Volledige technische uitvoering van de optische en akoestische signaleringsinstallatie voor brandweervoertuigen + checklist.

Transcriptie

1 Volledige technische uitvoering van de optische en akoestische signaleringsinstallatie voor + checklist. 1. Inleiding Voor de technische uitvoering van de optische en akoestische signaleringsinstallatie zijn de volgende regelgevingen/richtlijnen van toepassing: - Reglement Verkeersregels en Verkeertekens (R.V.V.) van de Wegenverkeerswet. - Regeling Voertuigen (R.V.). - Regeling optische en geluidsignalen 2009 (R..G.), voor nieuwe voertuigen per 1 maart 2009 en voor bestaande voertuigen wordt de regelgeving per 1 maart 2014 van kracht. - Brancherichtlijn ptische en geluidssignalen voor de brandweer, herziene druk (2003). - NEN-EN 1846 Brandweervoertuigen. De certificering, keuringsrichtlijnen en inbouwvoorschriften waaraan moet worden voldaan zijn: - Akoestische signaleringsinstallatie: Meetmethode tweetonige hoornsignaal op voorrangsvoertuigen, volgens TN rapport 2010 (9 + 11)* doelgroep 1 (= leveranciers). - ptische signaleringsarmaturen: Certificering volgens reglement ECE R 65. * De nummering van de eindnoten is aangegeven naar de volgorde van opsomming van bijlage 1 (= verwijzing naar wet- en regelgeving). 2. ptische blauwe, gele en groene signaleringsinstallatie De optische signaleringsinstallatie, daarvan worden de primaire blauwe, secundaire blauwe en gele (oranje of amber) in dit document omschreven als set, waarbij: o Een set 11 bestaat uit één of meerdere verlichtingsarmaturen. o Een set als samenstel of separaat 11 als armatuur is gecertificeerd. De blauwe, gele en groene optische signaleringsinstallaties zijn uitgevoerd als zwaai-,flits- of knipperlicht. 1+6 pm. De groene optische signaalverlichting mag ook permanent schijnend zijn. Set primaire blauwe signaalverlichting is aangebracht op het dak of aan de dakrand 13 van het voertuig en: o De set voldoet aan ECE R 65 en is uitgevoerd in lichtintensiteitsniveau klasse 2 6. o De set is rondom zichtbaar op 20 meter afstand gemeten op een hoogte van 1,50 meter boven het wegdek 6. o Het alternerend (wisselend) oplichtend van delen van de verlichtingsset, bijv. tussen het linker en rechter deel en/of voor en achter, is toegestaan en zelfs wenselijk. Er mogen geen gaten (black-holes) bij de lichtuitstraling voorkomen zoals dat bij een enkel werkend flitslicht wel kan ontstaan 13. o Indien aan de zichtbaarheidseis niet kan worden voldaan met een verlichtingsset op het dak, wordt aan de achterzijde een blauwe signaalverlichting aangebracht die deel uitmaakt van de totale primaire blauwe signaalverlichtingsset 13. pm. De primaire blauwe signaalverlichting kent geen dag en nacht stand v.w.b. het lichtintensiteitniveau. Versie 1.1 d.d. 9 januari 2013 Pagina 1

2 Set secundaire blauwe signaalverlichting is 6 aangebracht aan de voorzijde van het voertuig en: o De set voldoet aan ECE R 65 en is uitgevoerd in minimaal lichtintensiteitsniveau klasse I 6. o De set is aangebracht op een hoogte van 0,4 1,2 m boven het wegdek en symmetrisch in de lengte-as van het voertuig 6. o Indien uitgevoerd als set, lichten de lampen gelijktijdig (niet altenerend) 13 op. o De set mag een eigen wisselfrequentie 13 voeren t.o.v. primaire blauwe o Functioneert alleen bij ingeschakelde primaire blauwe verlichting 6. o Bij het activeren van de primaire blauwe signaalverlichting wordt de secundaire blauwe signaalverlichting standaard in werking gesteld en is uit- en inschakelbaar 6 (bij mist/file) en is tevens voorzien van een resetfunctie na uitschakeling van de blauwe primaire signaalverlichting 13. pm. Deze set is aangebracht ter ondersteuning van de set primaire blauwe signaalverlichting 6. Set gele signaalverlichting is aangebracht op het dak of aan de dakrand 13 van het voertuig en: o De gele signaalverlichting is verplicht 12 op ieder brandweervoertuig geïnstalleerd. o De set voldoet aan de ECE R 65 en is uitgevoerd in minimaal lichtintensiteitsniveau klasse I 6 ; o De set is rondom zichtbaar op 20 meter afstand gemeten op een hoogte van 1,50 meter boven het wegdek 6. o Indien aan de zichtbaarheidseis niet kan worden voldaan met een verlichtingsset op het dak, wordt aan de achterzijde een gele signaalverlichting aangebracht die deel uitmaakt van de totale gele signaalverlichtingsset 13. o De set kan alleen in werking worden gesteld bij een uitgeschakelde optisch blauwe signaleringsinstallatie 13. o pm. Bij een rijdend voorrangsvoertuig is de blauwe signaalverlichting in werking en bij een stilstaand 3 voertuig de gele Indien de gele signaalverlichting in werking is, wordt bij activering van de primaire blauwe signaalverlichting de gele signaalverlichting automatisch buiten werking gesteld en gereset 13. (is niet meer actief na uitschakeling primaire blauwe signaalverlichting) Groene signaalverlichting is aangebracht op het dak of aan de dakrand 13 van het voertuig en: o De groene signaalverlichting is geïnstalleerd, indien gewenst, op een commandovoertuig (vd, VC, MCU) o Deze signaalverlichting wordt aangebracht indien het voertuig ook is uitgerust met de primaire blauwe 7 en gele signaalverlichting 12. o Is een rondom groen schijnende permanente verlichting of zwaai-, of flits- of knipperverlichting 7. o De combinatie van het in werking zijn van de groene signaalverlichting met een in werking zijnde gele signaalverlichting is mogelijk 13, maar de combinatie met een in werking zijnde primaire blauwe signaalverlichting is niet mogelijk 3. Versie 1.1 d.d. 9 januari 2013 Pagina 2

3 o Indien de groene signaalverlichting in werking is, wordt bij activering van de primaire blauwe signaalverlichting de groene signaalverlichting automatisch buiten werking gesteld en gereset 13.(is niet meer actief na uitschakeling primiare blauwe signaalverlichting) pm: Deze verlichting mag alleen bij een stilstaand 5+7 voertuig worden gebruikt. 3. Akoestische signaleringsinstallatie o Bij inschakeling van de akoestische signaleringsinstallatie (tweetoon) wordt automatisch 13 de blauwe primaire signaalverlichting 9 ingeschakeld. pm. Een separaat werkend akoestische signaleringsinstallatie is niet mogelijk. o Het geluidsniveau van de signaleringsinstallatie is in de dagsituatie minimaal 110dB(A) en in de nachtsituatie minimaal 100 db(a) 9. o Het maximale geluidsniveau van de akoestische signaleringsinstallatie bedraagt 125 db(a) 9. o De dag/nachtstand uitvoering is bij het activeren van de akoestische installatie standaard de dagstand uitvoering in werking. De nachtstand uitvoering is aan- en uit te schakelen en is tevens voorzien van een resetfunctie na uitschakeling 13. o De akoestische signaleringsinstallatie is 9 voorzien van een akoestische versneller en kan alleen ingeschakeld worden bij een in werking zijnde akoestische signaleringsinstallatie (+ optische blauwe signaleringsinstallatie). o De akoestische versneller wordt geactiveerd door bediening van de claxonschakelaar; de standaard claxon is dan buiten werking gesteld 13. o De akoestische versneller blijft na uitschakeling minimaal 5 cycli in werking Knipperende koplampen o Brandweervoertuigen zijn 2 uitgevoerd met knipperende koplampen (groot-licht) 13, die gelijktijdig 5+8 aan en uit gaan. o De knipperende koplampen werken alleen in de dagsituatie en bij ingeschakelde blauwe signaalverlichting o Bij het activeren van de primaire blauwe signaalverlichting worden de knipperende koplampen standaard mee in werking gesteld 13. o Tijdens het in werking zijn met de blauwe primaire signaalverlichting kunnen de knipperende koplampen uit- en in geschakeld worden (bij nacht/mist/file) en zijn tevens voorzien van een resetfunctie na uitschakeling van de blauwe primaire signaalverlichting Extra richtingaanwijzers o Indien zijn uitgevoerd met een dakset (lichtbalk), zijn 4+10 tevens extra richtingaanwijzers aangebracht vanwege een goede waarneembaarheid 5+11 en omdat knipperende koplampen van toepassing zijn. o De extra richtingsaanwijzers kunnen alleen werken wanneer de primaire blauwe signaalverlichting is ingeschakeld Versie 1.1 d.d. 9 januari 2013 Pagina 3

4 6. Aanvullende aanwijzingen De optische en akoestische signaleringsinstallatie daarvan is: o De bediening van alle schakelaars verantwoord bedienbaar door de chauffeur tijdens het rijden ter rechterzijde van het stuurwiel. o Een ingeschakelde functie is herkenbaar op het bediensysteem, ook bij lichtarme omstandigheden. (zie ook NEN EN 1846) De alarmverlichting van het voertuig maakt geen onderdeel uit van de set primaire gele signaleringverlichting en is derhalve ook separaat schakelbaar. 7. Advisering Geadviseerd wordt: m de gele en groene signaalverlichting via een accessoire-accu te voeden, zodat deze verlichting ook kan werken bij een afgesloten voertuig. Bij de akoestische voorrangssignalering: o Dat bij aflevering van het voertuig een meetrapport wordt afgegeven. o m periodiek het geluidsniveau te meten. Versie 1.1 d.d. 9 januari 2013 Pagina 4

5 Bijlage 1 Eindnoten voor verwijzingen naar wet- en regelgeving 1- R.V.V. art 29.1 (zie ook Staatsblad nr besluit 26 nov. 2008) 2- R.V.V. art 29.2 (idem) 3- R.V.V. art 30.1 (idem) 4- R.V.V. art 30a.1 (idem) 5- Nota van Toelichting Staatsblad besluit 26 nov R..G. art R..G. art R..G. art R..G. art R..G. art Toelichting art. 5 van R..G 12- R..G. art 6.1a 13- Bijlage bij Brancherichtlijn Er wordt verwezen naar de toelichting van een wet- of regelgevingartikel alleen als deze aanvullende informatie inhoudt. In een aantal artikelen van de wet- en regelgeving is een keuze gelaten om onderdelen van de akoestische en optische signaleringsinstallatie wel of niet uit te voeren. De keuzes die gemaakt zijn om standaard uit te voeren op zijn: a. Secundaire blauwe signaleringinstallatie (en uitschakelbaar) b. Knipperende koplampen (en uitschakelbaar) c. Akoestische versneller d. Extra richtingaanwijzers In het hoofddocument zijn deze uitvoeringen - van a t/m d - nadrukkelijk aangegeven d.m.v. van is of zijn (vet en onderstreept). Versie 1.1 d.d. 9 januari 2013 Pagina 5

6 Bijlage 2 Checklist bij afname/inspectie van optische en akoestische signaleringsinstallatie Aanwezigheid certifikaat van de optische signaleringsinstallatie, uitvoering volgens reglement ECE 65, waarbij klasse II geldt voor de primaire set blauwe Aanwezigheid meetrapport Meetmethode voor meertonige hoorns volgens TN rapport-2008 doelgroep 1 (= leveranciers) ptische signaleringsinstallatie 1 Controle werking, na inschakeling, van de primaire blauwe 2 Controle dat de set primaire blauwe signaalverlichting rondom zichtbaar is op 20 meter afstand gemeten op een hoogte van 1,50 meter boven het wegdek. 3 Controle van dat de set primaire blauwe signaalverlichting geen gaten (black holes) vertoond bij het alternerend oplichten. 4 Controle dat de secundaire blauwe signaalverlichting in werking is. 5 Controle werking van de uit-, aan en uitschakeling van de secundaire blauwe Uit- en inschakelen van de primaire blauwe 6 Controle van de resetfunctie van de secundaire blauwe signaal verlichting (in werking is). 7 Controle dat de set secundaire blauwe signaalverlichting is aangebracht op een hoogte van 0,4 1,2 m boven het wegdek en symmetrisch in de lengte-as van het voertuig. 8 Controle dat gele signaalverlichting niet geactiveerd kan worden. 9 Controle dat groene signaalverlichting, indien geïnstalleerd, niet geactiveerd kan worden. 10 Indien een dakset (lichtbalk) is aangebracht, controle van de werking van de eventueel extra aangebrachte richtingsaanwijzers. 11 Controle werking van de knipperende koplampen (groot licht). 12 Controle werking van het uit-, in en uitschakelen van de knipperende koplampen (groot licht). Uitschakelen van de primaire blauwe 13 Controle van dat de secundaire blauwe signaalverlichting niet geactiveerd kan worden. 14 Indien een dakset (lichtbalk) is aangebracht, controle van het niet kunnen activeren van de eventueel extra aangebrachte richtingaanwijzers. 15 Controle van het niet kunnen activeren van de knipperende koplampen. 16 Controle werking, na inschakeling, van de gele 17 Controle dat de set gele signaalverlichting rondom zichtbaar is op 20 meter afstand gemeten op een hoogte van 1,50 meter boven het wegdek. Versie 1.1 d.d. 9 januari 2013 Pagina 6

7 18 Controle werking, na inschakeling, van de groene signaalverlichting (indien geïnstalleerd). Inschakeling van de blauwe signaalverlichting 19 Controle van dat de gele en/of groene signaalverlichting automatisch buiten werking worden gesteld. 20 Controle van de werking van de resetfunctie van de dagstand uitvoering van de knipperende koplampen. (weer geactiveerd zijn) Uitschakeling van de blauwe 21 Controle van de resetwerking van de gele en/of groene signaalverlichting (niet meer geactiveerd zijn). Akoestische signaleringsinstallatie 22 Controle werking, na inschakeling, van de akoestische signalerings installatie. 23 Controle werking van de blauwe primaire en secundaire 24 Controle van het in werking zijn van de dagstand uitvoering van de akoestische signaleringsinstallatie. 25 Controle werking van de dag/nachtstand na uit-, in- en uitschakeling van de dagstanduitvoering. Uit- en inschakelen van de akoestische signaleringsinstallatie 26 Controle van de resetfunctie van daguitvoering van akoestische signaleringsinstallatie. (nachtstanduitvoering is niet meer actief) 27 Controle werking, na inschakeling van de akoestische versneller d.m.v. het indrukken van de claxonschakelaar gedurende meer dan 5 cycli en na loslaten claxonschakelaar, dat de versneller 5 cycli blijft functioneren. 28 Controle werking, na inschakeling van de akoestische versneller d.m.v. één drukimpuls van de claxonschakelaar, dat de versneller gedurende 5 cycli blijft functioneren. 29 Controleer, tijdens één van beide laatste handelingen (27 of 28) dat de claxon buiten werking is gesteld, zolang de akoestische versneller geactiveerd is. Uitschakelenvan de akoestische signaleringsinstallatie 30 Controle van het niet meer in werking zijn van de blauwe 31 Controle van het niet kunnen functioneren van de akoestische versneller en de claxon geactiveerd wordt. Uitschakelen van de blauwe signaleringsinstallatie. Versie 1.1 d.d. 9 januari 2013 Pagina 7