Definitief 22 december Karakterisering deelstroomgebied Rijn-Midden

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Definitief 22 december Karakterisering deelstroomgebied Rijn-Midden"

Transcriptie

1 Hoofdrapport

2 Definitief 22 december 2004 Karakterisering deelstroomgebied Rijn-Midden

3 Karakterisering deelstroomgebied Rijn-Midden Uitgegeven door: Regionaal Bestuurlijk Overleg Rijn-Midden Informatie: Twan Tiebosch (redacteur) Floor Huis in t Veld (projectleider) Telefoon: Fax: Uitgevoerd door: Redactieteam Rijn-Midden Opmaak: Datum: 22 december 2004 Status: Definitief Versienummer: 5

4 Voorwoord Europa wordt steeds belangrijker voor onze omgeving. Dat blijkt ook uit de regelgeving die alle lidstaten verplicht om zorgvuldig om te gaan met water en al het leven dat daarvan afhankelijk is. Deze zogeheten Europese Kaderrichtlijn Water is geen doel op zich, maar een manier om te laten zien dat we onze omgeving serieus nemen en willen behouden voor een volgende generatie Europeanen. In Rijn-Midden wordt de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water uitgevoerd door de waterschappen Vallei & Eem, Veluwe en Zuiderzeeland, de provincies Gelderland, Utrecht en Flevoland, Rijkswaterstaat Directie IJsselmeergebied en vertegenwoordigers van gemeenten en de ministeries van LNV en Verkeer en Waterstaat. Het voorliggende rapport is een eerste stap op weg naar het stroomgebiedbeheersplan van Het is tot stand gekomen door samenwerking van alle betrokken organisaties. Juist deze gebiedsoverschrijdende samenwerking is zo kenmerkend voor het watersysteem, dat zich over het algemeen ook niets aantrekt van bestuurlijke grenzen. Onderweg naar 2009 gaan we uiteraard niet alleen aan de gang met het opstellen van een plan. Nu al spannen waterbeheerders zich in voor een schone en veilige omgeving, en zij zullen dat in de komende jaren uiteraard blijven doen. De voorliggende rapportage is voorlopig omdat een aantal doelstellingen en normen nog moeten worden vastgesteld in de komende jaren. Toch kunnen we nu al zeggen waar in de regio Rijn-Midden problemen liggen op gebied van de waterkwaliteit. We hebben nu ook ingeschat of we aan het einde van de eerste planperiode ( ) aan de voorlopige doelstellingen denken te kunnen voldoen. Dat is van belang, omdat de richtlijn een resultaatsverplichting van ons vraagt. Daar waar we doelstellingen niet denken te halen, zullen de komende jaren extra maatregelen nodig zijn om daaraan wel te kunnen voldoen. De eerste stap is dus gezet. Ik reken op een passend vervolg. Mevrouw L. Bouwmeester Voorzitter RBO Rijn Midden Pagina 1 van 158

5 Pagina 2 van 158

6 Inhoudsopgave Voorwoord Samenvatting Addendum 1 Inleiding De Kaderrichtlijn Water Organisatie van de implementatie van de Kaderrichtlijn Water _ Rapportage eind 2004: Karakterisering deelstroomgebied 22 2 Beschrijving van het deelstroomgebied Rijn-Midden Algemene beschrijving van het deelstroomgebied Klimaat, geologie en landschap Ruimtegebruik Huidig ruimtegebruik Effecten van ruimtegebruik op de ecologie Overheden verantwoordelijk voor waterbeheer 37 3 Waterlichamen 39 Samenvatting Oppervlaktewaterlichamen Uitgangspunten Algemene beschrijving van oppervlaktewaterlichamen en typologie Beschrijving van de huidige toestand van de waterlichamen Status van waterlichamen Methodiek aanwijzing sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen Resultaten van statustoekenning Toelichting op de statustoekenning per regio Grondwaterlichamen Methodiek begrenzing en karakterisering grondwaterlichamen_ Algemene beschrijving grondwaterlichamen Begrenzing grondwaterlichamen menselijke consumptie Grensoverschrijdende grondwaterlichamen Grondwaterlichamen met afhankelijke ecosystemen Beschrijving van de huidige toestand van de grondwaterlichamen 60 4 Menselijke activiteiten en belasting 67 Pagina 3 van 158

7 Samenvatting Belasting van het oppervlaktewater Lozingen vanuit communale zuiveringsinstallaties Industriële lozingen Diffuse belasting Onttrekking van oppervlaktewater Hydromorfologische belasting Afvoerregulering en peilbeheer Overige vormen van belasting Waterbodems en zwevend stof Belasting van het grondwater Puntbronnen voor het grondwater Diffuse belasting van het grondwater Grondwateronttrekking en kunstmatige grondwateraanvulling _ Belangrijkste belastingen van het grondwater 90 5 Beoordeling van waterlichamen 91 Samenvatting Inleiding Doel van de risicoanalyse Methodiek risicoanalyse Rijn-Midden Relevante ontwikkelingen Effecten van huidig beleid Stoffen Waterbodems Risicoanalyse oppervlaktewaterlichamen Risicoanalyse grondwaterlichamen Resultaten risicoanalyse grondwaterkwantiteit Resultaten risicoanalyse grondwaterkwaliteit Mogelijkheden voor aanpak van problemen in Rijn-Midden (niet verplicht) Economische analyse 121 Samenvatting Inleiding Identificatie van drijvende krachten Economische beschrijving Rijn-Midden Bevolking en verstedelijking Economische subsectoren Ruimtegebruik Watergebruik en emissies Economische ontwikkelingen Rijn-Midden Overzicht Demografische karakteristieken Economische subsectoren 132 Pagina 4 van 158

8 6.4.4 Ruimtegebruik Kostenterugwinning van waterdiensten en prijsbeleid Inleiding Waterprijsbeleid in Nederland Beschermde gebieden Waterlichamen met onttrekking voor menselijke consumptie _ Beschermde gebieden voor schelpdierkweek en visvangst Zwemwater en overige recreatie Nutriëntgevoelige gebieden (bedreigde zones en kwetsbare gebieden) Beschermde gebieden voor soorten en habitats Leemten in kennis en gegevens Technische gegevens/ methoden Ecologie Chemie Grondwater Economische gegevens Monitoringsprogramma s en meetnetten Inleiding Oppervlaktewater Grondwater Beschermde gebieden Risico s Publieke participatie Communicatiestrategie Stapsgewijze aanpak 149 Overzicht kaarten van het deelstroomgebied 144 Referenties 145 Bijlagen en kaarten Pagina 5 van 158

9 Pagina 6 van 158

10 Lijst van figuren Figuur 1-1 Indeling deelstroomgebieden Rijn 21 Figuur 2-1 Gemeentelijke grenzen 26 Figuur 2-3 Schematische opbouw van de ondergrond 29 Figuur 2-4 Procentuele verdeling van het ruimtegebruik in Rijn-Midden naar onderscheiden sectoren 33 Figuur 3-1 Monitoringslocaties chemie en ecologie 48 Figuur 3-2a en 3-2b Begrenzing en bescherming grondwaterlichamen voor menselijke consumptie. 57 Figuur 3-3 VHR-gebieden en overige natte natuur 58 Figuur 3-4 grondwaterlichamen met afhankelijke aquatische of terrestrische ecosystemen. 60 Figuur 3-5 Huidige toestand van grondwaterlichamen. 65 Figuur 4-2 Puntbronnen grondwater 84 Figuur 4-3 Grondwateronttrekkingen in Rijn-Midden 88 Figuur 4-4 Infiltratielocaties in Rijn-Midden 89 Figuur 4-5 Onttrekking en kunstmatige aanvulling van grondwater uit grondwaterlichamen menselijke consumptie 90 Figuur 5-1 Proces van risicoanalyse 94 Figuur 5-2 locaties waarvan verwacht wordt dat die in 2015 wel of geen risico zullen vormen voor het behalen van de voor de Kaderrichtlijn Water gewenste toestand (waterbodems). 102 Figuur 5-3 risicoanalyse van stoffen die GET bepalen. 107 Figuur 5-4 Uitwisseling van water tussen de deelgebieden in Rijn-Midden, aanvoer van en afvoer naar buiten Rijn-Midden (miljoen m3/jaar) 111 Figuur 5-5 Nitraatconcentraties in het bovenste grondwater voor een gemiddeld weerjaar 114 Figuur 5-6 Grondwaterlichamen met risico niet bereiken goede toestand in Figuur 6-1 Drie stappenplan economische analyse 121 Figuur 6-2 DPSIR model 123 Figuur 6-3 Sectorstructuur stroomgebied Rijn-Midden (naar productie) 127 Figuur 6-4 Watergebruik stroomgebied Rijn-Midden naar sector 2001 (in miljoenen m3) 129 Pagina 7 van 158

11 Pagina 8 van 158

12 Addendum Bij het tot stand komen van de voorliggende rapportage is gestreefd naar een zo minimaal mogelijk verschil met de overkoepelende rapportage Rijn-Delta. Op twee punten bestaan echter verschillen: a) referentie voor verdroging De relatie tussen grondwaterlichamen en oppervlaktewaterlichamen is van belang bij de risico-analyse. In Rijn-Midden is bij deze relatie uitgegaan van de algemeen gehanteerde referentie voor verdroging (omstreeks 1950). Naar verluidt is in ons omringende landen het jaar 2000 genomen als referentie, zijnde het jaar waarin de KRW in het Europees Parlement is vastgesteld. In de rapportage Rijn-Delta is daardoor een wijziging aangebracht die niet is terug te voeren op de rapportage Rijn-Midden: voor de betreffende grondwaterlichamen bestemd voor menselijke consumptie is de status at risk om deze reden aangepast tot misschien at risk. Bij beschouwing van kaart 22 (figuur 5-6) Grondwaterlichamen met het risico van het niet bereiken van goede toestand in 2015 wordt hiervoor aandacht gevraagd. b) uitspoeling van zware metalen in het landelijk gebied. Door Alterra zijn in het najaar van 2004 berekeningen uitgevoerd, die duiden op lagere uitspoelingscijfers voor zware metalen in het landelijk gebied dan in de voorliggende rapportage zijn gebruikt. In de tot stand koming van de rapportage Rijn-Midden is gebruik gemaakt van data uit de ERC-databestanden. Naar verluidt zou de uitspoeling tot een factor drie lager uitvallen dan in de voorliggende rapportage. Dit heeft dit betrekking op tabel 4-4 Totaaloverzicht van de belasting in Rijn-Midden voor de belangrijkste sectoren. Mogelijk ontstaan op dit punt dus verschillen met de rapportage Rijn-Delta. Pagina 9 van 158

13 Pagina 10 van 158

14 Samenvatting I. Wat wil de Kaderrichtlijn van ons? De Europese Kaderrichtlijn Water (2000) heeft tot doel de kwaliteit van oppervlaktewateren en grondwater te beschermen en te verbeteren en het duurzaam gebruik van water te bevorderen. De richtlijn stelt dat lidstaten in 2004 een voorlopige beschrijving dienen op te stellen van de karakteristieken van de stroomgebieden. Nederland is hiertoe ingedeeld in stroomgebieden van de Rijn, Maas, Eems en Schelde. Binnen het stroomgebied Rijn zijn vier deelstroomgebieden onderscheiden, waarvan Rijn-Midden er een is. De regionale rapportage Karakterisering deelstroomgebied Rijn-Midden geeft invulling aan de verplichting die de richtlijn stelt voor 2004 en bestaat naast deze samenvatting uit een hoofdrapport plus een bijlagenrapport met kaarten en gedetailleerde informatie (Karakterisering deelstroomgebied Rijn-Midden, 2004). Wat betekent de Kaderrichtlijn voor het waterbeheer? Waterbeheer op het niveau van stroomgebieddistricten, daar gaat de Kaderrichtlijn vanuit. In 2009 moeten alle lidstaten voor ieder stroomgebieddistrict een stroomgebiedbeheersplan klaar hebben. Als deze plannen in 2009 zijn vastgesteld, gaan vervolgens maatregelen in uitvoering om de watersystemen in een goede toestand te brengen. Iedere zes jaar worden de stroomgebiedbeheersplannen geactualiseerd. In 2015 moeten de oppervlaktewateren in een goede ecologische en een goede chemische toestand verkeren. In het grondwater moet in dat jaar sprake zijn van een goede chemische en een goede kwantitatieve toestand. Wat staat er in de regionale rapportage? Naast de gebiedsbeschrijving en analyse van de huidige toestand voor het watersysteem is ook beschreven wat de situatie zal zijn in 2015, uitgaande van het thans vastgestelde beleid en de sociaal-economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Het blijkt dat een groot deel van de regio Rijn-Midden met de uitvoering van bestaand beleid de kans loopt niet te voldoen aan de (voorlopige) doelen. In het hoofdrapport wordt ingegaan op de achterliggende oorzaken daarvan. Daarmee wordt de basisinformatie aangereikt voor de beleidsmatige keuzes die in het proces naar het eerste stroomgebiedbeheersplan (2009) moeten worden gemaakt. In dat stroomgebiedbeheersplan zal beschreven worden hoe de Pagina 11 van 158

15 gewenste toestand te bereiken is (maatregelen) en met welke middelen (financiën en organisatie). II. Karakter van Rijn-Midden De regio Rijn-Midden bestaat uit het beheersgebied van de waterschappen Vallei & Eem, Veluwe en Zuiderzeeland en het beheersgebied van Rijkswaterstaat directie IJsselmeergebied. Onderscheiden worden de deelgebieden Gelderse Vallei, Veluwe, IJsselmeerpolders 4, IJsselmeer/Markermeer en Randmeren. Daarmee omvat de regio het hele grondgebied van de provincie Flevoland en delen van de provincies Utrecht en Gelderland 5. Rijn-Midden is een gebied met een diverse ondergrond (van vlakke laaggelegen polders tot gestuwde hogere zandgebieden). Het watersysteem varieert daardoor van vrij afwaterende gebieden met beken tot beheerste peilgebieden met poldersloten. Het IJsselmeergebied bestaat uit grote wateren. De grondwaterstroming hangt nauw samen met de ligging van kwel- en infiltratiegebieden, waardoor op plaatsen nauwe samenhang bestaat met het oppervlaktewater. Het gebied is relatief dun bevolkt, maar kent een sterke bevolkingstoename over de laatste jaren. Dat betekent bijvoorbeeld een toenemende belasting vanuit rioolwater-zuiveringsinstallaties op het oppervlaktewater, maar ook een toename van het verhard oppervlak. Indeling in watertypen en waterlichamen Het watersysteem is ingedeeld in grond- en oppervlaktewaterlichamen. Een waterlichaam is een afzonderlijke oppervlakte open water dan wel massa grondwater van enige omvang. Er zijn in Rijn-Midden vooralsnog 117 oppervlaktewaterlichamen en 74 grondwaterlichamen onderscheiden. In de aanloop naar het stroomgebiedbeheersplan worden nog oppervlaktewaterlichamen voor menselijke consumptie onderscheiden. De indeling naar waterlichamen (zie kaart 3 Waterlichamen en kaart 5 Grondwaterlichamen) is voorlopig; de definitieve waterlichamen worden pas in 2009 vastgelegd in het stroomgebiedbeheersplan. De beschreven waterlichamen vormen het uitgangspunt voor de nadere analyse en de bepaling van doelstellingen. Oppervlaktewater Alle oppervlaktewateren in Rijn-Midden zijn ingedeeld naar waterlichamen en vervolgens voorzien van een typering (meren, sloten, kanalen, rivieren). Per oppervlaktewaterlichaam is één type toegekend. In Rijn-Midden komen voorlopig 24 verschillende watertypen voor. 4 Bestaande uit Oostelijk en Zuidelijk Flevoland plus de Noordoostpolder, exclusief de Wieringermeer 5 Het IJsselmeer, Markermeer en de Randmeren behoren ten dele ook bij de provincies Fryslân, Overijssel en Noord-Holland. Pagina 12 van 158

16 Aan ieder van de oppervlaktewaterlichamen is ook een status toegekend (natuurlijk, kunstmatig of sterk veranderd). Zie hiervoor kaart 20 (Status waterlichamen). In Rijn-Midden zijn 31 waterlichamen (voorlopig) beoordeeld als sterk veranderde wateren (26 %) en 86 als kunstmatig (74 %). In Rijn-Midden komen geen natuurlijke waterlichamen voor. Grondwater De grondwaterlichamen kennen een eigen indeling; in de voorliggende rapportage zijn de kwantitatieve en kwalitatieve kenmerken beschreven. Landelijk zijn de gebiedsdekkende grondwaterlichamen uitgewerkt. In de regio is met name gekeken naar de zogeheten waterlichamen bedoeld voor menselijke consumptie. In Rijn-Midden komen twee gebiedsdekkende grondwaterlichamen voor. Daarbinnen bevinden zich 72 grondwaterlichamen voor menselijke consumptie. III. Huidige toestand van waterlichamen Oppervlaktewater De huidige toestand in Rijn-Midden voor wat betreft chemie is dat een groot aantal normen wordt overschreden, maar lang niet voor alle stoffen of op alle plaatsen. De belangrijkste probleemstoffen zijn nutriënten, PAK, PCB s, zware metalen en gewasbeschermingsmiddelen Voor de ecologie is de huidige toestand matig tot slecht vanwege de menselijke invloed en het gebruik. De belangrijkste knelpunten in Rijn-Midden komen overeen met de landelijke onderkende waterkwaliteitsknelpunten, zoals die verwoord staan in de notitie Pragmatische Implementatie Europese Kaderrichtlijn Water in Nederland die het Kabinet op 23 april 2004 heeft vastgesteld. Grondwater Voor grondwater geldt dat in ruwweg de helft van de waterlichamen voor menselijke consumptie een of meerdere bodemverontreinigingen aanwezig is. Indien de diffuse belasting daarbij wordt opgeteld, neemt het aantal als goed gekarakteriseerde grondwaterlichamen sterk af. Van de onderscheiden grondwaterlichamen zijn er twaalf die momenteel worden gekarakteriseerd als goed (zie kaart 7 Huidige toestand van grondwaterlichamen). Invloed van de mens De invloed van menselijk handelen op het watersysteem uit zich onder meer in een verandering van de waterkwaliteit en het planten- en dierenleven dat daarvan afhankelijk is. Pagina 13 van 158

17 Voor de ecologie zijn behalve de chemische samenstelling ook menselijke ingrepen in het watersysteem (zoals peilbeheer, onttrekkingen, hydromorfologie en beheer en onderhoud) en het gebruik (recreatie, lozing van afvalwater, uit- en afspoeling van stoffen in agrarisch gebied en dergelijke) van invloed. Voor het oppervlaktewater in Rijn-Midden zijn de belangrijkste (bronnen van) emissies: Landbouw; levert de grootste bijdrage aan de belasting van nutriënten (met name stikstof en fosfaat), zink en bestrijdingsmiddelen. RWZI s leveren een belangrijke bijdrage aan de emissies van koper, stikstof en fosfaat. Verkeer levert de grootste bijdrage aan benzo(k)fluorantheen, en een belangrijke bijdrage aan de zinkbelasting. Waterbodems leveren ook een bijdrage aan de problemen met nutriënten, PAK en zware metalen. Voor de regionale wateren en een deel van de Randmeren ligt de oorzaak van de waterkwaliteitsproblemen hoofdzakelijk binnen de regio; voor het IJsselmeer en Markermeer ligt de oorzaak juist voornamelijk buiten het gebied (bovenstrooms). Voor grondwater uit de invloed van de mens zich in onttrekkingen en beïnvloeding van de samenstelling, hetgeen plaatselijk leidt tot verontreiniging (zoals nitraat) en verdroging (met name van natuur). IV. ontwikkelingen tot 2015 Rijn-Midden telde in 2001 in totaal 1,4 miljoen inwoners, wat neerkomt op 9% van de Nederlandse bevolking. Tot het stroomgebied behoren steden als Amersfoort, Veenendaal, Ede, Apeldoorn, Almere en Lelystad. Gedurende de periode zal de bevolking in Rijn-Midden naar schatting groeien met 8,1%. Dit is de hoogste gemiddelde bevolkingsgroei in Nederland per (deel)stroomgebied. In dezelfde periode maken in de landbouw alleen de subsectoren akkerbouw, glastuinbouw en de combinatiebedrijven naar verwachting een groei door. De productievolumes in de overige subsectoren (open grond tuinbouw en veehouderij) zullen naar verwachting dalen, met name in de veehouderij. In de visserij was de gemiddeld groei tussen negatief ( 3,48% voor Nederland in totaal). Er wordt ingeschat dat de negatieve groei van de visserij doorzet met een gemiddelde afname van 2,25% per jaar. De grootste groei in de industrie en dienstverlening wordt tot 2015 verwacht in de metaalindustrie, de sector milieudienstverlening en het vervoer over water en door de lucht. Pagina 14 van 158

18 V. Waar staan we in 2015? (risicoanalyse) Op basis van de verwachte (economische) ontwikkeling en het vigerend beleid is per waterlichaam bekeken, of de voorlopige doelstelling kan worden bereikt in Bij deze zogeheten risicoanalyse is onderscheid gemaakt naar chemische en ecologische kenmerken van het betreffende waterlichaam. Indien één van deze onderdelen risico loopt niet aan de doelstelling in 2015 te kunnen voldoen, is het waterlichaam beoordeeld als at risk (dat wil zeggen: de verwachting is dat de doelstelling niet zal worden gehaald en aanvullende maatregelen nodig zijn). Het doel van de risicoanalyse is te bepalen, voor welke waterlichamen specifieke maatregelen moeten worden opgesteld ( ) en uitgevoerd ( ) om alsnog de gewenste toestand te bereiken. Omdat alle waterlichamen in Rijn-Midden de status kunstmatig dan wel sterk veranderd hebben, moeten per waterlichaam afgeleide ecologische doelstellingen worden opgesteld. Die doelstellingen zijn echter nog niet beschikbaar. Daarom is getoetst met behulp van bestaande toetsingsmethoden. Voor de regionale waterlichamen is gebruik gemaakt van de STOWA-methode en voor de rijkswaterlichamen zijn de KRWmaatlatten toegepast. Verwacht wordt dat de toestand van de ecologie in 2015 bij onveranderd beleid niet veel zal afwijken van de huidige situatie (zie kaart 4b Huidige toestand biologie). Oppervlaktewater Voor oppervlaktewater zijn alle waterlichamen in Rijn Midden thans beoordeeld als at risk. De grootste knelpunten voor het verbeteren van de ecologische kwaliteit zijn: een slechte waterkwaliteit, ongunstige inrichting van watergangen, aangelegde kunstwerken zoals dijken, dammen, stuwen, uitgevoerde werkzaamheden zoals normalisatie en oeverbekleding. Voor de chemische waterkwaliteit moet nog worden vastgesteld of de normen voor de zogeheten prioritaire stoffen overal kunnen worden gehaald. Zoals gezegd is voor de ecologische doelstellingen gewerkt met een inschatting aan de hand van voorlopige KRW-doelstellingen voor natuurlijke wateren. In Rijn-Midden komen geen natuurlijke waterlichamen voor. Toetsing aan de voorlopige doelstellingen levert dus een relatief somber beeld op, waardoor ten onrechte het beeld kan ontstaan dat er sprake is van een slechte toestand. Verder zijn uitkomsten van de risicoanalyse nog voorlopig, omdat de normen voor prioritaire stoffen en ecologische doelen nog niet definitief zijn vastgesteld. Grondwater Voor grondwater geldt dat 12 van de 72 onderscheiden grondwaterlichamen voor menselijke consumptie als not at risk zijn beoordeeld. De gebiedsdekkende grondwaterlichamen zijn beide at risk. In een aantal gevallen zijn grondwaterlichamen aangemerkt als (mogelijk) at risk, hetgeen een signaal is om bij het vervolg geen mogelijke problemen over het hoofd te zien. Voor de grondwaterlichamen is ook een beperkte nadere karakterisering uitgevoerd, waarmee verder op de achterliggende oorzaken is ingegaan. Pagina 15 van 158

19 Het grootste knelpunt voor grondwater is het aantal aanwezige bodemverontreinigingen. Dit betekent niet dat de drinkwaterwinning in gevaar is. Het betekent wel dat aandacht nodig is voor maatregelen om de drinkwatervoorziening duurzaam veilig te stellen. Vooralsnog is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om tot lagere doelstellingen te komen. Na het verschijnen van de grondwaterrichtlijn (2005) zal hier op worden teruggekomen. Economische analyse van de regio en het watergebruik De economische analyse dient om te signaleren welke ontwikkelingen van invloed zijn op het bereiken van de goede ecologische toestand (zoals bevolkingstoename en veranderingen in het ruimtegebruik) en om inzichtelijk te maken of er sprake is van disproportionele kosten voor het bereiken van de doelstellingen. De richtlijn verbindt op deze manier waterbeleid met kosten en beoogt door middel van het toepassen van economische principes en instrumenten (gebruiker/vervuiler betaalt, kosteneffectiviteit en prijsbeleid) de gestelde ecologische doelstellingen doelmatig te bereiken. De economische analyse valt uiteen in een drietal stappen: economische analyse van het watergebruik, autonome ontwikkelingen t/m 2015 en een beschrijving van de huidige mate van kostenterugwinning en prijsbeleid. Economische kenschets In Rijn-Midden wordt per jaar zo n 460 miljoen kubieke meter water gebruikt. Het merendeel van het watergebruik is voor rekening van de bedrijven (87 %), die voor deze waterbehoefte voor een belangrijk deel op grondwater aangewezen zijn. De sectoren landbouw, visserij, delfstoffen, industrie en dienstverlening in de economische eenheid Rijn-Midden zijn bij elkaar opgeteld goed voor een jaarlijkse productie van 50 miljard en een werkgelegenheid van banen. De milieubelasting tussen deze sectoren verschilt sterk in termen van ruimtebeslag, economische betekenis en belasting (waterkwaliteit). Zo bestaat bijvoorbeeld ruim de helft van het oppervlak van Rijn-Midden uit landbouwgrond, maar vertegenwoordigt deze een beperkt deel van de totale productiewaarde van Rijn-Midden. Uit- en afspoeling uit landbouwgebieden is wel de belangrijkste bron voor de belasting met stikstof en fosfaat. VI. Verhouding tot de beleids- en beheersinspanningen tot nu toe De afgelopen jaren een stijgende lijn is waar te nemen in de waterkwaliteit. Uit de risicoanalyse zou ten onrechte het beeld kunnen ontstaan dat het huidige beleid en beheer ontoereikend zijn geweest. Vraag voor de toekomst is of de gewenste ecologische en chemische toestand in Rijn-Midden bereikbaar is. Een eerste doorkijk: De ecologische kwaliteit lijkt in bepaalde gebieden in Rijn-Midden met maatwerk te verbeteren. Met name regionale maatregelen op gebied van hydromorfologie kunnen effectief zijn (bijvoorbeeld Pagina 16 van 158

20 minder intensief onderhoud, meer natuurlijk en flexibel peilbeheer, meer natuurlijke oeverinrichting en tegengaan van normalisatie en kanalisatie, beperking van stuwen en tegengaan van snelle afvoer). In de stagnante meren van het IJsselmeergebied lijken inrichtingsmaatregelen weinig effectief, zolang nutriëntengehalten niet significant dalen. Hier moet worden ingezet op afspraken met bovenstroomse en regionale partijen. Voor een belangrijk deel zijn de inspanningen van waterbeheerders nodig gebleken om de huidige waterkwaliteit in stand te houden. Dit beleid en beheer heeft in de afgelopen jaren reeds zijn vruchten afgeworpen. Verdere verbetering van de waterkwaliteit vraagt om extra inspanningen van en samenwerking tussen waterbeheerders en derden. Voor drinkwater is al jaren een beschermingsbeleid van kracht (safeguardzones). Vanwege de traagheid van de grondwatersystemen is het de vraag of de gewenste situatie per 2015 kan worden bereikt. Deze traagheid zorgt er echter ook voor dat de drinkwatervoorziening de komende decennia niet in gevaar is. Het belang hiervan rechtvaardigt een actieve monitoring. De richtlijn gaat daarnaast ook over het grondwater dat niet gebruikt wordt voor menselijke consumptie. Aandachtspunten hierbij zijn verdroging en nitraat. Vanwege de omvang van deze gebiedsdekkende grondwaterlichamen en de historische belasting die zich in de bovengrond bevindt is het de vraag of de gewenste situatie per 2015 kan worden bereikt. VII. Wat gebeurt er de komende jaren? De komende jaren zullen maatregelen worden opgesteld om de doelstellingen te bereiken. Daarbij zal worden afgewogen of deze maatregelen kosteneffectief zijn. Tevens zal extra aandacht uitgaan naar monitoring en publieke participatie. Monitoring is noodzakelijk Vergelijking van het huidige meetnet met de monitoringsvereisten van de Kaderrichtlijn laat zien dat de huidige monitoring niet voldoende is om aan de meetverplichting te voldoen. In de loop van 2005 zal een volgende meetronde voor de zogeheten toestand- en trendmonitoring worden uitgevoerd. Hiermee wordt beter inzicht verkregen in nut en noodzaak van aanvullende metingen ten opzichte van het reeds bestaande meetnet. In 2006 zal een monitoringsplan worden opgesteld ten behoeve van de operationele monitoring. Deze zal in 2007 van start gaan. Pagina 17 van 158

21 Publieke participatie Bij het tot stand komen van de rapportage Rijn-Midden is op hoofdlijnen gesproken met maatschappelijke organisaties, omdat de rapportage slechts een tussenstap is op weg naar het eerste stroomgebiedbeheersplan. Maatschappelijke organisaties worden intensiever geraadpleegd bij het zoeken naar passende maatregelen om de (nog vast te stellen) doelen te bereiken in Tot die tijd staat actieve benadering van bestuurders, mede-overheden, belangengroepen en bedrijfsleven op de agenda. Brede publieke participatie is voorzien in Bij alle communicatieactiviteiten tenslotte wordt ingezet op een integrale benadering van de waterproblematiek (raakvlak met deelstroomgebiedsvisies, Reconstructie, Streekplan / Omgevingsplan). Pagina 18 van 158

22 1 Inleiding De Kaderrichtlijn Water Wat is de kaderrichtlijn Water De Europese Kaderrichtlijn Water (nr. 2000/60/EG) is op 22 december 2000 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Daarmee is de richtlijn officieel van kracht geworden. De Kaderrichtlijn Water geeft een Europees kader voor de bescherming van oppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Doel van de Kaderrichtlijn Water De doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (artikel 1) zijn: aquatische en terrestrische systemen, wat de waterbehoefte ervan betreft, voor verdere achteruitgang te behoeden en te beschermen; het duurzaam gebruik van water te bevorderen op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; het bereiken van een verhoogde bescherming en verbetering van het aquatisch milieu onder andere door specifieke maatregelen voor de progressieve vermindering van lozingen, emissies en verliezen van prioritaire stoffen en door stopzetting of geleidelijke beëindiging van lozingen, emissies of verliezen van prioritair gevaarlijke stoffen; zorgen voor een progressieve vermindering van de verontreiniging van grondwater en voorkoming van verdere verontreiniging; bijdragen aan de afzwakking van de gevolgen van overstroming en perioden van droogte. Een nevendoelstelling van de Kaderrichtlijn Water is de harmonisatie van de Europese waterwetgeving. De doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water moeten op uiterlijk op 22 december 2015 bereikt zijn. Deze datum kan, onder bepaalde voorwaarden, worden verlengd met maximaal twee periodes van zes jaar, waarmee de uiteindelijke deadline op 2027 komt. De doelstellingen ten aanzien van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater zijn gevat in termen van het bereiken van een goede toestand of een goed (ecologisch) potentieel. Pagina 19 van 158

23 Verplichtingen op hoofdlijnen Om de doelstellingen te behalen, schrijft de Kaderrichtlijn Water een werkwijze voor, die per stroomgebieddistrict vastgelegd wordt in een stroomgebiedbeheersplan. Iedere zes jaar moet voor elk stroomgebieddistrict een dergelijk stroomgebiedbeheersplan gemaakt worden, beginnend in De Kaderrichtlijn Water geeft aan waar het stroomgebiedbeheersplan (en de werkwijze) aan dient te voldoen. Onderstaande onderdelen moeten op verschillende momenten gereed zijn: Uiterlijk eind 2004 (in deze rapportage): een algemene beschrijving van de kenmerken van het stroomgebieddistrict; een overzicht van de significante menselijke belasting en effecten hiervan op de toestand van het oppervlaktewater en grondwater; kaarten met daarop de aangewezen beschermde gebieden en de wetgeving op basis waarvan deze gebieden zijn aangewezen; een economische analyse van het watergebruik. Uiterlijk eind 2006: kaarten met monitoringsnetwerken. Uiterlijk eind 2009: de resultaten van de monitoringsprogramma s, inclusief de toestand van oppervlakte- en grondwater en de beschermde gebieden; de (milieu)doelstellingen voor oppervlakte- en grondwater en voor de beschermde gebieden; een samenvatting van het maatregelenprogramma, met inbegrip van de wijze waarop de (milieu)doelstellingen moeten worden bereikt; een register van alle meer gedetailleerde programma s en beheerplannen die betrekking hebben op de (deel)stroomgebieden; een samenvatting van de activiteiten op het gebied van publieke voorlichting en raadpleging tijdens het planproces, inclusief de resultaten daarvan alsmede de planwijzigingen die daarvan het gevolg zijn; contactpunten en procedures voor het verkrijgen van informatie voor voorlichting en raadpleging van het publiek en informatie over de te nemen maatregelen en de monitoringsgegevens; een lijst van bevoegde autoriteiten. Pagina 20 van 158

24 1.2 Organisatie van de implementatie van de Kaderrichtlijn Water In Nederland worden vier internationale stroomgebieddistricten onderscheiden: Eems, Maas, Rijn en Schelde. Binnen het Rijnstroomgebied zijn vier deelregio s onderscheiden: West, Noord, Midden en Oost (zie figuur 1.1). Figuur 1-1 Indeling deelstroomgebieden Rijn In elk van de deelregio s van het Nederlandse stroomgebied van de Rijn is een uitvoeringsorganisatie werkzaam, opgebouwd uit produktteams, een ambtelijke regiegroep en een bestuurlijk overleg. In de productteams, bestaande uit vertegenwoordigers van de deelnemende partijen, worden de (inhoudelijke) bouwstenen voor de rapportage van het deelstroomgebied geleverd. Deze produktteams leveren hun bijdrage aan de ambtelijke regiegroep, het Regionaal Ambtelijk Overleg (RAO), welke opereert op het niveau van het deelstroomgebied. Het RAO regisseert het werkproces in de produktteams, bereidt de stukken voor het Regionaal Bestuurlijk Overleg, het RBO, voor en draagt zorg voor afstemming met aangrenzende regio s. Het RBO stelt de regionale producten vast als (modules voor het) deelstroomgebiedbeheersplan. Deze zullen, eventueel na aggregatie, via DG Water, door het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water (LOBW) aan de Staatssecretaris van Verkeer & Waterstaat worden aangeboden. De Nederlandse stroomgebiedcoördinator voor de Rijn is belast met de coördinatie van de uitvoering van de richtlijn door de organisaties in de regio s. Pagina 21 van 158

25 De regio s leveren de voorliggende rapportage (deel C). Het Nederlandse stroomgebied van de Rijn vormt het deel B. In het deel A staan die zaken die binnen het totale stroomgebied internationale aandacht en afstemming behoeven. Het Nederlandse deel A en B zal worden gerapporteerd door de Regering. De voorliggende rapportage gaat in op de regio Rijn-Midden als Nederlands onderdeel van het stroomgebied van de Rijn (deel C). 1.3 Rapportage eind 2004: Karakterisering deelstroomgebied Rapportageverplichtingen In paragraaf 1.1 zijn de onderdelen die in 2004 aan Europa geleverd moeten worden opgesomd. Het gaat in feite om een beschrijving van de huidige situatie, aan de hand waarvan ingeschat wordt wat de komende tijd nog moet worden gedaan om de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water te bereiken. Hieronder zijn deze verplichtingen nader toegelicht: Algemene beschrijving van de kenmerken van het stroomgebieddistrict en overzicht van de significante menselijke belasting en effecten Als één van de eerste actiepunten staat de definiëring van waterlichamen genoemd. Een waterlichaam is een afzonderlijke oppervlakte open water dan wel massa grondwater van enige omvang. Deze waterlichamen voor grondwater en voor oppervlaktewater vormen een belangrijke bouwsteen voor de uitwerking van de verplichtingen van de Kaderrichtlijn. Ieder oppervlaktewaterlichaam wordt volgens een vastgesteld aantal stappen beschreven. Deze stappen bestaan uit typering van de waterlichamen, aanwijzing van wateren als natuurlijk, sterk veranderd of kunstmatig en het beschrijven van een referentietoestand. De referentietoestand, die de basis vormt voor de ecologische doelstellingen, wordt landelijk uitgewerkt, voor de in Nederland voorkomende watertypen. Naast de beschrijving moeten de effecten van menselijk handelen en belasting per waterlichaam worden geïnventariseerd. Met behulp van de informatie over de huidige toestand van de wateren, de menselijke belasting, de informatie uit de economische analyse en de normstellingen wordt vervolgens beoordeeld of binnen de waterlichamen de doelen voor 2015 gehaald kunnen worden. Voor grondwaterlichamen geldt een vergelijkbare gang van zaken. Beschermde gebieden De Kaderrichtlijn Water onderscheidt diverse soorten beschermde gebieden. Dit zijn gebieden die aangewezen zijn vanuit een aantal bestaande Europese richtlijnen. Daarnaast worden waterlichamen waaruit water onttrokken wordt voor menselijke consumptie als beschermd gebied aangewezen. In beginsel verschilt de normstelling voor de ecologische en chemische toestand voor waterlichamen in deze beschermde gebieden niet met die voor Pagina 22 van 158

26 'gewoon' oppervlaktewater en grondwater, aangevuld met de doelstellingen die in die gebieden al geldig waren, vanuit de bestaande richtlijnen. Economische analyse De economische analyse beslaat de analyse van het watergebruik, de waterdiensten en kostenterugwinning. De economische analyse wordt landelijk opgepakt. Naar verwachting zal er beperkt onderscheid te maken zijn tussen de regio s binnen het stroomgebied van de Rijn. Opbouw voorliggend rapport Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een algemene beschrijving gegeven van het deelstroomgebied Rijn-Midden. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van zowel de oppervlaktewaterlichamen als de grondwaterlichamen. Naast een beschrijving van de huidige toestand van de deze waterlichamen 6, komen daarbij voor het oppervlaktewater specifiek de begrenzing en typering aan de orde en voor grondwater de relatie met ecosystemen. Ook wordt daarin de voorlopige aanwijzing van de status van de oppervlaktewaterlichamen onderbouwd. In hoofdstuk 4 wordt de menselijke belasting gerapporteerd, waarna in hoofdstuk 5 is aangegeven in hoeverre de goede toestand te bereiken is. Hoofdstuk 6 gaat over de economische analyse, in hoofdstuk 7 zijn de beschermde gebieden gerapporteerd. In hoofdstuk 8 zijn leemten in technische gegevens, economische gegevens en monitoring en meetnetten verzameld, om inzicht te geven in de randvoorwaarden bij de gepresenteerde gegevens en om aanbevelingen te doen voor het vervolg. In het afsluitende hoofdstuk 9 is beschreven welke vormen van publieke participatie in het vervolgtraject worden voorzien. 6 Met waterlichamen worden zowel oppervlaktewaterlichamen als grondwaterlichamen bedoeld. Pagina 23 van 158

27 Pagina 24 van 158

28 2 Beschrijving van het deelstroomgebied Rijn-Midden Algemene beschrijving van het deelstroomgebied Het deelstroomgebied Rijn-Midden ligt tussen de deelstroomgebieden Rijn- West (in het westen en zuiden), Rijn-Oost (in het oosten) en Rijn-Noord (in het noorden en oosten). Fysiek vormt de waterscheiding van de Utrechtse Heuvelrug de westelijke grens van Rijn-Midden, de IJssel vormt de oostelijke grens. In het noorden en noordoosten wordt Rijn-Midden begrensd door de Afsluitdijk en de provinciegrens van Provincie Fryslân. Ter hoogte van de Noordoostpolder is dit de provinciegrens tussen Flevoland en Overijssel. In het zuiden wordt het deelstroomgebied begrensd door de Nederrijn. Op kaart 1 (zie kaartbijlage) is de ligging van deelstroomgebied Rijn-Midden en de deelgebieden weergegeven. De provincie Flevoland valt in zijn geheel binnen het deelstroomgebied. Daarnaast beslaat het deelstroomgebied een groot deel van de provincies Utrecht en Gelderland. De regio Rijn-Midden heeft ca. 1 miljoen inwoners, die voor een belangrijk deel geconcentreerd wonen in enkele grote steden: Almere, Lelystad, Amersfoort, Apeldoorn en Ede (zie Figuur 2-1 voor een overzicht van de gemeentelijke indeling). Het totale oppervlak van Rijn-Midden is ruim hectare. Pagina 25 van 158

29 Figuur 2-1 Gemeentelijke grenzen Een groot deel van Rijn-Midden wordt gevormd door (open) water, met als grootste wateren het IJsselmeer, het Markermeer en de Randmeren; het beheergebied van Rijkswaterstaat Directie IJsselmeergebied. Andere grote wateren binnen het stroomgebied zijn de Hoge - en Lage Vaart in de IJsselmeerpolders, het Valleikanaal (dat in Amersfoort overgaat in de rivier de Eem en in het zuiden in de Grift) in de Gelderse Vallei en het Apeldoorns kanaal (enigszins parallel aan de IJssel) op de Veluwe. De IJssel zelf maakt onderdeel uit van deelstroomgebied Rijn-Oost. Pagina 26 van 158

30 Het gebied kan ingedeeld worden in vijf deelgebieden (watersystemen), waarnaar in dit rapport regelmatig verwezen wordt als rapportage-eenheid voor de beschrijvingen: Gelderse Vallei; Veluwe; IJsselmeerpolders; IJsselmeer /Markermeer; Randmeren. De deelgebieden komen overeen met de WB21 gebieden, met uitzondering van het IJsselmeer/ Markermeer en de Randmeren, waarvoor geen WB21 gebied is gedefinieerd. De grenzen komen voor het merendeel ook overeen met de beheersgebieden van de waterbeheerders. In het volgende kader zijn de gebieden in meer detail beschreven. Gelderse Vallei Het watersysteem Gelderse Vallei is ongeveer ha groot. De waterscheiding van de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe vormen min of meer de begrenzing in het westen respectievelijk het oosten. In het zuiden is de Nederrijn de grens en in het noorden het Eem- en Gooimeer. De begrenzing komt ongeveer overeen met het beheersgebied van het waterschap Vallei & Eem. Door het laagst gelegen deel van de Vallei loopt het Valleikanaal dat in Amersfoort overgaat in de rivier de Eem; de hoofdwatergang voor aan- en afvoer voor de Gelderse Vallei. Het noordelijk deel van de Gelderse Vallei bestaat uit polders. Veluwe Het watersysteem Veluwe is ongeveer ha groot. Het gebied wordt omsloten door de IJssel, de Randmeren en de lijn Putten - Dieren. De begrenzing komt ongeveer overeen met het beheersgebied van het waterschap Veluwe. IJsselmeerpolders Het watersysteem IJsselmeerpolders is ongeveer ha groot. Met de aanleg van de Afsluitdijk in 1932 is een groot binnenmeer ontstaan. Uit de aanleg van achtereenvolgens de Noordoostpolder, Oostelijk Flevoland en Zuidelijk Flevoland is tenslotte in 1986 de provincie Flevoland geformeerd. Het beheersgebied van het waterschap Zuiderzeeland beslaat nagenoeg hetzelfde gebied als de provincie Flevoland (met uitzondering van een deel van de omringende rijkswateren). IJsselmeer/ Markermeer en de Randmeren Het IJsselmeer/ Markermeer en de Randmeren vormen samen het beheergebied van Rijkswaterstaat Directie IJsselmeergebied. Het IJsselmeergebied bestaat uit een stelsel van grote, stagnante meren, compartimenteringswerken en daarin gelegen kunstwerken, samen ruim ha groot, waaronder: IJsselmeer; Markermeer inclusief Gouwzee en IJmeer; Randmeren Zuid (Gooimeer, Eemmeer en Nijkerkernauw); Pagina 27 van 158

31 Randmeren Oost (Nuldernauw, Wolderwijd, Veluwemeer en Drontermeer); Randmeren Noord (Vossemeer, Ketelmeer) Zwarte Meer. Het gebied is afgescheiden van de Waddenzee door de Afsluitdijk en is het afwateringsgebied van de IJssel, een groot deel van Noord-Nederland en een klein gedeelte van Duitsland. Het gebied is het slotstuk van het stroomgebied van de Rijn. Het IJsselmeergebied heeft een internationale betekenis als wetland. Het IJsselmeergebied wordt bij de rapportage verdeeld in twee deelgebieden: IJsselmeer/Markermeer en de Randmeren. Allereerst vanwege een verschil in watertype, daarnaast is er een groot verschil in achterland en belasting. De Randmeren zijn te beschouwen als verzamelbekkens van de(ze) regio, het IJsselmeer/Markermeer als grote wateren met een (inter)nationaal achterland. 2.2 Klimaat, geologie en landschap Klimaat De Gelderse Vallei en de Veluwe worden gekenmerkt door relatief veel netto neerslag. In Deelen, deelgebied Veluwe, valt jaarlijks gemiddeld 859 mm neerslag (KNMI, 2002). De verdeling van de neerslag over het jaar is in figuur 2.2 weergegeven. Maandneerslag in Deelen (Veluwe) 100,0 neerslag [mm] 80,0 60,0 40,0 20,0 0,0 JAN FEB MRT APR MEI JUN JUL AUG SEP OKT NOV DEC maand Figuur 2-2 Neerslag in Deelen Bron: KNMI, Geologie en bodemopbouw Een sterk geschematiseerde opbouw van de ondergrond in doorlatende zandlagen en kleilagen die weerstand bieden tegen waterstroming voor drie hoofdregio s (Veluwe, Gelderse Vallei en IJsselmeerpolders) is weergegeven in figuur 2.3. Pagina 28 van 158

32 De Veluwe is weer onder te verdelen in Centraal-, Noord-, Oost- en Zuid Veluwe alsmede IJsselvallei 7. Figuur 2-3 Schematische opbouw van de ondergrond (in blokken van circa 10*10km bij 200m hoog) VELUWE Centraal Veluwe Het watersysteem van de Veluwe bestaat uit het hoge infiltratiegebied en de omliggende kwelgebieden tot aan de IJssel, Rijn, Gelderse Vallei en de polders aan de randmeren. De geomorfologische verschijningsvorm van de Veluwe is ontstaan in de voorlaatste ijstijd (het Saalien), jaar geleden. Landijstongen uit het noorden schoven Nederland binnen en hebben zo de horizontaal liggende bodemlagen opgestuwd waardoor er aan de randen van de Veluwe scheefgestelde kleilagen voorkomen met daartussen een dik zandpakket. De dikte van dit pakket varieert van een tiental meters aan de flanken tot 170 meter midden op de Veluwe. Hieronder ligt een dik pakket slecht doorlatende kleilagen de formatie van Tegelen. Het regenwater infiltreert in de bodem maar kan niet gemakkelijk wegstromen: scheef gestelde lagen aan de zijkanten houden de in de bodem infiltrerende neerslag tegen. Ondanks dat de Veluwe zeer diepe grondwaterstanden kent, ontstaan hierdoor hoge grondwaterstanden ten opzichte van de omgeving. Het verschil ten opzichte van de IJsselvallei bedraagt daardoor zo n 40 meter. Het grondwater heeft lange verblijftijden (kan tot duizenden jaren oplopen). Onder de kleilagen van Tegelen ligt nog een tweede watervoerend pakket dat bestaat uit zandige afzettingen en ongeveer honderd meter dik is. Noord Veluwe Het grondwater stroomt af in noordelijke richting door het dikke zandpakket naar de lager gelegen polders bij de randmeren en de IJsselmeerpolders en kwelt daar weer op. 7 Zie kaart 1 voor een geografisch overzicht van gebiedsaanduidingen Pagina 29 van 158

33 Het stroomgebied van de Hierdense beek is van het Veluwe systeemgescheiden door een dikke kleilaag in de ondergrond die behoort tot de Drenthe formatie. Oost Veluwe De Oost Veluwe kenmerkt zich door de scheefgestelde kleilagen waartussen zich zandlagen bevinden. Zo zijn als het ware verschillende watercompartimenten in de bodem ontstaan. Omdat de scheef gestelde kleilagen niet geheel waterdicht zijn of niet doorlopen tot op een ondoorlatende ondergrond is er wel enige uitwisseling van water tussen deze compartimenten. IJssel Vallei Het dal van de IJssel is gevormd door het landijs. Na het smelten van het landijs heeft zich een laag van klei en leem afgezet, de formatie van Drenthe. Onder deze kleilaag bevindt zich nog een watervoerend pakket. Boven de kleilaag zijn in afwisselende koude en warme tijden zand en kleilagen gevormd. Deze zijn onder te verdelen naar twee watervoerende pakketten gescheiden door een kleilaag van de Eemformatie. Deze is niet overal even duidelijk aanwezig. De pakketen zijn geohydrologisch als een pakket te beschouwen. Aan de bovenzijde wordt het pakket afgesloten door een Holocene deklaag van kleigronden. Zuid Veluwe Ook op de zuid Veluwe liggen boven de formatie van Kedichem scheef gestelde zand en kleilagen. Er is sprake van een steile overgang tussen het Veluwemassief en het stroomgebied van de Rijn. Het hemelwater dat op het zuidelijke deel van het Veluwe-massief infiltreert, stroomt in zuidelijke richting naar de Rijn toe. Een deel van dit geïnfiltreerde water kwelt op in de zuidelijke randzone en stroomt via de uiterwaarden naar de Rijn. Een ander deel van het water stroomt onder de Rijn door en kwelt op ten zuiden van de Rijn. Utrechtse Heuvelrug De Utrechtse heuvelrug is net als de Veluwe opgestuwd door het landijs. De overeenkomst met de Veluwe is groot. Er zijn echter, in tegenstelling tot de Veluwe, geen scheidende lagen in de ondergrond aanwezig. Het is een zandheuvel die werkt als infiltratiegebied voor de aan weerszijden lager gelegen gronden. Vanaf maaiveld tot aan de formatie van Tegelen (circa NAP 100 m) is de bodemopbouw te beschouwen als een watervoerend pakket. Voor zover de heuvelrug is gelegen binnen het stroomgebied Rijn-Midden stroomt het grondwater in oostelijke richting naar de Gelderse Vallei of in noordoostelijke richting naar de Eem. Gelderse Vallei De geologische verschijningsvorm van de Gelderse Vallei vindt zijn oorsprong eveneens in de genoemde ijstijd. Het landijs heeft aan weerszijde de stuwwallen de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe gevormd. Aan de onderzijde van de ijstong werden dikke pakketten keileem afgezet. Toen de temperatuur weer steeg werd de uitgesleten laagte gedeeltelijk opgevuld met erosiemateriaal van smeltwaterstromen. In het noorden van het gebied is zeeklei afgezet. In een latere ijstijd, waarin de ondergrond van Nederland bevroren was zijn door westenwinden veel stuifzanden afgezet die zorgen voor een opvulling van de Vallei. Pagina 30 van 158

34 Aan de Utrechtse kant van de Gelderse Vallei ontbreekt een deklaag, maar wordt op relatief geringe diepte een scheidende laag aangetroffen die behoort tot de Eem-Formatie. Aan de randen van Gelderse Vallei, bij de Heuvelrug en Veluwe treedt (sterke) kwel op. Het gebied wordt verder gekenmerkt door vrij afwaterende gebieden en weinig polders (ten noorden van Amersfoort). IJsselmeerpolders Van recente datum zijn de droogmakerijen van de IJsselmeerpolders, met een maaiveld dat op circa NAP-5m ligt. Omdat de polderpeilen laag zijn wordt het grondwater van alle zijden aangetrokken. Om kwelproblemen in de polders te voorkomen, zijn deze polders niet tegen het oude land aangelegd, maar daarvan gescheiden door een randmeer dat de kweldruk kan tegengaan. De Noordoostpolder is niet door een randmeer gescheiden van het vaste land, zoals de later aangelegde Flevopolders. Het diepe grondwater onder Zuidelijk Flevoland is grotendeels zoet door een grote toestroming van zoet grondwater vanaf de Veluwe. Dit grondwater wordt deels gewonnen voor de drinkwatervoorziening. IJsselmeer / Markermeer en de Randmeren De bodem van het IJsselmeer bestaat uit klei, zavel en zand. Klei en zavel worden vooral aangetroffen in de diepere delen, de voormalige stroomgeulen. In de ondiepere delen van het IJsselmeer komen klei-arme fijne en grove zanden met schelpenresten voor. De bodem van het Markermeer bestaat voor het grootste deel uit klei en zware zavel. Langs de Houtribdijk bevindt zich zand en lichte zavel. Hier bovenop bevindt zich een dikke laag slib. Onder invloed van de wind is er een voortdurende afwisseling tussen opwerveling van slib en sedimentatie van het opgewervelde slib. De bodem van het Ketelmeer bestaat in het oosten voornamelijk uit klei-arme zand. In het westen wordt vooral zware zavel aangetroffen. De bodem in het Vossemeer en Zwartemeer bestaat voor het merendeel uit klei-arm zand. De bodem van het Eemmeer/Nijkerkernauw bestaat voor een groot deel uit klei. Daarnaast worden zavel, zand en veen aangetroffen. In het Gooimeer bestaat de bodem uit zand en klei. In de Randmeren-oost bestaat de bodem aan de oude landzijde uit zand, aan de polderzijde meer uit klei en slib Landschap en reliëf Veluwe Een dwarsdoorsnede van het gebied lijkt op een omgekeerd soepbord: centraal het hooggelegen natuurgebied Veluwe, een stuwwal met daaronder veel schoon grondwater dat naar de randen stroomt, de lager gelegen gronden langs de IJssel en de Randmeren. Langs de randen ontspringen veel sprengen en beken. Het gebied bestaat voornamelijk uit zandgrond, met weinig veen en klei. In het noordwesten en de IJsselvallei zijn polders met rechte sloten en weteringen aanwezig. In het gebied liggen ook stadswateren (stadsgrachten, vijvers, singels) en stilstaande, geïsoleerde wateren (vennen, poelen). In het noorden en oosten zijn zowel verdroogde als natte gebieden aanwezig. Pagina 31 van 158

35 Door de diepe grondwaterstanden en het grofzandige materiaal van de toplagen zijn de heuvels in de Veluwe minder geschikt voor landbouwkundig gebruik. De heuvels van de Veluwe vormen het grootste aaneengesloten natuurgebied van Nederland. Het volledige neerslagoverschot van de heuvels wordt door de bodem afgevoerd. De sprengen en beken die vooral in de oostkant van het gebied aanwezig zijn, zijn karakteristiek en van groot belang (waardevolle natuur). De meeste zijn 400 à 500 jaar geleden gegraven om diverse soorten molens aan te drijven. Gelderse Vallei De Gelderse Vallei is asymmetrisch van opbouw. De Utrechtse Heuvelrug loopt voor Nederlandse begrippen steil naar beneden, terwijl de dekzanden vanaf de Veluwe zeer geleidelijk in westelijke richting glooien. Aan de Veluwezijde zijn hierdoor beeksystemen ontstaan, terwijl afvoer van neerslag van de Utrechtse Heuvelrug vooral via het grondwater verloopt en door gegraven waterlopen verder wordt afgevoerd. De ruimtelijke differentiatie en het verschil in dynamiek in het gebied zijn groot: van hoog en droog naar laag en nat, van oude, zandige stuwwallen tot zeekleiafzettingen en veenvorming, van drukke stadscentra tot grootschalige natuurgebieden, van intensieve veehouderij tot cultuurlandschappen uit vroeger tijden. Het is een gebied dat voortdurend in verandering is en waar tegelijkertijd ook veel historische waarden behouden moeten worden. IJsselmeerpolders De IJsselmeerpolders vormen een open en vlak gebied. De waterhuishouding in het gebied wordt beheerst door kwel en neerslag. Het overtollige water wordt via een afvoerstelsel van kavelsloten, tochten en vaarten uitgeslagen naar het IJsselmeergebied door zeven gemalen. De nog steeds voortgaande bodemdaling in de IJsselmeerpolders een gevolg van zetting en inklinking van de bodem na het droogleggen van de polders vormt een herkenbare factor in het landschap. Als gevolg hiervan daalt het maaiveld de komende 30 jaar plaatselijk tot 80 cm ten opzichte van de huidige situatie. De sterkste bodemdaling, 60 tot 80 cm, wordt verwacht in de Noordoostpolder ten noordwesten van Emmeloord en ten noordwesten van Schokland en in Zuidelijk Flevoland in het gebied oostelijk van Almere. Als gevolg hiervan zal de waterkwaliteit ter plaatse langzaam veranderen (autonome ontwikkeling). IJsselmeer/Markermeer en de Randmeren Een groot gebied in midden, noordelijk en oostelijk Nederland (delen van Fryslân, Overijsselse vallei, IJsselvallei, Gelderse vallei, Noordwest-Nederland en de IJsselmeerpolders) watert af op het IJsselmeergebied. De waterhuishouding in het IJsselmeergebied is niet overal hetzelfde. De bodemgesteldheid (zand, klei of veen), hoogteligging en grondwaterstanden bepalen in grote mate waar oppervlaktewater voorkomt en hoe de stroomrichting van nature is. In vroeger jaren was het menselijk gebruik veelal afgestemd op de mogelijkheden ter plaatse, maar hoe langer hoe meer is de waterhuishouding en inrichting aan de wensen voor menselijk gebruik aangepast. De Randmeren zijn ontstaan door de aanleg van de Flevopolders. Tussen het oude land en het nieuwe land is een smalle strook water bewaard om kweldruk vanuit het oude land tegen te gaan. Deze Randmeren zijn in het algemeen ondiep. Pagina 32 van 158

36 2.3 Ruimtegebruik Huidig ruimtegebruik Op kaart 2 (zie kaartbijlage, zie ook tabel 2.1 en Figuur 2-4) is een overzicht gegeven van het ruimtegebruik in Rijn-Midden. Een groot deel van het gebied is in gebruik door natuur en landbouw. Door de aanwezigheid van de grote meren bestaat het gebied voor ruim een derde uit water. Tabel 2-1 Ruimtegebruik per deelgebied in percentages en hectares landgebruik Gelderse Vallei Veluwe IJsselmeerpolders IJsselmeer/Markermeer en Randmeren Totaal Rijn-Midden [%] [ha] [%] [ha] [%] [ha] [%] [ha] [%] [ha] water natuur landbouw recreatie wonen industrie infrastructuur totaal Bron: CBS-landgebruik Opmerking: doordat smalle waterlopen in het CBS bestand wegvallen, door de resolutie van het bestand, wordt het percentage water in de deelgebieden Gelderse Vallei, Veluwe en IJsselmeerpolders onderschat. landbouw infrastructuur industrie w onen recreatie water water natuur landbouw recreatie w onen industrie infrastructuur natuur Figuur 2-4 Procentuele verdeling van het ruimtegebruik in Rijn-Midden naar onderscheiden sectoren Pagina 33 van 158

37 Gelderse Vallei De ruimtelijke differentiatie en het verschil in dynamiek in het gebied zijn groot: van drukke stadscentra (Amersfoort en Ede) tot grootschalige natuurgebieden, van intensieve veehouderij tot cultuurlandschappen uit vroeger tijden. Het deelgebied omvat het grootste aandeel wonen. De Gelderse Vallei is een bijzonder gevarieerd gebied en beslaat in totaal hectare. Daarvan is 0,9% water. In het oosten (Veluwe) en westen (Utrechtse Heuvelrug) zijn grote bosgebieden op zandgrond aanwezig. Bos en natuur omvat 33,8% van het gebied. Het centrale deel van de Gelderse Vallei is een kleinschalig landbouwgebied op zandgrond met verspreide natuurwaarden (kwel) en wordt doorsneden door beken. Hier liggen veel gemengde bedrijven (akkerbouw, varkens, pluimvee) en plaatselijk intensieve veehouderij. Het noorden (Eemland en Arkemheen) is een open veenweidegebied, deels klei op veen met landbouwkundig gebruik, met name melkveehouderij. De sloten en oevers van Eemland zijn hydrobiologisch waardevol (kwel), grote delen van Eemland zijn weidevogelgebied. Langs de Eem zijn kleine natuurgebieden aanwezig. Het zuiden (Binnenveld) is een laaggelegen veenweidegebied met melkveehouderij. Hier zijn kleine natuurgebieden aanwezig. Sloten en oevers zijn hydrobiologisch waardevol. Delen van het Binnenveld staan bij perioden van veel neerslag en hoge afvoer van het Valleikanaal tijdelijk onder water. Het gebied bestaat voor 49,0% uit landbouw, waarvan bouwland en grasland de hoofdmoot vormen. Grote stedelijke kernen met woon- en werkfunctie zijn Amersfoort en Veenendaal. In de Gelderse Vallei is 12,7% bebouwd, de infrastructuur vormt 3.3% van het gebied. Het oppervlaktewater wordt in stedelijke gebieden belast door effluent van rioolwaterzuiveringen (RWZI s) en diffuse lozingen (bouwmaterialen, verkeer, enz.). In het centrale gebied en in het noorden is een sterke diffuse belasting met nutriënten en bestrijdingsmiddelen aanwezig door de landbouw. Door ontwatering ten behoeve van landbouwkundig gebruik van het veenweidegebied is er in het noorden en in het Binnenveld een versnelde bodemdaling. Veluwe In de Veluwe wordt een evenredig gedeelte van het areaal voor natuur en landbouw benut. Het totale gebied beslaat hectare. Het gebied bestaat uit een stuwwal in het westen met ondoorlatende laagjes in de ondergrond. Aan de rand van de het Veluwemassief treedt grondwater naar buiten en vormt vele kleine beekjes. Aan de oostzijde zijn dit sprengen en/of stuwwalbeekjes. De sprengen zijn in het verleden gegraven ten behoeve van watermolens en hebben over het algemeen een hoge ecologische en cultuurhistorische waarde. Een deel komt uit in het Apeldoorns Kanaal, dat van zuid naar noord loopt tussen Dieren en Hattum. Een deel stroomt onder het kanaal door en komt in een lager gelegen, vlak gebied met sloten en weteringen. Aan de noordkant zijn het met name kwelbeekjes, die uitstromen in de Oostelijke Randmeren. Ook deze wateren hebben een hoge ecologische waarde. De Hierdense Beek is een laaglandbeek met eveneens hoge ecologische waarden; deze wordt echter belast door riooloverstorten en de landbouw. In het bovenstroomse gedeelte liggen de beken in natuurgebieden. Meer benedenstrooms wordt agrarisch en stedelijk gebied aangetroffen. Pagina 34 van 158

38 Het beheersgebied bestaat voor 44% uit landbouw. Het meeste daarvan is bouwland en grasland. De landbouw vormt de grootste bron van belasting van het oppervlaktewater met nutriënten. Het gebied bestaat verder voor 35% uit bos en ca. 8% natuur. Ruim 12 duizend hectare is bebouwd (ca. 9%). Grote stedelijke kernen zijn Apeldoorn en Harderwijk. Bebouwing belast het oppervlaktewater door riooloverstorten, ongezuiverde lozingen en rioolwaterzuiveringsinstallaties. De infrastructuur beslaat 2,4%. IJsselmeerpolders In de IJsselmeerpolders is het grootste deel van het gebied (72 %) in gebruik als cultuurgrond (akkerbouwgewassen, grasland en tuinbouwgewassen). Van het totale oppervlak cultuurgrond is 7 % in gebruik voor de biologische landbouw. Daarnaast kennen de IJsselmeerpolders een groot aandeel natuur- en bosgebieden. Infrastructuur, industrie en wonen nemen relatief weinig ruimte in, waarbij wonen en industrie grotendeels zijn geclusterd in de hoofdkernen van de zes inliggende gemeenten. De menselijke belasting die hoort bij dit ruimtegebruik bestaat vooral uit de invloed van landbouw en wonen. Aandachtspunten zijn bemesting, gebruik van bestrijdingsmiddelen, de lozing van (gezuiverd) afvalwater, luchtverontreiniging en aanvoer van gebiedsvreemd water. Daarnaast zijn natuurlijke processen, zoals bodemrijping en kwel, sterk bepalend voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. IJsselmeer/ Markermeer en Randmeren Het IJsselmeergebied kent een multifunctioneel gebruik. Er vindt onder andere transport, recreatie, visserij en zandwinning plaats. Daarnaast wordt het water gebruikt als koelwater en voor de regionale watervoorziening. In het Ketelmeer ligt het slibdepot IJsseloog. Daarnaast vindt nabij Amsterdam woningbouw plaats in het IJsselmeergebied: in het water (het IJmeer, dat overgaat in het Markermeer) wordt de nieuwe wijk IJburg gebouwd Effecten van ruimtegebruik op de ecologie Veluwe De ecologisch waardevolle wateren in dit gebied ontspringen in natuurgebieden. Meer benedenstrooms worden ze beïnvloed door riooloverstorten en de landbouw (nutriënten, bestrijdingsmiddelen en onnatuurlijke hydrologie). De beken die uitmonden op de Randmeren worden al meer bovenstrooms belast met overstorten en door de landbouw. De rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI) lozen niet op ecologisch waardevolle wateren. De RWZI s van Harderwijk en Elburg lozen op de Randmeren. Hattem, Terwolde, Brummen en Apeldoorn lozen op de IJssel, Heerde loost op het Apeldoorns Kanaal en Epe op de Grift. RWZI Apeldoorn loost middels een overstort/uitlaat gezuiverd water gedeeltelijk op de Grift. Gelderse Vallei De hoge nutriëntengehaltes in het oppervlaktewater in de Gelderse Vallei zijn het gevolg van lozingen van effluent van RWZI s en diffuse emissies uit de landbouw. Pagina 35 van 158

39 Zij hebben een sterk negatief effect op benedenstroomse, langzaam stromende of stagnante wateren. De RWZI Nijkerk loost op de Arkervaart; de RWZI Renkum op de Nederrijn en de overige op het Valleikanaal of Eem. Naast deze invloeden, die met uitzondering van de geïsoleerde wateren en enkele sprengenbeekjes voor alle wateren gelden, zijn ook de hydromorfologische ingrepen van grote invloed op de huidige ecologische kwaliteit. IJsselmeerpolders Bemesting en gebruik van bestrijdingsmiddelen in de landbouw zijn nadelig voor de ecologische toestand in de IJsselmeerpolders. Vooral eutrofiëring is een probleem. Bestrijdingsmiddelen worden veelvuldig aangetroffen, maar zijn zelden normoverschrijdend. In stedelijk gebied worden hoofdzakelijk gescheiden rioolstelsels gebruikt. Regenwater wordt direct afgevoerd naar het oppervlaktewater, waarbij metalen en PAK s in zekere mate in het oppervlaktewater terecht kunnen komen. Het afvalwater zelf wordt met een hoog rendement gezuiverd. Naast deze antropogene belastingen zijn natuurlijke processen, zoals bodemrijping en (brakke- en ijzerrijke) kwel, sterk bepalend voor de waterkwaliteit en ecologische toestand in deze deelregio. Voor het bereiken van een goede ecologische toestand vormt daarnaast de inrichting van oevers een belemmering. Vermindering van de antropogene belasting leidt daardoor niet altijd tot een verbetering van de chemische en biologische waterkwaliteit. IJsselmeer/Markermeer en Randmeren De stedelijke en recreatieve buitendijkse ontwikkelingen zijn van invloed op zowel de waterkwantiteit als de waterkwaliteit: Ten aanzien van de waterkwantiteit treedt in een aantal gevallen verlies aan waterbergend vermogen op (het gaat hier overigens om een beperkt verlies); Hiernaast zijn er ook invloeden te verwachten op de waterkwaliteit; onderscheiden wordt directe belasting (denk aan vervuilde afstroming van verharde oppervlakken van regenwater, zwerfvuil) en indirecte belasting: meer buitendijkse (en stedelijke) ontwikkeling betekent ook meer huishoudelijk afvalwater in het riool, wat uiteindelijk weer via RWZI s in het oppervlaktewater terechtkomt; Overige effecten, zoals verstoring van watervogels. Onder de vogels van het IJsselmeergebied zijn er groepen die alleen van het open water gebruik maken, groepen die zich hoofdzakelijk in moeras- en plassengebied ophouden en groepen die van beide systemen gebruik maken. In het laatste geval wordt het open water veelal gebruikt als een voedselgebied en moerasgebied als rust- en broedgebied; Het IJsselmeer is in potentie een schakel voor de vismigratie van de Waddenzee naar de rivieren IJssel en Rijn (zeeforel, zalm). De Afsluitdijk is echter een cruciale barrière. Daarnaast is er sprake van migratie van het meersysteem naar de rivieren en beken. Voor sommige soorten is de bereikbaarheid van ondiepe natte gebieden van belang voor de voortplanting, zoals ondergelopen graslanden in delen van Fryslân of Hollands Laagland. Pagina 36 van 158

40 2.4 Overheden verantwoordelijk voor waterbeheer In het deelstroomgebied Rijn-Midden zijn de volgende overheden verantwoordelijk voor het waterbeheer: Waterschappen: Vallei & Eem, Veluwe, Zuiderzeeland; Provincies Flevoland, Gelderland en Utrecht; Rijkswaterstaat Directie IJsselmeergebied De direct aangrenzende waterbeheerders zijn: Waterschap Reest & Wieden, Wetterskip Fryslân, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en Hoogheemraadschap Amstel, Gooi & Vecht; Rijkswaterstaat Directies Oost-Nederland, Noord-Nederland en Noord- Holland. Het IJsselmeer/Markermeer is qua begrenzing verdeeld over vier provincies: Noord-Holland, Fryslân, Overijssel en Flevoland. Pagina 37 van 158

41 Pagina 38 van 158

42 3 Waterlichamen Samenvatting De richtlijn schrijft voor dat wateren achtereenvolgens worden ingedeeld naar geografische eenheid (waterlichaam) en naar type. Elk waterlichaam bestaat (hoofdzakelijk) uit één type. In Rijn-Midden komen 24 verschillende watertypen voor, verdeeld over 117 waterlichamen. Aan ieder van de getypeerde oppervlaktewaterlichamen van Rijn-Midden is een status toegekend ( kunstmatig dan wel sterk veranderd ). Een water is sterk veranderd als dit water door hydromorfologische ingrepen wezenlijk van aard is veranderd. Een kunstmatig water is een water dat door mensenhand is ontstaan op een locatie waar daarvóór geen water aanwezig was. In Rijn- Midden zijn 31 waterlichamen sterk veranderd en 86 kunstmatig. Er zijn in Rijn-Midden geen natuurlijke wateren volgens de definitie van de richtlijn. Voor het grondwater is in de regio Rijn Midden alleen gekeken naar de waterlichamen voor menselijke consumptie. De gebiedsdekkende waterlichamen zijn landelijk uitgewerkt. Voor beide typen grondwaterlichamen zijn de kwantitatieve en kwalitatieve kenmerken beschreven. In het voorliggende hoofdstuk is de voorlopige begrenzing, typering en statustoekenning van waterlichamen beschreven. Tevens is de huidige toestand van de waterlichamen beschreven voor zowel de chemie als de ecologie. Deze indeling is voorlopig, omdat ze pas in 2009 worden vastgelegd in het eerste stroomgebiedbeheersplan. De beschreven waterlichamen vormen het uitgangspunt voor de nadere analyse in de hoofdstukken 4 en Oppervlaktewaterlichamen De definitie (begrenzing) van de waterlichamen is een belangrijke fundamentele stap voor de implementatie van de KRW. Zij vormt de basis voor de uitwerking van ecologische doelstellingen. Vervolgens vormen de waterlichamen het niveau waarop de haalbaarheid van doelstellingen (ook de chemische) moet worden beoordeeld, waarvoor maatregelen worden geformuleerd en waarop de monitoring wordt afgestemd. Bij monitoring mag één waterlichaam worden gekozen dat representatief is voor diverse andere waterlichamen. De waterlichamen vormen ook de basis voor de rapportage door de waterbeheerders. Pagina 39 van 158

43 3.1.1 Uitgangspunten Uitgangspunten Rijn-Midden: Incidenteel voorkomende kleine ecologisch waardevolle wateren (groter dan 50 ha) worden weggelaten. Vaker voorkomende (belangrijke) kleine waterlichamen worden geclusterd tot een virtueel waterlichaam (groter dan 50 ha). Bij het definiëren van waterlichamen geldt dat alle wateren binnen een waterlichaam (zo mogelijk) van één en hetzelfde type moeten zijn. Is dit niet mogelijk b.v. doordat de verschillende watertypen door elkaar en versnipperd voorkomen, dan moet voor het in de definitie van het waterlichaam op te nemen type gekozen worden voor het overheersende type. Hierbij wordt de zogenaamde 80/20 regel toegepast, waarbij een waterlichaam voor minimaal 80% uit het zelfde watertype bestaat. De minimumgrootte van waterlichamen (50 ha voor meren en 1000 ha voor stroomgebieden) wordt niet als strikte ondergrens gehanteerd. Waterlichamen onder deze minimumgrootte mogen ook gedefinieerd worden. Procedure in Rijn-Midden Op basis van de uitgangspunten is een methodiek afgeleid om te komen tot het daadwerkelijk op de kaart zetten van waterlichamen. In bijlage 1 is de gevolgde werkwijze samengevat. Vaststelling waterlichamen De waterlichamenkaart (zie kaart 3) is een weergave van een reeks van keuzes en afwegingen (zie bijlage 1). Hoewel een groot aantal uitgangspunten en de methodiek van het toewijzen van waterlichamen tussen de organisaties is afgestemd, zijn en blijven er verschillen in accenten bestaan tussen de diverse organisaties. Het uitwerkingsproces en diverse harmonisatieacties hebben geleid tot de huidige voorlopige waterlichamenkaart Algemene beschrijving van oppervlaktewaterlichamen en typologie In de volgende paragrafen wordt een algemene beschrijving gegeven van de voorkomende watertypen. Voor de exacte typeringen, aantallen waterlichamen en het aantal hectares oppervlaktewater wordt verwezen naar tabel 3.3. Voor de statustoekenning en locatie van de waterlichamen wordt verwezen naar kaart 3. Gelderse Vallei en Veluwe 9 De gebieden Gelderse Vallei en Veluwe zijn in drie landschappelijke eenheden op te delen: de hoge zandgronden, de vlakke poldergebieden en het overgangsgebied hiertussen. De wateren die vanaf de hoge zandgronden direct aansluiten op de systeemgrenzen worden hier ook tot het overgangsgebied 8 De aanwijzing van waterlichamen is voorlopig. Als in het vervolg van het KRW-traject blijkt dat het wenselijk is om wateren alsnog als een afzonderlijk waterlichaam te onderscheiden, dan is daartoe de gelegenheid bij de definitieve aanwijzing van waterlichamen in De wateren die onder het beheer van de waterschappen Veluwe en Vallei & Eem vallen, lijken in vorm en ontstaanswijze sterk op elkaar. Vandaar dat de twee beheergebieden hier samen worden genomen. Pagina 40 van 158

44 gerekend. De systeemgrenzen worden gevormd door de IJssel in het oosten, de Rijn in het zuiden en de randmeren in het (noord) westen. Op de hoge zandgronden komt relatief weinig oppervlaktewater voor. Hier is alleen sprake van kleine ondiepe plassen (vennen). Deze vennen zijn getypeerd als M11 en M13, afhankelijk van de buffercapaciteit van de vennen. De ontstaansgeschiedenis van de vennen is divers. Enkele zijn ontstaan door direct menselijk handelen, bijvoorbeeld de voormalige leemputten. Een groot aantal zijn natuurlijke laagten of uitstuivingsholten (die echter zonder ingrepen niet in stand kunnen blijven (zie verder). Het overgrote deel van de vennen is in de loop der eeuwen gebruikt als drenkplaats voor vee. Vrijwel alle vennen worden onderhouden. Zonder dit onderhoud zou een groot deel van de vennen langzaam verlanden. In de vlakke poldergebieden komen voornamelijk wateren van het M-type voor. Het betreft hier slootsystemen en grotere vaarten / weteringen. Het onderscheid tussen de verschillende M-typen is gebaseerd op verschillen in geologie, breedte en waterdiepte. Het grootste deel van het wateroppervlak / de lengte aan watergangen is gegraven ten behoeve van de gebiedsontwatering. Het betreft hier de wateren die getypeerd zijn als M1 M3 en de M8 en M10 wateren (gebufferde sloten en kanalen). De wateren in het overgangsgebied tussen hoge zandgronden en de vlakke poldergebieden zijn divers naar vorm en genese. Naast de vaak voorkomende types voor hellende gebieden (de wateren met type R2, R4,R5 en R13) komen ook enkele langzaam stromende rivieren op zand of klei voor (R6 en R7). Een deel van de in het overgangsgebied voorkomende wateren heeft een natuurlijke oorsprong. De lange bewoningsgeschiedenis van het overgangsgebied heeft ertoe geleid dat alle van nature voorkomende wateren sterk veranderd zijn. Een belangrijk deel van de wateren in het overgangsgebied is door de mens gecreëerd. Zo zijn de sprengenbeken aan de oostkant van de Veluwe grotendeels aangelegd. Naast de typen die hiervoor genoemd zijn, zijn er ook waterlichamen die niet gerelateerd zijn aan een specifieke omgeving. Het betreft hier kanalen (M6, M7) en vijvers en diepe (zandwin-)plassen M16 M21. In totaal gaat het om 70 waterlichamen. IJsselmeerpolders Het gebied IJsselmeerpolders kent 22 afwateringsdeelgebieden, die ook gebruikt worden als eenheden binnen het provinciaal omgevingsplan en regionale watersysteemrapportages. De belangrijkste watertypen in Flevoland zijn gebufferde kanalen (M3) en gebufferde sloten (M1). De hoofdvaarten in Flevoland zijn grote diepe kanalen van het watertype M7. De meren in Flevoland zijn van het type M14. Door combinatie van de belangrijkste watertypen met de afwateringsdeelgebieden zijn 41 waterlichamen ontstaan. Stromende wateren (R-typen) komen in Flevoland niet voor. Een aantal wateren in Flevoland kent stroming door (dijks)kwel, deze wateren vertonen meer overeenkomsten met niet-stromende wateren en zijn daarom ingedeeld bij de M-typen. Pagina 41 van 158

45 IJsselmeergebied In het IJsselmeergebied waren alle wateren oorspronkelijk (op basis van de historische kenmerken) van de categorie overgangswater. In de loop der jaren hebben in het IJsselmeergebied verschillende grote morfologische ingrepen door menselijk handelen plaatsgevonden. De indeling in huidige waterlichamen is onder meer ontstaan door de aanleg van enkele grote (waarschijnlijk onomkeerbare) hydromorfologische veranderingen: de aanleg van de Houtribdijk en polders. Voor alle waterlichamen in het gebied heeft de aanleg van de Afsluitdijk de belangrijkste ecologische veranderingen tot gevolg gehad (van zoute Zuiderzee, naar zoet IJsselmeergebied). Hiermee zijn de wateren van categorie veranderd. De zes waterlichamen worden als volgt getypeerd: - IJsselmeer en Markermeer: M21 (grote diepe gebufferde meren) - Randmeren (-Zuid, -Oost en Noord) en Zwartemeer: M14 (ondiepe gebufferde plassen) Watertypen In deelstroomgebied Rijn-Midden komen 24 verschillende watertypen voor (zie tabel 3.1 en kaart 3). Verder zijn in tabel 3.1. de aantallen waterlichamen per type in elk van de deelgebieden weergegeven. Tabel 3-1 Watertypen in Rijn-Midden Watertypen Gelderse Veluwe IJsselmeer- IJsselmeer / Randmeren / Totaal Omschrijving aantal waterlichamen Vallei polders Markermeer Zwartemeer M1 Gebufferde sloten M2 Zwak gebufferde sloten 2 2 M3 Regionale gebufferde kanalen M6 Grote ondiepe kanalen 1 1 M7 Grote diepe kanalen M8 Gebufferde 2 2 laagveensloten M10 Laagveen vaarten en 1 1 kanalen M11 Ondiepe gebufferde plassen - M12 Ondiepe zwak gebufferde plassen 2 2 M13 Ondiepe zure plassen 5 5 M14 M15 Ondiepe gebufferde plassen Ondiepe grote gebufferde plassen Pagina 42 van 158

46 Watertypen Gelderse Veluwe IJsselmeer- IJsselmeer / Randmeren / Totaal Omschrijving aantal waterlichamen Vallei polders Markermeer Zwartemeer M16 Diepe gebufferde meren - M19 Diepe meren in open - verbinding met rivier M20 Matig grote diepe gebufferde meren 1 1 M21 Grote diepe gebufferde meren 2 2 R2 Permanente bron 1 1 R4 Permanente langzaam stromende bovenloop op zand R5 Langzaam stromende middenloop / benedenloop op zand R6 Langzaam stromen 2 2 riviertje op zand / klei R7 Langzaam stromende 1 1 rivier / nevengeul op zand / klei R13 Snelstromende bovenloop op zand 1 1 Totaal Beschrijving van de huidige toestand van de waterlichamen In deze paragraaf worden de ecologische en chemische toestand van de oppervlaktewaterlichamen van Rijn-Midden beschreven (respectievelijk in onderstaande paragraaf A en B). Voor het beschrijven van de toestand van de waterlichamen in de regio Rijn-Midden is geput uit uitgebreide informatie gebaseerd op de bestaande meetnetten (regionaal en nationaal), projectmatige metingen en waar nodig is aanvullend expert judgement toegepast. De huidige meetnetten van de verschillende beheerders zijn nog niet specifiek gericht op het verkrijgen van de voor de Kaderrichtlijn Water benodigde informatie en onderling op elkaar afgestemd. De beschrijving van de huidige toestand is uitgevoerd op basis van beschikbare meetgegevens, waar mogelijk aangevuld met expert judgement. A. Huidige toestand ecologie De waterbeheerders hebben verspreid over het gebied monitoringslocaties waar de waterkwaliteit (chemie en ecologie) regelmatig wordt gemeten. De meetpunten zijn verdeeld over meetnetten, die verschillen wat betreft frequentie en meetpakket. Niet op alle plaatsen wordt zowel chemie als biologie gemonitord (hetzelfde geldt voor de pakketten van chemische stoffen en biologische soortgroepen). Pagina 43 van 158

47 Doelstellingen en normen Beschrijving van de ecologie vindt volgens Kaderrichtlijn Water plaats aan de hand van: fysisch-chemisch parameters die de ecologische toestand ondersteunen (zoals zuurstof, stikstof, fosfaat, ph en chloride). Hierin zijn drie stofgroepen relevant (systeem-eigen stoffen, stoffen in het kader van het Schelde-arrest en overige verontreinigingen); hydromorfologie (peil, bodem); biologie (vissen, macrofyten, macrofauna, fytoplankton, fytobentos). Een probleem bij het toetsen van de huidige situatie is dat de chemische en ecologische doelstellingen in de vorm van kwantitatieve normen en maatlatten nog niet zijn vastgesteld. Hieraan kan dus nog niet worden getoetst. Om toch iets te kunnen zeggen over de huidige kwaliteit is gebruik gemaakt van beschikbare toetsingskaders. Voor Rijn Midden is de ecologische toestand van de regionale wateren getoetst volgens de Stowa-methodiek, voor de Rijkswateren is dat gedaan met de KRW-maatlatten. Beschrijving huidige toestand ecologie en hydromorfologie per beheersgebied Veluwe De huidige ecologische toestand is te omschrijven als matig tot slecht 10. De grootste probleemfactoren in de beken zijn de grote mate van eutrofiering, de slechte hydromorfologische toestand en onderhoud. Voor de sloten en weteringen zijn dit de eutrofiering, peilbeheer, oeverinrichting en de aanwezigheid van bagger. Gelderse Vallei De huidige ecologische toestand is te omschrijven als matig tot slecht. De grootste probleemfactoren in beken zijn de grote mate van eutrofiering, het bijbehorende intensief onderhoud, de slechte hydromorfologische toestand en als belangrijkste gevolg daarvan het slechte stromende karakter. Voor de sloten en weteringen zijn dit de eutrofiering, maai- en peilbeheer, oeverinrichting en de aanwezigheid van bagger. De beoordeling is gebaseerd op de Ebeo-beoordelingsystemen van STOWA. De conclusies worden echter bevestigd door de toetsingsresultaten aan de KRW maatlatten voor natuurlijke wateren. Op deze maatlatten wordt t.o.v. de natuurlijke situatie vrijwel altijd slecht of ontoereikend gescoord. Hoe deze toetsing zal uitpakken t.o.v. de GEP s voor sterk veranderde en kunstmatige wateren is voorlopig nog onbekend. IJsselmeerpolders De waterlichamen in de IJsselmeerpolders kennen over het algemeen een lage ecologische kwaliteit. Meestal zijn het soortenarme, organisch belaste wateren, met zeer slechte zuurstofcondities. Uitzonderingen zijn te vinden in gebieden aan de oostrand van de polders, waar kwelwater met een goede kwaliteit zorgt voor gunstige omstandigheden. 10 De beoordeling is gebaseerd op de beschikbare gegevens en de beoordelingsmethode van STOWA. Deze beoordeling is verder geïnterpreteerd naar de KRW beoordeling bij het deels ontbreken van de natuurlijke referenties en het geheel ontbreken van maatlatten. Pagina 44 van 158

48 De ecologische toestand van de waterlichamen wordt grotendeels bepaald door de waterkwaliteit en het gevoerde onderhoud en peilbeheer. De belangrijkste hydromorfologische ingrepen voor de IJsselmeerpolders zijn drainage en bemaling. IJsselmeer, Markermeer en Randmeren De huidige toestand voor zowel de hydromorfologie als de ecologie is per type waterlichaam en beheersgebied beschreven in bijlage 2. B. Huidige toestand chemie De huidige chemische toestand is geïnventariseerd voor een zestal categorieën van stoffen, drie chemische stofgroepen die ressorteren onder de Goede Chemische Toestand en drie stofgroepen die de Goede Ecologische Toestand ondersteunen. Voor de Chemische Toestand zijn drie stofgroepen relevant: de Prioritaire stoffen, de zogeheten Zwarte lijst stoffen en de Stroomgebiedrelevante stoffen. Voor de Ecologische Toestand zijn alle resterende stoffen van belang. Voor de hanteerbaarheid zijn die verder verdeeld in eveneens drie stofgroepen: systeemeigen stoffen (zoals nutriënten, parameters die daarmee samenhangen en stoffen die van nature een hoge achtergrondconcentratie hebben), stoffen waarover Nederland in het kader van het Schelde-arrest moet rapporteren en alle overige stoffen (alle overige stoffen die op één of meerdere plekken niet aan de normen voldoen). In alle Nederlandse regio s wordt daarnaast aan een selectie van 12 potentiële probleemstoffen (Top 12) uit deze zes categorieën specifieke aandacht geschonken. Deze twaalf stoffen geven namelijk een dwarsdoorsnede weer van alle geïnventariseerde stoffen en stofgroepen en zijn kenmerkend voor de huidige beheers- en waterkwaliteitproblematiek (zie toelichting in onderstaand kader). Door dit landelijk uit te voeren, wordt een onderling vergelijkbaar beeld geschetst en kan eventuele afwenteling van problemen inzichtelijk worden gemaakt. Top 12-stoffen In alle rapportages van de Rijnregio s wordt aandacht besteed aan een beperkt aantal probleemstoffen (Top 12). Deze lijst vormt een dwarsdoorsnede van de huidige probleemstoffen en de te verwachte probleemstoffen in Daarnaast zijn de stoffen representatief voor de verschillende stofgroepen. Deze groep bestaat uit nutriënten (Fosfaat en Stikstof), Zware metalen (Zink, Koper en Nikkel), PCB's, PAK (Fluorantheen, Benzo(k)fluorantheen en Benzo(a)pyreen) en gewasbeschermingsmiddelen (Carbendazim, MCPA en Pirimicarb). In de kaarten 4c 1 t/m 12 wordt per waterlichaam de huidige situatie per Top 12-stof weergegeven. Onafhankelijk van de indeling in stofgroepen (zie verder) hebben deze stoffen een ecologische respons. De grootte daarvan is afhankelijk van de concentratie in het water. Methode en resultaten Voor de beschrijving van de chemische toestand is gebruik gemaakt van recente meetgegevens verzameld op de beschikbare meetpunten in Rijn-Midden. Pagina 45 van 158

49 De meetpunten maken veelal deel uit van een routinematig meetnet, waarmee periodiek (6 tot 12 maal per jaar) een vast pakket aan stoffen wordt onderzocht. Met behulp van de routinematige meetnetten kan in het algemeen een representatief beeld worden geschetst voor de hoofdwatergangen wat betreft nutriënten, zouten, zware metalen en PAK. PCB s, bestrijdingsmiddelen en andere (prioritaire) stoffen worden in beperkte mate of incidenteel onderzocht. Een nadere beschrijving van de routinematige meetnetten is beschikbaar bij de betreffende waterbeheerder. De ligging van de meetpunten is in combinatie met de waterlichamen weergegeven in Figuur 3-1(kaart M). Waar geen regionale meetgegevens voorhanden waren, is een schatting gemaakt van de huidige situatie. Indien beschikbaar is dat gedaan op basis van de factsheets per stof, die het RIZA beschikbaar heeft gesteld. Indien er van bovenstroomse beheerders gegevens beschikbaar waren, is een grove schatting gemaakt van benedenstroomse gehalten. Een aantal stoffen, zoals PCB s en PAK, is in zwevend stof gemeten en niet in water. Dit geldt met name voor de rijkswateren. Voor beschrijving van de chemische toestand zijn deze stoffen omgerekend naar totaal water. Uit de meetreeksen per stof per meetpunt zijn de benodigde toetswaarden berekend. Indien in een waterlichaam of rapportage-eenheid meerdere locaties met meetreeksen beschikbaar waren, is de mediaan van de toetswaarden gebruikt als toetswaarde voor de rapportage-eenheid. Hierbij tellen alle locaties even zwaar mee. Indien een rapportage-eenheid op de grens van twee kwaliteitsklassen uitkwam, is gekozen voor de meest slechte toestand. De toetswaarde per rapportage-eenheid wordt representatief gesteld voor de binnen de rapportage-eenheid voorkomende waterlichamen. Bij een onzekere situatie, bijvoorbeeld wanneer de detectielimiet van een te bepalen stof de waterkwaliteitsnorm overschrijdt, is uit voorzorg de bepalingsgrens als gemeten concentratie gehanteerd. Beschrijving huidige chemische toestand per waterlichaam In bijlage 3 is per waterlichaam beschreven hoe de huidige situatie is per stofgroep (prioritaire stoffen, de zwarte lijst-stoffen, de Rijnrelevante stoffen, de stoffen uit het Schelde-arrest, systeem-eigen stoffen en overige relevante stoffen). Hieruit blijkt dat een groot aantal normen wordt overschreden, maar lang niet voor alle stoffen of op alle plaatsen. Verder is per stofgroep het aantal stoffen aangegeven, dat niet aan de norm voldoet. Algemene probleemstoffen in Rijn-Midden zijn: Diuron, benzo(k)fluorantheen, koper, fosfaat en stikstof. Lokaal vormen diverse andere stoffen een probleem, zoals nikkel, zink en bestrijdingsmiddelen. Daarnaast ontbreekt informatie over een deel van de prioritaire stoffen waardoor voor deze stoffen geen uitspraak is te doen. Problemen in Rijn-Midden De Randmeren liggen benedenstrooms van de regionale waterbeheerders in Rijn-Midden. Zij ontvangen al het water, inclusief de stoffen die daarin zitten, van de regio. Op hun beurt wordt in de regionale wateren niet of nauwelijks water van bovenstroomse delen ingelaten. Voor het IJsselmeer/Markermeer geldt dat de beïnvloeding vanuit de regio Rijn-Oost nadrukkelijk van invloed is (met name de aanvoer via IJssel en Zwarte Water). Alle wateren in het IJsselmeergebied zijn semi-stagnant en worden gekenmerkt door een voedselrijke, troebele situatie; eutrofiering. Dit resulteert in een Pagina 46 van 158

50 ongewenste maatschappelijke en ecologische situatie. Doordat de bovenstroomse wateren stromend water bevatten komen deze problemen daar niet aan het licht, al zijn de concentraties nutriënten wel te hoog. De eutrofiëringproblematiek in deze regio is een schoolvoorbeeld van een stroomgebiedsprobleem dat slechts dan effectief aangepakt kan worden wanneer boven- en benedenstroomse waterbeheerders goed samenwerken. Hot spots en green spots Op basis van de huidige situatie kan onderscheid worden gemaakt naar waterlichamen waar sprake is van problemen (hot spots) en van een goede toestand (green spots). De aanwezige Hot spots plus indicatie van de probleemstoffen zijn aangegeven in tabel 3.2. Daarnaast zijn in de regio specifieke Green spots (plekken waar het juist goed gaat) aanwezig, zie tabel 3.3. Tabel 3.2 Hot Spots in Rijn-Midden (met probleemstoffen) Gebied Beschrijving Gelderse Vallei Barneveldse beek (nutriënten), Lunterse beek (nutriënten), stedelijk gebied (metalen) Veluwe Hierdensebeek (stikstof, bestrijdingsmiddelen, nikkel), Dasselaar/Horstschebeek (stikstof, zware metalen), Grift (bestrijdingsmiddelen, koper), Oosterhuizerspreng (stikstof, bestrijdingsmiddelen, zware metalen), Dorpsebeek Epe (nutriënten, bestrijdingsmiddelen), Voorsterbeek (nutriënten, koper), Oekensebeek (nutriënten, bestrijdingsmiddelen, koper) IJsselmeerpolders Horsterwold, Swifterbant en Urk (alle nutriënten), akkerbouw- en bollenteelt-gebieden (bestrijdingsmiddelen) en stedelijk gebied (koper) Randmeren Randmeren-Noord (nutriënten en bestrijdingsmiddelen) en Randmeren-Zuid (nutriënten) IJsselmeer/Markermeer Geen Tabel 3.3 Green Spots in Rijn-Midden Gebied Beschrijving Gelderse Vallei Zuid-Veluwse beken, Heijgraaf/Heiligenbergerbeek Veluwe Horsterbeek/Bijsselsebeek, Ugchelse beek, Hattemse molenbeek IJsselmeerpolders Oostelijk deel van Oostelijk Flevoland Randmeren Randmeren-Oost IJsselmeer/Markermeer Geen In totaal is er van circa 150 verschillende stoffen getracht gegevens te verzamelen. Gesommeerd over alle locaties is daarvan grofweg een kwart tot een derde gemeten, berekend of ingeschat. Van de resterende stoffen is (nagenoeg) geen informatie beschikbaar. In kaart 4P is het percentage stoffen weergegeven dat de norm overschrijdt. Aan deze kaart mag niet al te veel absolute waarde worden gehecht. Immers, als er nagenoeg geen waterkwaliteitsgegevens bekend zijn van een bepaald waterlichaam, scoort dit automatisch goed. Andersom, indien er gegevens van veel stoffen voorhanden zijn, kan het waterlichaam door het voorkomen van (algemene) notoire probleemstoffen slecht scoren. Ondanks deze beperkingen is het beeld dat uit deze kaart naar voren komt ondersteunend voor de tabellen 3.2 en 3.3. Pagina 47 van 158

51 Figuur 3-1 Monitoringslocaties chemie en ecologie Pagina 48 van 158

52 3.2 Status van waterlichamen Methodiek aanwijzing sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen In 2004 dient de voorlopige status van waterlichamen te worden vastgelegd. Daarmee wordt voorgesorteerd op de bepaling van doelen en maatregelen. Door onderscheid te maken naar de status van een waterlichaam wordt rekening gehouden met de ontstaansgeschiedenis en de mate waarin veranderingen daarin nog terug zijn te draaien (irreversibel of niet). Bij de statustoekenning bestaat de keuze uit natuurlijk, kunstmatig of sterk veranderd. De KRW geeft een (zeer beknopte) definitie van deze types in artikel 2 (lid 8 en 9). Kort samengevat kunnen kunstmatig resp. sterk veranderde wateren omschreven worden als: Kunstmatig : Een kunstmatig waterlichaam is een door menselijke activiteiten tot stand gekomen waterlichaam op een locatie waar daarvóór geen water aanwezig was en welke niet ontstaan is door herinrichting van een bestaande waterloop. Sterk veranderd: Een sterk veranderd water is een water dat door hydromorfologische ingrepen door menselijk handelen wezenlijk veranderd is van aard, waardoor de Goede Ecologische Toestand niet gehaald zal kunnen worden. Op basis van de definitie kunnen kunstmatige waterlichamen direct worden aangewezen. De resterende wateren zijn dus natuurlijk of sterk veranderd. De afweging tussen een sterk veranderd of een natuurlijk water geschiedt op basis van de aangebrachte hydromorfologische wijzigingen. Als die zodanig van aard zijn dat het behalen van de ecologische situatie, behorend bij de natuurlijke referentie (GET) verhinderd wordt, dan wordt het waterlichaam (voorlopig) aangewezen als sterk veranderd. Alle andere wateren zijn natuurlijk. Na 2004 dient volgens de KRW een aantal stappen doorlopen te worden waarin zeer zorgvuldig afgewogen wordt of de hydromorfologische ingrepen waardoor het waterlichaam als voorlopig sterk veranderd was aangewezen, niet kunnen worden teruggedraaid naar de natuurlijke situatie. Enkel wanneer het anders inrichten van de gebruiksfuncties in een gebied (bijv. de landbouw, drinkwatervoorziening, etc) significante effecten heeft op deze functies en/of wanneer de alternatieven voor deze functies technisch niet haalbaar zijn en/of tot disproportionele kosten leiden, kan een water definitief als sterk veranderd aangewezen worden. Deze procedure dient met het herzien van het SGBP elke 6 jaar doorlopen te worden Resultaten van statustoekenning Een snelle scan van het gebied leert dat de status natuurlijk zoals bedoeld in de KRW op geen enkel water in Regio Rijn-Midden van toepassing is. Alle wateren zijn in meer of mindere mate aangepast. Pagina 49 van 158

53 De toekenning van sterk veranderd water is van toepassing op alle oppervlaktewateren waarvan bekend is dat er altijd al sprake is geweest van oppervlaktewater. Zo zijn het IJsselmeer, Markermeer en de Randmeren ontstaan uit de Zuiderzee. Beeklopen zijn over het algemeen van nature aanwezig. In het kader van waterbeheersing is het grootste deel van de beken vergraven en verstuwd. Vennen zijn van nature aanwezig, maar door onderhoud wordt de natuurlijke ontwikkeling van verlanding tegengehouden. De toekenning van kunstmatig is van toepassing op alle gegraven systemen in Regio Rijn-Midden. De slootsystemen in de regio IJsselmeerpolders zijn kunstmatig, het Kadoelermeer en Vollenhovermeer zijn aangemerkt als sterk veranderd. Flevoland is ontstaan door de drooglegging van een deel van het IJsselmeer. Na inpoldering zijn de waterlichamen door menselijke activiteit tot stand gekomen. Iets dergelijks geldt voor de poldergebieden op het oude land (in de lage delen). Van nature kwam hier periodiek water voor door inundatie vanuit de grote rivieren en de Zuiderzee. Deze inundatie is echter altijd tijdelijk van karakter geweest. Het grootste deel van het jaar waren de poldergebieden een plas dras / laagveen / overgangssysteem waar weliswaar water doorheen liep, maar waar geen sprake was van a significant surface water conform de definitie in de Horizontal Guidance. De sprengenbeken op de oostflank van de Veluwe zijn aangelegd en dus kunstmatig. Ditzelfde geldt voor de in Regio Rijn Midden aanwezige kanalen zoals het Apeldoorns Kanaal. Stadswateren zijn over het algemeen als kunstmatig geclassificeerd, behalve daar waar er bekend is dat het aanwezige water een natuurlijke oorsprong heeft. Een en ander heeft geresulteerd in de voorlopige statuskaart 20. Voor Rijn- Midden is sprake van 86 kunstmatige waterlichamen en 31 sterk veranderde Toelichting op de statustoekenning per regio Gelderse Vallei In de Gelderse Vallei zijn de beken in het hellende zandgebied aangewezen als sterk veranderd. De hoofdbeken liggen in beekdalen, alhoewel de hoogteverschillen zo gering zijn dat dit op het oog vaak nauwelijks waarneembaar is. De beken hebben over het algemeen een meanderend verloop gehad, slechts enkele meanders zijn nog bewaard gebleven. De bovenlopen van deze beken zijn meestal recht en ge- of vergraven, de oorspronkelijke afwatering is vaak niet meer traceerbaar. De kleine slootbeekjes in het gebied rond het Valleikanaal en in de Bennekomse meent zijn aangewezen als kunstmatig. Het gebied is vrijwel vlak, er zijn geen meanders in de betreffende wateren aanwezig en het is niet aannemelijk dat deze er ooit geweest zijn 11. Ook het Valleikanaal is aangemerkt als kunstmatig. Weliswaar is een deel sterk veranderd, een oud traject van de Lunterse beek, het overgrote deel is echter gegraven op een plaats waar voorheen zeker geen water was. 11 Wellicht op enkele kwelgevoede stroompjes in de Bennekomse Meent na. De lengte van deze trajecten is zeker kleiner dan 20% van de wateren in het betreffende waterlichaam. Pagina 50 van 158

54 De Eem is een sterk veranderd riviertje, waarvan het oorspronkelijke meanderende karakter nog duidelijk zichtbaar is. De sprengen op de Zuid Veluwerand rondom Oosterbeek zijn gegraven of omgeleid ten behoeve van industrieel gebruik (koper- en papiermolens en wasserijen) en zijn aangemerkt als kunstmatig. Ook in het gebied van de Renkumse- en Heelsumse beek komen veel gegraven en omgeleide trajecten voor. Echter omdat de hoofdbeken in een natuurlijk beekdal liggen, zijn de waterlichamen aangemerkt als sterk veranderd. Alle wateren in de polders Arkemheen en Eemland, gegraven weteringen en sloten, hebben de status kunstmatig. Veluwe In het beheergebied van Waterschap Veluwe hebben de vennen, de Hierdense Beek (alleen de beek zelf) en de Veldbeek de status sterk veranderd. De vennen zijn grotendeels natuurlijk van oorsprong. Een eeuwenlang gebruik met het bijbehorende onderhoud bepaald het huidige karakter. Voor de Hierdense Beek en het systeem van de Veldbeek is de natuurlijke oorsprong nog te herkennen. Deze systemen zijn sterk verstuwd en er zijn grote lengten en oppervlakken aan watergangen bij gegraven en aangetakt op de van oorsprong natuurlijke hoofdloop. Door de, vaak eeuwen oude, ingrepen is het natuurlijke karakter van de hoofdlopen binnen deze systemen grotendeels verloren gegaan. De overige waterlichamen hebben alle de status kunstmatig. Het betreft hier de poldersystemen van de Noordelijke IJsselvallei, de Zuidelijke IJsselvallei, Polder Hattem en Polder Oosterwolde Oldebroek, de sprengen aan de Oostflank van de Veluwe, de Grift, de zandwin locatie Bussloo, het Apeldoorns Kanaal en de vrije afwatering naar de randmeren (behoudens de Hierdense beek zelf en het systeem van de Veldbeek, zie opmerking hiervoor). Voor de poldergebieden geldt dat ze voorzien zijn van een ontwateringstelsel ten behoeve van het agrarisch gebruik. De van nature aanwezige wateren zijn (voor zover aanwezig) naar lengte en oppervlak in verregaande mate ondergeschikt aan het door mensen gecreëerde water. Door eeuwenlange aanpassing van het watersysteem in deze gebieden is niet meer traceerbaar of en zo ja welke delen van het huidige watersysteem in de poldergebieden een natuurlijke oorsprong heeft. De sprengen zijn gegraven ten behoeve van industrieel gebruik (koper- en papiermolens en wasserijen) of ten behoeve van de watervoorziening van het Apeldoorns Kanaal. De Grift is gegraven ten behoeve van de ontwatering van het gebied tussen het Veluwe massief en de IJsselvallei. De werkzaamheden aan de Grift zijn in de Middeleeuwen gestart. Bussloo is een recentelijk uit productie genomen zandwinput en als zodanig geheel kunstmatig. De afmetingen van dit water zijn dermate groot dat het als een apart waterlichaam beschouwd wordt. Het Apeldoorns Kanaal is gegraven om een scheepvaartverbinding tussen Apeldoorn en de IJssel te creëren. Voor alle historische gegraven wateren geldt dat het mogelijk is dat een (klein) deel van het systeem een reeds bestaande loop volgt. De ingrepen zijn echter dermate groot en oud dat niet meer is na te gaan welke delen dit kunnen zijn. Pagina 51 van 158

55 Wel staat vast dat het totale oppervlak aan nieuw gegraven water vele malen groter is dan het vergraven c.q. aangepaste oppervlak van bestaand water. Dit is af te leiden uit historisch kaartmateriaal waaruit het progressieve karakter van de ontgingen duidelijk blijkt. IJsselmeerpolders In Flevoland hebben Kadoelermeer en Vollenhovermeer de status sterk veranderd. Deze twee randmeren zijn ontstaan met de inpoldering van de Noordoostpolder. Aan de ene kant zijn deze wateren begrensd door het oude land van Noordwest Overijssel en aan de andere kant door het dijklichaam van de Noordoostpolder. Deze ingreep is niet zonder meer omkeerbaar. Hoewel de Flevopolder en de Noordoostpolder geheel zijn aangelegd op een plek waar voorheen water was, zijn alle waterlichamen binnen de polders gegraven na de drooglegging en om die reden kunstmatig. IJsselmeer/Markermeer en Randmeren Voor alle waterlichamen in het gebied heeft de aanleg van de Afsluitdijk de belangrijkste ecologische veranderingen tot gevolg gehad (van zoute Zuiderzee, naar zoet IJsselmeergebied). Het terugdraaien van de aanleg van de Afsluitdijk is, gezien de gevolgen voor veiligheid, drinkwater- en zoetwatervoorziening en vanwege de hoge kosten daarvan, als weinig waarschijnlijk aan te merken. Hierdoor krijgen alle wateren in het IJsselmeergebied de status sterk veranderd. 3.3 Grondwaterlichamen Een grondwaterlichaam is volgens de Kaderrichtlijn Water een volume water in een of meerdere watervoerende pakketten. In deze rapportage wordt de begrenzing voor twee categorieën grondwaterlichamen uitgewerkt. De eerste categorie betreft grondwaterlichamen gebaseerd op algemene hydrologische systeemkenmerken. De tweede categorie betreft grondwaterlichamen gebaseerd op het gebruiksdoel menselijke consumptie. Water voor menselijke consumptie is een hoog doel. De KRW geeft het watergebruik voor dit doel een bijzondere positie met een aanvullende doelstelling. Art. 7 vraagt de aanwijzing van grondwaterlichamen die worden gebruikt of gebruikt zullen gaan worden bij een onttrekking van 10 m3 per dag of voor meer dan 50 personen. De waterlichamen zijn dus gekoppeld aan het doel Menselijke consumptie. Een op de lange termijn veilig gestelde watervoorziening -schoon en voldoende voor menselijke consumptie is een van de belangrijkste doelen van de KRW. In Rijn-Midden zijn voor de eerste categorie twee grondwaterlichamen onderscheiden op basis van gebiedsgrenzen en bodemopbouw (verschillen in bodem van de ondergrond en de afdekkende toplaag). Deze twee grondwaterlichamen zijn aangeduid als Rijn-Midden Zand en Rijn-Midden Klei-veen. De grens wordt gevormd door de aanwezigheid van een kleidek. In de tweede categorie zijn 72 grondwaterlichamen voor menselijke consumptie onderscheiden op basis van grondwaterstroming en gerelateerd aan de onttrekking. Pagina 52 van 158

56 De KRW kent tevens de mogelijkheid om grondwaterlichamen met een lagere doelstelling aan te wijzen en legt daarbij een relatie met de normen. De normen voor grondwater staan niet in de KRW maar zullen worden opgenomen in de Grondwaterrichtlijn. De Grondwaterrichtlijn is echter door Brussel nog niet vastgesteld. Als de Grondwaterrichtlijn van kracht is, zal hier in de stroomgebiedbeheersplannen nader op worden teruggekomen Methodiek begrenzing en karakterisering grondwaterlichamen Categorie 1 Gebiedsdekkend Voor de begrenzing tussen grondwaterlichamen kunnen hydrogeologische barrières, stroomlijnen en toestandsverschillen dienen. Geologische indelingscriteria zijn in Nederland nauwelijks relevant. Meestal zit het harde gesteente zeer diep. Verder is de indeling in deelstroomgebieden gebruikt als afbakeningscriterium. Daarnaast is de aard van de deklaag gehanteerd als belangrijk indelingscriterium. In gebieden met een dikke deklaag van veen en klei zal nauwelijks hemelwater doordringen naar de diepere zandpakketten. De waterdoorlatendheid van het klei/veen dek is immers gering. Het meeste hemelwater zal daar vrij direct in de ontwateringsmiddelen terecht komen, hetgeen overigens een relevant aspect is in relatie tot de KRW. De ondergrens van deze systemen is gelegd op 3 m (de zone waar het meeste regenwater via ondiep grondwater naar de ontwateringsmiddelen zal stromen). Daaronder liggen de diepere zand grondwaterlichamen die ook slecht doorlatende kleilagen en veenlagen bevat. Het is echter moeilijk aan te tonen dat er geen uitwisseling is van water over de verschillende watervoerende lagen. De verticale samenhang tussen het ondiepe zandpakket en de diepere watervoerende zandpakketten is relevant voor het beheer van deze grondwaterlichamen. Vandaar dat deze niet zijn opgedeeld en als een geheel worden beschouwd. Categorie 2 Menselijke consumptie De grondwaterlichamen voor menselijke consumptie (categorie 2) zijn relatief kleine grondwaterlichamen die zijn gelegen in de grote gebiedsdekkende grondwaterlichamen (categorie 1). Op grond van de methodiek zoals beschreven in bijlage 4 is de begrenzing van grondwaterlichamen voor menselijke consumptie gedefinieerd als de 100-jaars intrekzone van een onttrekking, omdat: bijna al het onttrokken water uit dit gebied komt. Binnen dit gebied is er sprake van een evenwicht tussen aanvulling en onttrekking. Op de lange duur (100 jaar) is er dus geen sprake van uitmijning van water (zie waterbalansen bijlage 4). er wordt voldaan aan de eis van een driedimensionaal grondwaterlichaam. er is geen sprake van een substantiële stroming tussen deze en andere grondwaterlichamen. (Wel is er sprake van een beïnvloeding van grondwaterstanden/-stijghoogten van andere grondwaterlichamen). er ligt een duidelijke relatie tussen zinvol te nemen maatregelen en het doel waarvoor het grondwaterlichaam is begrensd. Immers alleen het Pagina 53 van 158

57 grondwater binnen deze begrenzing komt binnen de beschouwde periode bij de bronnen. Om tot een bepaling van de locatie en begrenzing van de grondwaterlichamen menselijke consumptie te komen, is een aantal stappen doorlopen. In bijlage 4 is deze methodiek beschreven Algemene beschrijving grondwaterlichamen Categorie 1 (Gebiedsdekkend) Klei-Veen Rijn-Midden Het betreft de afdekkende Holocene laag die in samenstelling varieert van zavelig tot zeer zware klei. Het ondiepe klei- en veen-grondwaterlichaam bestaat uit het grondwaterlichaam in de bovenste 3 meter van oppervlakkige klei- en veenlagen die dikker zijn dan 3 meter. De doorlatendheid is laag en het gebied is veelal gedraineerd. Daardoor wordt de grondwateraanvulling veelal afgevoerd naar de sloten. Ongeveer een vijfde van de grondwateraanvulling zijgt weg naar het onderliggend zand-grondwaterlichaam. Er is weinig infiltratie naar het grondwater vanuit het oppervlaktewater. Dit grondwaterlichaam omvat het oppervlak van de Flevopolders, het gebied rond de monding van de Eem en een strook langs de randmeren tegenover Oostelijk Flevoland. Het landgebruik is overwegend agrarisch, verder stedelijk en natuur. Zand Rijn-Midden Het betreffen de zandige lagen in de ondergrond inclusief de daartussen aanwezige scheidende weerstandbiedende lagen. Het zandigegrondwaterlichaam bevat het grondwater naast en onder het ondiepe klei- en veen-grondwaterlichaam. Het reikt van de hydrologische basis tot maaiveld ofwel 3 meter onder maaiveld ter plaatse van het ondiepe klei- en veengrondwaterlichaam. Het ligt aan maaiveld op de Veluwe, een groot deel van de Gelderse Vallei en de oostrand van de Utrechtse heuvelrug. De doorlaatvermogens van de zandlagen zijn groot. De lagen zijn als één grondwaterlichaam aangegeven omdat de tussenliggende weerstandbiedende lagen altijd in enige mate van doorlatend zijn. Onder het IJsselmeer en het Markermeer bevindt zich eveneens grondwater dat deel uitmaakt van het grondwaterlichaam Zand Rijn Midden. Categorie 2 (Menselijke consumptie) Voor de karakterisering van de grondwaterlichamen voor menselijk consumptie is een indeling gemaakt in elf relatief homogene hydrogeologische eenheden. Deze indeling is weergeven in tabel 3.4 (voor aanvullende beschrijving zie 2.2.2) Pagina 54 van 158

58 Tabel 3-4 Hydrogeologische kenmerken van de 11 hydrogeologische eenheden Hydrogeologische eenheid Zuidelijk Flevoland Oostelijk Flevoland Veluwe Noord Veluwe Oost Veluwe Centrum Veluwe West Veluwe Zuid IJsseldal Eemvallei RIVZ-Veluwe Utrechtse heuvelrug Hydrogeologische kenmerken In Zuidelijk Flevoland bevinden zich diverse scheidende lagen die plaatselijk in het glaciaal bekken ruim 60 meter dik zijn (deklaag, Eem-formatie, formatie van Drenthe) In Oostelijk Flevoland zijn de scheidende lagen grotendeels afwezig (dunne deklaag, de scheidende lagen Eem-formatie en formatie van Drenthe zijn maximaal slechts enkele meters dik) Twee watervoerende pakketten waarvan de bovenste gestuwd is. Sterke grondwaterstroming richting IJsselmeerpolders Twee watervoerende pakketten waarvan bovenste gestuwd, grondwaterstroming richting IJsseldal Twee watervoerende pakketten waarvan bovenste gestuwd. Grondwaterstroming gering als gevolg van ligging nabij grondwaterscheiding Veelal sprake van 3 watervoerende pakketten als gevolg van de aanwezigheid van de Eem-formatie, stroming richting Eem-vallei In het westelijk deel dat op de Veluwe-rand valt: gestuwd gebied met twee watervoerende pakketten. In het oostelijk deel in het IJsseldal komen zowel Eem- als Drenthe-formaties voor zodat meerdere watervoerende pakketten zijn te onderscheiden Diverse scheidende lagen aanwezig (holocene deklaag. Eem formatie, formaties van Drenthe en soms Tegelen) en daarmee verschillende watervoerende pakketten Onderscheid in 4 watervoerende pakketten door aanwezigheid van de Eem-formatie en de formaties van Kedichem en Tegelen Zuid-westrand Veluwe overgang naar rivierengebied, Holocene deklaag aanwezig, evenals formaties van Drenthe/Kedichem, Tegelen en Oosterhout (4 watervoerende pakketten) Een watervoerend pakket tot op de formatie van Tegelen Begrenzing grondwaterlichamen menselijke consumptie De grondwaterlichamen voor menselijke consumptie zijn gelegen in de gebiedsdekkende grondwaterlichamen. In Rijn Midden zijn in totaal 72 afzonderlijke grondwaterlichamen met onttrekking voor menselijke consumptie begrensd. Uitgewerkt per provincie betreft het: Gelderland: 56 grondwaterlichamen Utrecht: 12 grondwaterlichamen Flevoland: 4 grondwaterlichamen In figuur 3-2 zijn de begrenzingen van de grondwaterlichamen en de grondwaterlichamen voor menselijke consumptie ruimtelijk weergegeven. Pagina 55 van 158

59 Tevens is aangegeven of grondwaterlichamen een relatie hebben met het oppervlaktewater: grondwaterlichamen die hun oorsprong hebben onder diepe kleilagen zijn donkerblauw aangegeven. Daar waar een grondwaterlichaam gevoed wordt vanuit oppervlaktewater, is dat lichtblauw aangegeven. In figuur 3.2a zijn de begrenzingen van de gebiedsdekkende grondwaterlichamen en de inliggende grondwaterlichamen voor menselijke consumptie weergegeven. Voor de grondwaterlichamen voor menselijke consumptie is een onderscheid gemaakt tussen grondwaterlichamen die direct gevoed worden door geïnfiltreerde neerslag en grondwaterlichamen onder weerstandbiedende lagen die worden gevoed door zijdelings toestromend (diep) grondwater. De aanwezigheid van weerstandbiedende lagen zorgt voor een natuurlijke bescherming van de grondwaterlichamen tegen grondwaterverontreinigingen. De mate van bescherming is afhankelijk van de weerstand en de ligging van de laag. Figuur 3.2b toont de bescherming van de grondwaterlichamen voor menselijke consumptie in vier categorieën. Voor zover het de openbare drinkwatervoorziening betreft, zijn binnen de grondwaterlichamen voor menselijke consumptie beschermingszones (KRW = safe guard zones) vastgesteld. Voor Gelderland, Utrecht en Flevoland zijn deze voor de betreffende winningen bepaald op een reistijd vanaf de bron van 25 jaar. Deze safe guard zones zijn niet op kaart weergegeven. De grondwaterlichamen voor menselijke consumptie zijn nader omschreven in bijlage 4. Pagina 56 van 158

60 Figuur 3-2a en 3-2b Begrenzing en bescherming grondwaterlichamen voor menselijke consumptie. Pagina 57 van 158

61 3.3.4 Grensoverschrijdende grondwaterlichamen Binnen Rijn-Midden zijn geen grensoverschrijdende grondwaterlichamen voor menselijke consumptie Grondwaterlichamen met afhankelijke ecosystemen Categorie 1: Gebiedsdekkend De gebiedsdekkende grondwaterlichamen bevatten aquatische en terrestrische ecosystemen die afhankelijk zijn van het grondwater. In deze rapportage zijn alleen de gebieden in beschouwing genomen die reeds in Europees kader beschermd worden (VHR-gebieden). In figuur 3.3 staan deze VHR-gebieden aangegeven. De Habitat- en Vogelrichtlijn gebieden worden apart beschreven. De ligging van de overige grondwaterafhankelijke natuur is afgeleid van de natuurdoelenkaart van LNV. Voor elk gebied is het aandeel aan grondwaterafhankelijke natuurdoeltypen bepaald. Alleen gebieden waarbij het aandeel aan grondwaterafhankelijke natuur meer dan 10% bedraagt, zijn weergegeven op kaart 6. In kaart 6 zijn tevens de droge gronden weergegeven gebaseerd op Gt VII en VII* van de bodemkaart 1: Deze gebieden bevatten geen direct grondwaterafhankelijke natuur (geen direct contact met het grondwaterlichaam). Figuur 3-3 VHR-gebieden en overige natte natuur Pagina 58 van 158

62 In het deelstroomgebied Rijn-Midden komen de onderstaande gebieden voor die gerelateerd zijn aan grondwater en die tevens vallen onder de Habitatrichtlijn (92/43/EEG) en de Vogelrichtlijn (79/409/EEC). Nr Naam Habitatrichtlijngebied Naam Vogelrichtlijngebied 65 Veluwe 53 Arkemheen 84 Bennekomse Meent 96 Groot Zandbrink 141 Leusveld, Voorstonden, en Empesche/Tondensche Heide Categorie 2: Menselijke consumptie Voor het onderscheiden van de grondwaterlichamen voor menselijke consumptie waarbinnen zich direct grondwaterafhankelijke aquatische en terrestrische ecosystemen bevinden, is gekeken naar de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (2003) en de daarbinnen voorkomende natuur die als verdroogd is aangemerkt. De gehanteerde methodiek is beschreven in bijlage 5. Bij de analyse moet worden bedacht dat de begrenzing van grondwaterlichamen zo gekozen is dat er geen uitwisseling van water is met andere grondwaterlichamen. Er is wel sprake van beïnvloeding van naastgelegen grondwaterlichamen. De verlagingen van de grondwaterstanden of grondwaterstijghoogten treden ook op buiten de begrenzing. In deze beschrijving is enkel gekeken naar relaties binnen de begrenzing van de beschreven grondwaterlichamen. Voor geen van de onderzochte gebieden bestaat een dynamische relatie tussen de grondwaterlichamen voor menselijke consumptie en de grondwaterafhankelijke ecosystemen. De redenen hiervoor zijn verschillend: De onttrekking voor menselijke consumptie vindt plaats op grote diepte en is gelegen onder scheidende lagen; De grondwaterafhankelijke ecosystemen zijn gelegen op schijngrondwaterspiegels waardoor er geen direct contact met het grondwaterlichaam is; De grondwaterafhankelijke ecosystemen worden oppervlaktewatergestuurd en niet door het grondwater (Rivierengebied / IJssel); Er is geen significante verdroging geconstateerd. Dit neemt niet weg dat er toch sprake kan zijn van verdroogde gebieden, alleen liggen die buiten de hier beschouwde waterlichamen. Wanneer gekeken wordt naar habitattypen geassocieerd met sprengen en beken blijkt dat bij twee grondwaterlichamen een directe dynamische relatie bestaat tussen de invloed van de onttrekking voor menselijke consumptie en aquatische en terrestrische natuur. Hierbij is ervan uit gegaan dat de associatie met sprengen en beken wel dient te worden beschreven Het betreft de winningen: Schalterberg Amersfoortseweg Pagina 59 van 158

63 De reden van deze afhankelijkheid is bij Amersfoortseweg de sprengenbeek Koningsbeek met regionale voeding van de Veluwe. De afhankelijkheid bij Schalterberg is de sprengenbeek Vrijenbergerspreng. De winning Bremerberg wordt deels gevoed door water uit het randmeer. Het randmeer is een vogelrichtlijngebied. De volumestroom is echter zeer gering op de waterbalans van het randmeer. De grondwaterlichamen Baarn, Soest, Soestduinen, Amersfoortse Berg en Veenendaal, alle gelegen buiten de VHR-gebieden, beïnvloeden mogelijk aquatische natuur. In figuur 3-4 zijn deze grondwaterlichamen om deze reden in rood weergegeven. Figuur 3-4 grondwaterlichamen met afhankelijke aquatische of terrestrische ecosystemen Beschrijving van de huidige toestand van de grondwaterlichamen Om de toestand van een grondwaterlichaam te kunnen bepalen is het noodzakelijk te weten wat de doelstelling voor het grondwater is. Pagina 60 van 158

64 Volgens art 4 van de KRW richten de doelstellingen voor grondwater zich op: het voorkomen of beperken van de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater en op het voorkomen van de achteruitgang van de toestand van alle grondwaterlichamen; het beschermen, verbeteren en herstellen van alle grondwaterlichamen onder andere door te zorgen voor een evenwicht tussen onttrekking en aanvulling van grondwater, met de bedoeling uiterlijk 15 jaar na de datum van inwerkingtreding van de KRW een goede grondwatertoestand te bereiken, onder voorbehoud van verlengingen; het ombuigen van de significante en aanhoudende stijgende tendens van de concentratie van een verontreinigende stof ten gevolge van menselijke activiteiten om zo grondwaterverontreiniging geleidelijk te verminderen. Er wordt in art. 4 van de KRW gesteld dat in 2015 de grondwaterlichamen in een goede toestand moeten verkeren. De KRW geeft een definitie van een goede grondwatertoestand (kwantiteit en chemie, zie bijlage 5). In bijlage 5 wordt de huidige toestand van de grondwaterlichamen nader toegelicht. A: Kwantiteit De waterbalansen voor de grondwaterlichamen voor menselijke consumptie zijn in bijlage 4 uitgewerkt. Ten aanzien van de huidige beoordeling van de gebiedsdekkende grondwaterlichamen kunnen de volgende conclusies worden getrokken: Op basis van een analyse van de waterbalans kan worden gesteld dat er in de gebiedsdekkende grondwaterlichamen op lange termijn evenwicht is met de grondwateraanvulling. De grondwaterlichamen zijn op dit aspect als goed beoordeeld. Aangezien doelstelling en typering van de oppervlaktewateren nog niet bekend zijn, is momenteel niet duidelijk of de bijdrage van grondwater mogelijk nadelige invloeden heeft op het oppervlaktewaterlichaam. Hierdoor kan geen oordeel worden toegekend. Dit aspect wordt als leemte in kennis aangeduid. In vier gebieden (Veluwe, Bennekomse Meent, Groot Zandbrink en Leusveld/Voorstonden/Empesche/Tondensche Heide) is de natuur verdroogd door te lage grondwaterstanden en/of afname van kwelstromen. Daarom wordt de toestand van het gehele grondwaterlichaam Zand Rijn- Midden als slecht aangeduid. De conclusies voor de gebiedsdekkende grondwaterlichamen over kwantiteit staan weergegeven in onderstaande tabel 3-5. Tabel 3-5 Beoordeling toestand Gebiedsdekkende grondwaterlichamen kwantiteit Kwantiteit (G=goed, S=slecht) nr Naam toestand 1 toestand 2 toestand 3 kwantitatieve toestand 4 zand RijnM Goed - Slecht Slecht 1 1 kleiv RijnM Goed - Goed Goed Pagina 61 van 158

65 1. Is de grondwateronttrekking op de lange termijn in evenwicht met de grondwateraanvulling? 2. Ondergaat de grondwaterstand geen zodanige antropogene verandering dat de milieudoelstellingen volgens art. 4 voor oppervlaktewateren niet worden bereikt, dan wel dat de toestand van die wateren significant achteruitgaat? 3. Ondergaat de grondwaterstand geen zodanige antropogene verandering dat significante schade wordt toegebracht aan de terrestrische ecosystemen die rechtstreeks van het grondwaterlichaam afhankelijk zijn? Ten aanzien van de huidige beoordeling van de grondwaterlichamen voor menselijke consumptie worden de volgende conclusies getrokken: Op basis van een analyse van de geohydrologische situatie kan worden gesteld dat bij alle grondwaterlichamen de grondwateronttrekking op lange termijn in evenwicht is met de grondwateraanvulling. Deze lichamen zijn op dit aspect als goed beoordeeld; Ten aanzien van de beïnvloeding van oppervlaktewater is alleen op de kaart aangegeven waar de winningen direct oppervlaktewater beïnvloeden. Aangezien doelstelling en typering van de oppervlaktewateren nog onduidelijk zijn, kan hierover nog geen conclusie worden getrokken en wordt dit aangemerkt als leemte in kennis. De toestand wordt vooralsnog als matig aangegeven. Er is wat betreft de terrestrische ecosystemen eerst naar de relatie van de winningen met de VHR-gebieden gekeken. Indien op basis van informatie omtrent grondwaterstanden duidelijk beïnvloeding van deze VHR-gebieden plaatsvindt, worden deze winningen als slecht beschouwd. Er is echter geen beïnvloeding van VHR gebieden geconstateerd vanuit de grondwaterlichamen voor menselijke consumptie. B: Kwaliteit Voor de beoordeling van de kwaliteit van het gebiedsdekkende grondwater zijn de volgende toetsdiepten aangehouden: 1. Het bovenste grondwater dat de toetsdiepte vormt voor de kwaliteit van het grondwater in het klei/veen grondwaterlichaam en in de zandgebieden het Early Warning Level voor de zandige grondwaterlichaam.(in de kleigebieden is drainwater uitgangspunt van de beschouwingen, in veengebieden is dat de kwaliteit van het slootwater). 2. Het niveau van maaiveld min (circa) 10m 3. Het niveau van maaiveld min (circa) 25m De KRW kent alleen grenswaarden voor Nitraat (50 mg/l). Voor de overige stoffen is geen vergelijk met normen gemaakt. De waarnemingen uit de jaren zijn gebruikt. De nitraatconcentraties zijn meer in detail uitgewerkt dan de overige componenten. De uitwerkingen zijn opgenomen in bijlage 4. De toestand van de gebiedsdekkende grondwaterlichamen voor wat betreft Nitraat is goed. De gemiddelde nitraatgehalten in het grondwater liggen onder de norm. Alleen in het bovenste grondwater Zand Rijn Midden dat alleen als Early Warning Level wordt gehanteerd - liggen de gemiddelde waarde net boven de norm. Pagina 62 van 158

66 De waarden zijn weergegeven in onderstaande tabel 3-6. Tabel 3-6 Gemiddelde Nitraat gehalten in mg/l in het grondwater Gemiddelde Nitraat gehalten in mg/l in het grondwater Diepte Zand Rijn Midden Klei/Veen Rijn Midden bovenste grondwater m - maaiveld m - maaiveld 19 - Bron RIVM Uitwerking voor de Kaderrichtlijn Water van de kwaliteit van het grondwater in het stroomgebied van Rijn-Midden Voor de beïnvloeding van het oppervlaktewater is uitgegaan van de in de vierde Nota waterhuishouding gehanteerde maximale waarde voor totaal stikstof in het oppervlaktewater van 2,2 mg/l. Het grondwater dat in de klei/veengebieden via het ontwateringstelsel het oppervlaktewater voedt, bevat gemiddeld 12 mg N /l. Dit betekent echter niet automatisch dat de genoemde norm in het oppervlaktewater overschreden wordt. Het drainerende grondwater wordt immers opgemengd met oppervlaktewater, dat laagbelast kan zijn als gevolg van het doorspoelen van watergangen. Vanwege deze onzekerheid wordt het grondwater als mogelijk niet goed aangemerkt. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het bovenste grondwater van het grondwaterlichaam zand Rijn Midden niet als toetsingsdiepte wordt gebruikt voor uitstroom van nitraat naar het oppervlaktewater. Een groot deel van het grondwaterlichaam Zand Rijn midden is infiltratiegebied. De conclusie over grondwaterkwaliteit voor de gebiedsdekkende grondwaterlichamen is weergegeven in onderstaande tabel 3-7. Tabel 3-7 Beoordeling toestand Gebiedsdekkende grondwaterlichamen kwaliteit Kwaliteit (G=goed, S=slecht) nr Naam toestand 1 toestand 2 toestand 3 kwalitatieve toestand 4 zand RijnM Goed Goed - Goed 1 1 kleiv RijnM Goed Goed Matig Matig 1. Wat is het risico dat de kwaliteit van het grondwater niet voldoet aan de grenswaarden zoals die uit de KRW naar voren komen? 2. Wat is het risico dat de kwaliteit van het grondwater een verslechtering oplevert voor terrestrische ecosystemen die afhankelijk zijn van het grondwater? 3. Wat is het risico dat de grondwaterkwaliteit een verslechtering oplevert voor aquatische ecosystemen die afhankelijk zijn van de toestroming van grondwater? Op basis van het voorgaande ontstaat het volgende totaalbeeld voor de huidige toestand van de grondwaterlichamen (zie tabel 3-8 en figuur 3.5). Pagina 63 van 158

67 Tabel 3-8 Uiteindelijke toestand gebiedsdekkende grondwaterlichamen nr Naam Kwantiteit toestand Kwaliteit toestand Totaal toestand 4 zand RijnM Slecht Goed Slecht 11 kleiv RijnM Goed Matig Matig Voor de grondwaterlichamen voor menselijke consumptie zijn de kwalitatieve conclusies als volgt (zie ook bijlage 4): Vanuit de huidige chemische toestand van de grondwaterlichamen kan voorlopig geconcludeerd worden dat voor de volgende lichamen de huidige toestand niet goed is: Hoenderloo (pesticiden) Bremerberg (bodemverontreiniging op Gelderse oever) Niet alle kwaliteitsgegevens die bij de waterbedrijven en grondwateronttrekkers beschikbaar zijn, zijn geanalyseerd. Een definitieve uitspraak over de goede toestand kan daarom niet worden gedaan. Met de waterlichamen waarvan de onttrekking niet onder grote weerstandbiedende lagen plaatsvindt, is het mogelijk dat stoffen doordringen in het grondwaterlichaam. Deze grondwaterlichamen zijn als (mogelijk) niet goed aangemerkt. De huidige toestand in relatie tot Nitraat en verontreinigingen komt verder aan bod in het hoofdstuk menselijke beïnvloeding. Van de 72 grondwaterlichamen zijn er slechts 12 gekarakteriseerd als goed, de overige zijn (mogelijk) niet goed. Pagina 64 van 158

68 Figuur 3-5 Huidige toestand van grondwaterlichamen. Groen staat voor een goede toestand en rood voor slecht, geel is mogelijk niet goed. Pagina 65 van 158

69 Pagina 66 van 158

70 4 Menselijke activiteiten en belasting Samenvatting De invloed van menselijk handelen op het water uit zich onder meer in een verandering van de waterkwaliteit en het planten- en dierenleven dat daarvan afhankelijk is. Voor het oppervlaktewater in Rijn-Midden zijn de meeste (bronnen van) emissies bekend. De 21 rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI s) in Rijn-Midden zijn globaal van vergelijkbare grootte. In de Gelderse Vallei en de Randmeren hebben de RWZI s het grootste aandeel in de totale puntbelasting. Er is een gering aantal industriële lozingen in de regio Rijn- Midden. Dit zijn lozingen van de papier- en chemische industrie op de Veluwe en de Randmeren. Vanuit het landelijk gebied is de invloed van verschillende stoffen en stofgroepen dominant aanwezig. Daarnaast is de aanvoer via atmosferische depositie en het verkeer een belangrijke bron. In de deelgebieden Gelderse Vallei, Veluwe en IJsselmeerpolders wordt niet of nauwelijks water van bovenstroomse gebieden ingelaten. Zij wateren af op de (Zuidelijke en Oostelijke) Randmeren en het IJsselmeer/Markermeer. Dit betekent dat de bronnen van probleemstoffen in Rijn-Midden zich meestal binnen het gebied bevinden. Lokaal worden ook in waterbodems chemische stoffen in hoge concentraties aangetroffen, zodanig dat het baggerslib als zwaar of ernstig verontreinigd beschouwd wordt (klasse 3 en 4). Van de zogeheten top-12 stoffen 12 worden de volgende stoffen in hoge concentraties in de waterbodem aangetroffen: fosfaat, stikstof, zink, koper, som 7 PCB s. Van de PAK (Fluorantheen, Benz(a)pyreen en Benzo(k)fluorantheen) is het aannemelijk dat deze eveneens aanwezig zijn. De gewasbeschermingsmiddelen (MCPA, Pirimicarb en Carbendazim) worden niet gemeten in de waterbodem. Er is een groot aantal onttrekkingen vanuit oppervlaktewater in de regio Rijn- Midden. Daarbij gaat het om grootschalige onttrekking ten behoeve van drinkwater of industriële activiteiten of ten behoeve van landbouwkundig gebruik (beregening en nachtvorstbestrijding). Voor grondwater geldt dat in ruwweg de helft van de waterlichamen voor menselijke consumptie een of meer bodemverontreinigingen aanwezig en bekend is. Indien de diffuse belasting daarbij wordt opgeteld, neemt het aantal grondwaterlichamen dat niet wordt belast door menselijk handelen sterk af. Van de 72 in Rijn-Midden onderscheiden grondwaterlichamen voor menselijke consumptie zijn er slechts twaalf die momenteel worden gekarakteriseerd als goed (de overige zijn niet goed of mogelijk niet goed). 12 Zie toelichting in 3.1 Pagina 67 van 158

71 4.1 Belasting van het oppervlaktewater Menselijke activiteiten belasten het oppervlaktewater op diverse manieren. Belastingen in de zin van emissies vallen uiteen in belastingen door puntbronnen, waarbij vooral de RWZI s van belang zijn, en diffuse belastingen. Andere belastingen door menselijke activiteiten zijn eveneens in beeld gebracht. Het gaat dan om wateronttrekkingen, peilbeheer en hydromorfologische ingrepen. Via de rivieren IJssel en Vecht (Rijn-Oost) komt water van bovenstroomse gebieden binnen. Dit stroomt direct door naar het Zwartemeer en Vossemeer/Ketelmeer. Van daaruit wordt het water doorgelaten naar het IJsselmeer en Markermeer. Het leeuwendeel van het water verlaat de regio via de Afsluitdijk naar de Waddenzee (Rijn-Noord). De belastingen vanuit RWZI s, (andere) puntbronnen en diffuse bronnen zijn beschreven in paragraaf t/m Deze emissies vormen een belasting voor het waterssysteem voor zowel de chemische als de ecologische toestand. De belasting als gevolg van wateronttrekkingen en hydromorfologische ingrepen (paragraaf tot en met 4.1.7) hebben vooral effect op de ecologische toestand Lozingen vanuit communale zuiveringsinstallaties Er zijn 21 rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI s) in het deelstroomgebied Rijn- Midden (na sluiting van de RWZI Bunschoten in 2004, die nog wel op kaart 8 is weergegeven). Alle RWZI s hebben een capaciteit boven de gestelde ondergrens van inwoner-equivalent (i.e). Op kaart 8 zijn de locaties van de RWZI s en hun capaciteit weergegeven. De basis voor de inventarisatie is de database van het Emissie Registratie Collectief (ERC) waarin gegevens van afzonderlijke bedrijven zijn opgenomen. Indien er regionaal betere gegevens beschikbaar waren, zijn deze toegepast. Vijf van de installaties die zijn gelegen in Rijn-Midden, lozen op wateren buiten Rijn-Midden (vier in Rijn-Oost en één in Rijn-West). De installatie Apeldoorn loost weliswaar buiten Rijn-Midden, maar heeft een belangrijke overstort binnen Rijn-Midden. Deze overstort is meegenomen in de berekeningen. Rijn-Midden wordt daarnaast direct belast door het effluent van de RWZI Huizen (Rijn-West). Daarnaast vindt ook indirecte belasting plaats door de effluenten van twee installaties buiten Rijn-Midden, namelijk die van Blaricum en Hilversum (Rijn-West). Eén en ander is in tabel 4.1 aangegeven. Pagina 68 van 158

72 Tabel 4-1 Aantal RWZI s die in Rijn-Midden lozen Beheerder Totaal aantal RWZI's Lozend Lozend Lozend opm. binnen Rijn-Midden in Rijn-Midden op deelgebied in ander gebied Directe lozing Waterschap Veluwe 8 1 Veluwe 5 2 Randmeren Waterschap Vallei & Eem 8 7 Gelderse Vallei 1 1 Waterschap Zuiderzeeland 5 5 IJsselmeerpolders Hoogheemraadschap Amstel, n.v.t. 1 Randmeren 2 Gooi & Vecht Totaal Indirecte lozing Hoogheemraadschap Amstel, Gooi & Vecht n.v.t. 2 Randmeren 3 Totaal Opmerkingen 1 situatie na sluiting van Bunschoten in Huizen 3 Blaricum en Hilversum In Tabel 4-2 is een overzicht opgenomen van de beschikbare meetgegevens over de totale emissie van enkele belangrijke Top-12 stoffen door de RWZI s. De overige Top 12-stoffen die niet zijn beschreven in Tabel 4-2 (zijnde PCB s, Benzo(k)fluorantheen, MCPA, Pirimicarb en Carbendazim) komen vrijwel uitsluitend via diffuse bronnen en - processen in het oppervlaktewater terecht. Deelgebied RWZI s (aantal) Tabel 4-2 Directe Belasting oppervlaktewater Rijn-Midden door RWZI-effluent Totaal stikstof (10 3 kg N/j ) Totaal fosfaat (10 3 kg P/j) Koper (kg Cu/j) Nikkel (kg Ni/j) Zink (kg Zn/j) Fluorantheen (kg/j) Benz(a)- pyreen (kg/j) Veluwe 1 31,2 2, ,02 0,00 Gelderse Vallei ,25 0,04 IJsselmeerpolders ,16 0,20 Randmeren (*) ,39 0,07 IJsselmeer/ 0 Markermeer Rijn-Midden ,32 (*) situatie nog inclusief RWZI Bunschoten. Sluiting is voorzien in 2004 Geconcludeerd wordt dat de belasting door RWZI s in de regio s Gelderse Vallei, IJsselmeerpolders en Randmeren het hoogst is. In de regio Veluwe lozen de RWZI s veelal op de IJssel (Rijn-Oost), op het IJsselmeer/Markermeer loost geen enkele RWZI direct op het oppervlaktewater. Pagina 69 van 158

73 4.1.2 Industriële lozingen Industriële lozingen worden apart beschouwd. Het effluent van een industriële bron is vaak gezuiverd met een eigen zuiveringsinstallatie of anderszins. De basis voor de inventarisatie is een database waarin gegevens van afzonderlijke bedrijven zijn opgenomen. Indien er regionaal betere gegevens beschikbaar waren, zijn deze toegepast. Koelwaterlozingen worden in paragraaf behandeld. Voor de waterkwaliteit in Rijn-Midden zijn zes lozingen relevant. De bronnen bestaan voornamelijk uit lozingen door de papier- en chemische industrie. Van een chemisch bedrijf met een eigen zuivering te Naarden, zijn geen emissiegegevens beschikbaar. In een volgende versie van de ERC-database zal dit worden aangepast. Op basis van metingen van waterkwaliteit ter plaatse en inschattingen op basis van de WVO-vergunning wordt aangenomen dat de invloed van dat bedrijf niet significant is. Op kaart 9 zijn de locaties van de directe puntbronnen (RWZI s en industrie) aangegeven met daarbij de belasting van de top-12 stoffen. In Tabel 4-3 is een overzicht opgenomen van de beschikbare gegevens over de totale emissie van enkele belangrijke (uit de Top-12) stoffen. De niet beschreven stoffen PCB s, Fluorantheen, Benz(a)pyreen, Benzo(k)fluorantheen, MCPA, Pirimicarb en Carbendazim komen vrijwel uitsluitend via diffuse bronnen en processen in het oppervlaktewater terecht. Aantal relevante puntbronnen Tabel 4-3 Belasting oppervlaktewater Rijn-Midden door industriële lozingen. Relevante puntbronnen (aantal) Totaal stikstof (10 3 kg N/j) Totaal fosfaat (10 3 kg P/j) Koper (kg Cu/j) nikkel (kg Ni/j) Veluwe 4 24,6 5,8 17,4 4,9 57,2 Gelderse Vallei 0 IJsselmeerpolders 0 Randmeren ,8 0,5 2,0 1,9 7,4 IJsselmeer/Markerme er 0 Rijn-Midden 5 25,4 6,3 19,4 6,8 64,6 Zink (kg Zn/j) Diffuse belasting In deze inventarisatie is dezelfde database als bij de puntbronnen als basis gebruikt. Het betreft hier diffuse belastingen die rechtstreeks in het oppervlaktewater terechtkomen. De diffuse belasting is vanuit de database uitgedrukt als belasting per oppervlakte-eenheid, de som van land en water. Diffuse bronnen die het riool belasten, worden bij RWZI s behandeld. De overstorten vanuit het riool zijn in de groep riolering en waterzuiveringsinstallaties van de diffuse bronnen opgenomen. Voor bestrijdingsmiddelen (MCPA, Pirimicarb en Carbendazim) zijn geen specifieke emissiedata beschikbaar vanuit de landbouw. Daardoor is geen 13 Lozingscijfers exclusief chemisch bedrijf te Naarden (geen informatie) Pagina 70 van 158

74 inzicht in het regionale gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen, laat staan inzicht in de grote van de emissie naar de waterlichamen. Om desondanks een globaal beeld te krijgen van de belasting van het oppervlaktewater is landelijke data gebruikt en is een aantal aannames gedaan. Carbendazim een fungicide - is qua volume een groot middel en kent een zeer grote verscheidenheid aan agrarische toepassingen. Uit onderzoek (onder andere in de bloembollenregio) is bekend dat emissie naar het oppervlaktewater plaatsvindt via een veelheid aan emissieroutes. In het jaar 2000 werd in geheel Nederland hiervan kg actieve stof op ha grond gebruikt. Herbiciden, zoals MCPA, worden in het algemeen gekenmerkt door hun hoge wateroplosbaarheid, resulterend in relatief grote uitspoeling. Uitspoeling is gerekend in jaarvracht een van de belangrijkste emissieroutes, belangrijker dan drift. In het jaar 2000 werd in geheel Nederland hiervan kg actieve stof op ha grond gebruikt. Van een insecticide als Pirimicarb komt juist heel weinig via uitspoeling in het oppervlaktewater terecht. De voornaamste route zal dan ook drift 14 zijn. Drift is qua omvang veel kleiner dan af- en uitspoeling. In het jaar 2000 werd in geheel Nederland hiervan kg actieve stof op ha grond gebruikt [RIVM, 2002; Zoals aangegeven in paragraaf zijn hotspots van bestrijdingsmiddelen vooral in de IJsselmeerpolders aanwezig. De resultaten zijn weergegeven in kaart 10. Daarbij valt op dat een aantal gebieden aan de randen van Rijn-Midden niet is ingekleurd. Dit komt doordat de gegevens hiervan niet kunnen worden geëxporteerd uit de database. Bij deze export gebruikt de database het zwaartepunt van de afwateringsgebieden en die ligt in deze gevallen buiten de regio Rijn-Midden. Bovenstroomse aanvoer van stoffen In de deelgebieden Gelderse Vallei, Veluwe en IJsselmeerpolders wordt niet of nauwelijks water van bovenstroomse gebieden ingelaten. De bronnen van probleemstoffen bevinden zich dus in dit gebied. Het water in het gebied is voornamelijk afkomstig van kwel en neerslag. Vanuit Rijn-West is er aanvoer door o.a. de effluenten van de RWZI s Hilversum, Blaricum en Huizen naar de Zuidelijke Randmeren. De (zuidelijke en oostelijke) Randmeren zijn dus verzamelbekkens die gevoed worden door de regio. Totaalbeeld emissies Rijn-Midden In Tabel 4-4 is een overzicht opgenomen van de beschikbare gegevens over de totale emissie van enkele belangrijke stoffen (uit de Top 12) vanuit de diffuse bronnen. Hieruit blijkt dat de belasting met nikkel, koper, zink, stikstof en fosfaat naast de groep Overig die bestaat uit atmosferische depositie, vooral van de landbouw komt. Dit sluit aan bij de bevindingen in het kader van de Reconstructie Landelijk Gebied Gelderland Utrecht Oost. De hoge belasting van het Vollenhovenmeer met koper kan niet direct worden verklaard en is reden voor nader onderzoek. Op kaart 10 is per afwateringsgebied de omvang van de diffuse belasting en die door alle puntbronnen aangegeven. Uit Tabel 4-4 en kaart 10 blijkt dat in Rijn-Midden, afgezien van depositie : - de industriële directe lozingen beperkt van omvang zijn; 14 Onder drift wordt verstaan verwaaiing Pagina 71 van 158

75 - de RWZI s een belangrijke bijdrage leveren aan de emissies van nikkel, koper, stikstof en fosfaat; - de landbouw de grootste bijdrage levert aan zink, nikkel, stikstof en fosfaat; - verkeer en vervoer de belangrijkste bronnen zijn van benzo(a)fluorantheen en daarnaast veel bijdragen aan de fluorantheenen zinkemissie. Pagina 72 van 158

76 Tabel 4-4 Totaal overzicht van de belasting in Rijn-Midden voor de belangrijkste sectoren. Rijn-Midden Totaal fosfaat Totaal stikstof Koper Zink Nikkel Fluorantheen Benzo(k)- fluorantheen Benz(a)- pyreen PCB 10 3 kg/ j 10 3 kg /j kg/j kg/j kg/j kg/j kg/j kg/j kg/j CONSUMENTEN 7,9 73, ,5 0,6 0,04 0,1 HANDEL, DIENSTEN EN OVERHEID (HDO) 266 LANDBOUW OVERIG ,19 OVERIGE INDUSTRIE 538 RIOLERING EN ,1 WATERZUIVERINGSINSTALLATIES VERKEER EN VERVOER ,5 2,17 19,7 Totaal diffuus ,1 2,2 161,9 0,2 RWZI's ,8 0,3 Industrie TOTAAL ,2 162,2 0,39 Nb zie ook de opmerking over deze tabel in het addendum. 15 Onder overige belasting wordt in dit verband verstaan: atmosferische depositie Pagina 73 van 158

77 4.1.4 Onttrekking van oppervlaktewater De belangrijkste onttrekkingen van oppervlaktewater in Rijn-Midden zijn: onttrekkingen voor stedelijk gebruik; onttrekkingen voor industrieel gebruik; onttrekkingen voor agrarisch gebruik (inclusief beregening); drinkwateronttrekkingen. Alle onttrekkingen van oppervlaktewater zijn geïnventariseerd. Daarbij is rekening gehouden met een drempelwaarde van 100 m 3 /dag. Vervolgens zijn de onttrekkingen beoordeeld op het de relatieve hoeveelheid (ten opzichte van de andere onttrekkingen in het waterlichaam) en het ecologisch effect. Alle onttrekkingen zijn relatief gering en vormen geen significante belemmering voor het bereiken van een gewenste ecologische toestand. In bijlage 6.1 zijn de onttrekkingen beschreven per deelgebied. Vervolgens zijn de verwachtte ontwikkelingen in de wateronttrekkingen beschreven en is ingegaan op de relatie tussen deze onttrekkingen en de ecologie. Ecologische effecten van onttrekking oppervlaktewater Mogelijk treedt aantasting op van natte natuur door de beschreven onttrekkingen. Deze zijn echter niet gekwantificeerd. Op de Veluwe wordt water geïnfiltreerd om te compenseren voor verdrogingseffecten van drinkwaterwinning. De onttrekkingen voor agrarisch gebruik zijn gelimiteerd door de ingestelde stuwhoogte. Zodra er ecologische effecten dreigen te ontstaan wordt er in Rijn-Midden expliciet een onttrekkingsverbod uitgevaardigd. Hierdoor wordt een bepaalde minimum waterhoeveelheid gehandhaafd. De onttrekkingen voor beregening in de Oostelijk en Zuidelijk Flevoland zullen enerzijds een positief effect hebben op de bemaling, het uitmalen neemt namelijk iets af. Doordat de aanvulling plaats vindt vanuit de kwel neemt de doorstroming in het watersysteem af, dit zal de ecologische kwaliteit naar verwachting in negatieve zin beïnvloeden. Verwachte ontwikkelingen in onttrekkingen van oppervlaktewater Veluwe De papierfabriek te Wapenveld vraagt onttrekking van 7 miljoen m³/jaar uit Apeldoorns Kanaal. Gebied in ZW-Apeldoorn met hoog grondwater; dit wordt momenteel via RWZI Apeldoorn afgevoerd, mogelijk in de toekomst drinkwaterwinning in dit gebied. Er is een plan voor drinkwaterwinning uit het 1 e pand van het Apeldoorns Kanaal en de Grift. Dit water zal alleen worden ingezet na bodempassage. Het zal dus eerst in de bodem worden geïnfiltreerd Gelderse Vallei Er worden beperkte uitbreidingen van onttrekkingen ten behoeve van beregening door akkerbouwers voorzien. Dit zijn beperkte onttrekkingen die worden stilgelegd bij zeer lage waterstanden. Dit leidt niet tot significante effecten. IJsselmeerpolders Verschuiving van de huidige agrarische producten naar meer bijzondere producten kan een toename van de beregening veroorzaken. Pagina 74 van 158

78 Vanuit kostenaspecten en milieuoverwegingen zal het gebruik van beregeningswater echter zoveel mogelijk worden beperkt. Per saldo worden geen significante wateronttrekkingen voorzien noch plannen voor onttrekkingen van oppervlaktewater. IJsselmeer/Markermeer en Randmeren Vanuit het IJsselmeer blijft minimaal de huidige productiecapaciteit van de beide innamepunten bij Andijk 16 gegarandeerd, zodat van hieruit in de drinkwaterbehoefte van het grootste deel van Noord-Holland wordt voorzien. Het Markermeer en de Zuidelijke Randmeren kunnen in de toekomst de drinkwaterbehoefte voorzien van delen van Noord-Holland, Flevoland, Utrecht en Gelderland, als besloten wordt oppervlaktewater te gebruiken in plaats van grondwater voor de drinkwatervoorziening. Ten behoeve van deze winning is voldoende water van voldoende kwaliteit beschikbaar. Onttrekkingen voor de industrie, landbouw en veeteelt zijn beperkt en er wordt geen significante groei verwacht Hydromorfologische belasting De hydromorfologische belasting bestaat uit ingrepen in de vorm van dijken, dammen, stuwen, normalisatie, oeverbekledingen en dergelijke. Deze ingrepen vormen een belemmering voor de migratie van organismen en/of het transport van sediment (stuwen, waterkrachtcentrales, etc.). Deze ingrepen grijpen direct in op de habitat-kenmerken van waterlichamen en zijn vaak sterk van invloed op het ecologisch functioneren van het waterlichaam. Beschrijving van de belasting in Rijn Midden Op kaart 12 is de hydromorfologische belasting ruimtelijk weergegeven. Per deelgebied volgt hieronder een toelichting. Gelderse Vallei en Veluwe Op het oude land (Gelderse Vallei en Veluwe) leveren de volgende elementen een hydromorfologische belasting op het watersysteem: Primaire waterkering De beide gebieden (Veluwe en Gelderse Vallei) worden van de IJssel, de Nederrijn en de Randmeren gescheiden door circa 75 kilometer bandijk. Beschoeiingen In veel waterlopen zijn beschoeiingen aanwezig. Op de Veluwe is het onbekend om welke lengte c.q. welk percentage van de totale lengte het gaat. In de Gelderse Vallei gaat het met name om de stadswateren en scheepvaartwateren. Daarnaast is onduidelijk welk materiaal voor de beschoeiingen is gebruikt. Verkennende inventarisaties tonen aan dat de lengten beschoeiing substantieel kunnen zijn. Verder is bekend dat er op meerdere locaties gebruik is gemaakt van uitlogende materialen. 16 Voor de waterinname bij Andijk is nog geen apart waterlichaam begrensd; zie kaart 23 Pagina 75 van 158

79 In/uitlaatwerken De poldergebieden lozen op het hoofdwatersysteem via gemalen. Deze vormen een mogelijke belemmering voor de bereikbaarheid van het watersysteem voor organismen. Een deel van het vrij afwaterende gebied wordt door middel van een uitlaatwerk geregeld. Aanwezigheid van stuwen/kanalisatie/normalisatie Het regionale watersysteem in het beheergebied van beide waterschappen bevat honderden kleinere en grotere stuwen. Alleen het gebied in beheer bij Waterschap Veluwe bevat er al ruim 500. Deze stuwen belemmeren de migreerbaarheid van het watersysteem. Aanleg van watergangen Het overgrote deel van het oppervlaktewater (naar lengte en oppervlak) in de Gelderse Vallei en de Veluwe is gegraven dan wel vergraven. Hier is sprake van een genormaliseerd profiel. Zowel de sterk veranderde als de kunstmatige systemen zijn aangepast op alle drie de genoemde punten. Peilbeheer In de poldergebieden wordt een (tegennatuurlijk) peilbeheer gehanteerd: Door het inlaten van water in de polders worden in de zomer hogere waterstanden gehanteerd en door het uitmalen (via gemalen) in de winterperiode lage. Getracht word de peilverschillen tussen zomer en winter zo klein mogelijk te maken. Intensief onderhoud In vrijwel alle watergangen vind onderhoud plaats. In de poldergebieden en de overige vlakke gebieden gaat het om intensief onderhoud ten behoeve van waterregulatie. In de sprengenbeken en overige zogeheten HEN / SED 17 wateren wordt gedifferentieerd onderhoud gepleegd. Overkluizing In stedelijke gebieden kunnen aanzienlijke delen van waterlopen (tot 10 à 15% van de lengte) overkluisd zijn. IJsselmeerpolders Het Flevolandse watersysteem is door de mens aangelegd. Het wordt gekenmerkt door rechte sloten, tochten en kanalen. Deze wateren kennen een onnatuurlijke dwarsdoorsnede (steile oevers) en zijn vaak voorzien van een harde oeververdediging. Inundatiezones langs de tochten en kanalen zijn afwezig of zeer beperkt van omvang. Met stuwen en sluizen wordt het waterpeil gereguleerd. Voor de uitslag van overtollig water worden de IJsselmeerpolders bemalen met negen hoofdgemalen. De sluizen, stuwen en gemalen in het gebied zijn bijna nooit passeerbaar voor vissen. IJsselmeer/Markermeer en Randmeren Hydromorfologische ingrepen in het IJsselmeer/Markermeer en de Randmeren zijn: dijken, kunstmatige afvoerverdeling met als gevolg onnatuurlijk peil en - behalve voor het Zwartemeer- aantasting natuurlijke inundatiezones. Zij hebben een significant negatief effect op de biologie: o Zeer sterk verminderd areaal (ecologisch continuüm) voor alle ecologische kwaliteitselementen, lage kwaliteit en kwantiteit van 17 HEN = Hoogste Ecologische Niveau, SED = Specifieke Ecologische Doelstelling Pagina 76 van 158

80 oeverflora, verlies plas-dras zone; beperking water/oevervegetatie; verminderde retentie van nutriënten, verminderde relatie tussen organismen van open water en wetlands o Door veranderd peilverloop is de oevervegetatie zeer sterk afwijkend van de natuurlijke soortensamenstelling. verdiepingen/zandvangen in combinatie met menselijke belastingen door zandwinning en beroepsvaart leidt met name in de randmeren tot een negatief effect voor de ecologie: ondiepe gedeelten met waterplanten worden verdiept, diepere delen die als slibvang dienen worden verondiept door het storten van slib aanleg van natuurontwikkelingsprojecten gebeurt meestal tot boven of aan de waterlijn: dit segment van de gradiënt water-land is al wel aanwezig: drassig gebied, gebied dat onderloopt is minder aanwezig Afvoerregulering en peilbeheer Beschrijving van de situatie RIJN -NOORD IJsselmeer / Markermeer Flevoland Zwarte meer & Ketelmeer IJssel & Vecht Randmeren Gelderse Vallei Veluwe IJssel Neder-Rijn Figuur 4-1 Schematische weergave van de afvoer van oppervlaktewater in Rijn-Midden In bovenstaande figuur is een schematisch overzicht van de waterstromen op hoofdlijnen weergegeven. Daaruit komt naar voren dat de Gelderse Vallei, Veluwe en de IJsselmeerpolders niet of nauwelijks water van buiten Rijn- Midden inlaten. Het water dat naar de laaggelegen gebieden afwatert is voornamelijk afkomstig van kwel en neerslag. De randmeren zijn de verzamelbekkens die gevoed worden door de regio. Het IJsselmeergebied vormt het afwateringsgebied van de IJssel, een groot deel van Noord-Nederland en een klein gedeelte van Duitsland. Pagina 77 van 158

81 Water wordt aangevoerd via natuurlijke afvoerstelsels als de IJssel, de Overijsselse Vecht, de Veluwse beken, de Eem, via gemalen en uitwateringssluizen van aangrenzende polders en door neerslag. Ook wordt er vooral s zomers water uit de Neder-Rijn in het Valleikanaal ingelaten (de Gelderse Vallei), dat via de Eem naar het Eemmeer wordt doorgevoerd. In de Randmeren speelt daarnaast kwel een rol. Water uit het Markermeer wordt afgevoerd naar het IJsselmeer. Hetzelfde geldt voor de Randmeren Noord. De Randmeren Zuid wateren via het Markermeer (hiermee staan ze in open verbinding) af naar het IJsselmeer. De Randmeren Oost kunnen overtollig water zowel in noordelijke (Randmeren Noord) als in zuidelijke richting (Randmeren Zuid) afvoeren. Het water uit het IJsselmeergebied wordt hoofdzakelijk afgevoerd naar de Waddenzee via de sluizen in de Afsluitdijk. Omdat er gespuid wordt onder natuurlijk verval, bepalen het getij van de Waddenzee en de weersomstandigheden (mate van opwaaiing aan beide kanten van de dijk) de directe afvoermogelijkheid. Als spuien niet mogelijk is, stijgt de waterstand in het IJsselmeergebied. Naast genoemde factoren zijn verdamping en wegzijging eveneens belangrijke afvoerposten. Om te hoge zoutgehalten in het Markermeer te voorkomen, wordt het met IJsselmeerwater doorgespoeld. De extra waterafvoer ten gevolge van deze doorspoeling (het doorspoeloverschot) wordt via het Noordzeekanaal naar de Noordzee afgevoerd. Op kaart 13 is weergegeven in welke gebieden het peil volledig beheerst wordt (peilbesluit-gebieden) en worden de locaties van gemalen weergegeven. Eveneens op kaart 13 zijn de locaties van de stuwen weergegeven. Gelderse Vallei In de poldergebieden wordt, met uitzondering van de reservaatgebieden, een tegennatuurlijk peilbeheer gehanteerd. Effecten voor de ecologie van tegennatuurlijk peilbeheer kunnen zijn kale oevers, droge sloten in de winter en minder overwinteringsplaatsen voor vis en gebrek aan paaiplaatsen voor vis. Voor de overige gebieden geldt dat vrijwel alle waterlopen in meer of mindere mate verstuwd zijn. De meeste stuwen in de belangrijkste wateren van de Gelderse Vallei zijn migreerbaar gemaakt voor vis. Effecten voor de ecologie van de aanwezigheid van stuwen zijn het voorkomen van droogstand in de zomer en vermindering van stroomsnelheid. Het water uit de Gelderse Vallei stroomt via de Eem naar het Eemmeer, dat deel uit maakt van de Randmeren Zuid. Van daaruit stroomt het via het Gooimeer naar het Markermeer. Veluwe In de poldergebieden en op het Apeldoorns kanaal wordt een (tegennatuurlijk) peilbeheer gehanteerd. Voor de poldergebieden geldt dat water ingelaten kan worden. Voor de overige gebieden geldt dat vrijwel alle waterlopen in meer of mindere mate verstuwd zijn. De afwatering van deze gebieden wordt over het algemeen gereguleerd door middel van uitlaatwerken. Binnen de regio stroomt het water van de Veluwe af naar de Randmeren Oost. IJsselmeerpolders De rapportage-eenheid IJsselmeerpolders is onder te verdelen in twee onafhankelijke poldersystemen. De Noordoostpolder bestaat uit drie Pagina 78 van 158

82 hydrologische eenheden. In Oostelijk en Zuidelijk Flevoland heeft het aanwezige maaiveldverloop tot twee hydrologische eenheden geleid. In beide poldersystemen worden enkele laaggelegen delen met gemalen onderbemalen. Daarnaast zijn lokaal in beide systemen ook relatief hoge peilen ingesteld met stuwen. Dit laatste komt vooral voor in de hoge afdelingen. Het overtollige water (neerslag en kwel) in de bodem wordt grotendeels afgevoerd door middel van een drainagestelsel (ontwatering). De drainagebuizen, ook wel drains genoemd, komen uit in de kavelsloten die het water naar de tochten leiden. De tochten komen uit in de vaarten en het stelsel van vaarten leidt het water naar de gemalen (afwatering). Flevoland kent zeven gemalen die hun water uitslaan op het IJsselmeer, het Markermeer, het Kadoelermeer en het Veluwemeer. Deze meren hebben een vastgesteld winter- en zomerstreefpeil (zie Tabel 4-5). IJsselmeer/Markermeer en Randmeren Behalve als afwateringsgebied, functioneert het IJsselmeergebied ook als watervoorzieningsgebied voor een groot deel van Noord-Nederland. De betreffende gebieden laten s zomers water in voor peilbeheersing en/of verbetering van de waterkwaliteit. In de winter echter wordt water uitgelaten. Watervoorziening is mogelijk omdat het IJsselmeergebied een deel van het aangevoerde IJsselwater opslaat (boezemcapaciteit/voorraadvorming). Er is sprake van kunstmatig peilbeheer. Tabel 4-5 Streefpeilen per watersysteemdeel. Watersysteemdeel Winterstreefpeil Zomerstreefpeil IJsselmeer, Randmeren Noord, Vollenhover- en NAP - 0,40 m NAP - 0,20 m Kadoelermeer Markermeer en Randmeren Zuid NAP 0,40 m NAP - 0,20 m Randmeren Oost NAP- 0,30 m NAP - 0,05 m De omliggende watersystemen verschillen onder andere in de hoeveelheid water die afgevoerd wordt naar het IJsselmeergebied, de kwaliteit van het afgevoerde water, de behoefte aan watervoorziening en doorspoeling en de mogelijkheden voor scheepvaart Overige vormen van belasting Er zijn ook nog andere vormen van belasting: verstoring door oeverrecreatie recreatie- en beroepsscheepvaart sport- en beroepsvisserij bodemdaling warmtelozing warmte/koude opslag zandwinning militair oefenterrein offshore activiteiten Pagina 79 van 158

83 In Tabel 4-6 wordt per deelgebieden aangeven, wanneer bovengenoemde activiteiten worden aangetroffen, voor zover deze van enige omvang zijn. Tabel 4-6 Overige vormen van menselijke belasting in de regio Rijn-Midden Activiteit Deelgebied Veluwe Gelderse Vallei IJsselmeerpolders IJsselmeer/Markermeer Randmeren Oeverrecreatie X X Recreatie en beroepsvaart X X X X X Sport- en beroepsvisserij X X X X Bodemdaling X X Warmtelozing X Zandwinning X X X Militair oefenterrein X X Offshore activiteiten X Deze vormen van belasting zijn beoordeeld op de mogelijke ecologische effecten. Gebleken is dat de effecten van de genoemde belastingen relatief gering zijn en geen significante belemmering vormen voor het bereiken van de gewenste ecologische toestand In het algemeen wordt het water op de Veluwe, Gelderse Vallei en IJsselmeerpolders voornamelijk beïnvloed door landgebonden activiteiten, terwijl dat het in het IJsselmeer/Markermeer en de Randmeren vooral gaat om watergebonden activiteiten. Daarnaast nemen het IJsselmeer/Markermeer en de Randmeren, als grote waterlichamen een aparte positie in door het grootschalige karakter en het multifunctioneel gebruik. De aangegeven activiteiten kunnen effect hebben op het ecologisch functioneren van de naaste omgeving en of de waterkwaliteit (zie paragraaf diffuse bronnen). De bodemdaling in de Gelderse Vallei en IJsselmeerpolders is het gevolg van de drooglegging en ontwatering van deze gebieden. Naast de genoemde activiteiten kunnen ook nog vele andere activiteiten worden genoemd, maar deze hebben veelal een lokaal karakter en of zijn niet significant aanwezig. In bijlage 6.2 is een nadere beschrijving gegeven van de huidige en verwachtte overige vormen van belasting in Rijn-Midden Waterbodems en zwevend stof De waterbodem vormt een onlosmakelijk onderdeel van het watersysteem. Bovendien is bekend dat de waterbodems in Nederland op grote schaal verontreinigd zijn en bovendien veel nutriënten en zware metalen kunnen bevatten. Pagina 80 van 158

84 Waterbodems kunnen actuele risico s vormen voor de mens, het ecosysteem en de verspreiding (van stoffen) naar oppervlaktewater of grondwater. Desondanks krijgt de waterbodem in de KRW nagenoeg geen aandacht. Daarom is een quickscan waterbodems uitgevoerd om op snelle wijze inzicht te krijgen in de rol van de waterbodems in de waterkwaliteit (RIZA, 2004; CSO, 2004). In Tabel 4-7 wordt voor diverse aspecten aangegeven welke invloed de waterbodem heeft op de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem. Tabel 4-7 Invloed van de waterbodem op de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem. Aspect Chemische waterkwaliteit door nalevering Chemische waterkwaliteit door opwoeling en opwerveling Ecologische kwaliteit via chemie Ecologische kwaliteit via eutrofiëring Ecologische kwaliteit door opwerveling Ecologische kwaliteit via dikke sliblaag Ecologische kwaliteit door afnemende diepte van de waterlaag, veroorzaakt door achterstallig baggerwerk Beïnvloeding en effecten Verhoogde concentraties van chemische stoffen in oppervlaktewater en grondwater door nalevering uit de waterbodem Slibdeeltjes en daaraan geboden verontreinigingen komen vrij in de waterfase bij hoge stroomsnelheden (aanen afvoer), door scheepvaart en bij baggeractiviteiten Opname van chemische stoffen door organismen in de waterbodem en doorvergiftiging via de voedselketen Ontstaan van overmatige algenbloei of kroosdeklagen door nalevering van nutriënten Geen waterplanten in diepere watergangen door beperking van het doorzicht Waterplanten kunnen niet wortelen Zuurstoftekort bij hoge temperatuur en daarmee samenhangend vissterfte en botulisme Ter voorkoming van deze effecten moet de waterbodem verwijderd worden. Verder is het regelmatig baggeren van belang voor de aan- en afvoerfunctie van watergangen (ter voorkoming van droogte en wateroverlast) en voor de scheepvaartfunctie: onderhoudsbaggeren. Aanwezigheid van verontreinigde waterbodems Er is relatief veel bekend van de aanwezige hoeveelheid baggerslib en de kwaliteit ervan in verband met het opstellen van onderhouds- en saneringsbaggerplannen. De verontreinigingen in de waterbodem komen globaal overeen met de (historische en actuele) verontreinigingen in het oppervlaktewater. In Tabel 4-8 wordt aangegeven in welke gebieden vaak normoverschrijdingen worden aangetroffen, welke bronnen daarvoor verantwoordelijk zijn en welke stoffen er gevonden worden. De kwaliteit van het zwevend slib is slechts op een beperkt aantal locaties gemeten. Pagina 81 van 158

85 Tabel 4-8 Verontreinigde locaties in waterlichamen Rijn-Midden. Locaties Bronnen Stoffen Watergangen in of bij stedelijk gebied Watergangen langs wegen Vaarwegen en (jacht)havens in regionale wateren Watergangen in Landbouwgebieden Hoofdwatersystemen (Ketelmeer, Zwartemeer, havens) Effluent RWZI s Riooloverstorten Verkeer Bouwmaterialen en onkruidbestrijding via regenwaterriolen Industriële lozingen Zware metalen, PAK, bestrijdingsmiddelen Verkeer (run-off en verwaaiing ) Zware metalen, PAK Anti-fouling, lozingen van Zware metalen, afvalwater PAK, olie, PCB, organotin Historisch en actueel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen Bovenstroomse wateren Bestrijdingsmiddelen (o.a. DDT) Zware metalen, PAK, olie, PCB, bestrijdingsmiddelen Lokaal worden chemische stoffen in hoge concentraties aangetroffen, zodanig dat het baggerslib als zwaar of ernstig verontreinigd beschouwd wordt (zogeheten klasse 3 en 4). In Tabel 4-9 wordt daarvan een overzicht gegeven voor de verschillende deelgebieden. Van de top-12 stoffen worden de volgende stoffen in hoge concentraties in de waterbodem aangetroffen: fosfaat, stikstof, zink, koper, som 7 PCB. Van de PAK (Fluorantheen, Benz(a)pyreen en Benzo(k)fluorantheen) is het aannemelijk dat deze eveneens aanwezig zijn. De gewasbeschermingsmiddelen (MCPA, Pirimicarb en Carbendazim) worden niet gemeten in de waterbodem. Deelgebied Tabel 4-9 Aanwezigheid zwaar of ernstig verontreinigde waterbodems (klasse 3 en 4). Watergangen in of bij stedelijk gebied Watergangen langs wegen Vaarwegen en (jacht)havens in regionale wateren Watergangen in landbouwgebi eden Hoofdwatersystemen (Ketel en Zwartemeer, havens) Veluwe + + Gelderse Vallei IJsselmeerpolders + + Randmeren + IJsselmeer / + Markermeer Over het algemeen zijn de locaties relatief klein (kleiner dan 10% van het waterlichaam) en gebonden aan een duidelijke (historische) verontreinigingsbron. De slechte kwaliteit van de waterbodem van het Ketelmeer wordt veroorzaakt door aanvoer van verontreinigingen via de IJssel. Pagina 82 van 158

86 Vooral in kleinere niet of langzaam stromende wateren (sloten in Gelderse Vallei en IJsselmeerpolders) is het ecosysteem verstoord door nalevering van nutriënten. De eutrofiëring van de randmeren wordt in belangrijke mate veroorzaakt door nutriënten die meegevoerd worden uit bovenstroomse gebieden en daar deels zijn vrijgekomen bij nalevering uit de waterbodem. 4.2 Belasting van het grondwater Puntbronnen voor het grondwater Categorie 1 Gebiedsdekkend Een analyse van de puntbronnen is voor de gebiedsdekkende grondwaterlichamen niet mogelijk gebleken (bron: RIVM). Categorie 2 Menselijke consumptie Voor het bepalen van de puntbonnen van verontreiniging voor het grondwater binnen de grondwaterlichamen is een selectie uit de provinciale database voor bodemverontreinigingen gemaakt (GLOBIS). Deze selectie is gemaakt op basis van de registratie van een mogelijke grondwaterverontreinigingscontour. De verontreinigingen die de status niet ernstig, niet verontreinigd (geen vervolg) of potentieel verontreinigd (geen vervolg) hebben zijn, vanwege deze status, niet verder in beschouwing genomen. In bijlage 5 is de uitwerking van deze analyse per waterlichaam weergegeven. In de provincie Gelderland zijn 23 grondwaterlichamen voor menselijke consumptie waar binnen zich verontreinigingen in het grondwater bevinden; in Utrecht één. Binnen Flevoland bevinden er zich binnen de grondwaterlichamen voor menselijke consumptie geen bodemverontreinigingen. Binnen de begrenzing van grondwaterlichaam Bremerberg zijn stroomopwaarts op het oude land (Gelderland) een 10-tal grondwaterverontreinigingen aanwezig. De gegevens uit bijlage 5 zijn ruimtelijk weergegeven in Figuur 4-2. Pagina 83 van 158

87 Figuur 4-2 Puntbronnen grondwater Diffuse belasting van het grondwater Categorie 1 Gebiedsdekkend Meststoffen De diffuse belasting van het grondwater door diverse stoffen is sterk afhankelijk van het grondgebruik. Bemesting hangt vooral samen met landbouw. Atmosferische depositie vindt plaats over het totale oppervlakte, maar de depositie op landbouwgronden zal vaak in het niet vallen bij de belasting door directe bemesting. Pagina 84 van 158

88 In gebieden met natuurlijke vegetatie is dat echter niet het geval, daar vormt atmosferische depositie de belangrijkste bron van diffuse belasting. Kaart 2 geeft een beeld van het grondgebruik in het stroomgebied van Rijn-Midden. Uitgangspunt bij de berekening van de netto belasting van landbouwgronden is dat de regionale totalen matchen met de totalen voor Nederland zoals het CBS die geeft voor De CBS cijfers voor de maaiveldbelasting zijn gebaseerd op een belasting met dierlijke mest, kunstmest, atmosferische depositie en overige bronnen. Bij berekening van de netto bodembelasting zijn de onttrekking door het gewas, de export en vervluchtiging daarvan afgetrokken. De landbouw brengt behalve meststoffen ook gewasbeschermingsmiddelen op het land. Een (klein) deel daarvan bereikt het grondwater. De atmosferische depositie omvat hoofdcomponenten en spoorelementen. De zwavel en stikstofverbindingen hebben een verzurende invloed die van belang is bij de mobiliteit van vooral de spoorelementen. De depositie van stikstof is een belangrijke meststof voor natuurlijke vegetaties die daardoor van karakter kunnen veranderen. Veel spoorelementen accumuleren in de bodem en vormen daarmee een potentieel gevaar. Voor de diverse grondwaterlichamen is een specifieke schatting gemaakt van de gemiddelde maaiveldbelasting en de netto bodembelasting. Bij die berekening is uitgegaan van beschikbare landbouwareaalgegevens en van de mate waarin mest wordt geproduceerd in een gebied (concentratie-, overgangof tekortgebied). In de praktijk wordt mest geëxporteerd van concentratiegebieden naar de tekortgebieden. De door modellen berekende bodembelastingen laten zien dat die in de concentratiegebieden hoger zijn dan in tekortgebieden ondanks de transporten. Bij de berekening is uitgegaan van een hogere maaiveldbelasting en een hogere netto bodembelasting in concentratiegebieden van ongeveer 20% meer dan in een overgangsgebied. Nader onderzoek zou kunnen leiden tot een iets preciezer cijfer, maar vooralsnog is uitgegaan van dit percentage. De gemiddelde netto belasting bij toepassing van het genoemd percentage zijn in Tabel 4-10 weergegeven. De berekeningswijze is een eerste benadering en kan op punten worden verfijnd. Voor de belasting van zandige grondwaterlichamen zijn uitsluitend de intrekgebieden aangehouden. De bruto belasting aan maaiveld (maaiveldbelasting in kg/ha) voor het stroomgebied van Rijn-Midden is aangegeven in Tabel In die tabel zijn eveneens waarden aangegeven voor de nettobelasting van het grondwater onder landbouwgebieden. Tabel 4-10 Gemiddelde waarden van de belasting met N en P van het grondwater in de landbouwgebieden in het stroomgebied van Rijn-Midden GWB_ Naam gebied N-bruto P-bruto N-netto P-netto N atm.dep P atm.dep Nr. kg/ha/a 4 Zand Rijn-Midden circa 45 circa klei-veen Rijn-Mid circa 35 circa 0.5 Pagina 85 van 158

89 Dierlijke mest bevat ook spoorelementen, voor sommige is een schatting gemaakt in het RIVM-Milieucompendium (2001) Deze waarden zijn opgenomen in Tabel 4-11 met tevens een indicatie van de atmosferische depositie van diverse stoffen en van de zuurdepositie in zuurequivalenten per hectare. GWB Naam gebied Nr. Tabel 4-11 Gemiddelde waarden van de belasting met spoorelementen van het grondwater en de zuurdepositie in het stroomgebied van Rijn-Midden Cd-bruto uit landb. Cd in atm.dep. Cd gemiddeld Cu-bruto uit landb. g/ha/a Cu in atm.dep. Cu gemiddeld 4, 11 Rijn-Midden GWB Naam gebied Nr. Zn bruto uit landb. Zn in atm.dep. g/ha/a Zn gemiddeld Zuur depositie z-eq./ha/a 4, 11 Rijn-Midden Gewasbeschermingsmiddelen Het is door gebrek aan gegevens niet mogelijk om een verantwoorde schatting te geven van het gebruik van specifieke gewasbeschermingsmiddelen in de diverse stroomgebieden. Een indicatie van het totale gebruik in Nederland is vermeld in het RIVM- Milieucompendium (2001). Uit de cijfers over diverse perioden voor Nederland wordt duidelijk dat het verbruik van gewasbeschermingsmiddelen af is genomen in de vermelde jaren. De belasting met gewasbeschermingsmiddelen zal zeer wisselend zijn voor Rijn-Midden. De natuurlijke vegetatie op de Veluwe ontvangt weinig van deze stoffen. Op de maïspercelen in de Gelderse Vallei zullen ze worden toegepast en ook in de akkerbouw van Flevoland. Categorie 2 Menselijke consumptie De toekomstige waterkwaliteit van de grondwaterlichamen wordt sterk bepaald door de diffuse belasting aan maaiveld met verontreinigende stoffen. Voor een inschatting van de diffuse belasting is gebruik gemaakt van gegevens uit Hierbij zijn de volgende functies onderscheiden: Landbouw Bebouwing/stedelijk gebied Natuur Water De diffuse belasting van de functies landbouw en stedelijk gebied kan worden geassocieerd met verontreinigende stoffen als nitraat, sulfaat, chloride, bestrijdingsmiddelen en microverontreinigingen. Er zijn geen exacte gegevens bekend over de belasting per oppervlakte eenheid. Wel kan een inschatting worden gemaakt op basis van het grondgebruik op het maaiveld boven de grondwaterlichamen. De gegevens per grondwaterlichaam zijn weergegeven in bijlage Zie de LGN-kaart van 1998 Pagina 86 van 158

90 4.2.3 Grondwateronttrekking en kunstmatige grondwateraanvulling Categorie 1: Gebiedsdekkend De belangrijkste kwantitatieve menselijke invloeden op het grondwater zijn het gevolg van landgebruik en de daarbij gepaard gaande aanpassingen in de waterhuishouding, (effectievere afwatering, toename gerioleerd gebied, de teelt van gewassen met een hoge waterconsumptie (beregening) en aanleg van naaldbossen met een sterke verdamping) en grondwateronttrekkingen. De ontwatering zorgt voor een daling in de grondwaterstand. Ontwatering van de infiltratiegebieden zorgt voor een verminderde kweldruk in kwelgebieden. Grondwateronttrekkingen kunnen leiden tot een daling in grondwaterstanden en stijghoogten met als risico verdroging van natte natuurgebieden. Het beleid gericht op de kwantitatieve aspecten van het grondwater heeft geleid tot reductie van de grondwaterwinning. Onderstaande tabel geeft voor Rijn-Midden een overzicht van de onttrekkingen over de periode tot in mil m3/j Beregening 38 landbouw 8 industrie 1 23 overig ,5 1 Ingeschat n.a.v. de vergunde hoeveelheid Menselijke consumptie (108 mln m 3 ) is apart verwerkt Daarnaast vinden op een aantal locaties activiteiten plaats van koude en/of koude warmte opslag. Hierbij is geen sprake van een netto onttrekking van water uit het systeem omdat het onttrokken water ook weer in de bodem wordt teruggebracht. De hoeveelheid water die hen en weer wordt gepompt bedroeg in Rijn-Midden in de periode gemiddeld circa 0,16 mln m3/jaar. De locaties van onttrekkingen en infiltraties zijn weergegeven in figuur 4-3 en 4-4. Pagina 87 van 158

91 Figuur 4-2 Grondwateronttrekkingen in Rijn-Midden Pagina 88 van 158

92 Figuur 4-4 Infiltratielocaties in Rijn-Midden Categorie 2: Menselijke consumptie Binnen de beschreven grondwaterlichamen zijn nog andere onttrekkingen gelegen behalve die voor menselijke consumptie. Het gaat daarbij om permanente of tijdelijke onttrekkingen van derden, onder andere voor beregening of grondwatersaneringen. Per grondwaterlichaam is een optelling gemaakt van de gemiddelde jaarlijkse onttrekkingen binnen het lichaam over de periode Onttrekkingen kleiner dan gemiddeld 10m 3 per dag zijn niet meegerekend. Het gaat om zowel landbouwkundige onttrekkingen (beregening) als industriële onttrekkingen, maar zonder de onttrekkingen voor menselijke consumptie. De eventuele kunstmatige grondwateraanvulling wordt in mindering gebracht op de eventuele onttrekking. De ontrekkings- of infiltratiegegevens per grondwaterlichaam voor menselijke consumptie zijn weergegeven in bijlage 5. In figuur 4-5 zijn de onttrekkingen en kunstmatige aanvullingen van het grondwater voor de hele regio Rijn- Midden aangegeven. In Rijn-Midden zijn vier grondwaterlichamen voor menselijke consumptie waar een overige onttrekking aanwezig is boven de m3/j. Pagina 89 van 158

93 Figuur 4-3 Onttrekking en kunstmatige aanvulling van grondwater uit grondwaterlichamen menselijke consumptie Belangrijkste belastingen van het grondwater De belangrijkste belastingen van het water in de grondwaterlichamen zijn beschreven in de voorgaande paragraven. Per grondwaterlichaam zijn de gegevens nog eens naast elkaar gezet in (zie de tabellen in bijlage 5). Ten aanzien van de ernst van de bedreiging van deze belastingen is tevens aangegeven of een onttrekking onder een weerstandbiedende kleilaag is gelegen. Pagina 90 van 158

94 5 Beoordeling van waterlichamen Samenvatting In dit hoofdstuk is gekeken naar de consequenties van de menselijke belasting voor het bereiken van de doelstellingen per 2015 (= het einde van de eerste planperiode). Om vast te kunnen stellen in hoeverre die doelstellingen per watertype kunnen worden gehaald met het bestaande beleid is uitgegaan van de effectiviteit van het huidige beleid ten opzichte van de huidige doelstellingen. Het doel van deze risicoanalyse is te bepalen voor welke waterlichamen specifieke maatregelen ter voorkoming dan wel mitigatie van de effecten moeten worden opgesteld ( ). Gebleken is dat voor alle oppervlaktewateren (zowel de 31 sterk veranderde als de 86 kunstmatige waterlichamen) een zeker risico bestaat dat de (verwachte) doelstelling in 2015 niet zal worden bereikt. De grootste knelpunten daarbij vormen de ecologische omstandigheden: inrichting van watergangen, aangelegde kunstwerken zoals dijken, dammen, stuwen, uitgevoerde werkzaamheden zoals normalisatie en oeverbekleding zijn ongunstig voor het verbeteren van de ecologische kwaliteit. Ook de chemie kent een aantal knelpunten: nutriënten, PAK, PCB s, zware metalen en gewasbeschermingsmiddelen vormen belangrijke (landelijk bekende) obstakels voor het bereiken van een goede ecologische kwaliteit. De meest bepalende aandachtsvelden voor het niet halen van de doelstellingen zijn de volgende: probleemstoffen, waterbodems, inrichting en gebruik van wateren (waaronder hydromorfologie), grondwaterproblemen en (nog niet vast gestelde of te strenge) normen. Voor de grondwaterlichamen geldt dat slechts zes van de 76 onderscheiden grondwaterlichamen voor menselijke consumptie niet als (mogelijk) at risk zijn beoordeeld. Heel Rijn Midden is grotendeels dus at risk. Probleemstoffen, waterbodems, inrichting en gebruik van wateren, normering en grondwaterproblemen zijn de belangrijkste oorzaak van het niet (kunnen) realiseren van de doelstellingen met bestaand beleid. 5.1 Inleiding Doel van de risicoanalyse Het doel van de risicoanalyse is om in te schatten welke waterlichamen het gevaar lopen om in 2015 niet aan de chemische en ecologische doelstellingen Pagina 91 van 158

95 te voldoen. Hierbij geldt het principe van one out, all out 19. In de risicoanalyse worden de belangrijkste knelpunten samengevat die voorzien worden bij het behalen van de waterkwaliteitsdoelen in Het uiteindelijke doel van de risicoanalyse is te bepalen, voor welke waterlichamen specifieke maatregelen moeten worden opgesteld ( ) om de waterkwaliteit te verbeteren dan wel de effecten te kunnen mitigeren. Bij de beoordeling van de conditie van waterlichamen wordt uitgegaan van de goede toestand. Deze Goede toestand bestaat uit de Goede Chemische Toestand (GCT) en de Goede Ecologische Toestand (GET). Voor alle categorieën wateren geldt dat aan de goede chemische toestand voor prioritaire en andere gevaarlijke stoffen waarvoor op Europees niveau milieukwaliteitsnormen zijn geformuleerd voldaan moet worden. Voor sterk veranderde wateren en kunstmatige wateren gaat het voor de biologie om het Goed Ecologisch Potentieel (GEP, in plaats van de Goede Ecologische Toestand). Het GEP is afgeleid van het Maximaal Ecologisch Potentieel (MEP). Het MEP dient te worden afgeleid van de referentie van het meest gelijkende natuurlijke type. Er mag bij de afleiding van het GEP rekening gehouden worden met de effecten van onomkeerbare hydromorfologische ingrepen op de biologie. In Tabel 5-1 is de relatie tussen MEP, GEP en de status van wateren nader toegelicht. Tabel 5-1 Relatie tussen status van wateren en ecologische doelen Status Omschrijving Ecologisch doel Ecologische referentie Natuurlijk GET Goede Ecologische Toestand ZGET Zeer Goede Ecologische Toestand Sterk veranderd Kunstmatig Water is door menselijk ingrijpen in de hydromorfologie wezenlijk van aard veranderd Water is door mensenhand ontstaan op een locatie waar daarvoor geen water aanwezig was GEP Goede Ecologische Potentieel GEP Goede Ecologische Potentieel MEP Maximaal Ecologisch Potentieel MEP Maximaal Ecologisch Potentieel De methodiek en uitgangspunten voor Rijn-Midden zijn in de onderstaande paragrafen en in bijlage 7.3 nader beschreven. De resultaten komen in paragraaf 5.4 (oppervlaktewater) en 5.5 (grondwater) aan de orde. 19 Indien één van de onderdelen risico loopt niet aan de doelstelling in 2015 te kunnen voldoen, is het hele waterlichaam at risk (dat wil zeggen: de verwachting is dat de doelstelling niet zal worden gehaald). Pagina 92 van 158

96 5.1.2 Methodiek risicoanalyse Rijn-Midden Voor de risicoanalyse zijn in Rijn-Midden de volgende stappen doorlopen: 1. Inventariseren van gegevens die huidige toestand van de (oppervlakte)waterlichamen karakteriseren (zie paragraaf 3.1.3): chemische situatie (voor de chemische toestand: Prioritaire stoffen, zwarte lijst stoffen en Rijn-relevante stoffen; voor de ecologische toestand: systeemeigen stoffen, Schelde-arrest stoffen en overige verontreinigingen); ecologische situatie (fytoplankton, macrofyten, macrofauna, fytobentos en vissen); hydromorfologische situatie (hydromorfologie is ondersteunend voor de ecologie en bepaalt niet direct of een waterlichaam at risk/not at risk is). Voor grondwater is een ander spoor gevolgd; zie Inschatten van de effecten van menselijke belastingen (lozingen, onttrekkingen, hydromorfologische ingrepen, overige menselijke belastingen, zie paragraven t/m 4.1.8) op de ecologie. Daarbij is tevens beoordeeld of er mitigerende maatregelen denkbaar zijn en/of de ingrepen ongedaan gemaakt kunnen worden. Op basis van hydromorfologische ingrepen worden de ecologische doelen voor sterk veranderde wateren het GEP afgeleid van het MEP. Voor de kunstmatige wateren wordt eveneens uitgegaan van de GEP (Zie voor een toelichting op deze begrippen paragraaf 3.2). 3. Vergelijken van de gegevens van de huidige toestand met de (vigerende) normen, maatlatten en toetsingsmethoden. Bij deze beoordeling is uitgegaan van de normering, zoals die in hoofdstuk 3 is toegelicht. Daarmee is beoordeeld welke stoffen / biologische parameters een probleem zijn en welke niet. Omdat alle waterlichamen in Regio Rijn Midden de status Kunstmatig dan wel Sterk Veranderd hebben, dient per waterlichaam een MEP en GEP te worden afgeleid. Er zijn echter nog geen beschrijvingen van het GEP beschikbaar. Daarom is getoetst met behulp van bestaande toetsingsmethoden, zoals die van het STOWA of voor de Rijkswateren - de KRW-maatlatten. De toetsingsresultaten zijn vervolgens geïnterpreteerd naar het te verwachten GEP voor het betreffende waterlichaam. In de gevallen waar er onvoldoende gegevens beschikbaar waren om methodisch te toetsen, of wanneer de uitkomsten minder betrouwbaar waren, is een uitspraak op basis van expert judgement gegeven. Dit is in lijn met de landelijke benadering. Voor de chemische toestand zijn de gegevens getoetst aan de door de NBW-coördinatiegroep vastgestelde normering (notitie uitvoeringsaspecten risicoanalyse KRW). 4. Inventariseren van de autonome ontwikkelingen, effecten van vigerend beleid en geplande maatregelen (zie 5.2 en 5.3). Op basis hiervan is de inschatting van de verwachte situatie in 2015 gemaakt. De beschrijving van het huidige stoffenbeleid bestaat uit concrete maatregelen voor sectoren en niet uit streefbeelden of doelstellingen uit beleidsnota s als de NW4. Het gaat er immers niet om wat beleidsmatig bereikt zou moeten worden, maar om wat bereikt gaat worden met de huidige inzet en uitvoering. Het betreft het beleid dat in wet- en regelgeving is vastgelegd en waarvoor de financiering is geregeld. Pagina 93 van 158

97 Voor de risicoanalyse van oppervlaktewateren wordt ten aanzien van grondwater alleen gekeken naar de invloed die het grondwater heeft op de oppervlaktewaterlichamen. Grondwater dient te worden meegenomen als dit een significante bijdrage heeft op het niet behalen van de doelen van de oppervlaktewateren. 5. Vervolgens zijn per waterlichaam die gegevens gerangschikt die leiden tot de risicoanalyse van dat waterlichaam. Ook zijn de voor het waterlichaam van belang zijnde hydromorfologische ingrepen en overige menselijke belastingen aangegeven (zie 5.4 en verder). Voor de gedachtevorming is daarbij aanvankelijk gewerkt met scorecards voor een zestal representatief geachte waterlichamen (Beken Epe-zuid, Heiligerbergerbeek, IJsselmeer, Oostelijke Randmeren, Polder Arkemheen en grondwaterlichaam bij Epe). In deze scorecards staan de huidige kwaliteit en functies van het waterlichaam, de verwachtingen en bedreigingen voor het halen van doelstellingen. In de verdere uitwerking van de risicoanalyse voor heel Rijn-Midden is deze methodiek niet verder uitgewerkt. De (resultaten van de) scorecards zijn overigens wel beschikbaar. Bij de uitvoering van de risicoanalyse is uitgegaan van (resultaten van) landelijke studies. Waar nodig en mogelijk zijn die voor de regio Rijn- Midden gespecificeerd. = feitelijk huidige belasting &toestand Toetsing en normering = prognose autonome ontwikkeling & trends Potentieel significante bronnen en stoffen = prognose Effect huidig beleid = prognose 2015 belasting & toestand Doel 2015 Oordeel wel of niet at risk Figuur 5-1 Proces van risicoanalyse Bovengenoemde stappen zijn in een schema weergegeven (figuur 5.1). Voor de risicoanalyse is de beoordeling van de huidige situatie het eerste filter; welke onderdelen en stoffen zijn daarin nu een probleem en welke niet (en zullen dat naar verwachting ook niet worden). Voor deze stoffen dient een beoordeling plaats te vinden van de kans dat de waterlichamen daarvoor in Pagina 94 van 158

98 2015 aan de milieukwaliteits-doelstellingen zullen kunnen voldoen; een prognose waarin autonome ontwikkelingen en effecten van het vigerende Ecologische beoordelingsmethodieken Voor de beoordeling van de Ecologische Toestand is gebruik gemaakt van verschillende methodieken: beoordeling van regionale wateren volgens de STOWA-methodiek (waterschappen) en de KRW-maatlatten voor de rijkswateren (Rijkswaterstaat). De uitkomsten van beide methodieken zijn niet op onderdelen te vergelijken. Waar de STOWA-methodiek een totale beoordeling van de ecologische kwaliteit geeft, levert de methode Maatlatten voor Rijkswateren een resultaat per (Kaderrichtlijn relevante) soortgroep. Onderlinge vergelijking van de resultaten is daardoor niet mogelijk gebleken. De methodiek maatlatten is nog in ontwikkeling. Voor de wateren in het IJsselmeergebied zijn de resultaten van de berekeningen vooralsnog niet in overeenstemming met het bij de beheerder aanwezige expert judgement (zie Tabel 5-2). Tabel 5-2 Presentatie van Ecologische Toestand met de STOWA-maatlat en Expert Judgement voor de waterlichamen in het IJsselmeergebied NB Zeer goed Goed Matig Ontoereikend Slecht Niet bekend Onderdeel Fytoplankton Macrofauna Macrofyten Vissen Fytobentos Beoordeling met: Maatlat Maatlat Maatlat expert maatlat expert maatlat Zuidelijke Randmeren NB Oostelijke Randmeren NB Noordelijke Randmeren NB NB NB NB Zwarte meer NB NB NB NB IJsselmeer NB NB NB Markermeer NB NB NB Resultaten per rapportage-eenheid Het eindoordeel per rapportage-eenheid wordt bepaald op basis van de beoordeling van de chemische en ecologische toestand. De beoordeling van de hydromorfologie en grondwater zijn in het eindoordeel ondergeschikt. De reden hiervoor is dat in de totaalbeoordeling van chemie en ecologie de effecten van hydromorfologie en grondwater op de waterkwaliteit al naar voren komen. Een negatieve invloed van het grondwater op de oppervlaktewaterkwaliteit is bijvoorbeeld terug te zien in de (gemeten) chemische toestand. Een significante invloed van de hydromorfologie op het ecologisch functioneren van een waterlichaam is terug te zien in de (gemeten) ecologische toestand. Om een compleet integraal beeld te geven van de aspecten waar problemen zijn of voorzien zijn, worden de beoordelingen van hydromorfologie en grondwater waar mogelijk wel inzichtelijk gemaakt. Pagina 95 van 158

99 5.2 Relevante ontwikkelingen Landelijke autonome ontwikkelingen Autonome ontwikkelingen liggen buiten de invloedsfeer van het waterbeleid en vinden onafhankelijk van het gekozen waterbeleid plaats. In de praktijk gaat het om demografische (bevolking), sociale, economische en fysieke ontwikkelingen (klimaat). Soms werken deze ontwikkelingen extra belasting in de hand en soms leidt het tot reductie van belasting. Door de werkgroep economie zijn prognoses voor 2015 opgesteld ten aanzien van de sociaal-economische ontwikkeling van diverse sectoren op regionaal niveau (Tabel 5-3). Het beeld dat hieruit naar voren komt is een bevolkingsgroei die hoger is dan het landelijk gemiddelde, een afname met name in de veehouderijsector en een toename in de hoger salderende tuinbouwsectoren. Voor de industrie is overwegend sprake van een groeiverwachting, met een sterke variatie over sectoren en gebieden. In hoofdstuk zes wordt dieper ingegaan op de economische situatie en ontwikkelingen in de regio Rijn-Midden. Tabel 5-3 Overzicht van de relatieve groei per deelstroomgebied 2015 t.o.v (indexwaarden 2002=1,00) bij een voorzichtig economisch ontwikkelingsscenario). Rood gearceerd wijkt meer dan 20% af van de huidige situatie. Deelstroomgebied Ontwikkelingen Eems Rijnnoord Rijnoost Rijn- Midden Rijnwest Maas Schelde Bevolking 1,07 1,07 1,05 1,08 1,06 1,04 1,02 Productievolume belastende deelactiviteiten Landbouw Akkerbouw 1,25 1,22 0,93 1,29 1,12 1,79 1,24 Glastuinbouw 1,79 2,04 1,61 2,29 1,09 1,97 2,41 Open grond tuinbouw 1,89 1,38 2,91 0,92 0,81 1,43 0,88 Grondgebonden 1,08 1,06 0,83 0,78 0,90 0,68 1,18 veehouderij Intensieve veehouderij 2,33 1,42 0,84 0,84 0,81 0,66 1,38 Combinatiebedrijven 1,45 1,63 0,66 1,47 1,27 1,07 1,76 Visserij Visserij 0,70 0,70 0,70 0,70 0,70 0,70 0,70 Delfstoffenwinning Delfstoffenwinning 1,17 0,17 1,17 1,17 1,17 1,17 1,17 Industrie Voedings en 1,20 1,06 0,93 1,14 1,29 1,25 1,78 genotmiddelenindustrie Chemische industrie 1,10 1,21 0,80 0,91 1,36 1,34 1,83 Metaalindustrie 1,36 1,51 0,96 1,57 1,70 2,26 2,31 Overige industrie 1,29 1,42 1,15 1,44 1,11 1,41 1,07 Energie- en waterleidingbedrijven 1,17 1,17 1,17 1,17 1,17 1,17 1,17 Pagina 96 van 158

100 Deelstroomgebied Ontwikkelingen Eems Rijnnoord Rijnoost Rijn- Midden Rijnwest Maas Schelde Dienstverlening Milieudienstverlening 1,57 1,57 1,57 1,57 1,57 1,57 1,57 Vervoer over water en door de lucht 1,46 1,46 1,46 1,46 1,46 1,46 1,46 Toelichting: In deze tabel staan vooral sociaal-economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Deze staan los van de gevolgen van het vigerende beleid. Recreatie ontbreekt in dit overzicht omdat de effecten daarvan op de waterkwaliteit naar verhouding gering zijn. Autonome ontwikkelingen in de regio Rijn-Midden Als vertrekpunt wordt gehanteerd een één-op-één relatie tussen autonome ontwikkeling en ontwikkeling van de belasting. Met andere woorden: een verdubbeling van omzetvolume in een sector impliceert een verdubbeling van de belasting. Daarbij zijn de volgende aannames gehanteerd: Bij relatief geringe veranderingen (kleiner dan + of 20%) wordt verondersteld dat deze binnen de betrouwbaarheidsmarges van de risicoanalyse geen rol van betekenis spelen en derhalve verwaarloosd kunnen worden. Bij de landbouwsectoren heeft de afname van de veehouderij slechts een beperkt invloed op de ontwikkeling van de belasting met nutriënten. De (historisch opgebouwde) fosfaattoestand in de bodem is sterk bepalend voor de uitspoeling en ook de kwelsituatie (nutriëntrijke kwel) speelt daarin een belangrijke rol. Verandering van landgebruik heeft daarin op dit moment dus nauwelijks invloed. Die invloed speelt wel door in het gebruik en de belasting tengevolge van bestrijdingsmiddelen. Binnen de regio Rijn-Midden zijn geen grote industriële lozingen aanwezig, zodat een groei een relatief gering effect zal sorteren. Bovendien zijn de aanwezige industrieën aangesloten op het riool. Technologische ontwikkeling, waardoor een emissie relatief minder hard groeit dan op basis van de autonome ontwikkeling mag worden verwacht, speelt vooral een rol in de industrie en mogelijk bij verkeer. Van alle andere sectoren wordt een grote invloed van technologische ontwikkeling op dit moment als minder waarschijnlijk beschouwd. Technologische ontwikkeling zal niet kunnen voorkomen dat er bij grote groei sprake zal zijn van toename van belastingen. Als (geschatte) vuistregel kan worden gehanteerd dat 50% van de groei door autonome technologische ontwikkeling wordt gecompenseerd. Alleen de te verwachte groei van de glastuinbouw en de milieudienstverlening is groter dan dit percentage (de glastuinbouw wordt aansluitend behandeld, het onderwerp milieudienstverlening komt in het volgende kopje aan de orde onder relatieve ontkoppeling ). Door de verwachte groei van de glastuinbouw en de akkerbouw zal een toename van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen optreden. Deze groei zal naar verwachting voornamelijk in de IJsselmeerpolders optreden. De groei van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen resulteert in een toename van de uit- en afspoeling daarvan. Van de 15 meest risicovolle bestrijdingsmiddelen voor het waterleven worden er 8 toegepast in de akkerbouw. Voor de glastuinbouw geldt dat er in 1997 en 2002 met de minister van LNV in een convenant is vastgelegd dat in 2012 Pagina 97 van 158

101 de uitstoot uit de glastuinbouw tot 5% van het niveau van 2000 gedaald zou zijn. Met andere woorden: een afname van het gebruik ondanks een groeiende sector. Regionale ontwikkelingen en beleid Op basis van de beleidskaders, zoals neergelegd in streekplannen, waterhuishoudingsplannen en reconstructieplannen (zie ook bijlage 7.2) en op basis van gebiedskennis worden de volgende ontwikkelingen verwacht: De sterkste toename van de bevolking en bebouwing zal bij Amersfoort en Almere plaatsvinden. Deze uitbreidingen worden gerioleerd. Dat betekent een toename van de hoeveelheid effluent van de RWZI s, maar door rendementsverbetering hoeft de belasting niet significant toe te nemen. Door de toename van de bevolking zal tevens het verkeer en vervoer en het bebouwd oppervlak toenemen. Daar staat tegenover dat het beschikbare areaal landbouwgronden zal afnemen. In nieuwe situaties zal het verhard oppervlak bij voorkeur afgekoppeld worden (waterneutraal bouwen). De verwachting is dat dit bij Amersfoort niet en bij Almere mogelijk tot toename van de menselijke belasting zal leiden. Aangenomen wordt dat de wateronttrekkingen niet significant zullen veranderen. Vervoer over water (beroepsscheepvaart en in beperkte mate recreatievaart) zal tot 2015 sterk toenemen in het IJsselmeergebied. Exacte groeicijfers zijn niet voorhanden, aangezien in veel beleidsplannen dit in beschrijvende zin wordt beschreven. Bovendien spelen hier ook meerdere maatschappelijke ontwikkelingen een rol. Wat betreft de impact van de beroeps- en recreatievaart wordt tot op heden aangenomen dat de effecten op de waterkwaliteit naar verhouding gering zijn. De effecten die wel kunnen optreden zijn verstoring van dieren en vertrapping van planten (zowel op ondiepe delen als langs de oever). Aangezien de maatregelen uit reconstructieplannen in de regio s Veluwe en Gelderse Vallei nog niet volledig financieel zijn afgedekt, zijn ze niet in de risicoanalyse opgenomen. Op basis van beheerskennis wordt aangenomen dat de beroepsvisserij in het IJsselmeer en Markermeer significant zal afnemen, in de Randmeren zal die constant blijven. Ten aanzien van de voorbelasting die afkomstig is vanuit de IJssel en de Vecht (de aanvoer vanuit de regio Rijn-Oost naar Zwarte Water, Noordelijke Randmeren en IJsselmeer) wordt uitgegaan van een stand-still situatie ten opzichte van de huidige situatie. Dit is conform de rapportage van Rijn-Oost. Onder de vlag van het vigerende beleid worden door veel partijen nu en in de toekomst maatregelen getroffen die de waterkwaliteit dienen te verbeteren. Het netto resultaat daarvan is vaak dat de te verwachte groei gecompenseerd wordt. Eén van de uitgangspunten van het kabinet bij de implementatie van de Kaderrichtlijn Water is niet conform het huidige beleid is in een deel van Rijn-Midden. Het kabinet kiest, in lijn met de vereisten van de Kaderrichtlijn Water, voor een stand still van de feitelijke toestand van het water als minimumvoorwaarde, ook als de economie groeit en de bevolking toeneemt. Het jaar 2000 geldt hierbij als referentie. Dit uitgangspunt komt niet overeen met het huidige vastgestelde beleid in de IJsselmeerpolders in Rijn-Midden. In het provinciale Omgevingsplan Pagina 98 van 158

102 Flevoland wordt namelijk uitgegaan van het principe van relatieve ontkoppeling. Dit houdt in dat de milieudruk bij voortgaande groei minder dan evenredig toeneemt met het activiteitenniveau en het aantal inwoners. Voor een aantal wateren in Flevoland met bijzondere kwaliteit geldt wel het stand still beginsel. Al met al kan er geconcludeerd worden dat er geen grote significante effecten te verwachten zijn; het huidige beleid compenseert grotendeels de te verwachte groei. Interactie grondwater - oppervlaktewater Er zijn geen berekeningen uitgevoerd waarbij de interactie vanuit het grondwater met oppervlaktewater is gekwantificeerd. In het algemeen zal met name uitspoeling van nitraat en fosfaat een probleem vormen voor de doelen van de oppervlaktewaterlichamen. In Europa is duidelijk een verandering in het klimaat waar te nemen. Het weer zal meer extremen gaan kennen. Nattere winterperioden, korte perioden met een hogere neerslagintensiteit en drogere zomerperioden. Per saldo zal de jaarlijkse neerslag toenemen. In Rijn-Midden zal dit in het gebied Veluwe leiden tot hogere grondwaterstanden. De grondwatervoorraad neemt derhalve toe. Aan de randen van de Veluwe, de Gelderse vallei en de Flevopolders zal meer kwel optreden. Per saldo zal jaarlijks meer water worden afgevoerd. Daarnaast zullen de zomers droger en warmer worden. Het waterbeheer zal aangepast moeten worden aan de veranderende klimaatsomstandigheden. De waterbeheerder zal zich richten op de trits water vasthouden bergen - afvoeren. De waterbeheerders zullen waterbergingsgebieden inrichten waar periodiek het water op maaiveld kan staan. In de zandgebieden zullen de waterlopen worden verbreed en zo mogelijk ondieper worden gemaakt zodat het waterlopenstelsel een minder drainerende werking op het grondwater krijgt. Herstel van ecologische waarden van aquatische en terrestrische natuur zal zich vooral richten op de Vogel- en Habitatrichtlijn gebieden. Reductie van meststoffen in het grondwater is geheel afhankelijk van landelijke regelgeving. Deze zal in de toekomst worden aangescherpt. Reductie van verontreinigende stoffen vanuit bestrijdingsmiddelen in het grondwater is geheel afhankelijk van Europese en landelijke regelgeving. 5.3 Effecten van huidig beleid Stoffen Voor de verschillende soorten menselijke belastingen is in beeld gebracht hoe de omvang ervan zich onder invloed van het huidige (inter)nationale beleid in de periode zal ontwikkelen. In Tabel 5-4 is daarvan een algemeen overzicht gegeven. In bijlage 7.1 wordt dat verder uitgediept. Onderstaande tabel is daarbij primair gericht op de te verwachten effecten van het huidig beleid op de toestand van het oppervlaktewater, met daarbij oog voor de relaties met grondwater (bijvoorbeeld de uitspoeling van nutriënten vanuit landbouwgronden). Pagina 99 van 158

103 Tabel 5-4 Kwantitatieve inschatting van effecten huidig stoffenbeleid Gegevens afkomstig uit de door NBW-coördinatiegroep vastgestelde notitie over risicoanalyse Beleid Aard Effecten Reductie belasting Ecologie Nutriënten P = fosfaat N = nitraat Zware metalen Organische microverontreinigingen Stedelijk afvalwater. Internationaal <5% P en N <5% <5% nonylfenolen >50% eutrofiëring Cd/Cu/Ni/Zn & deel PAK s>norm Mest Internationaal <5% P en N <5% n.v.t. eutrofiëring Cd/Cu/Ni/Zn & deel PAK s>norm Industrie Internationaal <5% P en N <5% Gebromeerde difenylethers>50% DEHP & PCB s >norm gewasbescherming Internationaal n.v.t. n.v.t.? Endosulfan & Isoproturon>norm onkruidbestrijding Internationaal n.v.t. n.v.t. <5% Glyfosaat<MTR, maar >drinkwaternorm organische Biociden Internationaal n.v.t. n.v.t. <5%; Tributyltin>50% Tributyltin >norm Verdroging Nationaal toename toename n.v.t. n.v.t. NBW Nationaal n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. RO-beleid Nationaal n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. Reconstructie Nationaal n.v.t n.v.t. n.v.t. n.v.t. Natuur rijkswateren EHS-beleid Recreatie en visserij Nationaal Internationaal Nationaal Internationaal Nationaal Internationaal n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. Geconcludeerd kan worden dat voor het overgrote deel van de stoffen geen significante effecten te verwachten zijn. De uitzonderingen zijn: Tributyltin en gebromeerde difenylethers (hiervoor wordt een positieve ontwikkeling verwacht) en HCBD en HCB (hiervoor wordt een negatieve ontwikkeling verwacht). HCBD (Hexachloorbutadieen) komt via allerlei diffuse processen in het water terecht. Overigens wordt de stof niet meer in Europa geproduceerd. HCB (Hexachloorbenzeen) komt in het oppervlaktewater via industriële lozingen, RWZI s en nalevering van de waterbodem. Voor de stofspecifieke effecten van het huidige beleid is gebruik gemaakt van de factsheets, die door het RIZA zijn opgesteld Waterbodems Het is onzeker of de (met name diffuse) bronnen van verontreiniging van water en waterbodem voor 2015 gesaneerd zijn. Indien dit niet zo is zal ook de Pagina 100 van 158

104 nieuw gevormde waterbodem verontreinigd zijn. Het beleid is erop gericht de ernstig verontreinigde waterbodems (klasse 4) op termijn te saneren, waarbij de prioriteit wordt bepaald op basis van ernst en urgentie. Dit zal vanwege beperkte budgetten naar verwachting niet voor 2015 zijn gebeurd. Met een verdubbeling van het budget wordt gestreefd naar realisatie in 25 jaar [Tien jaren scenario waterbodems]. Hiermee zijn waterbodems een mogelijk risico voor het niet behalen van een goede chemische toestand. Recent onderzoek [Mondelinge mededeling M. Tonkes] toont aan dat er ook bij lagere concentraties (klasse 2) negatieve effecten kunnen zijn op het ecosysteem. Dit maakt dat ook na sanering de waterbodems een mogelijk risico vormen voor het verbeteren van een ecologische kwaliteit. Naar verwachting zijn de reeds geplande maatregelen niet voldoende om in eutrofiëringsgevoelige wateren de risico s voor het verbeteren van de ecologische op te heffen. Op basis van rapportages van tien-jarenscenario s is recent onderzocht welke locaties niet voldoen aan de normen (CSO, 2004), inclusief een doorvertaling naar de situatie in Figuur 5-2 geeft een overzicht van de locaties waarvan verwacht wordt dat die in 2015 een risico zullen vormen voor het behalen van de voor de Kaderrichtlijn Water gewenste toestand. Pagina 101 van 158

105 Figuur 5-2 locaties waarvan verwacht wordt dat die in 2015 wel of geen risico zullen vormen voor het behalen van de voor de Kaderrichtlijn Water gewenste toestand (waterbodems). 5.4 Risicoanalyse oppervlaktewaterlichamen De resultaten van de risicoanalyse voor de Chemische Toestand staan in tabel 5.5 en voor de Ecologische Toestand in tabel 5.6. In tabel 5.7 worden de resultaten van de risicoanalyse voor de top 12 van stoffen 20 weergegeven. Gedetailleerdere informatie is te vinden in bijlage 7.3. Uit de tabellen blijkt dat het eindoordeel overal at risk is; de huidige inschatting is dat alle onderliggende waterlichamen de doelstellingen voor 2015 niet gaan halen. 20 Zie toelichting in Pagina 102 van 158

106 Als gevolg van de systematiek ( one out, all out ) worden lokale hot en green spots (slechte dan wel goede uitschieters) weggemiddeld. Daarom is tevens onderzocht welk onderdeel het at risk zijn veroorzaakt. In paragraaf 5.6 wordt aangegeven hoe iets aan die situatie kan worden gedaan. Onderdeel Chemie Het totaalbeeld van Rijn-Midden is dat enkele Prioritaire stoffen, Rijnrelevante stoffen en Zwarte lijst stoffen niet aan de normen zullen voldoen. De meerderheid voldoet echter wel (nu en in 2015) aan de gestelde normen; Een aantal stoffen is in het IJsselmeergebied niet gemeten (PCB s, Alfaendosulfan, Benzo(k)fluorantheen en Aldrin). In de bovenstroomse gebieden wel en de concentraties zijn overal dusdanig hoog dat de norm meerdere malen worden overschreden. Op basis hiervan en het feit dat het omliggend gebied naar het IJsselmeergebied afwatert en er op korte termijn geen doelmatige maatregelen zijn, is ingeschat dat deze stoffen ook hier leiden tot het at risk zijn van de waterlichamen voor 2015; Een aantal stoffen is niet gemeten, maar naar verwachting nu en in 2015 wel een probleem, te weten DEHP en Tributyltin. DEHP is een ftalaat (weekmaker) en wordt veelvuldig in de grote rivieren aangetroffen. Van de bronnen van deze stof zijn alleen gegevens voorhanden van (aanzienlijke) concentraties in het influent van rwzi s. Helaas zijn er geen gegevens voorhanden van effluentconcentraties. Tributyltin wordt vooral toegepast in aangroeiwerende verf. Vanaf 2008 is gebruik van dit middel verboden. Vanwege de huidige hoge mate van normoverschrijding en de relatief korte tijd tussen het verbod in 2008 en de te halen milieudoelstellingen in 2015 wordt verwacht dat deze stof dan nog de norm zal overschrijden. De gewasbeschermingsmiddelen Diuron en Chloorfenvinfos leveren momenteel nog problemen op, maar de verwachting is dat de problemen in 2015 volledig zullen zijn opgelost. Chloorvenfinvos is een gewasbeschermingsmiddel en wordt na 2003 niet meer toegelaten in de EU. Diuron is eveneens een gewasbeschermingsmiddel, waarvan wordt verwacht dat het bestaande Nederlandse beleid afdoende is om in 2015 geen probleem meer te vormen; Voor de overige chemische stoffen worden geen grote veranderingen verwacht in de periode tot In tabel 5.5 zijn de geconstateerde normoverschrijdingen van de huidige probleemstoffen in Rijn-Midden en de risico-inschatting 2015 voor stoffen gecategoriseerd, die worden gerekend tot de chemische toestand. Dat is gedaan door de gegevens van de huidige toestand te spiegelen aan de in 2015 verwachte situatie, zoals die in de stofspecifieke factsheets van het RIZA zijn beschreven. De volgende categorieën zijn daarvoor gebruikt: 1. Probleemstof: de stof overschrijdt in meerdere deelgebieden de norm, de verwachting is dat dat in 2015 onveranderd blijft; 2. Mogelijke probleemstof: de stof is slechts in een enkel deelstroomgebied in Rijn-Midden normoverschrijdend, omdat er sprake is van incidenteel hoge concentraties; 3. Geen probleemstof: de stof overschrijdt de normen niet; 4. Niet te toetsen stof: of de norm of de regionale (meet)gegevens ontbreken. Stoffen uit deze categorie kunnen zich mogelijk nog openbaren Pagina 103 van 158

107 als probleemstoffen. Aanvullend onderzoek naar het voorkomen is hier gewenst. Uit de indeling blijkt dat de probleemstoffen in 2015 die in Rijn-Midden het halen van een goede chemische toestand in de weg staan de volgende stoffen zijn: Gewasbeschermingsmiddelen (Chloorpyrifos, Endosulfan, Isoproturon, som Drins, Aldrin, Endrin en Dichloorvos); PAK (Benzo(k)flurantheen); Zware metalen (Koper en Zink); PCB s; Overige stoffen (DEHP en HCB). Overigens dient bedacht te worden, dat voor de Goede Chemische Toestand geen regionale beleidsruimte bestaat. Alle waterlichamen in Europa dienen aan de gestelde normen te voldoen. Tabel 5-5 Indeling van stoffen die ressorteren onder de chemische toestand naar verwachte aard van voorkomen in 2015 Prioritaire stoffen Zwartelijst stoffen Rijn-relevante stoffen Probleemstof Meerdere overschrijdingen in Rijn-Midden chloorpyrifos, endosulfan, benzo(k)flurantheen, DEHP, isoproturon som Drins, Aldrin, Endrin koper, dichloorvos, PCB s mogelijke probleemstof enkele overschrijdingen in Rijn-Midden HCB Zink geen probleemstof geen normoverschrijding in Rijn-Midden stof niet te toetsen (stoffen uit deze categorie kunnen zich mogelijk nog openbaren als probleemstof) geen norm of meetgegevens Alachloor, anthraceen, Gebromeerde difenylethers, atrazine, benzeen, c10-13 chlooralkanen, benzo(a)pyreen, dichloormethaan, HCBD, cadmium, nonylfenolen, octylfenolen, chloorfenvinfos, tributyltinverbindingen, 1,2dichloorethaan, trichloorbenzenen diuron, fluorantheen, som HCH, isoproturon, lood, kwik, lindaan, naftaleen, nikkel, pentachloorbenzeen, pentachloorfenol, simazine, trichloormethaan, trifluarine Dieldrin Arseen, chroom, dimethoaat, dicloorprop, MCPP, MCPA, Bentazon Isodrin, CCl4, TRI, PER, DDT ammonium, 4-chlooranilin, chloortoluron, dibutyltin Pagina 104 van 158

108 Onderdeel Hydromorfologie en menselijk gebruik Doorgaans is de verstoring van de hydromorfologie dermate groot ten opzichte van de natuurlijke referentie, dat deze resulteert in een slechte score. De volgende ingrepen bepalen in heel Rijn-Midden voor een belangrijk deel de hydromorfologische toestand: o Intensief onderhoud; o Peilbeheer; o Dijken; o Normalisatie en kanalisatie; o Stuwen en versnelde afvoer; o Slibopwoeling door scheepvaart. De belangrijkste veroorzakers van de problemen door gebruikers in Rijn- Midden zijn: o Onderhouds- en saneringsbaggeren; o Recreatie- en beroepsscheepvaart. Specifiek voor het IJsselmeer/Markermeer en de Randmeren kan deze lijst aangevuld worden met: o Beroepsvisserij in de Randmeren; o Zandwinning. Verdiepingen en/of zandvangen in combinatie met zandwinning en beroepsvaart leidt met name in de randmeren tot een negatief effect voor de ecologie: ondiepe gedeelten met waterplanten worden verdiept, diepere delen die als slibvang dienen worden verondiept door het storten van slib; De aanleg van natuurontwikkelingsprojecten gebeurt meestal tot boven of aan de waterlijn: dit segment van de gradiënt water-land was ook al aanwezig: drassig gebied (gebied dat onderloopt) is minder aanwezig; Dijken, kunstmatige afvoerverdeling met als gevolg onnatuurlijk peil en - behalve voor het Zwartemeer- aantasting natuurlijke inundatiezones scoren in heel Rijn-Midden slecht. Zij hebben een significant negatief effect op de biologie. Door de verwachte klimaatsverandering zal dit effect niet snel veranderen: o De dijken zullen aanwezig blijven: compensatie door aanleg vooroevers en relaties met achterliggend gebied zijn kostbaar; o In het IJsselmeergebied zal het huidig waterpeil op zijn vroegst in 2013 (extra spuigelegenheid in de Afsluitdijk gereed) aangepast kunnen worden. Het is nog maar de vraag of er dan voldoende gebieden zullen inunderen om een positief effect voor vis en macrofyten te verkrijgen: om te voorkomen dat huidige maatregelen geen of weinig effect hebben bij een onveranderd peilbeheer, worden nieuwe projecten niet te droog aangelegd. Vanuit de stroomgebiedgedachte en andere EU richtlijnen (Vogelen Habitatrichtlijn) geredeneerd is er juist veel belang bij ondiep open water en de eerste overgang naar dras. In de Randmeren zal de beroepsvaart toenemen (vaarweg wordt hoofdvaarweg). Dit heeft gevolgen voor ecologie: meer onderhoudsbaggeren en meer verdiepingen; Met name in en rond de Randmeren zal een toename van de belasting met stoffen veroorzaakt worden door de toename van de bevolkingsgroei en recreatiedruk. Onderdeel Ecologie Doorgaans is de verstoorde, dan wel ongunstige hydromorfologie de hoofdoorzaak van de matige tot slechte ecologische kwaliteit. Pagina 105 van 158

109 Verder vormen fosfaat en stikstof de belangrijkste knelpunten. Dit leidt tot eutrofiering en een hoge sabrobiegraad 21 ; Als gevolg van een aantal hydromorfologische ingrepen is er veelal een geringe habitat- en substraatvariatie. Dit is een ongunstige ecologische situatie; Naast versneld afvoeren van water kan ook een geringe stroming in beeksystemen een ongunstige ecologische toestand opleveren; Tot en met 2015 is de verwachting dat het met de vissen (abundantie en aantallen) in het IJsselmeer en Markermeer beter zal gaan, aangezien de visserijdruk zal afnemen. In de Randmeren is dit effect niet te verwachten: hier zal geen reductie van beroepsvisserij optreden; In het Markermeer blijft slib (doorzicht, afdekking macrofauna) een belangrijke belemmering voor de ecologie; De sterk veranderde wateren in het IJsselmeergebied zijn door het ontbreken van de juiste doelstellingen MEP/GEP- naast de KRW-maatlat voor natuurlijke wateren gelegd. Weliswaar wordt de lat iets lager gelegd (grens GET/MET), maar er is geen rekening gehouden met het effect van hydromorfologische ingrepen. Vooral door het grotendeels ontbreken van inundatiezones, peilvariaties en geleidelijke overgangszones en aanwezigheid van harde dijken krijgen met name vis en macrofyten een slechte beoordeling. Deze ingrepen zijn zo bepalend dat de sterk veranderde wateren ook met mitigerende maatregelen zullen afwijken van de natuurlijke referentie. In tabel 5.8 is daarom ook het expert-oordeel opgenomen. Hierbij is wel rekening gehouden met het overblijvend effect van de hydromorfologische ingrepen dat uiteindelijk ook in het MEP zal worden verwerkt, waardoor een ander (positiever) beeld ontstaat. In het deelgebied Veluwe is het vooral stikstof en in mindere mate fosfaat dat beperkend is. In de Gelderse Vallei is dat omgekeerd: vooral fosfaat en in mindere mate stikstof. In de IJsselmeerpolders is vooral fosfaat beperkend, gevolgd door sulfaat en chloride. In de Randmeren is vooral fosfaat beperkend, in het IJsselmeer/Markermeer is dat stikstof. Een en ander wordt gesommeerd weergegeven in figuur 5.3, het aandeel van het onderdeel chemische stoffen in de Ecologische toestand. 21 Sabrobiegraad : de hoeveelheid afbreekbaar organisch materiaal. Een hoge sabrobiegraad duidt vaak op verontreiniging met organisch materiaal en kan de oorzaak zijn van zuurstofgebrek in het water. Pagina 106 van 158

110 Karakterisering deelstroomgebied Rijn-Midden Figuur 5-3 Risicoanalyse van stoffen die GET bepalen. In tabel 5.6 zijn de geconstateerde normoverschrijdingen van de huidige probleemstoffen in Rijn-Midden en de risico-inschatting 2015 voor stoffen gecategoriseerd, die worden gerekend tot de ecologische toestand. Dat is op dezelfde wijze gedaan als voor de chemische toestand. Pagina 107 van 158

111 Uit de indeling blijkt dat de probleemstoffen die in 2015 in Rijn-Midden de ecologische toestand bepalen zijn: Nutriënten (Fosfaat en Stikstof); Stoffen die te maken hebben met de aanvoer van kwel vanuit de oude zeebodem (Sulfaat en Chloride); Parameters die het gevolg zijn van menselijk handelen en ecologische processen (Zuurstof en Doorzicht). In tegenstelling tot de Goede Chemische Toestand bestaat voor het bepalen van de gewenste ecologische toestand en daarmee de normering en toetsing van deze stoffen wel regionale beleidsruimte. Tabel 5-6 Indeling van stoffen die ressorteren onder de ecologische toestand naar verwachte aard van voorkomen in 2015 Probleemstof meerdere overschrijdingen in Rijn-Midden Systeemeigen stoffen stikstof, fosfaat, sulfaat, zuurstof mogelijke probleemstof enkele overschrijdingen in Rijn-Midden Chloride, doorzicht geen probleemstof geen normoverschrijding in Rijn-Midden chlorophyl a, temperatuur, ph stof niet te toetsen (stoffen uit deze categorie kunnen zich mogelijk nog openbaren als probleemstof) geen norm of meetgegevens CZV Overige verontreinigingen Schelde-arrest Carbendazim, Pirimicarb, benzo(g,h,i)peryleen, Indeno(1,2,3,c,d)pyree n), Pirimicarb, Terbutylazin Mevinfos, Monolinuron Benzo(b)fuorantheen, Metribuzin, Aldicarb, Metolachloor, Prochloraz, Methiocarb, NH3, Pyreen, Fluoreen, Acenafteen, Dibenz(a,h)anthraceen, Fenantreen Resterende 51 stoffen Top 12 stoffen In tabel 5.7 is voor de verwachte situatie in 2015 de top 12 stoffen voor de regio Rijn-Midden weergegeven. Daaruit zijn dezelfde conclusies te trekken als eerder gedaan is bij tabel 5.5 en 5.6. Pagina 108 van 158

112 Tabel 5-7 Resultaten risicoanalyse 2015 van top 12 stoffen in Rijn-Midden Deelstroomgebied Veluwe Gelderse Vallei IJsselmeerpolders Randmeren IJsselmeer/Markermeer Fosfaat Stikstof Zink Koper Nikkel som 7 PCB s Fluorantheen Benzo(k)fluorantheen Benzo(a)pyreen Carbendazim MCPA Pirimicarb not at risk at risk Effecten op hot spots en green spots De gevolgen voor de in paragraaf beschreven hot spots en green spots veranderen in 2015 niet wezenlijk ten opzichte van de huidige situatie. Afwenteling en stroomgebiedsproblemen Onder afwentelen wordt verstaan het aan anderen overdragen van problemen in het waterbeheer, zoals verontreinigingen en/of daarmee gepaard gaande kosten. Benedenstrooms gelegen waterlichamen kunnen kwetsbaar(der) zijn. Daarmee kunnen vanuit de benedenstroomse wateren eisen gesteld worden aan de waterkwaliteit van bovenstrooms gelegen waterlichamen. Dat komt het sterkst tot uitdrukking bij het onderscheid tussen bovenstroomse stromende en benedenstroomse stagnante waterlichamen. De problematiek daarbij in de regio Rijn-Midden speelt, is vooral voor nutriënten van belang. Het overgrote deel van de nutriënten in de waterlichamen van het IJsselmeergebied komt van bovenstroomse wateren. In de bovenstroomse, stromende wateren hoeven bepaalde concentraties nutriënten geen problemen op te leveren voor het behalen van ecologische doelstellingen. Dezelfde concentraties kunnen in de stagnante meren wel een probleem zijn, door het voorkomen van algenbloei en troebel water. Bij het bepalen van de normen voor de fysisch-chemische Pagina 109 van 158

113 parameters en het opstellen van de ecologische doelen moet met deze verschillen in stromende en stagnante, kwetsbare waterlichamen rekening worden gehouden. Vooropgesteld zij dat als bovenstrooms gelegen waterlichamen zelf aan alle normen voldoen, de grootste mate van afwenteling in de regio Rijn-Midden voorbij is. Dat wil dus zeggen dat een bovenstrooms huis op orde nodig is om ter plaatse aan de normen te voldoen, maar ook om de afwenteling naar benedenstroomse waterlichamen te reduceren. De reden daarvan is dat het IJsselmeergebied nagenoeg geen puntbronnen van significante betekenis heeft. Waterbalans en bronnen Rijn-Midden In figuur 5.4 is op niveau van deelstroomgebiedniveau weergegeven wat de jaarlijkse aan- en afvoer van water is. Combinatie van deze gegevens met de resultaten van de risicoanalyse bieden zicht op de gewenste reductie-opgave per stof. Voor de Gewenste Ecologische Toestand is dat uitermate relevant, aangezien daar een regionale beleidsruimte aanwezig is. Zodra enig zicht is op de ecologische doelen, kan een dergelijke berekening worden uitgevoerd. Een dergelijke berekening is voor het behalen van de Goede Chemische Toestand is eveneens zinvol, ondanks dat dat onderdeel geen beleidsruimte kent (alle waterlichamen dienen aan de normen te voldoen). Bij de te bepalen reductie-opgaven zal er voldaan moet worden aan twee doelstellingen: 1. Het gebied zelf moet aan de norm voldoen (doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water); 2. Afwenteling van problemen naar benedenstroomse gebieden moet worden voorkomen (stroomgebiedbenadering). De belangrijkste bronnen in Rijn-Midden zijn: De bronnen van (probleem)stoffen in de Gelderse Vallei, Veluwe en IJsselmeerpolders bevinden zich in dit gebied, er is (nagenoeg) geen bovenstroomse beïnvloeding. De Randmeren zijn de verzamelbekkens die gevoed worden door de regio. In deze gebieden worden de problemen dus regionaal veroorzaakt. Op de Randmeren lozen vijf relevante puntbronnen: drie rwzi s en twee industriële lozingen. Alleen deze bronnen kan Rijkswaterstaat vergunnen. Het overgrote deel van de belasting is echter afkomstig van gemalen, beken en de rivier de Eem. Er bestaan geen instrumenten waarmee de kwaliteit van die bronnen kan worden gereguleerd. Naast de belasting door puntbronnen wordt een relatief groot aandeel in de totale regio Rijn-Midden ingenomen door diffuse bronnen. De belangrijkste daarvan zijn landbouw, atmosferische depositie en verkeer over land en water. Via de IJssel en Vecht komt water van bovenstroomse gebieden binnen. Dit stroomt direct door naar het IJsselmeer/Markermeer. Deze wateren hebben een groter en (inter)nationaler achterland. Op het IJsselmeer/Markermeer zelf loost geen enkele puntbron van betekenis. Pagina 110 van 158

114 Waterstromen in e6 m3/jaar in Rijn-midden Waddenzee 723 Markermeer Noord-Holland IJsselmeer NoordOostPolder Linde (Rijn-oost) ZO Flevoland Hoog 50 Noordelijke Randmere Zwarte meer Zwarte Water 4 ZO Flevoland Laag IJssel Zuidelijke Randmeren 88 Oostelijke Randmeren Drontermeer Polder Hattem IJssel 17 5 Veluwemeer Apeldoorns Kanaal IJssel Arkemheen Arkervaart 21 Wolderwijd-Nuldernauw Noordelijke Ijsselvallei IJssel Brede beek 99 Eemland Eem Praamgracht 48 Zuidelijke Ijsselvallei IJssel Heiligerbergerbeek Valleikanaal Barneveldse Beek 95 Mooster & Modderbeek 21 Lunterse beek 53 Binnenveld (incl. Zijdewetering) Zuid-Veluwse beken Nederrijn Figuur 5-4 Uitwisseling van water tussen de deelgebieden in Rijn-Midden, aanvoer van en afvoer naar buiten Rijn-Midden (miljoen m3/jaar) Oordeel per waterlichaam De beoordelingen zijn per waterlichaam uitgevoerd (bijlage 7.3). Daarbij is het ecologische oordeel gedifferentieerd naar de verschillende waterlichamen. Voor de chemische kwaliteit heeft deze differentiatie niet altijd plaatsgevonden, maar is het oordeel gelijk gesteld in de te rapporteren RWS-r eenheid (aangeduid als deelstroomgebied). 5.5 Risicoanalyse grondwaterlichamen De methodiek om te bepalen of in 2015 aan de goede toestand voor grondwater wordt voldaan, is beschreven in bijlage Resultaten risicoanalyse grondwaterkwantiteit Categorie 1 Gebiedsdekkend Pagina 111 van 158

115 Voldoen aan evenwicht Uit de waterbalansen als weergegeven in bijlage 4 blijkt dat de gebiedsdekkende grondwaterlichamen een duidelijk neerslagoverschot hebben. Er is derhalve geen sprake van uitputting. De grondwaterlichamen zijn op grond van dit criterium not at risk. Bereiken milieudoelstellingen Door de onduidelijkheid omtrent de doelstellingen voor oppervlaktewaterlichamen en de bijdrage vanuit het grondwater. Is een risicobeoordeling thans niet mogelijk. Relatie terrestrische natuur Het beleid is erop gericht om de verdroging van natte natuur met prioriteit aan te pakken in de VHR-gebieden. Of dit beleid in 2015 tot voldoende resultaat zal leiden is nog onduidelijk. Daarom worden de gebieden Veluwe, Groot Zandbrink, Bennekoopse Meent en Leusveld- Voorstonden Empesche/Tonensche Heide als mogelijk at risk beoordeeld. Categorie 2 menselijke consumptie Voldoen aan evenwicht Uit de beschrijving van de huidige situatie is gebleken dat de grondwateronttrekking op de lange termijn in evenwicht is met de grondwateraanvulling. Dit zal ook in 2015 het geval zijn. De volgende grondwaterlichamen zijn beoordeeld als mogelijk at risk vanuit kwantitatief oogpunt: Amersfoortse weg (mogelijk at risk, sprengen) Schalterberg (mogelijk at risk, sprengen Baarn (mogelijk at risk, oppervlaktewater) Amersfoortse berg (mogelijk at risk, oppervlaktewater) Soest (mogelijk at risk, oppervlaktewater) Soestduinen (mogelijk at risk, oppervlaktewater) Veenendaal ((mogelijk at risk, oppervlaktewater) Bereiken milieudoelstellingen De winningen Baarn, Amersfoortseweg, Soest, Soestduinen en Veenendaal hebben een lichte relatie met het oppervlaktewater. Het is niet uit te sluiten dat er enige invloed is op het behalen van de doelen voor de bovenliggende oppervlaktewaterlichamen. Deze grondwaterlichamen worden als mogelijk at risk aangemerkt. Voor de grondwaterwinningen in Flevoland is geen dynamische relatie tussen grondwater en oppervlaktewater(kwaliteit) aanwezig. Relatie terrestrische natuur Voor grondwaterlichamen van deze karakterisatie gaat het om diepe winningen in de Gelderse Vallei, op het Veluwe massief en in de IJsselmeerpolders. In de Gelderse Vallei en de IJsselmeerpolders maakt de aanwezigheid van scheidende lagen en de aanwezigheid van een kleidek de directe afhankelijkheid tussen grondwaterlichaam en terrestrische natuur erg klein ( niet at risk ). Pagina 112 van 158

116 Veluwe Op het Veluwe Massief is er een grote hoeveelheid water (Randmeerkust) en zijn er de kleischotten systemen 22 (Zuid en Oost-Veluwe), die de directe afhankelijkheid tussen grondwaterlichaam en terrestrische natuur klein maken ( niet at risk ). Gelderse Vallei Voor de winningen in Utrecht wordt eveneens alleen naar de relatie met de VHR-gebieden gekeken die als verdroogd zijn aangemerkt. Indien het duidelijk is dat er directe beïnvloeding van de winningen op de grondwaterstanden in deze gebieden is worden deze winningen als at risk beschouwd. De grondwaterlichamen Amersfoortse weg en Schalterberg hebben negatieven invloed op sprengbeken en terrestrische natuur en dienen als at risk te worden aangegeven Resultaten risicoanalyse grondwaterkwaliteit Categorie Gebiedsdekkend Intrusies Het grensvlak tussen zoet en brak of zout grondwater ligt op wisselende diepte in de gebieden met een klei- of veendek. In Flevoland is nabij de Veluwe en het Gooi zoet grondwater aanwezig in de Pleistocene aquifer tot grote diepte. Dit is ook het geval in een grootdeel van Zuidelijk Flevoland waar in de bodem een dik pakket met glaciale kleilagen aanwezig is. In overig Flevoland ligt het brakke grondwater hoog en plaatselijk is zelfs nauwelijks zoet grondwater aanwezig in het zandige grondwaterlichaam. In het centrum van de Gelderse Vallei is een langgerekte zone aanwezig waar het brakke grondwater tot in de Pleistocene lagen is doorgedrongen als gevolg van de bijzondere hydrologische situatie dat de grondwaterstromingen van de Veluwe en van de Utrechtse Heuvelrug elkaar ontmoeten. De winning van grondwater is in die zone precair. Recente of actuele ingrepen in de situatie van het grondwater hebben verder nauwelijks invloed op de intrusie van zout grondwater in het stroomgebied. Bij puttenvelden voor de openbare watervoorziening zal soms aandacht moet worden gegeven aan een mogelijke aantrekking van grondwater met hogere zoutgehalten. Dit grondwater is echter van nature al aanwezig in de bodem. Dit aspect leidt tot een not at risk beoordeling van de gebiedsdekkende grondwaterlichamen. Normen communautaire wetgeving In figuur 5-5 zijn de nitraatconcentraties in het bovenste grondwater weergegeven. In art e lid KRW is aangegeven dat bij het ontbreken van normen uitgegaan moet worden van 75% van de communautaire wetgeving vastgestelde kwaliteitsnormen voor 22 Kleischotten zijn verticale slecht doorlatende lagen in de ondergrond, ontstaan door opstuwing Pagina 113 van 158

117 grondwater. De communautaire norm voor nitraat bedraagt 50 mg/l. Voor de at risk bepaling is daarom uitgegaan van een gehalte van 37,5 mg/l (zijnde 75% van 50 mg/l). Bij de risicoanalyse is ook 75% van de grenswaarde van belang. KRW, Artikel 17 stelt dat het beginpunt van een ombuigende trend in de kwaliteit moet liggen bij een concentratie van maximaal 75% van de grenswaarde. Hieruit volgt dat de KRW een concentratie van nitraat van 37,5 mg/l beschouwt als een minimale waarde waarbij het grondwater "at risk" is. Gezien de historische, huidige en in de nabije toekomst te verwachten belasting lijkt het uitgesloten dat de concentratie nitraat in het bovenste grondwater voor 2015 beneden de kritieke waarde van 37,5 mg/l zal dalen. De gebiedsdekkende grondwaterlichamen zijn om deze reden at risk. (zie bijlage 4). Figuur 5-5 Nitraatconcentraties in het bovenste grondwater voor een gemiddeld weerjaar Milieudoelen aquatische natuur en schade aan terrestrische milieus Het stikstofgehalte van het grondwater dat afstroomt naar het oppervlaktewater in het grondwaterlichaam Klei/veen Rijn-Midden ligt boven de MTR-waarde van stikstof in het oppervlaktewater. Gezien de belasting van historische en huidige belasting van meststoffen alsmede door bodemkundige Pagina 114 van 158

118 processen wordt niet verwacht voor 2015 het stikstofgehalte in het grondwater beneden de MTR norm zal komen voor oppervlaktewater. Dit betekent echter niet automatisch dat de genoemde norm in het oppervlaktewater overschreden wordt. Het drainerende grondwater wordt immers gemengd met oppervlaktewater, dat laagbelast kan zijn als gevolg van het doorspoelen van watergangen en aanvoer van relatief schone kwel. Vanwege deze onzekerheid wordt het grondwater als mogelijk at risk". Nader onderzoek is noodzakelijk. Categorie menselijke consumptie Intrusies Er zijn geen grondwaterlichamen waar nu sprake is van zout- of andere intrusies en het is de verwachting dat dit in de toekomst niet zal veranderen. Nitraat en pesticiden Grondwaterlichamen zijn traag reagerende systemen. Is eenmaal een verontreiniging tot op diepte in het grondwaterlichaam doorgedrongen dan vraagt het tijd om deze verontreinigen ter verwijderen. In sommige situaties is sprake van een onomkeerbaar proces. Bij nitraat is sprake van een lange periode van belasting over een groot oppervlak van Nederland. Ook al stopt de belasting van het grondwater met nitraat, vanuit de bodem zal nog over een lange periode nalevering plaatsvinden. Uit de beschrijving van de huidige situatie is gebleken dat een aantal grondwaterlichamen niet voldoet aan de huidige goede chemische toestand voor nitraat en/of voor pesticiden. De winning Hoenderloo voldoet niet aan de grenswaarde voor pesticiden. Uit een ruimtelijke analyse van het nitraatgehalte uit het ondiepe grondwater in 2003 blijkt dat in deelstroomgebied Rijn-Midden bij de industriële winning Struik Foods in regio Veluwe de norm wordt overschreden. De volgende winningen onttrekken nitraathoudend grondwater (maar minder dan 50 mg/l) en zijn kwetsbaar voor verontreiniging. Acht winningen worden aangeduid als mogelijk at risk. Daarnaast blijkt op basis van de ruwwaterkwaliteitsgegevens dat vier winningen kwetsbaar zijn voor verontreiniging van bestrijdingsmiddelen. In bijlage 5 worden deze met name genoemd. Aanwezigheid van puntverontreinigingen 14 grondwaterlichamen zijn als "at risk" aangemerkt omdat zij het risico lopen dat de kwaliteit van het grondwater negatief beïnvloed wordt door de aanwezigheid van puntverontreinigingen. In bijlage 5 worden deze met name genoemd. Totaalbeeld grondwater In bijlage 7.4 is een tabel op genomen met het totaaloverzicht, zoals ook weergegeven in figuur 5-6. Pagina 115 van 158

119 Figuur 5-6 Grondwaterlichamen met risico niet bereiken goede toestand in 2015 Van alle grondwaterlichamen (voor menselijke consumptie) zijn er thans twaalf beoordeeld als not at risk. De overige zijn dus beoordeeld als (al dan niet mogelijk) at risk. 5.6 Mogelijkheden voor aanpak van problemen in Rijn-Midden (niet verplicht) In de notitie van het Kabinet Pragmatische Implementatie Europese Kaderrichtlijn Water in Nederland wordt een aantal haalbare en moeilijk haalbare onderwerpen benoemd. Voor Rijn-Midden herkenbare onderwerpen zijn: Moeilijk haalbaar: prioritaire stoffen, eutrofiërende stoffen, zware metalen en PCB s; Haalbaar met extra inspanning: gewasbeschermingsmiddelen, ecologische doelen, fysieke inrichting (hydromorfologie), grondwaterkwaliteit, waterbodems en drinkwatervoorziening. Pagina 116 van 158

120 Bij de beoordeling van de conditie van waterlichamen wordt uitgegaan van de Goede Chemische en de Goede Ecologische Toestand. Voor het bereiken van de Goede Chemische Toestand is een emissiebeleid noodzakelijk. De Ecologische Toestand daarentegen is een resultante van een emissiebeleid en maatregelen die ingrijpen op waterbodems, hydromorfologie, gebruik en grondwater. Er zijn (nagenoeg) geen instrumenten die rechtstreeks ingrijpen op de ecologische toestand. Alleen herstel- en inrichtingsmaatregelen kunnen van directe invloed zijn op de ecologische toestand. In onderstaande tekst wordt een eerste aanzet gegeven aan wie de verschillende onderdelen geadresseerd kunnen worden. Aanpak van probleemstoffen De geconstateerde normoverschrijdingen en risico-inschattingen voor 2015 kunnen worden ingedeeld in mate van ernst. In zijn de volgende twee categorieën onderscheiden: 1. Probleemstof waar emissiebeleid nut heeft: de stof is normoverschrijdend in meerdere deelstroomgebieden in Rijn-Midden. Emissiebeperkende maatregelen kunnen nut hebben; 2. Probleemstof waar emissiebeleid geen nut heeft: de stof is normoverschrijdend in meerdere deelstroomgebieden in Rijn-Midden, maar de productie en het gebruik van de stof is reeds in Nederland verboden. Bij de categorisering heeft een aantal overwegingen een rol gespeeld. Voor gewasbeschermingsmiddelen kan een emissiebeleid zinvol zijn, hetzij op nationale, hetzij op Europese schaal. Verder geldt voor de gewasbeschermingsmiddelen dat het al dan niet toepassen in het groeiseizoen voor de ecologische waterkwaliteit een belangrijk verschil kan uitmaken. Voor de chemische toestand (doorgaans een jaargemiddelde) zal er niet veel veranderen. Zware metalen zijn afkomstig van onder andere bouwmetalen en worden via rwzi s op het oppervlaktewater geloosd. Ook de nutriënten zijn deels afkomstig van de rwzi s. Het in Tabel 5-8 gepresenteerde beeld wijkt niet significant af van andere delen van Nederland. (1) = zware metalen (2) = PAK s (3) = Gewasbeschermingsmiddelen (4) = Overige stoffen Tabel 5-8 Overzicht probleemstoffen Rijn-Midden, situatie 2015 GCT of GET Stofgroep Emissiebeleid zinvol Emissiebeleid niet zinvol Chemie Prioritaire stoffen Chloorpyrifos (3) Isoproturon (3) HCB (4) Endosulfan (3) Benzo(k)flurantheen (2) DEHP (4) Chemie Zwarte lijst stoffen som Drins (3) Aldrin (3) Endrin (3) Chemie Rijn-relevante stoffen Koper (1) Zink (1) PCB s (4) Dichloorvos (3) Pagina 117 van 158

121 Ecologie Systeemeigen stoffen Stikstof (4) Fosfaat (4) Ecologie Overige verontreinigingen Geen Ecologie Schelde-arrest Geen Geen Sulfaat (4) Zuurstof (4) Chloride (4) Doorzicht (4) Geen Op basis van deze rangschikking is van de probleemstoffen waarvoor een emissiebeleid zinvol lijkt een indeling gemaakt van de belangrijkste bronnen en oorzaken (Tabel 5-9). In het vervolg kan, op basis van een gedetailleerde waterbalans (figuur 5.4), per deelgebied een reductie-opgave worden opgesteld om aan de normen te voldoen. Tabel 5-9 Bronnen en oorzaken van de probleemstoffen, landelijke situatie, waarvoor een emissiebeleid zinvol lijkt Bron RWZI s: via achterliggende bronnen in het rioolstelsel Verkeer & Vervoer RWZI s Landbouw Industrie Isoproturon X HCB X Chloorpyrifos X X Koper X X X Zink X X X Fosfaat X X Stikstof X X De beleidsterreinen van waaruit een dergelijk emissiebeleid geïnitieerd zou kunnen worden zijn het gewasbeschermingbeleid, mestwetgeving, duurzaam bouwen en het huishoudelijke en industrieel emissiebeleid. De ontwikkelingen op andere beleidsterreinen is eveneens van belang. Zo zal over het algemeen meer fosfaat uitspoelen bij het verhogen van grondwaterstanden. Door in de bestrijding van verdroogde natuurgebieden te vernatten met verstand kan deze extra uitspoeling worden beperkt. Aanpak van waterbodemproblematiek Ten behoeve van het waterkwaliteitsbeheer zullen de normen voor waterbodems afgestemd dienen te worden op de eisen van de Kaderrichtlijn Water. In de notitie van het Kabinet Pragmatische Implementatie Europese Kaderrichtlijn Water in Nederland is daarover opgenomen: Deze nieuwe normen vervangen het systeem van klassengrenzen inclusief de huidige eisen van de Wet Bodembescherming. Daarmee zal enerzijds duidelijk worden welke baggerspecie nog in oppervlaktewater kan worden verspreid als ook welke waterbodems gesaneerd moeten worden voor het realiseren van de doelen uit de KRW. Daarbij wordt ook bezien of afdekking met schoner sediment mogelijk is, zodat de historische vervuiling zonder nadelige effecten voor het milieu kan blijven liggen. De inzet van Nederland blijft om alle milieusaneringen van waterbodems vóór 2027 af te ronden. Als gevolg van de KRW zal de saneringsvoorraad veranderen en zullen bepaalde saneringen Pagina 118 van 158

122 versneld worden uitgevoerd. De verwachting is evenwel dat de totale omvang niet zal toenemen. Onderkend wordt dat nalevering van nutriënten uit een opgeladen waterbodem een belangrijke bron kan vormen bij eutrofiering. Wanneer de aanvoer van nutriënten naar de waterbodem tot een aanvaardbaar niveau is teruggebracht, kan baggeren een noodzakelijke maatregel vormen om de doelen ook feitelijk te halen. Aanpak van hydromorfologische problemen De meeste hydromorfologische problemen in Rijn-Midden (intensief onderhoud, peilbeheer, dijken, normalisatie en kanalisatie, stuwen en versnelde afvoer) hebben te maken met de functies van het gebied, gecombineerd met het beheer en onderhoud. Hiervoor zijn de waterbeheerders verantwoordelijk. Aanpak van gebruiksproblemen De waterlichamen in Rijn-Midden kennen een verschillend gebruik, al naar gelang de verschillende functies. De belangrijkste veroorzakers van de problemen in Rijn-Midden zijn: Onderhouds- en saneringsbaggeren, onder andere ten behoeve van Recreatie- en beroepsscheepvaart. Specifiek voor het IJsselmeer/Markermeer en de Randmeren kan deze lijst aangevuld worden met: Beroepsvisserij in de Randmeren; Zandwinning. Van deze onderdelen is alleen het onderhoudsbaggeren een taak die thuishoort bij de waterbeheerders. De hoeveelheid saneringsbagger is afhankelijk van de waterbodemproblematiek (zie boven). De beroepsvisserij is een aangelegenheid voor het ministerie van LNV. De hoeveelheid beroeps- en recreatiescheepvaart en zandwinning wordt vooral bepaald door de maatschappelijke en sociaal-economische ontwikkelingen. Aanpak van grondwaterproblemen In het algemeen zal met name de uitspoeling van nitraat en fosfaat een probleem vormen voor de doelen van de oppervlaktewaterlichamen. Bij het verhogen van de grondwaterstanden zal er minder stikstof en meer fosfaat uitspoelen naar het oppervlaktewater. Dit pleit dus voor een integrale aanpak. Voor enkele waterlichamen kan de beperkte hoeveelheid water dat vanuit het grondwater het waterlichaam voedt een probleem zijn. Het betreft dan de waterlichamen die ontspringen op de Veluwe en voor de ecologische doelen afhankelijk zijn van dit water. Een nadere indeling van grondwaterproblemen kan uitgevoerd worden zodra de gegevens van de landelijke werkgroep Grondwater beschikbaar komen. Normering van stoffen Voor de ecologische toestand vormen fosfaat en stikstof belangrijke knelpunten. In de IJsselmeerpolders en het IJsselmeergebied komen vanwege de recente inpolderingsgeschiedenis hoge concentraties van deze stoffen, evenals zouten, als natuurlijke achtergrondwaarden voor. Regionale aanpassing van de doelen voor deze stoffen, passend bij een oude zeebodem en een dominante kweldruk, lijkt gewenst. Pagina 119 van 158

123 Gelijkschakeling van de normering met de NW4 levert een vermindering van aantal probleemstoffen op (zoals Benzo(k)fluorantheen). Pagina 120 van 158

124 6 Economische analyse Samenvatting De economische analyse heeft ten doel om inzichtelijk te maken of er sprake is van disproportionele kosten (pas mogelijk na het afleiden van maatregelen) en het signaleren van ontwikkelingen die van invloed zijn op het bereiken van de goede ecologische toestand (zoals bevolkingstoename, ruimtegebruik e.d.). Beide onderdelen maken geen verplicht onderdeel uit van de rapportage Voor Rijn-Midden is al wel een eerste verkenning uitgevoerd naar de economische aspecten van waterbeheer en is een economische kenschets gegeven van de regio. Daarmee loopt Rijn-Midden vooruit op de feitelijke verplichting op dit moment. De sectoren landbouw, visserij, delfstoffen, industrie en dienstverlening in Rijn- Midden zijn bij elkaar opgeteld goed voor een jaarlijkse productie van 50 miljard euro en een werkgelegenheid van 450 duizend banen. De milieubelasting tussen deze sectoren verschilt sterk; in termen van het ruimtebeslag en de belasting (waterkwaliteit). Zo bestaat 55 % van Rijn Midden uit landbouwgrond, maar vertegenwoordigt slechts een economische waarde van 3 % op het totaal van Rijn Midden. Het gebied is relatief dun bevolkt, maar kent een sterke bevolkingstoename over de laatste jaren. Dit is van invloed op de ontwikkeling van de menselijke belasting (zie hoofdstuk 4). 6.1 Inleiding De economische analyse valt uiteen in een drietal stappen (zie Figuur 6-1). Figuur 6-1 Drie stappenplan economische analyse Pagina 121 van 158

125 Meer specifiek bevat de economische analyse 2004 de onderdelen: 1. De economische analyse van het watergebruik in de stroomgebieddistricten. Deze analyse geeft inzicht in het belang van water en watergebruik voor de economie. Daartoe vindt een beschrijving plaats van de sociaal-economische activiteiten in het stroomgebied, die een significante belasting vormen voor water. Bij deze beschrijving worden de sociaal-economische activiteiten gekoppeld aan fysische indicatoren over hoeveelheden watergebruik en emissies. Hieruit dienen uiteindelijk kengetallen berekend te worden die vervolgens te gebruiken zijn bij het maken van prognoses van toekomstig gebruik en verontreiniging in de stroomgebieden. 2. Een analyse van de autonome ontwikkelingen t/m 2015 op stroomgebieddistrictsniveau met betrekking tot de belangrijk(st)e toekomstige trends in de sociaal-economische activiteiten, die een significante belasting vormen voor water. Toekomstige ontwikkelingen in de sociaal-economische activiteiten (zoals groei of verplaatsing) kunnen uiteraard van invloed zijn op het gebruik en de toestand van water. Dit zal worden gedaan door middel van trendanalyses. Deze vormen (samen met de te berekenen kengetallen) de basis voor het bepalen van toekomstbeelden ten aanzien van toekomstig gebruik en verontreiniging van water in de stroomgebieden. 3. Beschrijving van de huidige mate van kostenterugwinning en prijsbeleid. Hierbij is relevant wat het huidige niveau van kostenterugwinning voor waterdiensten is en hoe de betaling voor deze waterdiensten plaatsvindt. Tevens is van belang in hoeverre het kostenterugwinning mechanisme voldoet aan het gebruiker/vervuiler betaalt principe. De uitkomsten van stap 1 dienen (mede) als input voor de (economische) analyses die na 2004 moeten worden uitgevoerd. 6.2 Identificatie van drijvende krachten Dit hoofdstuk beschrijft globaal de uitkomsten van stap 1 van de economische analyse. Om de huidige situatie (state) van de waterlichamen in kaart te brengen wordt daarbij in eerste instantie vastgesteld wat de drijvende krachten (driving forces) zijn achter het watergebruik zoals verstedelijking, industrie en landbouw. Vervolgens wordt de koppeling gelegd met de belastingen (pressures) die dit met zich meebrengt voor de waterlichamen (zoals stedelijk afvalwater, emissies uit landbouw en industrie, en wateronttrekking). Aan de hand daarvan kan de huidige toestand (state) en de opgetreden veranderingen (impact) van de waterlichamen in kaart worden gebracht. Dit op zijn beurt is de basis waarop vervolgens de benodigde maatregelen (response) kunnen worden voorgesteld. De gevolgde redeneerlijn laat zich tevens illustreren aan de hand van het DPSIR raamwerk (Driving Forces Pressures State Impact Response), zoals weergegeven in Figuur 6-2. De gedachte achter het model is dat door menselijk handelen de toestand van het water verandert, waardoor milieueffecten optreden. Pagina 122 van 158

126 Figuur 6-2 DPSIR model Dit hoofdstuk (met name 6.3 en 6.4) geeft primair inzicht in de karakteristieken van de sociaal-economische drijvende krachten 23. De vertaalslag naar belasting (pressures) is voor een deel in deze rapportage gepresenteerd (zie hoofdstuk 4). De paragrafen 6.3 en 6.4 zijn te beschouwen als de eerste aanzet tot de economische analyse van het watergebruik. Voor Rijn-Midden zijn de volgende sociaal-economische drijvende krachten geanalyseerd: - demografische karakteristieken; - belangrijkste economische sectoren, die de toestand van water significant beïnvloeden; - bijbehorend ruimtegebruik. Demografische karakteristieken De bevolking is verantwoordelijk voor een belangrijk deel van het watergebruik en de emissies. Een toename van de bevolking of een stijging van de hoofdelijke productie of consumptie heeft dan ook gevolgen voor de toekomstige watertoestand. Om die reden is bevolking expliciet als sociaaleconomische drijvende kracht geïdentificeerd. Economische sectoren Gekeken is naar economische sectoren met een significante invloed op de toestand van het water. Daartoe is in eerste instantie het geheel aan bedrijfsactiviteiten op stroomgebieddistrictsniveau in kaart gebracht, waarbij een onderscheid is aangebracht naar de sectoren landbouw, visserij, 23 Vanuit de sociaal-economische drijvende krachten vinden de sociaal-economische activiteiten plaats, waarover in paragraaf 6.3 wordt gesproken. Naast de sociaal-economische drijvende krachten kunnen ook milieutechnische drijvende krachten worden geïdentificeerd, zoals de stand van de technologie en het klimaat. Pagina 123 van 158

Karakterisering stroomgebied Schelde

Karakterisering stroomgebied Schelde NOVEMBER 2004 Karakterisering stroomgebied Schelde rapportage van nederland over de invulling van de kaderrichtlijn water in het stroomgebied schelde NOVEMBER 2004 Karakterisering stroomgebied Schelde

Nadere informatie

NOVEMBER Samenvatting Karakterisering stroomgebied Schelde

NOVEMBER Samenvatting Karakterisering stroomgebied Schelde NOVEMBER 2004 Samenvatting Karakterisering stroomgebied Schelde Colofon In opdracht van Uitvoering Redactie Tekst Vormgeving Fotografie Datum 1 november 2004 Status definitief concept Nummer IKS-04-500

Nadere informatie

HOOFDSTUK 3. Oppervlaktewater

HOOFDSTUK 3. Oppervlaktewater HOOFDSTUK 3 Oppervlaktewater Het oppervlaktewater in het Schelde-stroomgebied wordt ingedeeld in waterlichamen. Deze indeling is belangrijk, want voor ieder waterlichaam moeten doelstellingen geformuleerd

Nadere informatie

Kaart 13: Afwateringsgebieden. Afwateringsgebieden. Legenda. IJsselmeer IJsselmeer bij bijzondere omstandigheden

Kaart 13: Afwateringsgebieden. Afwateringsgebieden. Legenda. IJsselmeer IJsselmeer bij bijzondere omstandigheden 28 Watersysteem en ondergrond Het IJsselmeergebied is het grootste zoetwaterbekken van Nederland en zal in de toekomst steeds belangrijker worden voor de strategische zoetwatervoorziening. Daarnaast vormt

Nadere informatie

~ Stroomgebied KAARTENATLAS. beheerplan. 0abcdefgh

~ Stroomgebied KAARTENATLAS. beheerplan. 0abcdefgh ~ Stroomgebied beheerplan KAARTENATLAS 0abcdefgh Colofon Het ontwerp-stroomgebiedbeheerplan Schelde is een uitgave van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. De totstandkoming is mogelijk geworden dankzij

Nadere informatie

~ Stroomgebied KAARTENATLAS. beheerplan. 0abcdefgh

~ Stroomgebied KAARTENATLAS. beheerplan. 0abcdefgh ~ Stroomgebied beheerplan KAARTENATLAS 0abcdefgh Colofon Het ontwerp-stroomgebiedbeheerplan Rijndelta is een uitgave van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. De totstandkoming is mogelijk geworden

Nadere informatie

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1).

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1). De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1). Afbeelding I.1. Vorming stuwwal Nijmegen en stuwwal Reichswald Zandige

Nadere informatie

HOOFDSTUK 4. Grondwater

HOOFDSTUK 4. Grondwater HOOFDSTUK 4 Grondwater Met de Kaderrichtlijn Water willen de lidstaten bescherming bieden aan waardevolle ecosystemen, die afhankelijk zijn van oppervlaktewater of grondwater. Daarvoor is een goede toestand

Nadere informatie

Kaderrichtlijn Water. Diederik van der Molen Projectleider KRW DG - Water

Kaderrichtlijn Water. Diederik van der Molen Projectleider KRW DG - Water Kaderrichtlijn Water Diederik van der Molen Projectleider KRW DG - Water 16 maart 2011 Inhoud Introductie KRW Wat is er nieuw door de KRW? Wat heeft de KRW tot nu toe opgeleverd? Lessons learned Proces

Nadere informatie

~ Stroomgebied KAARTENATLAS. beheerplan. 0abcdefgh

~ Stroomgebied KAARTENATLAS. beheerplan. 0abcdefgh ~ Stroomgebied beheerplan KAARTENATLAS 0abcdefgh Colofon Het ontwerp-stroomgebiedbeheerplan Maas is een uitgave van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. De totstandkoming is mogelijk geworden dankzij

Nadere informatie

14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw Kenmerk N001-4524746BTM-V01 06-12-2007

14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw Kenmerk N001-4524746BTM-V01 06-12-2007 14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw 06-12-2007 Notitie Concept Contactpersoon Maaike Bevaart Datum 6 december 2007 Geohydrologie Zuidbuurt Eemnes 1 Inleiding Ter voorbereiding op de ontwikkeling van

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0018. Naam: Maas_Slenk_diep

Factsheet: NLGW0018. Naam: Maas_Slenk_diep Factsheet: NLGW0018 Maas_Slenk_diep Deze factsheet bevat relevante informatie over het waterlichaam met uitzondering van landelijke maatregelen. Iedere overheid is verantwoordelijk voor het deel van de

Nadere informatie

Factsheet: NLGWSC0004 Zout grondwater in ondiepe zandlagen

Factsheet: NLGWSC0004 Zout grondwater in ondiepe zandlagen Factsheet: NLGWSC0004 Zout grondwater in ondiepe zandlagen -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met 25 april 2014. Deze factsheet dient gezien te worden

Nadere informatie

Bijlage 1. Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek

Bijlage 1. Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek Bijlage 1 Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek Bijlagel Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek Bodemopbouw en Geohydrologie Inleiding In deze bijlage wordt

Nadere informatie

Karakterisering deelstroomgebied Rijn-West. Eindrapport

Karakterisering deelstroomgebied Rijn-West. Eindrapport Karakterisering deelstroomgebied Rijn-West Eindrapport 1 december 2004 Karakterisering deelstroomgebied Rijn-West Eindrapport 1 december 2004 Colofon Opdrachtgever: RBO Rijn-West Tekst: RAO, productteams

Nadere informatie

Oppervlaktewater in Nederland

Oppervlaktewater in Nederland Indicator 20 januari 2009 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Nederland heeft een grote verscheidenheid

Nadere informatie

Gelet op artikel 13, eerste lid, van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009;

Gelet op artikel 13, eerste lid, van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009; Besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en milieubeheer, de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van., nr. DP/.

Nadere informatie

Bodemsanering. 45 humane spoedlocaties zijn niet volledig gesaneerd. De bodem en het (grond)water zijn schoon MILIEU MARKT. Staat van Utrecht 2014

Bodemsanering. 45 humane spoedlocaties zijn niet volledig gesaneerd. De bodem en het (grond)water zijn schoon MILIEU MARKT. Staat van Utrecht 2014 MENS Staat van Utrecht 204 Bodemsanering Hoeveel humane spoedlocaties zijn nog niet volledig gesaneerd? 45 humane spoedlocaties zijn niet volledig gesaneerd Kaart (Humane spoedlocaties bodemverontreiniging

Nadere informatie

Water nu en... KRW De Europese. Kaderrichtlijn water. Een grote kans voor. de verbetering van de. waterkwaliteit. en daarmee ook voor de

Water nu en... KRW De Europese. Kaderrichtlijn water. Een grote kans voor. de verbetering van de. waterkwaliteit. en daarmee ook voor de KRW De Europese Kaderrichtlijn water Een grote kans voor de verbetering van de waterkwaliteit en daarmee ook voor de drinkwatervoorziening. Water nu en... Vereniging van Waterbedrijven in Nederand KRW

Nadere informatie

Factsheet: NLGWSC0004

Factsheet: NLGWSC0004 Factsheet: NLGWSC0004 Zout grondwater in ondiepe zandlagen Deze factsheet bevat relevante informatie over het waterlichaam met uitzondering van landelijke maatregelen. Iedere overheid is verantwoordelijk

Nadere informatie

Factsheet: NLGWSC0004 Zout grondwater in ondiepe zandlagen

Factsheet: NLGWSC0004 Zout grondwater in ondiepe zandlagen Factsheet: NLGWSC0004 Zout grondwater in ondiepe zandlagen -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met het moment van het aanmaken van deze factsheet, zoals

Nadere informatie

Projectnummer: D03011.000284. Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam

Projectnummer: D03011.000284. Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam MEMO Onderwerp Geohydrologisch vooronderzoek Amsterdam, WTC 5C, 2 oktober 2013 Van mw. M. Duineveld MSc. Afdeling IBZ Aan ZuidasDok Projectnummer D03011.000284. Opgesteld door mw. M. Duineveld MSc. Ons

Nadere informatie

Kwaliteit oppervlaktewater, 2009

Kwaliteit oppervlaktewater, 2009 Indicator 6 maart 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De meeste waterlichamen voldoen

Nadere informatie

BIJLAGE BIJ BRIEF (MET ALS KENMERK: ) Opdrachtgever: Project: Gemeente Nijkerk Historisch onderzoek aan de Stoutenburgerlaan Amersfoort/

BIJLAGE BIJ BRIEF (MET ALS KENMERK: ) Opdrachtgever: Project: Gemeente Nijkerk Historisch onderzoek aan de Stoutenburgerlaan Amersfoort/ BIJLAGE BIJ BRIEF (MET ALS KENMERK: 110301.001725) Opdrachtgever: Project: Gemeente Nijkerk Historisch onderzoek aan de Stoutenburgerlaan Amersfoort/ Nijkerk Het betreft het plangebied voor het toekomstige

Nadere informatie

Factsheet: NLGWSC0004 Zout grondwater in ondiepe zandlagen

Factsheet: NLGWSC0004 Zout grondwater in ondiepe zandlagen Factsheet: NLGWSC0004 Zout grondwater in ondiepe zandlagen -DISCLAIMER- Deze factsheet behoort bij het ontwerp water(beheer)plan. De hier weergegeven 2014 en de realisatie van de maatregelen in de periode

Nadere informatie

Kostenterugwinning van Waterdiensten Aanvullende analyse Milieukosten

Kostenterugwinning van Waterdiensten Aanvullende analyse Milieukosten Kostenterugwinning van Waterdiensten Kostenterugwinning van Waterdiensten Aanvullende analyse Milieukosten Sterk Consulting en Bureau Buiten Leiden, november 2013 1 2 Inhoudsopgave 1 Achtergrond en doel

Nadere informatie

lk ~ Ik' 'Is JJ: Qqti m- 3

lk ~ Ik' 'Is JJ: Qqti m- 3 lk ~ Ik' 'Is JJ: Qqti m- 3 Colofon In opdracht van Commissie Regionaal Waterbeheer (Regionaal Bestuurlijk Overleg Schelde) Uitvoering Projectgroep IKS (Regionaal Ambtelijk Overleg Schelde) Redactie Projectbureau

Nadere informatie

1 Inleiding en projectinformatie

1 Inleiding en projectinformatie Project: Groenhorst College te Velp Onderwerp: hemelwater infiltratieonderzoek Datum: 9 november 2011 Referentie: 25.515/61341/LH 1 Inleiding en projectinformatie Het Groenhorst College, gelegen aan de

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0018 Maas_Slenk_diep

Factsheet: NLGW0018 Maas_Slenk_diep Factsheet: NLGW0018 Maas_Slenk_diep -DISCLAIMER- Deze factsheet behoort bij het ontwerp water(beheer)plan. De hier weergegeven 2014 en de realisatie van de maatregelen in de periode 2010-2015 zijn gebaseerd

Nadere informatie

Het waterbeleid van de provincie Limburg is beschreven in het Provinciaal Waterplan Limburg, dd. 20 november 2009.

Het waterbeleid van de provincie Limburg is beschreven in het Provinciaal Waterplan Limburg, dd. 20 november 2009. Memo Ter attentie van Project management Den Dekker B.V. Datum 03 januari 2013 Distributie Projectnummer 111850-01 Onderwerp Parkeerterrein Jumbo Heythuysen Geachte heer Bosman, 1 WATERBELEID Het streven

Nadere informatie

Achtergrondartikel grondwatermeetnetten

Achtergrondartikel grondwatermeetnetten Achtergrondartikel grondwatermeetnetten Wat is grondwater Grondwater is water dat zich in de ondergrond bevindt in de ruimte tussen vaste deeltjes, zoals zandkorrels. Indien deze poriën geheel met water

Nadere informatie

Stroomgebiedsafstemming Rijnwest. ER in combinatie met meetgegevens

Stroomgebiedsafstemming Rijnwest. ER in combinatie met meetgegevens Stroomgebiedsafstemming Rijnwest ER in combinatie met meetgegevens Stroomgebiedsafstemming Rijn-West 2 Opdrachtgever: Rijn West Begeleidingsgroep / beoordelingsgroep: Provincies, RAO, KRW-Kernteam Rijn

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0013 Zout Maas

Factsheet: NLGW0013 Zout Maas Factsheet: NLGW0013 Zout Maas -DISCLAIMER- Deze factsheet behoort bij het ontwerp water(beheer)plan. De hier weergegeven 2014 en de realisatie van de maatregelen in de periode 2010-2015 zijn gebaseerd

Nadere informatie

KADERS VOOR INVULLING KRW-DOELEN IN DE DERDE STROOMGEBIEDBEHEEPLANNEN, BESTUURLIJKE NOTITIE

KADERS VOOR INVULLING KRW-DOELEN IN DE DERDE STROOMGEBIEDBEHEEPLANNEN, BESTUURLIJKE NOTITIE KADERS VOOR INVULLING KRW-DOELEN IN DE DERDE STROOMGEBIEDBEHEEPLANNEN, BESTUURLIJKE NOTITIE Aanleiding Bij de tot standkoming van de eerste stroomgebiedbeheerplannen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0018 Maas_Slenk_diep

Factsheet: NLGW0018 Maas_Slenk_diep Factsheet: NLGW0018 Maas_Slenk_diep -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met het moment van het aanmaken van deze factsheet, zoals vermeld in de voettekst.

Nadere informatie

Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken

Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken Resultaten WAHYD Hoe zit het in elkaar: afkijken bij Noord-Brabant In het onderzoeksproject WAHYD (Waterkwaliteit op basis van Afkomst en HYDrologische systeemanalyse)

Nadere informatie

Geohydrologisch onderzoek Centrumplan Oldebroek

Geohydrologisch onderzoek Centrumplan Oldebroek Notitie Contactpersoon Wietske Terpstra Datum 2 februari 2006 Kenmerk N001-4425137TER-pla-V01-NL 1.1 Bodemopbouw De regionale bodemopbouw is afgeleid uit de Grondwaterkaart van Nederland 1 en boorgegevens

Nadere informatie

Toestand KRW-waterlichamen Flevoland medio 2018

Toestand KRW-waterlichamen Flevoland medio 2018 Toestand KRW-waterlichamen Flevoland medio 2018 1. Inleiding In het beheergebied van waterschap Zuiderzeeland liggen 18 KRW-waterlichamen (zie figuur 1 op volgende pagina). Deze waterlichamen worden zowel

Nadere informatie

Factsheet: NLGWSC0002 Zoet grondwater in dekzand

Factsheet: NLGWSC0002 Zoet grondwater in dekzand Factsheet: NLGWSC0002 Zoet grondwater in dekzand -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met 25 april 2014. Deze factsheet dient gezien te worden als een

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0013 Zout Maas

Factsheet: NLGW0013 Zout Maas Factsheet: NLGW0013 Zout Maas Deze factsheet bevat relevante informatie over het waterlichaam met uitzondering van landelijke maatregelen. Iedere overheid is verantwoordelijk voor het deel van de inhoud,

Nadere informatie

Grondwater en Omgevingswet. 31 januari 2019 Utrecht

Grondwater en Omgevingswet. 31 januari 2019 Utrecht Grondwater en Omgevingswet 31 januari 2019 Utrecht Inhoud Taken irt grondwaterkwaliteit Bevoegdheden irt grondwaterkwaliteit Samenwerken aan grondwaterkwaliteit Kaderrichtlijn water Doelen Relatie met

Nadere informatie

Statencommissie REW 1 februari KRW maatregelen rijkswateren

Statencommissie REW 1 februari KRW maatregelen rijkswateren Statencommissie REW 1 februari 2008 Kaderrichtlijn Water in Scheldestroomgebied KRW maatregelen rijkswateren Loes de Jong RWS Zeeland Projectbureau KRW Schelde Rijkswateren Zeeland Inhoud presentatie:

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0007. Naam: Zout Rijn-Noord

Factsheet: NLGW0007. Naam: Zout Rijn-Noord Factsheet: NLGW0007 Zout Rijn-Noord Deze factsheet bevat relevante informatie over het waterlichaam met uitzondering van landelijke maatregelen. Iedere overheid is verantwoordelijk voor het deel van de

Nadere informatie

algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.9. is opgenomen

algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.9. is opgenomen algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.9. is opgenomen 2. Waterkwaliteit De zomergemiddelden voor 2008 van drie waterkwaliteitsparameters

Nadere informatie

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = 140.650 en Y = 447.600.

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = 140.650 en Y = 447.600. Bijlage I Technische beoordeling van de vergunningsaanvraag van Ontwikkelingsverband Houten C.V. voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van de bouw van een parkeerkelder onder het nieuw realiseren

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0008 Zout Eems

Factsheet: NLGW0008 Zout Eems Factsheet: NLGW0008 Zout Eems Deze factsheet bevat relevante informatie over het waterlichaam met uitzondering van landelijke maatregelen. Iedere overheid is verantwoordelijk voor het deel van de inhoud,

Nadere informatie

OOST NUTRIENTEN EN KRW FRISIA ZOUT B.V.

OOST NUTRIENTEN EN KRW FRISIA ZOUT B.V. NUTRIENTEN EN KRW FRISIA ZOUT B.V. 29 september 2010 Inhoud 1 Tekstdelen uit van 5 varianten naar 2 alternatieven 3 1.1 Referentiesituatie 3 1.2 Effecten waterkwaliteit KRW 5 2 Nieuw tekstdeel 7 ARCADIS

Nadere informatie

Watertoets De Cuyp, Enkhuizen

Watertoets De Cuyp, Enkhuizen Watertoets De Cuyp, Enkhuizen Definitief Bouwfonds Ontwikkeling Grontmij Nederland B.V. Alkmaar, 6 april 2009 Verantwoording Titel : Watertoets De Cuyp, Enkhuizen Subtitel : Projectnummer : 275039 Referentienummer

Nadere informatie

Ecologische kwaliteit oppervlaktewater, 2009

Ecologische kwaliteit oppervlaktewater, 2009 Indicator 2 maart 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De ecologische kwaliteit van het

Nadere informatie

Factsheet: NL43_11 Bussloo

Factsheet: NL43_11 Bussloo Factsheet: NL43_11 Bussloo -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met het moment van het aanmaken van deze factsheet, zoals vermeld in de voettekst. Deze

Nadere informatie

Voortgang KRW: maatregelen, doelbereik en innovatie. 13 december 2012; Frank van Gaalen

Voortgang KRW: maatregelen, doelbereik en innovatie. 13 december 2012; Frank van Gaalen Voortgang KRW: maatregelen, doelbereik en innovatie 1 Rapport Evaluatie waterkwaliteit Op 21 december beschikbaar (www.pbl.nl) Samenvatting opgenomen in KRW-rapport Belangrijke waterbeheerkwesties Bijdragen

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 5634 14 april 2010 Besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Minister van

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2005 303 Wet van 7 april 2005, houdende wijziging van de Wet op de waterhuishouding en de Wet milieubeheer ten behoeve van de implementatie van richtlijn

Nadere informatie

Projectnummer: C01012.100139.0400/LB. Opgesteld door: Tristan Bergsma. Ons kenmerk: 078572453:0.2. Kopieën aan: Cees-Jan de Rooi (gd)

Projectnummer: C01012.100139.0400/LB. Opgesteld door: Tristan Bergsma. Ons kenmerk: 078572453:0.2. Kopieën aan: Cees-Jan de Rooi (gd) MEMO ARCADIS NEDERLAND BV Beaulieustraat 22 Postbus 264 6800 AG Arnhem Tel 026 3778 911 Fax 026 4457 549 www.arcadis.nl Onderwerp: Beknopte watersysteemanalyse de Knoop, Doetinchem Arnhem, 29 juli 2015

Nadere informatie

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater,

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, 1991 2008 Indicator 15 juli 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt

Nadere informatie

III.1. Algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving van de actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.10.

III.1. Algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving van de actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.10. III.1. Algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving van de actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.10. is opgenomen III.2. Waterkwaliteit De meetpunten van het chemische meetnet liggen

Nadere informatie

Factsheet: NLGWSC0002 Zoet grondwater in dekzand

Factsheet: NLGWSC0002 Zoet grondwater in dekzand Factsheet: NLGWSC0002 Zoet grondwater in dekzand -DISCLAIMER- Deze factsheet behoort bij het ontwerp water(beheer)plan. De hier weergegeven 2014 en de realisatie van de maatregelen in de periode 2010-2015

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 1.4.2009 COM(2009) 156 definitief VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD overeenkomstig artikel 18, lid 3, van Richtlijn 2000/60/EG

Nadere informatie

Grondwatereffectberekening Paleis het Loo. 1. Inleiding. 2. Vraag. Datum: 16 september 2016 Goswin van Staveren

Grondwatereffectberekening Paleis het Loo. 1. Inleiding. 2. Vraag. Datum: 16 september 2016 Goswin van Staveren Grondwatereffectberekening Paleis het Loo Project: Grondwatereffectberekening Paleis het Loo Datum: 16 september 2016 Auteur: Goswin van Staveren 1. Inleiding Voor de ondergrondse uitbreiding van het museum

Nadere informatie

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs Notitie Contactpersoon ir. J.M. (Martin) Bloemendal Datum 7 april 2010 Kenmerk N001-4706565BLL-mya-V02-NL Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs Tauw

Nadere informatie

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater,

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater, 1991 2010 Indicator 27 november 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens

Nadere informatie

De Waterwet en waterbodems De Waterwet. en waterbodems

De Waterwet en waterbodems De Waterwet. en waterbodems De Waterwet en waterbodems De Waterwet en waterbodems Waterbodembeheer Waterbodembeheer onderdeel onderdeel watersysteembeheer watersysteembeheer Een nieuwe, integrale Een nieuwe, integrale Waterwet Waterwet

Nadere informatie

Factsheet: NLGWSC0005 Grondwater in diepe zandlagen

Factsheet: NLGWSC0005 Grondwater in diepe zandlagen Factsheet: NLGWSC0005 -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met 25 april 2014. Deze factsheet dient gezien te worden als een werkversie ten behoeve van

Nadere informatie

1 Aanleiding. Notitie / Memo. HaskoningDHV Nederland B.V. Water

1 Aanleiding. Notitie / Memo. HaskoningDHV Nederland B.V. Water Notitie / Memo Aan: Waterschap Hunze & Aa's Van: Carolien Steinweg/Martijn van Houten Datum: 15 januari 2018 Kopie: Ons kenmerk: WATBF7316N001F1.0 Classificatie: Projectgerelateerd HaskoningDHV Nederland

Nadere informatie

Infiltratieonderzoek autobedrijf Van den Brink Rosendaalsestraat 437-441

Infiltratieonderzoek autobedrijf Van den Brink Rosendaalsestraat 437-441 Notitie Contactpersoon Wietske Terpstra Datum 25 oktober 2011 Kenmerk N001-4817394TER-mfv-V01-NL Infiltratieonderzoek autobedrijf Van den Brink Rosendaalsestraat 437-441 1 Inleiding Autobedrijf Van den

Nadere informatie

GEBIEDSGERICHT BEHEER VAN VERONTREINIGD GRONDWATER. Achtergronddocument deel II casusbeschrijvingen

GEBIEDSGERICHT BEHEER VAN VERONTREINIGD GRONDWATER. Achtergronddocument deel II casusbeschrijvingen SKB project PP 6325 GEBIEDSGERICHT BEHEER VAN VERONTREINIGD GRONDWATER = Je kunt er niet om heen = Achtergronddocument deel II casusbeschrijvingen 3 september 2007 Den Haag Voorwoord Voor u ligt het Achtergronddocument

Nadere informatie

ACHTERGRONDDOCUMENT. Ontwikkelingsvisie en Beheerplan voor de landgoederen Nieuw- en Oud Amelisweerd en Rhijnauwen. Juni 2008

ACHTERGRONDDOCUMENT. Ontwikkelingsvisie en Beheerplan voor de landgoederen Nieuw- en Oud Amelisweerd en Rhijnauwen. Juni 2008 ACHTERGRONDDOCUMENT Ontwikkelingsvisie en Beheerplan voor de landgoederen Nieuw- en Oud Amelisweerd en Rhijnauwen Juni 2008 Inhoud deel I BASISGEGEVENS 1. Bodem, grondwater en hydrologie 2. Historie van

Nadere informatie

Samen werken aan waterkwaliteit. Voor schoon, voldoende en veilig water

Samen werken aan waterkwaliteit. Voor schoon, voldoende en veilig water Samen werken aan waterkwaliteit Voor schoon, voldoende en veilig water D D Maatregelenkaart KRW E E N Z D E Leeuwarden Groningen E E W A IJSSELMEER Z Alkmaar KETELMEER ZWARTE WATER MARKER MEER NOORDZEEKANAAL

Nadere informatie

Kees Steur Waterschap Zeeuwse Eilanden coördinator Waterkwaliteit en Milieu

Kees Steur Waterschap Zeeuwse Eilanden coördinator Waterkwaliteit en Milieu Implementatie Kaderrichtlijn Water (KRW) Kees Steur Waterschap Zeeuwse Eilanden coördinator Waterkwaliteit en Milieu 1 februari 2008 Inhoud Waterkwaliteit probleemstoffen bronnen Uitgangspunten en taakverdeling

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0019. Naam: Krijt Zuid-Limburg Code: NLGW0019 Stroomgebied: Maas

Factsheet: NLGW0019. Naam: Krijt Zuid-Limburg Code: NLGW0019 Stroomgebied: Maas Factsheet: -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met 1 april 2013. Deze factsheet dient gezien te worden als een werkversie ten behoeve van het opstellen

Nadere informatie

Afwenteling mede bepalend voor het niet halen van KRW- doelstellingen

Afwenteling mede bepalend voor het niet halen van KRW- doelstellingen Afwenteling mede bepalend voor het niet halen van KRW- doelstellingen Aniel Balla, Rob van de Boomen (Wi2eveen+Bos), Marcel Tonkes (provincie Overijssel) Met een afwentelingsonderzoek is in Rijn- Oost

Nadere informatie

Waterkwaliteit KRW, 2015

Waterkwaliteit KRW, 2015 Indicator 12 januari 2016 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De meeste waterlichamen voldoen

Nadere informatie

Factsheet: NLGWSC0002

Factsheet: NLGWSC0002 Factsheet: NLGWSC0002 Zoet grondwater in dekzand Deze factsheet bevat relevante informatie over het waterlichaam met uitzondering van landelijke maatregelen. Iedere overheid is verantwoordelijk voor het

Nadere informatie

Meten en weten aan grondwater in de toekomst

Meten en weten aan grondwater in de toekomst Meten en weten aan grondwater in de toekomst IHW netwerk dag Amersfoort 2016.10.13 Auke Oostra DGRW - Bodem Mijn achtergrond: geologie en bodemsanering 2 Ministerie van Infrastructuur en Milieu Grondwater

Nadere informatie

Factsheet: NL04_OVERIJSSELSKNL-ZWa

Factsheet: NL04_OVERIJSSELSKNL-ZWa Factsheet: NL04_OVERIJSSELSKNL-ZWa Overijssels Kanaal (Zwolle) De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met het moment van het aanmaken van deze factsheet, zoals vermeld

Nadere informatie

Deel 1 Toen en nu 13

Deel 1 Toen en nu 13 Deel 1 Toen en nu 13 14 Historie Het huidige typisch Nederlandse landschap met polders en dijken kent een lange historie. Na de laatste grote ijstijd, ongeveer 10.000 jaar geleden, werd door een stijgende

Nadere informatie

Beschrijving geohydrologische situatie Vondelpark en Willemsparkbuurt te Amsterdam

Beschrijving geohydrologische situatie Vondelpark en Willemsparkbuurt te Amsterdam Notitie Projectleider drs. A.J. (Arjan) Varkevisser Adviseur drs I.A. (Inger) de Groot Datum 19 november 2013 Kenmerk N001-1217942AJA-vvv-V01-NL Beschrijving geohydrologische situatie Vondelpark en Willemsparkbuurt

Nadere informatie

Grondwaterkwaliteit in de Omgevingswet (Sessie 4.3) Relatie met beheer van bodemverontreinigingen

Grondwaterkwaliteit in de Omgevingswet (Sessie 4.3) Relatie met beheer van bodemverontreinigingen Grondwaterkwaliteit in de Omgevingswet (Sessie 4.3) Relatie met beheer van bodemverontreinigingen Programma 1. Opening (5 min) Dagvoorzitter, Peter de Putter (Sterk Consulting) 2. Grondwaterkwaliteit in

Nadere informatie

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PVDD) Nummer Onderwerp Hoogheemraadschap van Delfland.

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PVDD) Nummer Onderwerp Hoogheemraadschap van Delfland. van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PVDD) (d.d.) 3 april 2012) Nummer 2644 Onderwerp Hoogheemraadschap van Delfland. Aan de leden van Provinciale Staten Toelichting vragensteller De

Nadere informatie

E u r o p e e s w a t e r b e l e i d N a t i o n a a l W a t e r b e l e i d

E u r o p e e s w a t e r b e l e i d N a t i o n a a l W a t e r b e l e i d B i j l a g e 1 : Beleidskader water Europees waterbeleid Kaderrichtlijn Water (KRW) De kaderrichtlijn Water richt zich op de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater.

Nadere informatie

Hydraulische randvoorwaarden voor categorie c-keringen

Hydraulische randvoorwaarden voor categorie c-keringen Opdrachtgever: Ministerie van Verkeer en Waterstaat Hydraulische randvoorwaarden voor categorie c-keringen Achtergrondrapport Vollenhove-Noordoostpolder (dijkring 7) en Vollenhove-Friesland/Groningen (dijkring

Nadere informatie

Bestuursrapportage 2014 waterschap Vechtstromen Versie 24 november 2015

Bestuursrapportage 2014 waterschap Vechtstromen Versie 24 november 2015 Bestuursrapportage 204 Vechtstromen Versie 24 november 205 Deze rapportage bevat een overzicht op hoofdlijnen van de voortgang van de uitvoering van het waterbeleid en dient als basis voor jaarlijks bestuurlijk

Nadere informatie

Factsheet: NL43_13 Oude IJssel

Factsheet: NL43_13 Oude IJssel Factsheet: NL43_13 Oude IJssel -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met het moment van het aanmaken van deze factsheet, zoals vermeld in de voettekst.

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0001. Naam: Zand Eems Code: NLGW0001 Stroomgebied:

Factsheet: NLGW0001. Naam: Zand Eems Code: NLGW0001 Stroomgebied: Factsheet: -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met 1 april 2013. Deze factsheet dient gezien te worden als een werkversie ten behoeve van het opstellen

Nadere informatie

Grondwater effecten parkeergarage en diepwand Scheveningen

Grondwater effecten parkeergarage en diepwand Scheveningen Notitie / Memo Aan: Kees de Vries Van: Anke Luijben en Jasper Jansen Datum: 25 januari 2017 Kopie: Ons kenmerk: WATBE5026-136N001D0.2 Classificatie: Projectgerelateerd HaskoningDHV Nederland B.V. Water

Nadere informatie

2. KORTE TOELICHTING EERDERE ONDERZOEKEN

2. KORTE TOELICHTING EERDERE ONDERZOEKEN leeswijzer In deze onderbouwing wordt achtereen volgens ingegaan op: - een beknopt overzicht van uitgevoerde waterhuishoudkundige onderzoeken en de wijze waarop rekening is gehouden met de natuurgebieden;

Nadere informatie

Bijlage 1. Kader inventarisatie spoedlocaties (verspreidingsrisico s) Wet bodembescherming.

Bijlage 1. Kader inventarisatie spoedlocaties (verspreidingsrisico s) Wet bodembescherming. Bijlage 1 Kader inventarisatie spoedlocaties (verspreidingsrisico s) Wet bodembescherming. Datum: 3 maart 2015 0. Leeswijzer en inleiding document Met het Rijk zijn afspraken gemaakt om bodemverontreiniging

Nadere informatie

Vigerend beleid voor ruimtelijke onderbouwingen

Vigerend beleid voor ruimtelijke onderbouwingen B i j l a g e 2 : G e l d e n d w a t e r b e l e i d Vigerend beleid voor ruimtelijke onderbouwingen Inhoudsopgave Vigerend beleid voor ruimtelijke onderbouwingen 1 Inhoudsopgave 1 1 Europees Waterbeleid

Nadere informatie

Afleiding biologische doelen voor vrijwel ongestoorde, sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen...

Afleiding biologische doelen voor vrijwel ongestoorde, sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen... BIJLAGE F Afleiding biologische doelen voor vrijwel ongestoorde, sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen....................................................................... De milieudoelstellingen

Nadere informatie

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen 22.12.2000 NL L 327/23 BIJLAGE II 1. OPPERVLAKTEWATEREN 1.1. Karakterisering van typen oppervlaktewaterlichamen De lidstaten stellen de ligging en de grenzen van de oppervlaktewaterlichamen vast en maken

Nadere informatie

Netwerkdag IKN Jan Broos, Adviesbureau Broos Water BV 20 april 2017

Netwerkdag IKN Jan Broos, Adviesbureau Broos Water BV 20 april 2017 Het verbeteren van de waterkwaliteit; de rol van de landbouw Netwerkdag IKN Jan Broos, Adviesbureau Broos Water BV 20 april 2017 Broos Water BV Als praktijkgericht kennis- en adviesbureau werken wij aan

Nadere informatie

Aantal pagina's 5. Doorkiesnummer +31(0)88335 7160

Aantal pagina's 5. Doorkiesnummer +31(0)88335 7160 Memo Aan Port of Rotterdam, T.a.v. de heer P. Zivojnovic, Postbus 6622, 3002 AP ROTTERDAM Datum Van Johan Valstar, Annemieke Marsman Aantal pagina's 5 Doorkiesnummer +31(0)88335 7160 E-mail johan.valstar

Nadere informatie

Factsheet: NL04_STOUWE-LEIDING Stouwe

Factsheet: NL04_STOUWE-LEIDING Stouwe Factsheet: NL04_STOUWE-LEIDING Stouwe De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met het moment van het aanmaken van deze factsheet, zoals vermeld in de voettekst. Deze

Nadere informatie

Visie Water en Ruimtelijke Ontwikkeling bijlage 1

Visie Water en Ruimtelijke Ontwikkeling bijlage 1 Visie Water en Ruimtelijke Ontwikkeling bijlage 1 Kaarten Waterbelangen DM: 303052 1 Wateropgaven 2015 / 2027 Kaart 1. Gebieden met een WB21 wateropgave In 2005 is een studie wateropgave uitgevoerd (conform

Nadere informatie

Samenhang tussen het toelatingsbeleid en de KRW

Samenhang tussen het toelatingsbeleid en de KRW 27858 Gewasbeschermingsbeleid 27625 Waterbeleid Nr. 326 Brief van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 15 oktober 2015 In

Nadere informatie

Factsheet: NLGW0015. Naam: Wadden Rijn-Noord Code: NLGW0015 Stroomgebied: Rijn-Noord

Factsheet: NLGW0015. Naam: Wadden Rijn-Noord Code: NLGW0015 Stroomgebied: Rijn-Noord Factsheet: -DISCLAIMER- De informatie die in deze factsheet wordt weergegeven is bijgewerkt tot en met 1 april 2013. Deze factsheet dient gezien te worden als een werkversie ten behoeve van het opstellen

Nadere informatie

NOT a 12 september 2013 Water Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is het opstellen van een waterparagraaf verplicht gesteld, mede in relatie

NOT a 12 september 2013 Water Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is het opstellen van een waterparagraaf verplicht gesteld, mede in relatie NOT01-0252596-01a 12 september 2013 Water Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is het opstellen van een waterparagraaf verplicht gesteld, mede in relatie tot de watertoets. In deze notitie wordt verwoord

Nadere informatie

Bodemverontreiniging en grondwaterbeheerssysteem Chemours, Baanhoekweg Dordrecht.

Bodemverontreiniging en grondwaterbeheerssysteem Chemours, Baanhoekweg Dordrecht. Memo Dossier Zaaknummer 200433 Kenmerk D-16-1539473 Datum 17 maart 2016 Onderwerp Bodemverontreiniging en grondwaterbeheerssysteem Chemours, Baanhoekweg Dordrecht. Inleiding In deze memo wordt uitleg gegeven

Nadere informatie

Startpunt Wonen. Caspar Cluitmans Bert Hage (verificatie) Peter Geerts (validatie)

Startpunt Wonen. Caspar Cluitmans Bert Hage (verificatie) Peter Geerts (validatie) Memo Aan Startpunt Wonen Van Caspar Cluitmans Bert Hage (verificatie) Peter Geerts (validatie) Betreft Herontwikkeling Viteliaterrein te Neer Onderdeel: Watertoets Projectnummer: LEU139-0002 Datum 23-06-2016

Nadere informatie

Ecologische verbindingszone Omval - Kolhorn

Ecologische verbindingszone Omval - Kolhorn Ecologische verbindingszone Omval - Kolhorn Watertoets Definitief Provincie Noord Holland Grontmij Nederland B.V. Alkmaar, 11 december 2009 Inhoudsopgave 1 Inleiding... 4 2 Inrichting watersysteem...

Nadere informatie