEN VAN WEST-VLAANDEREN J. Matthijs Studie uitgevoerd in opdracht van ANRE 2006/MAT/R/006 VITO Januari 2006 INHOUD 1 Algemeen...2

Nadere informatie

Ranst Vaartstraat, Pomuni Trade (gemeente Ranst)

Ranst Vaartstraat, Pomuni Trade (gemeente Ranst) RAAP België - Rapport 035 Ranst Vaartstraat, Pomuni Trade (gemeente Ranst) Archeologienota Archeologisch Vooronderzoek Programma van Maatregelen Bureauonderzoek 2016L20 Landschappelijk booronderzoek 2016L21

Nadere informatie

3D SUBSURFACEVIEWER VOOR DE NIEUWE 3D-MODELLEN. Katrien De Nil, ALBON

3D SUBSURFACEVIEWER VOOR DE NIEUWE 3D-MODELLEN. Katrien De Nil, ALBON 3D SUBSURFACEVIEWER VOOR DE NIEUWE 3D-MODELLEN Katrien De Nil, ALBON G3Dv2 H3O-Roerdalslenk Delfstoffenmodellen G3DV2, HET MODEL Eerste sluitend Geologisch 3D Model van Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk

Nadere informatie

LABORATORIUM VOOR TOEGEPASTE GEOLOGIE EN HYDROGEOLOGIE

LABORATORIUM VOOR TOEGEPASTE GEOLOGIE EN HYDROGEOLOGIE LABORATORIUM VOOR TOEGEPASTE GEOLOGIE EN HYDROGEOLOGIE GRONDWATERWINNING IN DE SOKKEL TE GENT u.z. Affl> 111111 RIJKSUNIVERSITEIT GENT GRONDWATERWINNING IN DE SOKKEL TE GENT u.z. 111111 RIJKSUNIVERSITEIT

Nadere informatie

Bijlage 1. Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek

Bijlage 1. Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek Bijlage 1 Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek Bijlagel Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek Bodemopbouw en Geohydrologie Inleiding In deze bijlage wordt

Nadere informatie

rijksuniversiteit gent

rijksuniversiteit gent rijksuniversiteit gent laboratorium voor toegepaste geologie en hydrogeologie VERSLAG BETREFFENDE DE GEOLOGISCHE EN HYDROGEOLOGISCHE CRITERIA VAN "STRAAL BRONNEN" WINNING IN KELDERRUIMTE VAN 1300 c HOEVE.

Nadere informatie

LANDSCHAPSANALYSE. 3: Landschapsvormen Hoog-Nederland. Sabine Geerlings Academie van Bouwkunst - 27 aprii. 27 september 2013 Academie van Bouwkunst

LANDSCHAPSANALYSE. 3: Landschapsvormen Hoog-Nederland. Sabine Geerlings Academie van Bouwkunst - 27 aprii. 27 september 2013 Academie van Bouwkunst LANDSCHAPSANALYSE 3: Landschapsvormen Hoog-Nederland 27 september 2013 Academie van Bouwkunst Sabine Geerlings Academie van Bouwkunst - 27 aprii Onderwerpen 1. Rivierenlandschap 2. Zandlandschap 3. Krijt-

Nadere informatie

Archeologische opvolging van de werken in kader van inrichtingsplan Oude Kale (gemeentes Nevele en Lovendegem en stad Gent)

Archeologische opvolging van de werken in kader van inrichtingsplan Oude Kale (gemeentes Nevele en Lovendegem en stad Gent) Intern Rapport Archeologische opvolging van de werken in kader van inrichtingsplan Oude Kale (gemeentes Nevele en Lovendegem en stad Gent) KARL CORDEMANS GENT - 2010 Verslaggever, vergunning en depot Karl

Nadere informatie

Halle, Duezstraat Proefsleuvenonderzoek

Halle, Duezstraat Proefsleuvenonderzoek Halle, Duezstraat Proefsleuvenonderzoek COLOFON Opdracht: Archeologisch onderzoek Opdrachtgever: Huisvesting Zennevallei/Halle Molenborre 26/01 1500 Halle Opdrachthouder: SORESMA nv Britselei 23 2000 Antwerpen

Nadere informatie

Vragen over landschappen die we gaan behandelen

Vragen over landschappen die we gaan behandelen Landschappen Vragen over landschappen die we gaan behandelen Wat zijn landschappen? Waar komen ze voor? Hoe zien ze er uit? Welke informatie geven ze? Hoe zijn ze ontstaan? Wat is landschap? Dit? Kerk

Nadere informatie

Inhoudsopgave. Bijlagen en Figuren. Behorende bij het Woordenboek van de NVLB. Nederlandse Vereniging van Leveranciers van Bouwgrondstoffen

Inhoudsopgave. Bijlagen en Figuren. Behorende bij het Woordenboek van de NVLB. Nederlandse Vereniging van Leveranciers van Bouwgrondstoffen Nederlandse Vereniging van Leveranciers van Bouwgrondstoffen Bijlagen en Figuren Behorende bij het Woordenboek van de NVLB Inhoudsopgave Figuur 1 Stratigrafische tabel / geologische tijdschaal... 2 Figuur

Nadere informatie

6 PROTOTYPE E.BOLA RESULTATEN (SELECTIE)

6 PROTOTYPE E.BOLA RESULTATEN (SELECTIE) 6 PROTOTYPE E.BOLA RESULTATEN (SELECTIE) 6.1 Inleiding Met het prototype van het beslissingsondersteunende landevaluatiesysteem E.BoLa kunnen 4 mogelijke vragen geanalyseerd worden onder zowel het huidige

Nadere informatie

VERSTEDELIJKT GEBIED ZANDLEEMGEBIED SCHELDE - DURME. afbakening stedelijk gebied sint-niklaas rivier- of beekvallei

VERSTEDELIJKT GEBIED ZANDLEEMGEBIED SCHELDE - DURME. afbakening stedelijk gebied sint-niklaas rivier- of beekvallei R2 NL N403 E34/N49 N451 N70 antwerpen R4 moervaart sint-niklaas N70 E17//A14 zuidlede N449 N70 lokeren N41 N419 schelde A12 gent R4 lede N407 N445 durme N446 N470 N16 rupel schelde N406 dendermonde N47

Nadere informatie

96-(224) 2.0 LOSSE GESTEENTEN

96-(224) 2.0 LOSSE GESTEENTEN 96-(224) 2.0 LOSSE GESTEENTEN Grondboor en Hamer, jrg. 43, no. 5/6, p. 225-227, 3 fig., november 1989 AFZETTINGEN VAN RIJN EN MAAS IN LIMBURG W.M. Felder* In de loop van het Mioceen, 10 tot 7 miljoenn

Nadere informatie

Achtergrond rapportage beleidsregel toepassen van drainage in attentiegebieden. Juni 2011

Achtergrond rapportage beleidsregel toepassen van drainage in attentiegebieden. Juni 2011 Achtergrond rapportage beleidsregel toepassen van drainage in attentiegebieden Juni 2011 Achtergrond van de lagen benadering De oorsprong van de lagenbenadering moet gezocht worden in de negentiende eeuw,

Nadere informatie

Averboodse Baan (N165), Laakdal

Averboodse Baan (N165), Laakdal Programma van Maatregelen Auteur: A. Schoups (veldwerkleider) Autorisatie: J.A.G. van Rooij (OE/ERK/Archeoloog/2017/00169) 1 Inleiding In opdracht heeft Vlaams Erfgoed Centrum in juni 2017 een archeologienota

Nadere informatie

2.4 Transport. Figuur 21 : Dichtheid van de drie types vee op het niveau van de clusters

2.4 Transport. Figuur 21 : Dichtheid van de drie types vee op het niveau van de clusters IV. Beschrijving van de drijvende krachten en Analyse van druk en impact Figuur 21 : Dichtheid van de drie types vee op het niveau van de clusters 15 100 Aantal per ha BLO (runderen en varkens) 12 9 6

Nadere informatie

3D geologisch model van het Tertiair in Vlaanderen (excl. Roerdalslenk) Timothy Lanckacker 06/05/2011

3D geologisch model van het Tertiair in Vlaanderen (excl. Roerdalslenk) Timothy Lanckacker 06/05/2011 3D geologisch model van het Tertiair in Vlaanderen (excl. Roerdalslenk) Timothy Lanckacker 06/05/2011 Werkwijze (1)» Afbakenen studiegebied Werkwijze (2)» Afbakenen van bruikbare data VLAKO baseert het

Nadere informatie

: Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier : Andries van Houwelingen : Ilse Hergarden, Carola Hesp

: Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier : Andries van Houwelingen : Ilse Hergarden, Carola Hesp HaskoningDHV Nederland B.V. Logo MEMO Aan Van Kopie Dossier Project Betreft : Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier : Andries van Houwelingen : Ilse Hergarden, Carola Hesp : BD2867 : Natuurontwikkeling

Nadere informatie

Beschrijving lithostratigrafische eenheid

Beschrijving lithostratigrafische eenheid Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO Princetonlaan 6 Postbus 80015 3508 TA Utrecht tel. 030 256 48 50 fax 030 256 48 55 Beschrijving lithostratigrafische eenheid Naam beschrijver:

Nadere informatie

13/ / Informatief deel

13/ / Informatief deel 13/183 43-03/26000512 DEEL 2 Informatief deel Leeswijzer Het is de bedoeling dat het informatief gedeelte de bestaande ruimtelijke structuur van de gemeente schetst, met inbegrip van de ruimtelijk relevante

Nadere informatie

Roestig land. De Wijstgronden

Roestig land. De Wijstgronden Roestig land De Wijstgronden Verslag van de lezing en excursie van Professor R. T. van Balen en Nico Ettema voor de Werkgroep Geologie en Landschap. Bedafse Bergen, Uden. 10.00-1600 uur. Een mooie herfstdag.

Nadere informatie

rijksuniversiteit gent

rijksuniversiteit gent rijksuniversiteit gent laboratorium voor toegepaste geologie en hydrogeologie VERBAND TUSSEN DE BODEMGESTELDHEID EN DE AARD EN HET TYPE VAN DE MINERALE SUBSTANTIE VAN HET TOSS-WATER (WORTEGEM-PETEGEM)

Nadere informatie

MECHELEN. Quartairge logische Kaart. Toelichting. bij de. Kaart en tekst opgemaakt door : Frieda Bogemans

MECHELEN. Quartairge logische Kaart. Toelichting. bij de. Kaart en tekst opgemaakt door : Frieda Bogemans Toelichting bij de Quartairge logische Kaart Kaartblad 23 MECHELEN Kaart en tekst opgemaakt door : Frieda Bogemans Vrije Universiteit Brussel 1996 Vlaamse overheid Dienst Natuurlijke Rijkdommen Verkoopadres:

Nadere informatie

De landbouwer als landschapsbouwer. 1. Tekst bij de powerpointpresentatie Het Meetjesland

De landbouwer als landschapsbouwer. 1. Tekst bij de powerpointpresentatie Het Meetjesland 1. Tekst bij de powerpointpresentatie Het Meetjesland Pagina 1 Het Meetjesland: Situering Pagina 2 Situering in België Het Meetjesland betreft een regio in het noordwesten van de Belgische provincie Oost-Vlaanderen.

Nadere informatie

Locatie OPZ, Stelenseweg, Geel

Locatie OPZ, Stelenseweg, Geel Programma van Maatregelen Auteur: J.A.G. van Rooij (veldwerkleider) Autorisatie: P. Hazen (OE/ERK/Archeoloog/2015/00072) 1 Inleiding Op het terrein van het OPZ in Geel, is een vijftal nieuwe gebouwen gepland,

Nadere informatie

HOOFDSTUK 3. Oppervlaktewater

HOOFDSTUK 3. Oppervlaktewater HOOFDSTUK 3 Oppervlaktewater Het oppervlaktewater in het Schelde-stroomgebied wordt ingedeeld in waterlichamen. Deze indeling is belangrijk, want voor ieder waterlichaam moeten doelstellingen geformuleerd

Nadere informatie

- Steekkaarten gemeente Ieper - IN DE GEMEENTE IEPER

- Steekkaarten gemeente Ieper - IN DE GEMEENTE IEPER - Steekkaarten gemeente Ieper - INVENTARIS GRONDVERSCHUIVINGEN IN DE GEMEENTE IEPER STEEKKAARTEN De gegevens in de steekkaarten worden enkel meegedeeld ter informatie. De auteurs bieden geen absolute zekerheid

Nadere informatie

- Steekkaarten gemeente Brakel - VAN GRONDVERSCHUIVINGEN IN DE GEMEENTE

- Steekkaarten gemeente Brakel - VAN GRONDVERSCHUIVINGEN IN DE GEMEENTE SITES ZONDER DUIDELIJKE SPOREN VAN GRONDVERSCHUIVINGEN IN DE GEMEENTE BRAKEL STEEKKAARTEN De gegevens in de steekkaarten worden enkel meegedeeld ter informatie. De auteurs bieden geen absolute zekerheid

Nadere informatie

Brouwerijsite (Kortemark, West-Vlaanderen)

Brouwerijsite (Kortemark, West-Vlaanderen) Brouwerijsite (Kortemark, West-Vlaanderen) Projectcode: 2016I229 November 2016 ARCHEOLOGIENOTA BUREAUONDERZOEK (FASE 0) DEEL 2: PROGRAMMA VAN MAATREGELEN Colofon Ruben Willaert bvba 8200 Sint-Michiels-Brugge

Nadere informatie

rijksuniversiteit gent

rijksuniversiteit gent rijksuniversiteit gent laboratorium voor toegepaste geologie en hydrogeologie VERBAND TUSSEN DE BODEMGESTELDHEID EN DE AARD EN HET TYPE VAN DE MINERALE SUBSTANTIE VAN HET ST. CHRISTIANA-WATER (DIKKEL VENNE)

Nadere informatie

Invloed van menselijke ingrepen en klimaatsverandering op de evolutie van zoet-zoutwaterverdeling in het Vlaamse kustgebied

Invloed van menselijke ingrepen en klimaatsverandering op de evolutie van zoet-zoutwaterverdeling in het Vlaamse kustgebied Invloed van menselijke ingrepen en klimaatsverandering op de evolutie van zoet-zoutwaterverdeling in het Vlaamse kustgebied Luc Lebbe Onderzoeksgroep Grondwatermodellering Vakgebied Geologie en Bodemkunde

Nadere informatie

Lijn 50A Brussel-Gent: verbetering waterhuishouding en langswerken, KP 34,6-36,8 Gemeente Lede en Sint-Lievens-Houtem

Lijn 50A Brussel-Gent: verbetering waterhuishouding en langswerken, KP 34,6-36,8 Gemeente Lede en Sint-Lievens-Houtem RAAP België - Rapport 017 Lijn 50A Brussel-Gent: verbetering waterhuishouding en Archeologienota Archeologisch Vooronderzoek Programma van Maatregelen - 2016H185 Nazareth 2016 Colofon Opdrachtgever: Infrabel

Nadere informatie

1. Perceel met uniforme helling

1. Perceel met uniforme helling Omschrijving van types hellingen in het kader van de toepassing van het keuzepakket bufferstrook op percelen met een hoge of zeer hoge erosiegevoeligheid om te voldoen aan de randvoorwaarden erosie 1.

Nadere informatie

RAAP-rapport Resultaten geofysisch onderzoek

RAAP-rapport Resultaten geofysisch onderzoek verkavelingspatronen, graven en andere zeer lokale archeologische resten in kaart te brengen. 122 De boringen zijn uitgezet in enkele losse punten en een tweetal raaien langs de oostelijke en noordelijke

Nadere informatie

1 Glaciale invloeden op basis van U1-metingen

1 Glaciale invloeden op basis van U1-metingen 1 Glaciale invloeden op basis van U1-metingen 1.1 Samenvatting In de ondergrond van Nederland worden waterspanningen (u1) bij sonderingen gemeten die ver boven de heersende waarde van de stijghoogte kunnen

Nadere informatie

5 Fase III: Granulaire analyses

5 Fase III: Granulaire analyses 5 Fase III: Granulaire analyses Op een selectie van de boringen zijn granulaire analyses uitgevoerd, meestal meerdere monsters per boring. Bij het bepalen van de korrelgrootteverdelingen is gebruik gemaakt

Nadere informatie

ARCHEOLOGIENOTA. KNOKKE- HEIST KRAAIENNESTPLEIN (prov. WEST-VLAANDEREN) VERSLAG VAN RESULTATEN BUREAUONDERZOEK

ARCHEOLOGIENOTA. KNOKKE- HEIST KRAAIENNESTPLEIN (prov. WEST-VLAANDEREN) VERSLAG VAN RESULTATEN BUREAUONDERZOEK ARCHEOLOGIENOTA KNOKKE- HEIST KRAAIENNESTPLEIN (prov. WEST-VLAANDEREN) VERSLAG VAN RESULTATEN BUREAUONDERZOEK Auteurs: Bart BARTHOLOMIEUX, Gwendy WYNS Monument Vandekerckhove nv Oostrozebekestraat 54 8770

Nadere informatie

Inspectie van de bodem middels een vooronderzoek ter plaatse van de percelen C 2552 en C 2553 in Breda

Inspectie van de bodem middels een vooronderzoek ter plaatse van de percelen C 2552 en C 2553 in Breda *OMWB524761* Postbus 75 5000 AB Tilburg 013 206 01 00 info@omwb.nl http://www.omwb.nl Inspectie van de bodem middels een vooronderzoek ter plaatse van de percelen C 2552 en C 2553 in Breda Vooronderzoek

Nadere informatie

Stand van zaken na een half jaar opvolging van de grondwaterpeilen

Stand van zaken na een half jaar opvolging van de grondwaterpeilen Stand van zaken na een half jaar opvolging van de grondwaterpeilen Sinds eind december worden de grondwaterpeilen geregistreerd in 22 peilputten in de Zwinomgeving. Door het continu opvolgen van de schommelingen

Nadere informatie

Saint-Quentin (Frankrijk) Frankrijk. België. Nederland. in de Noordzee (Nederland) Vlaams Gewest. Waals Gewest

Saint-Quentin (Frankrijk) Frankrijk. België. Nederland. in de Noordzee (Nederland) Vlaams Gewest. Waals Gewest Leerlingen Naam: Het Kanaal Bossuit-Kortrijk: varen tussen Zwevegem en Bossuit Klas: 9 Opdracht 1: rivieren het stroomgebied en kanalen van in Vlaanderen Schelde 1a. Waar bevindt zich de bron van de Schelde?

Nadere informatie

2016 (in waarde van 2016) 2016

2016 (in waarde van 2016) 2016 Opbrengst 1 % APB / inwoner Opbrengst 100 OV / inwoner 2016 (in waarde van 2016) 2016 Ronse 28,46 Kluisbergen 9,44 Zele 35,59 Lierde 12,39 Zelzate 36,36 Horebeke 13,04 Eeklo 37,68 Zwalm 13,07 Sint-Laureins

Nadere informatie

Aantal 2014 Opp. Luchtfoto 2014

Aantal 2014 Opp. Luchtfoto 2014 Noordvoort - Monitoring ontwikkeling geomorfologie Verandering overstuivingszones 2014-2015 Ter verbetering van de dynamiek in de zeereep tussen Zandvoort en Noordwijk zijn een aantal stuifkuilen aangelegd.

Nadere informatie

UITVOEREN BORINGEN IN HET KADER VAN ONDERZOEK NAAR ONDIEPE KLEILAAG. Gemeente Beerse

UITVOEREN BORINGEN IN HET KADER VAN ONDERZOEK NAAR ONDIEPE KLEILAAG. Gemeente Beerse UITVOEREN BORINGEN IN HET KADER VAN ONDERZOEK NAAR ONDIEPE KLEILAAG Gemeente Beerse Opdrachtgever: Gemeente Beerse contactpersoon: Hilde Huysmans Bisschopslaan 56 Tel. 14/61.19.71 234 Beerse email: Hilde.Huysmans@beerse.be

Nadere informatie

Archeo-rapport 171 Het archeologisch vooronderzoek aan de Hazelereik te Tongeren

Archeo-rapport 171 Het archeologisch vooronderzoek aan de Hazelereik te Tongeren Archeo-rapport 171 Het archeologisch vooronderzoek aan de Hazelereik te Tongeren Maarten Smeets Kessel-Lo, 2013 Studiebureau Archeologie bvba Archeo-rapport 171 Het archeologisch vooronderzoek aan de

Nadere informatie

HAVENECONOMIE EN ECOLOGIE:

HAVENECONOMIE EN ECOLOGIE: HAVENECONOMIE EN ECOLOGIE: (ON)VERZOENBAAR? Is een verdere scheldeverdieping mogelijk, gewenst, noodzakelijk? Jean Jacques Peters Raadgevend Ingenieur Leader Port of Antwerp International Expert Team Jean

Nadere informatie

Ruimte voor extra windmolens in het Meetjesland, mei 2011 Bijlage 3 - Infofiches per zoekzone

Ruimte voor extra windmolens in het Meetjesland, mei 2011 Bijlage 3 - Infofiches per zoekzone 1. Weerhouden zoekzones... 2 1a. Maldegem noord-oost... 2 1b. Eeklo noord... 4 1c. Assenede-Zelzate omgeving AKMO... 6 1d. Aalter west... 8 1e. Aalter noord... 10 1f. Nevele-Hansbeke... 12 1g. Landegem-Drongen...

Nadere informatie

VFRSLAG VAN DE VERKENNINGSBORING VOOR DE CENTRALE LINNENDIENST VAN DE VERENIGING VAN OPENBARE VERZORGINGSINSTELLINGEN TE EREMBODEGEM

VFRSLAG VAN DE VERKENNINGSBORING VOOR DE CENTRALE LINNENDIENST VAN DE VERENIGING VAN OPENBARE VERZORGINGSINSTELLINGEN TE EREMBODEGEM - VFRSLAG VAN DE VERKENNINGSBORING VOOR DE CENTRALE LINNENDIENST VAN DE VERENIGING VAN OPENBARE VERZORGINGSINSTELLINGEN TE EREMBODEGEM 1. INLEIDING De Vereniging voor Openbare Verzorgingsinstellingen gaf

Nadere informatie

2 Bemesting 44 2.1 Meststoffen 44 2.2 Soorten meststoffen 46 2.3 Grondonderzoek 49 2.4 Mestwetgeving 49

2 Bemesting 44 2.1 Meststoffen 44 2.2 Soorten meststoffen 46 2.3 Grondonderzoek 49 2.4 Mestwetgeving 49 Inhoud Voorwoord 5 Inleiding 6 1 Bodem en grond 9 1.1 Grond, bodem en grondsoorten 9 1.2 Eigenschappen van grond 20 1.3 Problemen met de grond 23 1.4 Verbeteren van landbouwgronden 30 1.5 Transport van

Nadere informatie

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden 0 SOB Research, 26 juni 2014 1 1. Archeologisch onderzoek 1.1 Inleiding

Nadere informatie

Karel Steverlyncklaan (Ieper, West-Vlaanderen)

Karel Steverlyncklaan (Ieper, West-Vlaanderen) Karel Steverlyncklaan (Ieper, West-Vlaanderen) Projectcode: 2017A284 Maart 2017 ARCHEOLOGIENOTA BUREAUONDERZOEK (FASE 0) DEEL 2: PROGRAMMA VAN MAATREGELEN Colofon Ruben Willaert bvba 8200 Sint-Michiels-Brugge

Nadere informatie

Het gebruik van de BRO bij de uitvoering van ondergrondprojecten

Het gebruik van de BRO bij de uitvoering van ondergrondprojecten Ing Peter Dorsman IGWR drs. Denise Maljers TNO Bouw en Ondergrond Het gebruik van de BRO bij de uitvoering van ondergrondprojecten Hoe zouden we RandstadRail Statenwegtrace nu doen. Inhoud Het IGWR RandstadRail

Nadere informatie

Archeologisch onderzoek te Macharen Kerkstraat

Archeologisch onderzoek te Macharen Kerkstraat Archeologisch onderzoek te Macharen Kerkstraat T.D. Hamburg Archol briefrapport 15 Inleiding In opdracht van de gemeente Oss heeft Archeologische Onderzoek Leiden (Archol bv) op maandag 26 augustus een

Nadere informatie

Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen

Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen Bijlage 3 bij Nota van Uitgangspunten Strijpsche Kampen Definitief Gemeente Oirschot Grontmij Nederland bv Eindhoven, 11 mei 2007 Verantwoording Titel :

Nadere informatie

Groenling (Roeselare, West-Vlaanderen)

Groenling (Roeselare, West-Vlaanderen) Groenling (Roeselare, West-Vlaanderen) Projectcode: 2017I285 September - Oktober ARCHEOLOGIENOTA BUREAUONDERZOEK (FASE 0) DEEL 2: PROGRAMMA VAN MAATREGELEN Colofon Ruben Willaert bvba 8200 Sint-Michiels-Brugge

Nadere informatie

Invloed damwand Meers-Maasband op grondwaterstroming

Invloed damwand Meers-Maasband op grondwaterstroming NOTITIE Onderwerp Invloed damwand Meers-Maasband op grondwaterstroming Project Grensmaas Opdrachtgever Projectbureau Consortium Grensmaas Projectcode HEEL14-29 Status Definitief Datum 18 mei 2016 Referentie

Nadere informatie

Beschrijving lithostratigrafische eenheid

Beschrijving lithostratigrafische eenheid Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO Princetonlaan 6 Postbus 80015 3508 TA Utrecht tel. 030 256 48 50 fax 030 256 48 55 Beschrijving lithostratigrafische eenheid Naam beschrijver:

Nadere informatie

Zaterdagmiddag 3 sept 2016 Studie van de afzettingen uit het Trias. Buntsandstein en Muschelkalk.

Zaterdagmiddag 3 sept 2016 Studie van de afzettingen uit het Trias. Buntsandstein en Muschelkalk. Zaterdagmiddag 3 sept 2016 Studie van de afzettingen uit het Trias. Buntsandstein en Muschelkalk. Golvende hoogvlakten met verre uitzichten, diep ingesneden rivierdalen en uitgestrekte bossen. De WGL trok

Nadere informatie

De lithostratigrafische indeling van Nederland Formaties uit het Tertiair en Kwartair Versie 2000

De lithostratigrafische indeling van Nederland Formaties uit het Tertiair en Kwartair Versie 2000 Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO TNO-rapport NITG 00-95-A De lithostratigrafische indeling van Nederland Formaties uit het Tertiair en Kwartair Versie 2000 Datum April 2000 Auteur(s)

Nadere informatie

Erosie in Vlaanderen. Gert Verstraeten. 15 Maart 2012

Erosie in Vlaanderen. Gert Verstraeten. 15 Maart 2012 Erosie in Vlaanderen Gert Verstraeten 15 Maart 2012 Inhoud Wat Intensiteit Kaderen in ruimte en tijd Toekomst (klimaatverandering, landgebruik) Erosie in Vlaanderen: wat? Erosie = losmaken, verplaatsen

Nadere informatie

Plaatsingslijst van het archief van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent. Burgerlijke stand. Indices. Overdracht 2006 / S. Bradt, W. Hermans.

Plaatsingslijst van het archief van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent. Burgerlijke stand. Indices. Overdracht 2006 / S. Bradt, W. Hermans. BE-A0512_108250_106907_DUT Plaatsingslijst van het archief van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent. Burgerlijke stand. Indices. Overdracht 2006 / S. Bradt, W. Hermans. Het Rijksarchief in België Archives

Nadere informatie

TOEGEPASTE GEOLOGIE EN HYDROGEOLOGIE

TOEGEPASTE GEOLOGIE EN HYDROGEOLOGIE TOEGEPASTE GEOLOGIE EN HYDROGEOLOGIE Grondwaterwinningsmogelijkheden in de ondiepe watervoerende lagen ter hoogte van de NV Pasfrost te Passendale ().A?L. 111111 UNIVERSITEIT GENT .. AiitL.. 111111 UNIVERSITEIT

Nadere informatie

BDO-BENCHMARK GEMEENTEN 2016 vs PROVINCIE OOST-VLAANDEREN

BDO-BENCHMARK GEMEENTEN 2016 vs PROVINCIE OOST-VLAANDEREN BDO-BENCHMARK GEMEENTEN 2016 vs. 2015 PROVINCIE OOST-VLAANDEREN 1 INLEIDING Dit rapport toont u vrijblijvend enkele kerncijfers voor uw gemeente en de gemeenten binnen uw provincie. In totaal worden 6

Nadere informatie

Texel Landschappelijke ontwikkelingen

Texel Landschappelijke ontwikkelingen Texel Landschappelijke ontwikkelingen Een LIA-presentatie LIA staat voor: Landschappen ontdekken In een Aantrekkelijke vorm. Lia is ook de geograaf die zich gespecialiseerd heeft in de veranderende Noord-Hollandse

Nadere informatie

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP DEPARTEMENT LEEFMILIEU EN INFRASTRUCTUUR ADMINISTRATIE WATERINFRASTRUCTUUR EN ZEEWEZEN ANTWERPSE ZEEHAVENDIENST

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP DEPARTEMENT LEEFMILIEU EN INFRASTRUCTUUR ADMINISTRATIE WATERINFRASTRUCTUUR EN ZEEWEZEN ANTWERPSE ZEEHAVENDIENST MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP DEPARTEMENT LEEFMILIEU EN INFRASTRUCTUUR ADMINISTRATIE WATERINFRASTRUCTUUR EN ZEEWEZEN DE AFVOER VAN DE SCHELDE IN Verslag nr. AZ.93/04 6578 1. INLEIDING Sedert 194

Nadere informatie

LABORATORIUM VOOR TOEGEPASTE GEOLOGIE EN HYDROGEOLOGIE. GRONDWATERWINNINGSMOGELIJKHEDEN VOOR HET REKREATIEDOMEIN nde BRIELMEERSENn TE DEINZE

LABORATORIUM VOOR TOEGEPASTE GEOLOGIE EN HYDROGEOLOGIE. GRONDWATERWINNINGSMOGELIJKHEDEN VOOR HET REKREATIEDOMEIN nde BRIELMEERSENn TE DEINZE - LABORATORIUM VOOR TOEGEPASTE GEOLOGIE EN HYDROGEOLOGIE GRONDWATERWINNINGSMOGELIJKHEDEN VOOR HET REKREATIEDOMEIN nde BRIELMEERSENn TE DEINZE STAD DEINZE 0 IIIJII RIJKSUNIVERSITEIT GENT lillil RIJKSUNIVERSITEIT

Nadere informatie