Examenopgaven VCA VOL

Transcriptie

1 DIT EXAMEN BESTAAT UIT 40 MEERKEUZE OPGAVE. CATEGORIE: VCA VOL Beschikbare tijd: 60 minuten Examenopgaven VCA VOL Proefexamen Lees de volgende aanwijzingen goed door! Dit examen bestaat uit 70 meerkeuzevragen. Na elke vraag volgen drie antwoordmogelijkheden, waarvan er slechts één juist is. Voor dit examen zijn maximaal 70 punten te behalen. Elk goed antwoord levert u 1 punt op. U bent geslaagd wanneer u 51 of meer punten hebt gehaald. Aan dit examen mogen maximaal 45 minuten besteed worden. Benodigdheden: dit examen schrapkaart (waarop u uw antwoorden noteert) Richtlijnen: controleer of alle bladzijden van dit examen aanwezig zijn vul de schrapkaart duidelijk in geef het door u gekozen antwoord aan door het hokje zwart te maken bij een fout ingevuld antwoord, omcirkel dan het goede antwoord Een meerkeuzevraag wordt fout gerekend in de volgende gevallen: als het gekozen antwoord fout is als er meer dan één hokje zwart gemaakt is als geen enkel hokje zwart gemaakt is als een hokje niet zwart gemaakt, maar op een andere wijze gemarkeerd is Einde examen: plaats of controleer uw naam op de schrapkaart lever dit examen, de schrapkaart in bij de surveillant Lees voor u begint met de beantwoording van de opgave, eerst goed de instructies op uw instructieblad. 1

2 1) Op welke artikelen is CE verplicht? A; Op machines en persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM s). B: Op afrasteringen en hekwerken. C: Op magazijnstellingen. 2) Wat kan een arbeidsinspectie doen wanneer een bedrijf de Veiligheids- en Gezondheidswetgeving niet naleeft? A: Een proces- verbaal opmaken. B: Een wettelijke straf opleggen. C: Een andere aannemer het werk laten uitvoeren. 3) Wat moeten de bedrijven doen om de doelstellingen van de milieuwetgeving te bereiken? A: De productie verminderen. B: De productie stopzetten na een milieu- incident. C: De productie aanpassen en beheersen. 4) Wie is verantwoordelijk voor de veiligheid van bezoekers op de bouwplaats? A: De bezoeker zelf. B: De werkgever van de bezoeker. C: Het bedrijf dat bezocht wordt. 5) Welke lidstaat/ lidstaten moet(en) zich houden aan de Europese VGMrichtlijnen? A: Alle lidstaten van de Europese Unie. B: De lidstaat die de richtlijn heeft bedacht. C: De lidstaten waar onvoldoende geschoolde medewerkers werkzaam zijn. 6) Welk soort gedrag verhoogt het risico voor de werknemer? A: Rustig en zorgvuldig werken. B: Geïnteresseerd en gemotiveerd werken. C: Stoere houding en spelen tijdens het werk. 7) Wat is het doel van een taakrisicoanalyse? A: Voorbereiden van een goede uitvoering van het werk. B: Beheersen van de risico s van het werk. C: Uitschakelen van alle risico s. 8) Hoe moet een werkgever omgaan met risico s bij de uitvoering van het arbobeleid? A: Risico s horen bij het beroep en dan moet je mee om kunnen gaan. B: Risico s moeten zoveel mogelijk bij de bron worden bestreden. C: Risico s moeten worden weggenomen door persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM s) te verstrekken. 9) Wat is het evalueren van de risico s? A: Het opstellen van een Taak Risico Analyse (TRA). B: Het opstellen van een plan van aanpak. C: Het bepalen van de hoogte van de risico s. 2

3 10) Risicovolle werkzaamheden wijken af van het opgestelde werkplan. Wat moet er nu onmiddellijk gebeuren? A: De opdrachtgever informeren over de afwijking. B: De werkzaamheden stop laten zetten. C: De afwijking vastleggen en het werk vervolgen. 11) Wat moet een werknemer doen bij een ongeval met ernstig letsel? A: Zorgen dat het ongeval geregistreerd wordt. B: De arbodienst waarschuwen voor ongeval onderzoek. C: Het ongeval melden bij de leidinggevende. 12) Wat is de derde fase in de oorzaken- gevolgen reeks? A: De onveilige handeling/ situatie. B: Het menselijk falen. C: De achtergronden. 13) Wat is een primitieve maatregel die zich richt op het aspect mens? A: Het goed onderhouden van gereedschap. B: Het goed organiseren van het werk. C: Het volgen van een opleiding. 14) Wat is de belangrijkste reden om ongevallen te onderzoeken? A: Om maatregelen te nemen, zodat dergelijke ongevallen niet meer kunnen gebeuren. B: Om een overzicht te krijgen van het veiligheidsniveau binnen het bedrijf. C: Om de gegevens van het onderzoek aan de verzekeringsmaatschappij te kunnen geven. 15) Het onderzoek op de plaats van het ongeval is belangrijk om de oorzaken te achterhalen. Wat is hierbij een belangrijk aandachtspunt? A: Omgeving goed opruimen. B: Afzettingen plaatsen tot er een eindrapport is. C: Foto s en tekeningen maken. 16) Waarom is orde en netheid belangrijk voor veilig werken? A: In een stoffige omgeving werken is ongezond. B: Omdat het voor het imago van het bedrijf belangrijk is. C: Door orde en netheid gebeuren er minder ongevallen. 17) Waar heb je het grootste risico op uitglijden? A: In een opslagmagazijn. B: Op een gladde ondergrond. C: Op een bordes nabij procesinstallaties. 18) Wat is een goede gedragsregel voor veilig werken? A: Snelheid van werken laten voorgaan op veilig werken. B: Je houden aan de veiligheidsvoorschriften. C: Je veilig gedragen als er toezicht is. 3

4 19) Hoe kan een leidinggevende veilig gedrag het beste stimuleren? A: Door medewerking van de medewerkers te eisen. B: Door regelmatig veiligheidsonderwerpen te bespreken. C: Door meer veiligheidsrondjes te lopen. 20) Welke elementen staan in het verslag van een veiligheidsgedrag observatieronde? A: Tekortkomingen, betrokkenen en score. B: Wat de medewerking was van de medewerkers tijdens de inspectie en hun verantwoordelijkheden. C: Bevindingen, Acties en verantwoordelijken. 21) Wat is het belangrijkste bij ernstig of onmiddellijk gevaar? A: Brandblussers. B: Melden. C: EHBO koffers. 22) Onbevoegden verschaffen zich toegang tot een bouwplaats. Wie is verantwoordelijk voor hun veiligheid? A: De opzichter op de bouw. B: De werkgever op de bouwplaats. C: De opdrachtgever van het bouwwerk. 23) Wat moet een leidinggevende doen met betrekking tot veiligheid en gezondheid (V&G) op het werk? A: De werknemers een veiligheidsopleiding geven. B: Werknemers die niet bekwaam zijn of geen opleiding hebben gekregen ongeschikt verklaren. C: Toezien op het volgen van de instructies en het gebruik van de persoonlijke beschermingsmaatregelen (PBM s). 24) Welk onderwerp kan tijdens een toolboxmeeting worden behandeld? A: Afspraken over inspectie. B: Het gebruik maken van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM s). C: Bonussen voor gevaarlijk werk. 25) Welk diploma moeten operationele medewerkers hebben in het kader van VCA? A: Basisveiligheid VCA. B: VIL VCA. C: VOL VCA. 26) Wanneer heb je als de werknemer de meeste kans op een ongeval? A: Als je te weinig instructie hebt gehad. B: Als je geen werkvergunning bij je hebt. C: Als je alleen aan het werk bent. 27) Welke kleuren worden gebruikt voor borden voor veiligheidsvoorzieningen? A: Wit pictogram op blauwe achtergrond. B: Wit pictogram op groene achtergrond. C: Zwart pictogram op gele achtergrond met zwarte rand. 4

5 28) Voor welk soort werkzaamheden is een aanvullende werkvergunning nodig? A: Voor alle werkzaamheden met giftige stoffen. B: Voor alle werkzaamheden die s nachts worden uitgevoerd. C: Voor alle werkzaamheden op het terrein van de opdrachtgever. 29) Wat betekent dit bord (wit symbool op blauwe achtergrond) A: Gehoorbescherming aangeraden. B: Opgelet, Gehoorbescherming dragen kan hier gevaarlijk zijn. C: Gehoorbescherming verplicht. 30) Wat moet het uitzendbureau in zijn voorlichting aan de uitzendkracht opnemen? A: Wat de procedure is voor de kwaliteitseisen van het product. B: Wat de procedure is voor ongevallen bij de personeelsvereniging. C: Wat de procedure is bij ongevallen op de weg naar en van het werk. 31) Wanneer is een werkvergunning geldig? A: Als alle voorgeschreven maatregelen zijn genomen. B: Als iedereen instructie heeft gehad over de veiligheidsmaatregelen. C: Als de werkvergunning is ondertekend voor akkoord. 32) Wat is het doel van een evacuatieoefening? A: uitzoeken van het meest geschikte evacuatiesignaal. B: Nagaan of externe hulpdiensten tijdig ter plaatse zullen zijn. C: Het personeel voorbereiden op noodsituaties. 33) Wanneer moet een bedrijf of instelling Bedrijfshulpverlening gaan organiseren? A: Dat moet alleen wanneer er sprake is van hoge risico s. B: Dat moet in ieder bedrijf en in iedere instelling. C: Dat moet alleen in productiebedrijven en instellingen die werken met gevaarlijke stoffen. 34) Wat is het gevolg van een te laag zuurstofpercentage in de omgevingslucht? A: Door een verminderde weerstand werkt elektrische apparatuur niet meer. B: Stoffen kunnen eerder en heftiger ontbranden. C: Mensen kunnen versuft of bewusteloos raken en zelfs overlijden. 35) Hoe kun je werkzaamheden, waarbij dampen vrijkomen, minder gevaarlijk maken? A: Door de dampen bij de bron af te zuigen. B: Door het zuurstofgehalte in de omgevingslucht te vergroten. C: Door een gelaatsscherm te gebruiken. 36) Dit pictogram staat op de verpakking. Wat zegt dit pictogram over de inhoud? A: Corrosief. B: Oxiderend. C: Licht ontvlambaar. 5

6 37) Welke stoffen worden als oplosmiddelen gebruikt? A: Zwavelzuur en zoutzuur. B: Benzine en dieselolie. C: Tolueen en benzeen. 38) Welke factor is van invloed op de mate van vergiftiging? A: De mate van gewenning aan de giftige stof. B: De concentratie van de giftige stof in de omgevingslucht. C: De goed- of afkeuring van de milieuvergunning. 39) Waarop wijst het blauwe vlak (links) in de gevarendiamant? A: Reactiviteitgevaar. B: Brandgevaar. C: Gevaar voor de gezondheid. 40) Op de werkplek word asbestverdacht materiaal aangetroffen. Wat moet er gebeuren? A: Er moeten persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM s) worden gevraagd aan de werkgever. B: het werk moet onmiddellijk worden stilgelegd. C: De longarts in het dichtstbijzijnde ziekenhuis moet worden opgeroepen. 41) Wat is nodig om een brand te laten ontstaan? A: Zuurstof, een katalysator en de juiste mengverhouding. B: Brandbare stof, zuurstof en ontstekingsenergie. C: Een katalysator en een ontstekingsbron die in aanraking komen met elkaar. 42) Wat is een belangrijk nadeel van het blussen met gasvormige blusstoffen, zoals koolstofdioxide? A: De zuurstofverdringing kan ook verstikkend voor de mensen in de directe omgeving werken. B: Door het blussen koelt de omgevingslucht zeer sterk af. C: De ongebruikte blusgassen zijn schadelijk voor het milieu. 43) Hoe kan een oliebrand in de buitenlucht het best geblust worden? A: Met water. B: Met schuim. C: Met CO2. 44) Wat is een veiligheidsrisico van een brand in de buurt van een opslagtank? A: De verf van de tank laat los. B: De inhoud van de tank wordt opgewarmd. C: De inhoud van de tank kan niet meer verkocht worden. 45) Je hebt een heetwerkvergunning gekregen. Welke taak wordt daarin genoemd voor de heetwerkwacht? A: Voldoende blusmiddelen klaar zetten. B: Controleren of de eisen uit de vergunning worden nageleefd. C: De vergunning op verzoek kunnen tonen. 6

7 46) Wat is een belangrijk aandachtspunt bij het betreden van een explosiegevaarlijke zone? A: Steeds de explosiemeter binnen bereik houden. B: Werktempo en bewegingen vertragen om vonken te vermijden. C: Aangepaste werktuigen gebruiken zoals vermeld in de werkvergunning. 47) Waar moet je speciaal op letten bij draaiende machineonderdelen? A: Je moet erop letten dat de machine het voorgeschreven aantal toeren draait. B: Je moet ervoor zorgen dat je niet gegrepen kan worden door draaiende delen. C: Je moet voorkomen dat de machine niet plotseling stopt door stroomuitval. 48) Aan welke voorwaarden moet een handbeitel voldoen? A: Voorzien van een handbescherming. B: Dat er instructies worden bijgeleverd. C: Gemaakt van zacht staal. 49) Welke regel geldt er als je een takel gebruikt? A: Je moet de takel voor elk gebruik controleren. B: Je moet de takel voor elk gebruik testen. C: Je moet de haak altijd op de punt belasten. 50) Waar moet je op letten als je met staalkabels hijst? A: Je mag staalkabels niet knopen. B: Je mag staalkabels niet zonder handschoenen vastpakken. C: Je mag geen staalkabels met verschillende diameters gebruiken. 51) Waarmee kan een kraanmachinist zijn vakkennis laten zien? A: Met een hijsbewijs. B: Met een hijsvergunning van de opdrachtgever. C: Met een verklaring van de werkgever. 52) Mag je met een heftruck een passagier meenemen? A: Ja, maar alleen als er voldoende ruimte in de cabine is. B: Nee, dat mag nooit. C: Ja, maar alleen als er een extra zitplaats is ingericht. 53) Welke maatregel moet je toepassen bij autogeen lassen? A: Gasflessen plat neerleggen. B: Automatische debietregeling. C: Slangbreukbeveiliging. 54) Wat is het gevaar bij het werken op hoogte? A: Dat je je collega die beneden staat moeilijk kan verstaan. B: Vallende voorwerpen. C: Lage temperatuur. 55) Je werkt op een plat dak. In het dak zit een opening. Hoe voorkom je het risico op vallen door de opening in het dak het beste? A: Door vooraf aan de werkzaamheden een Taak- Risico- Analyse uit te voeren. B: Door de opening in het dak af te zetten met een deugdelijk hekwerk. C: Door de werknemers een veiligheidsharnas te laten dragen. 7

8 56) Het werken met gascilinders in een uitgraving kan extra gevaar opleveren. Welke veiligheidsmaatregel neem je? A: Nooit werken met gas in of bij een uitgraving. B: Gascilinders alleen tegen de wand van de uitgraving plaatsen. C: Geen gascilinders in de uitgraving plaatsen. 57) Waarvoor dient een steigerkaart of een stellingkaart? A: Om aan te geven of de steiger of stelling betreden mag worden. B: Om aan te geven wanneer de steiger of stelling goedgekeurd moet worden. C: Om aan te geven of de bouwer een opleiding heeft gevolgd. 58) Wat kun je doen om het risico van elektrocutie in besloten ruimten te verkleinen? A: Dubbelgeïsoleerd 220V elektrisch gereedschap gebruiken. B: Veilige spanning gebruiken. C: Dubbelgeïsoleerde 220V elektriciteitskabels gebruiken. 59) Wat houdt de `grondroerdersregeling` in? A: Deze regeling verbiedt het mengen van vervuilde grond uit een afgraving met schone grond. B: Deze regeling stelt grenzen aan de maximale diepte van een afgraving. C: Deze regeling verplicht iedereen die mechanisch gaat graven om vooraf informatie op te vragen bij het Kadaster. 60) Wat kan leiden tot electrocutiegevaar? A: Hoge spanning. B: Trillingen en wrijving. C: Slechte aarding. 61) Wat bedoelt men met fysieke afscherming als beveiligingsmaatregel tegen de gevaren van elektriciteit? A: Spanningsvoerende delen onbereikbaar maken door een afscherming of omhulsel aan te brengen. B: Het gevaar op elektrocutie uitschakelen door het gebruik van isolerende kleding en gereedschap. C: Het gevaar op elektrocutie uitschakelen door het afsluiten van de stroom. 62) Vanaf welke lekstroom moet de aardlekschakelaar of differentieelschakelaar op een bouwplaats de stroom onderbreken? A: 75mA. B: 3mA. C: 30mA. 63) Een werknemer werkt met een stof, die ioniserende straling uitzendt. Wat is hierbij een belangrijke verplichting voor de werkgever? A: De gevaarlijke zones aanduiden en afschermen. B: Toezien op persoonlijke hygiëne en gebruik van de nooddouches. C: Meten van de dosis straling waaraan de werknemer blootgesteld is en het nemen van de nodige maatregelen. 8

9 64) Wat is de juiste manier om een voorwerp handmatig te tillen? A: De last zo dicht mogelijk tegen het lichaam houden. B: De last zo veel mogelijk naast het lichaam houden. C: De last zo ver mogelijk van het lichaam houden. 65) Twee geluidsbronnen produceren elk evenveel geluid. Ze staan vlak naast elkaar. Met hoeveel db(a) zal het geluidsdrukniveau stijgen ten opzichte van èèn bron? A: 3 db(a). B: 5 db(a). C: 10 db(a). 66) Wat is een goede richtlijn voor correct zitten? A: De stoel comfortabel naar achteren kantelen. B: Regelmatig van stoel veranderen. C: Regelmatig van zithouding veranderen. 67) Wie moet de persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM s) regelmatig controleren? A: De leidinggevende. B: De werknemer. C: De werkgever. 68) Wat is een voorbeeld van gehoorbescherming? A: Oordoppen. B: Koptelefoon. C: Veiligheidshelm. 69) De omgevingslucht bevat te weinig zuurstof. Welke ademhalingsbescherming moet je dan gebruiken? A: Halfgelaatsmasker met verwisselbaar filter. B: Volgelaatsmasker met verwisselbaar filter. C: Onafhankelijke ademhalingsbescherming. 70) Wat is een gebruiksregel voor beschermende kleding? A: Kleding 1x per jaar vervangen. B: Kapotte kleding direct repareren of vervangen C: Kapotte kleding direct op eigen kosten vervangen. 9

10 Antwoorden VOL VCA A 36 C 2 A 37 A 3 C 38 B 4 C 39 C 5 A 40 B 6 C 41 B 7 B 42 A 8 B 43 B 9 A 44 B 10 B 45 B 11 C 46 C 12 A 47 B 13 C 48 A 14 A 49 A 15 B 50 A 16 C 51 A 17 B 52 B 18 B 53 C 19 B 54 B 20 C 55 B 21 B 56 C 22 C 57 A 23 C 58 B 24 B 59 C 25 C 60 C 26 A 61 A 27 B 62 C 28 A 63 C 29 C 64 A 30 C 65 A 31 C 66 A 32 C 67 B 33 B 68 A 34 C 69 C 35 A 70 B 10

11 Voor informatie over transport & logistieke opleidingen kunt u contact opnemen met: info@her-opleidingen.nl 11