INSTRUCTIEBOEKJE RX 400h

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "INSTRUCTIEBOEKJE RX 400h"

Transcriptie

1 INSTRUCTIEBOEKJE RX 400h

2 VOORWOORD Welkom in de steeds groeiende groep van waardebewuste automobilisten, die voor Lexus hebben gekozen. Wij zijn trots op de vooruitstrevende techniek en hoge kwaliteit van elke auto die wij bouwen. In dit instructieboekje worden de eigenschappen van uw nieuwe Lexus uiteengezet. Lees het door en volg de aanwijzingen nauwgezet op, zodat u kunt rekenen op vele kilometers ongestoord rijplezier. Wanneer het op onderhoud aankomt, onthoud dan dat uw Lexus--dealer uw auto zeer goed kent en het meest geïnteresseerd is in uw volledige tevredenheid. Alleen uw Lexus--dealer is in staat om onderhoud optimaal uit te voeren en hij kan u alle service geven die u nodig hebt. Laat dit boekje in de auto achter indien u tot verkoop overgaat. De volgende eigenaar zal de hierin verstrekte informatie ook nodig hebben. Alle informatie en specificaties in dit boekje waren actueel ten tijde van de druk. Lexus streeft er doorlopend naar haar producten te perfectioneren en wij behouden ons dan ook het recht voor tussentijdse wijzigingen in specificatie en uitvoering door te voeren zonder voorafgaande kennisgeving. Dit instructieboekje is bestemd voor alle uitvoeringen van dit type auto; alle mogelijke opties zijn in dit boekje opgenomen. Er zullen dan ook ongetwijfeld onderwerpen worden beschreven die niet op uw auto van toepassing zijn TOYOTA MOTOR CORPORATION Alle rechten voorbehouden. Dit materiaal mag noch geheel noch gedeeltelijk worden gereproduceerd of gekopieerd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Toyota Motor Corporation. Vertaling en productie: WK automotive bv, Oosterhout (NB) WKA 8B H0 I

3 BELANGRIJKE INFORMATIE OVER DEZE HANDLEIDING Waarschuwingen met betrekking tot veiligheid en schade aan de auto In dit instructieboekje treft u de aanwijzingen WAARSCHUWING en OPMERKING aan. Deze aanwijzingen worden als volgt gebruikt: Waarschuwingssymbool WAARSCHUWING Dit is een waarschuwing tegen alles wat persoonlijk letsel kan veroorzaken. U wordt geïnformeerd over wat u moet doen of niet moet doen om het risico voor uzelf en voor anderen te vermijden of te verminderen. OPMERKING In dit instructieboekje komt u een aantal malen het bovenstaande symbool tegen. Het betekent dat er iets niet mag worden gedaan of mag gebeuren. Dit is een waarschuwing tegen iets wat schade aan de auto of uitrusting ervan kan veroorzaken. U wordt geïnformeerd over wat u moet doen of niet moet doen om schade aan uw Lexus en de uitrusting ervan te vermijden of het risico te verminderen. II

4 BELANGRIJKE INFORMATIE OVER UW LEXUS Het hybridesysteem van uw auto Uw auto is een hybridevoertuig. De eigenschappen van uw auto zijn anders dan die van conventionele auto s. Verdiep u in de eigenschappen van uw auto en houd er in het gebruik rekening mee. Lees het instructieboekje en volg de instructies. In het hoofdstuk OVERZICHT HYBRIDEAUTO op bladzijde 11 tot en met 25 worden de eigenschappen van het hybridesysteem gedetailleerd behandeld. Veiligheidssystemen voor inzittenden Lexus raadt u en uw gezin aan hoofdstuk 1--6 van dit instructieboekje zorgvuldig door te lezen. Omdat in hoofdstuk 1--6 de veiligheidssystemen worden behandeld, is dit voor u en uw gezin het belangrijkste hoofdstuk om door te lezen. In hoofdstuk 1--6 worden de functie en de werking van de stoelen, de veiligheidsgordels, de airbags en de veiligheidssystemen voor kinderen en eventuele risico s bij het gebruik ervan uitgelegd. Deze systemen zorgen er in combinatie met de structuur van de auto voor dat de inzittenden bij een aanrijding worden beschermd tegen letsel. De systemen bieden de beste bescherming wanneer ze op de juiste manier worden gebruikt in combinatie met de andere systemen. Een individueel systeem biedt niet dezelfde bescherming die de systemen bieden wanneer ze samenwerken. Daarom dienen u en uw gezin te weten hoe elk systeem moet worden gebruikt en hoe ze samenwerken. Het doel van alle veiligheidssystemen is om bij een aanrijding de kans op letsel te verminderen. Geen van deze systemen, individueel noch samen, kan garanderen dat u helemaal geen letsel oploopt bij een aanrijding. Een goede kennis en een juist gebruik van deze systemen vergroot echter de kans dat u bij een aanrijding ongedeerd blijft. III

5 Veiligheidsgordels bieden primaire bescherming voor alle inzittenden van de auto. Daarom dienen alle inzittenden hun veiligheidsgordel te allen tijde op de juiste manier te dragen. Kinderen dienen altijd mee te rijden in een baby-- of kinderzitje dat geschikt is voor hun lengte, gewicht en leeftijd. De airbags van het aanvullend veiligheidssysteem zijn, zoals de naam al zegt, gemaakt als aanvulling op de veiligheidsgordels en dienen dus niet ter vervanging van de gordels. Airbags zorgen ervoor dat de kans op letsel aan hoofd, borst en knieën aanzienlijk verkleind wordt, door te voorkomen dat deze lichaamsdelen in contact komen met de auto. Voor een effectieve werking moeten de airbags met een enorme snelheid worden geactiveerd. Door de snelle activering kunnen de airbags zelf ook letsel veroorzaken als een inzittende te dicht bij de airbag zit, of als er iets tussen de airbag en de inzittende komt op het moment dat de airbag wordt geactiveerd. Dit is slechts één voorbeeld van de manieren waarop de instructies in hoofdstuk 1--6 van dit instructieboekje kunnen helpen bij een juist gebruik van de veiligheidssystemen, waardoor ze u en uw gezin nog beter kunnen beschermen bij een ongeval. Lexus raadt u aan hoofdstuk 1--6 zorgvuldig door te lezen en het te raadplegen wanneer dit nodig is. Accessoires, onderdelen en veranderingen aan uw Lexus Er is een grote hoeveelheid originele en niet--originele onderdelen en accessoires voor uw Lexus te verkrijgen. Als het nodig is om originele onderdelen of accessoires van uw Lexus te vervangen, raadt Toyota Motor Corporation u aan om daarvoor originele Lexus--onderdelen of --accessoires te gebruiken. Er kunnen ook andere onderdelen of accessoires van gelijkwaardige kwaliteit worden gebruikt. Lexus kan geen garantie geven of betrouwbaarheid garanderen voor onderdelen en accessoires die geen originele Lexus--producten zijn en ook niet voor het vervangen door of monteren van dergelijke onderdelen. Bovendien vallen schade of verminderde prestaties als gevolg van het gebruik van niet--originele Lexus--onderdelen en --accessoires mogelijk niet onder de garantie. IV

6 Inbouw van een radiografisch afstandsbedieningssysteem Aangezien de inbouw van een radiografisch afstandsbedieningssysteem elektronische systemen als het hybridesysteem, het (sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem, het cruise control--systeem, het geïntegreerde voertuigmanagementsysteem, het airbagsysteem en het systeem van de gordelspanners kan beïnvloeden, is het aan te bevelen een Lexus--dealer of erkende reparateur te raadplegen over voorzorgsmaatregelen of speciale voorschriften met betrekking tot de inbouw van een dergelijke installatie. Nadere informatie met betrekking tot frequenties, vermogens, antenneposities en montagevoorwaarden voor radiografische afstandsbedieningen is op verzoek beschikbaar bij een Lexus--dealer of erkende reparateur. V

7 De hoogspanningsonderdelen en -kabels van hybrideauto s stralen ongeveer net zoveel elektromagnetische golven uit als conventionele auto s met een benzinemotor of huishoudelijke elektronische apparatuur, ook al zijn ze elektromagnetisch afgeschermd. Onderhoud en garantie Zie hiervoor het onderhoudsboekje en het garantieboekje. Tips voor het rijden op verharde en onverharde wegen Deze auto valt onder de categorie terreinauto s. Terreinauto s hebben meer kans om over de kop te slaan dan andere auto s. De wegligging van en het manoeuvreren met deze auto is anders dan bij een gewone personenauto. Bovendien heeft deze auto een grotere grondspeling en een hoger zwaartepunt dan een gewone personenauto. Door het specifieke ontwerp kan deze categorie auto eerder over de kop slaan. Het verkeerd bedienen van de auto kan resulteren in het verliezen van de controle over de auto, in een ongeval of in het over de kop slaan van de auto, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. Lees daarom zeker Voorzorgsmaatregelen voor terreinauto s op bladzijde 342 en Voorzorgsmaatregelen voor terreinrijden op bladzijde 346. Hybridebatterij De levensduur van de hybridebatterij is beperkt. Neem contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur voor meer informatie over recycling of afvoeren van het batterijpakket. VI

8 Vernietigen van uw Lexus WAARSCHUWING Neem contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur als uw auto afgevoerd moeten worden. Als uw auto wordt afgevoerd zonder dat de hybridebatterij is verwijderd, bestaat de kans op zware elektrische schokken als hoogspanningsonderdelen, -kabels en -aansluitingen hiervan aangeraakt worden. Hybridebatterijen moeten worden afgevoerd door een Lexus -dealer of erkende reparateur. Als hybridebatterijen niet op de juiste manier worden afgevoerd, kunnen elektrische schokken worden veroorzaakt, waardoor men ernstig letsel kan oplopen. De airbags en gordelspanners in uw Lexus bevatten explosieve chemicaliën. Wanneer uw auto, om welke reden dan ook, wordt vernietigd, terwijl het airbagsysteem en/of de gordelspanners nog intact zijn, kan tijdens de vernietiging een ontploffing plaatsvinden en brand ontstaan. Laat daarom het airbagsysteem en de gordelspanners eerst verwijderen en afvoeren door een Lexus--dealer of erkende reparateur. VII

9 Waarschuwingen hoogspanningssysteem WAARSCHUWING De auto heeft zowel hoogspanningssystemen (wissel - en gelijkspanning) als een 12V -systeem. Beide hoogspanningssystemen (wissel - en gelijkspanning) zijn zeer gevaarlijk en kunnen zeer ernstig letsel, ernstige brandwonden en elektrische schokken veroorzaken. Verwijder of vervang hoogspanningsonderdelen, hoogspanningskabels en de stekkers ervan nooit, raak ze niet aan en neem ze niet uit elkaar. De hoogspanningsonderdelen en -kabels zijn in de afbeelding op bladzijde 19 aangegeven. Het aanraken, demonteren, verwijderen of vervangen van deze onderdelen en kabels kan zeer ernstig letsel, ernstige brandwonden en elektrische schokken veroorzaken. Probeer de afdekkap van de servicestekker links onder de achterbank nooit te openen. De servicestekker, waar hoogspanning op staat, wordt alleen gebruikt bij onderhoud aan de auto. Het aanraken van de servicestekker is zeer gevaarlijk en kan zeer ernstig letsel, ernstige brandwonden en elektrische schokken veroorzaken. Het hybridesysteem maakt gebruik van hoogspanningen tot 650 V. Het systeem is tijdens en na het starten mogelijk heet. Wees alert op hoogspanning en hoge temperaturen. Volg de aanwijzingen op de waarschuwingslabels op. Waarschuwingslabel VIII

10 Waarschuwingen voor het geval de auto bij een ongeluk betrokken raakt WAARSCHUWING Duw of sleep uw auto indien mogelijk van de weg, zet de transmissie in stand P, schakel de parkeerrem in, schakel het hybridesysteem uit en verwijder de sleutel uit het contact. Raak om ernstig letsel te voorkomen geen hoogspanningsbedrading, hoogspanningsstekkers of hoogspanningsonderdelen (vermogensregeleenheid, hybridebatterij, enz.) aan. Als er elektrische bedrading van uw auto blootligt, kan er een elektrische schok optreden. Raak elektrische bedrading nooit aan. Raak vloeistof die in de auto gelekt heeft of erin terechtgekomen is nooit aan, aangezien het sterk alkalisch elektrolyt van de hybridebatterij kan zijn. Was vloeistof die op uw huid of in uw ogen terecht is gekomen direct af met veel water of, indien mogelijk, met boorwater. Roep onmiddellijk medische hulp in om ernstig letsel te helpen voorkomen. Als er in een hybrideauto brand ontstaat, gebruik dan geen brandblusser die niet geschikt is voor het blussen van brand veroorzaakt door een elektrische storing. Zelfs het gebruik van een geringe hoeveelheid water om te blussen kan al gevaarlijk zijn. Als uw auto gesleept moet worden, dient dit te gebeuren met alle wielen van de grond. Als de wielen tijdens het slepen de grond raken, kan de elektromotor elektriciteit blijven opwekken. Deze elektriciteit kan dan ongecontroleerd weglekken. Lekstromen kunnen, afhankelijk van de ernst van de schade, brand veroorzaken. Zie Als uw auto moet worden gesleept op bladzijde 379. IX

11 GEBRUIK VAN DIT INSTRUCTIEBOEKJE Op deze bladzijden is een samenvatting opgenomen van hetgeen in dit boekje wordt behandeld. Op deze wijze is het mogelijk snel te vinden wat u zoekt. Het blijft echter aan te bevelen om eerst het gehele boekje door te lezen alvorens uw auto in gebruik te nemen. Het draagt zeker bij tot een verhoging van de veiligheid en uw rijcomfort. INHOUDSOPGAVE De inhoudsopgave en de overzichtsafbeeldingen verwijzen u op een duidelijke manier naar de juiste bladzijde. BASISHANDELINGEN OVERZICHT HYBRIDEAUTO Het hybridesysteem wordt in detail beschreven, evenals de voorzorgsmaatregelen die moeten worden genomen. KORTE UITLEG De basishandelingen worden overzichtelijk en in het kort uitgelegd. HOOFDSTUK 1 INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN De uitrusting van uw auto is onderverdeeld in 7 groepen die hieronder worden aangegeven. U treft een uitgebreide beschrijving van deze onderwerpen aan, met punten die uw speciale aandacht verdienen. 1. Sleutels en portieren 2. Toetsen 3. Meters, tellers en waarschuwingslampjes 4. Interieur 5. Exterieur 6. Veiligheidssystemen voor inzittenden 7. Stuurwiel en spiegels HOOFDSTUK 2 AIRCONDITIONING EN AUDIOSYSTEEM De airconditioning en het audiosysteem worden in detail besproken. Alleen na aandachtig doorlezen van dit hoofdstuk kunt u optimaal gebruik maken van deze voorzieningen. HOOFDSTUK 3 STARTEN EN RIJDEN Het starten van het hybridesysteem, rijden en remmen, voorzieningen met betrekking tot de rijeigenschappen, tips in verband met de veiligheid en veilige rijtechnieken worden allemaal besproken. Lees dit hoofdstuk aandachtig door en rijd voorzichtig. HOOFDSTUK 4 WAT TE DOEN BIJ PECH In dit hoofdstuk wordt besproken wat moet worden gedaan wanneer bijvoorbeeld het hybridesysteem niet gestart kan worden of als de auto een lekke band heeft. De onderwerpen worden stap voor stap besproken, zodat u dit hoofdstuk kunt raadplegen op het moment dat het probleem zich voordoet. HOOFDSTUK 5 ONDERHOUD In dit hoofdstuk wordt het belang van regelmatig onderhoud verduidelijkt. Door regelmatig onderhoud blijft uw Lexus in optimale conditie. HOOFDSTUK 6 ONDERHOUD EN SPECIFICATIES In dit hoofdstuk worden kleine, eenvoudige onderhoudswerkzaamheden besproken, zoals het vervangen van een defect gloeilampje en het controleren van het oliepeil. Tevens is een overzicht opgenomen van de belangrijkste gegevens van uw auto. X

12 TREFWOORDENLIJST Alle onderwerpen die in dit boekje worden behandeld, zijn in alfabetische volgorde opgenomen in het trefwoordenregister. Op deze wijze kunt u snel de gewenste bladzijde vinden. INFORMATIE VOOR BIJ HET TANKSTATION Hier wordt de informatie gegeven die u nodig hebt bij het tankstation. Het instructieboekje van uw Lexus bevat een aanzienlijke hoeveelheid informatie. Neem de tijd om goed vertrouwd te raken met de inhoud ervan. XI

13 XII

14 Inhoudsopgave OVERZICHT... 1 BASISBEDIENING OVERZICHT HYBRIDEAUTO SNELLE REFERENTIE HOOFDSTUK 1 -- INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN Sleutels en portieren Toetsen Meters, tellers en waarschuwingslampjes Interieur Exterieur Veiligheidssystemen voor inzittenden Stuurwiel en spiegels HOOFDSTUK 2 -- AIRCONDITIONING EN AUDIOSYSTEEM Airconditioning Audiosysteem HOOFDSTUK 3 -- STARTEN EN RIJDEN Starten en rijden Rijtips HOOFDSTUK 4 -- WAT TE DOEN BIJ PECH HOOFDSTUK 5 -- ONDERHOUD HOOFDSTUK 6 -- ONDERHOUD EN SPECIFICATIES Inleiding Hybridesysteem Chassis Elektrische onderdelen Carrosserie TREFWOORDENLIJST INFORMATIE VOOR HET TANKSTATION... Binnenzijde van de achterkaft OVERZICHTS- AFBEELDINGEN BASIS TREFWOORDEN- LIJST XIII

15 XIV

16 OVERZICHT 1 OVERZICHT Dashboard (uitvoeringen zonder navigatiesysteem)... 2 Dashboard (uitvoeringen met navigatiesysteem)... 4 Instrumentenpaneel... 6 Voorstoel... 8 Stuurwiel... 9 Buitenaanzicht... 10

17 2 OVERZICHT DASHBOARD (uitvoeringen zonder navigatiesysteem) 1 Toetsen ergonomisch geheugen Schakelaars ruitbediening Schakelaar centrale vergrendeling Blokkeerschakelaar ruitbediening Bekerhouder Zijventilatieroosters Regelknop dashboardverlichting Toets ODO/TRIP Contactslot Schakelaar voor openen/sluiten elektrisch bedienbare achterklep Hendel motorkapslot Parkeerrempedaal Ontgrendeling tankdopklepje Schakelaar actieve bochtverlichting uit Schakelaars elektrisch bedienbare buitenspiegels Schakelaar elektrisch wegklapbare buitenspiegels

18 OVERZICHT 3 17 Bedieningspaneel automatische airconditioning Schakelaar alarmknipperlichten Toets helderheidsregeling centraal display Controlelampje antidiefstalsysteem... 45, Toetsen klok Controlelampje veiligheidsgordel voorpassagier Centraal display Ritinformatie Buitentemperatuur Klok Automatische airconditioning Toets regeling ritinformatie Schakelaar achterruitverwarming, buitenspiegelverwarming en voorruitverwarming Dashboardkastje Schakelaar elektrisch bedienbare achterklep uitschakelen Selectiehendel Aansteker Schakelaar koplampsproeiers Schakelaars stoelverwarming Audiosysteem

19 4 OVERZICHT DASHBOARD (uitvoeringen met navigatiesysteem) 1 Toetsen ergonomisch geheugen Schakelaars ruitbediening Schakelaar centrale vergrendeling Blokkeerschakelaar ruitbediening Bekerhouder Zijventilatieroosters Regelknop dashboardverlichting Toets ODO/TRIP Contactslot Schakelaar voor openen/sluiten elektrisch bedienbare achterklep Ontgrendelingshendel motorkap Parkeerrempedaal Ontgrendeling tankdopklepje Schakelaar actieve bochtverlichting uit Schakelaars elektrisch bedienbare buitenspiegels Schakelaar elektrisch wegklapbare buitenspiegels

20 OVERZICHT 5 17 Bedieningspaneel automatische airconditioning (zie het afzonderlijke instructieboekje van het navigatiesysteem) 18 Schakelaar alarmknipperlichten Controlelampje antidiefstalsysteem... 45, Monitor Lexus navigatiesysteem (Zie voor de werking van het navigatiesysteem, de automatische airconditioning, enz. het afzonderlijke INSTRUCTIEBOEKJE NAVIGATIESYSTEEM.) Energiemonitor Lexus Parking Assist Monitor Ritinformatie Controlelampje veiligheidsgordel voorpassagier Schakelaar achterruitverwarming, buitenspiegelverwarming en voorruitverwarming Dashboardkastje Schakelaar elektrisch bedienbare achterklep uitschakelen Selectiehendel Aansteker Schakelaar koplampsproeiers Schakelaars stoelverwarming Audiosysteem

21 6 OVERZICHT INSTRUMENTENPANEEL 1 Waarschuwingslampje hybridebatterij Vermogensmeter Waarschuwingslampje open portier/achterklep Controlelampje veiligheidsgordel bestuurder Motorcontrolelampje Waarschuwingslampje airbagsysteem Waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachtiging Controlelampje parkeerverlichting Controlelampje mistlampen voor Controlelampjes richtingaanwijzers Controlelampje cruise control Controlelampje READY Laadstroomcontrolelampje

22 OVERZICHT 7 14 Controlelampje mistachterlicht Controlelampje grootlicht Centraal waarschuwingslampje Waarschuwingslampje remsysteem (rood) Waarschuwingslampje ABS Brandstofmeter Waarschuwingslampje laag brandstofniveau Koelvloeistoftemperatuurmeter Controlelampje Traction Control Waarschuwingslampje remsysteem (geel) Controlelampjes transmissie Controlelampje actieve bochtverlichting (AFS) OFF Boordcomputer Kilometerteller en dagteller Waarschuwingsmeldingen Energiemonitor... 12

23 8 OVERZICHT VOORSTOEL 1 Schakelaar stoelverstelling (langsverstelling, zittinghoek en - hoogte) , Schakelaar verstelling rugleuning Schakelaar lendensteunverstelling

24 OVERZICHT 9 STUURWIEL 1 Schakelaars verlichting, richtingaanwijzers en mistlampen... 76, 79, 80 2 Schakelaars audiosysteem Spraaktoets (zie het afzonderlijke INSTRUCTIEBOEKJE NAVIGATIESYSTEEM) 4 Toets multi- informatiedisplay Telefoontoets (zie het afzonderlijke INSTRUCTIEBOEKJE NAVIGATIESYSTEEM) 6 Schakelaars ruitenwissers en - sproeier... 81, 86 7 Cruise control- schakelaar Ontgrendelingshendel in hoogte verstelbare stuurkolom of in hoogte en lengte verstelbare stuurkolom

25 10 OVERZICHT BUITENAANZICHT 1 Achterruitverwarming Achterklep... 58, 61 3 Tankdopklepje Schuif- /kanteldak Ruitenwisser en - sproeier... 81, Buitenspiegel Portier Band en velg Koplampen... 76, Motorkap

26 OVERZICHT HYBRIDEAUTO 11 BASISHANDELINGEN OVERZICHT HYBRIDEAUTO Hybridesysteem Energiemonitor Starten van de auto Efficiënt gebruik van de auto Voorzorgsmaatregelen bij het gebruik van een hybrideauto Waarschuwingen voor het geval de auto bij een ongeval betrokken raakt... 24

27 12 OVERZICHT HYBRIDEAUTO HYBRIDESYSTEEM Bij het hybridesysteem wordt het vermogen van een benzinemotor gecombineerd met dat van een elektromotor voor een minimaal brandstofverbruik en een minimale uitstoot van schadelijke stoffen. Onder alle rijomstandigheden wordt er optimaal samengewerkt tussen de benzinemotor en de elektromotor. Aangezien de hybridebatterij indien nodig door de benzinemotor wordt bijgeladen, hoeft deze niet zoals bij een elektrisch aangedreven auto door een externe bron te worden opgeladen. ENERGIEMONITOR Het hybridesysteem omvat diverse regelfuncties die afhankelijk zijn van de bedrijfstoestand. Hoe de energiestromen geregeld zijn, is te zien op het multi -informatiedisplay en het scherm van het navigatiesysteem (met navigatiesysteem) als het display en het scherm in de stand Energiemonitor staan. Zie bladzijde 109 en 122 voor de werking van het display en het scherm.

28 OVERZICHT HYBRIDEAUTO 13 Dit zijn voorbeelden van de weergave in de stand Energiemonitor. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen de afbeeldingen in de stand Energiemonitor afwijken van de afbeeldingen die hieronder getoond worden. Afhankelijk van de omstandigheden kan de afgebeelde aandrijving van de auto afwijken van de daadwerkelijke aandrijving. Het multi- informatiedisplay Het multi- informatiedisplay Het scherm van het navigatiesysteem Aandrijving door de benzinemotor en de elektromotor. Scherm van het navigatiesysteem Aandrijving door de elektromotor.

29 14 OVERZICHT HYBRIDEAUTO Het multi- informatiedisplay Het multi- informatiedisplay Het scherm van het navigatiesysteem Aandrijving door de benzinemotor. Het scherm van het navigatiesysteem Bij het regenereren van energie en het laden van de hybridebatterij.

30 OVERZICHT HYBRIDEAUTO 15 Het multi- informatiedisplay Het scherm van het navigatiesysteem Als er geen energieoverdracht plaatsvindt.

31 16 OVERZICHT HYBRIDEAUTO Status hybridebatterij Status Multi-- informatiedisplay Het scherm van het navigatiesysteem Niveau 8 Niveau 7 Niveau 6 Niveau 5 Niveau 4 BRY ,8 Niveau 3 Niveau 2 Niveau 1

32 OVERZICHT HYBRIDEAUTO 17 STARTEN VAN DE AUTO De startprocedure is hetzelfde als bij conventionele auto s. Steek de sleutel in het contactslot en zet het contact in de stand START. Het controlelampje READY knippert en blijft branden. Na enkele seconden is een pieptoon te horen en wordt het hybridesysteem gestart. Als de omgevingstemperatuur laag is, duurt het mogelijk even voordat het controlelampje READY gaat branden. Zie Starten van het hybridesysteem op bladzijde 289. Het kan zijn dat de benzinemotor niet wordt gestart, ook al brandt het controlelampje READY. EFFICIËNT GEBRUIK VAN DE AUTO Accelereer en decelereer op rustige wijze. Tijdens het rijden wordt energie teruggewonnen door middel van regeneratief remmen terwijl de auto decelereert. Accelereer en decelereer ter verbetering van het rendement niet meer dan nodig. Voorkom onnodig snel accelereren en hard remmen. Het vermogen van de hybridebatterij kan worden gecontroleerd op het multi--informatiedisplay of het scherm van het navigatiesysteem (met navigatiesysteem). Zie Status hybridebatterij op bladzijde 16 voor meer informatie. Wanneer geleidelijk wordt geaccelereerd en afgeremd, worden de voordelen van de elektromotor beter benut, zodat het brandstofverbruik van de benzinemotor lager is.

33 18 OVERZICHT HYBRIDEAUTO Zorg ervoor dat bij het parkeren de selectiehendel van de transmissie in stand P wordt gezet. Tijdens het rijden moet de selectiehendel van de transmissie in stand D staan. In stand N werkt de benzinemotor, maar kan er geen elektriciteit worden opgewekt. De hybridebatterij raakt hierdoor ontladen, zodat onnodig vermogen van de benzinemotor nodig is om deze weer op te laden. Het hybridesysteem laadt de hybridebatterij automatisch bij als de resterende hoeveelheid vermogen in de batterij kleiner is geworden. De hybridebatterij kan echter niet worden geladen als de transmissie in stand N staat. INFORMATIE De benzinemotor wordt automatisch gestart en uitgeschakeld. (Hij werkt niet bij lichte belasting, bij deceleratie en als de auto stilstaat.) Zolang het controlelampje READY brandt, kunt u wegrijden door middel van de elektromotor, zelfs als de benzinemotor niet draait. De benzinemotor stopt niet automatisch onder de volgende omstandigheden: Tijdens de opwarmfase van de benzinemotor Tijdens het bijladen van de hybridebatterij Als de temperatuur van de hybridebatterij te laag of te hoog is

34 OVERZICHT HYBRIDEAUTO 19 VOORZORGSMAATREGELEN BIJ HET GEBRUIK VAN EEN HYBRIDEAUTO Hoogspanningsonderdelen 1 Aircocompressor 2 Hoogspanningskabels 3 Vermogensregeleenheid 4 Hybridebatterij 5 Servicestekker 6 DC/DC- omvormer 7 Elektromotor achter 8 Elektromotor voor Het hybridesysteem maakt gebruik van hoogspanningen tot 650 V. De hoogspanningsonderdelen zijn in bovenstaande afbeelding aangegeven. De hoogspanningskabels zijn oranje. Het systeem is tijdens en na het starten mogelijk heet. Wees alert op hoogspanning en hoge temperaturen.

35 20 OVERZICHT HYBRIDEAUTO Waarschuwingslabel WAARSCHUWING De auto heeft zowel hoogspanningssystemen (wissel - en gelijkspanning) als een 12V -systeem. Beide hoogspanningssystemen (wissel - en gelijkspanning) zijn zeer gevaarlijk en kunnen zeer ernstig letsel, ernstige brandwonden en elektrische schokken veroorzaken. Verwijder of vervang hoogspanningsonderdelen, hoogspanningskabels en de stekkers ervan nooit, raak ze niet aan en neem ze niet uit elkaar. De hoogspanningsonderdelen en -kabels zijn in bovenstaande afbeelding aangegeven. Het aanraken, demonteren, verwijderen of vervangen van deze onderdelen en kabels kan zeer ernstig letsel, ernstige brandwonden en elektrische schokken veroorzaken. Het hybridesysteem maakt gebruik van hoogspanning en het systeem kan tijdens en na het starten heet worden. Wees alert op hoogspanning en hoge temperaturen. Volg de aanwijzingen op de waarschuwingslabels op. Probeer de afdekkap van de servicestekker links onder de achterbank nooit te openen. De servicestekker, waar hoogspanning op staat, wordt alleen gebruikt bij onderhoud aan de auto. Het aanraken van de servicestekker is zeer gevaarlijk en kan zeer ernstig letsel, ernstige brandwonden en elektrische schokken veroorzaken. De eigenschappen van een hybrideauto Zorg ervoor dat bij het parkeren de selectiehendel van de transmissie in stand P wordt gezet. In stand N wordt de hybridebatterij niet bijgeladen, ook al draait de benzinemotor. Als de transmissie gedurende langere rijd in stand N blijft staan, raakt de hybridebatterij mogelijk ontladen. Als de hybridebatterij ontladen is, kan er niet met de auto gereden worden. Zet, als u de auto verlaat, de transmissie in stand P, zet de parkeerrem vast, neem de sleutel uit de auto en vergrendel alle portieren. Als u het contact in stand ACC of AAN laat staan, raakt de 12V--accu ontladen en kan het hybridesysteem mogelijk niet worden gestart.

36 OVERZICHT HYBRIDEAUTO 21 Aangezien de auto door zowel een benzinemotor als een elektromotor wordt aangedreven, kunt u uit de motorruimte geluiden van beide motoren horen komen en kan er eveneens aan de achterzijde van de auto geluid hoorbaar zijn. Dit duidt echter niet op een probleem. Wanneer het hybridesysteem wordt in-- of uitgeschakeld, kunt u geluid van de hybridebatterij onder de achterbank horen. Dit duidt echter niet op een probleem. Wanneer het hybridesysteem wordt in-- of uitgeschakeld, kunt u geluid van de transmissie horen. Dit duidt echter niet op een probleem. Wanneer u snel accelereert, neemt het geluid uit de motor mogelijk toe. Dit duidt echter niet op een probleem. Herhaaldelijk accelereren verbruikt energie uit de hybridebatterij, waardoor de auto minder goed accelereert. De hybridebatterij kan weer worden opgeladen door te rijden met het gaspedaal iets ingetrapt. Als het bestuurdersportier wordt geopend of het rempedaal wordt ingetrapt terwijl het hybridesysteem is uitgeschakeld, hoort u mogelijk een geluid in de motorruimte. Dit duidt echter niet op een probleem. Nadat het hybridesysteem is in-- of uitgeschakeld, hoort u mogelijk een geluid in de motorruimte. Dit duidt echter niet op een probleem. Als het remsysteem bediend wordt, hoort u mogelijk een geluid dat afkomstig is van de motor/generator. Dit duidt echter niet op een storing. Als de benzinemotor gestart of gestopt wordt, kunt u een trilling voelen. Dit duidt echter niet op een probleem. Als het controlelampje READY brandt, kunt u wegrijden, zelfs als de benzinemotor niet draait. Dit duidt echter niet op een probleem. Als u de transmissie in stand B zet en uw voet van het gaspedaal neemt, zal de auto op de motor gaan remmen. Tijdens het rijden met hoge snelheden kunt u echter vaststellen dat de motorremwerking kleiner is dan bij normale auto s. Bij het starten en stoppen van de motor kunt u een trilling voelen. Dit duidt echter niet op een storing. Als de auto gedurende lange tijd geparkeerd wordt, zal de hybridebatterij langzaam ontladen. Om de hybridebatterij in goede staat te houden, dient u ten minste eens in de paar maanden gedurende ten minste 30 minuten of 16 km met de auto te rijden. Neem contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur als de hybridebatterij geheel ontladen is en u de auto niet met een hulpstartprocedure met de 12V -accu kunt starten. De hoogspanningsonderdelen en -kabels van hybrideauto s stralen ongeveer net zoveel elektromagnetische golven uit als conventionele auto s met een benzinemotor of huishoudelijke elektronische apparatuur, ook al zijn ze elektromagnetisch afgeschermd. De ontvangst via een zend - en ontvangstinstallatie kan in sommige gevallen gestoord worden. Nadat de 12V -accu is losgenomen, ontladen of vervangen, wordt de benzinemotor mogelijk niet uitgeschakeld, zelfs als de auto alleen wordt aangedreven door de tractiemotor. Laat uw auto nakijken door een Lexus -dealer of erkende reparateur als dit verschijnsel enkele dagen duurt.

37 22 OVERZICHT HYBRIDEAUTO WAARSCHUWING Als de auto alleen door de elektromotor wordt aangedreven, dient de bestuurder vooral goed te letten op voetgangers. Omdat er dan geen motorgeluiden hoorbaar zijn, kunnen voetgangers de beweging van de auto misschien onjuist inschatten. Zorg ervoor dat u het hybridesysteem altijd uitschakelt wanneer u de auto verlaat. Zorg ervoor dat de transmissie altijd in stand P wordt gezet, aangezien de auto kan wegrijden als het controlelampje READY brandt en de motor niet draait. Verlaat uw auto niet als de transmissie in een andere stand dan P of N staat als het controlelampje READY brandt. De auto zal gaan kruipen en abrupt wegrijden als per ongeluk het gaspedaal wordt ingetrapt. Dit kan levensgevaarlijk letsel veroorzaken. Het multi- informatiedisplay Het scherm van het navigatiesysteem Aandrijving door de benzinemotor en de elektromotor.

38 OVERZICHT HYBRIDEAUTO 23 Als u het portier opent terwijl het hybridesysteem is ingeschakeld en de transmissie niet in stand P staat, verschijnt er een melding op het multi -informatiedisplay en het scherm van het navigatiesysteem (voor auto s met navigatiesysteem). Zet de transmissie in stand P als u de auto verlaat, langere tijd stilstaat of parkeert. Het is belangrijk dat de hybridebatterij tijdens het rijden wordt opgeladen. In stand N wordt de hybridebatterij niet geladen. Laat de transmissie niet in stand N staan. De motor/generator werkt in de standen P, R, D en B van de transmissie. Zet om weg te rijden de transmissie in stand D of B en trap het gaspedaal in. Rijd in een file in stand D om het ontladen van de hybridebatterij te voorkomen. Ventilatieopeningen hybridebatterij Onder de achterbank zijn ventilatieopeningen aanwezig om de hybridebatterij te koelen. Als deze ventilatieopeningen worden afgedekt, kan de hybridebatterij oververhit raken, wat zal leiden tot een afname van het vermogen dat het hybridesysteem levert. Via de ventilatieopeningen hoort u mogelijk het geluid van de ventilatoren.

39 24 OVERZICHT HYBRIDEAUTO Neem voor reparaties of onderhoud altijd contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur. Neem als uw auto niet meer gerepareerd kan worden, contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur. Probeer uw auto niet zelf af te voeren. WAARSCHUWING Uw auto is uitgerust met een gesloten nikkel -metaalhydridebatterij. Als deze op een onjuiste manier wordt afgevoerd, kan er schade voor het milieu ontstaan en bestaat er kans op ernstige brandwonden, elektrische schokken en ernstig letsel. OPMERKING Dek de ventilatieopeningen niet af. De hybridebatterij kan oververhit raken en beschadigen. Reinig de ventilatieopeningen regelmatig om oververhitting van de hybridebatterij te voorkomen. Zorg ervoor dat er geen vocht terechtkomt in de ventilatieopeningen. Hierdoor kan kortsluiting ontstaan en kan de hybridebatterij beschadigd raken. Vervoer geen grote hoeveelheden water, zoals een gevuld aquarium, in de auto. Als er water op de hybridebatterij komt, kan de batterij beschadigd raken. WAARSCHUWINGEN VOOR HET GEVAL DE AUTO BIJ EEN ONGEVAL BETROKKEN RAAKT WAARSCHUWING Duw of sleep uw auto indien mogelijk van de weg, zet de transmissie in stand P, schakel de parkeerrem in, schakel het hybridesysteem uit en verwijder de sleutel uit het contact. Raak geen hoogspanningsbedrading, hoogspanningsstekkers of hoogspanningsonderdelen (vermogensregeleenheid, hybridebatterij, enz.) aan. Als er elektrische bedrading van uw auto blootligt, kan er een elektrische schok optreden. Raak elektrische bedrading nooit aan. Raak vloeistof die in de auto gelekt heeft of erin terechtgekomen is nooit aan, aangezien het sterk alkalisch elektrolyt van de hybridebatterij kan zijn. Was vloeistof die op uw huid of in uw ogen terecht is gekomen direct af met veel water of, indien mogelijk, met boorwater. Roep onmiddellijk medische hulp in om ernstig letsel te helpen voorkomen. Verlaat de hybrideauto zo snel mogelijk als er brand uitbreekt. Gebruik geen brandblusser die niet geschikt is voor het blussen van elektriciteitsbranden. Zelfs het gebruik van een geringe hoeveelheid water om te blussen kan al gevaarlijk zijn.

40 OVERZICHT HYBRIDEAUTO 25 Als uw auto gesleept moet worden, dient dit te gebeuren met alle wielen van de grond. Als de wielen tijdens het slepen de grond raken, kan de elektromotor elektriciteit blijven opwekken. Deze elektriciteit kan dan ongecontroleerd weglekken. Lekstromen kunnen, afhankelijk van de ernst van de schade, brand veroorzaken. Zie Als uw auto moet worden gesleept op bladzijde 379. Uitschakelsysteem voor noodgevallen Het uitschakelsysteem voor noodgevallen zorgt ervoor dat het hoogspanningssysteem en de brandstofpomp worden uitgeschakeld om de kans op kortsluiting en brandstoflekkage tot een minimum te beperken als de aanrijdingssensor een aanrijding met een kracht boven een bepaalde drempelwaarde heeft gesignaleerd. Als het uitschakelsysteem in werking is getreden, kunt u uw auto niet meer starten. Neem, om het hybridesysteem weer te kunnen starten, contact op met een officiële Lexus -dealer of erkende reparateur. WAARSCHUWING Controleer of er hoogspanningsonderdelen en -kabels bloot liggen. Raak deze onderdelen en kabels nooit aan. Zie Hoogspanningsonderdelen op bladzijde 19 voor de plaats van hoogspanningsonderdelen en -kabels. Controleer het wegdek/de bodem onder de auto. Als er vloeistoflekkage waarneembaar is, kan het brandstofsysteem beschadigd zijn. Verlaat uw auto zo spoedig mogelijk.

41 26 OVERZICHT HYBRIDEAUTO

42 SNELLE REFERENTIE 27 SNELLE REFERENTIE BASISHANDELINGEN Bestuurdersstoel Stuurwiel (in hoogte verstelbaar) Stuurwiel (in hoogte en lengte verstelbaar) Contactslot Parkeerrem Transmissie Licht-- en richtingaanwijzerschakelaar Schakelaar ruitenwissers en --sproeier... 37

43 28 SNELLE REFERENTIE 1. BESTUURDERSSTOEL BRY067 Langsverstelling stoel Verstelling zittinghoek Verstelling stoelhoogte Rugleuning Lendensteun Hoogteverstelling hoofdsteun

44 SNELLE REFERENTIE STUURWIEL (in hoogte verstelbaar) BRY158 Omhoog of omlaag verstellen van het stuurwiel: 1. Houd het stuurwiel vast en trek de hendel naar u toe. 2. Zet het stuurwiel in de gewenste stand. 3. Laat de hendel los.

45 30 SNELLE REFERENTIE 2. STUURWIEL (in hoogte en lengte verstelbaar) IN HOOGTE VERSTELLEN BRY157 Druk de knop omhoog of omlaag om de hoogte van het stuurwiel in te stellen en laat de knop los als de gewenste stand bereikt is. IN LENGTE VERSTELLEN BRY156 Druk de knop naar voren of naar achteren om de lengte van de stuurkolom te verstellen en laat de knop los als de gewenste stand bereikt is.

46 SNELLE REFERENTIE CONTACTSLOT BRY108 STAND CONTACT UIT: Het hybridesysteem is uitgeschakeld en het stuurwiel is geblokkeerd. Alleen in deze stand kan de sleutel uit het contactslot worden genomen. ACC: Accessoires zoals de radio kunnen worden gebruikt, maar het hybridesysteem is uitgeschakeld. AAN: Het hybridesysteem en alle accessoires zijn ingeschakeld. START: Het hybridesysteem start. Zodra de sleutel wordt losgelaten, keert deze terug in stand AAN.

47 32 SNELLE REFERENTIE 4. PARKEERREM BRY111 Parkeerrem vast: Houd het bedrijfsrempedaal met uw rechtervoet ingetrapt. Trap het parkeerrempedaal in met uw linkervoet. Parkeerrem los: Houd het bedrijfsrempedaal met uw rechtervoet ingetrapt en trap het parkeerrempedaal in met uw linkervoet. Wanneer u uw linkervoet omhoog beweegt, zal het parkeerrempedaal mee omhoog bewegen naar de gedeactiveerde stand.

48 SNELLE REFERENTIE TRANSMISSIE STAND SELECTIEHENDEL BRY162 P: Stand voor parkeren, starten van hybridesysteem en verwijderen van sleutel R: Achteruitrijden N: Vrijstand D: Normaal rijden B: Stand voor motorremwerking

49 34 SNELLE REFERENTIE BEDIENING VAN SELECTIEHENDEL BRY1 07 (27,5/1 5,5) Schakelen bij ingetrapt rempedaal. (Contact moet AAN staan.)

50 SNELLE REFERENTIE LICHT - EN RICHTINGAANWIJZERSCHAKELAAR LICHTSCHAKELAAR Parkeerlichten, achterlichten, kentekenplaat-- en dashboardverlichting ingeschakeld. BRY 101 (12/1 5) De koplampen worden ook ingeschakeld. Verlichting wordt automatisch in-- en uitgeschakeld DIMSCHAKELAAR Grootlicht BRY0 71 (12/90) Lichtsignaal

51 36 SNELLE REFERENTIE RICHTINGAANWIJZERSCHAKELAAR BRY072 (12/15) Rechtsaf of linksaf Rijbaanwisseling (rechts of links)

52 SNELLE REFERENTIE SCHAKELAAR RUITENWISSERS EN -SPROEIER Voor (ruitenwissers met variabel interval) Miststand Variabel interval BRY073 (12/15) Lage snelheid Hoge snelheid Sproeien

53 38 SNELLE REFERENTIE Voor (ruitenwissers met regensensor) Miststand Automatisch BRY074 (12/15) Lage snelheid Hoge snelheid Sproeien

54 SNELLE REFERENTIE 39 Achter BRY075 (12/15) 1 Ruitenwisser ingeschakeld (intervalwerking) 2 Ruitenwissers ingeschakeld (normale werking) 3 Tevens sproeien 4 Sproeien

55 40 SNELLE REFERENTIE

56 SLEUTELS EN PORTIEREN 41 INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN Sleutels en portieren HOOFDSTUK 1 1 Sleutels Startblokkering hybridesysteem Afstandsbediening Portieren Achterklep Elektrisch bedienbare achterklep Supervergrendeling Antidiefstalsysteem... 70

57 42 SLEUTELS EN PORTIEREN SLEUTELS Uitvoeringen met elektrisch bedienbare achterklep Uitvoeringen zonder elektrisch bedienbare achterklep 1 Hoofdsleutels (zwart): deze sleutels passen op alle sloten. Een Lexus - dealer of erkende reparateur heeft een hoofdsleutel nodig om een nieuwe sleutel met ingebouwde transponderchip te maken. 2 Garagesleutel (grijs): met deze sleutel kan het dashboardkastje niet worden geopend. 3 Plaatje met sleutelnummer: bewaar het plaatje op een veilige plaats buiten de auto, bijvoorbeeld in uw portemonnee.

58 SLEUTELS EN PORTIEREN 43 De hoofd-- en garagesleutel zijn uitgerust met een transponder die zich in de sleutelkop bevindt. Deze transponder is essentieel voor de werking van de startblokkering, dus zorg ervoor dat u de sleutels niet verliest. Met een zelfgemaakte reservesleutel kan de startblokkering niet worden opgeheven en kan het hybridesysteem niet worden gestart. Bezittingen in het dashboardkastje kunt u beschermen door uitsluitend de garagesleutel achter te laten wanneer u uw auto parkeert en de sleutel erbij moet blijven. Aangezien alle portieren en de achterklep zonder sleutel afgesloten kunnen worden, raden wij u aan altijd een reserve--hoofdsleutel mee te nemen voor het geval u uw sleutels in de auto laat liggen. Als u uw sleutels kwijtraakt of extra sleutels wilt laten bijmaken, kunt u terecht bij een Lexus--dealer of erkende reparateur, die aan de hand van het sleutelnummer nieuwe sleutels kan bijmaken. Het verdient aanbeveling het sleutelnummer op te schrijven en op een veilige plek te bewaren. OPMERKING Let bij het gebruik van een sleutel met een transponder op de volgende voorzorgsmaatregelen: Zorg ervoor dat, als het hybridesysteem gestart wordt, de sleutel niet verdraaid wordt door een verdraaide sleutelring en druk de ring niet tegen de sleutelkop. Anders kan het gebeuren dat de auto niet start of afslaat vlak na het starten.

59 44 SLEUTELS EN PORTIEREN Zorg ervoor dat, als het hybridesysteem gestart wordt, er geen andere sleutel met een transponder (ook niet van een andere auto) in de nabijheid van de sleutel komt en druk niet met een andere sleutel tegen de sleutel. Anders kan het gebeuren dat de auto niet start of afslaat vlak na het starten. Als dit gebeurt, verwijder dan de sleutel uit het contactslot, verwijder de andere sleutels uit de buurt of scherm deze af met de hand en start vervolgens het hybridesysteem opnieuw. Verbuig de sleutelkop niet. Bedek de sleutel niet met iets dat geen elektromagnetische golven doorlaat. Voorkom hardhandige aanrakingen van de sleutel met andere voorwerpen. Stel de sleutel niet langdurig bloot aan hoge temperaturen en direct zonlicht. Voorkom dat de sleutel in water terechtkomt en maak de sleutel niet schoon in een ultrasoon reinigingsbad. Houd de sleutel uit de buurt van elektromagnetische voorwerpen.

60 SLEUTELS EN PORTIEREN 45 STARTBLOKKERING HYBRIDESYSTEEM Met een zelfgemaakte reservesleutel kan de startblokkering niet worden opgeheven en kan het hybridesysteem niet worden gestart. OPMERKING De hybridestartblokkering is een antidiefstalsysteem. Zodra de sleutel in het contactslot wordt geplaatst, stuurt de transponderchip in de sleutelkop een elektronische code naar de auto. Als deze code overeenkomt met de geprogrammeerde identificatiecode (ID -code) van de auto, kan het hybridesysteem worden ingeschakeld. Het systeem wordt automatisch ingeschakeld wanneer de sleutel uit het contactslot wordt verwijderd. Op dat moment gaat het controlelampje in het instrumentenpaneel knipperen. Wanneer de sleutel in het contactslot wordt geplaatst, gaat het controlelampje van het antidiefstalsysteem uit en wordt het systeem automatisch uitgeschakeld, waardoor het hybridesysteem kan worden gestart. Een Lexus--dealer of erkende reparateur heeft het sleutelnummer en een hoofdsleutel nodig om een nieuwe sleutel met ingebouwde transponderchip te maken. Het aantal sleutels dat u kunt laten bijmaken, is echter gelimiteerd. Breng geen wijzigingen aan de hybridestartblokkering aan en probeer deze niet te verwijderen of te demonteren. Anders kan de juiste werking van het systeem niet langer worden gegarandeerd.

61 46 SLEUTELS EN PORTIEREN Deze startblokkering van het type RI--20BTY voldoet aan de essentiële eisen en andere voorwaarden van de Richtlijn 1999/5/EG.

62 SLEUTELS EN PORTIEREN 47 AFSTANDSBEDIENING* Uitvoeringen met elektrisch bedienbare achterklep 1 Vergrendelen van de portieren 2 Ontgrendelen van de portieren 3 Controlelampje 4 Openen of sluiten van de elektrisch bedienbare achterklep TOELICHTING: *Deze voorziening kan worden uitgeschakeld om te voorkomen dat de auto wordt gestolen als de sleutel inclusief zender is verloren. Neem voor meer informatie contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur. Druk de toetsen op de afstandsbediening altijd goed in. Het controlelampje in de sleutel zal één keer knipperen. Het bereik van de afstandsbediening is ongeveer 1 m. Dit bereik wordt door een aantal externe factoren beïnvloed. Bedien de afstandsbediening daarom altijd binnen 1 meter van uw Lexus om verzekerd te zijn van een goede werking. Als zich het volgende voordoet, is de batterij in de sleutel mogelijk leeg. Als dit het geval is, vervang dan de batterij met een speciale schroevendraaier. De afstandsbediening werkt niet. Het bereik van de afstandsbediening wordt merkbaar kleiner. Het controlelampje in de sleutel brandt zwak of helemaal niet. Zie voor het vervangen van de batterij Vervangen van de batterij op bladzijde 51. Wij raden aan om de batterij te laten vervangen door een Lexus--dealer of erkende reparateur, om te voorkomen dat de elektronische sleutel beschadigd raakt. Uitvoeringen zonder elektrisch bedienbare achterklep 1 Vergrendelen van de portieren 2 Ontgrendelen van de portieren 3 Controlelampje

63 48 SLEUTELS EN PORTIEREN Neem, als u de sleutel met afstandsbediening kwijtraakt, zo snel mogelijk contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur, om diefstal te voorkomen. (Zie Als u uw sleutels verliest op bladzijde 389.) U kunt maximaal 4 zenders gebruiken bij uw auto. Neem voor meer informatie contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur. De zender van de afstandsbediening is een elektronisch onderdeel. Let op de volgende punten bij het gebruik van de afstandsbediening om beschadigingen te voorkomen. Stel de afstandsbediening niet langdurig bloot aan hoge temperaturen, zoals op het dashboard. Probeer niet de afstandsbediening te demonteren. Voorkom hardhandige aanraking met andere voorwerpen. Voorkom dat de afstandsbediening in het water terechtkomt. Vergrendelen/ontgrendelen van de portieren WAARSCHUWING Schakel de supervergrendeling nooit in als er zich nog personen in de auto bevinden, omdat de portieren en de achterklep dan niet van binnenuit kunnen worden geopend. Als de portieren per ongeluk worden vergrendeld, druk dan op de toets UNLOCK van de afstandsbediening. Druk kort op de toets LOCK van de afstandsbediening om alle portieren en de achterklep van buitenaf te vergrendelen. Op dat moment zullen de alarmknipperlichten één keer knipperen.* Als echter een portier niet goed gesloten is als op de toets LOCK van de afstandsbediening wordt gedrukt, zal gedurende 10 seconden een zoemer te horen zijn.** Sluit alle portieren en de achterklep of druk op de toets UN- LOCK om de zoemer te stoppen. Als de sleutel in het contactslot zit, zal de vergrendeling niet werken. Controleer bij het verlaten van de auto of alle portieren en de achterklep zijn vergrendeld. Druk dan nogmaals op de toets LOCK. AANWIJZING: * Er kan worden ingesteld dat de richtingaanwijzers niet gaan knipperen. ** Er kan worden ingesteld dat de zoemer niet klinkt als een portier niet goed gesloten wordt. Neem voor meer informatie contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur.

64 SLEUTELS EN PORTIEREN 49 Druk kort op de toets UNLOCK van de afstandsbediening om alle portieren en de achterklep van buitenaf te ontgrendelen. De richtingaanwijzers knipperen tweemaal.* Bij het ontgrendelen gaat tevens een gedeelte van de interieurverlichting branden. Zie Instapverlichting op bladzijde 130 voor meer informatie. Na het ontgrendelen van de portiersloten met de afstandsbediening hebt u 30 seconden de tijd om een portier te openen.** Wordt binnen dat tijdsbestek geen portier geopend, dan worden alle sloten automatisch weer vergrendeld. Door op de toets LOCK of UNLOCK van de afstandsbediening te blijven drukken zullen de portieren niet herhaaldelijk worden ver-- of ontgrendeld. Laat de toets los en druk dan opnieuw op de juiste toets. TOELICHTING: * De alarmknipperlichten kunnen zo worden ingesteld dat ze niet knipperen. ** Het tijdsbestek tot het automatisch sluiten kan worden gewijzigd. Neem voor meer informatie contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur. Bedienen van de ruiten en het schuif -/kanteldak De ruiten en het schuif -/kanteldak kunnen van buiten de auto met de afstandsbediening worden bediend.* TOELICHTING: * De bediening van de ruiten en het schuif -/kanteldak kan worden uitgeschakeld. Neem voor meer informatie contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur. Openen van de ruiten en het schuif -/ kanteldak: Houd de toets UNLOCK op de afstandsbediening ingedrukt om de ruiten en het schuif--/kanteldak te openen. Vlak voor het openen is er een piepsignaal hoorbaar. Als u de toets loslaat, stoppen de ruiten en het schuif--/kanteldak met hun beweging. Sluiten van de ruiten en het schuif -/ kanteldak: Houd de toets LOCK op de afstandsbediening ingedrukt om de ruiten en het schuif--/kanteldak te sluiten. Vlak voor het sluiten is er een piepsignaal hoorbaar. Als u de toets loslaat, stoppen de ruiten en het schuif--/kanteldak met hun beweging.

65 50 SLEUTELS EN PORTIEREN WAARSCHUWING Houd u aan het volgende om ernstig letsel te voorkomen: Controleer voordat u de elektrisch bedienbare ruiten en het schuif -/ kanteldak sluit altijd eerst of er niemand in de buurt is. Controleer ook of niemand lichaamsdelen door de ruitopening steekt. Het bekneld raken van een lichaamsdeel kan ernstig letsel veroorzaken. Zorg ervoor dat de ruiten en het schuif -/kanteldak op een verantwoorde manier worden bediend. Geeft, om onachtzame bediening van de elektrisch bedienbare ruiten en het schuif -/kanteldak te voorkomen, de afstandsbediening nooit aan kleine kinderen. Openen en sluiten van de elektrisch bedienbare achterklep* Openen van de achterklep: Druk ongeveer 1 seconde de toets PWR DOOR in.** Er klinkt twee keer een geluidssignaal*** en de achterklep wordt automatisch geheel geopend.**** Als er tijdens het openen op de toets wordt gedrukt, gaat de achterklep weer dicht. Op dat moment is er een piepsignaal hoorbaar.*** Sluiten van de achterklep: Druk nogmaals ongeveer 1 seconde de toets PWR DOOR in.** Er klinkt twee keer een geluidssignaal*** en de achterklep wordt automatisch geheel gesloten.**** Als er tijdens het sluiten op de toets wordt gedrukt, gaat de achterklep weer open. Op dat moment is er een piepsignaal hoorbaar.*** TOELICHTING: * Deze functie kan buiten werking worden gesteld. ** De werkingswijze kan worden gewijzigd. *** Zowel vanaf de voor - als de achterzijde van de auto wordt een geluidssignaal afgegeven. **** Het geluidssignaal bij het openen en sluiten van de achterklep kan worden in - en uitgeschakeld en bovendien kan het volume worden ingesteld. Neem voor meer informatie contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur.

66 SLEUTELS EN PORTIEREN 51 Onder de volgende voorwaarden kan de achterklep met de toets op de afstandsbediening worden geopend en gesloten: De sleutel zit niet in het contactslot. De auto staat stil. De achterklep is ontgrendeld. De elektrische achterklepbediening is ingeschakeld. (De schakelaar voor het uitschakelen van de elektrisch bedienbare achterklep is ingedrukt.) Zie bladzijde 61 voor meer informatie. Openen: De achterklep bevindt zich tussen de geheel gesloten en de half geopende positie. Sluiten: De achterklep bevindt zich tussen de geheel geopende en de half geopende positie. Declaration of Conformity Hereby, Denso corporation, declares that these 1512V and 13BBT are in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC. Vervangen van de batterij Zorg bij het vervangen van de batterij voor een lithium CR1616 of gelijkwaardige batterij en een speciale schroevendraaier. WAARSCHUWING Let erop dat kleine kinderen de batterij of andere onderdelen niet in de mond doen of doorslikken. Vervang de batterij alleen met het door een Lexus -dealer of erkende reparateur aanbevolen type. Gooi batterijen niet weg, maar lever ze in als KCA. OPMERKING Let erop bij het vervangen van de batterij de onderdelen, schroeven en de O- ring niet kwijt te raken. 1. Verwijder de schroef; verwijder daarna het plaatje door dit in de richting van de pijl (in de afbeelding) te bewegen.

67 52 SLEUTELS EN PORTIEREN Raak de onderdelen in de afstandsbediening niet aan en breng er geen wijzigingen in aan. Anders werkt de afstandsbediening mogelijk niet goed. Let er bij het plaatsen van de batterij op dat de contacten niet verbuigen en dat er geen stof of vloeistoffen in de module terechtkomen. Let erop de schroeven en de O- ring niet kwijt te raken. 2. Neem de module uit de sleutel. 5. Plaats het deksel met de 2 schroeven. OPMERKING Let erop de O- ring niet te beschadigen of te verdraaien bij het plaatsen. 6. Plaats de module in de sleutel en bevestig het afdekkapje met de schroef. 7. Controleer of het controlelampje gaat branden als op een toets van de zender wordt gedrukt. 3. Verwijder de 2 schroeven en neem het deksel van de module. 4. Verwijder de lege batterij en plaats een nieuwe met de positieve zijde naar boven gericht. OPMERKING Controleer of de batterij goed (met de positieve zijde naar boven gericht) in de module ligt. Raak de batterij niet aan met natte handen. Door vocht kan roest ontstaan.

68 SLEUTELS EN PORTIEREN 53 PORTIEREN Ver - en ontgrendelen met de sleutel Vergrendelen en ontgrendelen met de slotknopjes 1 Vergrendelen 2 Ontgrendelen Draai de sleutel naar de voorzijde van de auto om te vergrendelen en naar de achterzijde van de auto om te ontgrendelen. Uitvoeringen met supervergrendeling: alle portieren en de achterklep worden tegelijk met het bestuurdersportier vergrendeld en ontgrendeld, behalve wanneer de supervergrendeling is ingeschakeld. Als een verkeerde sleutel wordt gebruikt, zal de slotcilinder vrij kunnen draaien. Zo wordt de auto beschermd tegen misbruik. Bij het ontgrendelen gaat een gedeelte van de interieurverlichting branden. Zie Instapverlichting op bladzijde 130 voor meer informatie. De ruiten en het schuif--/kanteldak kunnen van buiten de auto met de afstandsbediening worden bediend. Zie voor meer informatie Schakelaars ruitbediening op bladzijde 89 en Schuif--/kanteldak op bladzijde 153. Het alarm zal in werking treden als, bij ingeschakeld antidiefstalsysteem, een portier met de sleutel wordt ontgrendeld. (Zie voor meer informatie Antidiefstalsysteem op bladzijde 70.) 1 Vergrendelen 2 Ontgrendelen Druk de vergrendelknop naar voren om het slot te vergrendelen of naar achteren om het slot te ontgrendelen. Zelfs als de vergrendelknop in de stand vergrendeld staat, kan het bestuurdersportier met de portiergreep aan de binnenzijde worden geopend. WAARSCHUWING Trek tijdens het rijden niet aan de portiergreep. Het portier gaat dan open, wat kan leiden tot een ongeval. Lexus beveelt ten strengste aan dat alle kinderen achter in de auto plaatsnemen. Druk het knopje naar voren voordat u het portier sluit, als u een portier van buitenaf zonder sleutel wilt vergrendelen. Houd bij het sluiten van een voorportier de handgreep omhoog. Let goed op dat u de portieren nooit vergrendelt, terwijl de sleutels zich nog in de auto bevinden. De portieren kunnen niet worden vergrendeld als een van de voorportieren geopend is en de sleutel in het contactslot zit.

69 54 SLEUTELS EN PORTIEREN AANWIJZING: Als de supervergrendeling is ingeschakeld, kan het portier niet van binnenuit of van buitenaf met de handgreep worden geopend. (Zie Supervergrendeling op bladzijde 69 voor meer informatie.) Bij een zware aanrijding van voren, achteren of van opzij terwijl het contact AAN staat, worden de portieren en de achterklep na enkele seconden automatisch ontgrendeld. Vergrendelen en ontgrendelen met vergrendelingsschakelaar WAARSCHUWING Controleer voor het rijden of de portieren zijn gesloten. Als de portieren tijdens het rijden ontgrendeld blijven, kunnen ze na een ongeval worden geopend vanaf de buitenzijde. 1 Vergrendelen 2 Ontgrendelen Druk op de voorzijde van de schakelaar om alle portieren en de achterklep gelijktijdig te vergrendelen. Druk op de achterzijde van de schakelaar om de portieren te ontgrendelen. Deze schakelaar bevindt zich ook op het voorportier aan de passagierszijde. Door de volgende handelingen kunnen de portieren niet worden ontgrendeld met de schakelaar centrale vergrendeling. Vergrendel alle portieren en de achterklep met de sleutel of afstandsbediening terwijl ze gesloten zijn. Open het bestuurders-- of voorpassagiersportier, zet de vergrendelknoppen aan de binnenzijde in de vergrendelstand en sluit de voorportieren.

70 SLEUTELS EN PORTIEREN 55 De schakelaar centrale vergrendeling kan op de volgende manieren worden gereset. Zet het contact AAN. Ontgrendel alle portieren en de achterklep met de sleutel of afstandsbediening. Ontgrendel het bestuurders-- of passagiersportier met de vergrendelknop aan de binnenzijde, en ontgrendel vervolgens alle portieren en de achterklep met de schakelaar centrale vergrendeling. Functies voor automatisch vergrendelen en ontgrendelen van portieren AUTOMATISCHE PORTIERVERGRENDELING U kunt de volgende functies selecteren: Vergrendelen gekoppeld aan de schakelstand Alle portieren worden automatisch vergrendeld wanneer de selectiehendel uit stand P wordt gezet. Vergrendelen gekoppeld aan rijsnelheid Alle portieren worden automatisch vergrendeld wanneer de rijsnelheid ongeveer 20 km/h of hoger is. U kunt de automatische portiervergrendelfuncties instellen of uitschakelen: Zorg dat de parkeerrem is ingeschakeld wanneer de volgende procedures worden uitgevoerd. Selecteren van vergrendelen gekoppeld aan de schakelstand: 1. Sluit alle portieren en zet het contact AAN. 2. Zet de selectiehendel in stand P. 3. Houd, binnen 10 seconden nadat het contact AAN is gezet, de schakelaar van de centrale vergrendeling aan bestuurderszijde 5 seconden ingedrukt in de stand VERGRENDELEN. De portieren worden vergrendeld en ontgrendeld om aan te geven dat de functie is ingesteld. Herhaal de bovenstaande procedure om de functie uit te schakelen.

71 56 SLEUTELS EN PORTIEREN Selecteren van vergrendelen gekoppeld aan de rijsnelheid: 1. Sluit alle portieren en zet het contact AAN. 2. Zet de selectiehendel van stand P in stand N. 3. Houd, binnen 10 seconden nadat het contact AAN is gezet, de schakelaar van de centrale vergrendeling aan bestuurderszijde 5 seconden ingedrukt in de stand VERGRENDELEN. De portieren worden vergrendeld en ontgrendeld om aan te geven dat de functie is ingesteld. Herhaal de bovenstaande procedure om de functie uit te schakelen. AUTOMATISCHE PORTIERONTGRENDELING U kunt de volgende functies selecteren: Ontgrendelen gekoppeld aan het contactslot Alle portieren worden automatisch ontgrendeld wanneer het bestuurdersportier geopend wordt binnen 10 seconden nadat het contact in stand ACC of UIT wordt gezet, of wanneer de sleutel wordt verwijderd. Ontgrendelen gekoppeld aan de schakelstand Alle portieren worden automatisch ontgrendeld wanneer de selectiehendel in stand P wordt gezet. U kunt de automatische portierontgrendelfuncties instellen of uitschakelen: Zorg dat de parkeerrem is ingeschakeld wanneer de volgende procedures worden uitgevoerd. Selecteren van ontgrendelen gekoppeld aan het contactslot: 1. Sluit alle portieren en zet het contact AAN. 2. Zet de selectiehendel van stand P in stand N. 3. Houd, binnen 10 seconden nadat het contact AAN is gezet, de schakelaar van de centrale vergrendeling aan bestuurderszijde 5 seconden ingedrukt in de stand ONTGRENDELEN. De portieren worden vergrendeld en ontgrendeld om aan te geven dat de functie is ingesteld. Herhaal de bovenstaande procedure om de functie uit te schakelen.

72 SLEUTELS EN PORTIEREN 57 Selecteren van ontgrendelen gekoppeld aan de schakelstand: 1. Sluit alle portieren en zet het contact AAN. 2. Zet de selectiehendel in stand P. 3. Houd, binnen 10 seconden nadat het contact AAN is gezet, de schakelaar van de centrale vergrendeling aan bestuurderszijde 5 seconden ingedrukt in de stand ONTGRENDELEN. De portieren worden vergrendeld en ontgrendeld om aan te geven dat de functie is ingesteld. Herhaal de bovenstaande procedure om de functie uit te schakelen. Kindersloten 1 Vergrendelen 2 Ontgrendelen Gebruik als er kleine kinderen in de auto zitten het kinderslot om te voorkomen dat het portier van binnenuit geopend kan worden. Zet het palletje in de stand VERGRENDELEN zoals aangegeven en sluit het portier.

73 58 SLEUTELS EN PORTIEREN ACHTERKLEP Openen en sluiten De achterklep kan op de volgende manieren worden vergrendeld of ontgrendeld. Bedien de schakelaar centrale vergrendeling. (Zie Portieren op bladzijde 53.) Bedien de afstandsbediening. (Zie Afstandsbediening op bladzijde 47.) Zodra het bestuurdersportier wordt vergrendeld of ontgrendeld, worden alle portieren en de achterklep tegelijkertijd respectievelijk vergrendeld en ontgrendeld. (Zie Portieren op bladzijde 53.) Als de 12V--accu is losgekoppeld of ontladen, wordt de achterklep automatisch vergrendeld nadat de accu opnieuw aangesloten, vervangen of opgeladen is. Let goed op dat u de portieren nooit vergrendelt, terwijl de sleutels zich nog in de auto bevinden. Zie Maatregelen bij bagage inladen op bladzijde 147 met betrekking tot het inladen van bagage. 1 Indrukken 2 Openen Druk de achterklepontgrendeling omhoog en open de achterklep. Als de achterklep niet opengaat, moet de ontgrendeling nogmaals omhoog worden gedrukt. Let er tijdens het openen op dat de achterklep niet door zijn eigen gewicht weer naar beneden komt. De achterklep kan worden geopend als de auto stilstaat.

74 SLEUTELS EN PORTIEREN 59 Gebruik de handgreep aan de binnenkant om de achterklep gemakkelijker te kunnen sluiten. Sluit de achterklep door deze naar beneden te bewegen en in het slot te drukken. Probeer de achterklep na het sluiten open te trekken om er zeker van te zijn dat deze goed is gesloten. WAARSCHUWING Zorg ervoor dat de achterklep tijdens het rijden gesloten is. Hierdoor wordt niet alleen voorkomen dat bagage uit de bagageruimte kan vallen, maar ook dat uitlaatgassen het interieur binnendringen. Als uw auto geparkeerd staat en de achterlichten, remlichten en/of alarmknipperlichten niet kunnen worden gezien door de geopende achterklep, zet dan een gevarendriehoek op de weg om andere weggebruikers op de aanwezigheid van uw auto te attenderen. OPMERKING Om schade aan de achterklepdempers te voorkomen, mag de achterklep niet krachtig worden gesloten. De dempers mogen niet worden geverfd en ook mag er niets worden opgeplakt.

75 60 SLEUTELS EN PORTIEREN Als de achterklepontgrendeling niet werkt 2. Open het binnenste afdekplaatje met een sleutel. Als de achterklep niet met de ontgrendeling geopend kan worden, kan deze van binnenuit worden geopend. Open als volgt de achterklep van binnenuit. 1. Verwijder het buitenste afdekplaatje met een sleutel. 3. Druk op de hendel en open de achterklep. Laat de auto nakijken door een Lexus--dealer of erkende reparateur als de achterklepontgrendeling niet goed werkt.

76 SLEUTELS EN PORTIEREN 61 ELEKTRISCH BEDIENBARE ACHTERKLEP Schakelaar elektrisch bedienbare achterklep uitschakelen OPMERKING Zorg ervoor dat de elektrisch bedienbare achterklep uitgeschakeld is wanneer u de auto door een wasstraat rijdt. 1 Schakelaar elektrisch bedienbare achterklep uitschakelen 2 Ingeschakeld 3 Uitgeschakeld Deze schakelaar dient voor het in - en uitschakelen van de elektrisch bedienbare achterklep. Druk de schakelaar in het dashboardkastje in om de elektrisch bedienbare achterklep te kunnen bedienen. Druk nogmaals op de schakelaar om de elektrisch bedienbare achterklep uit te schakelen. WAARSCHUWING Laat kinderen en huisdieren niet zonder toezicht achter in de auto. Ze zouden de elektrisch bedienbare achterklep kunnen activeren, waardoor letsel kan ontstaan. Schakel de elektrisch bedienbare achterklep uit wanneer deze niet in gebruik is.

77 62 SLEUTELS EN PORTIEREN Schakelaars elektrisch bedienbare achterklep Schakelaar voor openen/sluiten elektrisch bedienbare achterklep Schakelaar voor sluiten elektrisch bedienbare achterklep Trek het deksel van de schakelaars naar beneden. Druk de schakelaar op het dashboard voor het openen en sluiten van de elektrisch bedienbare achterklep ongeveer 1 seconde in.* Op dit moment klinkt er een geluidssignaal en wordt de achterklep volledig automatisch geopend.*** Als er tijdens het openen op de schakelaar wordt gedrukt, gaat de achterklep weer dicht. Op dat moment is er een piepsignaal hoorbaar.** Druk de schakelaar nogmaals 1 seconde* in of druk op de sluitschakelaar op de achterklep om de achterklep te sluiten. Op dit moment klinkt er twee keer een geluidssignaal en wordt de achterklep automatisch volledig gesloten.*** Als er tijdens het sluiten op de schakelaar wordt gedrukt, gaat de achterklep weer open. Op dat moment is er een piepsignaal hoorbaar.** AANWIJZING: * De tijd die de knop ingedrukt gehouden moet worden, kan worden gewijzigd. ** Zowel vanaf de voor - als de achterzijde van de auto wordt een geluidssignaal afgegeven. Dat van de voorzijde kan worden uitgeschakeld. *** Het geluidssignaal bij het openen en sluiten van de achterklep kan worden in - en uitgeschakeld en bovendien kan het volume worden ingesteld. Neem voor meer informatie contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur.

78 SLEUTELS EN PORTIEREN 63 Onder de volgende voorwaarden kan de achterklep met de schakelaars worden geopend en gesloten: De auto staat stil. De achterklep is ontgrendeld. De elektrisch bedienbare achterklep is ingeschakeld. (De schakelaar voor het uitschakelen van de elektrisch bedienbare achterklep is ingedrukt.) Openen: wanneer het contact AAN staat, moet de selectiehendel in stand P staan. Openen: De achterklep bevindt zich tussen de geheel gesloten en de half geopende positie. Sluiten: De achterklep bevindt zich tussen de geheel geopende en de half geopende positie. De elektrisch bedienbare achterklep kan worden geopend en gesloten met de afstandsbediening. Zie Afstandsbediening op bladzijde 47 voor meer informatie. Klembeveiliging Als iets met voldoende weerstand de achterklep tijdens het openen of sluiten hindert, beweegt de achterklep automatisch in de tegenovergestelde richting. Als de klembeveiliging bij het sluiten 2 keer achter elkaar in werking treedt, blijft de achterklep stilstaan in de positie waarin hij zich op dat moment bevindt. Zorg ervoor dat er niemand in de buurt van de achterklep is wanneer u deze bedient. De weerstand moet minimaal net zo groot zijn als de kracht van de bewegende achterklep. Op het moment dat de achterklep bijna volledig geopend of gesloten is, neemt de kracht aanzienlijk toe. De klembeveiliging kan ook in werking treden als de achterklep tijdens het openen of sluiten onderhevig is aan schokken.

79 64 SLEUTELS EN PORTIEREN Bescherming tegen geforceerd sluiten Wanneer u de achterklep met de schakelaar of afstandsbediening opent, kan het zijn dat de achterklep dichtvalt omdat er iets op ligt, zoals bijvoorbeeld sneeuw. In dat geval wordt de achterklep automatisch gesloten. Er klinken piepsignalen terwijl de achterklep gesloten wordt. Zorg ervoor dat er niets op de achterklep ligt wanneer u deze opent. De bescherming treedt mogelijk ook in werking als u de achterklep vlak na het openen met de hand sluit, ook al ligt er niets op de achterklep. WAARSCHUWING Als iemand klem komt te zitten tussen de achterklep en de carrosserie, kan diegene ernstig letsel oplopen. Houd u bij het bedienen van de achterklep aan het volgende: Controleer voordat u de elektrisch bedienbare achterklep sluit altijd eerst of er niemand in de buurt is. Het bekneld raken van een lichaamsdeel kan ernstig letsel veroorzaken. Zorg ervoor dat de achterklep op een verantwoorde manier wordt bediend. Laat kinderen en huisdieren niet zonder toezicht achter in de auto. Ze zouden de elektrisch bedienbare achterklep kunnen activeren, waardoor letsel kan ontstaan. Schakel de elektrisch bedienbare achterklep uit wanneer deze niet in gebruik is. Probeer de klembeveiliging niet te testen door een lichaamsdeel tussen de ruit en de sponning te steken omdat u hierdoor ernstig letsel kunt oplopen. Het kan voorkomen dat de klembeveiliging net voordat de achterklep volledig sluit niet werkt. OPMERKING Oefen geen grote kracht uit op de achterklep tijdens het automatisch openen en sluiten. Anders kan de elektrisch bedienbare achterklep defect raken. Voorwerpen die klem komen te zitten tussen de achterklep en de carrosserie kunnen beschadigd raken. Controleer voor het sluiten van de achterklep of er niets in de weg zit.

80 SLEUTELS EN PORTIEREN 65 Als de 12V -accu losgekoppeld of ontladen is Mogelijk werkt de elektrisch bedienbare achterklep niet nadat de 12V--accu opnieuw aangesloten, vervangen of opgeladen is. Sluit in dit geval de achterklep handmatig om de elektrisch bedienbare achterklep te resetten. Als de elektrisch bedienbare achterklep na bovenstaande procedure niet goed werkt, zit er mogelijk een storing in het systeem. Neem contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur. Handmatig openen en sluiten 1 Indrukken 2 Openen

81 66 SLEUTELS EN PORTIEREN Druk de achterklepontgrendeling omhoog en open de achterklep. Als de achterklep niet opengaat, moet de ontgrendeling nogmaals omhoog worden gedrukt. Let er tijdens het openen op dat de achterklep niet door zijn eigen gewicht weer naar beneden komt. De achterklep kan worden geopend als de auto stilstaat. De achterklep kan op de volgende manieren worden vergrendeld of ontgrendeld. Bedien de schakelaar centrale vergrendeling. (Zie Portieren op bladzijde 53.) Bedien de afstandsbediening. (Zie Afstandsbediening op bladzijde 47.) Zodra het bestuurdersportier wordt vergrendeld of ontgrendeld, worden alle portieren en de achterklep tegelijkertijd respectievelijk vergrendeld en ontgrendeld. (Zie Portieren op bladzijde 53.) Als de 12V--accu is losgekoppeld of ontladen, wordt de achterklep automatisch vergrendeld nadat de accu opnieuw aangesloten, vervangen of opgeladen is. Let goed op dat u de portieren nooit vergrendelt, terwijl de sleutels zich nog in de auto bevinden. Zie Maatregelen bij bagage inladen op bladzijde 147 met betrekking tot het inladen van bagage. Gebruik de handgreep aan de binnenkant om de achterklep gemakkelijker te kunnen sluiten. Sluit de achterklep door deze naar beneden te bewegen en in het slot te drukken. Probeer de achterklep na het sluiten open te trekken om er zeker van te zijn dat deze goed is gesloten. WAARSCHUWING Zorg ervoor dat de achterklep tijdens het rijden gesloten is. Hierdoor wordt niet alleen voorkomen dat bagage uit de bagageruimte kan vallen, maar ook dat uitlaatgassen het interieur binnendringen. Als uw auto geparkeerd staat en de achterlichten, remlichten en/of alarmknipperlichten niet kunnen worden gezien door de geopende achterklep, zet dan een gevarendriehoek op de weg om andere weggebruikers op de aanwezigheid van uw auto te attenderen.

82 SLEUTELS EN PORTIEREN 67 OPMERKING Om schade aan de achterklepdempers te voorkomen, mag de achterklep niet krachtig worden gesloten. De dempers mogen niet worden geverfd en ook mag er niets worden opgeplakt. Achterklepsluiting Als de achterklep niet goed is gesloten, gebeurt dit automatisch, ook al is de elektrisch bedienbare achterklep uitgeschakeld. WAARSCHUWING Let erop dat uw vingers niet klem komen te zitten bij het automatisch sluiten van de achterklep. Laat nooit een kind de achterklep openen of sluiten. OPMERKING Oefen geen grote kracht uit op de achterklep tijdens het automatisch sluiten. Anders kan de elektrisch bedienbare achterklep defect raken.

83 68 SLEUTELS EN PORTIEREN Als de achterklepontgrendeling niet werkt Als de achterklep niet met de ontgrendeling geopend kan worden, kan deze van binnenuit worden geopend. Open als volgt de achterklep van binnenuit. 1. Verwijder het buitenste afdekplaatje met een sleutel. 3. Druk op de hendel en open de achterklep. Laat de auto nakijken door een Lexus--dealer of erkende reparateur als de achterklepontgrendeling niet goed werkt. 2. Open het binnenste afdekplaatje met een sleutel.

84 SLEUTELS EN PORTIEREN 69 SUPERVERGRENDELING De supervergrendeling is een antidiefstalsysteem. Op de zijruiten zijn labels bevestigd om aan te geven dat de auto met dit systeem is uitgerust. Het systeem wordt ingeschakeld wanneer u alle portieren en de achterklep door middel van de afstandsbediening vergrendelt. Als de supervergrendeling is ingeschakeld, kunnen de portieren niet van binnenuit of van buitenaf worden ontgrendeld. WAARSCHUWING Schakel de supervergrendeling nooit in als er zich nog personen in de auto bevinden, omdat de portieren en de achterklep dan niet van binnenuit kunnen worden geopend. Als de portieren per ongeluk worden vergrendeld, druk dan op de toets UNLOCK van de afstandsbediening. Inschakelen van het systeem 1. Zet het contact UIT en verwijder de sleutel uit het contactslot. 2. Laat alle inzittenden de auto verlaten. 3. Open en sluit het bestuurdersportier. Controleer of alle portieren en de achterklep goed zijn gesloten. 4. Druk de toets LOCK van de afstandsbediening TWEE keer in binnen 5 seconden. Het antidiefstalsysteem wordt dan tevens ingeschakeld. (Zie Antidiefstalsysteem op bladzijde 70.) INFORMATIE: Afsluiten met de sleutel zal het systeem niet inschakelen. Uitschakelen van het systeem Druk de toets UNLOCK van de afstandsbediening in. Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, kan het bestuurdersportier met de sleutel worden ontgrendeld. Het antidiefstalsysteem blijft dan echter in werking, zodat het alarm afgaat. (Zie Antidiefstalsysteem op bladzijde 70.)

85 70 SLEUTELS EN PORTIEREN ANTIDIEFSTALSYSTEEM Testen van het systeem 1. Open alle ruiten. 2. Schakel het systeem in zoals hiervoor is omschreven. Schakel de inbraaksensor uit voordat u de supervergrendeling inschakelt. (Zie blz. 71 voor meer informatie.) Wacht totdat het controlelampje van het antidiefstalsysteem gaat knipperen. 3. Probeer alle portieren van binnenuit te ontgrendelen. De vergrendelknop moet weer naar de LOCK--stand bewegen. 4. Druk op de toets UNLOCK van de afstandsbediening en controleer of het systeem is uitgeschakeld. Laat het systeem nakijken door een Lexus--dealer of erkende reparateur als het niet goed werkt. Het alarm klinkt en de lampjes knipperen wanneer iemand zich ongeoorloofd toegang tot het interieur verschaft. Het alarm wordt geactiveerd, onafhankelijk van de spanning van de 12V -accu, als een portier, de achterklep of de motorkap wordt geforceerd. Ook zal het alarm worden geactiveerd als de accukabel wordt losgenomen en weer wordt aangesloten, de bedrading van de sirene wordt doorgeknipt of als iemand de auto binnendringt terwijl de auto is vergrendeld.* AANWIJZING: * Het systeem is voorzien van een sirene met een eigen spanningsbron, onafhankelijk van de 12V -accu. De spanningsbron dient regelmatig onderhouden te worden. Neem voor meer informatie contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur.

86 SLEUTELS EN PORTIEREN 71 Schakelaar voor uitschakelen inbraaksensor De inbraaksensor kan worden uitgeschakeld om onder de volgende omstandigheden vals alarm te voorkomen: Wanneer een kind of een huisdier in de auto achterblijft. Wanneer een ruit of het schuif--/kanteldak geopend blijft. Bij het parkeren in een lawaaiige omgeving of op een parkeerdek. Wanneer krachten van buitenaf op de carrosserie of op de ruit worden uitgeoefend (bijvoorbeeld in een hogedruk-- wasinstallatie). Bij het vervoeren op een autoambulance. Uitschakelen van de inbraaksensor 1. Druk op de schakelaar op de inbraaksensor. Het controlelampje op het middelste dashboardpaneel gaat gedurende 5 minuten snel knipperen. 2. Stel het antidiefstalsysteem in werking terwijl het controlelampje knippert. (Zie Inschakelen van alarmsysteem op bladzijde 72.) De inbraaksensor is uitgeschakeld zolang het systeem op scherp staat.

87 72 SLEUTELS EN PORTIEREN Controlelampje antidiefstalsysteem Inschakelen van het systeem 1. Zet het contact UIT en verwijder de sleutel uit het contactslot. De hybridestartblokkering zorgt ervoor dat het controlelampje gaat knipperen. 2. Sluit alle portieren, de achterklep en de motorkap en vergrendel ze met de toets LOCK van de afstandsbediening. INFORMATIE: Afsluiten met de sleutel zal het systeem niet inschakelen. Uitvoeringen met supervergrendeling: Druk één keer op de toets LOCK om alleen het antidiefstalsysteem in te schakelen. Druk er twee keer op om ook de supervergrendeling in te schakelen. Wanneer u per ongeluk de toets LOCK twee keer of vaker hebt ingedrukt, kan de supervergrendeling weer uitgeschakeld worden door de toets UNLOCK in te drukken. Zie Supervergrendeling op bladzijde 69. Het knipperende controlelampje zal continu gaan branden als alle portieren, de achterklep en de motorkap zijn gesloten en vergrendeld. WAARSCHUWING Uitvoeringen met supervergrendeling: Schakel de supervergrendeling nooit in als er zich nog personen in de auto bevinden, omdat de portieren dan niet van binnenuit kunnen worden geopend. Als de portieren per ongeluk worden vergrendeld, druk dan op de toets UNLOCK van de afstandsbediening. 3. Na 30 seconden zal het controlelampje gaan knipperen en is het systeem ingeschakeld.

88 SLEUTELS EN PORTIEREN 73 Uitschakelen van het systeem Als een portier met de afstandsbediening wordt ontgrendeld, wordt het systeem uitgeschakeld. INFORMATIE: Ontgrendelen met de sleutel zal het alarmsysteem inschakelen. Het systeem wordt ook uitgeschakeld wanneer het contact AAN wordt gezet. Activeren van het systeem De volgende acties zorgen ervoor dat het alarm ongeveer 30 seconden te horen is: Het ontgrendelen van een portier of de achterklep zonder de afstandsbediening. Het geforceerd openen van de motorkap, een portier of de achterklep. Het opnieuw aansluiten van de 12V--accu. Het zonder contactsleutel starten van de auto. Het signaleren van een onderbreking in het circuit van de sirene. Als er iemand of iets beweegt in de auto terwijl de inbraaksensor is ingeschakeld. Als de 12V--accu ontladen is geraakt omdat de auto bijvoorbeeld lange tijd niet gebruikt wordt, enz., gaat het alarm af wanneer de accu daarna weer wordt opgeladen of vervangen. Ontgrendel in dit geval een van de portieren met de afstandsbediening om het alarm te stoppen. Als tijdens het afgaan van het alarm een portier ontgrendeld wordt en de sleutel niet in het contactslot is geplaatst, wordt het portier automatisch vergrendeld. Stoppen van het alarm: Gebruik een van de volgende methodes. Ontgrendel het portier of de achterklep met de afstandsbediening. Zet het contact AAN.

89 74 SLEUTELS EN PORTIEREN Testen van het systeem 1. Open alle ruiten. 2. Schakel de inbraaksensor uit en activeer het systeem zoals hierboven beschreven. De portieren en de achterklep dienen te worden vergrendeld met de afstandsbediening. Wacht tot het controlelampje gaat knipperen. 3. Ontgrendel een portier van binnenuit. Het alarm moet nu afgaan. 4. Ontgrendel de portieren en de achterklep met de afstandsbediening om het systeem uit te schakelen. 5. Herhaal deze handeling voor de overige portieren en de motorkap. Wanneer de motorkap wordt getest, controleer dan ook meteen of het systeem wordt geactiveerd als een kabel van de 12V--accu wordt losgenomen en vervolgens weer wordt aangesloten. Laat het systeem nakijken door een Lexus--dealer of erkende reparateur als het niet goed werkt. Testen van de inbraaksensor 1. Open alle ruiten. 2. Schakel het systeem in zoals hiervoor is omschreven. De portieren en de achterklep dienen te worden vergrendeld met de afstandsbediening. Wacht tot het controlelampje uitgaat of gaat knipperen. 3. Steek uw hand door de geopende ruit, beweeg hem in de richting van de bestuurdersstoel en trek hem weer naar buiten. Het alarm moet nu afgaan. 4. Stop het alarm zoals hierboven is beschreven. Laat het systeem nakijken door een Lexus--dealer of erkende reparateur als het niet goed werkt. OPMERKING Door het losnemen van de kabel van de 12V- accu kan informatie die u hebt opgeslagen in het geheugen worden gewist. Controleer na de test of de gegevens nog in de computers aanwezig zijn. Als ze zijn gewist, sla ze dan opnieuw op.

90 SCHAKELAARS 75 INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN Schakelaars HOOFDSTUK 1 2 Lichtschakelaar Dimschakelaar en richtingaanwijzerschakelaar Schakelaar mistlampen voor/mistachterlicht Schakelaar ruitenwissers en --sproeiers Schakelaar achterruitenwisser en --sproeier Schakelaar koplampsproeiers Schakelaar achterruitverwarming, buitenspiegelverwarming en voorruitverwarming Schakelaars ruitbediening Schakelaar alarmknipperlichten Schakelaars stoelverwarming... 93

91 76 SCHAKELAARS LICHTSCHAKELAAR Draai aan de knop aan het uiteinde van de schakelaar om de verlichting in te schakelen. EERSTE KLIK: Alleen de parkeerlichten, achterlichten, kentekenplaatverlichting en dashboardverlichting branden. TWEEDE KLIK: De koplampen worden ook ingeschakeld. DERDE KLIK (AUTO): De koplampen en de overige verlichting worden, afhankelijk van de lichtsterkte van de omgeving, automatisch ingeschakeld. Als de achterlichten zijn ingeschakeld, brandt het controlelampje op het instrumentenpaneel. Bij sommige uitvoeringen gaat de bovengenoemde verlichting ook branden als het hybridesysteem ingeschakeld wordt, terwijl de lichtschakelaar nog uit staat. In dat geval is het dimlicht ingeschakeld. Wanneer de schakelaar in de stand AUTO staat, gaan de koplampen mogelijk niet direct branden, ook al rijdt u met de auto een donkere plaats, zoals een tunnel of parkeergarage, binnen. In dat geval raden wij u aan de schakelaar in de tweede stand te draaien, zodat de koplampen onmiddellijk gaan branden. Als de lichtschakelaar in de eerste of tweede stand wordt ingeschakeld, zal de lichtsterkte van de dashboardverlichting iets worden gedimd tenzij de dimmer van de regelbare dashboardverlichting op maximale lichtsterkte staat. De helderheid van het instrumentenpaneel neemt overdag echter niet af, zelfs niet als de koplampschakelaar in de eerste of tweede stand wordt gezet.

92 SCHAKELAARS 77 De zoemer helpt u herinneren de lichten uit te doen wanneer het bestuurdersportier wordt geopend en het contact in stand ACC of UIT staat, terwijl de lichtschakelaar is ingeschakeld. OPMERKING De sensor van de automatische verlichting bevindt zich boven op het dashboard aan de linkerzijde. Leg niets op het dashboard en breng niets aan op de voorruit waardoor deze sensor wordt afgedekt. Wanneer de lichtschakelaar in de tweede stand staat, worden de koplampen en de mistlampen voor automatisch uitgeschakeld als het contact in stand ACC of UIT wordt gezet. Wanneer de lichtschakelaar in de stand AUTO staat, worden de koplampen automatisch uitgeschakeld als het bestuurdersportier wordt geopend en het contact in stand ACC of UIT staat. De verlichting kan weer worden ingeschakeld door het contact AAN te zetten of door de lichtschakelaar in stand OFF en daarna in de eerste of tweede stand te zetten. Laat de verlichting niet langer ingeschakeld dan nodig is wanneer het hybridesysteem is uitgeschakeld, om te voorkomen dat de 12V- accu ontladen raakt.

93 78 SCHAKELAARS Automatische koplampverstelling Actieve bochtverlichting Actieve bochtverlichting (AFS) is een systeem waarbij de lichtbundel van de dimlichten meedraait in overeenstemming met de hoek waarover het stuurwiel verdraaid wordt, om de weg tijdens het nemen van een bocht te verlichten. De actieve bochtverlichting treedt in werking als de rijsnelheid hoger is dan 30 km/h, en wordt uitgeschakeld als de rijsnelheid lager is dan 5 km/h. De koplampen blijven meedraaien tot aan de maximale stuurwieluitslag. Afhankelijk van de belading, het aantal passagiers, het accelereren en decelereren, enz. verandert de hoogte van de auto. De koplamphoogte wordt echter altijd automatisch op het juiste niveau gehouden, zodat andere weggebruikers niet worden verblind. In het geval van een storing in het systeem verschijnt op het multi--informatiedisplay de melding HEAD LIGHT LEVELING, gaat het centrale waarschuwingslampje branden en is een geluidssignaal te horen om u hierop te attenderen. Laat de auto nakijken door een Lexus--dealer of erkende reparateur als dit gebeurt. Als u de achterwielophanging vervangt, neem dan contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur om de automatische koplamphoogteregeling en de afstelling van de koplampen te laten controleren.

94 SCHAKELAARS 79 DIMSCHAKELAAR EN RICHTINGAANWIJZER- SCHAKELAAR 1 Uitschakelknop actieve bochtverlichting 2 Uitgeschakeld 3 Ingeschakeld Druk op de uitschakelknop om de actieve bochtverlichting buiten werking te stellen. Druk er nogmaals op om het systeem weer in te schakelen. Als de actieve bochtverlichting is uitgeschakeld, gaat het controlelampje AFS OFF op het instrumentenpaneel branden. Als de actieve bochtverlichting defect is, gaat het controlelampje op het instrumentenpaneel knipperen. Laat de auto nakijken door een Lexus--dealer of erkende reparateur als dit gebeurt. Druk de hendel van het stuur af om het grootlicht in te schakelen. Wanneer u de hendel weer naar u toe trekt, brandt het dimlicht. Trek de hendel nog verder naar u toe om een lichtsignaal te geven. Een blauw lampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat het grootlicht brandt. Het lichtsignaal werkt ook als de verlichting is uitgeschakeld.

95 80 SCHAKELAARS SCHAKELAAR MISTLAMPEN VOOR/ MISTACHTERLICHT Door de hendel op de gebruikelijke manier naar boven of naar beneden te bewegen, kunnen de richtingaanwijzers worden ingeschakeld. Het contact moet AAN staan. De schakelaar keert in de ruststand terug na een bocht, maar na bijvoorbeeld een rijbaanwisseling kan de schakelaar aan blijven staan en dient u de richtingaanwijzers zelf uit te schakelen. Een rijbaanverandering kunt u aangeven door de schakelaar licht omhoog of omlaag te drukken en even vast te houden. Wanneer het groene controlelampje sneller knippert dan normaal, is een richtingaanwijzerlampje defect. Als het controlelampje niet brandt, is waarschijnlijk de zekering doorgebrand of is het controlelampje zelf defect. 1 Inschakelen mistlampen voor 2 Inschakelen mistlampen VOORAS en mistachterlicht Draai aan de ring van de licht - en richtingaanwijzerhendel om de volgende verlichting in te schakelen. Stand 1: Mistlampen voor Als de mistlampen voor zijn ingeschakeld, gaat het controlelampje op het instrumentenpaneel branden. Stand 2: Mistlampen voor en mistachterlicht Als het mistachterlicht is ingeschakeld gaat het controlelampje op het dashboard branden. Als de ring wordt losgelaten, keert hij automatisch terug naar positie 1.

96 Als de verlichting wordt uitgeschakeld, worden ook de mistlampen voor en het mistachterlicht automatisch uitgeschakeld. Als de verlichting wordt uitgeschakeld, terwijl het mistachterlicht is ingeschakeld, zal het mistachterlicht niet gaan branden als de verlichting weer wordt ingeschakeld. Schakel het mistachterlicht dan in door nogmaals de ring naar boven te draaien en houd rekening met de hiervoor vermelde omstandigheden. SCHAKELAARS 81 SCHAKELAAR RUITENWISSERS EN -SPROEIERS Ruitenwissers met variabel interval 1 Intervalafstelling 2 Sproeien Druk de hendel omlaag om de ruitenwissers in te schakelen. Het contact moet AAN staan. Er zijn 3 wissnelheden: Stand INT: variabel interval Stand LO: lage snelheid Stand HI: hoge snelheid Draai de intervalafstelling naar boven voor een langer interval of naar beneden voor een korter interval tussen de wisslagen. De schakelaar moet in de stand INT staan. Door de hendel omhoog te bewegen (MIST) en weer los te laten zullen de wissers één slag maken.

97 82 SCHAKELAARS Trek om de ruitensproeier in werking te stellen de hendel naar u toe en laat deze weer los. Bij het sproeien van de ruit zullen de ruitenwissers automatisch een paar slagen maken, zelfs als de hendel in de stand OFF staat. Als u de ruitensproeierhendel naar u toe trekt als de koplampen zijn ingeschakeld, werken de koplampsproeiers automatisch één keer, tegelijk met de ruitensproeier. De waarschuwing LOW WASHER FLUID wordt op het multi--informatiedisplay weergegeven als het niveau in het reservoir te laag wordt. Zie voor het bijvullen van het sproeierreservoir bladzijde 438. Verwarm de voorruit in de winter door de verwarming in de stand VOETEN/VOOR- RUIT te zetten voordat u de ruitensproeiers gebruikt. U voorkomt zo ijsvorming waardoor uw zicht beperkt kan worden. OPMERKING Schakel de wissers niet in als de ruit droog is. Anders kunnen er krassen ontstaan. Zorg er bij het in de was zetten van uw auto voor dat de sproeierkoppen niet verstopt raken. Als er een sproeierkop verstopt raakt, laat dat dan zo snel mogelijk verhelpen door een Lexus--dealer of erkende reparateur. OPMERKING Probeer als een sproeierkop verstopt is geraakt deze niet schoon te maken met een naald of iets dergelijks. Hierdoor kan de sproeierkop beschadigd raken. Ruitenwissers met regensensor 1 Automatische intervalafstelling 2 Sproeien Druk de hendel omlaag om de ruitenwissers in te schakelen. Het contact moet AAN staan. Er zijn 3 wissnelheden: Stand AUTO: automatische werking Stand LO: lage snelheid Stand HI: hoge snelheid Automatische werking De snelheid van de ruitenwissers wordt bepaald door de hoeveelheid regendruppels en zonlicht die wordt geregistreerd door de sensor van de automatische ruitenwisserbediening. U kunt de gevoeligheid van de automatische ruitenwisserbediening afstellen door automatische intervalafstelling naar - te draaien voor een lagere gevoeligheid, of naar + te draaien voor een hogere gevoeligheid.

98 SCHAKELAARS 83 De sensor bevindt zich aan de binnenzijde van de voorruit, zoals hierboven weergegeven. Ook wanneer de ruitenwisserschakelaar in stand AUTO staat, gaat het systeem over op de variabele intervalwerking onder de volgende omstandigheden: Wanneer de voorruit extreem koud wordt (minder dan --10 C) Wanneer een storing in het systeem optreedt Wanneer de voorruit echter extreem warm wordt (meer dan 90 C ), werken de ruitenwissers niet, ook al staat de ruitenwisserschakelaar in stand AUTO. WAARSCHUWING Zorg ervoor dat uw vingers niet tussen de ruitenwissers en de voorruit komen. Wanneer de ruitenwisserhendel in de stand AUTO staat en het contact AAN staat, kunnen de ruitenwissers in de volgende gevallen automatisch gaan werken: Wanneer u het bovenste deel van het midden van de voorruit net onder de voorruitsensor aanraakt. Wanneer u het bovenste deel van het midden van de voorruit net onder de voorruitsensor met een doek afveegt. Wanneer de voorruit trilt. Wanneer u de voorruitsensor aanraakt. OPMERKING Zorg er bij het reinigen van de binnenzijde van de voorruit voor dat de sensor niet in aanraking komt met water of reinigingsmiddel.

99 84 SCHAKELAARS Zet de ruitenwisserhendel in de stand OFF wanneer u gebruik maakt van een autowasserette. OPMERKING Als de ruitenwisserhendel in de stand AUTO staat, kunnen de ruitenwissers in werking treden waardoor de ruitenwisserbladen beschadigd kunnen raken. Door de hendel omhoog te bewegen (MIST) en weer los te laten zullen de wissers één slag maken. Trek om de ruitensproeier in werking te stellen de hendel naar u toe en laat deze weer los. Bij het sproeien van de ruit zullen de ruitenwissers automatisch een paar slagen maken, zelfs als de hendel in de stand OFF staat. Als u de ruitensproeierhendel naar u toe trekt als de koplampen zijn ingeschakeld, werken de koplampsproeiers automatisch één keer, tegelijk met de ruitensproeier. De waarschuwing LOW WASHER FLUID wordt op het multi--informatiedisplay weergegeven als het niveau in het reservoir te laag wordt. Zie voor het bijvullen van het sproeierreservoir bladzijde 438. Verwarm de voorruit in de winter met de voorruitontwaseming voordat u de ruitensproeiers gebruikt. U voorkomt zo ijsvorming waardoor uw zicht beperkt kan worden. OPMERKING Schakel de wissers niet in als de ruit droog is. Anders kunnen er krassen ontstaan.

100 SCHAKELAARS 85 Zorg er bij het in de was zetten van uw auto voor dat de sproeierkoppen niet verstopt raken. Als een sproeierkop verstopt raakt, laat dit dan zo snel mogelijk verhelpen door een Lexus--dealer of erkende reparateur. Optillen van de ruitenwisserarmen OPMERKING Probeer als een sproeierkop verstopt is geraakt deze niet schoon te maken met een naald of iets dergelijks. Hierdoor kan de sproeierkop beschadigd raken.

101 86 SCHAKELAARS Volg bij het optillen van de ruitenwisserarmen van de voorruit de procedure in de aangegeven volgorde. 1 Trek de ruitenwisserarm aan de bestuurderszijde omhoog. 2 Trek de ruitenwisserarm aan de passagierszijde omhoog. Druk, als u de ruitenwisserarmen weer in hun oorspronkelijke stand terugzet, eerst de ruitenwisserarm aan de passagierszijde omlaag en daarna de ruitenwisserarm aan de bestuurderszijde. OPMERKING Trek, om schade aan de ruitenwisserarmen te voorkomen, eerst de ruitenwisserarm aan de bestuurderszijde omhoog en daarna de ruitenwisserarm aan de passagierszijde. Begin, als u de ruitenwisserarmen weer in hun oorspronkelijke stand terugzet, aan de passagierszijde. SCHAKELAAR ACHTERRUITENWISSER EN -SPROEIER 1 Wissen/sproeien 2 Sproeien Draai aan de knop aan het uiteinde van de schakelaar om de ruitenwisser in te schakelen. Het contact moet AAN staan. Er zijn 2 standen: Stand LO: interval Stand HI: normale snelheid Draai om de ruitensproeier in werking te stellen de knop naar beneden in stand 2. Draai, om de ruitensproeier in werking te stellen tijdens het wissen in stand HI, de knop naar boven in stand 1. Hierna keert de schakelaar terug in de vorige stand.

102 SCHAKELAARS 87 SCHAKELAAR KOPLAMPSPROEIERS De waarschuwing LOW WASHER FLUID wordt op het multi--informatiedisplay weergegeven als het niveau in het reservoir te laag wordt. Zie voor het bijvullen van het sproeierreservoir bladzijde 438. OPMERKING Schakel de wisser niet in als de ruit droog is. Anders kunnen er krassen ontstaan. Druk bij ingeschakelde koplampen op de schakelaar om de koplampsproeiers in te schakelen. Het contact moet AAN staan. De waarschuwing LOW WASHER FLUID wordt op het multi--informatiedisplay weergegeven als het niveau in het reservoir te laag wordt. Zie voor het bijvullen van het sproeierreservoir bladzijde 438. OPMERKING Schakel de koplampsproeiers niet in als het ruitensproeierreservoir leeg is. Dit kan oververhitting van de sproeiermotor veroorzaken.

103 88 SCHAKELAARS SCHAKELAAR ACHTERRUITVERWARMING, BUITENSPIEGELVERWARMING EN VOORRUITVERWARMING Sommige uitvoeringen: De voorruitverwarming dient om de ruitenwisserbladen te ontdooien en werkt gelijktijdig met de achterruitverwarming. Het systeem slaat automatisch af nadat de verwarming ongeveer 15 minuten in werking is geweest. Type A Type B Druk de schakelaar in om de achterruit - en buitenspiegelverwarming in te schakelen. Het contact moet AAN staan. Door de dunne verwarmingsdraden op de achterruit en de verwarmingselementen in de buitenspiegels zullen de ruit en de buitenspiegels snel ontwasemen. Een controlelampje gaat branden om aan te geven dat de verwarming is ingeschakeld. WAARSCHUWING Raak de spiegels niet aan als de buitenspiegelverwarming is ingeschakeld, omdat de spiegels zeer heet kunnen zijn. Druk opnieuw op de schakelaar als verdere ontwaseming nodig is. De verwarming kan ook eerder worden uitgeschakeld door nogmaals op de schakelaar te drukken. Langdurig gebruik put de 12V--accu uit, vooral bij het rijden van overwegend korte ritten. De verwarming is niet bedoeld om regenwater te laten drogen of om sneeuw te laten smelten. Als er veel ijs op de spiegels zit, bespuit dan de spiegels met ruitontdooier alvorens de verwarming van de buitenspiegels in te schakelen. OPMERKING Maak de binnenzijde van de achterruit voorzichtig schoon zonder de verwarmingsdraden of de aansluitingen te beschadigen. Gebruik het systeem alleen als de motor draait, om te voorkomen dat de 12V- accu wordt ontladen.

104 SCHAKELAARS 89 SCHAKELAARS RUITBEDIENING 1 Bediening ruit bestuurdersportier 2 Bediening ruit voorpassagier 3 Bediening ruit links achter 4 Bediening ruit rechts achter Met de op elk portier aanwezige schakelaar kan de desbetreffende ruit worden geopend en gesloten. Bovendien kunnen alle ruiten met de schakelaars op het bestuurdersportier worden bediend. De elektrisch bedienbare ruiten kunnen worden bediend als het contact AAN staat. Vertraagde uitschakeling van het systeem: Zelfs als het contact in stand ACC of UIT staat en alle portieren en de achterklep zijn gesloten, kunnen de ruiten nog worden bediend totdat een van de voorportieren wordt geopend (of gedurende 43 seconden). Bediening van de schakelaars De ruit kan geopend worden door de schakelaar enigszins in te drukken. Trek aan de schakelaar om de ruit te sluiten. De ruit beweegt omlaag of omhoog zolang de schakelaar wordt bediend. Automatische werking: De ruit kan automatisch geheel worden geopend en gesloten door de schakelaar respectievelijk volledig in te drukken en omhoog te trekken. De ruit stopt in een tussenstand door de schakelaar even licht in de andere richting te bewegen en vervolgens los te laten.

105 90 SCHAKELAARS Bediening van de blokkeerschakelaar van de ruitbediening Bediening van de portierruiten van buitenaf De ruiten kunnen met de contactsleutel worden bediend.* TOELICHTING: * Deze functie kan worden uitgeschakeld. Neem voor meer informatie contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur. Controlelampjes Als de blokkeerschakelaar op het bestuurdersportier is ingedrukt, kan alleen de ruit van het bestuurdersportier worden geopend of gesloten. De controlelampjes geven aan welke ruitschakelaars kunnen worden gebruikt. 1 Sluiten 2 Openen Plaats de sleutel in het slot van het bestuurdersportier.

106 SCHAKELAARS 91 Sluiten van de ruiten: Draai de sleutel linksom en houd hem in deze stand. Nadat de portieren zijn vergrendeld, beginnen de ruiten te sluiten. Laat de sleutel naar de middenstand teruggaan om de ruiten halverwege te laten stoppen. Openen van de ruiten: Draai de sleutel rechtsom en houd hem in deze stand. Nadat het portier is ontgrendeld, beginnen de ruiten te openen. Laat de sleutel naar de middenstand teruggaan om de ruiten halverwege te laten stoppen. De ruiten kunnen ook worden bediend met de afstandsbediening. Zie voor meer informatie bladzijde 49. Klembeveiliging Alserietsklemkomttezittentussende ruit en het ruitframe tijdens het (automatisch, met de zender in de sleutel of met de sleutel van buitenaf) sluiten van de ruit, zal de ruit stoppen en weer opengaan. De klembeveiliging kan ook in werking treden als de ruit tijdens het sluiten onderhevig is aan schokken. Als de 12V -accu losgekoppeld of ontladen is Mogelijk werkt de elektrische ruitbediening niet automatisch en functioneert de klembeveiliging niet correct na het opnieuw aansluiten, vervangen of opladen van de 12V--accu. Op dat moment gaan de controlelampjes van de schakelaars knipperen. De elektrisch bedienbare ruiten dienen te worden gereset. Resetten van de elektrisch bedienbare ruiten: 1. Druk de schakelaar ruitbediening op elk portier omlaag tot de ruiten halfgeopend zijn. 2. Trek de schakelaar omhoog tot de ruiten gesloten zijn en houd de schakelaar nog een seconde vast. Controleer of de ruiten automatisch geopend en gesloten kunnen worden. Laat de auto nakijken door een Lexus--dealer of erkende reparateur als de elektrische ruitbediening niet goed werkt. WAARSCHUWING Houd u aan het volgende om ernstig letsel te voorkomen. Controleer voordat u de elektrisch bedienbare ruiten sluit altijd eerst of er niemand in de buurt is. Controleer ook of er zich geen lichaamsdelen in de ruitopening bevinden. Het bekneld raken van een lichaamsdeel kan ernstig letsel veroorzaken. Zorg ervoor dat de ruiten op een verantwoorde manier worden bediend.

107 92 SCHAKELAARS SCHAKELAAR ALARMKNIPPERLICHTEN Zorg ervoor dat kleine kinderen niet met de schakelaars spelen. Maak gebruik van de blokkeerschakelaar ruitbediening om te voorkomen dat de ruiten worden geopend of gesloten. Vergeet bij het verlaten van de auto niet de sleutel uit het contactslot te verwijderen. Laat kinderen nooit alleen in de auto achter, terwijl de sleutel nog in het contactslot zit. Ze zouden één van de elektrisch bedienbare ruiten kunnen bedienen en bekneld kunnen raken. Kinderen die alleen zijn achtergelaten kunnen betrokken raken bij een ernstig ongeval. Probeer nooit met een lichaamsdeel tegen de klembeveiliging te duwen om deze opzettelijk te activeren, anders kan ernstig letsel ontstaan. Het kan voorkomen dat de klembeveiliging net voordat de ruit volledig sluit niet werkt. Uitvoeringen zonder navigatiesysteem Uitvoeringen met navigatiesysteem Druk op de schakelaar om de alarmknipperlichten in werking te stellen. Druk nogmaals op de schakelaar om ze weer uit te schakelen.

108 SCHAKELAARS 93 SCHAKELAARS STOELVERWARMING Alle richtingaanwijzerlampjes gaan knipperen. De alarmknipperlichten werken ongeacht of het hybridesysteem is in-- of uitgeschakeld en met of zonder de sleutel. Schakel de alarmknipperlichten in om andere bestuurders te waarschuwen als uw auto tot stilstand moet worden gebracht op een plaats waar dit gevaar oplevert voor het overige verkeer. Zet de auto altijd zo ver mogelijk naast de weg. Uiteraard kunt u de richtingaanwijzers niet gelijktijdig met de alarmknipperlichten gebruiken. OPMERKING Laat de schakelaar niet langer ingeschakeld dan nodig is wanneer het hybridesysteem uitgeschakeld is, om te voorkomen dat de 12V- accu ontladen raakt. 1 Voor linker stoel 2 Voor rechter stoel Er zijn twee schakelaars voor de verwarming van de voorstoelen: één voor de linker stoel (L) en één voor de rechter stoel (R). Het contact moet AAN staan. Werking van de stoelverwarming: 1. Druk op de knop, zodat deze naar buiten komt. 2. Draai de knop rechtsom. Het controlelampje gaat branden. 3. Draai aan de knop totdat de gewenste temperatuur is bereikt. Draai de knop linksom totdat deze blokkeert om de stoelverwarming uit te schakelen. Druk de knop terug in de oorspronkelijke stand wanneer deze niet wordt gebruikt.

109 94 SCHAKELAARS WAARSCHUWING Wees voorzichtig met het gebruik van de stoelverwarming bij onderstaande personen omdat het voor hen te warm kan aanvoelen of brandwondjes kan veroorzaken. Wees extra voorzichtig bij: Baby s, kleine kinderen, oudere personen, zieken en mindervaliden Personen met een gevoelige huid Personen die oververmoeid zijn Personen die alcohol hebben gedronken of personen die rustgevende medicijnen (slaapmiddel, middel tegen verkoudheid, enz.) gebruiken. Gebruik de stoelverwarming niet als er een deken, kussen of ander isolerend voorwerp op de zitting van de stoel ligt, om oververhitting van de stoel te voorkomen. OPMERKING Plaats geen ongelijkmatig verdeeld gewicht op de stoel en leg geen scherpe voorwerpen (naalden, punaises, enz.) op de stoel. Gebruik geen organische middelen (verdunner, wasbenzine, alcohol, benzine, enz.) om de stoel te reinigen. Deze kunnen de stoelverwarming en de stoel beschadigen. Gebruik het systeem alleen als de motor draait, om te voorkomen dat de 12V- accu wordt ontladen.

110 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES 95 INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN HOOFDSTUK 1 3 Meters, tellers en waarschuwingslampjes Brandstofmeter Koelvloeistoftemperatuurmeter Vermogensmeter Waarschuwingslampjes en --zoemers Multi--informatiedisplay Ritinformatie (zonder navigatiesysteem) Ritinformatie (met navigatiesysteem) Regelbare dashboardverlichting

111 96 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES BRANDSTOFMETER Waarschuwingslampje laag brandstofniveau De meter geeft wanneer het contact AAN staat aan hoeveel brandstof er nog ongeveer in de tank over is. Wij adviseren u de tank minstens voor 1/4 gevuld te houden. Vul de tank zo snel mogelijk als het brandstofniveau onder R komt of als het waarschuwingslampje voor een laag brandstofniveau gaat branden. Door de beweging van de brandstof in de tank kan op hellingen en in bochten de meter wat bewegen en kan het waarschuwingslampje wat eerder dan normaal gaan branden. Als de brandstoftank helemaal leeg is, zal het waarschuwingslampje elektrisch systeem motor gaan branden. Vul de brandstoftank onmiddellijk. Het waarschuwingslampje gaat na een paar keer rijden weer uit. Laat het systeem nakijken door een Lexus--dealer of erkende reparateur als het controlelampje niet dooft. Raadpleeg de laatste bladzijde van dit instructieboekje voor de inhoud van de brandstoftank en de voorgeschreven brandstofsoort.

112 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES 97 KOELVLOEISTOF- TEMPERATUURMETER OPMERKING Normale aanwijzing De meter geeft de koelvloeistoftemperatuur aan wanneer het contact AAN staat. De motortemperatuur varieert met de weersomstandigheden en motorbelasting. Als de naald in het rode gebied komt, stop dan de auto en laat de motor afkoelen. De temperatuur kan te hoog oplopen ten gevolge van extreme omstandigheden zoals: Een steile helling oprijden op een warme dag. Afremmen of stoppen na een snelle rit. Langdurig filerijden met de airconditioning aan. Het trekken van een aanhangwagen. Verwijder nooit de thermostaat uit het koelsysteem, want dan zou de motor oververhit kunnen raken. De thermostaat regelt de doorstroming van de koelvloeistof en zorgt ervoor dat de motortemperatuur binnen bepaalde waarden blijft. Rijd nooit door als de motortemperatuur te hoog is. Zie Als de motor oververhit raakt op bladzijde 366.

113 98 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES VERMOGENSMETER De vermogensmeter geeft het globale actuele uitgangsvermogen van het hybridesysteem aan in kilowatt. Als het hybridesysteem energie regenereert, geeft de meter een negatieve waarde aan.

114 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES 99 WAARSCHUWINGSLAMPJES EN -ZOEMERS ALS DIT CONTROLELAMPJE GAAT BRANDEN OF DEZE ZOEMER KLINKT... DOE DAN DIT. (a) (rood) (geel) Als de parkeerrem niet is geactiveerd, stop dan onmiddellijk en neem direct contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur. Breng de auto naar een Lexus--dealer of erkende reparateur. Als het rode waarschuwingslampje remsysteem ook brandt, stop dan onmiddellijk en neem contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur. (b) (waarschuwingslampje en --zoemer) Bestuurder dient veiligheidsgordel om te doen. 13RY034 (c) of 13RY036 Voorpassagier dient veiligheidsgordel om te doen. (waarschuwingslampje en --zoemer) (d) Breng de auto onmiddellijk naar een Lexus--dealer of erkende reparateur. (e) Breng de auto naar een Lexus--dealer of erkende reparateur. (f) Stoppen en controleren.

115 100 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES ALS DIT CONTROLELAMPJE GAAT BRANDEN OF DEZE ZOEMER KLINKT... (g) DOE DAN DIT. Breng de auto naar een Lexus--dealer of erkende reparateur. (h) Lees de foutmelding die op het multi--informatiedisplay verschijnt. (i) Breng de auto naar een Lexus--dealer of erkende reparateur. (j) (k) Breng uw auto naar een Lexus--dealer of erkende reparateur. Als het rode waarschuwingslampje remsysteem ook brandt, stop dan onmiddellijk en neem contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur. Sluit alle portieren en de achterklep. Als een van de portieren niet goed gesloten is, verschijnt er een melding op het multi--informatiedisplay. (l) Waarschuwingslampje laag brandstofniveau Vul brandstoftank. (m) Zoemer verlichting Schakel verlichting uit.

116 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES 101 (a) Waarschuwingslampjes remsysteem Wanneer het contact AAN wordt gezet, gaan de waarschuwingslampjes van het remsysteem branden. Ze gaan uit zodra het lampje READY gaat branden. Ze kunnen ongeveer 60 seconden blijven branden. Deze lampjes gaan onder de volgende omstandigheden branden. ROOD WAARSCHUWINGSLAMPJE Als de parkeerrem is ingeschakeld... Dit lampje gaat branden wanneer het contact AAN wordt gezet, zelfs nadat de parkeerrem wordt uitgeschakeld. Als de rijsnelheid hoger wordt dan 5 km/h, verschijnt de melding PARK BRAKE op het multi--informatiedisplay, gaat het centrale waarschuwingslampje knipperen en klinkt er een waarschuwingssignaal. Als het remvloeistofniveau te laag is... Als het rode en gele waarschuwingslampje gaan branden, is er een serieus defect en kunt u niet meer verder rijden. WAARSCHUWING Gewoon doorrijden, terwijl het niveau van de remvloeistof te laag is, is gevaarlijk. GEEL WAARSCHUWINGSLAMPJE Bij een defect in het regeneratieve remsysteem of het elektronisch geregelde remsysteem... Als het gele waarschuwingslampje gaat branden is er een defect aanwezig in het regeneratieve remsysteem en/of het elektronisch geregelde remsysteem. Breng uw auto naar een Lexus--dealer of erkende reparateur. ROOD EN GEEL WAARSCHUWINGS- LAMPJE Als het hydraulische remsysteem defect is...

117 102 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES Laat de auto in de volgende gevallen nakijken door een Lexus -dealer of erkende reparateur: De lampjes gaan zelfs niet branden als de parkeerrem wordt vastgezet terwijl het controlelampje READY brandt. De lampjes gaan ook niet branden als het contact AAN wordt gezet, terwijl de parkeerrem is uitgeschakeld. Als het rode en gele waarschuwingslampje tijdens het rijden even gaan branden, duidt dit niet op een storing. WAARSCHUWING Zet de auto onmiddellijk op een veilige plaats stil en neem contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur als een van de volgende omstandigheden zich voordoet. Het rode waarschuwingslampje gaat zelfsnietuitalsdeparkeerremwordt vrijgezet terwijl het hybridesysteem is ingeschakeld. Het rode waarschuwingslampje blijft branden. In beide gevallen kan het zijn dat de remmen niet goed functioneren, waardoor de remweg langer wordt. Breng de auto onmiddellijk tot stilstand door het rempedaal stevig in te trappen. Het rode waarschuwingslampje blijft branden samen met het waarschuwingslampje ABS en de waarschuwing CHECK VSC SYSTEM. In dat geval zijn het antiblokkeersysteem en de Vehicle Stability Control (VSC) defect, waardoor het moeilijker is de auto onder controle te houden tijdens hard remmen en bij remmen op een gladde ondergrond. Breng de auto in het volgende geval zo snel mogelijk naar een Lexus -dealer of erkende reparateur. Het gele waarschuwingslampje gaat branden tijdens het rijden. Elk van de volgende omstandigheden kan optreden, maar duidt niet op een storing: Nadat het contact AAN is gezet, kunnen het rode en gele waarschuwingslampje nog zo n 60 seconden blijven branden. Na een tijdje zal het lampje uitgaan. Door het rempedaal herhaaldelijk in te trappen, gaan het rode en gele waarschuwingslampje mogelijk branden. Het systeem is in orde als het lampje na een paar seconden uitgaat. Nadat het hybridesysteem is ingeschakeld of als het rempedaal herhaaldelijk wordt ingetrapt, kan in de motorruimte een geluid worden gehoord. Dit is het pulserende geluid van de pomp van het remsysteem en duidt niet op een defect. Als het rempedaal wordt ingetrapt terwijl het hybridesysteem is uitgeschakeld, kan het zijn dat u een geluid hoort in de motorruimte. Mogelijk beweegt het rempedaal iets wanneer het wordt ingetrapt terwijl het hybridesysteem is uitgeschakeld.

118 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES 103 (b) Waarschuwingslampje en -zoemer veiligheidsgordel bestuurder Dit lampje en de zoemer herinneren de bestuurder eraan de gordel om te doen. Het lampje gaat knipperen nadat het contact AAN wordt gezet en de bestuurder de gordel nog niet heeft vastgemaakt. Dit lampje blijft knipperen totdat de gordel is vastgemaakt. Als de rijsnelheid hoger is dan 20 km/h en de veiligheidsgordel nog steeds niet vastgemaakt is, laat de zoemer gedurende 30 seconden een geluid horen. Als de veiligheidsgordel daarna nog niet is vastgemaakt, laat de zoemer gedurende 90 seconden een ander geluid horen. Ook als de rijsnelheid weer onder de 20 km/h komt, blijft de zoemer geluid maken. Om de zoemer te laten ophouden, moet de veiligheidsgordel vastgemaakt worden. (c) Waarschuwingslampje en -zoemer veiligheidsgordel voorpassagier Dit lampje en de zoemer herinneren de voorpassagier eraan de gordel om te doen. Dit lampje gaat knipperen nadat het contact AAN wordt gezet en er iemand op de passagiersstoel zit die zijn/haar gordel nog niet heeft vastgemaakt. Dit lampje blijft knipperen totdat de gordel is vastgemaakt. Als de rijsnelheid hoger is dan 20 km/h en de veiligheidsgordel nog steeds niet is vastgemaakt, laat de zoemer gedurende 30 seconden een geluid horen. Als de veiligheidsgordel daarna nog niet is vastgemaakt, laat de zoemer gedurende 90 seconden een ander geluid horen. Ook als de rijsnelheid weer onder de 20 km/h komt, blijft de zoemer geluid maken. Om de zoemer te laten ophouden, moet de veiligheidsgordel vastgemaakt worden. Als er bagage op de passagiersstoel wordt geplaatst, kan het waarschuwingslampje, afhankelijk van het gewicht en de plaatsing van de bagage op de stoel, gaan knipperen door de druk op de sensoren in de stoel en kan de zoemer geluid gaan maken.

119 104 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (d) Waarschuwingslampje airbagsysteem Dit controlelampje gaat branden zodra het contact AAN wordt gezet. Na ongeveer 6 seconden zal het lampje weer uitgaan. Dit betekent dat het airbagsysteem en de gordelspanners in orde zijn. Dit waarschuwingssysteem controleert de werking van de airbag--ecu, de airbagsensoren voor, de side--airbag-- en curtain--airbagsensoren, de curtain--airbagsensoren, de positiesensor bestuurdersstoel, de schakelaar veiligheidsgordel bestuurdersstoel, de gordelspanners voor, de opblaasmechanismen, de bijbehorende bedrading en de voedingsbronnen. De volgende omstandigheden kunnen duiden op een defect in het airbagsysteem of in het systeem van de gordelspanners. Neem zo snel mogelijk contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur. Het lampje gaat niet branden, blijft gedurende meer dan 6 seconden branden of knippert wanneer het contact AAN wordt gezet. Het lampje gaat branden of knipperen tijdens het rijden. Als het lampje blijft branden, geeft dat aan dat de airbags voor de bestuurder en de voorpassagier niet in werking kunnen treden. Als het lampje knippert, geeft dat aan dat de side airbags, de curtain airbags en/ of de gordelspanners niet in werking kunnen treden. (e) Waarschuwingslampje hybridebatterij Dit lampje gaat in de volgende gevallen branden: a. De spanning van de hybridebatterij daalt omdat de transmissie in stand N blijft staan. Het systeem werkt goed als u de transmissie in stand P zet en het lampje uitgaat. b. De hybridebatterij is ontladen. Als de hybridebatterij ontladen is en het waarschuwingslampje en het lampje READY gelijktijdig gaan branden, zet de auto dan onmiddellijk stil op een veilige plaats en neem contact op met een Lexus-- dealer of erkende reparateur.

120 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES 105 (f) Waarschuwingslampje laadsysteem Het waarschuwingslampje gaat branden wanneer zich bij een draaiende motor problemen voordoen in het laadsysteem. OPMERKING Wanneer het laadstroomcontrolelampje gaat branden terwijl het hybridesysteem in werking is, zijn er mogelijk storingen opgetreden. Als het waarschuwingslampje gaat branden, zet de auto dan onmiddellijk stil op een veilige plaats en neem contact op met een Lexus- dealer of erkende reparateur. (g) Waarschuwingslampje elektrisch systeem motor Dit lampje gaat onder de volgende omstandigheden branden. a. Bij sommige uitvoeringen: De brandstoftank is helemaal leeg. (Zie Brandstofmeter op bladzijde 96.) b. Er is een storing opgetreden in het elektrisch systeem van de motor of van de transmissie of in het elektronische gaspedaal. Als het lampje tijdens het rijden gaat branden vanwege b, dient u de auto zo snel mogelijk te laten nakijken door een Lexus-- dealer of erkende reparateur.

121 106 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (h) Centraal waarschuwingslampje Als het centrale waarschuwingslampje gaat branden, verschijnt er een melding op het multi--informatiedisplay. Afhankelijk van de omstandigheden is er mogelijk een geluidssignaal hoorbaar. (Zie Waarschuwingsmeldingen op bladzijde 113 voor instructies.) (i) Waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachtiging Dit lampje gaat branden als de stuurbekrachtiging defect raakt. WAARSCHUWING Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door een Lexus -dealer of erkende reparateur als dit lampje gaat branden. In dit geval zal de besturing zwaar gaan. Wees er tijdens het rijden op bedacht dat het draaien van het stuurwiel veel kracht vereist. (j) Waarschuwingslampje antiblokkeersysteem Dit lampje gaat branden zodra het contact AAN wordt gezet. Als het antiblokkeersysteem goed werkt, gaat het lampje uit wanneer het controlelampje READY gaat branden. Bij een storing zal het lampje opnieuw gaan branden. Als het waarschuwingslampje ABS brandt en het gele waarschuwingslampje remsysteem brandt, werken de antiblokkeerfunctie en de Brake Assist--functie mogelijk niet, waardoor de wielen dus kunnen blokkeren als hard wordt geremd en bij het remmen op een gladde ondergrond. Het remsysteem werkt echter nog wel op de conventionele manier. De volgende omstandigheden kunnen duiden op een defect in een onderdeel dat door het waarschuwingslampje wordt gecontroleerd. Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door een Lexus - dealer of erkende reparateur. Het lampje gaat niet branden wanneer het contact AAN wordt gezet. Het waarschuwingslampje blijft branden nadat het controlelampje READY gaat branden. Het lampje gaat branden tijdens het rijden. Als het lampje tijdens het rijden even gaat branden, duidt dit niet op een storing.

122 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES 107 Elk van de volgende omstandigheden kan optreden, maar duidt niet op een storing: Na het inschakelen van het hybridesysteem kan het lampje nog zo n 60 seconden blijven branden. Na een tijdje zal het lampje uitgaan. Door het rempedaal herhaaldelijk in te trappen, kan het lampje gaan branden. Het is normaal dat het na een paar seconden uitgaat. WAARSCHUWING Als het waarschuwingslampje ABS en het rode waarschuwingslampje remsysteem gelijktijdig blijven branden, zet de auto dan onmiddellijk stil op een veilige plaats en neem contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur. In dat geval zijn het antiblokkeersysteem en de Brake Assist defect, waardoor het moeilijker is de auto onder controle te houden tijdens hard remmen en bij remmen op een gladde ondergrond. (k) Waarschuwingslampje open portier/achterklep Dit lampje blijft branden zolang niet alle portieren en de achterklep geheel zijn gesloten. Als een van de portieren niet goed gesloten is, verschijnt er een melding op het multi--informatiedisplay. Het centrale waarschuwingslampje gaat knipperen en er klinkt een waarschuwingstoon als de rijsnelheid hoger wordt dan 5 km/h. (l) Waarschuwingslampje laag brandstofniveau Dit lampje gaat branden als de tank bijna leeg raakt. Tank bij de eerstvolgende gelegenheid. Door de beweging van de brandstof in de tank kan op hellingen en in bochten het waarschuwingslampje wat eerder dan normaal gaan branden. (m) Zoemer verlichting Deze zoemer zal klinken wanneer het bestuurdersportier wordt geopend en het contact in stand ACC of UIT wordt gezet, terwijl de lichtschakelaar is ingeschakeld. De zoemer stopt niet als de sleutel uit het contactslot wordt verwijderd zolang de lichtschakelaar nog is ingeschakeld.

123 108 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES Controle van alle waarschuwingslampjes (behalve dat voor een laag brandstofniveau) 1. Zet de parkeerrem vast. 2. Open een portier. Het volgende waarschuwingslampje moet nu gaan branden. Het lampje zal uitgaan als alle portieren of de achterklep zijn gesloten Zet het contact AAN. De volgende waarschuwingslampjes moeten nu gaan branden. 4. Zet het contact kort in de stand START. Alle waarschuwingslampjes behalve die hieronder vermeld staan, moeten uitgaan als het controlelampje READY gaat branden. Het controlelampje veiligheidsgordel bestuurder gaat uit als de bestuurder zijn veiligheidsgordel omdoet. Het rode waarschuwingslampje remsysteem gaat uit als de parkeerrem vrij wordt gezet. In sommige gevallen zullen het rode en gele waarschuwingslampje remsysteem en het waarschuwingslampje ABS gedurende ongeveer 60 seconden blijven branden nadat het controlelampje READY is gaan branden. Na een tijdje zullen de lampjes uitgaan. Als een van de waarschuwingslampjes of waarschuwingszoemers niet werkt zoals hierboven beschreven is, laat de auto dan zo snel mogelijk nakijken door een Lexus-- dealer of erkende reparateur. Het waarschuwingslampje AFS OFF dient na ongeveer 3 seconden uit te gaan. Het waarschuwingslampje airbagsysteem dient na ongeveer 6 seconden uit te gaan.

124 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES 109 MULTI -INFORMATIEDISPLAY 1 Kilometerteller en dagteller (vergroot lettertype) 2 Energiemonitor 3 Buitentemperatuur 4 Gemiddeld brandstofverbruik 5 Huidig brandstofverbruik De bovenstaande standen worden weergegeven wanneer u op de toets DISP op het stuurwiel drukt terwijl het contact AAN staat. Elke keer dat op de toets DISP. wordt gedrukt, wordt er overgeschakeld naar de volgende informatie op het display. Als er in een systeem van de auto een storing optreedt of er belangrijke informatie gegeven moet worden, verschijnt er een waarschuwingsmelding op het display. Zie Waarschuwingsmeldingen op bladzijde 113 voor meer informatie.

125 110 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES De weergegeven waarden voor wat betreft het brandstofverbruik hebben betrekking op normale rijomstandigheden. De nauwkeurigheid van het display hangt af van het rijgedrag en het wegdek. Wanneer het contact AAN staat, verschijnt de weergave die was geselecteerd toen het contact werd uitgeschakeld. Na onderbreking van de voeding zal het multi--informatiedisplay automatisch de laatstgekozen functie vertonen. Zodra de verlichting wordt ontstoken, zal de lichtsterkte van de cijfers gereduceerd worden. U kunt de lichtsterkte van het display instellen. Zie Regelbare dashboardverlichting op bladzijde 124 voor het wijzigen van de lichtsterkte. WAARSCHUWING Stel het display alleen in wanneer de auto stilstaat. (1) Kilometerteller en dagteller De kilometerteller en de dagtellers verschijnen op het display. Zie Kilometerteller en dagteller op bladzijde 111 voor meer informatie. (2) Energiemonitor De bedrijfsomstandigheden van het hybridesysteem verschijnen op het display. Zie Energiemonitor op bladzijde 12 voor meer informatie. (3) Buitentemperatuur (OUTSIDE TEMP) Op het scherm verschijnt de buitentemperatuur. Het bereik van de weergegeven temperatuur ligt tussen --30 C en50 C. Als de temperatuur niet op het display wordt weergegeven, of als er op het display wordt weergegeven, laat de auto dan nakijken door een Lexus--dealer of erkende reparateur. (4) Gemiddeld brandstofverbruik (AVERAGE) Het gemiddelde brandstofverbruik wordt op basis van de totaal gereden afstand en het totale brandstofverbruik berekend en weergegeven. De berekening wordt gereset als het brandstofverbruik bij de ritinformatie wordt gereset. Zie Ritinformatie (zonder navigatiesysteem) op bladzijde 119 of Ritinformatie (met navigatiesysteem) op bladzijde 122 voor meer informatie.

126 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES 111 (5) Actueel brandstofverbruik (CURRENT) Het actuele brandstofverbruik wordt berekend en weergegeven. Houd er rekening mee dat onder sommige omstandigheden niet altijd een nauwkeurige waarde wordt weergegeven. Kilometerteller en dagteller 1. Alleen kilometerteller 1 Alleen kilometerteller wordt weergegeven. 2 Wanneer een andere stand wordt geselecteerd of wanneer de waarschuwingsmelding wordt weergegeven, wordt de kilometerteller kleiner weergegeven in het onderste deel van het display. 2. Kilometerteller en dagteller A 1 Kilometerteller en dagteller A worden weergegeven. 2 Wanneer een andere stand wordt geselecteerd of wanneer de waarschuwingsmelding wordt weergegeven, wordt dagteller A kleiner weergegeven in het onderste deel van het display en verdwijnt de kilometerteller.

127 112 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES 3. Kilometerteller en dagteller B 1 Kilometerteller en dagteller B worden weergegeven. 2 Wanneer een andere stand wordt geselecteerd of wanneer de waarschuwingsmelding wordt weergegeven, wordt dagteller B kleiner weergegeven in het onderste deel van het display en verdwijnt de kilometerteller. Deze tellers geven de afgelegde afstand aan. Druk kort op de toets ODO/TRIP om de gewenste weergave te kiezen. Iedere keer dat u op de toets drukt, verandert de weergave op het display tussen 1 en 3 zoals aangegeven in onderstaande tabel Stand multi-- informatiedisplay Kilometerteller en dagteller Kleinere weergave onder in display Alleen kilometerteller Kilometerteller en dagteller A Kilometerteller en dagteller B Kilometerteller Dagteller A Dagteller B De kilometerteller registreert de totale afstand die de auto heeft afgelegd. De 2 dagtellers registreren onafhankelijk van elkaar twee verschillende afstanden, die de auto heeft afgelegd sinds de laatste keer dat de terugstelknop werd ingedrukt. Met één dagteller kan bijvoorbeeld de afstand die met één tank brandstof wordt afgelegd, worden geregistreerd, terwijl de andere dagteller tegelijkertijd de afgelegde afstand tijdens een rit kan registreren. Door de toets ODO/TRIP ingedrukt te houden als de dagteller is geselecteerd, wordt de teller op 0 gezet. Als de accukabel wordt losgemaakt, wordt het geheugen van de dagtellers gewist.

128 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES 113 Waarschuwingsmeldingen MELDING STATUS ACTIE Bestuurdersportier is open. Sluit het portier. Passagiersportier is open. Sluit het portier. (1) Rechter achterportier is open. Linker achterportier is open. Sluit het portier. Sluit het portier. Achterklep is open. Sluit de achterklep. (2) Parkeerrem is niet ontgrendeld. Ontgrendel de parkeerrem. (3) Motoroliepeil is laag. Vul motorolie bij. (4) (5) (6) Ruitensproeiervloeistofniveau is laag. Defect gesignaleerd in automatische koplamphoogteregeling. StoringinVehicle Stability Control (VSC) waargenomen. (7) Motoroliedruk is laag. Vul uitsluitend bij met speciale ruitensproeiervloeistof. Breng uw auto naar een Lexus--dealer of erkende reparateur. Breng uw auto naar een Lexus--dealer of erkende reparateur. Breng uw auto tot stilstand en laat de auto nakijken door een Lexus--dealer of erkende reparateur.

129 114 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES MELDING STATUS ACTIE (8) (9) (10) (11) (12) (13) Hybridesysteem is oververhit. Defect gesignaleerd in hybridesysteem. Defect gesignaleerd in systeem vierwielaandrijving. Schuif--/kanteldak staat open. Bestuurdersportier is geopend terwijl de transmissie niet in stand P staat en het hybridesysteem in werking is. De transmissie staat niet in stand P als het hybridesysteem gestart wordt. Stoppen en controleren. Breng uw auto tot stilstand en laat de auto nakijken door een Lexus--dealer of erkende reparateur. Breng uw auto tot stilstand en laat de auto nakijken door een Lexus--dealer of erkende reparateur. Sluit het schuif--/kanteldak. Zet de transmissie in stand P. Zet de transmissie in stand P voor het starten van het hybridesysteem.

130 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES 115 (1) Deze meldingen verschijnen om de bestuurder er op te wijzen dat het desbetreffende portier/de achterklep niet goed gesloten is. Als een van de portieren/de achterklep geopend is en het contact AAN staat, verschijnt een van de meldingen en gaat het waarschuwingslampje open portier/achterklep branden. In de melding wordt aangegeven welk portier niet goed gesloten is. Het centrale waarschuwingslampje gaat knipperen en er klinkt een waarschuwingstoon als de rijsnelheid hoger wordt dan 5km/h. Sluit het desbetreffende portier/de achterklep zorgvuldig als een van de bovenstaande meldingen verschijnt. Als de parkeerrem ingeschakeld is en het contact AAN staat, gaat het rode waarschuwingslampje van het remsysteem branden. Als de rijsnelheid hoger wordt dan 5 km/h en de parkeerrem niet ontgrendeld is, verschijnt de melding PARK BRAKE op het multi--informatiedisplay, gaat het centrale waarschuwingslampje knipperen en klinkt er een waarschuwingssignaal. Als bovenstaande melding verschijnt, stop dan de auto en ontgrendel de parkeerrem. (3) Deze melding verschijnt om de bestuurder er op te wijzen dat het motoroliepeil te laag is. Als het motoroliepeil te laag is, verschijnt de melding terwijl het centrale waarschuwingslampje brandt en klinkt er een waarschuwingssignaal wanneer het contact AAN staat. Als bovenstaande melding verschijnt, breng de auto dan zo snel mogelijk tot stilstand en controleer het motoroliepeil. (Zie Controle van motoroliepeil op bladzijde 412.) Vul olie bij als het peil te laag is. (2) Deze melding verschijnt om de bestuurder er op te wijzen dat de parkeerrem nog niet ontgrendeld is.

131 116 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES Als er op een steile helling, in bochten of over slechte wegen wordt gereden waarbij de auto veel beweegt, kan deze melding verschijnen door de beweging van de olie in het carter. Door het olieverbruik kan de melding onder normale omstandigheden eerder verschijnen dan het voorgeschreven onderhoudsinterval van het geplande onderhoud. Dit komt doordat de motorolie tot aan het onderste merkteken is verbruikt binnen het geplande onderhoudsinterval en is dus geen probleem. (Zie Feiten betreffende olieverbruik op bladzijde 410 voor meer informatie hierover.) WAARSCHUWING Doorrijden met een te laag motoroliepeil zal resulteren in motorschade. (4) Deze melding verschijnt om de bestuurder er op te wijzen dat het ruitensproeiervloeistofniveau te laag is. Als het ruitensproeiervloeistofniveau te laag is, verschijnt de melding terwijl het centrale waarschuwingslampje brandt en klinkt er een waarschuwingssignaal wanneer het contact AAN staat. Vul het ruitensproeierreservoir zo spoedig mogelijk als de bovenstaande melding verschijnt. Zie Bijvullen van ruitensproeierreservoir op bladzijde 438 voor meer informatie. (5) Deze melding verschijnt om de bestuurder er op te wijzen dat de automatische koplamphoogteregeling defect is. Bij een defect in de automatische koplamphoogteregeling verschijnt de melding terwijl het centrale waarschuwingslampje brandt en klinkt er een waarschuwingssignaal wanneer het contact AAN staat. Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door een Lexus -dealer of erkende reparateur als deze melding verschijnt. (6) Deze melding geeft aan dat de Vehicle Stability Control -functie (VSC) en/of de Traction Control -functie niet goed werkt/werken. Als er een storing wordt gesignaleerd, verschijnt de melding terwijl het centrale waarschuwingslampje brandt en klinkt er een waarschuwingssignaal wanneer het contact AAN staat. Als deze melding verschijnt, werken de onderstaande functies van het VDIM niet goed. Laat uw auto zo snel mogelijk nakijken door een Lexus -dealer of erkende reparateur. Traction Control--functie Vehicle Stability Control--functie (7) Deze melding verschijnt om de bestuurder er op te wijzen dat de oliedruk te laag is. Als de motoroliedruk te laag is, verschijnt de melding terwijl het centrale waarschuwingslampje brandt en klinkt er een waarschuwingssignaal wanneer het contact AAN staat. Schakel het hybridesysteem uit en laat de auto zo snel mogelijk nakijken door een Lexus -dealer of erkende reparateur als deze melding verschijnt.

132 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES 117 (8) (9) Deze melding verschijnt om de bestuurder er op te wijzen dat het hybridesysteem oververhit dreigt te raken. Als uw auto oververhit raakt, verschijnt de melding, knippert het centrale waarschuwingslampje en klinkt er een waarschuwingssignaal wanneer het contact AAN staat. Als bovenstaande melding verschijnt, breng de auto dan zo snel mogelijk tot stilstand en controleer het koelvloeistofpeil. Zie voor meer informatie Als de motor oververhit raakt op bladzijde 366. De temperatuur kan te hoog oplopen ten gevolge van extreme omstandigheden zoals: Een steile helling oprijden op een warme dag. Afremmen of stoppen na een snelle rit. OPMERKING Verwijder nooit de thermostaat uit het koelsysteem, want dan zou de motor oververhit kunnen raken. De thermostaat regelt de doorstroming van de koelvloeistof en zorgt ervoor dat de motortemperatuur binnen bepaalde waarden blijft. Als u doorrijdt terwijl de waarschuwing wordt weergegeven, kan het hybridesysteem oververhit raken. Deze melding verschijnt om de bestuurder er op te wijzen dat het hybridesysteem defect is. Als een defect in het hybridesysteem wordt gesignaleerd, verschijnt de melding terwijl het centrale waarschuwingslampje brandt en klinkt er een waarschuwingssignaal wanneer het contact AAN staat. Breng de auto zo snel mogelijk tot stilstand en laat de auto nakijken door een Lexus -dealer of erkende reparateur als deze melding verschijnt. (10) Deze melding verschijnt om de bestuurder er op te wijzen dat het systeem van de vierwielaandrijving defect is. Als een defect in de vierwielaandrijving wordt gesignaleerd, verschijnt de melding terwijl het centrale waarschuwingslampje brandt en klinkt er een waarschuwingssignaal wanneer het contact AAN staat. Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door een Lexus -dealer of erkende reparateur als deze melding verschijnt. (11) Deze melding verschijnt om de bestuurder er op te wijzen dat het schuif -/kanteldak openstaat. Als het schuif--/kanteldak openstaat en het contact UIT is, verschijnt de melding, knippert het centrale waarschuwingslampje en klinkt er een waarschuwingssignaal wanneer de bestuurder het portier opent. Sluit het schuif -/kanteldak als deze melding verschijnt.

133 118 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (12) Deze melding verschijnt om de bestuurder er op te wijzen dat de transmissie bij het verlaten van de auto niet in stand P staat. Als de transmissie niet in stand P staat en het contact AAN is, verschijnt de melding, knippert het centrale waarschuwingslampje en klinkt er een waarschuwingssignaal wanneer het bestuurdersportier wordt geopend. Zet de transmissie in stand P als deze melding wordt weergegeven. (13) Deze melding verschijnt om de bestuurder er op te wijzen dat de transmissie bij het starten van de auto niet in stand P staat. Als de transmissie niet in stand P staat, verschijnt de melding, knippert het centrale waarschuwingslampje en klinkt er een waarschuwingssignaal wanneer het contact in stand START wordt gezet. Zet, als deze melding verschijnt de transmissie in stand P en zet het contact weer in stand START. Zie Starten van het hybridesysteem op bladzijde 289 voor de startprocedure van het hybridesysteem.

134 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES 119 RITINFORMATIE (zonder navigatiesysteem) 1 De verstreken tijd sinds het starten van het hybridesysteem 2 Gemiddeld brandstofverbruik 3 Actueel brandstofverbruik 4 Afgelegde afstand Wanneer u met het contact AAN op de toets INFO drukt, wordt de bovenstaande informatie weergegeven. Elke keer dat op de toets INFO wordt gedrukt, wordt andere informatie op het display weergegeven.

135 120 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES De weergegeven waarden voor wat betreft de ritinformatie hebben betrekking op normale rijomstandigheden. De nauwkeurigheid van het display hangt af van het rijgedrag en het wegdek. Wanneer het contact AAN staat, wordt de stand weergegeven die was geselecteerd toen het contact werd uitgeschakeld. Na onderbreking van de voeding zal het display automatisch de laatstgekozen functie vertonen. Zodra de verlichting wordt ontstoken, zal de lichtsterkte van de cijfers gereduceerd worden. U kunt de lichtsterkte van het display instellen. Zie Regeling verlichting op bladzijde 121 voor het wijzigen van de lichtsterkte. WAARSCHUWING Stel het display niet in tijdens het rijden. Stel het display alleen in wanneer de auto stilstaat. (1) De verstreken tijd sinds het starten van het hybridesysteem (E/T) De verstreken tijd sinds het hybridesysteem werd gestart, wordt weergegeven. Wanneer het systeem wordt gestart, begint de berekening van de verstreken tijd vanaf 0:00. De tijd kan worden bijgehouden tot 11:59 (11 uur, 59 minuten). Als er meer tijd verstreken is dan 11:59, gaat de teller terug naar 0:00. De berekening wordt terug op nul gezet wanneer het contact UIT wordt gezet. (2) Gemiddeld brandstofverbruik (AVG) Het gemiddelde brandstofverbruik wordt op basis van de totaal gereden afstand en het totale brandstofverbruik berekend en weergegeven. De berekening wordt gereset door de toets INFO gedurende 1 seconde ingedrukt te houden tijdens de weergave van het gemiddelde brandstofverbruik.

136 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES 121 (3) Actueel brandstofverbruik Het actuele brandstofverbruik wordt berekend en weergegeven. Houd er rekening mee dat onder sommige omstandigheden niet altijd een nauwkeurige waarde wordt weergegeven. (4) Afgelegde afstand ( Distance ) De afgelegde afstand wordt weergegeven. De maximale afstand die kan worden weergegeven is km of mijl. Bij het overschrijden van deze afstand wordt er weer bij 0 km of 0 mijl begonnen. Om de berekeningen te resetten, moet u de toets INFO ongeveer 1 seconde ingedrukt houden op het moment dat de afgelegde afstand wordt weergegeven. Regeling instrumentenverlichting Druk op de toets BRIGHTNESS tot het display de gewenste lichtsterkte heeft. Door het instellen wordt ook de lichtsterkte van de klok, de buitentemperatuurmeter en het display van de airconditioning gewijzigd.

137 122 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES RITINFORMATIE (met navigatiesysteem) 1. Druk op de toets INFO om het informatiescherm op te roepen. 2. Kies Trip info op het scherm. De ritinformatie verschijnt op het scherm. Verbruiksscherm 1 De geregenereerde energie gedurende de laatste 30 minuten 2 Het brandstofverbruik gedurende de laatste 30 minuten 3 Gemiddeld brandstofverbruik 4 Buitentemperatuur 5 Actueel brandstofverbruik 6 Afgelegde afstand De informatie hierboven wordt weergegeven als u de toets Verbruik kiest op het scherm Energie monitor. De weergegeven waarden op het scherm hebben betrekking op normale rijomstandigheden. De nauwkeurigheid van het display hangt af van het rijgedrag en het wegdek. Wanneer het contact AAN staat, wordt de stand weergegeven die was geselecteerd toen het contact werd uitgeschakeld. Na onderbreking van de voeding van het navigatiescherm zal het scherm automatisch de laatstgekozen functie vertonen.

138 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES 123 Zodra de verlichting wordt ontstoken, zal de lichtsterkte van de cijfers gereduceerd worden. U kunt de lichtsterkte van het scherm instellen. Zie het INSTRUCTIEBOEKJE NAVIGATIESYSTEEM voor het aanpassen van de lichtsterkte. WAARSCHUWING Bedien het scherm niet tijdens het rijden. Bedien het scherm alleen wanneer de auto stilstaat. (1) De geregenereerde energie gedurende de laatste 30 minuten De geregenereerde energie van de laatste 30 minuten wordt aangegeven met symbolen. Een symbool staat voor 50 Wh. Er worden maximaal 4 symbolen weergegeven. 50 Wh is de hoeveelheid energie waarmee een 50 W gloeilamp gedurende een uur kan branden. (2) Het brandstofverbruik gedurende de laatste 30 minuten Het brandstofverbruik gedurende de laatste 30 minuten wordt weergegeven. (4) Buitentemperatuur (OUTSIDE TEMP) De buitentemperatuur wordt weergegeven. Het bereik van de weergegeven temperatuur ligt tussen --30 C en50 C. Als de temperatuur niet op het display wordt weergegeven, of als er op het display wordt weergegeven, laat de auto dan nakijken door een Lexus--dealer of erkende reparateur. De buitentemperatuur wordt ook weergegeven op het scherm Energie monitor. (5) Actueel brandstofverbruik ( Current ) Het actuele brandstofverbruik wordt op basis van de gereden afstand en het brandstofverbruik berekend en weergegeven. (6) Afgelegde afstand De afgelegde afstand wordt weergegeven. De maximale afstand die kan worden weergegeven is km of mijl. Bij het overschrijden van deze afstand wordt er weer bij 0 km of 0 mijl begonnen. Druk op de toets Reset om de berekening te resetten. Het gemiddelde brandstofverbruik wordt eveneens gereset. (3) Gemiddeld brandstofverbruik ( Average ) Het gemiddelde brandstofverbruik wordt op basis van de totaal gereden afstand en het totale brandstofverbruik berekend en weergegeven. Druk op de toets Reset om de berekening te resetten. De afgelegde afstand wordt eveneens gereset.

139 124 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES REGELBARE DASHBOARDVERLICHTING Scherm Energie monitor Het scherm Energie monitor verschijnt als u de toets Energie op het verbruiksscherm bedient. De pijlen op het scherm geven de richting van de energiestroom weer. Zie Energiemonitor op bladzijde 12 voor het bijbehorende scherm. Het aantal segmenten in de batterij geeft de status van de hybridebatterij aan. Zie Status hybridebatterij op bladzijde 16 voor meer informatie. De lichtsterkte van de instrumentenverlichting kan worden geregeld door aan de knop te draaien. Als de knop volledig naar rechts is gedraaid, neemt de lichtsterkte van de dashboardverlichting niet af als de verlichting van de auto is ingeschakeld.

140 INTERIEUR 125 INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN Interieur HOOFDSTUK 1 4 Make--upspiegels Interieurverlichting Leeslampjes Bagageruimteverlichting Instapverlichting Klok Buitentemperatuurmeter Aansteker en asbakken V--accessoireaansluitingen Achterste deel middenconsole Dashboardkastje Bekerhouders Extra opbergvakken Extra opbergvak en tashaken Bagageafdekking Vloermat Bevestigingsogen Maatregelen bij bagage inladen

141 126 INTERIEUR MAKE -UPSPIEGELS Zonnekleppen Klap de zonneklep naar beneden en open het klepje om de make -upspiegel te gebruiken. Het lampje zal gaan branden zodra het klepje wordt geopend. De lichtsterkte van het make--uplicht kan worden geregeld door de knop te verschuiven. 1 Beweeg bij fel licht door de voorruit de zonneklep naar beneden. 2 Beweeg bij fel licht door de zijruit de zonneklep naar beneden, neem hem uit de haak en draai de zonneklep naar de zijruit. 3 Schuif bij fel licht door het achterste gedeelte van de zijruit, de zonneklep verder naar achteren. In deze stand gaat de make--upverlichting niet branden.

142 INTERIEUR 127 INTERIEURVERLICHTING Voor Auto s zonder schuif- /kanteldak Zet de schakelaar in de gewenste stand om de interieurverlichting in of uit te schakelen. De schakelaar voor de interieurverlichting heeft de volgende standen: ON: De verlichting wordt ingeschakeld. OFF: De verlichting wordt uitgeschakeld. DOOR: De verlichting wordt ingeschakeld als een van de portieren of de achterklep wordt geopend. De verlichting wordt uitgeschakeld als alle portieren en de achterklep zijn gesloten. Zie Instapverlichting op bladzijde 130 voor meer informatie. Auto s met schuif- /kanteldak

143 128 INTERIEUR Achter LEESLAMPJES Zet de schakelaar in de gewenste stand om de interieurverlichting in of uit te schakelen. De schakelaar voor de interieurverlichting heeft de volgende standen: ON: De verlichting wordt ingeschakeld. OFF: De verlichting wordt uitgeschakeld. DOOR: De verlichting wordt ingeschakeld als een van de portieren of de achterklep wordt geopend. De verlichting wordt uitgeschakeld als alle portieren en de achterklep zijn gesloten. Zie Instapverlichting op bladzijde 130 voor meer informatie. Auto s zonder schuif- /kanteldak Auto s met schuif- /kanteldak Druk op de schakelaar om het leeslampje in te schakelen. Druk nogmaals op de schakelaar om het lampje uit te schakelen.

144 INTERIEUR 129 BAGAGERUIMTEVERLICHTING Open de achterklep en druk op de schakelaar om de bagageruimteverlichting in te schakelen. De verlichting wordt uitgeschakeld als de achterklep is gesloten.

145 130 INTERIEUR INSTAPVERLICHTING 1 Voetenruimteverlichting (sommige uitvoeringen) 2 Instrumentenpaneelverlichting 3 Contactslotverlichting 4 Lampjes in de dakconsole 5 Interieurverlichting voor (in stand DOOR) 6 Verlichting portierhandgrepen binnenzijde (sommige uitvoeringen) 7 Interieurverlichting achter (in stand DOOR) 8 Dorpellijstverlichting (sommige uitvoeringen)

146 INTERIEUR 131 De gehele verlichting, behalve de lampjes in de dakconsole en de instrumentenpaneelverlichting, gaat branden wanneer een van de portieren wordt geopend.* Als alle portieren zijn gesloten, blijft de verlichting nog ongeveer 15 seconden branden alvorens langzaam te doven.** AANWIJZING: *De werkingscondities kunnen worden gewijzigd. ** De tijd dat de verlichting blijft branden, kan worden gewijzigd. Neem voor meer informatie contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur. In de volgende gevallen zal de verlichting echter meteen doven: De gehele verlichting behalve de lampjes in de dakconsole en de instrumentenpaneelverlichting: Alle portieren en de achterklep worden vergrendeld. Contactslotverlichting, interieurverlichting voor, interieurverlichting achter en dorpelverlichting: alle portieren zijn gesloten en het contact wordt in stand ACC of AAN gezet. Wanneer een van de portieren wordt ontgrendeld, gaat de gehele verlichting, behalve de lampjes in de dakconsole en de instrumentenpaneelverlichting, ongeveer 15 seconden branden alvorens langzaam te doven. Om te voorkomen dat de 12V--accu ontladen wordt, gaat alle verlichting automatisch uit wanneer de sleutel uit het contactslot wordt verwijderd en het portier ongeveer 20 minuten geopend blijft. Contactslotverlichting, interieurverlichting voor, interieurverlichting achter en dorpelverlichting De contactslotverlichting, interieurverlichting voor, interieurverlichting achter en dorpelverlichting gaan ook gedurende ongeveer 15 seconden branden wanneer het contact UIT wordt gezet. Voetenruimteverlichting en verlichting portierhandgrepen binnenzijde De voetenruimteverlichting en de verlichting van de portiergrepen aan de binnenzijde gaan ook branden wanneer het contact AAN staat en de selectiehendel in stand P staat. Wanneer de selectiehendel uit stand P wordt gezet, neemt de lichtsterkte van de voetenruimteverlichting en de verlichting van de portierhandgrepen aan de binnenzijde af.* AANWIJZING: * De lichtsterkte van de voetenruimteverlichting en de verlichting van de portierhandgrepen aan de binnenzijde kan worden gewijzigd. Neem voor meer informatie contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur. Wanneer het hybridesysteem uitgeschakeld wordt, blijft de verlichting ongeveer 15 seconden branden alvorens langzaam te doven. Lampjes in de dakconsole De verlichting van de middenconsole gaat branden wanneer het contact in stand ACC of AAN wordt gezet.

147 132 INTERIEUR Instrumentenpaneelverlichting De instrumentenpaneelverlichting gaat branden wanneer het contact AAN wordt gezet. De verlichting gaat ook gedurende ongeveer 15 seconden branden wanneer het bestuurdersportier wordt geopend. Als het bestuurdersportier wordt geopend en het hybridesysteem is uitgeschakeld, gaat de verlichting echter niet branden. KLOK De digitale klok geeft de tijd aan als het contact in stand ACC of AAN staat. Druk op het knopje H om de uren in te stellen. Druk op het knopje M om de minuten in te stellen. Op het hele uur kunt u het klokje gelijk zetten door op het knopje :00 te drukken. Als bijvoorbeeld het knopje :00 ingedrukt wordtenhetklokjetussen9:30en9:59of tussen 10:01 en 10:29 staat, verandert de tijd in 10:00. Zodra de verlichting wordt ontstoken, zal de lichtsterkte van de cijfers gereduceerd worden. U kunt de lichtsterkte van het display instellen. Zie Regeling verlichting op bladzijde 121 voor het wijzigen van de lichtsterkte. Na onderbreking van de voeding zal het klokje 1:00 aanwijzen.

148 INTERIEUR 133 BUITENTEMPERATUUR- METER AANSTEKER EN ASBAKKEN Voor De buitentemperatuur wordt op het display weergegeven zodra het contact AAN wordt gezet. Het bereik van de weergegeven temperatuur ligt tussen --30 C en50 C. Als de temperatuur niet op het display wordt weergegeven, of als er op het display wordt weergegeven, laat de auto dan nakijken door een Lexus--dealer of erkende reparateur. Zodra de verlichting wordt ontstoken, zal de lichtsterkte van de cijfers gereduceerd worden. U kunt de lichtsterkte van het display instellen. Zie Regeling verlichting op bladzijde 121 voor het wijzigen van de lichtsterkte. Na indrukken begint de aansteker te gloeien. Zodra hij klaar is voor gebruik springt de aansteker automatisch terug. Open het deksel om de asbak te kunnen gebruiken. De asbak voor kan ook in de andere bekerhouders worden geplaatst en kan worden verwijderd voor gebruik buiten de auto. Houd de aansteker niet ingedrukt als deze reeds gloeit. Om de aansteker te kunnen gebruiken moet het contact in stand ACC staan als het hybridesysteem niet gestart is. Gebruik voor vervanging uitsluitend een originele Lexus--aansteker of een van gelijkwaardige kwaliteit. Druk uw sigaret of sigaar helemaal uit in de asbak als u hem hebt opgerookt. Dit om te voorkomen dat de andere peuken in de asbak vlam vatten. Sluit de asbak na gebruik. Plaats de asbak in de bekerhouder aan de bestuurderszijde voordat u het deksel van de bekerhouder sluit. Wanneer de asbak in de bekerhouder in het achterste deel van de middenconsole wordt geplaatst en de achterlichten worden ingeschakeld, gaat ook de asbakverlichting branden.

149 134 INTERIEUR WAARSCHUWING Sluit na gebruik de asbak weer om de kans op letsel bij een ongeval of bij hard remmen te verkleinen. Achter Verwijder en was het lampglas van de asbakverlichting als het vuil is. Open het deksel van de asbak, buig het lampglas voorzichtig een beetje naar buiten en schuif het omhoog. Open het deksel om de asbak te kunnen gebruiken. Druk uw sigaret of sigaar helemaal uit in de asbak als u hem hebt opgerookt. Dit om te voorkomen dat de andere peuken in de asbak vlam vatten. Sluit de asbak na gebruik. De asbak kan worden verwijderd door het deksel te openen en de asbak eruit te trekken. WAARSCHUWING Sluit na gebruik de asbak weer om de kans op letsel bij een ongeval of bij hard remmen te verkleinen.

150 INTERIEUR V -ACCESSOIRE- AANSLUITINGEN OPMERKING Opbergvak onder het achterste deel van de middenconsole Om te voorkomen dat een zekering doorbrandt, mag in totaal niet meer dan 12 V/120 W worden afgenomen (voorste en achterste aansluiting samen). Gebruik de 12V- accessoireaansluitingen niet langer dan nodig is wanneer het hybridesysteem niet ingeschakeld is, om te voorkomen dat de 12Vaccu ontladen raakt. Sluit de 12V- accessoireaansluitingen af met de kapjes als de aansluitingen niet in gebruik zijn. Sluit alleen een stekker aan die in de aansluiting past en voorkom dat er vloeistoffen in de aansluiting komen, anders kunnen er storingen of kortsluiting ontstaan. Bagageruimte De 12V -accessoireaansluitingen zijn ontworpen om autoaccessoires van stroom te voorzien. Het contact dient voor gebruik van de 12V--accessoireaansluitingen in stand ACC of AAN te staan.

151 136 INTERIEUR ACHTERSTE DEEL MIDDENCONSOLE Verschuiven achterste deel middenconsole Verschuiven achterste deel middenconsole: 1. Druk op het deksel van de bekerhouder voor in het achterste deel van de middenconsole. 2. Trek de ontgrendelhendel in de bekerhouder omhoog en schuif het achterste deel van de middenconsole naar voren of naar achteren. 3. Laat de ontgrendelhendel weer los nadat u het achterste deel van de middenconsole in de gewenste positie hebt geschoven. Controleer vervolgens of het goed vastzit. WAARSCHUWING Verschuif het achterste deel van de middenconsole niet als de auto rijdt. Hierdoor verslapt de aandacht van de bestuurder voor het verkeer en kan een ongeval ontstaan, resulterend in letsel. Let erop dat uw handen en voeten niet bekneld raken tussen het achterste deel van de middenconsole en het middelste dashboardpaneel of de achterbank. Let erop dat u geen medepassagiers raakt bij het verschuiven van het achterste deel van de middenconsole. Controleer na het verschuiven van het achterste deel van de middenconsole of het goed vastzit.

152 INTERIEUR 137 Gebruik van achterste deel middenconsole De extra opbergvakken kunnen worden verwijderd door ze uit te trekken. 1 Openen 2 Sluiten Druk op de knop OPEN om het achterste deel van de middenconsole te openen. De verlichting van het achterste deel van de middenconsole gaat branden wanneer de achterlichten worden ingeschakeld. Druk op de knop CLOSE om het achterste deel van de middenconsole te sluiten. WAARSCHUWING Houd het achterste deel van de middenconsole tijdens het rijden gesloten om letsel te voorkomen bij een ongeval of plotseling remmen.

153 138 INTERIEUR DASHBOARDKASTJE BEKERHOUDERS Voor 1 Ontgrendelen 2 Openen 3 Vergrendelen Open de klep door aan de hendel te trekken. Vergrendel de klep van het dashboardkastje door de hoofdsleutel in het slot te plaatsen en rechtsom te draaien. Als de verlichting is ingeschakeld, zal ook het lampje in het dashboardkastje gaan branden wanneer de klep wordt geopend. De schakelaar voor het uitschakelen van de elektrisch bedienbare achterklep is in het dashboardkastje geïnstalleerd. Zie bladzijde 61 voor meer informatie. Dashboard Druk op het bekerhoudergedeelte in het dashboard om de bekerhouders te kunnen gebruiken. In de bekerhouder kunnen drinkbekers en blikjes worden geplaatst. WAARSCHUWING Houd het dashboardkastje tijdens het rijden gesloten, om letsel te voorkomen bij een ongeval of plotseling remmen.

154 INTERIEUR 139 Voorste gedeelte van het achterste deel van de middenconsole Druk op het deksel om de bekerhouders te kunnen gebruiken. In de bekerhouder kunnen drinkbekers en blikjes worden geplaatst. De bekerhouderverlichting gaat branden wanneer de achterlichten worden ingeschakeld. WAARSCHUWING Plaats niets in de bekerhouders waarvoor deze niet zijn ontworpen. Dergelijke voorwerpen kunnen bij een ongeval of bij hard remmen door de auto slingeren en de inzittenden letsel toebrengen. Houd de bekerhouder tijdens het rijden gesloten om letsel te voorkomen bij een ongeval of plotseling remmen.

155 140 INTERIEUR Achter EXTRA OPBERGVAKKEN Open de extra opbergvakken zoals aangegeven in de volgende afbeeldingen. Armsteun achterbank Trek de armsteun van de achterbank naar beneden en druk op de knop op de armsteun om gebruik te kunnen maken van de bekerhouder. In de bekerhouder kunnen drinkbekers en blikjes worden geplaatst. Voorportieren WAARSCHUWING Plaats niets in de bekerhouders waarvoor deze niet zijn ontworpen. Dergelijke voorwerpen kunnen bij een ongeval of bij hard remmen door de auto slingeren en de inzittenden letsel toebrengen. Houd de bekerhouder tijdens het rijden gesloten om letsel te voorkomen bij een ongeval of plotseling remmen. Armsteun achterbank WAARSCHUWING Houd het extra opbergvak tijdens het rijden gesloten, om letsel te voorkomen bij een ongeval of plotseling remmen.

156 INTERIEUR 141 EXTRA OPBERGVAK EN TASHAKEN Open het extra opbergvak zoals aangegeven in bovenstaande afbeelding. Dit extra opbergvak is uitgerust met tashaken. Deze haken dienen om voorwerpen zoals boodschappentassen op te hangen. WAARSCHUWING Behalve bij gebruik van de tashaken: Houd het extra opbergvak tijdens het rijden gesloten om letsel te voorkomen bij een ongeval of plotseling remmen. OPMERKING Hang, om beschadiging te voorkomen, geen voorwerpen die zwaarder zijn dan 2 kg aan de haken.

157 142 INTERIEUR BAGAGEAFDEKKING WAARSCHUWING Plaats geen voorwerpen op de bagageafdekking. Voorwerpen die daar liggen, kunnen bij plotseling remmen of bij een ongeval wegschieten en letsel veroorzaken. Gebruik de bagageafdekking als volgt: 1 Bevestig de klemmetjes aan de voorzijde van de afdekking aan de hoofdsteunen. 2 Trek de afdekking uit de houder en bevestig hem aan de haakjes.

158 INTERIEUR 143 Automatisch intrekken De bagageafdekking achter wordt automatisch ingetrokken wanneer de achterklep wordt geopend. Ingeschakeld Uitgeschakeld

159 144 INTERIEUR Zet de knop in de ingeschakelde stand om het automatisch intrekken in te schakelen. Trek de bagageafdekking naar u toe en zet de knop in de uitgeschakelde stand om het automatisch intrekken uit te schakelen. Zet de knop terug in de ingeschakelde stand om het automatisch intrekken opnieuw in te schakelen. Verwijderen bagageafdekking Druk de ontgrendelknoppen aan beide zijden naar voren om de bagageafdekking te verwijderen.

160 INTERIEUR 145 VLOERMAT De bagageafdekking kan worden opgeborgen in het extra opbergvak in de bagageruimte, zoals aangegeven in de afbeelding. Berg de bagageafdekking na het verwijderen niet op in het passagierscompartiment, maar in het extra opbergvak of ergens anders in de auto. Dit voorkomt letsel bij passagiers bij plotseling remmen of een ongeval. Gebruik een passende vloermat. Als er aan de achterzijde van de vloermat 2 ogen zitten, dan is deze ontworpen voor het gebruik met bevestigingsclips. Bevestig de vloermat aan de vloerbedekking met behulp van de clips. Vergrendel de clips in de ogen van de vloerbedekking.

161 146 INTERIEUR BEVESTIGINGSOGEN WAARSCHUWING Let erop dat de vloermat goed op de vloerbedekking ligt. Als de vloermat niet goed op de vloerbedekking is geplaatst, kan hij de bediening van de pedalen hinderen, wat kan resulteren in een ongeval. Gebruik de bevestigingsogen zoals aangegeven om de bagage goed vast te zetten. Zie Maatregelen bij bagage inladen op bladzijde 147 met betrekking tot het inladen van bagage. OPMERKING Gebruik in plaats van de bevestigingsogen niet de bevestigingssteunen op de rugleuning van de achterbank.

162 INTERIEUR 147 MAATREGELEN BIJ BAGAGE INLADEN Let bij het beladen van de bagageruimte op de volgende punten: Berg uw bagage zoveel mogelijk in de bagageruimte op. Zorg ervoor dat de bagage stevig vastligt. Let erop dat de auto in balans blijft door zware lading niet aan één kant te leggen. Leg zware voorwerpen zo ver mogelijk naar voren. Neem geen onnodige bagage mee. Dit helpt u brandstof te besparen. WAARSCHUWING Stapel bagage in de bagageruimte nooit hoger dan de rugleuningen, om te voorkomen dat goederen tijdens hard remmen naar voren schuiven. Plaats bagage altijd zo laag mogelijk. Sta nooit toe dat er personen in de bagageruimte meerijden. De bagageruimte is niet ontworpen om personen te vervoeren. Personen dienen plaats te nemen op een zitplaats en eengordelopdejuistemanieromte doen. Anders neemt de kans op letsel bij hard remmen en bij een ongeval sterk toe. Plaats geen voorwerpen op de bagageafdekking. Voorwerpen die daar liggen kunnen bij plotseling remmen of bij een ongeval wegschieten en letsel veroorzaken. Zorg ervoor dat er niets op het dashboard ligt als er met de auto wordt gereden. Het uitzicht kan er door worden belemmerd. Bij fel accelere-ren of scherp sturen kan het gaan bewegen en zo de bestuurder hinde-ren. Bij een ongeval kan het bij de inzittenden letsel veroorzaken.

163 148 INTERIEUR

164 EXTERIEUR 149 INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN Exterieur HOOFDSTUK 1 5 Motorkap Tankdop Schuif--/kanteldak Imperiaal

165 150 EXTERIEUR MOTORKAP 1. Trek aan de hendel onder de bestuurderszijde van het dashboard om de motorkap te ontgrendelen. De motorkap zal iets omhoog springen. 1 Embleem voor (Towing- pakket) 2 Embleem voor (behalve Towingpakket) Bij uitvoeringen met een Towing--pakket zijn er in het embleem voor openingen aangebracht om de koelprestaties te verbeteren. (Zie Het trekken van een aanhanger op blz 349 voor meer informatie.) 2. Ga naar de voorkant van de auto, trek de veiligheidshaak omhoog en open de motorkap. Controleer voor het sluiten van de motorkap of er geen gereedschap, doeken en dergelijke in de motorruimte zijn achtergebleven. Laat de motorkap dan zakken en in het slot vallen en controleer of deze goed is vergrendeld. WAARSCHUWING Controleer, voordat u weer gaat rijden, of de motorkap goed dicht en vergrendeld is. Anders kan de motorkap tijdens het rijden onverwachts opengaan, waardoor een ongeval kan ontstaan.

166 EXTERIEUR 151 TANKDOP Dit geeft aan dat het tankdopklepje zich aan de linkerzijde van de auto bevindt. 1. Druk op de toets om het tankdopklepje te openen. Schakel voor het tanken het hybridesysteem uit. WAARSCHUWING Niet roken en geen open vuur bij het tanken. De dampen zijn licht ontvlambaar. Verwijder de tankdop niet direct na het opendraaien. Bij warm weer e.d. is het mogelijk dat de brandstof onder druk staat en dan uit de vulpijp spuit. Dit kan letsel veroorzaken.

167 152 EXTERIEUR 2. Draai de tankdop langzaam linksom los. Wacht even voordat u de dop eraf haalt. Het is niet ongewoon als u bij het verwijderen van de tankdop even een licht sissend geluid hoort. 3. Plaats daarna de dop in de houder op het tankdopklepje. Draai de tankdop rechtsom vast tot u een klikgeluid hoort. Als u een klikgeluid hoort, is de dop volledig gesloten. WAARSCHUWING Controleer of de dop goed vastzit, zodat er bij een ongeval geen brandstof uit de vulpijp kan stromen. Omdat de dop de druk in de brandstoftank regelt, raadt Lexus aan een originele Lexus -tankdop te gebruiken. Er kan ook een andere tankdop van gelijkwaardige kwaliteit worden gebruikt.

168 EXTERIEUR 153 Als de tankdopopener niet werkt SCHUIF -/KANTELDAK 1. Open het extra opbergvak aan de linkerzijde in de bagageruimte. 2. Trek aan de handgreep voor het handmatig openen. Het tankdopklepje zal opengaan. 3. Draai de dop langzaam linksom. U kunt bij het verwijderen van de dop een licht sissend geluid horen. Dit wordt gebruikt wanneer het tankdopklepje niet kan worden geopend doordat bijvoorbeeld de 12V--accu ontladen is. 1 Openen 2 Sluiten Druk de schakelaar open -/dichtschuiven naar achteren om het dak open te schuiven. Het schuif -/kanteldak zal nu openen en 45 mm voor de volledig geopende stand stoppen. Door nogmaals op dezelfde schakelaar te drukken, zal het dak volledig openschuiven. Het dak stopt in een tussenstand door nogmaals op de schakelaar te drukken. Aangezien het rijden met een volledig geopend schuif--/kanteldak veel windoverlast veroorzaakt, raden wij aan om het dak maar tot 45 mm voor de volledig geopende stand te openen. Het zonnescherm kan met de hand worden geopend of gesloten. Echter, bij het openschuiven van het schuif--/kanteldak zal het zonnescherm ook opengaan. Druk de schakelaar open -/dichtschuiven naar voren om het schuif -/kanteldak te sluiten. Het dak zal volledig sluiten. Het dak stopt in een tussenstand door nogmaals op de schakelaar te drukken.

169 154 EXTERIEUR 1 Omhoog kantelen 2 Omlaag kantelen Druk op de achterzijde van de schakelaar TILT om het schuif -/kanteldak omhoog te kantelen. Het schuif -/kanteldak zal volledig omhoog kantelen. Het schuif -/kanteldak stopt in een tussenstand door nogmaals op de schakelaar TILT te drukken. Druk op de voorzijde van de schakelaar TILT om het schuif -/kanteldak omlaag te kantelen. Het schuif -/kanteldak zal volledig omlaag kantelen. Het schuif -/kanteldak stopt in een tussenstand door nogmaals op de schakelaar TILT te drukken. Het contact moet AAN staan om het schuif--/kanteldak te kunnen bedienen. Als het schuif--/kanteldak open wordt gelaten wanneer het contact in stand ACC of UIT wordt gezet en het bestuurdersportier wordt geopend, verschijnt de melding MOONROOF OPEN (schuif--/kanteldak geopend) op het multi--informatiedisplay en klinkt er een waarschuwingssignaal. Vertraagde uitschakeling van het systeem: Zelfs nadat het contact in stand ACC of UIT is gezet, kan het schuif--/kanteldak worden bediend totdat een van de voorportieren wordt geopend (of gedurende 43 seconden). Bediening van het schuif -/kanteldak van buitenaf Het schuif--/kanteldak kan met de sleutel worden bediend.* AANWIJZING: * Deze functie kan worden uitgeschakeld. Neem voor meer informatie contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur. Sluiten Openen Plaats de sleutel in het slot van het bestuurdersportier. Sluiten van het schuif -/kanteldak: Draai de sleutel linksom en houd hem in deze stand. Nadat de portieren zijn vergrendeld, begint het schuif--/kanteldak te sluiten. Laat de sleutel naar de middenstand teruggaan om het schuif--/kanteldak halverwege te laten stoppen. Openen van het schuif -/kanteldak: Draai de sleutel rechtsom en houd hem in deze stand. Nadat het portier is ontgrendeld, begint het schuif--/kanteldak met openen. Laat de sleutel naar de middenstand teruggaan om het schuif--/kanteldak halverwege te laten stoppen. Het schuif--/kanteldak kan ook worden bediend met de afstandsbediening. Zie voor meer informatie bladzijde 49.

170 EXTERIEUR 155 Klembeveiliging Als er tijdens het dichtschuiven iets bekneld raakt in de opening van het schuif--/kanteldak, stopt het schuif--/kanteldak en gaat het tot halverwege open. Als er tijdens het omlaagkantelen iets bekneld raakt in de opening van het schuif--/kanteldak, stopt het schuif--/kanteldak en gaat het tot halverwege open. De klembeveiliging kan ook in werking treden als het schuif--/kanteldak tijdens het sluiten onderhevig is aan schokken. WAARSCHUWING Houd u aan het volgende om ernstig letsel te voorkomen. Steek tijdens het rijden geen hoofd, arm of andere lichaamsdelen naar buiten. Hiermee wordt voorkomen dat er ernstig letsel ontstaat bij plotseling remmen of als de auto bij een ongeval betrokken raakt. Controleer voordat u het schuif -/ kanteldak sluit altijd eerst of er niemand in de buurt is. Let er bij het sluiten van het schuif -/kanteldak ook op dat er zich geen lichaamsdelen in de dakopening bevinden. Het bekneld raken van een lichaamsdeel kan ernstig letsel veroorzaken. Zorg ervoor dat het schuif -/kanteldak op een verantwoorde manier wordt bediend.

171 156 EXTERIEUR IMPERIAAL Vergeet bij het verlaten van de auto niet de sleutel uit het contactslot te verwijderen. Laat kinderen nooit alleen in de auto achter, terwijl de sleutel nog in het contactslot zit. Als een kind dan met de schakelaars van het schuif -/ kanteldak gaat spelen, kan het bekneld raken. Kinderen die alleen zijn achtergelaten, kunnen betrokken raken bij een ernstig ongeval. Ga nooit dicht bij de opening van het schuif -/kanteldak op het dak zitten. Probeer nooit met een lichaamsdeel tegen de klembeveiliging te duwen om deze opzettelijk te activeren, anders kan ernstig letsel ontstaan. Mogelijk werkt de klembeveiliging net voordat het schuif -/kanteldak volledig sluit niet. 1 Dwarsstangen 2 Roofrails Het imperiaal bestaat uit twee dakrelingen en twee dwarsstangen.

172 EXTERIEUR 157 Positie van de dwarsstangen wijzigen 1. Trek de ontgrendelhendel omhoog om de dwarsstangen los te maken. De dwarsstangen kunnen ook worden losgemaakt wanneer slechts aan één zijde de ontgrendelhendel omhoog wordt getrokken. 2. Schuif de dwarsstangen naar de juiste positie voor de betreffende bagage en laat de hendel los. WAARSCHUWING Controleer of de dwarsstangen goed vastzitten door te proberen ze naar voren en achteren te duwen. Het niet goed vastzitten van de dwarsstangen kan leiden tot een ongeval of tot ernstig letsel bij een noodstop of een aanrijding.

173 158 EXTERIEUR Volg de gebruiksaanwijzing en voorzorgsmaatregelen van de fabrikant bij het plaatsen van hulpstukken. WAARSCHUWING Let bij het plaatsen van bagage op het imperiaal op de volgende punten: Plaats de lading zodanig dat het gewicht gelijkmatig over de voor - en achteras is verdeeld. Wanneer lange of brede lading wordt meegenomen, mag nooit de lengte of breedte van de auto overschreden worden. (Zie Specificaties op bladzijde 454 voor meer informatie over de totale lengte en breedte van de auto.) Controleer voor het rijden of de lading stevig vastzit op het imperiaal. Door het laden van voorwerpen op het imperiaal, zal het zwaartepunt nog hoger komen te liggen. Vermijd hoge snelheden, snel optrekken, het maken van scherpe bochten, hard remmen en abrupte manoeuvres, om te voorkomen dat u de controle over de auto verliest of dat de auto over de kop slaat door een bedieningsfout. Stop bij het rijden over een lange afstand, over slechte wegen of met hoge snelheid af en toe tijdens de rit om u ervan te verzekeren dat de lading nog goed vastzit. Overschrijd de maximum laadcapaciteit van 75 kg op het imperiaal niet. OPMERKING Let erop dat u geen krassen maakt op het schuif- /kanteldak bij het opladen van bagage.

174 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 159 INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN HOOFDSTUK 1 6 Veiligheidssystemen voor inzittenden Stoelen Voorstoelen Achterbank Armsteunen Hoofdsteunen Veiligheidsgordels Bestuurders-- en passagiersairbag Side airbags en curtain airbags Veiligheidssysteem voor kinderen Ergonomisch geheugen

175 160 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN STOELEN Tijdens het rijden moeten de inzittenden de rugleuning van hun stoel zo rechtop mogelijk zetten, goed in hun stoel zitten en de veiligheidsgordels op de juiste manier dragen. WAARSCHUWING Rijd niet weg als de inzittenden nog niet goed in hun stoel zitten. Sta niet toe dat er personen in de bagageruimte meerijden. Personen die niet juist op hun stoel zitten en/of de veiligheidsgordels niet op de juiste manier dragen, kunnen bij een noodstop of een aanrijding ernstig letsel oplopen. Laat passagiers niet staan of van plaats verwisselen tijdens het rijden. Als dat wel gebeurt, kunnen ze ernstig letsel oplopen in geval van een noodstop of een aanrijding. VOORSTOELEN Voorzorgsmaatregelen bij voorstoelen Bestuurdersstoel WAARSCHUWING Door de kracht waarmee de airbag opgeblazen wordt, kan ernstig letsel ontstaan als de bestuurder zich te dicht bij de airbag bevindt. Het riskante gebied bij activering vormt vooral de eerste mm vanaf de airbag. Door een afstand te bewaren van 250 mm tot de airbag ontstaat een veilige marge. Deze afstand wordt gemeten tussen het midden van het stuurwiel en uw borstbeen. Als u minder ver dan 250 mm van het stuur zit, kunt u uw positie op verschillende manieren wijzigen: Beweeg uw stoel zo ver naar achteren als mogelijk is zonder dat dit ten koste gaat van het bedieningscomfort van de pedalen. Zet de rugleuning iets verder naar achteren. Hoewel het een beetje afhankelijk is van het ontwerp van de auto, kunnen de meeste bestuurders een afstand van 250 mm tot het stuur in acht nemen door de rugleuning van de stoel iets naar achteren te zetten, ook al staat de stoel in zijn voorste stand. Als u de weg moeilijker kunt zien wanneer u de rugleuning naar achteren zet, neemt u dan plaats op een stevig antislipkussen of stel de stoel hoger in, als de bestuurdersstoel van uw auto voorzien is van hoogteverstelling. Kantel het stuurwiel, indien dit verstelbaar is, naar beneden. Hierdoor wordt de airbag op uw borst gericht in plaats van op uw hoofd en hals. Stel de stoel in zoals hierboven is aangegeven en let er daarbij op dat u de pedalen en het stuurwiel goed kunt bedienen en voldoende zicht hebt op het instrumentenpaneel en de bedieningsorganen in het dashboard.

176 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 161 Stoel voorpassagier WAARSCHUWING Door de kracht waarmee de airbag opgeblazen wordt, kan ernstig letsel ontstaan als de voorpassagier zich te dicht bij de airbag bevindt. De passagiersstoel moet zo ver mogelijk van de airbag staan met de rugleuning zo ingesteld dat de voorpassagier rechtop zit. Voorstoelen WAARSCHUWING De side airbags zijn gemonteerd in de voorstoelen. Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen. Ga tijdens het rijden niet tegen het voorportier hangen. Als de side airbags in werking treden, gaat dit zeer snel en met grote kracht. Hierdoor kan ernstig letsel ontstaan. Gebruik geen accessoires voor de stoelen die de plaatsen bedekken waarachter de side airbags zich bevinden. Dergelijke accessoires kunnen ervoor zorgen dat de side airbags niet (goed) in werking kunnen treden, waardoor de kans op letsel groter wordt. De voorstoelen en de stoelbekleding mogen niet worden vervangen en er mogen geen wijzigingen worden aangebracht. Dit kan ertoe leiden dat de side airbags niet goed of op het onjuiste moment worden geactiveerd, wat ernstig letsel kan veroorzaken. Stoel verstellen, voorzorgsmaatregelen WAARSCHUWING Verstel de stoel niet tijdens het rijden, aangezien de stoel dan onverwachts kan bewegen. Daardoor kan de bestuurder de controle over de auto verliezen. Let er bij het verstellen op dat met de stoel niet tegen een passagier, tegen bagage of tegen de achterbank wordt gestoten. OPMERKING Bedien slechts één knop van de stoelverstelling tegelijk en verstel de stoel in één richting. Anders kan de elektrische installatie overbelast raken.

177 162 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN Verstellen van de voorstoelen Afstellen van de zitpositie 1 Schakelaar stoelverstelling (langsverstelling, zittinghoek en - hoogte) 2 Schakelaar verstelling rugleuning 3 Schakelaar lendensteunverstelling Beweeg de bedieningsschakelaar in de gewenste richting. Wanneer de schakelaar wordt losgelaten, stopt de stoel in die stand. Leg geen voorwerpen onder de stoel, daar die de verstelling hiervan kunnen hinderen.

178 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 163 Verstellen van rugleuning WAARSCHUWING Zet de rugleuning niet verder achterover dan nodig is. De veiligheidsgordels geven de bestuurder en de voorpassagier alleen maximale bescherming wanneer zij geheel rechtop en goed tegen de rugleuning zitten. Als u achterover leunt, kan de veiligheidsgordel van uw heupen omhoog glijden en dan rechtstreeks op uw buik kracht uitoefenen of kan de schoudergordel tegen uw nek aanliggen. De kans op ernstig letsel bij een frontale aanrijding neemt toe naarmate de rugleuning verder achterover wordt gezet. Beweeg de bedieningsschakelaar in de gewenste richting. Wanneer de schakelaar wordt losgelaten, stopt de rugleuning in die stand.

179 164 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN Afstellen van zittinghoek en -hoogte Afstellen van lendensteun Beweeg de bedieningsschakelaar in de gewenste richting. Wanneer de schakelaar wordt losgelaten, stopt de zitting in die stand. Druk op één zijde van de schakelaar. De mate van steun zal veranderen zolang de schakelaar wordt ingedrukt.

180 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 165 Neerklappen van rugleuningen 4 Beweeg de schakelaar rugleuningverstelling naar achteren om de rugleuning verder achterover te zetten. Schuif voor het platleggen van de rugleuning de achterbank zo ver mogelijk naar achteren. 1 Beweeg de schakelaar stoelverstelling naar voren om de stoel naar voren te schuiven. 2 Beweeg de schakelaar stoelverstelling omhoog om de zitting te verhogen. 3 Trek aan de hoofdsteun en druk tegelijkertijd op de twee ontgrendelknoppen om de hoofdsteun te verwijderen.

181 166 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN ACHTERBANK Verstellen van de zittingen en de rugleuningen van de zitplaatsen achter 5 Beweeg de schakelaar stoelverstelling naar beneden om de stoel naar dezelfde stand als de achterbank te laten zakken. Let erop dat de hoofdsteunen worden teruggeplaatst als de stoelen weer in hun uitgangspositie worden gezet. WAARSCHUWING Sta nooit toe dat er personen meerijden in een stoel die in de slaapstand staat. Zorg er daarom voor dat de rugleuning tijdens het rijden altijd rechtop staat. Controleer na het rechtop zetten van de rugleuning of deze goed is vergrendeld door met het lichaam tegen de leuning te drukken. Let erop de hoofdsteun terug te plaatsen. Verschuiven van de zitplaatsen achter: Pak de ontgrendelhendel in het midden vast en trek hem omhoog. Schuif de stoel in de gewenste stand en laat de hendel los. Verstellen rugleuningen zitplaatsen achter: Trek aan de ontgrendelhendel van de rugleuning. Leun vervolgens achterover tot de gewenste stand bereikt is en laat de hendel los.

182 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 167 WAARSCHUWING Zet de rugleuning niet verder achterover dan nodig is. De veiligheidsgordels geven de inzittenden alleen maximale bescherming wanneer zij geheel rechtop en goed tegen de rugleuning zitten. Als u achterover leunt, kan de veiligheidsgordel van uw heupen omhoog glijden en dan rechtstreeks op uw buik kracht uitoefenen of kan de schoudergordel tegen uw nek aanliggen. De kans op ernstig letsel bij een frontale aanrijding neemt toe naarmate de rugleuning verder achterover wordt gezet. Neerklappen rugleuning zitplaatsen achter Voor het neerklappen van de leuningen van de zitplaatsen achter Berg de gordelsluitingen op zoals in de afbeelding wordt aangegeven.

183 168 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN Hanger voor veiligheidsgordel Gebruik voor de buitenste veiligheidsgordels de hangers om te voorkomen dat de gordels in de war raken. OPMERKING Berg de veiligheidsgordels altijd op voor u de rugleuningen neerklapt. Neerklappen rugleuning zitplaatsen achter Zet de hoofdsteun in de laagste stand, ontgrendel de rugleuning door aan de ontgrendelhendel te trekken en klap de rugleuning neer tot deze vastklikt. Om de rugleuning terug te zetten in zijn oorspronkelijke positie trekt u aan de ontgrendelhendel en tilt u de rugleuning op tot deze vastklikt.

184 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 169 Neerklappen rugleuning middelste zitplaats achter Bij sommige uitvoeringen kan de rugleuning van de middelste zitplaats achter afzonderlijk worden neergeklapt. Zet de hoofdsteun van de middelste zitplaats achter in de laagste stand, ontgrendel de rugleuning door aan de ontgrendelhendel op de achterzijde van de rugleuning te trekken, en klap de rugleuning neer. Om de rugleuning terug te zetten in zijn oorspronkelijke positie tilt u de rugleuning op tot deze vastklikt. WAARSCHUWING Let er bij het neerklappen van de rugleuning op dat uw handen of voeten niet bekneld raken tussen het achterste deel van de middenconsole en de achterbank. Let, om letsel te voorkomen bij een aanrijding of plotseling remmen, op het volgende bij het terugzetten van de stoelen in de oorspronkelijke stand: Of de leuning goed vergrendeld is door te proberen de leuning vooruit en achteruit te duwen. Als dit niet wordt gecontroleerd, kan het gebeuren dat de gordel zijn functie niet goed kan uitoefenen. Controleer of de gordels niet gedraaid zijn of vastzitten achter de rugleuning en of ze zich in de juiste positie bevinden.

185 170 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN ARMSTEUNEN HOOFDSTEUNEN Voorstoelen Trek de hoofdsteun omhoog om deze hoger af te stellen. Druk de ontgrendelknop in en druk de hoofdsteun omlaag om deze lager af te stellen. Een hoofdsteun is het meest effectief indien deze zich vlak bij uw hoofd bevindt. Een kussentje in uw rug is daarom af te raden. 1 Voor 2 Achter In bovenstaande afbeelding wordt aangegeven hoe de armsteunen naar beneden kunnen worden geklapt. OPMERKING Plaats geen zware voorwerpen op de armsteunen om schade te voorkomen. WAARSCHUWING De hoofdsteun is goed afgesteld als de bovenzijde hiervan gelijk ligt met de bovenzijde van uw oren. Controleer na het verstellen of de hoofdsteun goed in de nieuwe stand is vergrendeld. Rijd nooit zonder hoofdsteunen.

186 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 171 Achterbank WAARSCHUWING De hoofdsteun is goed afgesteld als de bovenzijde hiervan gelijk ligt met de bovenzijde van uw oren. Controleer na het verstellen of de hoofdsteun goed in de nieuwe stand is vergrendeld. Rijd nooit zonder hoofdsteunen. Trek de hoofdsteun omhoog om deze hoger af te stellen. Druk de ontgrendelknop in en druk de hoofdsteun omlaag om deze lager af te stellen. Middelste hoofdsteun achter: Trek de hoofdsteun altijd omhoog tot deze vergrendelt als een inzittende midden op de achterbank zit. Een hoofdsteun is het meest effectief indien deze zich vlak bij uw hoofd bevindt. Een kussentje in uw rug is daarom af te raden.

187 172 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN VEILIGHEIDSGORDELS Voorzorgsmaatregelen veiligheidsgordels Lexus adviseert de bestuurder en de passagiers van de auto de veiligheidsgordels altijd op de juiste manier te dragen. Als de gordels niet worden gedragen, wordt de kans op letsel bij een ongeluk groter en kan het letsel ernstiger zijn dan wanneer de gordels wel worden gedragen. De veiligheidsgordels in de auto zijn zo ontworpen dat ze volwassenen goed passen. Kinderen. Gebruik een passend baby-- of kinderzitje of zitkussen totdat het kind groot genoeg is voor de standaard gemonteerde veiligheidsgordels. Lexus raadt aan om een zitje te kiezen met het keurmerk ECE nr. 44. Zie voor meer informatie Veiligheidssysteem voor kinderen op bladzijde 199. Kinderen die te groot zijn voor een baby-- of kinderzitje, dienen plaats te nemen op de achterbank en gebruik te maken van de standaard gemonteerde veiligheidsgordels. In ongevallenstatistieken is aangetoond dat kinderen minder verwondingen oplopen als zij op de achterbank meerijden. Als een kind op de voorstoel moet zitten, let er dan op dat de gordel goed wordt omgedaan. Als de gordels niet goed zijn omgedaan, kan het kind bij een ongeval door de kracht van de in werking tredende airbag ernstig letsel oplopen. Laat kinderen niet staan of op hun knieën zitten op de zitting van de voorstoel of de achterbank. Als een kind geen gordel draagt, kan het bij hard remmen of een ongeval ernstig letsel oplopen. Neem kinderen ook nooit mee op uw schoot. Wanneer u een kind in uw armen vasthoudt, biedt dat niet voldoende bescherming. Zwangere vrouwen. Lexus adviseert het gebruik van een veiligheidsgordel. Overleg eventueel met uw huisarts. De heupgordel dient strak en zo laag mogelijk over het bekken gedragen te worden, nooit over buik of middel. Gehandicapten. Lexus adviseert het gebruik van een veiligheidsgordel. Maar raadpleeg, afhankelijk van de handicap, eerst uw arts. Neem voor het vervangen of plaatsen van veiligheidsgordels contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur als er in het land waar u woont regels zijn voor veiligheidsgordels. WAARSCHUWING Alle inzittenden dienen tijdens het rijden een gordel te dragen zoals op de volgende bladzijden wordt getoond. Anders neemt de kans op letsel bij hard remmen en bij een ongeval sterk toe. Houd u bij het dragen van de veiligheidsgordels aan het volgende: Iedere veiligheidsgordel mag slechts door één persoon tegelijk worden gedragen. Gebruik een veiligheidsgordel nooit voor twee of meer personen, zelfs niet voor twee kinderen. Zet de rugleuning niet verder achterover dan nodig is. De veiligheidsgordels geven de bestuurder en de voorpassagier alleen maximale bescherming wanneer zij geheel rechtop en goed tegen de rugleuning zitten. Als u achterover leunt, kan de veiligheidsgordel van uw heupen omhoog glijden en dan rechtstreeks op uw buik kracht uitoefenen of kan de schoudergordel tegen uw nek aanliggen. Het risico op ernstig letsel bij een frontale aanrijding neemt toe naarmate de rugleuning verder achterover wordt gezet.

188 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 173 Houd de gordels schoon en droog. Gebruik lauw water en eventueel milde zeep wanneer ze moeten worden gereinigd. Gebruik geen bleekmiddel of agressieve schoonmaakmiddelen; deze kunnen de veiligheidsgordels ernstig verzwakken. (Zie Schoonmaken van het interieur op bladzijde 459 voor meer informatie.) Het is absoluut noodzakelijk om de veiligheidsgordels compleet (inclusief bevestigingsbouten) te vervangen als deze tijdens een ernstig ongeval zijn gedragen. Ook al lijkt de gordel op het eerste gezicht hiervan niet geleden te hebben, hij moet toch compleet worden vervangen. Zorg ervoor dat geen enkel onderdeel van de veiligheidsgordels beschadigd raakt. Voorkom dat de gordels tussen de stoelen of portieren klem komen te zitten. Controleer de veiligheidsgordels regelmatig. Let op beschadigingen, zoals scheuren en rafels en op losse onderdelen. Beschadigde onderdelen moeten worden vervangen. Demonteer of wijzig het systeem niet. Veiligheidsgordels Stel de stoel in en ga goed rechtop en achter in de stoel zitten. Trek de gordel uit de blokkeerautomaat en maak deze vast door de gesp in de sluiting te steken. U hoort een klik als de gesp in de sluiting wordt vergrendeld. De veiligheidsgordels passen zich automatisch aan uw postuur en de stand van uw stoel aan. De blokkeerautomaat blokkeert de gordel vanzelf als u zeer krachtig remt of betrokken raakt bij een aanrijding. Het kan echter ook gebeuren dat de gordel wordt geblokkeerd als u snel voorover buigt. Bij rustige bewegingen verleent de gordel u daarentegen volledige bewegingsvrijheid. Als een veiligheidsgordel voor de passagier wordt opgerold, ook al is het maar een klein stukje, nadat deze volledig uitgetrokken is geweest, dan wordt de gordel in die stand vergrendeld en kan niet verder worden uitgetrokken. Deze voorziening zorgt ervoor dat een baby-- of kinderzitje stevig kan worden vastgezet. (Zie bladzijde 199 voor meer informatie over veiligheidssystemen voor kinderen.) Om de blokkering ongedaan te maken, moet de gordel eerst volledig worden opgerold, waarna hij weer op de normale manier kan worden gebruikt.

189 174 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN Trek, als de gordel niet verder kan worden uitgetrokken, stevig aan de gordel en laat deze dan los. Het moet nu mogelijk zijn om de gordel soepel uit de automaat te trekken. WAARSCHUWING Controleer na het omdoen van de gordel of de gesp goed is vergrendeld in de gordelsluiting en of de gordel niet gedraaid zit. Probeer nooit muntstukken, paperclips o.i.d. in de sluiting te steken. Dit om te voorkomen dat de gesp niet in de sluiting kan worden vergrendeld. Neem contact op met uw Lexus -dealer als de gordel niet op een normale manier is te gebruiken. Gebruik, voor uw eigen veiligheid en die van anderen, de desbetreffende zitplaats niet totdat de gordel gerepareerd is. Breng de schouder - en heupgordel in de juiste positie om het lichaam. 1 De heupgordel moet zo laag mogelijk om uw bekken worden gedragen. Draag de gordel in geen geval om uw middel. 2 Trek de heupgordel strak door het schouderdeel omhoog te trekken. WAARSCHUWING Zowel door een hoogliggende heupgordel als door een te losse schoudergordel kan een inzittende eerder onder de gordel doorschuiven. Dit kan de kans op letsel vergroten. Draag een heupgordel zo laag mogelijk. Het schouderdeel van uw gordel mag uit veiligheidsoverwegingen nooit onder uw arm worden gedragen.

190 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 175 Alleen voorstoelen Stel het schouderbevestigingspunt af op uw lengte. Duw het schouderpunt omhoog om het hoger af te stellen. Stel het schouderpunt lager af door dit vast te houden, de knop in te drukken en het schouderpunt naar beneden te bewegen. Controleer na het afstellen of het bevestigingspunt is vergrendeld. Door op de rode ontgrendelknop van de sluiting te drukken kan de gordel worden losgemaakt; laat de gordel oprollen. Trek de gordel uit en controleer, als hij niet volledig oprolt, of hij dubbel zit of gedraaid is. Let er dan op dat de gordel tijdens het oprollen niet verdraait. WAARSCHUWING Zorg ervoor dat de gordel goed over het midden van de schouder ligt. De gordel mag niet tegen de nek aanliggen, maar ook niet van uw schouder afglijden. Als u hier niet voor zorgt, wordt de mate van bescherming bij een ongeluk minder en de kans op letsel groter.

191 176 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN Comfortgeleiders veiligheidsgordel De comfortgeleiders voor de buitenste zitplaatsen van de achterbank bieden een beter zitcomfort voor kinderen die te groot zijn voor een kinderzitje, en voor kleine volwassenen. Als de buitenste schoudergordel in de comfortgeleider wordt geplaatst, houdt deze de gordel weg van de hals en het hoofd van de inzittende. Handel als volgt om de comfortgeleider te gebruiken. De comfortgeleiders bevinden zich in de houders aan weerszijden van de achterbankleuning.

192 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 177 PLAATSEN VAN DE COMFORTGELEIDER 1. Trek de comfortgeleider uit de houder. 2. Knijp de randen van de schoudergordel met uw vingers samen en haal de gordel door de opening in de geleider zoals aangegeven in de afbeelding. Zorg ervoor dat het elastieken koordje zich op dat moment achter de gordel bevindt. WAARSCHUWING Controleer of de gordel niet gedraaid zit en of de gordel vlak ligt. Het elastieken koordje dient zich achter de gordel te bevinden, terwijl de geleider zich ervoor moet bevinden.

193 178 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 3. Maak de veiligheidsgordel vast, breng hem in de juiste positie om het lichaam en laat hem oprollen. (Zie bladzijde 173 voor het dragen van de veiligheidsgordel.) WAARSCHUWING Zorg ervoor dat de gordel goed over het midden van de schouder ligt. De gordel mag niet tegen de nek aanliggen, maar ook niet van de schouder afglijden. Als u zich niet aan deze voorzorgsmaatregelen houdt, wordt de werking van de veiligheidsgordel bij een ongeval verminderd en de kans op ernstig letsel groter. VERWIJDEREN EN OPBERGEN VAN DE COMFORTGELEIDERS Knijp de randen van de veiligheidsgordel samen zodat u deze uit de geleider kunt halen. Berg de geleider samen met het elastieken koordje op in de houder. WAARSCHUWING Berg de comfortgeleiders tijdens het rijden op als deze niet worden gebruikt, om letsel bij een ongeval of plotseling remmen te voorkomen.

194 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 179 Gordelspanners De gordelspanners voor de bestuurder en de voorpassagier zijn ontwikkeld om geactiveerd te worden bij een ernstige frontale aanrijding. Als de airbagsensor een ernstige frontale aanrijding registreert, worden de veiligheidsgordels snel strakker getrokken, zodat de inzittenden minder ver naar voren kunnen bewegen. Beide gordelspanners zullen tegelijk in werking treden, ook als er niemand op de passagiersstoel zit. Niet bij alle aanrijdingen worden tegelijkertijd alle gordelspanners en airbags geactiveerd. 1 Airbagsensoren voor 2 Gordelspanners voor 3 Waarschuwingslampje airbagsysteem 4 Airbag- ECU De belangrijkste onderdelen van de gordelspanners zijn aangegeven in de bovenstaande afbeelding. De gordelspanners worden aangestuurd door de airbag--ecu. De airbag--ecu bestaat uit een Safing--sensor en een airbagsensor. Als de gordelspanners worden geactiveerd, zal dit duidelijk te horen zijn. Daarbij kan het zijn dat er een kleine hoeveelheid niet--giftig gas vrijkomt. Dit betekent niet dat er iets in brand staat. Het gas is normaal onschadelijk. Als de gordelspanners zijn geactiveerd, zullen de gordels geblokkeerd blijven.

195 180 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN WAARSCHUWING Breng geen wijzigingen aan in onderdelen van het systeem van de gordelspanners, de airbagsensor, de omgeving van de onderdelen en de bedrading en voorkom harde aanrakingen met en bij deze onderdelen. Verwijder en/of open ze ook niet. Het niet opvolgen van deze instructies kan ertoe leiden dat de gordelspanner niet op de juiste wijze worden geactiveerd, plotseling worden geactiveerd, of helemaal niet worden geactiveerd. Dit kan ernstig letsel tot gevolg hebben. Raadpleeg een Lexus -dealer of erkende reparateur voor reparaties of aanpassingen. Reparaties aan of in de buurt van de blokkeerautomaten Aanpassingen aan de wielophanging Aanpassingen aan de structuur aan de voorzijde van de auto Montage van een lier of enig ander voorwerp aan de voorzijde van de auto Reparaties aan of in de buurt van de voorschermen, de voorzijde van de auto of de middenconsole OPMERKING Voer geen van onderstaande veranderingen uit zonder eerst een Lexus- dealer of erkende reparateur te raadplegen. Ze kunnen de correcte werking van de gordelspanners in sommige gevallen hinderen. Plaatsen van elektronische onderdelen zoals een radio, cassettespeler, CD- speler

196 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 181 Dit controlelampje gaat branden zodra het contact AAN wordt gezet. Na ongeveer 6 seconden zal het lampje weer uitgaan. Dit betekent dat de werking van de gordelspanners in orde is. Dit waarschuwingssysteem controleert de werking van de airbag--ecu, de airbagsensoren voor, de side--airbag-- en curtain--airbagsensoren, de curtain--airbagsensoren, de positiesensor bestuurdersstoel, de schakelaar veiligheidsgordel bestuurdersstoel, de gordelspanners voor, de ontstekingsmechanismen, de bijbehorende bedrading en de voedingsbronnen. (Zie Waarschuwingslampjes en --zoemers op bladzijde 99 voor meer informatie.) De volgende omstandigheden kunnen duiden op een defect in het systeem van de gordelspanners. Neem zo snel mogelijk contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur. Het lampje gaat niet branden, blijft gedurende meer dan 6 seconden branden of knippert wanneer het contact AAN wordt gezet. Het lampje gaat branden of knipperen tijdens het rijden. Als een veiligheidsgordel niet oprolt of niet kan worden uitgetrokken door een storing of door het activeren van de gordelspanner. Beschadigingen aan of bij de gordelspanners. Laat uw auto in de volgende gevallen zo snel mogelijk nakijken door een Lexus-- dealer of erkende reparateur: Schade aan de voorzijde van de auto (donker gedeelte in de afbeelding) ten gevolge van een aanrijding die niet van zodanige aard was dat de gordelspanners voor werden geactiveerd. Krassen, scheuren of andere beschadigingen aan de gordelspanner of directe omgeving.

197 182 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN BESTUURDERS - EN PASSAGIERSAIRBAG 1 Bestuurdersairbag 2 Passagiersairbag 3 Knie- airbag bestuurder Het SRS (Supplemental Restraint System, aanvullend veiligheidssysteem) airbagsysteem is zo ontworpen dat het de bestuurder en de voorpassagier, in combinatie met het gebruik van de veiligheidsgordels, nog meer veiligheid verschaft bij een ernstige aanrijding. Bij een ernstige frontale aanrijding worden de airbags voor snel opgeblazen om zo, samen met de veiligheidsgordels, de kans op letsel te verkleinen. De airbags voor worden opgeblazen bij een zware frontale aanrijding die ernstig letsel kan toebrengen aan de bestuurder en de voorpassagier. Samen met de veiligheidsgordels dragen de airbags bij aan het verminderen van letsel aan voornamelijk het hoofd en de borst van de bestuurder en voorpassagier doordat ze in aanraking komen met het interieur van de auto. Beide airbags zullen tegelijk in werking treden, ook al zit er niemand op de passagiersstoel. Draag uw veiligheidsgordel altijd op de juiste manier. WAARSCHUWING Het airbagsysteem is niet ontworpen ter vervanging van de veiligheidsgordel van de bestuurder en de voorpassagier, maar als aanvulling hierop. Als de bestuurder en de voorpassagier hun gordel niet goed dragen, kunnen zij ernstig letsel oplopen als het airbagsysteem in werking treedt. Tijdens hard remmen net voor een ongeval kunnen de bestuurder en de voorpassagier, als zij hun gordel niet dragen, naar voren bewegen en tegen of dicht bij de airbag komen, die tijdens het ongeval kan worden opgeblazen. Als de auto rijdt, dienen alle inzittenden gebruik te maken van de veiligheidsgordels. Het dragen van een gordel tijdens een ongeval vermindert de kans op ernstig letsel of het uit de auto geslingerd worden. Zie voor aanwijzingen en voorzorgsmaatregelen Veiligheidsgordels op bladzijde 172. Kinderen die niet (goed) op de stoel zitten en/of geen gordel dragen of de gordel niet op de juiste manier dragen, kunnen letsel oplopen door in werking tredende airbags. Gebruik de veiligheidsgordels nooit voor baby s of kleine kinderen. Gebruik hiervoor speciale baby - of kinderzitjes. Lexus beveelt ten zeerste aan dat alle kinderen achterin plaatsnemen en de veiligheidsgordels altijd op de juiste manier dragen. Achterin zitten kinderen het veiligst. Zie voor aanwijzingen voor het plaatsen van een baby - of kinderzitje Veiligheidssysteem voor kinderen op bladzijde 199.

198 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 183 De airbags voor zijn zo ontworpen dat ze geactiveerd worden bij een zware (gewoonlijk frontale) aanrijding waarvan de grootte en duur van de voorwaartse deceleratie een bepaalde drempelwaarde overschrijdt. De airbags voor worden pas geactiveerd als bovenstaande drempelwaarde wordt overschreden. Deze drempelwaarde is te vergelijken met een frontale aanrijding met een snelheid van 25 km/h tegen een voorwerp dat niet kan bewegen of vervormen. Echter, de drempelsnelheid kan veel hoger liggen als iets dat kan bewegen en/of vervormen (geparkeerde auto, lantaarnpaal) wordt geraakt of als u betrokken raakt bij een ongeval waarbij de voorzijde van de auto onder een vrachtauto, enz. terechtkomt. In bepaalde gevallen, bij aanrijdingen waarbij de deceleratie in voorwaartse richting dichtbij de drempelwaarde ligt, kan het gebeuren dat de airbags voor en de gordelspanners niet gelijktijdig worden geactiveerd. Draag uw veiligheidsgordel altijd op de juiste manier. 1 Aanrijding van opzij 2 Aanrijding van achteren 3 Over de kop slaan Het airbagsysteem voor is niet ontworpen om in werking te treden bij aanrijdingen van opzij of van achteren, als de auto over de kop slaat of bij een frontale aanrijding op lage snelheid. Maar als bij wat voor type aanrijding dan ook de deceleratie in voorwaartse richting groot genoeg is, worden de airbags voor mogelijk wel geactiveerd.

199 184 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 1 Raken van een stoeprand of een ander hard voorwerp 2 In een diep gat terechtkomen of er overheen rijden 3 Hard neerkomen De airbags voor kunnen ook geactiveerd worden bij zware stoten tegen de onderkant van de auto. Zie de afbeelding voor een aantal voorbeelden. 1 Airbag voorpassagier (airbag en ontstekingsmechanisme) 2 Waarschuwingslampje airbagsysteem 3 Airbag bestuurder (airbag en opblaasmechanisme) 4 Schakelaar veiligheidsgordel bestuurder 5 Positiesensor bestuurdersstoel 6 Knie- airbag bestuurder (airbag en opblaasmechanisme) 7 Airbag- ECU 8 Airbagsensoren voor

200 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 185 Het airbagsysteem voor bestaat hoofdzakelijk uit bovenstaande onderdelen, en hun locatie is aangegeven in de afbeelding. De airbag--ecu bestaat uit een Safing-- sensor en een airbagsensor. De airbagsensoren controleren continu de deceleratie van de auto in voorwaartse richting. Bij een ernstige frontale aanrijding, waarbij de deceleratie in voorwaartse richting de drempelwaarde overschrijdt, zal het systeem de ontstekingsmechanismen van de airbags voor aansturen. Op dat moment worden de airbags door een chemische reactie kortstondig gevuld met gas, waardoor de voorwaartse beweging van de inzittenden wordt afgeremd en gestopt. De airbags zullen vervolgens weer snel leeglopen, zodat het zicht van de bestuurder, als deze verder moet rijden, niet wordt gehinderd. Als de airbags worden opgeblazen, zal dit duidelijk te horen zijn. Daarbij zal enige rook en onschadelijk gas ontstaan. Deze rook duidt niet op brand of kortsluiting. De rook zal gedurende enige tijd in de auto aanwezig blijven en kan lichte irritatie aan ogen, huid of ademhalingsorganen veroorzaken. Als er poederdeeltjes op uw huid zijn terechtgekomen, was deze er dan zo snel mogelijk af met zeep en water om huidirritatie te voorkomen. Verlaat de auto zodra u dat op een veilige manier kunt doen. Omdat het opblazen van de airbags in een fractie van een seconde gebeurt, gaat dit gepaard met een aanzienlijke kracht. Het systeem is weliswaar bedoeld om ernstig letsel, voornamelijk aan hoofd en borstkas, te voorkomen maar kan zelf een lichte vorm van letsel veroorzaken aan het gezicht, de borstkas, de armen en de handen. Gewoonlijk zijn dat lichte brandwonden, ontvellingen en zwellingen maar de kracht van de zich vullende airbag kan ook ernstiger letsel veroorzaken, vooral aan de handen, de armen, het bovenlichaam en het hoofd als deze lichaamsdelen zich tijdens het activeren van de airbag dicht bij de airbag bevinden. Daarom moeten inzittenden: geen voorwerpen of lichaamsdelen plaatsen tussen het lichaam en de airbag; zo rechtop mogelijk in hun stoel zitten; de veiligheidsgordel op de juiste manier dragen; zo ver mogelijk van de airbag vandaan zitten, waarbij de bestuurder uiteraard wel de controle over de auto moet kunnen behouden. Onderdelen van het airbagsysteem (stuurwielnaaf, onderste deel van het dashboard, de afdekkap van de airbag en het ontstekingsmechanisme) kunnen gedurende enkele minuten na het activeren heet zijn; raak ze daarom niet aan! De airbags zijn ontworpen voor eenmalig gebruik. De voorruit kan door de kracht van de airbags worden beschadigd.

201 186 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN WAARSCHUWING Als de bestuurder of de voorpassagier te dicht op het stuurwiel, onderste gedeelte van het instrumentenpaneel, of dashboard zit bij het in werking treden van het airbagsysteem, kan dit resulteren in ernstig letsel. Lexus beveelt u het volgende aan: De bestuurder dient de stoel zodanig in te stellen dat deze zo ver mogelijk naar achteren staat, weg van het stuurwiel, maar dat de auto toch goed kan worden bediend. De voorpassagier dient de stoel zo ver mogelijk naar achteren, weg van het dashboard in te stellen. Alle inzittenden dienen hun gordels op de juiste manier om te doen. Zie Voorzorgsmaatregelen bij voorstoelen op bladzijde 160 voor meer informatie over de zitpositie. Ga niet op de rand van de stoel zitten en leun niet tegen het dashboard, aangezien de passagiersairbag, als deze in werking zou treden, dit met aanzienlijke snelheid en kracht doet. Wanneer u te dicht bij de airbag zit wanneer deze wordt geactiveerd, kunt u ernstig letsel oplopen. Ga altijd rechtop achter in de stoel zitten en gebruik de veiligheidsgordels.

202 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 187 Lexus beveelt ten zeerste aan dat alle kinderen achterin plaatsnemen en de veiligheidsgordels altijd op de juiste manier dragen. Laat een kind niet staan of knielen op de passagiersstoel. Als de airbag in werking treedt, gebeurt dit zeer snel en met grote kracht. Hierdoor kan ernstig letsel ontstaan. Houd een kind nooit bij u in de gordel of in uw armen. Gebruik een baby - of kinderzitje op de achterbank als u een kind meeneemt in de auto. Zie voor aanwijzingen voor het plaatsen van een baby - of kinderzitje Veiligheidssysteem voor kinderen op bladzijde 199. Plaats geen voorwerpen of lichaamsdelen op of voor het dashboard, het onderste gedeelte van het instrumentenpaneel, het stuurwielkussen waar de bestuurdersairbag zich bevindt, en het gedeelte waar de knie -airbags zich bevinden en monteer daar ook geen accessoires. Dit kan het opblazen van de airbags belemmeren en letsel veroorzaken. Bovendien mogen de bestuurder en de voorpassagier geen voorwerpen in hun handen of op hun knieën meenemen. Verwijder een eventueel aanwezige afdekking op de plaats waar de knie -airbag uit het dashboard komt.

203 188 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN Breng geen wijzigingen aan in de bedrading en verwijder de bedrading niet. Breng geen wijzigingen aan in onderdelen van het SRS, zoals de bestuurdersairbag, het stuurwiel, de stuurkolomkap, het dashboard rondom de passagiersairbag, de passagiersairbag, de knie -airbag van de bestuurder of de airbag -ECU. Verwijder en/of open ze ook niet. Dit kan ertoe leiden dat de airbags niet goed of op het onjuiste moment worden geactiveerd, wat ernstig letsel kan veroorzaken. Het niet in acht nemen van deze waarschuwingen kan resulteren in ernstig letsel. Raadpleeg een Lexus -dealer of erkende reparateur voor reparaties of aanpassingen. Bevestig geen zware, scherpe of harde voorwerpen zoals sleutels of accessoires aan de sleutel. De voorwerpen kunnen het activeren van de knie -airbag hinderen of weggeslingerd worden door de kracht waarmee de airbag opgeblazen wordt.

204 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 189 OPMERKING Voer geen van onderstaande veranderingen uit zonder eerst een Lexusdealer of erkende reparateur te raadplegen. Ze kunnen de correcte werking van het airbagsysteem in sommige gevallen hinderen. Plaatsen van elektronische onderdelen zoals een radio, cassettespeler, CD- speler Aanpassingen aan de wielophanging Aanpassingen aan de structuur aan de voorzijde van de auto Montage van een lier of enig ander voorwerp aan de voorzijde van de auto Reparaties aan of in de buurt van de voorschermen, de voorzijde van de auto, de middenconsole, de stuurkolom, het stuurwiel, het onderste gedeelte van het instrumentenpaneel of het dashboard bij de airbag voor de voorpassagier Het controlelampje gaat branden zodra het contact AAN wordt gezet. Na ongeveer 6 seconden zal het lampje weer uitgaan. Dit betekent dat het airbagsysteem in orde is. Dit waarschuwingssysteem controleert de werking van de airbag--ecu, de airbagsensoren voor, de side--airbag-- en curtain--airbagsensoren, de curtain--airbagsensoren, de positiesensor bestuurdersstoel, de schakelaar veiligheidsgordel bestuurdersstoel, de gordelspanners, de ontstekingsmechanismen, de bijbehorende bedrading en de voedingsbronnen. (Zie Waarschuwingslampjes en --zoemers op bladzijde 99 voor meer informatie.) De volgende omstandigheden kunnen duiden op een defect in het airbagsysteem of in het systeem van de gordelspanners. Neem zo snel mogelijk contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur. Het lampje gaat niet branden, blijft gedurende meer dan 6 seconden branden of knippert wanneer het contact AAN wordt gezet. Het lampje gaat branden of knipperen tijdens het rijden.

205 190 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN SIDE AIRBAGS EN CURTAIN AIRBAGS Laat uw auto in de volgende gevallen zo snel mogelijk nakijken door een Lexus-- dealer of erkende reparateur: Na het opblazen van de airbags. Schade aan de voorzijde van de auto (donker gedeelte in de afbeelding) ten gevolge van een aanrijding die niet van zodanige aard was dat de airbags werden opgeblazen. Het stuurwielkussen, het dashboard of het onderste gedeelte van het instrumentenpaneel (donkere gedeeltes in de afbeelding) zijn bekrast, gebarsten of op een andere manier beschadigd. OPMERKING Neem de kabels van de 12V- accu niet los zonder eerst een Lexus- dealer of erkende reparateur te raadplegen. 1 Curtain airbag 2 Side airbag De side airbags en curtain airbags van het SRS (aanvullend veiligheidssysteem) zijn zo ontworpen dat ze de bestuurder, de voorpassagier en de buitenste inzittenden op de achterbank, in combinatie met het gebruik van de veiligheidsgordels, nog meer bescherming bieden bij een ernstige aanrijding. Bij een ernstige aanrijding van opzij worden de side airbags en curtain airbags snel opgeblazen om zo, samen met de veiligheidsgordels, letsel te verminderen. De side airbags helpen voornamelijk borstletsel van de bestuurder en de passagier te verminderen terwijl de curtain airbags als functie hebben om voornamelijk hoofdletsel te verminderen bij de voorpassagier en de buitenste inzittenden op de achterbank. De side airbag en curtain airbag aan passagierszijde worden ook geactiveerd als de voorstoel of de buitenste zitplaats achter niet is bezet. Ook als de side airbags niet geactiveerd worden, kunnen de curtain airbags geactiveerd worden. Draag uw veiligheidsgordel altijd op de juiste manier.

206 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 191 WAARSCHUWING Het systeem van de side airbags en curtain airbags is niet ontworpen ter vervanging van de veiligheidsgordel van de bestuurder, de voorpassagier en de buitenste inzittenden op de achterbank, maar als aanvulling hierop. Als de auto rijdt, dienen alle inzittenden gebruik te maken van de veiligheidsgordels. Het dragen van een gordel tijdens een ongeval vermindert de kans op ernstig letsel of het uit de auto geslingerd worden. Zie voor aanwijzingen en voorzorgsmaatregelen Veiligheidsgordels op bladzijde 172. Laat niemand tijdens het rijden tegen de delen van het voorportier, de voorstoel, de voorstijl, de achterstijlen en het dak leunen waar de airbags opgeblazen worden, ook niet als het een kind in een baby - of kinderzitje betreft. Anders kan diegene ernstig letsel oplopen als bij een aanrijding de side airbag of de curtain airbag wordt opgeblazen. Kinderen die niet (goed) op de stoel zitten en/of geen gordel dragen of de gordel niet op de juiste manier dragen, kunnen letsel oplopen door in werking tredende airbags. Gebruik de veiligheidsgordels nooit voor baby s of kleine kinderen. Gebruik hiervoor speciale baby - of kinderzitjes. Lexus beveelt ten zeerste aan dat alle kinderen achterin plaatsnemen en de veiligheidsgordels altijd op de juiste manier dragen. Achterin zitten kinderen het veiligst. Zie voor aanwijzingen voor het plaatsen van een baby - of kinderzitje Veiligheidssysteem voor kinderen op bladzijde 199.

207 192 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 1 Aanrijdingen van opzij, echter niet bij het passagierscompartiment 2 Aanrijding van opzij onder een hoek Het is mogelijk dat de side airbags en curtain airbags niet opgeblazen worden als de auto onder een bepaalde hoek van opzij wordt aangereden of wordt aangereden op een deel van de carrosserie anders dan het gedeelte voor de inzittenden zoals aangegeven in de afbeelding. De side airbags en curtain airbags zijn ontworpen om opgeblazen te worden bij ernstige aanrijdingen van opzij. Draag uw veiligheidsgordel altijd op de juiste manier. 1 Aanrijding van voren 2 Aanrijding van achteren 3 Over de kop slaan De side en curtain airbags zijn niet ontworpen om in werking te treden bij aanrijdingen van voren of van achteren, als de auto over de kop slaat of bij een aanrijding van opzij op lage snelheid.

208 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN Curtain airbags (airbag en ontstekingsmechanisme) 2 Side airbags (airbag en ontstekingsmechanisme) 3 Waarschuwingslampje airbagsysteem 4 Curtain airbag- sensor 5 Side airbag- en curtain airbagsensor 6 Airbag- ECU De belangrijkste onderdelen van het systeem van de side en curtain airbags zijn aangegeven in bovenstaande afbeelding. De side airbags en curtain airbags worden aangestuurd door de airbag--ecu. De airbag--ecu bestaat uit een Safing--sensor en een airbagsensor. Bij een ernstige zijdelingse aanrijding zullen de sensoren de ontstekingsmechanismen van de side airbags en/of de curtain airbags aansturen. Op dat moment worden de airbags door een chemische reactie kortstondig gevuld met gas, waardoor de zijdelingse beweging van de inzittenden wordt afgeremd en gestopt. Als de airbags worden opgeblazen, zal dit duidelijk te horen zijn. Daarbij zal enige rook en onschadelijk gas ontstaan. Deze rook duidt niet op brand of kortsluiting. De rook zal gedurende enige tijd in de auto aanwezig blijven en kan lichte irritatie aan ogen, huid of ademhalingsorganen veroorzaken. Als er poederdeeltjes op uw huid zijn terechtgekomen, was deze er dan zo snel mogelijk af met zeep en water om huidirritatie te voorkomen. Als u op een veilige manier de auto kunt verlaten, moet u dat direct doen. Omdat het opblazen van de airbags in een fractie van een seconde gebeurt, gaat dit gepaard met een aanzienlijke kracht. Ondanks dat het airbagsysteem is ontworpen om ernstige verwondingen te voorkomen, kunnen bij het opblazen van de airbag kleine brandwondjes, schaafplekken en zwellingen ontstaan. Gedurende enkele minuten na het activeren kunnen zowel de voorstoelen als ook delen van de voor-- en achterstijlen en het dak nog heet zijn; de airbags zelf echter niet. Het airbagsysteem is ontworpen voor eenmalig gebruik. WAARSCHUWING De side airbags en curtain airbags worden met een aanzienlijke kracht opgeblazen. Om (ernstig) letsel bij het activeren te voorkomen moeten de bestuurder, de voorpassagier en de achterpassagiers op de buitenste zitplaatsen: Hun gordels goed dragen. Altijd rechtop, achter in de stoel tegen de rugleuning zitten.

209 194 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN Ga tijdens het rijden niet tegen het voorportier hangen. Als de side airbags en de curtain airbags in werking treden, gaat dit zeer snel en met grote kracht. Hierdoor kan ernstig letsel ontstaan. Wees extra voorzichtig wanneer u kleine kinderen in de auto meeneemt. Ga rechtop achter in de stoel zitten en verdeel uw gewicht gelijkmatig over de stoel. Oefen geen grote kracht uit op de buitenzijde van een stoel met side airbags, op de voorstijlen, de achterstijlen en het deel van het dak met de curtain airbag. Zorg ervoor dat niemand zijn/haar hoofd te dicht in de omgeving houdt van de plaats waar de side airbag en de curtain airbag geactiveerd worden. Als deze airbags in werking treden, gaat dit zeer snel en met grote kracht. Hierdoor kan ernstig letsel ontstaan. Wees extra voorzichtig wanneer u kleine kinderen in de auto meeneemt. Laat nooit iemand dwars op de passagiersstoel met het hoofd in de richting van de ruit plaatsnemen, aangezien de side airbag en de curtain airbag, als deze in werking zouden treden, dit met aanzienlijke snelheid en kracht doen. Hierdoor kan ernstig letsel ontstaan. Wees extra voorzichtigwanneerukleinekindereninde auto meeneemt.

210 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 195 Laat niemand zijn/haar hoofd of handen uit de ruitopening steken, omdat bij een aanrijding de curtain airbags met grote snelheid en kracht worden geactiveerd. Hierdoor kan ernstig letsel ontstaan. Wees extra voorzichtig wanneer u kleine kinderen in de auto meeneemt. Hang geen bekerhouder of iets dergelijks aan het portier. Als de side airbag wordt geactiveerd, kan de bekerhouder met grote kracht worden weggeslingerd of kan de airbag de bestuurder en/of de voorpassagier onvoldoende bescherming bieden. Bovendien mogen de bestuurder en de voorpassagier geen voorwerpen in hun handen of op hun knieën meenemen.

211 196 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN Plaats geen microfoon of iets dergelijks in het gedeelte waar de curtain airbag opgeblazen wordt zoals op de voorruit, de portierruit, de voor - en achterstijl, het dak of aan de handgrepen. Als de curtain airbag wordt opgeblazen, kan de microfoon of iets dergelijks met grote kracht worden weggeslingerd of kan de curtain airbag door een onvolledige werking de bestuurder en/of de voorpassagier niet voldoende bescherming bieden. Hang geen kleerhanger, zwaar voorwerp of voorwerp met scherpe punten aan het kledinghaakje. Als de curtain airbag wordt opgeblazen, kunnen deze voorwerpen met grote kracht worden weggeslingerd of kan de curtain airbag door een onvolledige werking de bestuurder en/of de voorpassagier niet voldoende bescherming bieden. Hang kleding zonder kleerhanger of iets dergelijks aan het kledinghaakje. Gebruik geen accessoires voor de stoelen die de plaatsen bedekken waarachter de side airbags zich bevinden. Dergelijke accessoires kunnen ervoor zorgen dat de side airbags niet (goed) in werking kunnen treden, waardoor de kans op letsel groter wordt. De voorstoelen en de stoelbekleding mogen niet worden vervangen en er mogen geen wijzigingen worden aangebracht. Dit kan ertoe leiden dat de side airbags niet goed of op het onjuiste moment worden geactiveerd, wat ernstig letsel kan veroorzaken. Haal de voor - en achterstijlen en de gedeeltes van het dak waarin de curtain airbags zich bevinden niet uit elkaar en probeer ze niet te repareren. Door dergelijke veranderingen kunnen de curtain airbags per ongeluk buiten of in werking treden en letsel veroorzaken. Plaats geen zwaardere bagage dan aangegeven op het imperiaal. Dergelijke bagage zorgt er mogelijk voor dat de curtain airbags en gordelspanners onbedoeld geactiveerd worden, waardoor letsel kan ontstaan. Zie voor meer informatie imperiaal op bladzijde 156. Het niet in acht nemen van deze waarschuwingen kan resulteren in ernstig letsel. Raadpleeg een Lexus -dealer of erkende reparateur voor reparaties of aanpassingen.

212 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 197 OPMERKING Voer geen van onderstaande veranderingen uit zonder eerst een Lexusdealer of erkende reparateur te raadplegen. Ze kunnen de correcte werking van de side airbags en de curtain airbags in sommige gevallen hinderen. Plaatsen van elektronische onderdelen zoals een radio, cassettespeler, CD- speler Aanpassingen aan de wielophanging Aanpassingen aan de structuur van het passagierscompartiment Reparaties aan of in de buurt van de middenconsole of de voorstoelen Het controlelampje gaat branden zodra het contact AAN wordt gezet. Na ongeveer 6 seconden zal het lampje weer uitgaan. Dit betekent dat het airbagsysteem in orde is. Dit waarschuwingssysteem controleert de werking van de airbag--ecu, de airbagsensoren voor, de side--airbag-- en curtain--airbagsensoren, de curtain--airbagsensoren, de positiesensor bestuurdersstoel, de schakelaar veiligheidsgordel bestuurdersstoel, de gordelspanners, de ontstekingsmechanismen, de bijbehorende bedrading en de voedingsbronnen. (Zie Waarschuwingslampjes en --zoemers op bladzijde 99 voor meer informatie.) De volgende omstandigheden kunnen duiden op een defect in het airbagsysteem of in het systeem van de gordelspanners. Neem zo spoedig mogelijk contact op met uw Lexus--dealer. Het lampje gaat niet branden, blijft gedurende meer dan 6 seconden branden of knippert wanneer het contact AAN wordt gezet. Het lampje gaat branden of knipperen tijdens het rijden.

213 198 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN OPMERKING Neem de kabels van de 12V- accu niet los zonder eerst een Lexus- dealer of erkende reparateur te raadplegen. Laat uw auto in de volgende gevallen zo snel mogelijk nakijken door een Lexus-- dealer of erkende reparateur: Na het opblazen van de side airbags en curtain airbags. Schade aan de portieren (donker gedeelte in de afbeelding) ten gevolge van een aanrijding die niet van zodanige aard was dat de side airbags en curtain airbags werden geactiveerd. Bij krassen, scheuren of andere beschadigingen aan de zijkant van de leuning van een voorstoel met een side airbag (donker gedeelte in de afbeelding). Bij krassen, scheuren of andere beschadigingen in het deel van de voor-- en de achterstijl en het dak met de curtain airbags (donker gedeelte in de afbeelding).

214 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 199 VEILIGHEIDSSYSTEEM VOOR KINDEREN Voorzorgsmaatregelen bij veiligheidssysteem voor kinderen Lexus raadt aan gebruik te maken van baby - en kinderzitjes zolang een kind te klein is voor de standaard gemonteerde veiligheidsgordels. Kinderen die te groot zijn voor een baby-- of kinderzitje, dienen plaats te nemen op de achterbank en gebruik te maken van de standaard gemonteerde veiligheidsgordels. Zie Veiligheidsgordels op bladzijde 172 voor meer informatie. WAARSCHUWING De meest effectieve bescherming van een kind tijdens een ongeval of bij hard remmen, is het gebruik van een veiligheidssysteem dat is afgestemd op de grootte en het gewicht van het kind. Het vasthouden van een kind in de armen is geen vervanging voor een veiligheidssysteem. Bij een ongeval kan een kind dan de voorruit raken of (als u geen veiligheidsgordel om hebt) klem komen te zitten tussen u en het dashboard. Lexus beveelt het gebruik van een zitje aan dat op de lengte en het gewicht van het kind is afgestemd en dat op de achterbank wordt geplaatst. In ongevallenstatistieken is aangetoond dat kinderen minder verwondingen oplopen als zij op de achterbank meerijden. Gebruik geen baby - of kinderzitje waarbij het kind achteruit kijkt op de voorstoel. Bij een ongeval kan het kind dan ernstig letsel oplopen door de kracht waarmee de passagiersairbag wordt opgeblazen. Plaats een baby - of kinderzitje waarbij het kind naar voren kijkt alleen op de voorstoel als het niet anders kan. Zet de stoel zo ver mogelijk naar achteren, omdat de passagiersairbag met aanzienlijke snelheid en kracht wordt geactiveerd. Hierdoor kan ernstig letsel ontstaan. Laat een kind tijdens het rijden niet tegen de delen van het portier, de voorstoel, de voorstijl, de achterstijlen en het dak leunen waar de airbags opgeblazen worden, ook niet als het in een baby - of kinderzitje zit. Anders kan het kind ernstig letsel oplopen als bij een aanrijding de side airbag en/of de curtain airbag wordt/worden opgeblazen. Volg bij het plaatsen van een zitje altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant en controleer na het plaatsen van het zitje of het stevig is bevestigd. Als het zitje niet stevig vastzit, kan het kind bij hard remmen of een ongeval letsel oplopen.

215 200 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN Baby - en kinderzitjes Een baby - of kinderzitje dient met het heupdeel van de gordel op de zitting vastgezet te worden. Volg hierbij nauwgezet de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. Gebruik een zitje dat is afgestemd op de lengte en het gewicht van het kind. Lexus raadt aan om een zitje te kiezen met het keurmerk ECE nr. 44. Volg bij het plaatsen van een zitje altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. Houd hierbij de volgende richtlijnen aan. Het is veiliger voor het kind om het zitje op de achterbank te plaatsen. In ongevallenstatistieken is aangetoond dat kinderen minder verwondingen oplopen als zij op de achterbank meerijden. Als er geen kind meerijdt, zet dan het zitje toch vast met een veiligheidsgordel of berg het buiten het passagierscompartiment op. Dit voorkomt dat inzittenden bij een ongeval of bij hard remmen hierdoor verwond worden. Baby - en kinderzitjes Het keurmerk ECE nr. 44 maakt onderscheid tussen 5 groepen baby-- en kinderzitjes. Groep 0: tot 10 kg (22 lb.) ( maanden) Groep 0+: tot 13 kg (28 lb.) ( jaar) Groep I: kg ( lb.) (9 maanden -- 4 jaar) Groep II: kg ( lb.) ( jaar) Groep III: kg ( lb.) ( jaar) In dit instructieboekje wordt het plaatsen van de volgende 3 zitjes nader uitgelegd. (A) Babyzitje... Komt overeen met groep0en0 + van ECE nr.44 (B) Kinderzitje... Komt overeen met groep 0 +,IenIIvan ECE nr.44 (C) Zitkussen... Komt overeen met groep III van ECE nr.44 Let er bij de aanschaf van een zitje op dat het zitje geschikt is voor uw kind en dat het in uw auto past.

216 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 201 Kies uit de volgende tabel het zitje dat het meest geschikt is voor de door u gewenste zitpositie van uw kind. Uw auto is voorzien van speciale bevestigingen waarmee een baby-- of kinderzitje aan de bovenzijde vastgemaakt kan worden. Zie Vastmaken aan de bovenzijde op bladzijde 216 voor instructies met betrekking tot het gebruik van de bevestigingen. Er mag ook een ISOfix--baby-- of kinderzitje worden gebruikt. Zie Plaatsen met ISOfix--bevestigingssysteem op bladzijde 218 voor meer informatie. Volg bij het plaatsen van een zitje altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. (A) Babyzitje (B) Kinderzitje (C) Zitkussen

217 202 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN Geschiktheid baby - en kinderzitjes voor diverse zitposities In deze tabel wordt aangegeven in hoeverre de baby-- en kinderzitjes in verschillende zitposities kunnen worden geplaatst. Zitpositie 0 Minder dan 10 kg (22 lb.) ( maanden) Standaard X Niet toegestaan Stoel voorpassagier Aan/uit--schakelaar passagiersairbag* (optie) Aan Uit X Niet toegestaan U Gewichtsgroep Buitenzijde U Achterbank Midden L2 0+ Maximaal 13 kg (28 lb.) ( jaar) X Niet toegestaan X Niet toegestaan U U L2 I 9--18kg ( lb.) (9 maanden -- 4 jaar) Tegen de rijrichting in X Niet toegestaan In de rijrichting UF Tegen de rijrichting in X Niet toegestaan In de rijrichting UF U U, L1 L3 II, III kg ( lb.) ( jaar) UF UF U L4 *: De auto is voorzien van een aan/uit--schakelaar voor de passagiersairbag, zodat u veilig een tegen de rijrichting in geplaatst baby-- of kinderzitje op de voorstoel kunt plaatsen. Neem voor meer informatie contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur. Zie de handleiding van de aan/uit--schakelaar voor de passagiersairbag voor instructies voor het gebruik van de schakelaar voor het uitschakelen van de passagiersairbag. Verklaring van lettercodes in de tabel: U: Geschikt voor een universeel zitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep UF: Geschikt voor een in de rijrichting geplaatst universeel zitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep L1: Geschikt voor een LEXUS DUO + --zitje (met ISOFIX, kg [ lb.]) dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep L2: Geschikt voor een LEXUS BABYSAFE--zitje ( kg [ lb.]) dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep L3: Geschikt voor een LEXUS DUO + --zitje (zonder ISOFIX, 9 tot 18 kg [20 to 39 lb.]) dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep L4: Geschikt voor een LEXUS KID--zitje ( kg [ lb.]) dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep X: Geen geschikte zitpositie voor kinderen in deze gewichtsgroep

218 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 203 De baby-- en kinderzitjes die in de tabel genoemd worden, zijn buiten de EU wellicht niet of moeilijk verkrijgbaar. Controleer bij baby-- of kinderzitjes die niet worden genoemd in de tabel of ze geschikt zijn voor gebruik in deze auto. Raadpleeg hiervoor de fabrikant of de leverancier van het baby-- of kinderzitje. WAARSCHUWING Het gebruik van een baby - of kinderzitje dat niet geschikt is voor deze auto vormt geen goede bescherming voor het kind. Hierdoor kan ernstig letsel ontstaan. Helemaal naar achteren WAARSCHUWING Plaats een in de rijrichting geplaatst baby - of kinderzitje alleen op de voorstoel als het niet anders kan. Schuif de stoel altijd zo ver mogelijk naar achteren.

219 204 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN PLAATSEN MET DRIEPUNTSGORDEL (A) Plaatsen van babyzitje AFBEELDING 1 Zet de rugleuning helemaal rechtop. TOELICHTING: Zet de rugleuning zoveel mogelijk rechtop als u een kinderzitje op de voorstoel zet. Een babyzitje dient uitsluitend tegen de rijrichting in te worden geplaatst. AFBEELDING 2 AANWIJZING: Als u op de achterbank een LEXUS DUO + kinderzitje plaatst, waarin het kind met het gezicht in de rijrichting vervoerd wordt, zet dan de voorstoel in een stand tussen A en B en zet de rugleuning zo ver mogelijk rechtop. Zie voor meer informatie Plaatsen met een driepuntsgordel op bladzijde 204 en Plaatsen met ISOfix--bevestiging op bladzijde 218.

220 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 205 Plaats het zitje aan de passagierszijde van de achterbank wanneer door de positie van de bestuurdersstoel niet voldoende ruimte overblijft. WAARSCHUWING Let op! Gebruik geen baby - of kinderzitje waarbij het kind achteruit kijkt op de voorstoel. Bij een ongeval kan het kind letsel oplopen door de kracht waarmee de airbag wordt opgeblazen. Bij uitvoeringen met een airbag voor de voorpassagier bevindt zich een label aan de zijkant van het dashboard om u hieraan te herinneren.

221 206 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 1 Zelfde stand 2 Zelfde hoek Zet beide zittingen en beide rugleuningen in dezelfde stand wanneer een zitje in het midden op de achterbank wordt geplaatst. Anders kan het zitje niet stevig vast worden gezet en kan bij een aanrijding ernstig letsel met fatale gevolgen optreden. Plaatsen van het babyzitje: Bevestig het zitje met de veiligheidsgordel zoals wordt aangegeven door de fabrikant van het zitje. Steek de gesp in de gordelsluiting en controleer of de gordel niet gedraaid zit. Trek het heupdeel van de gordel strak. WAARSCHUWING Controleer na het plaatsen van de gesp in de gordelsluiting of de gesp goed is vergrendeld en of het heup - en schouderdeel van de gordel niet gedraaid zitten. Probeer nooit muntstukken, paperclips o.i.d. in de sluiting te steken. Dit om te voorkomen dat de gesp niet in de sluiting kan worden vergrendeld. De gordel kan uw kind niet beschermen als deze niet op een normale manier is te gebruiken. Laat uw auto zo snel mogelijk nakijken door een Lexus -dealer of erkende reparateur. Plaats het baby - of kinderzitje niet op de desbetreffende zitplaats zolang de veiligheidsgordel niet kan worden vastgemaakt.

222 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 207 (B) Plaatsen van kinderzitje Controleer of het zitje goed is bevestigd door te proberen het zitje in alle richtingen te bewegen. Volg bij het plaatsen altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. Een kinderzitje kan zowel met de rijrichting mee als tegen de rijrichting in worden geplaatst, afhankelijk van het gewicht en de lengte van het kind. Volg de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje voor wat betreft het gewicht en de lengte van het kind, alsook de plaatsing van het baby - of kinderzitje. Verwijderen van het babyzitje: Druk de ontgrendelknop in en laat de gordel geheel oprollen. De vergrendeling is nu uitgeschakeld en de gordel kan nu weer op de normale wijze gebruikt worden.

223 208 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN Helemaal naar achteren WAARSCHUWING Let op! Gebruik geen baby - of kinderzitje waarbij het kind achteruit kijkt op de voorstoel. Bij een ongeval kan het kind letsel oplopen door de kracht waarmee de airbag wordt opgeblazen. Bij uitvoeringen met een airbag voor de voorpassagier bevindt zich een label aan de zijkant van het dashboard om u hieraan te herinneren. Plaats een in de rijrichting geplaatst baby - of kinderzitje alleen op de voorstoel als het niet anders kan. Zet de stoel zo ver mogelijk naar achteren, omdat de passagiersairbag met aanzienlijke snelheid en kracht wordt geactiveerd. Hierdoor kan ernstig letsel ontstaan. Laat een kind tijdens het rijden niet tegen de delen van het portier, de voorstoel, de voorstijl, de achterstijlen en het dak leunen waar de airbags opgeblazen worden, ook niet als het in een baby - of kinderzitje zit. Anders kan het kind ernstig letsel oplopen als bij een aanrijding de side airbag of de curtain airbag wordt opgeblazen.

224 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 209 Voor het plaatsen van een baby-- of kinderzitje op de passagiersstoel is een speciale blokkeerclip nodig. Volg de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het systeem. Als uw kinderzitje niet over een blokkeerclip beschikt, kunt u deze kopen bij een Lexus-- dealer of erkende reparateur. Blokkeerclip voor baby-- of kinderzitje (Onderdeelnr ) WAARSCHUWING Plaats het zitje aan de passagierszijde van de achterbank wanneer door de positie van de bestuurdersstoel niet voldoende ruimte overblijft.

225 210 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 1 Zelfde stand 2 Zelfde hoek Zet beide zittingen en beide rugleuningen in dezelfde stand wanneer een zitje in het midden op de achterbank wordt geplaatst. Anders kan het zitje niet stevig vast worden gezet en kan bij een aanrijding ernstig letsel met fatale gevolgen optreden. Plaatsen van het kinderzitje: 1. Bevestig het zitje met de veiligheidsgordel zoals wordt aangegeven door de fabrikant van het zitje. Steek de gesp in de gordelsluiting en controleer of de gordel niet gedraaid zit. Trek het heupdeel van de gordel strak. WAARSCHUWING Controleer na het plaatsen van de gesp in de gordelsluiting of de gesp goed is vergrendeld en of het heup - en schouderdeel van de gordel niet gedraaid zitten. Probeer geen muntstukken, paperclips o.i.d. in de sluiting te steken. Dit om te voorkomen dat de gesp niet in de sluiting kan worden vergrendeld. De gordel kan uw kind niet beschermen als deze niet op een normale manier is te gebruiken. Neem contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur. Plaats het zitje niet op de desbetreffende zitplaats zolang de veiligheidsgordel niet kan worden vastgemaakt.

226 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN Trek het schouderdeel van de gordel geheel uit om de vergrendelmogelijkheid in te schakelen. Hierna kan de gordel na gedeeltelijk oprollen niet meer uitgetrokken worden (speciale functie om een baby-- of kinderzitje vast te zetten). Controleer of het vergrendelmechanisme in werking is alvorens de gordel te laten oprollen, om het baby-- of kinderzitje stevig vast te zetten. 3. Druk het zitje stevig in de achterbank en laat de gordel zo ver mogelijk oprollen om het zitje zo stevig mogelijk te bevestigen.

227 212 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN WAARSCHUWING Controleer of het zitje goed is bevestigd door te proberen het zitje in alle richtingen te bewegen. Volg bij het plaatsen altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. Verwijderen van het kinderzitje: Druk de ontgrendelknop in en laat de gordel geheel oprollen. De vergrendeling is nu uitgeschakeld en de gordel kan nu weer op de normale wijze gebruikt worden.

228 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 213 (C) Plaatsen van zitkussen Een zitkussen dient altijd in de rijrichting te worden geplaatst. Helemaal naar achteren WAARSCHUWING Plaats een in de rijrichting geplaatst baby - of kinderzitje alleen op de voorstoel als het niet anders kan. Zet de stoel zo ver mogelijk naar achteren, omdat de passagiersairbag met aanzienlijke snelheid en kracht wordt geactiveerd. Hierdoor kan ernstig letsel ontstaan. Laat een kind tijdens het rijden niet tegen de delen van het portier, de voorstoel, de voorstijl, de achterstijlen en het dak leunen waar de airbags opgeblazen worden, ook niet als het in een baby - of kinderzitje zit. Anders kan het kind ernstig letsel oplopen als bij een aanrijding de side airbag en/of de curtain airbag wordt/worden opgeblazen.

229 214 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 1 Zelfde stand 2 Zelfde hoek Zet beide zittingen en beide rugleuningen in dezelfde stand wanneer een zitje in het midden op de achterbank wordt geplaatst. Anders kan het zitje niet stevig vast worden gezet en kan bij een aanrijding ernstig letsel met fatale gevolgen optreden. Plaatsen van het zitkussen: Laat het kind op het zitkussen plaatsnemen. Bevestig de veiligheidsgordel volgens de instructies van de fabrikant van het kussen. Steek de gesp in de gordelsluiting en controleer of de gordel niet gedraaid zit. Verzeker u ervan dat het schouderdeel van de gordel over de schouder van het kind loopt en dat het heupdeel zo laag mogelijk over de heupen van het kind loopt. Zie Veiligheidsgordels op bladzijde 172 voor meer informatie.

230 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 215 WAARSCHUWING Zorg ervoor dat de gordel goed over het midden van de schouder van het kind ligt. De gordel mag niet tegen de nek aanliggen, maar ook niet van de schouder afglijden. Anders kan het kind bij plotseling remmen of een aanrijding ernstig letsel oplopen. Zowel door een hoogliggende heupgordel als door een te losse schoudergordel kan een inzittende eerder onder de gordel doorschuiven. Dit kan de kans op letsel vergroten. Zorg ervoor dat de heupgordel zo laag mogelijk loopt. Het schouderdeel van de gordel mag uit veiligheidsoverwegingen nooit onder de arm van het kind worden gedragen. Controleer na het plaatsen van de gesp in de gordelsluiting of de gesp goed is vergrendeld en of het heup - en schouderdeel van de gordel niet gedraaid zitten. Probeer geen muntstukken, paperclips o.i.d. in de sluiting te steken. Dit om te voorkomen dat de gesp niet in de sluiting kan worden vergrendeld. De gordel kan uw kind niet beschermen als deze niet op een normale manier is te gebruiken. Neem contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur. Plaats het zitje niet op de desbetreffende zitplaats zolang de veiligheidsgordel niet kan worden vastgemaakt. Verwijderen van het zitkussen: Druk de ontgrendelknop in en laat de gordel oprollen.

231 216 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN Vastmaken aan de bovenzijde Volg onderstaande procedure voor het bevestigen van een zitje dat aan de bovenzijde moet worden vastgemaakt. 1 Bevestigingspunten 2 Symbool Gebruik de bevestigingspunten op de rugleuning van de zitplaatsen achter om de bovenste lus vast te maken. Alle zitplaatsen zijn voorzien van bevestigingspunten. Dit symbool geeft de plaats aan van de gebruiksklare bevestigingspunten.

232 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN Verwijder de hoofdsteun. 3. Maak het baby - of kinderzitje vast met de veiligheidsgordel. 4. Maak de haak vast aan het bevestigingspunt en maak de bovenste riem vast. Zie Veiligheidssysteem voor kinderen op bladzijde 200 voor instructies met betrekking tot het plaatsen van baby-- en kinderzitjes. 2. Open het deksel van het bevestigingspunt. WAARSCHUWING Zorg ervoor dat het zitje goed aan de bovenzijde is vastgemaakt en controleer of het kinderzitje goed vastzit door het in verschillende richtingen proberen te bewegen. Volg bij het plaatsen altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.

233 218 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN Plaatsen met ISOfix -bevestiging (ISOfix -baby - of kinderzitje) 5. Plaats de hoofdsteun en vergrendel deze in de hoogste stand. Vergeet niet om het deksel te sluiten als het bevestigingspunt niet in gebruik is. Het bevestigingssysteem voor een baby - of kinderzitje dat voldoet aan de ISO -specificatie bevindt zich in de achterbank. De stang bevindt zich in de opening tussen de zitting en de rugleuning van de beide buitenste stoelen. Baby-- of kinderzitjes die zijn voorzien van een zogenaamde ISO--specificatie kunnen aan deze speciaal hiervoor bestemde stangen worden bevestigd. In dat geval is het niet nodig om het baby-- of kinderzitje met de gordel te bevestigen. OPMERKING Vraag de fabrikant of het baby- of kinderzitje in dit model mag worden gebruikt.

234 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 219 PLAATSEN VAN VEILIGHEIDSSYSTEEM VOOR KINDEREN Als het baby-- of kinderzitje een lus heeft aan de bovenkant, dient ook deze te worden bevestigd. (Zie Vastmaken aan de bovenzijde op bladzijde 216 voor meer informatie over het bevestigen van de bovenste lus.) Zie de handleiding van het zitje voor meer informatie over het plaatsen. 1. Maak de ruimte tussen de zitting en de rugleuning wat groter zodat u de stang kunt zien. 2. Bevestig de sluitingen aan de speciale bevestigingsstang. WAARSCHUWING Als de stangen voor een baby - of kinderzitje worden gebruikt, controleer dan of er niets om de stangen zit gewikkeld en of de gordel niet klem zit. Controleer of het zitje goed is bevestigd door te proberen het zitje in alle richtingen te bewegen. Volg bij het plaatsen altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. Als de stangen voor een baby - of kinderzitje worden gebruikt, zorg er dan voor dat de achterbank zover mogelijk naar achteren staat met de rugleuning dicht bij het baby - en kinderzitje. Verschuif de bank of verstel de rugleuning niet meer nadat het baby - of kinderzitje is geplaatst. Gebruik geen zitje op de achterbank als dit het vergrendelen van de rugleuning van een voorstoel verhindert. Anders kunnen de voorpassagier en/of het kind bij plotseling hard remmen of een ongeval letsel oplopen.

235 220 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN AANWIJZING: Als u op de achterbank een LEXUS DUO + kinderzitje plaatst, waarin het kind met het gezicht in de rijrichting vervoerd wordt, zet dan de voorstoel in een stand tussen A en B en zet de rugleuning zo ver mogelijk rechtop. ERGONOMISCH GEHEUGEN Een microcomputer slaat gegevens op in het geheugen over de stand van de bestuurdersstoel, de stand van het stuurwiel en de stand van de buitenspiegels. Met deze voorziening kunnen twee verschillende instellingen in het geheugen worden vastgelegd en met behulp van één druk op de toets worden opgeroepen. Het vastleggen van de rijpositie in het geheugen kan alleen worden uitgevoerd wanneer het contact AAN staat en de selectiehendel in stand P staat.

236 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN 221 Vastleggen van de ergonomische gegevens Oproepen van de in het geheugen vastgelegde instellingen 1. Stel de bestuurdersstoel, het stuurwiel en de buitenspiegels in op de gewenste stand. 2. Druk op de toets SET van het ergonomisch geheugen en tegelijkertijd op toets 1 of 2, totdat een pieptoon hoorbaar is. Het piepsignaal geeft aan dat de gegevens zijn vastgelegd in het geheugen. Op dezelfde wijze kan de positie voor een andere bestuurder worden vastgelegd. Druk in dat geval op de andere toets. Kies de gewenste positie en voer stap 2 uit om de nieuwe positie in het geheugen op te slaan. De oude instellingen komen dan te vervallen. Als slechts een kleine wijziging van de ergonomische instellingen wenselijk is, kan de ingestelde stand worden opgeroepen en daarna worden gewijzigd. Leg de nieuwe stand weer vast in het geheugen. Door op toets 1 of 2 te drukken worden de stoel, het stuurwiel en de buitenspiegels weer op de vastgelegde stand ingesteld. Voorwaarden: Contact AAN en selectiehendel in de stand P. Alle onderdelen van het ergonomisch geheugen kunnen worden ingesteld. Sleutel niet in het contactslot, binnen 30 seconden nadat het bestuurdersportier wordt geopend. Alle onderdelen van het ergonomische geheugen behalve het stuurwiel kunnen worden ingesteld. Als op één van de toetsen wordt gedrukt, terwijl de geheugeninstelling wordt uitgevoerd, zal de verstelling van de bestuurdersstoel stoppen.

237 222 VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR INZITTENDEN Het systeem kan weer worden geactiveerd door nogmaals op toets 1 of 2 te drukken. Als de auto rijdt, kan het oproepen van het geheugen niet plaatsvinden. Als de kabels van de 12V--accu worden losgenomen zal het ergonomisch geheugen worden gewist; de instellingen moeten dan opnieuw worden vastgelegd. WAARSCHUWING Start de auto niet zolang de instelling van de diverse onderdelen nog plaatsvindt. Zorg ervoor dat u niet op de verkeerde toets drukt. In dat geval zou de stoel de achterpassagiers kunnen raken of kunt u klem komen te zitten tussen de stoel en het stuurwiel. Als dit per ongeluk toch gebeurt, dan kan de beweging van de onderdelen worden gestopt door op een andere toets van het ergonomische geheugen te drukken.

238 STUURWIEL EN SPIEGELS 223 HOOFDSTUK 1 7 INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN Stuurwiel en spiegels Stuurwiel (in hoogte verstelbaar) Stuurwiel (in hoogte en lengte verstelbaar) Buitenspiegels Binnenspiegel

239 224 STUURWIEL EN SPIEGELS STUURWIEL (in hoogte verstelbaar) STUURWIEL (in hoogte en lengte verstelbaar) Hoogteverstelling van het stuurwiel Verstel het stuurwiel door het vast te pakken, de ontgrendelingshendel naar u toe te trekken, het stuurwiel in de gewenste stand te zetten en daarna de hendel los te laten. Als het stuurwiel laag staat ingesteld, zal het automatisch in de hoogste stand terechtkomen wanneer u de ontgrendelingshendel naar u toe trekt. WAARSCHUWING Verstel het stuur niet tijdens het rijden. Hierdoor verslapt de aandacht van de bestuurder voor het verkeer en kan een ongeval ontstaan, resulterend in letsel. Controleer na het verstellen van het stuurwiel of het goed is vergrendeld door te proberen het omhoog en omlaag te bewegen. Druk de schakelaar naar boven of naar beneden om het stuurwiel in de gewenste stand te stellen. WAARSCHUWING Verstel het stuur niet tijdens het rijden. Hierdoor verslapt de aandacht van de bestuurder voor het verkeer en kan een ongeval ontstaan, resulterend in letsel.

240 STUURWIEL EN SPIEGELS 225 Lengteverstelling van het stuurwiel Automatisch wegkantelbare stuurkolom* Druk de schakelaar naar voren of naar achteren om het stuurwiel in de gewenste stand te stellen. WAARSCHUWING Verstel de stuurkolom niet tijdens het rijden. Hierdoor verslapt de aandacht van de bestuurder voor het verkeer en kan een ongeval ontstaan, resulterend in letsel. Wanneer de sleutel uit het contactslot wordt verwijderd, zal het stuurwiel naar voren en omhoog wegklappen, zodat een gemakkelijke in - en uitstap verkregen wordt. Wanneer de sleutel in het contactslot wordt geplaatst, keert het stuurwiel terug naar de eerder ingestelde stand. TOELICHTING: *Deze functie kan worden uitgeschakeld. Neem voor meer informatie contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur.

241 226 STUURWIEL EN SPIEGELS BUITENSPIEGELS Stel de buitenspiegels zodanig af dat de zijkant van uw auto nog net in de spiegel is te zien. Als op de binnenspiegel de stand AUTO is geselecteerd, worden de buitenspiegels ook donkerder als de binnenspiegel donkerder wordt. Dit om verblinding door achteropkomend verkeer te voorkomen. Zie voor meer informatie Binnenspiegel op bladzijde 228. Wanneer u de achterruit-- en buitenspiegelverwarming inschakelt, zullen de verwarmingselementen in de buitenspiegels de buitenspiegels snel ontwasemen. (Zie Schakelaar achterruitverwarming, buitenspiegelverwarming en voorruitverwarming op bladzijde 88.) WAARSCHUWING Verstel de spiegel niet tijdens het rijden. Hierdoor verslapt de aandacht van de bestuurder voor het verkeer en kan een ongeval ontstaan, resulterend in letsel. Raak de spiegels niet aan als de buitenspiegelverwarming is ingeschakeld, omdat de spiegels dan zeer heet kunnen zijn.

242 STUURWIEL EN SPIEGELS 227 Schakelaar elektrisch bedienbare buitenspiegels 1 Hoofdschakelaar 2 Bedieningsschakelaar Trek het deksel van de schakelaars naar beneden. Kies eerst met de hoofdschakelaar of de rechter (R) of de linker (L) buitenspiegel moet worden versteld. Druk op de bedieningsschakelaar om de spiegel in de gewenste stand te zetten. Het contact moet in stand ACC of AAN staan om de buitenspiegels te kunnen verstellen. Uitvoeringen met ergonomisch geheugen Als de automatische transmissie in stand R en de hoofdschakelaar in stand L of R staat, worden de buitenspiegels automatisch naar beneden gericht om het achteruitrijden te vergemakkelijken. Door de volgende handelingen zullen de buitenspiegels de eerder ingestelde stand weer innemen. Zet de selectiehendel uit stand R. Zet de hoofdschakelaar in de neutrale stand. OPMERKING Als het stelmechanisme vastzit als gevolg van bevriezing, mag de spiegel niet worden versteld. Bespuit de spiegel met ruitontdooier om deze weer beweegbaar te maken.

243 228 STUURWIEL EN SPIEGELS Wegklapbare buitenspiegels BINNENSPIEGEL 1 Schakelaar elektrisch wegklapbare buitenspiegels 2 Om de buitenspiegels weg te klappen 3 Om de buitenspiegels weer in hun oorspronkelijke posities te zetten Druk op de schakelaar om de buitenspiegels weg te klappen. Druk nogmaals op de schakelaar om de buitenspiegels in de oorspronkelijke stand terug te zetten. De buitenspiegels kunnen naar achteren worden weggeklapt bij het parkeren in een beperkte ruimte. Stel de spiegel zodanig af dat de achterkant van uw auto nog net in de spiegel is te zien. Met de toets kan worden gekozen tussen de standen AUTO en DAG. Als de stand AUTO is geselecteerd, gaat het controlelampje branden. Stand DAG: Het spiegeloppervlak is normaal. Stand Auto: Het spiegeloppervlak wordt donkerder bij lichtinval in de spiegel. Hierdoor wordt het weerkaatste licht gedimd, waardoor verblinding wordt voorkomen. WAARSCHUWING Raak, om letsel en storingen te voorkomen, de spiegel niet aan als deze beweegt. Rijd niet met de auto als de spiegels zijn weggeklapt. Beide buitenspiegels dienen in de normale stand te staan en goed te zijn ingesteld voordat met de auto wordt gereden.

244 STUURWIEL EN SPIEGELS 229 Als de binnenspiegel donkerder wordt, worden gelijktijdig de buitenspiegels donkerder. Wanneer het contact AAN wordt gezet, schakelt de binnenspiegel altijd in in stand AUTO. Bij een lage buitentemperatuur duurt het iets langer voordat de spiegel donkerder wordt. WAARSCHUWING Verstel de spiegel niet tijdens het rijden. Hierdoor verslapt de aandacht van de bestuurder voor het verkeer en kan een ongeval ontstaan, resulterend in letsel. Om ervoor te zorgen dat de antiverblindingssensoren van de spiegel goed functioneren, dient u de sensoren op beide zijden van de spiegel niet aan te raken of te bedekken met uw vinger of een stukje stof, enz.

245 230 STUURWIEL EN SPIEGELS

246 AIRCONDITIONING 231 AIRCONDITIONING EN AUDIOSYSTEEM Airconditioning HOOFDSTUK 2 1 Bedieningspaneel automatische airconditioning Zie bij uitvoeringen met een navigatiesysteem het aparte instructieboekje van het navigatiesysteem.

247 232 AIRCONDITIONING BEDIENINGSPANEEL AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING U kunt de lichtsterkte van het display instellen. Zie Regeling instrumentenverlichting op bladzijde 121 voor meer informatie.

248 AIRCONDITIONING 233 De automatische airconditioning zorgt ervoor dat de ingestelde temperatuur gehandhaafd blijft. De airconditioning zorgt automatisch voor de juiste snelheid van de aanjager en voor de juiste luchtcirculatie al naar gelang de instelling van de temperatuur. Het contact moet AAN staan. OPMERKING Laat de airconditioning niet langer ingeschakeld dan nodig is wanneer het hybridesysteem uitgeschakeld is, om te voorkomen dat de 12V- accu ontladen raakt. 1 Weergave temperatuur bestuurderszijde (in graden Celsius of Fahrenheit) 2 Weergave stand luchtcirculatie 3 Weergave aanjagersnelheid 4 Weergave temperatuur passagierszijde (in graden Celsius of Fahrenheit) 5 Toets TEMP (temperatuurregeling bestuurderszijde) (Bij de afzonderlijke regeling waarin het scherm DUAL weergeeft; voornamelijk voor de bestuurder en secundair voor de voorpassagier) (Voor de gecombineerde stand waarin op het display DUAL niet wordt weergegeven; voor de bestuurder) 6 Toets AUTO 7 Toets OFF 8 Toets luchttoevoer 9 Toets A/C 10 Toets aanjagersnelheid 11 Toets MODE (regeling luchtcirculatie) 12 Toets DUAL (veranderen stand temperatuurregeling) 13 Toets voorruitontwaseming 14 Toets PASSENGER TEMP (temperatuurregeling passagierszijde) (Alleen voor de afzonderlijke regeling waarbij op het display DUAL wordt weergegeven; voornamelijk voor de voorpassagier en secundair voor de bestuurder)

249 234 AIRCONDITIONING Keuze luchtcirculatie

250 AIRCONDITIONING 235 (a) Klimaatregeling INSTELLEN VAN DE AUTOMATISCHE BEDIENING 1. Druk op de toets AUTO. Een controlelampje zal gaan branden om aan te geven dat de AUTO--functie is ingeschakeld. De airconditioning zorgt automatisch voor de juiste luchtcirculatie, luchtverdeling en in-- of uitschakelen van de airconditioning. Op het display wordt weergegeven welke keuzes de automatische airconditioning heeft gemaakt. Als een bedieningstoets wordt ingedrukt, terwijl gebruik wordt gemaakt van de automatische airconditioning, zal de airconditioning de desbetreffende functie niet meer automatisch regelen. De overige functies blijven echter wel automatisch geregeld worden. Druk op de toets OFF om de airconditioning uit te schakelen. 2. Druk op de toets TEMP of PASSENGER TEMP om de binnentemperatuur van de auto in te stellen. De temperatuur kan gezamenlijk of apart worden geregeld voor de linker-- en rechterhelft van de auto. Druk op de zijde om de temperatuur te verhogen. Druk op de zijde om de temperatuur te verlagen. Om de temperatuur in het interieur snel te verhogen of verlagen LO verschijnt als u de zijde vandetoets ingedrukt houdt tot de laagste temperatuur bereikt is en HI verschijnt als u de zijde ingedrukt houdt tot de hoogste temperatuur bereikt is. Toets TEMP Wijzigen van de gezamenlijke temperatuur (bestuurders-- en passagierszijde) of alleen de temperatuur aan de bestuurderszijde. Toets PASSENGER TEMP Wijzigen van de temperatuur aan de voorpassagierszijde.

251 236 AIRCONDITIONING Toets DUAL Deze toets wordt gebruikt om de temperatuur links en rechts voor afzonderlijk te kunnen regelen. Met de toets kan worden gekozen tussen een afzonderlijke en een gecombineerde regeling. Afzonderlijke regeling: De temperatuur links en rechts voor kan afzonderlijk worden geregeld. Het controlelampje gaat branden om aan te geven dat de afzonderlijke regeling is geselecteerd. Gecombineerde regeling: Links en rechts voor wordt dezelfde temperatuur ingesteld. Het controlelampje gaat uit om aan te geven dat de gecombineerde regeling is geselecteerd. Als rechts voor een andere temperatuur wordt ingesteld, wordt automatisch overgeschakeld naar de afzonderlijke regeling. Luchtcirculatie bestuurderszijde Luchtcirculatie passagierszijde Gecombineerde luchtcirculatie

252 AIRCONDITIONING 237 INFORMATIE Bedienen van de automatische airconditioning Wanneer op de toets AUTO wordt gedrukt, voert de automatische regeling de volgende extra functies uit. Bij een lage buitentemperatuur kan de aanjager, als de luchtcirculatie in de stand VOETEN, HOOFD/VOETEN of VOETEN/VOORRUIT staat, tijdelijk worden uitgeschakeld tot de lucht voldoende verwarmd is. Zet, nadat de luchtcirculatie in de stand VOETEN/ VOORRUIT is gezet, de aanjager in de hoogste stand voor het snel ontwasemen of ontdooien van de voorruit. Bij een lage buitentemperatuur kan de aanjager, als de luchtcirculatie in de stand HOOFD of HOOFD/VOETEN staat, tijdelijk worden uitgeschakeld tot de lucht voldoende verwarmd is. De luchtcirculatiestand VOETEN/ VOORRUIT wordt automatisch ingeschakeld als de buitentemperatuur lagerisdan0 C. Dit wijst niet op een storing. De luchtcirculatie wordt ingeschakeld in de stand VOETEN/VOORRUIT om de voorruit schoon te maken zodat u een goed zicht hebt voor een veilige rit. Om de warme lucht naar de vloer te sturen, kunt u handmatig de stand VOETEN selecteren door op de toets MODE (regeling luchtcirculatie) te drukken. Bedienen van de gescheiden temperatuurtoetsen De airconditioning heeft twee afzonderlijke toetsen voor het regelen van de temperatuur: links een toets voor de bestuurder en rechts een toets voor de voorpassagier. Het kan voorkomen dat de temperatuur van de luchtcirculatie aan de bestuurders- en de passagierszijde niet precies gelijk is, ondanks dat de temperatuurregeling links en rechts op dezelfde temperatuur is ingesteld. Pas in dit geval de temperatuurinstelling aan één zijde aan. Het kan voorkomen dat de temperatuur van de luchtcirculatie niet precies overeenkomt met de ingestelde waarde, doordat de temperatuurregeling links en rechts op aanzienlijk verschillende waarden zijn ingesteld. Bijvoorbeeld als links een neutrale temperatuur en rechts de hoogst of laagst mogelijke temperatuur is ingesteld. Pas in dit geval de temperatuurinstelling aan beide zijden aan.

253 238 AIRCONDITIONING MET DE HAND INSTELLEN Als een bedieningstoets wordt ingedrukt, terwijl gebruik wordt gemaakt van de automatische airconditioning, zal de airconditioning de desbetreffende functie niet meer automatisch regelen. De overige functies blijven echter wel automatisch geregeld worden. Om handmatig de luchtcirculatie te selecteren 3 VOETEN: In deze stand komt de lucht voornamelijk uit de ventilatieroosters in de voetenruimte en uit de ventilatieroosters achter. 4 VOETEN/VOORRUIT: In deze stand komt de lucht voornamelijk uit de ventilatieroosters in de voetenruimte, de ventilatieroosters voor de voorruit en de ventilatieroosters achter. Druk de toets luchttoevoer in om de stand BUITENLUCHT te selecteren en frisse lucht in het interieur toe te laten. Druk op de toets MODE om de gewenste ventilatieroosters te kiezen. De functie van elk van de instellingen staat hieronder aangegeven: 1 HOOFD: In deze stand komt de lucht voornamelijk uit de ventilatieroosters in het dashboard en de ventilatieroosters achter. 2 HOOFD/VOETEN: In deze stand komt de lucht zowel uit de ventilatieroosters in de voetenruimte als uit de ventilatieroosters in het dashboard en de ventilatieroosters achter. Wanneer u de temperatuur ongeveer in de middelste stand zet terwijl de automatische regeling is ingeschakeld, stroomt er warme lucht uit de ventilatieroosters in de voetenruimte en relatief koele lucht uit de ventilatieroosters in het dashboard en de ventilatieroosters achter.

254 AIRCONDITIONING 239 Handmatig regelen van de aanjagersnelheid Om handmatig de luchtcirculatie te selecteren 1 Verlagen van de aanjagersnelheid 2 Verhogen van de aanjagersnelheid De aanjagersnelheid kan worden ingesteld door op de desbetreffende zijde van de toets voor de aanjagersnelheid te drukken. Hoe hoger de snelheid van de aanjager, des te meer lucht het interieur zal worden ingevoerd. Druk op de zijde > (verhogen) of < (verlagen) van de toets om de aanjagersnelheid te wijzigen. Door op de toets OFF te drukken, wordt de aanjager uitgeschakeld. Kies de hoogste aanjagersnelheid om de buitenkant van de voorruit te ontdooien of de binnenkant te ontwasemen. De toets luchttoevoer wordt gebruikt om over te schakelen tussen BUITENLUCHT en RECIRCULEREN. Als de toets in de stand BUITENLUCHT staat, gaat het controlelampje uit en zuigt het systeem buitenlucht aan. Druk op de recirculatietoets om koele lucht snel te laten circuleren. Het controlelampje zal gaan branden. Voor normaal gebruik is het aan te raden de schakelaar in de stand BUITENLUCHT te zetten. Als de stand circulatie van de lucht in het interieur wordt gebruikt als de verwarming aan staat, is de kans groot dat de ruiten beslaan. Om te voorkomen dat de voorruit beslaat, kan de luchttoevoer automatisch in de stand BUITENLUCHT worden gezet, afhankelijk van de stand waarin de airconditioning staat.

255 240 AIRCONDITIONING Als de koelvloeistoftemperatuur of de temperatuur van de elektrische compressor/inverter extreem hoog wordt, wordt automatisch de stand RECIRCULEREN ingeschakeld. In dat geval kan door het indrukken van de toets luchttoevoer niet worden overgeschakeld naar de stand BUI- TENLUCHT. Dit wijst niet op een storing. Als de koelvloeistoftemperatuur of de temperatuur van de inverter weer daalt naar normale waarden, wordt de eerder ingestelde stand voor de luchttoevoer weer ingeschakeld. Bij een lage buitentemperatuur bijvoorbeeld, kan het voorkomen dat de luchttoevoer automatisch wordt overgeschakeld naar de stand BUITENLUCHT. Dit wijst niet op een storing. Handmatig bedienen van de automatische airconditioning Druk op de toets A/C om de airconditioning in te schakelen en druk nogmaals op de toets om de airconditioning uit te schakelen. De airconditioning werkt niet als de buitentemperatuur lager is dan ongeveer 0 C. Als de airconditioning wordt gebruikt voor ventilatie, verwarmen bij droog weer of het verwijderen van rijp of aanslag van de ruiten, schakel de airconditioning dan uit, zodra het gewenste resultaat is bereikt. Dit heeft een gunstige invloed op het brandstofverbruik. Door alle seizoenen heen is het gebruik van de airconditioning aan te bevelen. Als de compressor van de airconditioning niet werkt, gaat het controlelampje in de toets A/C knipperen. Als het lampje blijft knipperen wanneer u nogmaals op de toets A/C drukt, neem dan contact op met de dichtstbijzijnde Lexus--dealer of erkende reparateur. (b) Ontwasemen en ontdooien van de voorruit Verwijderen van aanslag aan de binnenzijde van de voorruit 1. Druk op de toets voorruitontwaseming. 2. Kies met de toets luchttoevoer de stand BUITENLUCHT. Verwijderen van rijp aan de buitenzijde van de voorruit 1. Stel met de toets TEMP de hoogst mogelijke temperatuur in. 2. Druk op de toets voorruitontwaseming. 3. Druk op de rechterzijde van de toets voor de aanjagersnelheid om een maximale luchttoevoer te verkrijgen. 4. Laat de toets A/C in de uitgeschakelde stand staan.

256 AIRCONDITIONING 241 Wanneer op de toets voorruitontwaseming wordt gedrukt, stroomt er voornamelijk lucht uit de ventilatieroosters voor de voorruit om het zicht door de voorruit vrij te maken. Door op de toets voorruitontwaseming te drukken, wordt automatisch de airconditioning ingeschakeld. Het controlelampje A/C gaat branden, ongeacht of de airconditioning was ingeschakeld of niet. Zo kan de voorruit sneller ontwasemd worden. Druk opnieuw op de toets A/C om de airconditioning uit te schakelen. Als de airconditioning niet was ingeschakeld, zal de airconditioning worden uitgeschakeld bij het selecteren van een andere luchtcirculatiestand. Door nogmaals op de toets voorruitontwaseming te drukken, gaat de luchtcirculatie terug naar de laatstgebruikte stand. WAARSCHUWING Gebruik de toets voorruitontwaseming niet samen met de airconditioning bij zeer vochtig weer. Door het verschil in temperatuur tussen de buitenlucht en de voorruit kan de voorruit beslaan, waardoor het zicht wordt belemmerd. (c) Bedieningstips Nadat de auto in de zon heeft gestaan, is het aan te bevelen eerst een paar minuten met open ruiten te rijden voor een snelle ventilatie. Sluit daarna de ruiten om de warmte buiten te houden. Op deze manier kan de airconditioning de lucht in het interieur het snelst afkoelen. Zorg ervoor dat de inlaatopeningen vlak voor de voorruit niet zijn bedekt door bladeren, sneeuw en dergelijke. Controleer de zijventilatieroosters en de ventilatieroosters achter als de luchtcirculatie niet naar wens functioneert. (Zie (d) Zijventilatieroosters en ventilatieroosters achter.) Zorg ervoor dat bij zeer vochtig weer geen koude lucht op de voorruit gericht wordt. Het verschil tussen de temperatuur van de buitenlucht en die van de voorruit kan de buitenkant van de ruit doen beslaan, waardoor uw zicht beperkt wordt. Houd de ruimte onder de voorstoelen vrij, zodat de lucht vrij door de auto kan circuleren. Schakel, als het koud is, de aanjager even in de hoogste stand om zo de inlaatopeningen vrij te maken van sneeuw of vocht. Hierdoor wordt het beslaan van de ruiten tegengegaan.

257 242 AIRCONDITIONING Houd bij het rijden op stoffige wegen alle ruiten gesloten. Als er na het sluiten van de ruiten nog altijd stof wordt aangezogen, laat dan de toets voor de luchttoevoer in de stand BUITENLUCHT staan. De aanjager moet niet worden uitgeschakeld. Zet de luchttoevoertoets in de stand RE- CIRCULEREN als u een andere auto volgt op een stoffige weg. Op deze wijze komt er geen stof in het interieur. Zet zodra het mogelijk is de luchttoevoertoets weer in de stand BUITENLUCHT. Verwarmen Gebruik de volgende instellingen voor een optimaal resultaat: Automatische bediening Druk op de toets AUTO. Temperatuur naar de gewenste temperatuur Luchttoevoer BUITENLUCHT Airconditioning UIT Handbediend Aanjagersnelheid Temperatuur Luchttoevoer Luchtcirculatie Airconditioning gewenste stand naar hoge temperatuur BUITENLUCHT VOETEN UIT Zet de toets luchttoevoer in de stand RECIRCULEREN als u het interieur extra snel wilt verwarmen. Om te voorkomen dat de ruiten beslaan is het aan te raden de stand BUITENLUCHT te selecteren zodra het interieur is opgewarmd. Schakel de airconditioning in voor gedroogde warme lucht. Selecteer VOETEN/VOORRUIT om het interieur te verwarmen en de voorruit te ontwasemen of te ontdooien.

258 AIRCONDITIONING 243 Airconditioning Gebruik de volgende instellingen voor een optimaal resultaat: Automatische bediening Druk op de toets AUTO. Temperatuur naar de gewenste temperatuur Luchttoevoer BUITENLUCHT Airconditioning AAN Handbediend Aanjagersnelheid Temperatuur Luchttoevoer Luchtcirculatie Airconditioning gewenste stand naar lage temperatuur BUITENLUCHT HOOFD AAN Als snelle koeling van het interieur gewenst is, zet dan gedurende enkele minuten de functie RECIRCULEREN aan. Ventileren Gebruik de volgende instellingen voor een optimaal resultaat: Automatische bediening Druk op de toets AUTO. Temperatuur naar lage temperatuur Luchttoevoer BUITENLUCHT Airconditioning UIT Handbediend Aanjagersnelheid Temperatuur Luchttoevoer Luchtcirculatie Airconditioning gewenste stand naar lage temperatuur BUITENLUCHT HOOFD UIT Ontwasemen en ontdooien Voorruit aan de binnenzijde ontwasemen Gebruik de volgende instellingen voor een optimaal resultaat: Automatische bediening Temperatuur Luchttoevoer Luchtcirculatie Handbediend Aanjagersnelheid Temperatuur Luchttoevoer Luchtcirculatie naar hoge temperatuur om te verwarmen; naar lage temperatuur om te koelen BUITENLUCHT VOORRUIT gewenste stand naar hoge temperatuur om te verwarmen; naar lage temperatuur om te koelen BUITENLUCHT VOORRUIT Wanneer op de toets voorruitontwaseming wordt gedrukt, stroomt er voornamelijk lucht uit de ventilatieroosters voor de voorruit om het zicht door de voorruit vrij te maken. Door op de toets voorruitontwaseming te drukken, wordt automatisch de airconditioning ingeschakeld. Het controlelampje A/C gaat branden, ongeacht of de airconditioning was ingeschakeld of niet. Zo kan de voorruit sneller ontwasemd worden.

259 244 AIRCONDITIONING Druk opnieuw op de toets A/C om de airconditioning uit te schakelen. Als de airconditioning niet was ingeschakeld, zal de airconditioning worden uitgeschakeld bij het selecteren van een andere luchtcirculatiestand. Door nogmaals op de toets voorruitontwaseming te drukken, gaat de luchtcirculatie terug naar de laatstgebruikte stand. Zorg ervoor dat bij zeer vochtig weer geen koude lucht op de voorruit wordt gericht. Het verschil tussen de temperatuur van de buitenlucht en die van de voorruit kan de buitenkant van de ruit doen beslaan, waardoor uw zicht wordt beperkt. Rijp aan de buitenzijde verwijderen Gebruik de volgende instellingen voor een optimaal resultaat: Automatische bediening Temperatuur Luchttoevoer Luchtcirculatie Handbediend Aanjagersnelheid Temperatuur Luchttoevoer Luchtcirculatie naar hoge temperatuur BUITENLUCHT VOORRUIT gewenste stand naar hoge temperatuur BUITENLUCHT VOORRUIT Wanneer op de toets voorruitontwaseming wordt gedrukt, stroomt er voornamelijk lucht uit de ventilatieroosters voor de voorruit om het zicht door de voorruit vrij te maken. Door op de toets voorruitontwaseming te drukken, wordt automatisch de airconditioning ingeschakeld. Het controlelampje A/C gaat branden, ongeacht of de airconditioning was ingeschakeld of niet. Zo kan de voorruit sneller ontwasemd worden. Druk opnieuw op de toets A/C om de airconditioning uit te schakelen. Als de airconditioning niet was ingeschakeld, zal de airconditioning worden uitgeschakeld bij het selecteren van een andere luchtcirculatiestand. Door nogmaals op de toets voorruitontwaseming te drukken, gaat de luchtcirculatie terug naar de laatstgebruikte stand. Om het interieur te verwarmen en tegelijk de voorruit te ontwasemen, moet de stand VOETEN/VOORRUIT worden gekozen.

260 AIRCONDITIONING 245 (d) Zijventilatieroosters en ventilatieroosters achter (e) Controleren en vervangen van interieurfilter Zijventilatieroosters De informatiesticker van het interieurfilter bevindt zich in het dashboardkastje zoals aangegeven, en geeft aan dat er een interieurfilter is geplaatst. Het interieurfilter voorkomt dat er via de ventilatieroosters stof de auto binnendringt. Ventilatieroosters achter Controleer de zijventilatieroosters en de ventilatieroosters achter als de luchtcirculatie niet naar wens functioneert. De zijventilatieroosters en de ventilatieroosters achter kunnen worden geopend en gesloten zoals aangegeven. Bij een lage buitentemperatuur kan het voorkomen dat de luchtcirculatie uit de zijventilatieroosters en de ventilatieroosters achter niet voldoende is opgewarmd totdat de koelvloeistoftemperatuur hoog genoeg is. Als de luchtcirculatie uit de zijventilatieroosters en de ventilatieroosters achter niet naar wens is, kan de richting van de luchtcirculatie handmatig worden aangepast door de ventilatieroosters te verstellen of te sluiten.

261 246 AIRCONDITIONING Het interieurfilter bevindt zich achter het dashboardkastje. Het interieurfilter kan na verloop van tijd verstopt raken. Het filter dient te worden vervangen als de airconditioning en de verwarming niet meer goed werken of als de ruiten snel beslaan. Als het lijkt of de airconditioning minder efficiënt werkt, neem dan contact op met de officiële Lexus--dealer of erkende reparateur om het interieurfilter te controleren en indien nodig te vervangen. Controleer en vervang voor een goede werking van de airconditioning het interieurfilter volgens het onderhoudsschema. (Zie het onderhoudsboekje en het garantieboekje voor meer informatie betreffende het onderhoudsschema.) 1. Open het dashboardkastje. Verwijder de 2 pennen uit de bovenzijde van het dashboardkastje en laat het dashboardkastje zakken. 2. Verwijder het filter uit de opening zoals aangegeven in de afbeelding.

262 AIRCONDITIONING Verwijder het filter uit de houder. 4. Controleer het filter. Als het filter stoffig is, mag het filter vanaf de onderzijde worden schoongeblazen met perslucht. Het filter mag niet worden gewassen of ingeolied. Vervang het filter als het vuil is. Houd bij het plaatsen van het filter de pijl naar boven gericht. INFORMATIE Plaats het interieurfilter op de juiste manier. De werking van de airconditioning zal sterk achteruitgaan als deze wordt ingeschakeld, terwijl het filter is verwijderd.

263 248 AIRCONDITIONING

264 AUDIOSYSTEEM 249 HOOFDSTUK 2 2 AIRCONDITIONING EN AUDIOSYSTEEM Audiosysteem Audiosysteem Afstandsbediening audiosysteem Bedieningstips Zie bij uitvoeringen met een navigatiesysteem het aparte instructieboekje van het navigatiesysteem.

265 250 AUDIOSYSTEEM AUDIOSYSTEEM Overzicht bedieningspaneel audiosysteem Auto s met linkse besturing U kunt de lichtsterkte van het display instellen. Zie Regelbare dashboardverlichting op bladzijde 124 voor meer informatie. Als de auto is uitgerust met een Mark Levinson- audiosysteem is het paneel voorzien van een Mark Levinson- logo.

266 AUDIOSYSTEEM Toets AST CD stoppen of uitwerpen , CD -opening , Display van CD -speler RAND: Willekeurige afspeelvolgorde , 274 RPT: Automatisch herhalen , 273 : CD--keuze , 272 : Mapkeuze Toets CD laden , Toets PTY Toets TA Toets AF Knop TUNE/FILE/AUDIO CONTROL TUNE FILE AUDIO CONTROL Keuzetoetsen radiozender en functietoetsen CD -tekst , Keuzetoetsen Audiosysteem inschakelen en geluidssterkte instellen Toets SEEK/TRACK Radio geselecteerd: Afstemmen met de zoekfunctie CD (CD -DA) geselecteerd: Zoeken naar een muziekstuk CD (MP3/WMA) geselecteerd: Zoeken naar een bestand

267 252 AUDIOSYSTEEM Gebruik van audiosysteem: bediening en kenmerken In dit deel worden een aantal basishandelingen uitgelegd die betrekking hebben op uw Lexus--audiosysteem. Het kan voorkomen dat niet alle genoemde onderwerpen op uw audiosysteem van toepassing zijn. U kunt het audiosysteem bedienen als het contact in stand ACC of AAN staat. (a) In - en uitschakelen audiosysteem OPMERKING Laat het audiosysteem niet langer ingeschakeld dan nodig is wanneer het hybridesysteem uitgeschakeld is, om te voorkomen dat de 12V- accu ontladen raakt. Druk op deze knop om het audiosysteem in en uit te schakelen. Draai de knop om de geluidssterkte in te stellen. Het audiosysteem zal de laatst ingestelde functie activeren.

268 AUDIOSYSTEEM 253 Druk op toets AM, FM of DISC om de gewenste functie in te schakelen. De gekozen functie wordt meteen ingeschakeld. Druk op één van deze toetsen als u een andere functie wilt selecteren. Als er geen CD is geplaatst, schakelt de CD--speler niet in. U kunt de CD--speler uitschakelen door de CD uit te werpen. Als het audiosysteem uitgeschakeld was, zal het audiosysteem weer worden uitgeschakeld wanneer de CD wordt uitgeworpen. Als een andere functie was ingeschakeld, zal deze weer worden ingeschakeld. In de stand CD worden de beschikbare functies in het onderste deel van het display weergegeven. Druk op de toets daaronder om de desbetreffende functie in te schakelen.

269 254 AUDIOSYSTEEM (b) Geluidsinstellingen De geluidskwaliteit wordt bepaald door de instellingen van de hoge tonen, het middengebied en de lage tonen. Het is zelfs zo dat verschillende muzieksoorten en praatprogramma s beter klinken door deze instellingen daaraan aan te passen. Het instellen van de balans en het kiezen van de luisterpositie is ook van belang voor een goede geluidskwaliteit. Houd er rekening mee dat, als u luistert naar een stereoweergave, het veranderen van de geluidsverdeling en luisterpositie ervoor zorgt dat het volume aan één kant toeneemt en aan de andere kant afneemt. Elke keer dat op de knop AUDIO CONTROL wordt gedrukt, verandert de in te stellen functie op het display.

270 AUDIOSYSTEEM 255 POS: Selecteer een van de volgende luisterposities. 1: Voorstoelen 2: Achterbank 3: Alle zitplaatsen 4: Bestuurdersstoel BAS*: Instellen van de lage tonen. MID*: Instellen van het middengebied. TRE*: Instellen van de hoge tonen. FAD: Geluidsverdeling over de luidsprekers voor en achter. BAL: Geluidsverdeling over de linker en rechter luidsprekers. ASL: Schakelt de automatische geluidsregeling in of uit. *: De geluidskwaliteit kan voor de functies AM, FM of CD afzonderlijk worden ingesteld. Automatische geluidsregeling (ASL): Als tijdens het rijden het audiosysteem door rij-- en windgeluid minder goed te horen is, regelt het audiosysteem de geluidssterkte en de toonregeling, afhankelijk van het geluidsniveau. Als de automatische geluidsregeling is ingeschakeld, verschijnt ASL op het display. Druk op de knop AUDIO CONTROL tot de gewenste functie wordt bereikt. Draai aan de knop om uw voorkeur in te stellen. (c) Antennes Afneembare antenne: Draai de afneembare antenne voorzichtig linksom om deze te verwijderen. OPMERKING Zorg ervoor dat de antenne is verwijderd voordat u van een autowasserette gebruik maakt. Ruitantenne: De ruitantenne is op de binnenkant van de achterruit geplaatst. OPMERKING Let er bij het schoonmaken van de achterruit op dat de ruitantenne en aansluitingen niet beschadigd raken. Het aanbrengen van een coating op de achterruit kan nadelige gevolgen hebben voor de ontvangst van uw radio of mobiele telefoon. Als u een coating op de ruit wilt aanbrengen, neem dan contact op met een Lexus- dealer of erkende reparateur.

271 256 AUDIOSYSTEEM (d) CD -wisselaar OPMERKING Probeer nooit de CD- wisselaar te demonteren of onderdelen te smeren. Plaats niets anders in de opening dan CD s. Plaats geen CD boven op een andere CD. De CD--wisselaar is uitsluitend ontworpen voor het gebruik van 12 cm CD s. Er kunnen maximaal 6 CD s in de CD--wisselaar worden geladen. Let er bij het invoeren van een CD in de wisselaar op dat het label naar boven is gericht. Anders zal de melding ERROR 1 (fout nr. 1) en het nummer van de CD op het display verschijnen.

272 AUDIOSYSTEEM 257 Werking van de radio (a) Luisteren naar de radio Druk op één van deze toetsen om te kiezen tussen een AM - of FM -station. Op het display verschijnt de aanduiding MW, FM1, FM2 of FM3. Draai de knop naar rechts om de frequentie te verhogen, en naar links om de frequentie te verlagen. De radio zal automatisch overgaan op stereo--ontvangst als een FM--stereo-- uitzending wordt ontvangen. Tegelijkertijd verschijnt de aanduiding ST op het display. Als een stereo--uitzending zwak wordt en gaat storen, zal de mate waarin de kanalen gescheiden worden, automatisch worden verminderd tot het laagste ruisniveau bereikt is. Wanneer de ontvangst erg zwak wordt, zal de radio op mono--ontvangst overgaan. Op dat moment wordt de aanduiding ST niet meer weergegeven op het display.

273 258 AUDIOSYSTEEM (b) Vastleggen van een zender in het geheugen (c) Afstemmen op een zender Op één van de hierna beschreven methodes kan worden afgestemd op een zender. 1. Stem af op de gewenste zender. 2. Druk op één van de voorkeuzetoetsen (1-6) en houd deze ingedrukt totdat een pieptoon is te horen. Het station is nu opgeslagen onder deze voorkeuzetoets. Het nummer van de toets zal op het display verschijnen. Onder elke toets kunnen één MW-- en drie FM--zenders worden opgeslagen. Het wijzigen van vastgelegde gegevens geschiedt op dezelfde wijze. De opgeslagen zenders worden uit het geheugen gewist als de accuverbinding wordt verbroken, een zekering doorbrandt e.d. Afstemmen met de zoekfunctie: Druk op de toets SEEK. De radio begint nu de ingestelde band naar boven of beneden af te zoeken tot een zender wordt ontvangen. Elke keer dat op de toets wordt gedrukt, wordt de volgende zender gezocht. Afstemmen op voorkeuzezenders: Druk op de voorkeuzetoets (1 -- 6) waaronder het door u gewenste station is opgeslagen. Het nummer van de toets (1 -- 6) en de frequentie van de zender verschijnen op het display. Handmatig afstemmen: Draai aan de knop TUNE. De radio zal op een hogere of lagere frequentie afgestemd worden.

274 AUDIOSYSTEEM 259 AUTOMATISCH VASTLEGGEN VAN STATIONS AST (autostore, automatisch voorkeuzetoetsen toekennen) (d) RDS (Radio Data Systeem) AF -functie (alternatieve frequentie): Als een zender is gekozen, wordt automatisch de frequentie gekozen met de beste ontvangst. Met deze toets worden per golflengte (FM3, MW) maximaal 6 radiozenders toegekend aan de voorkeuzetoetsen. Zenders automatisch vastleggen: Druk op de toets AST totdat een pieptoon is te horen. De radio zoekt de zenders. Als u in de FM automatisch zenders opslaat (FM1, FM2, FM3), zullen ze worden opgeslagen in FM3. Zelfs als u bijvoorbeeld in FM1 de zenders automatisch opslaat, schakelt het systeem automatisch over naar FM3. Als de radio geen zenders kan vinden, zal de radio de zender laten horen waar naar werd geluisterd voordat op de toets AST werd gedrukt. Elke keer dat op de toets AF wordt gedrukt, verandert de AF -stand in de onderstaande volgorde: AF aan: Op het display verschijnt de aanduiding AF. In deze stand kiest de radio een RDS--zender dat een gelijkwaardig programma uitzendt met dezelfde PI--code (Programma Identificatie). REG aan: Op het display verschijnt de melding AF REG. In deze stand kiest de radio een RDS--zender dat een gelijkwaardig programma uitzendt met dezelfde plaatselijke PI--code (Programma Identificatie). Druk nogmaals op de toets om de AF-- functie uit te schakelen.

275 260 AUDIOSYSTEEM TA -functie (verkeersmelding): Er wordt automatisch gezocht naar een zender die regelmatig verkeersinformatie uitzendt. Zodra die zender verkeersinformatie uitzendt, zal (tijdelijk) op deze zender worden overgeschakeld. Bij FM -ontvangst: DrukopdetoetsTA om over te schakelen op de stand TP (verkeersprogramma). Op het scherm verschijnt de melding TP. Wanneer geen verkeersprogramma wordt ontvangen, zal de melding TP gaan knipperen. In de stand TP gaat de radio zoeken naar een verkeersprogramma. Als zo n programma wordt ontvangen, zal de naam van die zender op het display verschijnen. Als een TA--zender wordt ontvangen, zal de radio automatisch overschakelen naar de verkeersinformatie. Zodra de verkeersinformatie eindigt, wordt weer afgestemd op de oorspronkelijke zender. Als de stand AF ook is ingeschakeld, zal de radio aan de hand van de AF--lijst een verkeersprogramma zoeken. De radio wordt in de stand TA gezet door nogmaals op de toets TA te drukken. De melding TA verschijnt op het scherm en het geluid van de FM--zender wordt gedempt. Als er geen verkeersmelding wordt ontvangen, zal de melding TA gaan knipperen. In de stand TA gaat de radio zoeken naar een verkeersprogramma. Als dat gevonden is, zal er bij een verkeersmelding worden overgeschakeld naar dat programma. Als een TP--zender wordt ontvangen, zal de naam van die zender op het display worden getoond. Als de stand AF is ingeschakeld, zal de radio ook aan de hand van de AF--lijst een verkeersprogramma zoeken. Terwijl de radio naar een verkeersprogramma zoekt, verschijnt de melding TP SEEK op het scherm. Wanneer de radio geen verkeersprogramma kan vinden, verschijnt gedurende 2 seconden de melding NOTHING op het scherm. EON (ander netwerk versterking): Als de RDS--zender (met EON--gegevens) waar u naar luistert geen verkeersinformatie uitzendt, terwijl de radio in de stand TA (verkeersmelding) staat, zal de radio automatisch overschakelen op een verkeersinformatieprogramma met behulp van de EON alternatieve frequentielijst. Nadat de verkeersinformatie beëindigd is, zal de radio terugschakelen naar het programma waarnaar u oorspronkelijk luisterde. Er zal een pieptoon te horen zijn om aan te geven wanneer deze functie in werking treedt en wanneer deze wordt beëindigd.

276 AUDIOSYSTEEM 261 Bij het luisteren naar een CD: De radio wordt in de stand TA gezet door op de toets TA te drukken. Op het scherm verschijnt de melding TA. Als een verkeersmelding wordt uitgezonden, wordt de weergave van de CD--speler automatisch onderbroken en de verkeersinformatie weergegeven. Zodra de verkeersinformatie eindigt, wordt weer afgestemd op de oorspronkelijke zender. Functie TA VOL (geluidssterkte verkeersinformatie): Het volume waarmee de verkeersinformatie wordt gemeld, wordt in het geheugen opgeslagen. Als er een verkeersmelding wordt doorgegeven, wordt vooraf het TA--volume vergeleken met de huidige volume--instelling. Het volume waarmee de verkeersinformatie wordt doorgegeven is echter beperkt: Als het minder is dan de minimum TA--volume--instelling, wordt dit minimum gehanteerd. PTY (programmatype) Druk, terwijl u een RDS--zender ontvangt, op de toets PTY om de PTY--functie te activeren. Het huidige programmatype verschijnt op het display. Elke keer dat op de toets PTY wordt gedrukt, verandert de in te stellen functie op het display: NEWS (nieuws) SPORTS (sport) TALK (gesproken woord) POP (popmuziek) CLASSICS (klassiek) Als er bij een RDS--station geen PTY--code kan worden gevonden, verschijnt de melding NO PTY op het display. Alsopdezijde of vandetoets SEEK TRACK wordt gedrukt terwijl het programmatype wordt getoond op het display, zal de radio een zender zoeken met dat programmatype. Als de radio een dergelijk station niet kan vinden, zal de melding NOTHING op het display verschijnen.

277 262 AUDIOSYSTEEM Als er gedurende 6 seconden op geen enkele toets van het audiosysteem wordt gedrukt, terwijl het programmatype op het display wordt weergegeven of als een andere functie wordt ingeschakeld, zal het programmatype van het display verdwijnen en zal de radio afstemmen op het station met het laatst gekozen programmatype. ALARM: Als een calamiteitenuitzending wordt ontvangen tijdens het luisteren naar een FM--uitzending of in de stand TA, hoort u een geluidssignaal en verschijnt de aanduiding ALARM op het display. Bediening CD -speler (CD -DA) (a) Plaatsen of uitwerpen van CD s Het contact moet in stand ACC of AAN te staan. Er kunnen maximaal 6 CD s in uw CD--wisselaar geladen worden. Plaatsen van één enkele CD: 1. Druk kort op de toets LOAD. De amberkleurige controlelampjes aan de uiteinden van de opening beginnen te knipperen en de aanduiding WAIT (wachten) verschijnt op het display. Nadat de knipperende controlelampjes groen worden en blijven branden en de melding WAIT verandert in LOAD, gaat de CD--lade open.

278 AUDIOSYSTEEM Plaats slechts één CD terwijl de CD -lade geopend is. U kunt een CD op het laagste lege CD-- nummer plaatsen. De CD wordt automatisch geladen nadat deze geplaatst is. Wanneer het etiket naar beneden wijst, wordt de CD niet afgespeeld. In dit geval verschijnt op het display de melding ER- ROR 1 en het nummer van de desbetreffende CD. Herhaal deze procedure wanneer u een volgende CD wilt plaatsen. Plaatsen van meerdere CD s: 1. Druk op de toets LOAD totdat u een pieptoon hoort. De amberkleurige controlelampjes aan de uiteinden van de opening beginnen te knipperen en de aanduiding WAIT (wachten) verschijnt op het display. Nadat de knipperende controlelampjes groen worden en blijven branden en de melding WAIT verandert in LOAD, gaat de CD--lade open. 2. Plaats slechts één CD terwijl de CD - lade geopend is. De CD--lade sluit en de aanduiding WAIT (wachten) verschijnt opnieuw. 3. Plaats de volgende CD nadat de aanduiding WAIT (wachten) verandert in LOAD (laden) en de CD -lade wordt geopend. 4. Herhaal deze procedure totdat u alle CD s geplaatst hebt.

279 264 AUDIOSYSTEEM Druk op de toets LOAD of DISC wanneer u klaar bent. Als de CD s niet binnen 15 seconden na het indrukken van de toets LOAD geplaatst worden, wordt de handeling automatisch afgebroken. OPMERKING Plaats geen CD boven op een andere CD of direct na elkaar om te voorkomen dat de CD s vast komen te zitten in de wisselaar. Uitwerpen van een enkele CD: 1. Druk op de toets of om het nummer van de uit te werpen CD op het display weer te geven. 2. Druk kort op de toets (uitwerpen). Op dit moment geeft het display de aanduiding EJECT (uitwerpen) weer en lichten zowel de controlelampjes als het CD--nummer op. Uitwerpen van alle CD s: Druk op de toets (uitwerpen) totdat een pieptoon te horen is.

280 AUDIOSYSTEEM 265 (b) Afspelen van een CD (c) Kiezen van een CD Druk op de toets DISC als er reeds CD s in de wisselaar geladen zijn. Op het display verschijnt de aanduiding CD. De CD s in de wisselaar zullen achter elkaar worden afgespeeld, te beginnen bij de laatst geplaatste CD. Op het display zullen het CD--nummer dat nu wordt afgespeeld, het nummer van het muziekstuk en de tijd die verstreken is na het begin van het muziekstuk worden weergegeven. Als de CD is afgelopen, zal de CD--wisselaar automatisch de volgende CD uit het magazijn nemen en daarvan het eerste nummer gaan afspelen. Als de laatste CD geheel is afgespeeld, dan wordt weer begonnen met het eerste nummer van de eerste CD in het magazijn. Lege houders worden overgeslagen. Zoeken van een CD Druk op de toets of om de juiste CD te selecteren. Druk (herhaaldelijk) op de toets tot het cijfer dat op het display verschijnt, overeenkomt met de gewenste CD.

281 266 AUDIOSYSTEEM (d) Kiezen van een muziekstuk (e) Herhalen van een muziekstuk of CD Toets TRACK: Deze mogelijkheid wordt gebruikt voor directe toegang tot een gewenst nummer. Druk herhaaldelijk op een zijde van de toets TRACK tot het gewenste nummer op het display verschijnt. Zodra de toets wordt losgelaten, begint de CD--wisselaar dat nummer af te spelen. Vooruitspoelen: Houd vandetoets TRACK ingedrukt om de CD versneld vooruit te spoelen. Zodra de toets wordt losgelaten, zal de CD weer normaal worden afgespeeld. Terugspoelen: Houd vandetoets TRACK ingedrukt om de CD versneld terug te spoelen. Zodra de toets wordt losgelaten, zal de CD weer normaal worden afgespeeld. Toets RPT: Er zijn 2 verschillende herhaal--voorzieningen: Het herhalen van een muziekstuk of het herhalen van een hele CD. Herhalen van een muziekstuk: Druk kort op de toets RPT terwijl het muziekstuk wordt afgespeeld. verschijnt op het display. Aan het einde van het muziekstuk zal het muziekstuk worden herhaald. De CD zal telkens opnieuw worden afgespeeld totdat nogmaals op de toets RPT wordt gedrukt. Herhalen van een CD: Drukopdetoets RPT tot een pieptoon te horen is. verschijnt op het display. De CD--speler zal alle muziekstukken van de huidige CD herhalen. Aan het einde van de CD begint de CD weer met het afspelen van het eerste muziekstuk. Druk nogmaals op deze toets om deze functie uit te schakelen.

282 AUDIOSYSTEEM 267 (f) Willekeurige afspeelvolgorde (g) Teksten weergeven Toets RAND: Er zijn 2 verschillende random--voorzieningen: Het afspelen van alle muziekstukken van alle CD s in de wisselaar in willekeurige volgorde of het afspelen van alle muziekstukken van één specifieke CD in willekeurige volgorde. Willekeurig afspelen van één CD: Druk kort op de toets RAND. verschijnt op het display en de CD waar u naar luistert wordt in willekeurige volgorde afgespeeld. Willekeurig afspelen van alle CD s in de wisselaar: Druk op de toets RAND totdat u een pieptoon hoort. verschijnt op het display en de nummers van alle CD s in de CD--speler worden in willekeurige volgorde afgespeeld. Druk nogmaals op de toets RAND om deze functie uit te schakelen. Als een nummer wordt overgeslagen of als de CD--wisselaar niet correct werkt, druk dan nogmaals op deze toets om het systeem opnieuw in te stellen. Wanneer u op de toets TEXT drukt terwijl er een CD wordt afgespeeld die over titelinformatie beschikt (CD is voorzien van het TEXT -logo), verschijnen behalve het nummer van het muziekstuk en de verstreken tijd, ook de titel van de CD en de titel van het muziekstuk op het display. Wanneer u op de toets drukt en de CD niet over deze informatie beschikt, verschijnt de melding NO TITLE op het display.

283 268 AUDIOSYSTEEM Op het display is ruimte voor maximaal 12 letters tegelijk. Als de tekst uit meer dan 12 letters bestaat, houd de toets dan ingedrukt totdat u een pieptoon hoort. Hierdoor verschijnen de overige letters in het display. Er kunnen echter in totaal maximaal 24 letters worden getoond. Wanneer u de toets nogmaals ingedrukt houdt tot u een pieptoon hoort, of 6 seconden wacht, verschijnen de eerste 12 letters weer op het display. Op het display is ruimte voor maximaal 24 letters. (h) Als de wisselaar niet correct werkt Als de CD--wisselaar of een van de bijbehorende onderdelen niet goed werkt, geeft het audiosysteem een van de volgende foutmeldingen. Als de aanduiding WAIT (wachten) op het display verschijnt: Dit geeft aan dat de CD--wisselaar te warm is door een erg hoge omgevingstemperatuur. Verwijder de CD uit de wisselaar en laat deze afkoelen. Als de aanduiding ERROR 1 (fout nr. 1) op het display verschijnt: Dit geeft aan dat de CD vuil, beschadigd of verkeerd geplaatst is. Reinig de CD of plaats deze op de juiste wijze. Als de aanduiding ERROR 3 (fout nr. 3) of ERROR 4 (fout nr. 4) op het display verschijnt: geeft dit aan dat er zich een storing in het systeem bevindt. Verwijder de CD. Als de storing niet kan worden verholpen: Breng uw auto naar een Lexus--dealer of erkende reparateur.

284 AUDIOSYSTEEM 269 Bediening CD -speler (CD met MP3/WMA -bestanden) (a) Plaatsen of uitwerpen van CD s Het contact moet in stand ACC of AAN te staan. Er kunnen maximaal 6 CD s in uw CD--wisselaar geladen worden. 2. Plaats slechts één CD terwijl de CD -lade geopend is. U kunt een CD op het laagste lege CD-- nummer plaatsen. De CD wordt automatisch geladen nadat deze geplaatst is. Wanneer het etiket naar beneden wijst, wordt de CD niet afgespeeld. In dit geval verschijnt op het display de melding ER- ROR 1 en het nummer van de desbetreffende CD. Herhaal deze procedure wanneer u een volgende CD wilt plaatsen. Plaatsen van één enkele CD: 1. Druk kort op de toets LOAD. De amberkleurige controlelampjes aan de uiteinden van de opening beginnen te knipperen en de aanduiding WAIT (wachten) verschijnt op het display. Nadat de knipperende controlelampjes groen worden en blijven branden en de melding WAIT verandert in LOAD, gaat de CD--lade open.

285 270 AUDIOSYSTEEM Plaatsen van meerdere CD s: 1. Druk op de toets LOAD totdat u een pieptoon hoort. De amberkleurige controlelampjes aan de uiteinden van de opening beginnen te knipperen en de aanduiding WAIT (wachten) verschijnt op het display. Nadat de knipperende controlelampjes groen worden en blijven branden en de melding WAIT verandert in LOAD, gaat de CD--lade open. 2. Plaats slechts één CD terwijl de CD -lade geopend is. De CD--lade sluit en de aanduiding WAIT (wachten) verschijnt opnieuw. 3. Plaats de volgende CD nadat de aanduiding WAIT (wachten) verandert in LOAD (laden) en de CD -lade wordt geopend. 4. Herhaal deze procedure totdat u alle CD s geplaatst hebt. Druk op de toets LOAD of DISC wanneer u klaar bent. Als de CD s niet binnen 15 seconden na het indrukken van de toets LOAD geplaatst worden, wordt de handeling automatisch afgebroken. OPMERKING Plaats geen CD boven op een andere CD of direct na elkaar om te voorkomen dat de CD s vast komen te zitten in de wisselaar.

286 AUDIOSYSTEEM 271 (b) Afspelen van een CD Uitwerpen van een enkele CD: 1. Druk op de toets of om het nummer van de uit te werpen CD op het display weer te geven. 2. Druk op de toets (uitwerpen). Op dit moment geeft het display de aanduiding EJECT (uitwerpen) weer en lichten zowel de controlelampjes als het CD--nummer op. Uitwerpen van alle CD s: Druk op de toets (uitwerpen) totdat een pieptoon te horen is. Druk op de toets DISC als er reeds CD s in de wisselaar geladen zijn. Op het display verschijnt de melding MP3 of WMA. De CD s in de wisselaar zullen achter elkaar worden afgespeeld, te beginnen bij de laatst geplaatste CD. Op het display zullen het CD--nummer dat nu wordt afgespeeld, het nummer van de map, het nummer van het bestand en de tijd die verstreken is na het begin van het muziekstuk worden weergegeven. Als de CD is afgelopen, zal de CD--speler automatisch de volgende CD uit het magazijn nemen en daarvan het eerste bestand gaan afspelen. Als de laatste CD geheel is afgespeeld, dan wordt weer begonnen met het eerste nummer van de eerste CD in het magazijn. Lege houders worden overgeslagen.

287 272 AUDIOSYSTEEM (c) Kiezen van een CD (d) Kiezen van een map Zoeken van een CD Druk op de toets of om de juiste CD te selecteren. Druk (herhaaldelijk) op de toets tot het cijfer dat op het display verschijnt, overeenkomt met de gewenste CD. Zoeken van een map: Druk op de toets of om het nummer van de map te selecteren. Druk (herhaaldelijk) op de toets tot het cijfer dat op het display verschijnt, overeenkomt met de gewenste map. Naar het eerste bestand in de eerste map springen: Houd de toets ingedrukt tot een pieptoon te horen is. Het eerste bestand wordt afgespeeld. Wanneer u CD met zowel audiogegevens (CD--DA) als MP3/WMA--bestanden plaatst, worden de audiogegevens (CD-- DA) afgespeeld.

288 AUDIOSYSTEEM 273 (e) Kiezen van een bestand (f) Een bestand of map herhalen Toets TRACK: Deze mogelijkheid wordt gebruikt voor directe toegang tot een gewenst bestand. Druk herhaaldelijk op een zijde van de toets TRACK tot het gewenste map en het gewenste bestand op het display verschijnen. Zodra de toets wordt losgelaten, begint de CD--speler dat bestand af te spelen. Vooruitspoelen: Houd vandetoets TRACK ingedrukt om de CD versneld vooruit te spoelen. Zodra de toets wordt losgelaten, zal de CD weer normaal worden afgespeeld. Terugspoelen: Houd vandetoets TRACK ingedrukt om de CD versneld terug te spoelen. Zodra de toets wordt losgelaten, zal de CD weer normaal worden afgespeeld. Knop FILE: Draai de knop om het gewenste bestand te selecteren. Toets RPT: Er zijn 2 verschillende herhaal--voorzieningen: Het herhalen van een bestand of het herhalen van een complete map. Herhalen van een bestand: Druk kort op de toets RPT terwijl het bestand wordt afgespeeld. verschijnt op het display. Aan het einde van het bestand zal het bestand automatisch worden herhaald. De CD zal telkens opnieuw worden afgespeeld totdat nogmaals op de toets RPT wordt gedrukt. Herhalen van een map: Drukopdetoets RPT tot een pieptoon te horen is. verschijnt op het display. De CD -speler zal alle bestanden in de map herhalen. Als het laatste bestand van de map is bereikt, zal de speler de map opnieuw afspelen. Druk nogmaals op deze toets om deze functie uit te schakelen.

289 274 AUDIOSYSTEEM (g) Willekeurige afspeelvolgorde (h) Teksten weergeven Toets RAND: Er zijn 2 verschillende random--voorzieningen: Het afspelen van alle muziekstukken van de map in willekeurige volgorde of het afspelen van alle bestanden van een CD in willekeurige volgorde. Willekeurig afspelen van de bestanden in een map: Druk kort op de toets RAND. verschijnt op het display en de map waar u naar luistert wordt in willekeurige volgorde afgespeeld. Willekeurig afspelen van alle bestanden op een CD: Druk op de toets RAND totdat u een pieptoon hoort. verschijnt op het display en alle bestanden op de CD worden in willekeurige volgorde afgespeeld. Druk nogmaals op deze toets om deze functie uit te schakelen. Als een bestand wordt overgeslagen of als de CD--wisselaar niet correct werkt, druk dan nogmaals op deze toets om het systeem opnieuw in te stellen. Wanneer u tijdens het afspelen van MP3 - of WMA -bestanden op de toets TEXT drukt, verschijnt het onderstaande op het display. Verstreken tijd naam map naam bestand albumtitel (alleen MP3--bestanden) titel muziekstuk naam artiest verstreken tijd Wanneer u op de toets drukt en het bestand niet over deze informatie beschikt, verschijnt de melding NO TITLE op het display. Op het display is ruimte voor maximaal 12 letters tegelijk. Als de tekst uit meer dan 12 letters bestaat, houd de toets dan ingedrukt totdat u een pieptoon hoort. Hierdoor verschijnen de overige letters in het display. Er kunnen echter in totaal maximaal 24 letters worden getoond. Wanneer u de toets nogmaals ingedrukt houdt tot u een pieptoon hoort, of 6 seconden wacht, verschijnen de eerste 12 letters weer op het display. Op het display kunnen maximaal 24 letters worden weergegeven, ook al bestaat de tekst uit meer letters.

290 AUDIOSYSTEEM 275 AFSTANDSBEDIENING AUDIOSYSTEEM (i) Als de wisselaar niet correct werkt Als de CD--wisselaar of een van de bijbehorende onderdelen niet goed werkt, geeft het audiosysteem een van de volgende foutmeldingen. Als de aanduiding WAIT (wachten) op het display verschijnt: Dit geeft aan dat de CD--wisselaar te warm is door een erg hoge omgevingstemperatuur. Verwijder de CD uit de wisselaar en laat deze afkoelen. Als de aanduiding ERROR 1 (fout nr. 1) op het display verschijnt: Dit geeft aan dat de CD vuil, beschadigd of verkeerd geplaatst is. Reinig de CD of plaats deze op de juiste wijze. Als de aanduiding ERROR 3 (fout nr. 3) of ERROR 4 (fout nr. 4) op het display verschijnt: geeft dit aan dat er zich een storing in het systeem bevindt. Verwijder de CD. Als de aanduiding NO MUSIC (geen muziek) op het display verschijnt: Dit geeft aan dat er een CD zonder MP3/ WMA--bestanden is geplaatst. Verwijder de CD uit de speler en plaats een CD met MP3/WMA--bestanden. Als de storing niet kan worden verholpen: Breng uw auto naar een Lexus--dealer of erkende reparateur. De toetsen bevinden zich aan de linkerzijde van het stuurwiel. Toets MODE: Deze toets dient om het audiosysteem in of uit te schakelen, of om over te schakelen tussen de verschillende functies. Druk kort op de toets om het systeem in te schakelen. Houd de toets ingedrukt tot u een pieptoon te hoort om het systeem uit te schakelen. Schakel het systeem in en druk kort op de toets om over te schakelen naar een andere functie van het audiosysteem. Als er geen CD is geplaatst, wordt de functie CD overgeslagen. - + toetsen: Gebruik deze toetsen om het volume af te stellen. Druk op de zijde + om het volume te verhogen. Druk op de zijde om het volume te verlagen. Het volume wordt steeds luider of minder luid als de toets ingedrukt gehouden wordt.

291 276 AUDIOSYSTEEM BEDIENINGSTIPS AUDIOSYSTEEM (a) Als de radioweergave is geselecteerd Toets of : Met deze toetsen kan een radiozender worden gezocht of geselecteerd. Druk kort op een van deze toetsen om een voorkeuzezender te selecteren. Een van de zenders die u hebt toegekend aan de voorkeuzetoetsen wordt geselecteerd. Houd de toets ingedrukt tot u een pieptoon hoort om een zender te zoeken. De radio begint nu de ingestelde band omhoog of omlaag af te zoeken tot een zender wordt ontvangen. (b) Als de functie CD (CD -wisselaar) is geselecteerd Toets of : Met deze toetsen kan een muziekstuk/bestand of CD van uw voorkeur worden geselecteerd. Druk kort op een van deze toetsen om het gewenste muziekstuk/bestand te selecteren. Houd, om een CD te selecteren, een van deze toetsen ingedrukt tot het nummer van de gewenste CD op het display verschijnt en u een pieptoon hoort. OPMERKING Om een goede werking van het audiosysteem te waarborgen: Let erop dat er geen vloeistoffen over het audiosysteem worden gemorst. Plaats geen andere voorwerpen dan CD s in de opening van de CD- speler. Het gebruik van een mobiele telefoon in of nabij de auto kan een geluid veroorzaken via de luidsprekers van de auto. Dit duidt echter niet op een storing. Radio -ontvangst FM--zenders hebben een bereik van circa 40 km. Als men van een FM--zender af rijdt, kan het zijn dat men de radio af en toe moet bijstellen en het geluid harder moet zetten. Hoge gebouwen en heuvels kunnen de ontvangst hinderen. Dit zijn kenmerken van FM--ontvangst en duiden niet op een probleem van de radio zelf. WAARSCHUWING Wees om ongevallen te voorkomen voorzichtig wanneer u tijdens het rijden de stuurwieltoetsen gebruikt.

292 AUDIOSYSTEEM 277 Gebruik en onderhoud van CD -wisselaar en CD s De CD--speler is uitsluitend ontworpen voor het gebruik van 12 cm CD s. Door een te hoge temperatuur kan het gebeuren dat een CD--wisselaar niet meer werkt. Gebruik op warme dagen de airconditioning om het interieur te koelen alvorens een CD af te spelen. Door schokken en trillingen kan een CD--wisselaar weleens een stukje overslaan. Bij vocht in de CD--wisselaar kan het gebeuren dat er geen geluid hoorbaar is, ook al lijkt de wisselaar te werken. Verwijder dan de CD uit de speler en laat hem drogen. WAARSCHUWING CD -spelers maken gebruik van onzichtbare laserstralen, die schadelijk kunnen zijn bij gebruik buiten de CD -speler. Gebruik de CD -speler daarom alleen zoals in de gebruiksaanwijzing staat aangegeven. Gebruik alleen CD s met bovenstaand merk. De volgende producten worden mogelijk niet afgespeeld op de CD-- speler. Copy--protected CD CD--ROM SACD dts--cd

293 278 AUDIOSYSTEEM CD s met speciale vorm CD s met een label OPMERKING Transparante CD s Gebruik, om schade aan de CD- speler of - wisselaar te voorkomen, geen transparante/doorschijnende CD s, CD s met een speciale vorm, CD s van inferieure kwaliteit of CD s voorzien van een label zoals die in bovenstaande afbeeldingen. Dergelijke CD s kunnen de speler of wisselaar beschadigen of kunnen misschien niet worden uitgenomen. Dit systeem is niet ontworpen voor het gebruik van DualDisc. Gebruik van DualDisc kan de wisselaar beschadigen. CD s van inferieure kwaliteit

294 AUDIOSYSTEEM 279 Goed Fout Ga voorzichtig met een CD om, vooral als deze in de wisselaar wordt geplaatst. Houd een CD aan de randen vast en buig de CD niet. Voorkom vingerafdrukken op een CD, vooral op de glimmende zijde. Vuil, krasjes, slingering, gaatjes en andere beschadigingen kunnen de oorzaak zijn van het overslaan of herhalen van een CD. Gaatjes zijn te constateren door de CD tegen het licht te houden. Verwijder CD s uit de CD--speler als u er niet naar luistert. Berg ze op in hun opbergdoosjes, weg van vocht, warmte en direct zonlicht. Schoonmaken van een CD: Veeg de CD met een zachte, pluisvrije, licht vochtige doek schoon. Veeg vanuit het midden naar de zijkanten, niet in een rondgaande beweging. Gebruik geen reinigingsdoekjes voor platen, omdat deze een antistatische stof bevatten.

295 280 AUDIOSYSTEEM CD S MET MP3/WMA -BESTANDEN MP3 (MPEG Audio LAYER3) en WMA (Windows Media Audio) zijn standaard audiocompressieformaten. Er kunnen MP3 en WMA--bestanden worden afgespeeld op CD--ROM s, CD-- R s en CD--RW s. De speler kan opnames afspelen die compatibel zijn met ISO9660 Level 1 en Level 2 en bestanden die in het bestandsformaat Romeo en Joliet zijn geschreven. Voeg bij het benoemen van MP3-- of WMA--bestanden de juiste bestandsextensie toe (.mp3 of.wma). De speler kan bestanden met de extensie.mp3 of.wma als MP3-- of WMA-- bestanden afspelen. Gebruik de juiste bestandsextensie om ruis en storingen bij het afspelen te voorkomen. De speler kan bij multi--session--cd s alleen de eerste sessie afspelen. MP3--bestanden zijn compatibel met de formaten ID3 Tag Ver.1.0, Ver.1.1, Ver.2.2 en Ver.2.3. De speler kan in andere formaten de albumtitel, de titel van het muziekstuk en de naam van de titel niet weergeven. WMA--bestanden kunnen een WMA--tag bevatten die op dezelfde manier wordt gebruikt als een ID3--tag. WMA--tags beschikken over informatie zoals de titel van het muziekstuk en de naam van de artiest. De nadrukfunctie is alleen beschikbaar bij het afspelen van MP3/WMA--bestanden die bij 32, 44,1 en 48 khz zijn opgenomen. (Het systeem kan MP3--bestanden met samplingfrequenties van 16, 22,05 en 24 khz afspelen. De nadrukfunctie is echter niet beschikbaar voor bestanden die bij de deze frequenties zijn opgenomen.) Over het algemeen neemt de geluidskwaliteit van MP3/WMA--bestanden toe bij hogere bitrates. Voor een redelijke geluidskwaliteit worden CD s aangeraden die zijn opgenomen met een bitrate van ten minste 128 kbps. Af te spelen bitrates MP3--bestanden: MPEG1 LAYER3: kbps MPEG2 LSF LAYER3: kbps WMA--bestanden: versie 7, 8 CBR: kbps Versie 9 CBR: kbps De MP3/WMA--speler kan geen MP3/WMA--bestanden afspelen die in packet write data--formaat (UDF--formaat) zijn opgenomen. CD s moeten worden opgenomen met pre--mastering software en niet met packet write data--formaat software. Afspeellijsten van m3u zijn niet compatibel met de audiospeler. De formaten MP3i (MP3 interactive) en MP3PRO zijn niet compatibel met de audiospeler. De MP3--speler is compatibel met VBR (Variabele Bitrate). Bij het afspelen van bestanden die opgenomen zijn als VBR (Variable Bit Rate) bestanden, wordt de speeltijd niet correct weergegeven als er versneld vooruit of achteruit gespoeld wordt. Het controleren van mappen waarin geen MP3/WMA--bestanden aanwezig zijn, is niet mogelijk. U kunt MP3/WMA--bestanden afspelen in mappen tot maximaal 8 lagen. Wanneer u echter CD s gebruikt die vele lagen mappen bevatten, begint de weergave mogelijk met enige vertraging. Daarom raden wij u aan om niet meer dan twee lagen mappen op een CD te zetten. U kunt maximaal 192 mappen of 255 bestanden op een CD afspelen.

296 AUDIOSYSTEEM 281 De afspeelvolgorde van de CD met de hiernaast afgebeelde structuur is als volgt: De volgorde is afhankelijk van de pc en de codeersoftware voor MP3/WMA die u gebruikt. CD -R en CD -RW CD--R s/cd--rw s die niet op de juiste manier zijn afgesloten (een proces dat nodig is om deze CD s op een normale CD--speler af te kunnen spelen), kunnen niet worden afgespeeld. Afspelen van een CD--R/CD--RW die is opgenomen op een CD--recorder op personal computer is soms niet mogelijk vanwege de eigenschappen van de CD, de aanwezigheid van krassen of vuil op de CD of de aanwezigheid van vuil, condens, enz. op de lens van de speler. Het afspelen van CD s die zijn opgenomen op een personal computer is soms niet mogelijk vanwege de instellingen waarmee de CD is opgenomen of vanwege de gebruikte apparatuur/software. Neem de bestanden op het juiste formaat. (Neem voor meer informatie contact op met de leverancier van de programma s.) CD--R s/cd--rw s kunnen beschadigd worden als ze worden blootgesteld aan direct zonlicht, hoge temperaturen of onder ongunstige omstandigheden worden bewaard. Beschadigde CD s kunnen in sommige gevallen niet worden afgespeeld. Titels en andere tekstinformatie op een CD--R/CD--RW worden soms niet weergegeven door de MP3/WMA--speler (als de informatie geschreven is in audioformaat (CD--DA)). Als u een CD--RW in de MP3/WMA-- speler plaats, duurt het wat langer voordat deze wordt afgespeeld dan bij een conventionele CD of CR--R. Lees voor het gebruik de voorzorgsmaatregelen die bij de CD--R/CD--RW s geleverd worden. Opnames op CD--R/CD--RW kunnen niet worden afgespeeld met het DDCD-- systeem (Double Density CD). VERKLARING VAN DE TERMEN Packet write Dit is een algemene benaming voor het on--demand opslaan van gegevens op een CD--R, enz., op dezelfde manier waarop gegevens op een diskette of harde schijf worden opgeslagen. Bitrate De bitrate geeft de hoeveelheid data per seconde aan of bps--eenheden (bits per seconde). Hoe hoger de verhouding, hoe meer informatie er beschikbaar is om het geluid te reproduceren. Hoe hoger de bitrate, hoe beter de geluidskwaliteit.

297 282 AUDIOSYSTEEM Multi -session Multi--session is een opnamemethode waarbij er later nog meer gegevens op de CD geschreven kunnen worden. Bij het opnemen van gegevens op een CD--ROM, CD--R of CD--RW, enz., worden alle gegevens vanaf het begin tot het eind als één geheel of één sessie beschouwd. Multi-- session is een methode waarbij een CD in meer dan 2 sessies beschreven kan worden. CD -DA CD--DA is een afkorting van Compact Disc Digital Audio. Dit verwijst naar het ongecomprimeerde formaat van normale CD s. ID3 -tag Dit is een methode om informatie die gerelateerd is aan een track in een MP3--bestand vast te leggen. Deze vastgelegde informatie kan onder meer de naam van het muziekstuk, de naam van de artiest, de naam van het album, het genre muziek, het jaar van productie, opmerkingen en andere gegevens bevatten. Met behulp van software met opties voor het bewerken van ID3--tags kunt u de inhoud van de tags onbeperkt wijzigen. Hoewel het aantal karakters waaruit een tag bestaat beperkt is, kan de informatie die is vastgelegd worden bekeken als het nummer wordt afgespeeld. WMA -tag WMA--bestanden kunnen een WMA--tag bevatten die op dezelfde manier wordt gebruikt als een ID3--tag. WMA--tags beschikken over informatie zoals de titel van het muziekstuk en de naam van de artiest. ISO 9660 formaat Dit is de internationale standaard voor het opmaken van CD--ROM--mappen en --bestanden. Er zijn twee verschillende niveaus. Niveau 1: De bestandsnaam is in formaat 8.3 (bestandsnaam van 8 karakters, bestandsextensie van 3 karakters. Bestandsnamen dienen te worden samengesteld uit hoofdletters en nummers van 1--byte. Het symbool _ mag worden meegeteld.) Niveau 2: De bestandsnaam kan uit maximaal 31 karakters bestaan (inclusief het scheidingsteken. en de bestandsextensie). Elke map mag niet meer dan 8 hiërarchieën bevatten. Extended formats Joliet: De bestandsnaam kan uit maximaal 64 karakters bestaan. Romeo: De bestandsnaam kan uit maximaal 128 karakters bestaan. m3u Afspeellijsten die met WINAMP-- software zijn gemaakt, hebben een bestandsextensie voor afspeellijsten (.m3u). MP3 MP3 is een standaard voor audiocompressie die door een werkgroep (MPEG) van de ISO (International Standard Organization) is bepaald. MP3 comprimeert audiogegevens tot ongeveer 1/10 van het formaat van conventionele CD s. WMA WMA (Windows Media Audio) is een formaat voor audiocompressie ontwikkeld door Microsoft. Dit formaat comprimeert bestanden tot een maatje kleiner dan de MP3--bestanden. De formaten voor het decoderen van WMA--bestanden zijn versie 7,8en9.

298 STARTEN EN RIJDEN 283 STARTEN EN RIJDEN Starten en rijden HOOFDSTUK 3 1 Driewegkatalysator Belangrijke waarschuwingen voor uitlaatgassen Voor het inschakelen van het hybridesysteem Contactslot Parkeerrem Starten van het hybridesysteem Transmissie Elektrische stuurbekrachtiging Cruise control Lexus--parkeerhulpmonitor VDIM (Vehicle dynamics integrated management) Remsysteem Remblokslijtage--indicatoren

299 284 STARTEN EN RIJDEN DRIEWEGKATALYSATOR OPMERKING Katalysatoren zijn voorzieningen die de uitstoot van schadelijke stoffen beperken. De katalysator ziet er ongeveer uit als een uitlaatdemper, maar de werking is volledig anders. WAARSCHUWING Houd mensen en brandbare materialen uit de buurt van de uitlaat zolang de motor nog draait. De uitlaatgassen zijn zeer heet. Rijd, parkeer of stop nooit boven materiaal dat licht ontvlambaar is, zoals papier, doeken, gras en bladeren. Wanneer veel onverbrand gas naar de katalysator stroomt, kan dat oververhitting tot gevolg hebben en zelfs brand veroorzaken. Het is daarom van groot belang om de volgende instructies op te volgen: Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Rijd nooit met te weinig brandstof in de tank. Als tijdelijk niet voldoende brandstof naar de motor kan komen, kan dit een slechte verbranding tot gevolg hebben. Zet nooit het contact UIT terwijl de auto nog rijdt. Laat de motor van uw auto altijd volgens het schema onderhouden. Storingen aan de elektrische installatie, het elektronisch geregelde ontstekingssysteem of het brandstofsysteem kunnen een extreem hoge katalysatortemperatuur veroorzaken.

300 STARTEN EN RIJDEN 285 BELANGRIJKE WAARSCHUWINGEN VOOR UITLAATGASSEN Als de motor moeilijk start of vaak afslaat, laat de auto dan nakijken door een Lexus- dealer of erkende reparateur. Om de katalysator goed te kunnen laten functioneren, dient uw Lexus volgens het voorgeschreven onderhoudsschema te worden onderhouden. Zie voor meer informatie betreffende het onderhoudsschema het onderhoudsboekje en het garantieboekje. Breng geen (roestwerende) coating aan op de uitlaatpijp. WAARSCHUWING Vermijd het inademen van uitlaatgassen. Deze bevatten het schadelijke koolmonoxide (CO), een kleurloos en reukloos gas. Het inademen van uitlaatgas kan een koolmonoxidevergiftiging veroorzaken en mogelijk de dood tot gevolg hebben. Schakel het hybridesysteem uit als de auto zich in een slecht geventileerde ruimte bevindt. In een afgesloten ruimte, zoals een garage, kunnen uitlaatgassen zich verzamelen en de auto binnendringen. Deze uitlaatgassen kunnen een koolmonoxidevergiftiging veroorzaken en mogelijk de dood tot gevolg hebben. Het uitlaatsysteem moet regelmatig worden gecontroleerd. Laat uw auto nakijken door een Lexus -dealer of erkende reparateur bij gaten of scheuren door corrosie of beschadigingen aan verbindingsstukken, of bij een abnormaal geluid aan het uitlaatsysteem. Anders zouden er uitlaatgassen in de auto terecht kunnen komen en kan er koolmonoxidevergiftiging ontstaan. Blijf niet lange tijd in de auto zitten als deze stilstaat en het hybridesysteem in werking is. Als dit echter onvermijdelijk is, mag het alleen in de buitenlucht gebeuren. Stel de verwarming/ventilatie van uw auto zo af dat er verse buitenlucht in het interieur wordt gevoerd. Zorg ervoor dat de achterklep tijdens het rijden gesloten is. Als deze niet goed is gesloten, kunnen er uitlaatgassen in het interieur worden gezogen.

301 286 STARTEN EN RIJDEN Voor een goede werking van het ventilatiesysteem is het noodzakelijk dat de luchtroosters onderaan de voorruit vrij zijn van sneeuw, bladeren en andere voorwerpen. Als u in de auto uitlaatgas ruikt, open dan de ruiten en controleer of de achterklep gesloten is. Grote hoeveelheden uitlaatgas in de auto kunnen slaperigheid en uiteindelijk de dood veroorzaken. Laat uw auto direct controleren door uw Lexus -dealer of erkende reparateur. Schakel altijd het hybridesysteem uit wanneer u een dutje in de auto doet. Anders zou u per ongeluk de selectiehendel uit de neutraalstand kunnen zetten of het gaspedaal in kunnen trappen, waardoor het hybridesysteem oververhit zou kunnen raken en brand kan ontstaan. Verder kunnen de uitlaatgassen in een slecht geventileerde omgeving zich verzamelen en in de auto terechtkomen, waardoor een levensgevaarlijke koolmonoxidevergiftiging zou kunnen ontstaan. VOOR HET INSCHAKELEN VAN HET HYBRIDESYSTEEM 1. Controleer, voordat u instapt, de omgeving van de auto. 2. Verstel, indien nodig, de stoel, de rugleuning, de hoogte van de stoel, de hoofdsteun en het stuurwiel, zodat u prettig zit. 3. Verstel indien nodig de binnenspiegel en de buitenspiegels. 4. Sluit alle portieren en de achterklep. 5. Doe de veiligheidsgordel om. Controleer of alle controle-- en waarschuwingslampjes gaan branden op het moment dat het contact AAN wordt gezet. Kijk op de brandstofmeter of er nog voldoende brandstof in de tank aanwezig is.

302 STARTEN EN RIJDEN 287 CONTACTSLOT START: Het hybridesysteem start. Zodra de sleutel wordt losgelaten, keert deze terug in stand AAN. Zie bladzijde 289 voor tips bij het starten. AAN: Het hybridesysteem en alle accessoires zijn ingeschakeld. Dit is de stand van de contactsleutel tijdens het rijden. Er is geen sprake van een defect als de naalden van de verschillende meters iets bewegen als het contact in stand ACC, AAN of START wordt gezet. OPMERKING Laat de sleutel niet in stand AAN staan als het hybridesysteem niet gestart is. Dit put de 12V- accu uit en kan het elektronische ontstekingssysteem beschadigen. ACC: Accessoires zoals de radio kunnen werken, maar het hybridesysteem is uitgeschakeld. UIT: Het hybridesysteem is uitgeschakeld en het stuurwiel is geblokkeerd. Alleen in deze stand kan de sleutel uit het contactslot worden genomen. Druk de sleutel in om deze vanuit stand ACC in stand UIT te kunnen draaien. De selectiehendel moet in stand P staan, voordat de sleutel in stand UIT wordt gedraaid. Zodra de sleutel uit het slot wordt genomen, wordt automatisch de hybridestartblokkering ingeschakeld. Zie Startblokkering op bladzijde 45. Soms kan de sleutel voor het starten van het hybridesysteem moeilijk uit stand UIT worden gedraaid. Controleer dan eerst of de sleutel helemaal in het contactslot is geplaatst en beweeg dan het stuurwiel licht heen en weer, terwijl u de sleutel voorzichtig verdraait. Als in geval van nood het hybridesysteem moet worden uitgezet terwijl de auto nog rijdt, draai dan de sleutel in stand ACC.

303 288 STARTEN EN RIJDEN PARKEERREM Om u eraan te herinneren dat de parkeerrem is aangetrokken, zal een waarschuwingslampje gaan branden op het instrumentenpaneel. Als u gaat rijden terwijl de parkeerrem is geactiveerd, verschijnt de melding PARK BRAKE op het multi--informatiedisplay en klinkt er een waarschuwingssignaal als de rijsnelheid hoger wordt dan 5 km/h. Parkeerrem vast: Houd het bedrijfsrempedaal met uw rechtervoet ingetrapt. Trap het parkeerrempedaal in met uw linkervoet. Parkeerrem los: Houd het bedrijfsrempedaal met uw rechtervoet ingetrapt en trap het parkeerrempedaal in met uw linkervoet. Wanneer u uw linkervoet omhoog beweegt, zal het parkeerrempedaal mee omhoog bewegen naar de gedeactiveerde stand. Zet, voordat u de auto achterlaat, de parkeerrem stevig vast. WAARSCHUWING Controleer, voordat u wegrijdt, of de parkeerrem geheel vrij is en het waarschuwingslampje van de parkeerrem uit is.

304 STARTEN EN RIJDEN 289 STARTEN VAN HET HYBRIDESYSTEEM Voor het inschakelen van het hybridesysteem 1. Trap het parkeerrempedaal stevig in. 2. Schakel onnodige verlichting en accessoires uit. 3. Zet de selectiehendel in stand P. 4. Trap het rempedaal in en houd het ingetrapt tot u wegrijdt. Zet de selectiehendel voor het starten in stand P omdat het hybridesysteem alleen in deze stand kan worden gestart. Starten van het hybridesysteem Volg altijd eerst de instructies onder Voor het starten van het hybridesysteem. Normale startprocedure Trap het gaspedaal niet in en draai de sleutel in stand START. Na enkele seconden gaat het controlelampje READY branden en klinkt er een pieptoon. Als de buitentemperatuur laag is, zoals in de winter, kan het even duren voordat het controlelampje READY gaat branden. Het kan zijn dat de benzinemotor niet wordt gestart, ook al brandt het controlelampje READY.

305 290 STARTEN EN RIJDEN Als het rempedaal wordt ingetrapt terwijl het hybridesysteem is uitgeschakeld, kan het zijn dat u een geluid hoort in de motorruimte. Dit duidt echter niet op een probleem. Wanneer het hybridesysteem wordt in-- of uitgeschakeld, kunt u geluid van de hybridebatterij onder de achterbank horen. Dit duidt echter niet op een probleem. Wanneer het hybridesysteem wordt in-- of uitgeschakeld, kunt u geluid van de transmissie horen. Dit duidt echter niet op een probleem. Als het remsysteem bediend wordt, kunt u geluid horen dat afkomstig is van het regeneratieve remsysteem. Dit duidt echter niet op een probleem. Als de benzinemotor gestart of gestopt wordt, kunt u een trilling voelen. Dit duidt echter niet op een probleem. Zet de transmissie in stand P voor het uitschakelen van het hybridesysteem. Zie als het hybridesysteem niet inschakelt Als het hybridesysteem niet in werking treedt op bladzijde 362. Bij een storing in het hybridesysteem, gaat het centrale waarschuwingslampje branden, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt de waarschuwingsmelding CHECK HYBRID SYSTEM (controleer hybridesysteem) op het multi--informatiedisplay. Neem als dit gebeurt contact op met een Lexus-- dealer of erkende reparateur. WAARSCHUWING Start het hybridesysteem niet van buitenaf. Dit kan tot ongelukken leiden. Ga op de bestuurdersstoel zitten en start het systeem om te gaan rijden. OPMERKING Als een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwingsmelding verschijnt op het multi- informatiedisplay (zie bladzijde 99 en bladzijde 113 voor meer informatie) of de 12V- accu is losgenomen, kan het hybridesysteem wellicht niet gestart worden. Zet in dat geval het contact opnieuw AAN. Als het controlelampje READY niet gaat branden, neem dan contact op met een Lexus- dealer of erkende reparateur. Als u het hybridesysteem inschakelt bij een lage omgevingstemperatuur, zal het langer duren voordat het knipperende controlelampje READY continu gaat branden.

306 STARTEN EN RIJDEN 291 TRANSMISSIE De transmissie is voorzien van een beveiliging om de kans op het verkeerd bedienen hiervan te verkleinen. Dit betekent dat de transmissie alleen uit stand P kan worden gezet als het rempedaal wordt ingetrapt en het contact AAN staat. ( ) P: Stand voor parkeren, starten van hybridesysteem en verwijderen van sleutel R: Achteruitrijden N: Vrijstand D: Normaal rijden B: Stand voor motorremwerking De transmissiestand wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.

307 292 STARTEN EN RIJDEN Onderstaand treft u een beknopt overzicht aan van de diverse functies. (a) Normaal rijden (b) Remwerking van de motor (c) Achteruitrijden (d) Parkeren (e) Goede rijgewoonten (f) Als de selectiehendel is geblokkeerd (a) Normaal rijden Stand P 1. Start het hybridesysteem zoals beschreven wordt in Starten van het hybridesysteem op bladzijde 289. De selectiehendel moet in stand P staan. In de andere standen zal het hybridesysteem niet starten, ook al wordt het contact in stand START gezet.

308 STARTEN EN RIJDEN Zet de parkeerrem vrij en laat het rempedaal los. Trap het gaspedaal langzaam in om soepel weg te rijden. Zie voor een goede motorremwerking, zoals bij het afdalen van een helling, punt (b) Remwerking van de motor. 1 Rempedaal 2 Stand D (Drive) 2. Zet de selectiehendel in stand D, terwijl u tegelijkertijd het rempedaal ingetrapt houdt. Gebruik onder normale omstandigheden altijd stand D om een gunstig brandstofverbruik en een rustig rijgedrag te verkrijgen. (Uitzonderingen worden besproken onder (b) Remwerking van de motor en (e) Goede rijgewoonten.) WAARSCHUWING Trap nooit het gaspedaal in, terwijl u de selectiehendel beweegt.

309 294 STARTEN EN RIJDEN (b) Remwerking van de motor (c) Achteruitrijden Stand B (motorremwerking) Als u de transmissie in stand B zet en uw voet van het gaspedaal neemt, zal de auto op de motor gaan remmen. Tijdens het rijden met hoge snelheden kunt u echter vaststellen dat de motorremwerking kleiner is dan bij normale auto s. Rijd onder normale omstandigheden niet langdurig met de transmissie in stand B. Dit kan een ongunstige invloed op het brandstofverbruik hebben. WAARSCHUWING Wees voorzichtig bij gebruik van de motorremwerking op een glad wegdek. Abrupt schakelen kan de auto in een slip brengen. 1 Rempedaal 2 Stand R (Reverse) 1. Breng de auto geheel tot stilstand. 2. Zet dan de selectiehendel in stand R, terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt. OPMERKING Schakel nooit de achteruitversnelling (stand R) in als de auto nog rijdt. Uitvoeringen met ergonomisch geheugen: wanneer de selectiehendel in stand R wordt gezet, worden de buitenspiegels automatisch naar beneden gericht om het achteruitrijden te vergemakkelijken. Zie voor meer informatie bladzijde 227. Uitvoeringen met Lexus Parking Assist Monitor: wanneer de selectiehendel in stand R wordt gezet terwijl het contact AAN staat, wordt de Lexus Parking Assist Monitor geactiveerd. Zie Lexus parkeerhulpmonitor op bladzijde 300 voor instructies.

310 STARTEN EN RIJDEN 295 (d) Parkeren (e) Goede rijgewoonten WAARSCHUWING Houd het rempedaal altijd ingetrapt als de auto stilstaat en het hybridesysteem ingeschakeld is. Dit voorkomt kruipen van de auto. OPMERKING 1 Rempedaal 2 Parkeerrempedaal 3 Stand P 1. Breng de auto geheel tot stilstand. 2. Trap het parkeerrempedaal volledig in om de parkeerrem goed vast te zetten. 3. Zet dan de selectiehendel in stand P, terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt. Gebruik altijd het rempedaal of de parkeerrem om de auto staande te houden op een omhoog lopende helling. Probeer de auto niet met het gaspedaal staande te houden. Dit kan leiden tot oververhitting van de transmissie. WAARSCHUWING Probeer nooit, onder geen enkele omstandigheid, de selectiehendel in de stand P te zetten, terwijl de auto nog rijdt. Als u dit doet, kan er ernstige schade ontstaan en kunt u de macht over de auto verliezen.

311 296 STARTEN EN RIJDEN (f) Als de selectiehendel is geblokkeerd Als de selectiehendel niet meer in een andere stand kan worden gezet ondanks het feit dat het rempedaal is ingetrapt, mag de deblokkeerschakelaar worden gebruikt. Zie bladzijde 387 voor meer informatie over het gebruik van de deblokkeerschakelaar. ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING Rijomstandigheden waarbij veelvuldig aan het stuurwiel gedraaid moet worden, kunnen leiden tot overbelasting van het elektrische stuurbekrachtigingssysteem. De mate van bekrachtiging wordt gedurende enige tijd verminderd om het systeem tegen oververhitting te beschermen. In dat geval kunt u tijdens het draaien aan het stuurwiel een wat grotere weerstand voelen maar dat duidt niet op een defect. WAARSCHUWING Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door een Lexus -dealer of erkende reparateur als het waarschuwingslampje P/S gaat branden. In dit geval zal de besturing zwaar gaan. Wees er tijdens het rijden op bedacht dat het draaien van het stuurwiel veel kracht vereist.

312 STARTEN EN RIJDEN 297 CRUISE CONTROL De cruise control zorgt ervoor dat een vooraf ingestelde kruissnelheid wordt gehandhaafd zonder dat de bestuurder het gaspedaal hoeft te gebruiken. De kruissnelheid kan op elke snelheid boven 40 km/h worden ingesteld. De kruissnelheid kan binnen de grenzen van de capaciteiten van het hybridesysteem worden gehandhaafd bij het op-- of afrijden van een helling. Op steilere hellingen kunnen zich echter wel veranderingen in de rijsnelheid voordoen. (a) In - en uitschakelen audiosysteem WAARSCHUWING Om de controle over uw auto te behouden, dient u de cruise control niet te gebruiken in druk of wisselend verkeer of op gladde (natte, met ijs of sneeuw bedekte) of bochtige wegen. Voorkom dat de auto steeds sneller gaat rijden bij het afrijden van een helling. Als de snelheid ver afwijkt van de ingestelde snelheid, schakel dan de cruise control uit en schakel een lagere versnelling in om gebruik te kunnen maken van de motorremwerking. Druk op de schakelaar ON--OFF om de cruise control in te schakelen. Het controlelampje CRUISE op het instrumentenpaneel gaat branden om aan te geven dat de cruise control is ingeschakeld. Als u nogmaals op de schakelaar ON--OFF drukt, wordt het systeem uitgeschakeld. Wanneer het systeem is uitgeschakeld en de cruise control opnieuw wordt ingeschakeld, moet de kruissnelheid opnieuw worden ingesteld. Als het contact UIT wordt gezet, wordt het systeem automatisch ook uitgeschakeld. Druk nogmaals op de schakelaar ON--OFF om de cruise control weer te activeren. WAARSCHUWING Schakel het systeem uit wanneer dit niet wordt gebruikt om te voorkomen dat u per ongeluk de cruise control inschakelt. Controleer of het controlelampje CRUISE uit is.

313 298 STARTEN EN RIJDEN (b) Instellen op de gewenste snelheid Iedere functie staat hierna beschreven. 1 Instellen op de gewenste snelheid De selectiehendel dient in stand D te staan alvorens de kruissnelheid in te stellen. Ga met de auto de gewenste snelheid rijden; druk de hendel naar beneden in de richting SET en laat de hendel weer los. Met deze handeling is de rijsnelheid ingesteld. Nu kunt u uw voet van het gaspedaal afhalen. Wanneer u wilt accelereren, bijvoorbeeld bij inhalen, trap dan het gaspedaal zover in dat de auto de ingestelde snelheid overschrijdt. Zodra het gaspedaal wordt losgelaten, zal de auto verder rijden met de eerder ingestelde snelheid. 2 Uitschakelen van de cruise control De cruise control kan onder bepaalde omstandigheden tijdelijk door de bestuurder of het systeem zelf worden uitgeschakeld. Tijdelijk uitschakelen zorgt ervoor dat de ingestelde kruissnelheid in het geheugen blijft staan. U kunt de cruise control als volgt tijdelijk uitschakelen: De hendel in de richting CANCEL bewegen en loslaten Het rempedaal intrappen Onder bepaalde omstandigheden wordt de cruise control tijdelijk uitgeschakeld: Als de rijsnelheid lager wordt dan 40 km/h Als de Vehicle Stability Control (VSC) wordt geactiveerd Wanneer de rijsnelheid terugloopt tot 16 km/h onder de ingestelde snelheid, wordt de cruise control uitgeschakeld en de ingestelde snelheid uit het geheugen gewist. Het controlelampje CRUISE blijft branden om aan te geven dat het systeem nog is ingeschakeld. Druk op de schakelaar ON--OFF om de cruise control uit te schakelen. Controleer of het controlelampje CRUISE uit is. Als de cruise control in andere dan bovengenoemde gevallen wordt uitgeschakeld, laat dan de auto zo snel mogelijk nakijken door een Lexus--dealer of erkende reparateur. 3 Hervatten van de cruise control Wanneer de cruise control tijdelijk wordt uitgeschakeld, kan de kruissnelheid worden hervat door de hendel in de richting + RES te drukken. De rijsnelheid moet hoger zijn dan 40 km/h.

314 STARTEN EN RIJDEN Bijstellen naar een hogere snelheid Druk de hendel omhoog in de richting + RES en houd deze vast. Laat de hendel los als de gewenste snelheid is bereikt. Terwijl de hendel omhoog wordt gedrukt, zal de snelheid van de auto geleidelijk toenemen. Als het verschil tussen de rijsnelheid en de ingestelde snelheid minder is dan 5 km/h, kan de ingestelde snelheid telkens met 1,6 km/h worden verhoogd door telkens kort de bedieningshendel omhoog te duwen in de richting + RES. Om echter op een snellere manier snelheid te winnen, kunt u beter gasgeven en daarna de hendel naar beneden bewegen in de richting SET. 5 Bijstellen naar een lagere snelheid Druk de hendel naar beneden in de richting SET en houd deze vast. Laat de hendel los als de gewenste snelheid is bereikt. Zolang de hendel naar beneden wordt gedrukt, zal de snelheid van de auto geleidelijk afnemen. Als het verschil tussen de rijsnelheid en de ingestelde snelheid minder is dan 5 km/h, kan de ingestelde snelheid telkens met 1,6 km/h worden verlaagd door telkens kort de bedieningshendel naar beneden te duwen in de richting SET. Om echter op een snellere manier snelheid te verminderen, kunt u beter het rempedaal intrappen en daarna de hendel naar beneden bewegen in de richting SET. Waarschuwing defect in cruise control Als het controlelampje CRUISE knippert terwijl de cruise control in gebruik is, schakel dan het systeem uit en weer in. Het controlelampje geeft op de volgende manieren aan dat er een storing is in de cruise control. Het controlelampje gaat niet branden. Het controlelampje gaat weer knipperen. Het controlelampje gaat uit nadat het is gaan branden. Als dit het geval is, laat de auto dan zo snel mogelijk nakijken door een Lexus--dealer of erkende reparateur.

315 300 STARTEN EN RIJDEN LEXUS PARKEERHULPMONITOR De parkeerhulp assisteert de bestuurder door tijdens het achteruitrijden op het scherm het beeld vanuit de achterzijde van de auto te tonen. Het beeld dat getoond wordt, is een spiegelbeeld van het beeld in de binnenspiegel. De parkeerhulp is een aanvullende voorziening om het achteruitrijden te vergemakkelijken. Controleer voordat u achteruit gaat rijden eerst de omgeving van de auto en kijk ook in de spiegels. Wees in de stand fileparkeren extra voorzichtig om te voorkomen dat u tegen obstakels zoals geparkeerde auto s aanrijdt. TAAL SELECTEREN Zie het instructieboekje van het navigatiesysteem voor het kiezen van de taal. Als u eenmaal een taal hebt gekozen, zal de parkeerhulp die taal gebruiken totdat u een andere taal selecteert. WAARSCHUWING Vertrouw bij het achteruitrijden nooit uitsluitend op de parkeerhulp. Controleer altijd vooraf of de weg vrij is. Wees voorzichtig, net als bij het achteruitrijden met elke andere auto. Kijk niet alleen naar het scherm bij het achteruitrijden. Het beeld op het scherm kan afwijken van de werkelijke omstandigheden. Door de verschillende vorm van objecten kan de weergegeven afstand in meer of mindere mate afwijken van de werkelijke afstand. Als u tijdens het achteruitrijden alleen op het scherm kijkt, kan dit een aanrijding met een ander voertuig, een persoon of een object tot gevolg hebben. Controleer voordat u achteruit gaat rijden eerst de omgeving van de auto en kijk ook in de spiegels.

316 STARTEN EN RIJDEN 301 Gebruik het systeem niet als de achterklep niet volledig gesloten is. Als de achterkant van de auto wordt geraakt, kunnen de positie en bevestigingshoek van de camera veranderen. Laat de positie en bevestigingshoek van de camera controleren door een Lexus -dealer of erkende reparateur. De camera is waterdicht afgesloten. Verwijder, demonteer of wijzig hem daarom niet. Anders kan hij onjuist gaan werken. Bij snelle temperatuurveranderingen, bijvoorbeeld wanneer er bij koud weer warm water over de auto wordt gegoten, kan het voorkomen dat het systeem niet goed functioneert. Als de camera vuil is, kan deze geen duidelijk beeld overbrengen. Als zich water, sneeuw of modder op de lens bevindt, spoel dit dan af met water en droog de lens af met een zachte doek. Als de lens extreem vuil is, was hem dan met een mild reinigingsmiddel en spoel hem vervolgens af. Zorg ervoor dat er geen organische oplosmiddelen, autowas, ruitenreiniger of ruitencoating op de lens terechtkomt. Verwijder dergelijke stoffen zo snel mogelijk van de lens. Controleer met eigen ogen de omgeving van de auto, omdat het weergegeven beeld vaag of donker kan worden, of niet compleet is, als de buitentemperatuur laag is. Controleer voordat u achteruit gaat rijden eerst de omgeving van de auto en kijk ook in de spiegels. OPMERKING Gebruik het systeem in de volgende gevallen niet: Op een glad of modderig wegdek of in sneeuw. Bij het gebruik van sneeuwkettingen of het reservewiel. Op een oneven wegdek, zoals een helling. Neem contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur voor het vervangen van de banden. Als de banden worden vervangen, kunnen de rijlijnen die op het scherm worden weergegeven veranderen.

317 302 STARTEN EN RIJDEN GEBIED DAT OP HET SCHERM WORDT WEERGEGEVEN Het beeld dat wordt weergegeven, is slechts een globaal beeld. Het gebied dat op het scherm wordt weergegeven kan afhankelijk van de richting van de auto of de staat van het wegdek variëren. Controleer of de omgeving veilig is. Hoeken van de bumper Het bereik van de camera is beperkt. Voorwerpen dicht bij de hoeken van de bumper of onder de bumper zijn niet zichtbaar op het scherm.

318 STARTEN EN RIJDEN 303 CAMERA VAN DE PARKEERHULP Controleer of de omgeving veilig is. De camera van de parkeerhulp is op de achterklep geplaatst, zoals aangegeven in de afbeelding. De camera beschikt over een speciale lens. De afstand op het scherm is een indicatie van de werkelijke afstand. In de volgende gevallen kan het moeilijk zijn om het beeld op het scherm te zien, ook al functioneert het systeem goed. In het donker (bijvoorbeeld s nachts) Als de temperatuur bij de lens extreem hoog of laag is Als er waterdruppels op de lens aanwezig zijn of als de luchtvochtigheid hoog is (bijvoorbeeld bij regen) Als er andere stoffen (bijvoorbeeld sneeuw of modder) op de lens van de camera aanwezig zijn Als er krassen of vuil op de lens aanwezig zijn Als de zon of koplampen van andere auto s rechtstreeks op de lens van de camera schijnt/schijnen Als er fel licht (bijvoorbeeld zonlicht dat wordt weerkaatst door de carrosserie) op de lens van de camera valt, kunnen er vlekken in het beeld ontstaan*. *: Wanneer het beeld doorgestuurd wordt door de camera, lijkt het alsof er een verticale streep loopt boven en onder de lichtbron.

319 304 STARTEN EN RIJDEN Parkeermanoeuvres De gegeven instructies zijn slechts voorbeelden. Wanneer en hoe vaak het stuurwiel bij het parkeren moet worden verdraaid is afhankelijk van de verkeerssituatie, het wegdek, de omstandigheden waarin de auto zich bevindt, enz. Houd hier rekening mee wanneer u gebruik maakt van de parkeerhulp. Controleer voordat u de auto parkeert tevens of de parkeerruimte voldoende is voor uw auto. OPMERKING De positie van de rijlijnen op het scherm kan afhankelijk van de omstandigheden waarin de auto zich bevindt (aantal passagiers, hoeveelheid bagage, enz.) variëren. Controleer voordat u gaat parkeren eerst de omgeving van de auto en kijk ook in de spiegels. ACTIVEREN VAN DE PARKEERHULP Controleer of de omgeving veilig is. Zet, terwijl het contact AAN staat, de selectiehendel in stand R om de Parking Assist Monitor te activeren. Als u de selectiehendel uit stand R zet, keert het scherm terug naar de weergave die ingeschakeld was voordat de parkeerhulp werd ingeschakeld. Wanneer u een andere functie van het navigatiesysteem inschakelt, verandert de weergave. Ook als de selectiehendel in stand R staat, zal als u op de toetsen van het display drukt, zoals de toets MAP/VOICE of INFO, het desbetreffende scherm worden weergegeven.

320 STARTEN EN RIJDEN 305 DE STANDEN VAN DE PARKEERHULP De parkeerhulp heeft de volgende twee standen. Gebruik elke stand al naar gelang uw behoefte. Stand fileparkeren Handgeschakelde stand Begeleidingsmodus geschatte koers Controleer of de omgeving veilig is. Controleer of de omgeving veilig is. In deze stand geeft de parkeerhulp aanwijzingen op het scherm bij het fileparkeren. 1 Toets beperkte ruimte Door deze toets aan te raken wordt de stand beperkte ruimte in-- of uitgeschakeld. 2 Toets handbediening in - of uitgeschakeld Door deze toets aan te raken wordt de handbediening in-- of uitgeschakeld. Zie Fileparkeren op bladzijde 311 voor meer informatie. Op het scherm worden de rijlijnen weergegeven. 1 Breedtelijnen van de auto Deze lijnen geven de geschatte breedte van de auto weer. 2 Rijlijnen geschatte koers Deze lijnen geven de geschatte koers van de auto bij het achteruitrijden weer. Deze lijnen bewegen synchroon met het stuurwiel. 3 Afstandslijn (geel) De lijn beweegt, samen met de rijlijnen van de geschatte koers, synchroon met het stuurwiel. Deze lijn geeft de positie op de grond aan ongeveer 1 m achter de achterbumper van de auto. Wanneer het stuurwiel wordt gedraaid, treden mogelijk fouten in de afstand op. 4 Afstandslijn (rood) De lijn beweegt, samen met de rijlijnen van de geschatte koers, synchroon met het stuurwiel. Deze lijn geeft de positie op de grond aan ongeveer 0,5 m achter de achterbumper van de auto. Wanneer het stuurwiel wordt gedraaid, treden mogelijk fouten in de afstand op.

321 306 STARTEN EN RIJDEN 5 Afstandslijn (groen) De lijn geeft de positie op de grond aan ongeveer 0,5 m achter de achterbumper van de auto. 6 Toets fileparkeren Door deze toets aan te raken wordt de stand fileparkeren ingeschakeld. 7 Toets stand weergave rijlijnen parkeerhulp Door deze toets aan te raken wordt de stand weergave rijlijnen parkeerhulp ingeschakeld. Zie Handgeschakelde stand op bladzijde 325 voor meer informatie. Stand weergave rijlijnen parkeerhulp Controleer of de omgeving veilig is. Op het scherm worden de rijlijnen weergegeven. 1 Breedtelijnen van de auto Deze lijnen geven de geschatte breedte van de auto weer. 2 Rijlijnen parkeerhulp Deze lijnen geven de punten weer waarop het stuurwiel gedraaid moet worden. Deze lijnen geven ook de geschatte koers weer als het stuurwiel tijdens het achteruitrijden licht wordt gedraaid. 3 Afstandslijn Deze lijn geeft de positie op de grond aan ongeveer 0,5 m achter de achterbumper van de auto. 4 Toets fileparkeren Door deze toets aan te raken wordt de stand fileparkeren ingeschakeld. 5 Toets stand wissen koerslijn Door deze toets aan te raken wordt de stand wissen koerslijn ingeschakeld. Zie Handgeschakelde stand op bladzijde 325 voor meer informatie.

322 STARTEN EN RIJDEN 307 Stand wissen koerslijn Voorzorgsmaatregelen voor het rijden In de volgende gevallen is er sprake van een foutmarge tussen de rijlijnen op het scherm en de werkelijke afstand/koers op de weg. Controleer of de omgeving veilig is. Op het scherm worden de rijlijnen weergegeven. 1 Afstandslijn Deze lijn geeft de positie op de grond aan ongeveer 0,5 m achter de achterbumper van de auto. 2 Toets fileparkeren Door deze toets aan te raken wordt de stand fileparkeren ingeschakeld. 3 Toets begeleidingsmodus geschatte koers Door deze toets aan te raken wordt de begeleidingsmodus geschatte koers ingeschakeld.

323 308 STARTEN EN RIJDEN Controleer of de omgeving veilig is. Controleer of de omgeving veilig is. Wanneer zich achter de auto een steile helling omhoog bevindt, lijken obstakels op het scherm verder weg dan zij werkelijk zijn. Wanneer zich achter de auto een steile helling omlaag bevindt, lijken obstakels op het scherm dichterbij dan zij werkelijk zijn.

324 STARTEN EN RIJDEN 309 Als een deel van de auto enigszins in de veren zakt door het aantal passagiers of de verdeling van de bagage, is er sprake van een foutmarge tussen de rijlijnen op het scherm en de werkelijke afstand/koers op de weg. Controleer of de omgeving veilig is. 1 Ongeveer 0,5 m

325 310 STARTEN EN RIJDEN De afstand die op het scherm verschijnt tussen driedimensionale objecten (zoals voertuigen) en platte oppervlakken (zoals de weg) verschilt als volgt van de werkelijke afstand. In werkelijkheid A = B < C ( A en B liggen op gelijke afstand; C is verder weg dan A en B ). Op het scherm lijkt het echter alsof de situatie als volgt is: B < C < A. Op het scherm lijkt het alsof de vrachtauto ongeveer 0,5 m verderop is geparkeerd. Als u in werkelijkheid de auto echter achteruitrijdt tot punt B, raakt u de vrachtauto. De breedte van de vrachtauto

326 STARTEN EN RIJDEN 311 Begeleidingsmodus geschatte koers: De rijlijnen van de geschatte koers worden overeenkomstig platte oppervlakken (zoals het wegdek) weergegeven. Met de rijlijnen van de geschatte koers kan de positie van driedimensionale objecten (zoals voertuigen) niet worden bepaald. In bovenstaande situatie lijkt de vrachtauto buiten de rijlijnen van de geschatte koers te zijn en lijkt het alsof de auto de vrachtauto niet zal raken. De vrachtauto steekt echter uit buiten het wiel op de waarnemingshoogte en de overstekende delen kunnen zich binnen de rijlijnen van de geschatte koers bevinden. Als u daadwerkelijk achteruitrijdt volgens de rijlijnen van de geschatte koers, zal de auto de vrachtauto mogelijk raken. Controleer de omgeving rond en achter de auto wanneer de rijlijnen langs een object of obstakel lopen. Fileparkeren In de stand fileparkeren geeft de parkeerhulp aanwijzingen op het scherm bij het fileparkeren. OPMERKING Draai het stuurwiel alleen bij stilstand. Gebruik het systeem in de volgende gevallen niet: Op een glad of modderig wegdek of in sneeuw. Bij het gebruik van sneeuwkettingen of het reservewiel. Op wegen die niet recht en niet vlak zijn. De hier getoonde afbeeldingen geven de procedure voor het fileparkeren aan de rechterzijde van de weg weer. Voer het fileparkeren aan de linkerzijde uit door in alle stappen links door rechts te vervangen en andersom.

327 312 STARTEN EN RIJDEN 1. Plaats de auto parallel aan de weg of stoeprand op ongeveer 1 m van een geparkeerde auto. Plaats uw auto vervolgens op een halve autolengte voor de geparkeerde auto. Zet de selectiehendel in stand R. Raak op het scherm aan als de stand fileparkeren nog niet is geselecteerd. Controleer of de monitor het deel achter de achterwielen van de geparkeerde auto weergeeft. Als dit niet het geval is, zet dan de auto vooruit tot in bovengenoemde positie en voer de handeling nogmaals uit. 1 Ongeveer 1 m 2 Gewenste parkeerplaats

328 STARTEN EN RIJDEN 313 Groene verticale lijn 2. Op het scherm verschijnen de groene verticale lijnen. Rijd achteruit totdat de groene verticale lijn net de achterzijde van de geparkeerde auto overlapt. Zet dan de auto stil. Groen kader 3. Op het scherm verschijnt het groene kader.

329 314 STARTEN EN RIJDEN 4. Draai als de auto stilstaat aan het stuurwiel. Als u aan het stuurwiel draait, beweegt het groene kader in de richting van de plaats waar u de auto wilt parkeren, waarbij een verlengde groene lijn verschijnt. Plaats de verlengde groene lijn bij de linkerzijde van het achterwiel van de geparkeerde auto. Draai het stuurwiel alleen bij stilstand. Verlengde groene lijn

330 STARTEN EN RIJDEN 315 OPMERKING Zorg er bij het verplaatsen van het groene kader over het parkeervak voor dat de verlengde groene lijn de band van de voor het lege vak geparkeerde auto niet doorkruist. Wanneer het groene kader over het gewenste parkeervak wordt geplaatst en het de voor dat vak geparkeerde auto raakt, verplaats het kader dan zodanig dat dit niet meer gebeurt.

331 316 STARTEN EN RIJDEN Controleer of de omgeving veilig is. Controleer of zich geen obstakels binnen het groene kader bevinden. Als zich binnen het groene kader obstakels bevinden, kan de stand fileparkeren niet worden gebruikt. Als de auto voor het lege parkeervak op de stoep of niet evenwijdig met de weg is geparkeerd, kan de stand fileparkeren niet worden gebruikt.

332 STARTEN EN RIJDEN 317 De parkeerhulp werkt niet als het kader rood wordt en de op de afbeelding aangegeven melding wordt weergegeven. Plaats het stuurwiel weer in de oorspronkelijke stand. De op de afbeelding aangegeven melding kan ook als het kader op een normaal parkeervak is geplaatst, worden weergegeven. In dat geval kan het zijn dat de auto zich te ver van de stoeprand bevindt. Controleer of de afstand tussen uw auto en de auto die voor de lege parkeerplaats staat ongeveer 1 m is.

333 318 STARTEN EN RIJDEN OPMERKING Zorg ervoor dat u bij het achteruitrijden geen obstakels raakt met de voorste hoek van uw auto. Rijd voorzichtig achteruit. Kromme groene lijn 5. Houd het stuurwiel na het in positie brengen van de verlengde groene lijn in dezelfde stand en rijd voorzichtig achteruit terwijl u de omgeving van de auto goed op obstakels controleert. Op het scherm verschijnt een kromme groene lijn. Houd het stuurwiel tijdens het achteruitrijden in dezelfde stand.

334 In de bovenstaande situatie bevindt zich geen geparkeerde auto voor het lege parkeervak. Als u de auto probeert te parkeren vanuit een positie die zich te dicht bij de stoeprand bevindt, kan het zijn dat het scherm geen veranderingen weergeeft, ook al is de auto in beweging. Zet uw auto in zo n geval verder weg van de stoeprand en begin opnieuw. STARTEN EN RIJDEN 319

335 320 STARTEN EN RIJDEN 7. Rijd achteruit totdat de kromme groene lijn de hoek van het gewenste parkeervak raakt en stop de auto. 8. Draai als de auto stilstaat het stuurwiel geheel in de tegengestelde richting. Het scherm wordt aangepast. Draai het stuurwiel alleen bij stilstand. 6. Houd het stuurwiel in dezelfde stand totdat de kromme groene lijn de hoek van het gewenste parkeervak raakt. Controleer de omgeving van uw auto en rijd achteruit. Houd het stuurwiel tijdens het achteruitrijden in dezelfde stand.

336 STARTEN EN RIJDEN Houd het stuurwiel in dezelfde stand en rijd voorzichtig achteruit terwijl u de omgeving van de auto goed op obstakels controleert. Houd het stuurwiel tijdens het achteruitrijden in dezelfde stand. OPMERKING Vergeet bij het achteruitrijden niet de voorzijde te controleren en rijd langzaam achteruit om te voorkomen dat de geparkeerde auto geraakt wordt door de voorste hoek van uw auto.

337 322 STARTEN EN RIJDEN 10. Als de auto evenwijdig met de weg of de stoeprand staat, raadpleeg dan de afstandslijnen. Controleer de voor-- en achterzijde van de auto, zowel door de ruiten als in de spiegels, en rijd voorzichtig achteruit. Zie bladzijde 309 voor meer informatie over de afstandslijnen. 11. Stop de auto als deze zich ongeveer in het gewenste parkeervak bevindt.

338 STARTEN EN RIJDEN 323 STAND VOOR BEPERKTE RUIMTE Als de ruimte waarin u uw auto wilt parkeren beperkter is dan gebruikelijk, kunt u gebruik maken van de stand voor beperkte ruimte. 1. Kies om de stand voor beperkte ruimte in te schakelen de toets. Het scherm Waarschuwing verschijnt. 1 Normale stand 2 Stand voor beperkte ruimte

339 324 STARTEN EN RIJDEN 2. De stand voor beperkte ruimte wordt ingeschakeld door op de toets Akkoord op het scherm te drukken. Kies de toets om de stand voor beperkte ruimte uit te schakelen. Als de stand voor beperkte ruimte is ingeschakeld, zal het symbool op de toets groen worden verlicht. Lees en volg de instructies; anders kan de auto beschadigd raken. Druk om de stand voor beperkte ruimte uit te schakelen nadat deze is ingeschakeld op de toets op het scherm. Dewerkingishetzelfdealsindenormale stand. De auto rijdt in vergelijking met de normale stand echter dichter langs de andere auto s. Zorg ervoor geen andere auto s te raken.

340 STARTEN EN RIJDEN 325 Handgeschakelde stand VOORBEELD VAN GEBRUIK VAN HET SYSTEEM VOOR ACHTERUIT INPARKEREN Begeleidingsmodus geschatte koers 2. Rijd achteruit het parkeervak in terwijl u op het scherm en in de spiegels kijkt. Het volgende voorbeeld geeft de procedure voor het achteruit inparkeren in een parkeervak aan de linkerzijde weer. Voer het achteruit inparkeren in een parkeervak aan de rechterzijde uit door in alle stappen rechts door links te vervangen en andersom. 1. Zet de selectiehendel in stand R. Raak aan op het scherm als de handgeschakelde stand nog niet is geselecteerd. Schakel de stand voor rijlijnen voor de geschatte koers in als een andere handgeschakelde stand is geselecteerd. 3. Draai het stuurwiel zodat de rijlijnen voor de geschatte koers zich binnen het parkeervak bevinden en rijd voorzichtig achteruit.

341 326 STARTEN EN RIJDEN 4. Draai als de auto zich in het parkeervak bevindt het stuurwiel zodanig dat de verlengde breedtelijnen en de tussenruimte links en rechts van het parkeervak ongeveer hetzelfde zijn. Rijd voorzichtig achteruit. 5. Draai het stuurwiel zodanig dat de verlengde breedtelijnen evenwijdig komen te liggen aan de lijnen van het parkeervak. Zet het stuurwiel als de lijnen evenwijdig liggen in de rechtuitstand en rijd voorzichtig achteruit. Zelfs als de afstandslijnen en de lijnen van het parkeervak op het scherm evenwijdig lijken te liggen, is dat in werkelijkheid niet altijd het geval.

342 STARTEN EN RIJDEN 327 Stand weergave rijlijnen parkeerhulp Zelfs als de parkeervakken slechts door één lijn van elkaar gescheiden worden en de verlengde breedtelijnen en de rechter-- of linkerzijde van het parkeervak op het scherm evenwijdig lijken te zijn, dan is dat in werkelijkheid niet altijd het geval. Het volgende voorbeeld geeft de procedure voor het achteruit inparkeren aan de linkerzijde weer. Voer het achteruit inparkeren aan de rechterzijde uit door in alle stappen rechts door links te vervangen en andersom. 1. Zet de selectiehendel in stand R. Raak aan op het scherm als de handgeschakelde stand nog niet is geselecteerd. Schakel de stand voor weergave van de rijlijnen van de parkeerhulp in als een andere handgeschakelde stand is geselecteerd. 2. Rijd achteruit het parkeervak in terwijl u op het scherm en in de spiegels kijkt.

343 328 STARTEN EN RIJDEN 3. Rijd achteruit tot de rijlijnen van de parkeerhulp de linkerhoek van het parkeervak raken. Stop de auto en draai het stuurwiel geheel naar rechts en rijd achteruit tot de auto evenwijdig met het naastgelegen parkeervak staat. Het punt waarop het stuurwiel gedraaid moet worden, is afhankelijk van de breedte van het parkeervak. 4. Draai als de auto zich in het parkeervak bevindt het stuurwiel zodanig dat de verlengde breedtelijnen en de tussenruimte links en rechts van het parkeervak ongeveer hetzelfde zijn. Rijd voorzichtig achteruit.

344 STARTEN EN RIJDEN Draai het stuurwiel zodanig dat de verlengde breedtelijnen evenwijdig komen te liggen aan de lijnen van het parkeervak. Zet het stuurwiel als de lijnen evenwijdig liggen in de rechtuitstand en rijd voorzichtig achteruit. Zelfs als de afstandslijnen en de lijnen van het parkeervak op het scherm evenwijdig lijken te liggen, is dat in werkelijkheid niet altijd het geval. Zelfs als de parkeervakken slechts door één lijn van elkaar gescheiden worden en de verlengde breedtelijnen en de rechter-- of linkerzijde van het parkeervak op het scherm evenwijdig lijken te zijn, dan is dat in werkelijkheid niet altijd het geval.

345 330 STARTEN EN RIJDEN VOORBEELD VAN GEBRUIK VAN HET SYSTEEM VOOR FILEPARKEREN Het volgende voorbeeld geeft de procedure voor het fileparkeren aan de rechterzijde van de weg weer. Voer het fileparkeren aan de linkerzijde uit door in alle stappen links door rechts te vervangen en andersom. Gewenste parkeerpositie 1. Zet de selectiehendel in stand R. 2. Rijd achteruit tot de rijlijnen van de parkeerhulp de linkerhoek van het gewenste parkeervak raken. Draai het stuurwiel geheel naar links en rijd voorzichtig achteruit. 3. Zet op het moment dat de auto evenwijdig staat met de stoeprand het stuurwiel recht en rijd voorzichtig achteruit.

346 STARTEN EN RIJDEN 331 Als de 12V -accu losgekoppeld of ontladen is 31RY886 Systeeminitialisatie. Corrigeren Als de 12V--accu is losgenomen en weer is aangesloten, verschijnt de melding initialisatie systeem op het scherm. Het helpscherm verschijnt als wordt aangeraakt. Corrigeer door de onderstaande methode te volgen overeenkomstig het display. OPMERKING Vergeet bij het achteruitrijden niet de voorzijde te controleren en rijd langzaam achteruit om te voorkomen dat de geparkeerde auto geraakt wordt door de voorste hoek van uw auto.

347 332 STARTEN EN RIJDEN Draai als de auto stilstaat het stuurwiel geheel naar links en vervolgens geheel naar rechts. (In welke volgorde dit gebeurt is niet belangrijk.) Rijd minimaal vijf minuten over een rustige weg met zo min mogelijk afslagen en bochten. Als het oorspronkelijke scherm weer wordt weergegeven, is de correctie voltooid. Laat, als bovenstaand scherm niet verdwijnt, de auto nakijken door een Lexus-- dealer of erkende reparateur. GEÏNTEGREERD VOERTUIGMANAGEMENT- SYSTEEM (VDIM) Het geïntegreerd voertuigmanagementsysteem (VDIM) is ontworpen om de bewegingen van de auto continu onder controle te houden dor alle systemen optimaal met elkaar samen te laten werken en zo de stabiliteit van de auto te maximaliseren. Om de bewegingen van de auto optimaal onder controle te kunnen houden, is het belangrijk ervoor te zorgen dat de banden in een goede conditie verkeren. Zie voor meer informatie over de banden bladzijde 422 tot en met 429. Het systeem beschikt over de volgende functies. De verschillende functies treden in werking bij de genoemde snelheden. Brake Assist--functie 7 km Antiblokkeerfunctie 7 km Traction Control--functie 0 km Vehicle Stability Control--functie 15 km

348 STARTEN EN RIJDEN 333 WAARSCHUWING Vertrouw niet uitsluitend op het VDIM. Zelfs als het systeem in werking is, dient u altijd voorzichtig en aandachtig te rijden om een ongeval te voorkomen. Roekeloos rijgedrag zal leiden tot een ongeval. Extra voorzichtigheid moet in acht worden genomen als het controlelampje antidoorslipregeling knippert. Gebruik alleen banden met de aangegeven bandenmaat. De maat, het merk, het type en het profiel dienen voor alle banden gelijk te zijn. Als u andere banden gebruikt dan aangegeven, of van een ander type of een andere maat, kan het gebeuren dat het VDIM niet goed functioneert. Neem contact op met een Lexus - dealer of erkende reparateur voor het vervangen van de wielen of banden. Wijzig de wielophanging niet. Als u de wielophanging wijzigt, kan het gebeuren dat het VDIM niet goed functioneert. In situaties waarbij het wegdek bedekt is met ijs of sneeuw kunt u uw auto het beste voorzien van winterbanden of sneeuwkettingen. Controlelampje Traction Control Wanneer het contact AAN wordt gezet, gaat het controlelampje Traction Control branden. Het gaat uit zodra het lampje READY gaat branden. Neem contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur als het lampje niet gaat branden wanneer het contact AAN wordt gezet. Als het VDIM in werking is en de verschillende functies bezig zijn met het stabiliseren van de beweging van de auto, knippert het controlelampje Traction Control in het instrumentenpaneel en klinkt er een waarschuwingssignaal. Rijd voorzichtig in omstandigheden waarbij het controlelampje knippert. In het onderstel van de auto kunt u soms een lichte trilling voelen en u kunt af en toe wat weerstand voelen tijdens het draaien aan het stuurwiel als de verschillende functies van het VDIM in werking zijn.

349 334 STARTEN EN RIJDEN Waarschuwingslampje ABS Wanneer het contact AAN wordt gezet, gaat het waarschuwingslampje ABS branden. Het gaat uit zodra het lampje READY gaat branden. Neem contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur als het lampje niet gaat branden wanneer het contact AAN wordt gezet. Als het waarschuwingslampje ABS blijft branden nadat het controlelampje READY gaat branden of gaat branden tijdens het rijden, werkt het antiblokkeersysteem wellicht niet goed. Laat de auto nakijken door een Lexus -dealer of erkende reparateur. In deze situatie werkt het remsysteem als een conventioneel remsysteem, zodat u nog wel met de auto kunt rijden. Zie Waarschuwingslampjes en -zoemers op bladzijde 99 voor meer informatie. Waarschuwingsmelding: CHECK VSC SYSTEM (controleer VSC- systeem) Als de melding CHECK VSC SYSTEM op het scherm van het multi -informatiedisplay wordt weergegeven, werken de Traction Control en de Vehicle Stability Control (VSC) wellicht niet goed. Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door een Lexus -dealer of erkende reparateur. In deze situatie werkt het remsysteem als een conventioneel remsysteem maar werken de Traction Control en de Vehicle Stability Control niet, zodat u extra voorzichtigheid in acht moet nemen tijdens het rijden.

350 STARTEN EN RIJDEN 335 Brake Assist -functie De Brake Assist--functie is ontworpen om te helpen bij een noodstop. Als de bestuurder plotseling het rempedaal intrapt, oordeelt het systeem dat er sprake is van een noodstop en wordt er maximaal afgeremd. Wanneer u het rempedaal hard of krachtiger intrapt wordt de remkracht vergroot. Op zo n moment zal er een trilling in het pedaal voelbaar zijn en een geluid in de motorruimte hoorbaar zijn. Dit is normaal en duidt niet op een storing. WAARSCHUWING De Brake Assist -functie is niet ontworpen om de remweg te bekorten. Rijd niet te hard en houd altijd voldoende afstand tot uw voorligger. Afhankelijk van de wegcondities kan het gebeuren dat de remweg langer is dan bij een auto zonder Brake Assist -systeem. Als er sneeuwkettingen worden gebruikt, kan de remweg langer worden. Antiblokkeerfunctie De antiblokkeerfunctie is ontworpen om het blokkeren van de wielen tijdens hard remmen en bij remmen op een glad wegdek te voorkomen. Hierdoor is het mogelijk onder deze omstandigheden de koersstabiliteit te behouden en te kunnen blijven sturen. Effectief gebruik van het antiblokkeersysteem: Als het antiblokkeersysteem in werking treedt, zal een trilling in het pedaal voelbaar worden en een geluid hoorbaar zijn. Laat het antiblokkeersysteem dan zijn werk doen en houd het rempedaal stevig ingetrapt. Rem niet pompend als u een noodstop moet maken. Daardoor zou de remwerking alleen maar minder worden. Bij remmen op gladde weggedeelten, zoals bijvoorbeeld putdeksels, staalplaten bij wegwerkzaamheden, overgang van brugdelen en bij regenachtig weer, zal de antiblokkeerfunctie vrij snel in werking treden. Het kan voorkomen dat u vlak na het wegrijden gedurende enkele seconden een klik of een ander geluid hoort in de motorruimte. Dit betekent niet dat er een storing in het systeem zit, maar dat het systeem bezig is met een zelfdiagnose.

351 336 STARTEN EN RIJDEN Wanneer het antiblokkeersysteem wordt geactiveerd, is er een geluid hoorbaar en kunnen er trillingen ontstaan in het rempedaal, de carrosserie en het stuurwiel. Als de auto stilstaat kan het geluid van een elektromotor in de motorruimte hoorbaar zijn. Dit duidt echter niet op een probleem. WAARSCHUWING De antiblokkeerfunctie is niet ontworpen om de remweg te verkleinen. Rijd niet te hard en houd altijd voldoende afstand tot uw voorligger. Afhankelijk van de wegcondities kan het gebeuren dat de remweg langer is dan bij een auto zonder antiblokkeersysteem. Als er sneeuwkettingen worden gebruikt, kan de remweg langer worden. Uw auto heeft, ten opzichte van auto s zonder antiblokkeerfunctie, een langere remweg in de volgende omstandigheden: Als wordt gereden op slechte wegen, grind, zand en dergelijke, of op besneeuwde wegen. Als wordt gereden met sneeuwkettingen. Als wordt gereden op wegen met drempels, zoals bij de overgang van betonplaten. Als wordt gereden op wegen met kuilen of andere oneffenheden. Het antiblokkeersysteem helpt niet als de banden hun grip verliezen en ook niet tijdens aquaplaning.

352 STARTEN EN RIJDEN 337 Traction Control -functie De Traction Control--functie is ontworpen om het doorslippen van de aangedreven wielen tijdens acceleratie op een gladde ondergrond te voorkomen. U kunt een lichte trilling in de auto voelen. Dit wordt veroorzaakt door de werking van de remmen. WAARSCHUWING Bij een glad wegdek is het niet altijd mogelijk de stabiliteit van de auto en de grip van de aangedreven wielen volledig te behouden, zelfs als de Traction Control in werking is. Zorg er zo veel mogelijk voor dat de auto, bij elke snelheid en omstandigheid, de grip niet verliest. In situaties waarbij het wegdek bedekt is met ijs of sneeuw kunt u uw auto het beste voorzien van winterbanden of sneeuwkettingen. Rijd altijd rustig en gelijkmatig. Vehicle Stability Control -functie (VSC) De Vehicle Stability Control--functie (VSC) is ontworpen om het slippen van de wielen tijdens het nemen van een bocht op een gladde ondergrond of het plotseling verdraaien van het stuurwiel te voorkomen. Het systeem regelt de aandrijf-- en remkrachten naar de verschillende wielen en beïnvloedt tevens de mate van stuurbekrachtiging om de bestuurder te helpen de stabiliteit van de auto te herwinnen. WAARSCHUWING Afhankelijk van de wegcondities kan het gebeuren dat de Vehicle Stability Control -functie (VSC) niet in staat is uw auto te stabiliseren. Rijd altijd rustig en gelijkmatig.

353 338 STARTEN EN RIJDEN REMSYSTEEM Regeneratief remmen Als de remmen worden bediend, zet de motor/generator kinetische energie om in elektrische energie. Het regeneratieve remsysteem werkt onder de volgende omstandigheden. 1. Als het gas los wordt gelaten, wordt afhankelijk van de stand van de selectiehendel een snelheidsverlaging bereikt die overeenkomt met de motorremwerking bij een auto met benzinemotor. 2. Het regeneratieve remsysteem werkt als het rempedaal wordt ingetrapt en de selectiehendel in stand D of B staat. Hydraulisch remsysteem Dit remsysteem is uitgerust met 3 onafhankelijke hydraulische circuits. Bij een lek in één van de remcircuits blijven de andere nog werken. U zult dan wel met meer kracht het rempedaal moeten intrappen, en de remweg zal langer zijn. Ook kan het waarschuwingslampje voor het remsysteem gaan branden. WAARSCHUWING Rijd niet met de auto als een hydraulisch circuit defect is. maar laat uw remmen zo snel mogelijk repareren door uw dealer. Hydraulische regeleenheid De hydraulische regeleenheid zorgt ervoor dat de remmen bekrachtigd worden met behulp van remvloeistof die door een pomp onder druk wordt gezet. Als de hydraulische regeleenheid tijdens het rijden defect raakt, gaat het waarschuwingslampje van het remsysteem branden en klinkt de zoemer voortdurend. In dit geval kan het zijn dat de remmen niet goed functioneren. Trap het rempedaal stevig in als de remmen niet goed werken. Als het waarschuwingslampje van het remsysteem gaat branden, stop dan onmiddellijk en neem contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur. Nadat het contact AAN is gezet, kunnen het rode en gele waarschuwingslampje van het remsysteem nog zo n 60 seconden blijven branden. Na een tijdje zal het lampje uitgaan. Door het rempedaal herhaaldelijk in te trappen, kunnen het rode waarschuwingslampje remsysteem en de zoemer worden geactiveerd. Het is normaal dat na een paar seconden het lampje uitgaat en de zoemer stopt. Nadat het hybridesysteem is ingeschakeld of als het rempedaal herhaaldelijk wordt ingetrapt, kan in de motorruimte een geluid worden gehoord. Dit is het pulserende geluid van de pomp van het remsysteem en duidt niet op enig defect. In de volgende gevallen kan het zijn dat u een geluid hoort in de motorruimte. Het rempedaal wordt ingetrapt als het hybridesysteem is uitgeschakeld. Het bestuurdersportier wordt geopend. Ongeveer 90 seconden nadat het hybridesysteem in de stand UIT is gezet (geluid in motorruimte duurt enkele seconden). Mogelijk beweegt het rempedaal iets wanneer u het contact AAN zet terwijl het rempedaal is ingetrapt.

354 STARTEN EN RIJDEN 339 REMBLOKSLIJTAGE - INDICATOREN WAARSCHUWING Pomp niet met het rempedaal als het hybridesysteem niet is ingeschakeld. Elke keer dat u op het rempedaal drukt, wordt er weer een gedeelte van de reserveremdruk verbruikt. Ook zonder bekrachtiging blijven de remmen werken. maar het rempedaal moet dan met meer kracht worden ingetrapt dan anders. Bovendien zal de remweg langer zijn. Separate trommelremmen Uw auto is uitgerust met separate trommelremmen (die zich in de remschijven bevinden) die als parkeerrem functioneren. Deze trommelremmen moeten regelmatig worden bijgesteld. Bij het vervangen van onderdelen van de parkeerrem, dienen ze te worden afgesteld. Laat de remmen bijstellen door een Lexus-- dealer of erkende reparateur. De slijtage -indicatoren van de remblokken geven een geluidssignaal als de remblokken door slijtage aan vervanging toe zijn. Als er tijdens het rijden een piepend of schurend geluid hoorbaar is, laat dan de remblokken onmiddellijk nakijken bij de dichtstbijzijnde Lexus--dealer of erkende reparateur. Blijf niet doorrijden als u deze geluiden hoort. Ver doorrijden met versleten remblokken kan schade aan de remschijven veroorzaken en een grotere kracht op het rempedaal vergen om dezelfde remkracht te verkrijgen.

355 340 STARTEN EN RIJDEN

356 RIJTIPS 341 STARTEN EN RIJDEN Rijtips HOOFDSTUK 3 2 Voorzorgsmaatregelen bij terreinauto s Inrijden Rijden in het buitenland Tips voor het rijden onder diverse omstandigheden Rijden in de regen Voorzorgsmaatregelen voor terreinrijden Rijden in de winter Aanhangwagen trekken Tips voor brandstofbesparing en een lange levensduur van uw auto Controle van de auto voor een lange rit

357 342 RIJTIPS VOORZORGSMAATREGELEN BIJ TERREINAUTO S Deze auto behoort tot de categorie auto s die een grotere grondspeling en een kleinere spoorbreedte hebben in verhouding tot de hoogte van het zwaartepunt. Vanwege de speciale eisen die aan terreinauto s worden gesteld, ontstaat er een hoger zwaartepunt dan bij gewone personenauto s. Door het specifieke ontwerp kan deze categorie auto eerder over de kop slaan. Terreinauto s hebben meer kans om over de kop te slaan dan andere auto s. Een vierwielaangedreven auto is niet ontworpen om bochten met dezelfde snelheid te nemen als gewone personenauto s, net als lage sportwagens niet zijn ontworpen om in het terrein te presteren. Daarom kan de auto bij scherpe bochten en een te grote snelheid over de kop slaan. WAARSCHUWING Let altijd op de volgende waarschuwingen om het risico op ernstig letsel en schade aan uw auto te voorkomen: Als de auto over de kop is geslagen, heeft een inzittende zonder veiligheidsgordel meer kans op ernstig letsel dan een inzittende die wel een veiligheidsgordel draagt. Alle inzittenden dienen gebruik te maken van hun gordels als de auto rijdt. Vermijd indien mogelijk scherpe bochten of overhaaste bewegingen. Het verkeerd bedienen van deze auto kan resulteren in het verliezen van de controle over de auto of in het over de kop slaan van de auto, waardoor zeer ernstig letsel kan ontstaan. Door het laden van voorwerpen op het imperiaal, zal het zwaartepunt nog hoger komen te liggen. Vermijd hoge snelheden, snel optrekken, het maken van scherpe bochten, hard remmen en abrupte manoeuvres, om te voorkomen dat u de controle over de auto verliest of dat de auto over de kop slaat door een bedieningsfout. Matig bij rukwinden altijd uw snelheid. Door het profiel en het hoge zwaartepunt is uw auto gevoeliger voor zijwind dan een gewone auto. U hebt meer controle over de auto als u langzamer rijdt.

358 RIJTIPS 343 Als u over onverharde wegen of door ruw terrein rijdt, rijd dan niet met hoge snelheid, spring niet met de auto, maak geen scherpe bochten, raak geen voorwerpen, enz. Dit kan ervoor zorgen dat u de controle over de auto verliest of over de kop slaat, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. Bovendien bestaat dan de kans dat er schade ontstaat aan de wielophanging en het chassis. Rijd niet horizontaal over steile hellingen. Recht omhoog of recht naar beneden rijden wordt aanbevolen. Uw auto (en elke andere vergelijkbare terreinauto) kan gemakkelijker opzij omslaan dan voor - of achterover. INRIJDEN Rijd rustig en vermijd hoge snelheden. Het is niet nodig uw nieuwe auto volgens een speciaal schema in te rijden, maar enkele eenvoudige rijtips voor de eerste km kunnen veel bijdragen tot de toekomstige zuinigheid en lange levensduur van uw auto: Accelereer niet volgas. Voorkom dat het hybridesysteem met een te hoog toerental draait. Tracht de eerste 300 km krachtig remmen te vermijden. Trek geen aanhangwagen gedurende de eerste 800 km.

359 344 RIJTIPS RIJDEN IN HET BUITENLAND Als u van plan bent met uw Lexus naar het buitenland te gaan. Ten eerste: zorg ervoor dat uw auto voldoet aan de in dat land geldende wettelijke voorschriften. Ten tweede: informeer of de juiste brandstof daar verkrijgbaar is. TIPS VOOR HET RIJDEN ONDER DIVERSE OMSTANDIGHEDEN Matig bij rukwinden altijd uw snelheid. Hierdoor hebt u een betere controle over de auto. Rijd, als dit niet te vermijden is, langzaam een stoeprand op en als het mogelijk is onder een rechte hoek. Rijd niet tegen hoge of scherpe voorwerpen en dergelijke aan of eroverheen. Als u dit toch doet, kunnen de banden ernstig beschadigd raken. Hiervan kan een klapband het resultaat zijn. Rijd voorzichtig over drempels, andere grote oneffenheden en slechte wegen. Anders kan er ernstige schade ontstaan aan de banden en/of wielen. Draai bij het parkeren op een helling de wielen zodanig tegen de stoeprand aan dat de auto niet naar beneden kan rollen. Zet de parkeerrem vast en schakel de selectiehendel in stand P. Plaats, indien nodig, wielblokken. Door de auto te wassen of bij het rijden door diepe plassen kunnen de remmen nat worden. Om te controleren of de remmen nat zijn, dient u er zeker van te zijn dat er geen verkeer in uw nabijheid is. Trap dan licht op het rempedaal. Als u niet de normale vertragingskracht voelt, zullen de remmen nat zijn. Om de remmen droog te maken dient u tijdens langzaam en voorzichtig doorrijden het rempedaal licht ingetrapt te houden. Als ze hierna nog steeds niet veilig werken, zet de auto dan aan de kant en bel een Lexus--dealer of erkende reparateur voor assistentie.

360 RIJTIPS 345 WAARSCHUWING Controleer, voordat u wegrijdt, of de parkeerrem geheel vrij is en het waarschuwingslampje van de parkeerrem uit is. Laat uw auto niet onbeheerd achter als het hybridesysteem is ingeschakeld. Laat de voet niet op het rempedaal rusten tijdens het rijden. Anders kunnen de remmen gevaarlijk oververhit raken. Daarnaast zullen de remmen sneller slijten en zal het brandstofverbruik hoger worden. Verminder bij het afdalen van een helling snelheid door terug te schakelen. Onthoud dat wanneer u de remmen overmatig gebruikt, deze oververhit kunnen raken waardoor ze niet meer goed functioneren. Zie bladzijde 294. Wees voorzichtig bij accelereren en remmen op gladde wegen. Door het plotseling wijzigen van het motortoerental, zoals bij acceleratie en afremmen op de motor kunnen de banden hun grip verliezen en kan de auto in een slip raken. Matig uw snelheid als de remmen nat zijn. Als de remmen nat zijn, is uw remweg langer. Ook kan de auto naar een kant trekken bij het remmen. Ook kan het gebeuren dat de parkeerrem niet goed meer werkt. RIJDEN IN DE REGEN Rijden op een glad wegdek Rij voorzichtig als het regent, de zichtbaarheid is dan immers minder, de ruiten kunnen bewasemen en de weg kan er glad bij liggen. Rij extra voorzichtig wanneer het begint te regenen, de weg kan dan immers bijzonder glad zijn. Matig uw snelheid bij het rijden in de regen, tussen band en wegdek kan er zich dan immers een waterfilm vormen die het sturen en remmen kan bemoeilijken. WAARSCHUWING Door plots remmen, accelereren en sturen op glad wegdek kunnen de banden aan het slippen gaan, met controleverlies en mogelijk een ongeval tot gevolg. Plotselinge veranderingen in het motortoerental, bijvoorbeeld bij remmen op de motor, kunnen de auto aan het slippen brengen met mogelijk een ongeval tot gevolg. Trap na het rijden door een plas het rempedaal lichtjes in om ervoor te zorgen dat de remmen goed werken. Door natte remblokken kan de remwerking afnemen. Remmen die aan één kant van de auto nat zijn en niet goed werken, kunnen de besturing bemoeilijken met mogelijk een ongeval tot gevolg.

361 346 RIJTIPS VOORZORGSMAATREGELEN VOOR TERREINRIJDEN Overstroomde wegen Rij niet op wegen die na zware regenval e.d. zijn overstroomd. Indien u dat toch doet, kan de auto hierdoor ernstig worden beschadigd. OPMERKING Door op een overstroomde weg te rijden, kan de motor stilvallen en kunnen andere ernstige problemen optreden zoals bijvoorbeeld kortsluiting in elektrische onderdelen en motorschade door onderdompeling in water. Indien de auto toch ondergedompeld is geweest tijdens het rijden op een overstroomde weg, moet u de remwerking, peil en kwaliteit van motorolie en andere vloeistoffen van motor, hybridetransmissie, motortransmissie achter, enz. alsook de smering van lagers en wielophanging (indien mogelijk) en de werking van alle koppelingen en lagers laten nakijken door een Lexus- dealer of erkende reparateur. Uw auto is niet specifiek ontworpen voor het rijden in het terrein. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om problemen te voorkomen als het absoluut noodzakelijk is in het terrein te rijden. WAARSCHUWING Let altijd op de volgende waarschuwingen om het risico op ernstig letsel en schade aan uw auto te voorkomen: Rijd voorzichtig over een onverharde weg. Neem geen onnodige risico s door op gevaarlijke plaatsen te rijden. Pak de spaken van het stuurwiel niet vast als u door terrein rijdt. Een plotselinge hobbel kan het stuurwiel verdraaien en uw handen verwonden. Houd beide handen en vooral de duimen op de buitenkant van de stuurwielrand. Controleer altijd direct de werking van de remmen na het rijden door zand, modder of water. Controleer na het rijden door lang gras, modder, zand, riviertjes, over stenen, enz. of er geen gras, takken, papier, doeken, stenen, zand, enz. aan de onderkant is blijven hangen of vastzit. Verwijder dergelijke onregelmatigheden van de onderkant van de auto. Als de auto langere tijd doorrijdt met deze vastzittende of aan de onderkant van de auto hangende materialen, kan de auto op een gegeven moment defect raken of kan er brand ontstaan. Als de auto over de kop is geslagen, heeft een inzittende zonder veiligheidsgordel meer kans op ernstig letsel dan een inzittende die wel een veiligheidsgordel draagt. Alle inzittenden dienen gebruik maken van hun gordels als de auto rijdt.

362 RIJTIPS 347 Als u door het terrein moet rijden, rijd dan niet met hoge snelheid, spring niet met de auto, maak geen scherpe bochten, raak geen voorwerpen, enz. Dit kan ervoor zorgen dat u de controle over de auto verliest of over de kop slaat, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. Bovendien bestaat dan de kans dat er schade ontstaat aan de wielophanging en het chassis. OPMERKING Indien u door water wilt rijden, bijvoorbeeld bij het oversteken van een beekje, controleer dan eerst de diepte van het water, de bodemgesteldheid en de toegankelijkheid van de oever aan de overzijde. Rijd langzaam en vermijd diep water. Neem alle veiligheidsmaatregelen in acht om er zeker van te zijn dat er geen schade aan de hybridebatterij, het hybridesysteem of andere onderdelen ontstaat. Water in de motorruimte kan ernstige schade aan het hybridesysteem veroorzaken. Water in het interieur kan kortsluiting veroorzaken in de hybridebatterij die zich onder de achterbank bevindt. Water kan het vet van de wiellagers spoelen, roestvorming veroorzaken en zorgen voor storingen. Het water kan in de transmissie terechtkomen, waardoor de smerende eigenschappen van de olie afneemt. Zand en water in de remtrommels en op de remschijven kunnen de remprestaties nadelig beïnvloeden en beschadigingen veroorzaken aan onderdelen van het remsysteem. Voer altijd een onderhoudsinspectie uit nadat u door zand, modder of water hebt gereden. RIJDEN IN DE WINTER Zorg ervoor dat de koelvloeistof voldoende tegen vorst beschermd is. Gebruik alleen Toyota Super Long Life Coolant of een gelijkwaardig product. (Koelvloeistof op basis van organische zuren heeft een laag fosfaatgehalte.) Zie Koelvloeistofniveau controleren op bladzijde 415 voor meer informatie over de keuze van de koelvloeistof. Toyota Super Long Life koelvloeistof is voorgemengd met 50% koelvloeistof en 50% gedestilleerd water. Deze koelvloeistof biedt bescherming tot ongeveer C. OPMERKING Gebruik geen water als koelvloeistof.

363 348 RIJTIPS Controleer de toestand van de 12V -accu en de kabels. Lage temperaturen verminderen de prestaties van de 12V--accu, dus moet deze in optimale conditie verkeren om voldoende vermogen te kunnen leveren voor het starten in de winter. Bladzijde 432 geeft meer informatie over de controle van de accu. Een Lexus--dealer of erkende reparateur is graag bereid de conditie van de accu voor u te controleren. Controleer of de viscositeit van de motorolie aan het koude weer is aangepast. Zie bladzijde 413 voor de aanbevolen viscositeit. Als u relatief dikke olie voor gebruik in de zomer gedurende de wintermaanden in de motor laat zitten, zal dit moeizaam starten tot gevolg hebben. Als u niet zeker bent welke olie u het beste kunt gebruiken, aarzel dan niet om contact op te nemen met een Lexus--dealer of erkende reparateur, die u graag zal helpen. Zorg ervoor dat de portiersloten niet kunnen bevriezen. Spuit speciale slotontdooier in de sloten en smeer de rubbers in met glycerine om te verhinderen dat ze vastvriezen. U kunt proberen een bevroren slot toch open te krijgen, door de sleutel te verhitten alvorens deze in het slot te steken. Gebruik in de winter een vorstbestendige ruitensproeiervloeistof. Dit product is verkrijgbaar bij elke Lexus-- dealer of erkende reparateur en bij de meeste autoshops. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing voor de juiste mengverhouding met water. Gebruik de parkeerrem niet als de kans bestaat dat deze vastvriest. Zet bij het parkeren de selectiehendel in stand P en gebruik zo nodig wielblokken om de achterwielen te blokkeren. Activeer de parkeerrem niet, omdat deze anders door het water en de sneeuw die zich in het mechanisme hebben verzameld, kan vastvriezen. Voorkom dat er zich veel ijs en sneeuw onder de spatschermen ophoopt. De besturing kan erdoor belemmerd worden. Stop af en toe als u over besneeuwde wegen rijdt en verwijder, indien nodig, de sneeuwklonten onder de spatschermen. Afhankelijk van de omstandigheden waarin u moet rijden, kunt u een kleine nooduitrusting meenemen. Zaken die u bijvoorbeeld in de bagageruimte kunt meenemen, zijn sneeuwkettingen, een ruitenkrabbertje, een pechlamp, startkabels e.d. WAARSCHUWING Laat de motor niet draaien op een plaats waar sneeuw de afvoer van de uitlaatgassen zou kunnen hinderen. Als zich sneeuwbanken rond de auto hebben gevormd terwijl het hybridesysteem in werking is, kan uitlaatgas in de auto binnendringen. Deze uitlaatgassen kunnen een koolmonoxidevergiftiging veroorzaken en mogelijk de dood tot gevolg hebben. OPMERKING Gebruik geen motorantivries of enig ander vervangingsmiddel, omdat daardoor de lak van uw auto kan worden aangetast.

364 RIJTIPS 349 HET TREKKEN VAN EEN AANHANGWAGEN Uw auto is in eerste instantie ontworpen voor het vervoer van personen en hun bagage. Het trekken van een aanhangwagen zal een negatief effect hebben op de rijeigenschappen, prestaties, remvermogen, duurzaamheid en het brandstofverbruik. Met name bij het trekken van een aanhangwagen hangen uw veiligheid en comfort af van de juiste uitrusting en een voorzichtig rijgedrag. Voor uw veiligheid en die van anderen, mag de aanhangwagen niet te zwaar worden beladen. De Lexus--garantie dekt geen schade die ontstaat bij het trekken van een te zware aanhangwagen. Raadpleeg voordat u een aanhangwagen gaat trekken eerst een Lexus--dealer of erkende reparateur voor meer informatie. In sommige landen zijn er namelijk wettelijke voorschriften voor het trekken van aanhangwagens. OPMERKING Raadpleeg, indien u van plan bent een aanhangwagen achter uw auto te koppelen, eerst een Lexus- dealer of erkende reparateur voor meer informatie over extra benodigdheden zoals een trekhaak, enz. Maximale gewichten Controleer voor het trekken van een aanhangwagen of het totale aanhangwagengewicht, het totaalgewicht van de auto (GVW), de asbelasting en de kogeldruk de maximale waarden niet overschrijden. Deze worden weergegeven op bladzijde 454. Let bij het trekken van een aanhangwagen op het volgende: Het totale aanhangwagengewicht (aanhangwagen + lading) moet minder zijn dan het maximaal toelaatbare aanhangwagengewicht. Wanneer het totale aanhangwagengewicht hoger is dan het gewicht van de auto, raden wij u aan gebruik te maken van een stabilisator (stabiliteitsregeling). De lading in de aanhangwagen moet zodanig zijn verdeeld dat de kogeldruk meer is dan 4% van het maximaal toelaatbare aanhangwagengewicht, of minimaal 25 kg. De maximale kogeldruk mag echter niet worden overschreden, zie bladzijde 454.

365 350 RIJTIPS 1 Totaal gewicht van de aanhangwagen 2 Kogeldruk Het totaalgewicht van de auto, bestuurder, passagiers, trekhaak en kogeldruk mag het maximaal toelaatbare totaalgewicht (GVW) niet overschrijden. De belasting op de achteras mag de maximale achterasbelasting niet meer dan 15% overschrijden. Het opgegeven laadvermogen geldt voor het rijden op zeeniveau. Bij het rijden op een hoogvlakte neemt het vermogen van het hybridesysteem en daarmee het maximale aanhangwagengewicht af. Typeplaatje 1 Maximaal toelaatbaar totaalgewicht (GVW) 2 Maximale belasting achteras

366 RIJTIPS 351 WAARSCHUWING Het gewicht van de aanhangwagen mag niet hoger zijn dan de maximale waarde, weergegeven op bladzijde 454. Het is gevaarlijk om deze waarde te overschrijden. Het maximale gewicht dat met een trekhaak getrokken mag worden, wordt bepaald door de fabrikant van de trekhaak. Ook als de auto zelf een zwaardere aanhangwagen mag trekken, mag de aanhangwagen niet zwaarder zijn dan het maximale gewicht waarmee de trekhaak belast mag worden. Het overschrijden van het door de fabrikant opgegeven maximale aanhangwagengewicht is gevaarlijk. Het totaalgewicht van de auto, bestuurder, passagiers, trekhaak en kogeldruk mag het maximaal toelaatbare totaalgewicht (GVW) niet overschrijden. Het is gevaarlijk om deze waarde te overschrijden. Het maximaal toelaatbare totaalgewicht is ook vermeld op het typeplaatje. De belasting van de achteras mag de maximale achterasbelasting niet met 15% overschrijden. Het is gevaarlijk om deze waarde te overschrijden. De maximale toelaatbaar achterasbelasting is ook vermeld op het typeplaatje. Rijd niet met de auto als één van deze waarden wordt overschreden.

367 352 RIJTIPS Trekhaak Uw Lexus--dealer kan u een goedgekeurde trekhaak leveren voor uw auto. Er kan ook een andere trekhaak van gelijkwaardige kwaliteit worden gebruikt. Montagepunten voor trekhaak en afstand van bevestigingspunten tot kogel: mm (in.) A: 540 (21,3) H: 445 (17,5) B: 550 (21,7) I: 365 (14,4) C: 580 (22,8) J: 34 (1,3) D: 570 (22,4) K: 72 (2,8) E: 1138 (44,8) L: 100 (3,9) F: 645 (25,4) M: 400 (15,7) G: 480 (18,9)

368 RIJTIPS 353 WAARSCHUWING De bumperbalk van de achterbumper is gemaakt van aluminium, dus laat stalen onderdelen van de trekhaak niet hiermee in contact komen. Als staal en aluminium met elkaar in contact komen, ontstaat een galvanische reactie (elektrolytische corrosie) waardoor de sterkte van de onderdelen die met elkaar in contact komen, wordt verminderd en schade kan ontstaan. Breng verf o.i.d. aan op de contactpunten bij het plaatsen van een stalen trekhaak om corrosie te voorkomen. Inrijden Lexus raadt u aan bij een nieuwe auto en als een onderdeel in de aandrijflijn (benzinemotor, tractiemotor, transmissie, wiellager, enz.) is vervangen, de eerste 800 km geen aanhangwagen te trekken. Onderhoud Als veelvuldig een aanhangwagen wordt getrokken, heeft uw auto frequenter onderhoud nodig. Controleer alle bouten van de trekhaak op vastzitten na ongeveer km rijden met een aanhangwagen. Banden Controleer of de banden de juiste spanning hebben. Breng de banden indien nodig op de juiste spanning. Zie hoofdstuk De banden van de aanhangwagen dienen te zijn opgepompt tot de door de fabrikant van de aanhangwagen voorgeschreven waarde. Verlichting Controleer voor het rijden of alle verlichting van de aanhangwagen correct functioneert. Een verkeerde aansluiting van de verlichting kan schade aan het elektrische systeem van de auto veroorzaken en het niet goed functioneren van de verlichting tot gevolg hebben.

369 354 RIJTIPS Controles voor het rijden met een aanhangwagen Zorg ervoor dat de maximale kogeldruk niet wordt overschreden. Hoe hoger de kogeldruk, des te zwaarder de auto wordt belast. Overschrijd de maximale achterasbelasting niet. Zorg dat de lading van de aanhangwagen goed vastligt, zodat deze niet kan gaan schuiven. Als het verkeer achter de aanhangwagen met de standaard spiegels niet meer kan worden gezien, monteer dan speciale caravanspiegels. Beide buitenspiegels dienen te worden gemonteerd op wegklapbare armen en zodanig te worden afgesteld dat te allen tijde een goed zicht naar achteren wordt verkregen. Aanwijzingen voor het rijden met een aanhangwagen Bij het rijden met een aanhangwagen zal uw auto anders reageren dan dat u gewend bent. De drie belangrijkste oorzaken van ongevallen met aanhangwagens zijn fouten van de bestuurder, een te hoge snelheid en onjuiste belading. Houd de volgende punten in gedachte bij het trekken van een aanhangwagen: Controleer voor het wegrijden de werking van alle verlichting. Herhaal deze controle na enige tijd rijden. Probeer op een stille weg vertrouwd te raken met de combinatie van auto en aanhangwagen door bochten te maken, te remmen en achteruit te rijden. Achteruitrijden met een aanhangwagen is moeilijk en vereist gewenning. Houd de onderzijde van het stuurwiel vast en beweeg dit naar links om de aanhangwagen een linker bocht te laten maken. Beweeg het naar rechts om de aanhangwagen een rechter bocht te laten maken. Dit is dus precies tegengesteld aan normaal achteruitrijden zonder aanhangwagen. Draai het stuurwiel maar een klein beetje. Laat iemand indien mogelijk buiten de auto kijken of er geen gevaarlijke situatie optreedt.

370 RIJTIPS 355 De remweg van de auto zal met een aanhangwagen langer zijn dan wanneer er zonder aanhangwagen wordt gereden. Houd daarom meer afstand tot uw voorganger. Voorkom plotseling remmen, omdat u hierdoor in een slip kunt raken, waardoor de aanhangwagen kan scharen ten opzichte van de auto. Let hier vooral op bij natte of gladde wegen. Rijd niet te snel weg en voorkom plotseling accelereren. Voorkom plotselinge stuurbewegingen en het maken van scherpe bochten. In een erg scherpe bocht zou de aanhangwagen de achterkant van de auto kunnen raken. Minder voor een bocht vaart om plotseling remmen te voorkomen. Denk er bij het rijden door een bocht om dat de wielen van de aanhangwagen een kleinere bocht maken dan de wielen van de auto. Neem de bocht daarom ruimer dan zonder aanhangwagen. Sterke zijwind en een slecht wegdek hebben een zeer negatieve invloed op de handelbaarheid van de auto met een aanhangwagen. Let hierop en matig bijtijds uw snelheid. Denk hier ook aan wanneer u wordt ingehaald door een grote vrachtauto of een bus. Gaat de combinatie van auto en aanhangwagen toch slingeren, houd dan het stuurwiel stevig vast en matig geleidelijk uw snelheid. Geef nooit gas bij. Als het nodig is om te remmen, doe dat dan rustig en langzaam. Blijf rechtuit sturen. Als u geen extreme correcties uitvoert met sturen of remmen, zullen uw auto en de aanhangwagen stabiliseren. Let op bij het passeren van andere auto s. U hebt meer ruimte nodig bij het inhalen. De combinatie van auto en aanhangwagen is veel langer en u hebt dus aanzienlijk meer ruimte nodig voordat u van rijbaan wisselt.

371 356 RIJTIPS Doordat de motor door het trekken van een aanhangwagen zwaarder wordt belast, kan oververhitting van de motor eerder optreden op warme dagen (temperatuur meer dan 30 C) of bij het beklimmen van een helling. Schakel in dat geval de airconditioning uit (indien in gebruik) en stop aan de kant van de weg als dat mogelijk is. Zie Als uw auto oververhit raakt op bladzijde 366 van dit instructieboekje. Plaats bij het parkeren altijd wielblokken onder de wielen van de auto en de aanhangwagen. Trap het parkeerrempedaal stevig in. Zet de transmissie in stand P. WAARSCHUWING Overschrijd de maximum snelheid voor het rijden met een aanhangwagen niet. Neem wat snelheid terug en schakel een versnelling terug bij het afdalen van een lange, steile helling. Schakel niet abrupt terug. Trap niet lang aaneengesloten en niet te vaak op de rem. Probeer in dat geval meer gebruik te maken van de motorremwerking. TIPS VOOR BRANDSTOF- BESPARING EN EEN LANGE LEVENSDUUR VAN UW AUTO Meer kilometers met een liter brandstof rijden is eenvoudig; rijd rustig. Uw auto zal dan ook langer meegaan. De volgende tips zullen u helpen geld te besparen op brandstof-- en reparatiekosten: Houd de banden steeds op de juiste spanning. Het is aan te bevelen de bandenspanning eens per twee weken of ten minste eenmaal per maand te controleren. Te lage bandenspanning bevordert slijtage en verspilt brandstof. Voer geen onnodige ballast in uw auto mee. Door extra gewicht wordt het hybridesysteem zwaarder belast, waardoor het brandstofverbruik zal toenemen. Trek rustig en geleidelijk op. Vermijd snel accelereren. Voorkom voortdurende snelheidsveranderingen. Door herhaaldelijk accelereren en vaart minderen wordt er kostbare brandstof verspild. Voorkom onnodig stoppen en remmen. Houd een constante snelheid. Kijk onder het rijden ver vooruit en houd rekening met veranderingen in de verkeerssituatie. Kies doorgaande wegen om zoveel mogelijk verkeerslichten te vermijden. Houd altijd voldoende afstand tot uw voorligger, zodat u plotseling remmen kunt vermijden. U spaart zo tevens uw remmen. Zorg ervoor dat bij het parkeren de selectiehendel van de transmissie in stand P wordt gezet. In stand N werkt de benzinemotor, maar kan er geen elektriciteit worden opgewekt. De hybridebatterij raakt hierdoor ontladen, zodat onnodig vermogen van de benzinemotor nodig is om deze weer op te laden. Vermijd zo veel mogelijk files en andere verkeersopstoppingen. Laat de voet niet op het rempedaal rusten. Dit veroorzaakt voortijdige slijtage, warmlopen en een hoog brandstofverbruik.

372 RIJTIPS 357 Rijd ook op snelwegen rustig en gelijkmatig. Hoe hoger de snelheid, des te hoger het brandstofverbruik. Door uw snelheid te matigen, bespaart u op uw brandstofkosten. Zorg ervoor dat de voorwielen goed uitgelijnd blijven. Rijd niet tegen stoepranden aan en minder vaart op slechte wegen. Als de wielen niet goed uitgelijnd zijn, slijten de banden sneller en moet het hybridesysteem een hogere rolweerstand overwinnen, waardoor het brandstofverbruik toeneemt. Houd de onderzijde en wielkasten van uw auto vrij van modder, vuil en dergelijke. Hiermee worden corrosie en nodeloze gewichtstoename tegengegaan. Houd uw auto door regelmatig onderhoud in topconditie. Een vervuild luchtfilter, onjuiste klepspeling, vervuilde bougies, vervuilde en/of verouderde smeermiddelen, niet goed afgestelde remmen, enz. verminderen de prestaties van de motor en verhogen het brandstofverbruik. Voor een lange levensduur en een lage kilometerprijs is het van belang dat de onderhoudsbeurten volgens het onderhoudsschema worden uitgevoerd. Als u vaak over stoffige wegen rijdt of dikwijls zeer korte afstanden rijdt, dient uw auto vaker een onderhoudsbeurt te krijgen. (Zie hoofdstuk 5.) CONTROLE VAN DE AUTO VOOR EEN LANGE RIT Een goede gewoonte. Door uw auto te controleren kunt u uzelf ervan verzekeren dat u veilig en plezierig kunt autorijden. Slechts enige vertrouwdheid met uw auto en een oplettend oog zijn hiervoor vereist! Indien gewenst kan u deze controle tegen een minimale vergoeding ook laten doen door een Lexus--dealer of erkende reparateur. WAARSCHUWING Als u deze controles in een gesloten garage uitvoert, zorg dan voor ruim voldoende ventilatie. Uitlaatgassen zijn namelijk giftig. WAARSCHUWING Probeer nooit brandstof te besparen door tijdens het afdalen van een helling het hybridesysteem uit te schakelen. De stuurbekrachtiging en het remsysteem werken niet als het hybridesysteem uitgeschakeld is. Bovendien werkt het emissiesysteem alleen goed als het hybridesysteem in werking is.

373 358 RIJTIPS VOOR HET INSCHAKELEN VAN HET HYBRIDESYSTEEM De buitenkant van de auto Banden (inclusief reservewiel). Controleer de spanning van alle banden met behulp van een bandenspanningsmeter en kijk goed of u insnijdingen, beschadigingen of abnormale slijtage ziet. Wielmoeren. Overtuig u ervan dat er geen moeren ontbreken en dat ze allemaal goed vastzitten. Vloeistoflekkages. Als de auto enige tijd geparkeerd heeft gestaan, controleer dan onder de auto of lekkage van olie, brandstof, water of andere vloeistof heeft plaatsgevonden. (na gebruik van de airconditioning is waterlekkage normaal). Verlichting. Controleer de werking van de verlichting. Controleer ook de afstelling van de koplampen. De binnenkant van de auto Krik en wielmoersleutel. Controleer of er een krik en wielmoersleutel in de auto aanwezig zijn. Veiligheidsgordels. Controleer of de sluitingen goed werken. Controleer of de gordels niet versleten of gerafeld zijn. Instrumenten en bedieningsorganen. Let erop dat de waarschuwingslampjes, dashboardverlichting en de voorruitontwaseming goed werken. Remmen. Controleer of het rempedaal enige speling heeft. Motorruimte Koelvloeistofniveau. Controleer of het niveau van de koelvloeistof goed is. (Zie bladzijde 415 voor aanwijzingen.) 12V -accu en kabels. Controleer de toestand van de 12V--accu aan de hand van de kleur van de indicator. (Zie bladzijde 434 voor aanwijzingen.) Controleer of de accupolen en klemmen goed schoon zijn en de klemmen goed vastzitten. Let ook op scheurtjes in de accubak. Controleer of de accukabels in goede staat verkeren en goed zijn aangesloten. Bedrading. Controleer of er draden zijn beschadigd of losgeraakt. Brandstofleidingen. Controleer de leidingen op lekkage en losse verbindingen. Reservezekeringen. Wees er zeker van dat u reservezekeringen bij u hebt. Zorg ervoor dat u van alle voorkomende stroomsterktes reservezekeringen bij u hebt (zie het deksel van de zekeringenkast).

374 RIJTIPS 359 NA HET INSCHAKELEN VAN HET HYBRIDESYSTEEM Uitlaatsysteem. Luister of het geluid niet afwijkt van normaal en controleer of u geen uitlaatgassen ruikt. Laat een eventuele lekkage onmiddellijk verhelpen. (Zie Belangrijke waarschuwingen voor uitlaatgassen op bladzijde 285.) Motoroliepeil. Schakel het hybridesysteem uit en controleer het motoroliepeil terwijl de auto horizontaal staat. (Zie bladzijde 412 voor aanwijzingen.) TIJDENS HET RIJDEN Instrumenten. Controleer of alle meters werken. Remmen. Controleer op een veilige plaats of de auto tijdens het remmen niet naar één kant trekt. Iets ongewoons? Controleer op loszittende onderdelen en lekkages. Luister of u abnormale geluiden hoort. Als alles in orde is, kunt u onbezorgd gaan rijden.

375 360 RIJTIPS

376 WAT TE DOEN BIJ PECH 361 WAT TE DOEN BIJ PECH HOOFDSTUK 4 Als het hybridesysteem afslaat tijdens het rijden Als de motor niet wil aanslaan Als de motor oververhit raakt Als uw auto een lekke band heeft Als uw auto vast komt te zitten Als uw auto moet worden gesleept Als de selectiehendel is geblokkeerd Als u uw sleutels verliest

377 362 WAT TE DOEN BIJ PECH ALS HET HYBRIDESYSTEEM AFSLAAT TIJDENS HET RIJDEN Als het hybridesysteem afslaat tijdens het rijden Verminder geleidelijk aan uw snelheid en let erop dat u in een rechte lijn blijft rijden. Rijd voorzichtig de vluchtstrook op of de weg af. Zet de auto op een veilige plaats neer. 2. Schakel de alarmknipperlichten in. 3. Zet het contact in stand ACC of UIT en probeer het hybridesysteem opnieuw te starten. Zie als het hybridesysteem niet inschakelt Als de motor niet wil aanslaan. WAARSCHUWING Als het hybridesysteem niet in werking is, werken de rem - en stuurbekrachtiging niet. Hierdoor zal het remmen en sturen veel zwaarder gaan dan normaal. ALS DE MOTOR NIET WIL AANSLAAN (a) Eenvoudige controles Verzeker u er voor het uitvoeren van deze controles van dat u de juiste startprocedure hebt gevolgd. Zie hiervoor Starten van het hybridesysteem op bladzijde 289. Controleer tevens of er voldoende brandstof in de tank zit. Aangezien uw auto is uitgerust met een hybridestartblokkering dient u ook te controleren of het hybridesysteem met de andere sleutels kan worden gestart. Als de motor dan wel kan worden gestart, kan uw sleutel defect zijn. Laat de sleutel controleren bij een Lexus--dealer of erkende reparateur. Als de motor met geen van de sleutels gestart kan worden, kan de startblokkering defect zijn. Neem contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur. Zie Sleutels op bladzijde 42.

378 WAT TE DOEN BIJ PECH 363 Als de verlichting van het instrumentenpaneel zwakker gaat branden of uitgaat terwijl het hybridesysteem ingeschakeld is Controleer of de klemmen en polen van de 12V--accu goed vastzitten en schoon zijn. 2. Als de klemmen en polen van de 12V--accu in orde zijn, is de 12V--accu ontladen. U kunt proberen door middel van startkabels en een hulpaccu de motor te starten. Zie (b) Hulpstart voor meer informatie. OPMERKING Hybrideauto s kunnen niet aangesleept of aangeduwd worden. Als de helderheid van de weergave op het instrumentenpaneel in orde is als het contact AAN staat... Het hybridesysteem kan defect zijn. Neem contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur voor assistentie. (b) Hulpstart Als de 12V -accu ontladen is, kan het hybridesysteem via een hulpstartprocedure gestart worden. Afhankelijk van de omstandigheden zal de motor wel of niet aanslaan. Verwijder de afdekkap van de motorruimte voor een hulpstart. (Zie Verwijderen afdekkappen motorruimte op bladzijde 399.) Als de volgende aanwijzingen niet nauwgezet worden opgevolgd, kan letsel ontstaan of kunnen de auto of elektronische onderdelen beschadigd raken door het exploderen van de accu, door accuzuur of elektriciteit. Als u er niet helemaal zeker van bent hoe u de procedure dient te volgen, neem dan contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur. WAARSCHUWING Accu s bevatten het giftige en corrosieve zwavelzuur. Gebruik een veiligheidsbril tijdens de hulpstart en voorkom dat er zuur op de huid, kleding of auto terechtkomt. Als er zuur op de huid of in de ogen komt, trek dan onmiddellijk kleding die in contact is gekomen met accuzuur uit en spoel overvloedig met water. Schakel gelijk daarna medische hulp in. Blijf zo mogelijk water op de ogen deppen met een spons of doek, terwijl u naar een arts of het ziekenhuis gaat. In de accu ontstaat het licht ontvlambare en explosieve waterstof. Gebruik tijdens de hulpstart uitsluitend goede startkabels; rook niet en steek nooit een lucifer of een aansteker aan. OPMERKING De hulpaccu dient een 12V- accu te zijn. Voer de hulpstart pas uit als u er zeker van bent dat de hulpaccu ervoor geschikt is.

379 364 WAT TE DOEN BIJ PECH 5 Ontladen 12V- accu 6 Hulpaccu HULPSTARTPROCEDURE 1. Controleer of de auto s elkaar niet raken als de hulpaccu zich in een andere auto bevindt. Schakel onnodige verlichting en accessoires uit. Gebruik bij de hulpstartprocedure een accu met een gelijke of grotere capaciteit. Een andere accu is waarschijnlijk niet krachtig genoeg voor een hulpstart. Laad de 12V--accu enige minuten op als het starten via de hulpstartprocedure moeizaam verloopt. 2. Verwijder, indien nodig, de vuldoppen van de hulpaccu. Leg een doek over de openingen in de hulpaccu. (Hierdoor wordt de kans op een explosie, letsel en brandwonden verminderd.) Als de hulpaccu een onderhoudsvrije accu is, hoeven de vuldoppen niet te worden verwijderd. 3. Als de motor in de auto met de hulpaccu niet draait, start deze dan en laat hem ongeveer 5 minuten draaien. Laat tijdens de hulpstart de motor met ongeveer omw/min draaien door het gaspedaal iets in te trappen.

380 WAT TE DOEN BIJ PECH Vergewis u van de positieve (+) en negatieve (--) polen op beide accu s. Sluit de startkabels aan in de volgorde ( ) zoals aangegeven in de afbeelding. 1 Sluit de positieve (rode) startkabel aan op de positieve (+) accupool van de ontladen 12V--accu. 2 Sluit de andere zijde van de rode startkabel aan op de positieve accupool (+) van de hulpaccu. 3 Sluit de zwarte startkabel aan op de negatieve accupool ( ) van de hulpaccu. 4 Sluit de andere zijde van de negatieve (zwarte) startkabel aan op de auto met de ontladen 12V--accu op een stevig, stilstaand, niet gelakt metalen punt (zoals aangegeven in de afbeelding). Sluit de kabel niet aan op of bij een onderdeel dat beweegt tijdens het starten van het hybridesysteem. WAARSCHUWING Let er bij het aansluiten van de startkabels op dat u niet over de accu gaat hangen en dat de startkabels en de accuklemmen niets anders dan de accupolen of massa raken, om letsel te voorkomen. 5. Schakel het hybridesysteem in. Controleer of het controlelampje READY brandt. Als het controlelampje READY niet gaat branden en het hybridesysteem niet start nadat de 12V--accu is geladen, volg dan onderstaande procedure. (Herhaal de procedure als het systeem na de eerste keer nog niet gestart kan worden.) Schakel het hybridesysteem uit. Open en sluit het bestuurdersportier en schakel het hybridesysteem in. Als het waarschuwingslampje van de hybridebatterij gaat branden, is de hybridebatterij eveneens ontladen. In dat geval zal het hybridesysteem niet gestart kunnen worden. Neem contact op met een Lexus-- dealer of erkende reparateur. 6. Neem de startkabels voorzichtig in de omgekeerde volgorde los: eerst de negatieve kabel en dan de positieve kabel. 7. Neem voorzichtig de doeken van de accu s; er kan zuur in zitten. 8. Als de vuldoppen werden verwijderd, plaats ze dan weer. Als de reden voor het ontladen van de hulpaccu niet duidelijk is (zoals bijvoorbeeld wanneer u hebt vergeten de verlichting uit te zetten), moet u de auto laten nakijken door een Lexus--dealer of erkende reparateur. Als de eerste startpoging niet succesvol verloopt... Controleer of de klemmen van de startkabel goed contact maken. Laad de lege accu met aangesloten startkabel gedurende enkele minuten en start het hybridesysteem op de normale manier. Als de volgende pogingen ook zonder succes blijven, kan de accu te ver ontladen zijn. Laat het systeem controleren bij een Lexus--dealer of erkende reparateur.

381 366 WAT TE DOEN BIJ PECH ALSDEMOTOR OVERVERHIT RAAKT De motor kan oververhit zijn als: De koelvloeistoftemperatuurmeter oververhitting aan geeft. De melding WATER TEMP verschijnt op het multi -informatiedisplay. Vermogensverlies wordt geconstateerd. Een luid kloppend of pingelend geluid wordt gehoord. Wanneer de motor oververhit raakt Zet de auto zo ver mogelijk aan de kant van de weg en schakel de alarmknipperlichten in. Schakel de selectiehendel in stand P en zet de parkeerrem vast. A: Als er stoom onder de motorkap vandaan komt: Schakel het hybridesysteem uit. Wacht met het openen van de motorkap tot er geen stoom meer te zien is. De motor kan al ernstige schade hebben opgelopen. Neem contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur voor assistentie. WAARSCHUWING Laat de motorkap gesloten tot er geen stoom meer ontsnapt om letsel te voorkomen. Ontsnappende stoom of koelvloeistof is een teken dat het koelsysteem onder een zeer hoge druk staat, met alle gevaren van dien. WAARSCHUWING Houd handen en kleding uit de buurt van de ventilator als het hybridesysteem in werking is. Verwijder de radiateurdop nooit wanneer het hybridesysteem en de radiateur nog heet zijn. Door de hoge druk in het koelsysteem kunnen kokende vloeistof en stoom naar buiten spuiten waardoor ernstige brandwonden kunnen ontstaan. Zet, als de koelventilator niet werkt of het koelvloeistofniveau te laag is, het hybridesysteem uit en neem contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur. Als beide bovenstaande voorwaarden in orde zijn, mag u verder rijden met de auto zodra de temperatuur is gedaald tot een normale waarde of de melding WATER TEMP verdwenen is. Laat, als de koelvloeistoftemperatuur niet daalt, de melding WATER TEMP niet verdwijnt of de auto opnieuw oververhit raakt, de auto zo snel mogelijk nakijken door een Lexus--dealer of erkende reparateur. B: Als er geen stoom onder de motorkap vandaan komt: Laat het hybridesysteem ingeschakeld en zet de airconditioning uit als deze in gebruik is. Controleer het volgende. Of de ventilator draait. Of het koelvloeistofniveau voldoende is.

382 WAT TE DOEN BIJ PECH 367 ALS UW AUTO EEN LEKKE BAND HEEFT 1. Verminder geleidelijk aan uw snelheid en let erop dat u in een rechte lijn blijft rijden. Rijd voorzichtig de vluchtstrook op of de weg af. Stop nooit in de middenberm. Zet de auto op een veilige plaats neer. Parkeer de auto op een vlakke en stevige ondergrond. 2. Schakel het hybridesysteem uit en schakel de alarmknipperlichten in. 3. Zet de parkeerrem stevig vast en schakel de selectiehendel in stand P. 4. Laat de passagiers aan de rechterkant uit de auto stappen en wijs ze op de gevaren van het voorbijrijdende verkeer. 5. Lees de hierna gegeven aanwijzingen aandachtig door. WAARSCHUWING Belangrijke punten die u bij het opkrikken in acht moet nemen ter voorkoming van letsel: Volg de instructies die hierna gegeven worden stipt op. Zorg ervoor dat er zich geen lichaamsdelen bevinden onder een auto die alleen door een krik wordt ondersteund. Anders kunt u hierdoor ernstige verwondingen oplopen. Schakel het hybridesysteem niet in als de auto op een krik staat. Parkeer de auto op een stevige vlakke ondergrond, trap het parkeerrempedaal stevig in en schakel de selectiehendel in stand P. Plaats, indien nodig, een wielblok voor of achter het wiel dat zich schuin tegenover het wiel met de lekke band bevindt.

383 368 WAT TE DOEN BIJ PECH Controleer of de krikkop goed in het kriksteunpunt aangrijpt. Als de auto wordt opgekrikt, terwijl de krik niet goed is geplaatst, kan de auto beschadigd raken of van de krik vallen en letsel veroorzaken. Kruip nooit onder de auto als deze alleen door de krik wordt ondersteund. Gebruik de krik uitsluitend om uw auto op te krikken bij het verwisselen van een wiel. Krik de auto niet op als er zich nog iemand in de auto bevindt. Plaats bij het opkrikken van de auto niets op of onder de krik. Krik de auto niet hoger op dan nodig is om het reservewiel te monteren. OPMERKING Rijd nooit door met een lekke band. Zelfs als u slechts een klein stukje doorrijdt, kunnen de band en het wiel onherstelbaar beschadigd raken. Toegang tot het reservewiel 1 Krik 2 Gereedschapstas 3 Krikslinger 4 Sleepoog 5 Sleutel 6 Hulpstuk (voor verwijderen reservewiel) 7 Reservewiel 1. Pak het gereedschap, de krik, de sleutel, het hulpstuk (voor verwijderen reservewiel) en het reservewiel. Om op een lekke band voorbereid te zijn, kunt u zich het beste van tevoren met de krik en het gereedschap vertrouwd maken. Ook dient u te weten waar alles is opgeborgen.

384 WAT TE DOEN BIJ PECH 369 Voor het gewenste gereedschap: 1 Trek de voorste afdekplaat omhoog. 2 Zet de voorste afdekplaat vast met de steun. Zorg dat de haak goed vastzit, zodat de afdekplaat niet kan vallen.

385 370 WAT TE DOEN BIJ PECH Plaats, als de afdekplaat weer wordt neergelaten, de steun in de oorspronkelijke positie zoals aangegeven in de afbeelding. 1 Schroefas 2 Verwijder de krik door de schroefas met de hand linksom te draaien. 3 Bevestig de krik door de schroefas rechtsom te draaien totdat de krik stevig vastzit, om te voorkomen dat deze bij een ongeluk of plotseling remmen losschiet en letsel veroorzaakt. Verwijder de krik door de haak los te nemen. Zet bij het opbergen van de krik de haak goed vast.

386 WAT TE DOEN BIJ PECH 371 Verwijderen van het reservewiel: 1 Verwijder het binnenste deel van de afdekkap van het reservewiel door het linksom te draaien. Als het verwijderen van het binnenste deel van de kap moeilijk gaat, verwijder de kap dan nadat het reservewiel verwijderd is en tegen de bumper aan is gezet. 3 Verwijder het kapje met een sleufkopschroevendraaier die met een doek is omwikkeld. 4 Plaats het hulpstuk (voor verwijderen reservewiel) op de klembout. 2 Open het extra opbergvak rechts in de bagageruimte door op de knop te drukken. De klembout van het reservewiel zit aan de rechterzijde van het opbergvak.

387 372 WAT TE DOEN BIJ PECH 5 Plaats de krikslinger in het hulpstuk. Draai de krikslinger linksom. Het wiel kan volledig naar beneden worden gelaten. 6 Trek het reservewiel naar u toe en zet het rechtop tegen de bumper.

388 WAT TE DOEN BIJ PECH Verwijder de bevestigingssteun zoals aangegeven in de afbeelding. 2. Blokkeer het wiel schuin tegenover het wiel met de lekke band met een wielblok, om te voorkomen dat de auto kan gaan rijden als deze is opgekrikt. Plaats een wielblok aan de voorzijde van een voorwiel of aan de achterzijde van een achterwiel.

389 374 WAT TE DOEN BIJ PECH 3. Draai alle wielmoeren los. Draai de wielmoeren altijd een halve slag los voordat u de auto opkrikt. De wielmoeren moeten linksom worden losgedraaid. Om een maximale hefboomwerking te verkrijgen, zet u de sleutel zo op de moer dat de handgreep horizontaal naar rechts wijst. Pak de sleutel bij het uiteinde beet en trek deze naar boven om de moer los te draaien. Pas op dat de sleutel niet van de moer afschiet. Draai de wielmoeren er nog niet helemaal af, maar draai ze slechts een halve slag los. 4. Plaats de krik onder het kriksteunpunt zoals aangegeven. Controleer of de krik op een vlakke en harde ondergrond staat. WAARSCHUWING Doe geen olie of smeer op de bouten en moeren. Hierdoor zouden de wielmoeren los kunnen lopen, waardoor het wiel van de auto afloopt, hetgeen kan leiden tot een ernstig ongeluk.

390 WAT TE DOEN BIJ PECH Controleer of er zich niemand in de auto bevindt en krik dan de auto zo hoog op dat het reservewiel kan worden gemonteerd. Denk eraan dat de auto hoger moet worden opgekrikt om het reservewiel te monteren dan om het wiel met de lekke band te verwijderen. Om de auto op te krikken steekt u de slinger in de krik (losse verbinding) en draait u de handgreep rechtsom. Zodra de krik de auto raakt en deze iets op begint te tillen, controleert u voor de zekerheid nogmaals of de krikkop goed onder het steunpunt zit. 6. Verwijder de wielmoeren en het wiel met de lekke band. Til het wiel met de lekke band er recht af en leg het weg. WAARSCHUWING Kruip nooit onder de auto als deze alleen door de krik wordt ondersteund. Voordat u een wiel monteert, reinigt u de plaatsen waar wiel en naaf of remtrommel elkaar raken met een staalborstel of een doek. Als een wiel wordt gemonteerd zonder dat de metalen delen goed op elkaar dragen, kunnen de wielmoeren loslopen. Hierdoor kan een wiel op den duur onder het rijden losraken.

391 376 WAT TE DOEN BIJ PECH 7. Plaats alle wielmoeren en draai de moeren handvast. Breng de boutgaten in de velg in lijn met de bouten. Til dan het reservewiel op en zorg ervoor dat ten minste het bovenste draadeind door het bovenste gat van het wiel steekt. Beweeg het wiel dan voorzichtig heen en weer en druk het wiel ook over de andere draadeinden. Draai de moeren met de hand zo ver mogelijk op de draadeinden. Druk daarna het wiel naar binnen en probeer de moeren met de hand nog verder aan te draaien. WAARSCHUWING Doe geen olie of smeer op de bouten en moeren. Hierdoor kunnen de moeren te vast worden aangedraaid en de bouten beschadigd raken. Hierdoor zouden de wielmoeren los kunnen lopen, waardoor het wiel van de auto afloopt, hetgeen kan leiden tot een ernstig ongeluk. Als er olie of smeer op een bout of moer zit, maak deze dan schoon. 8. Laat de auto helemaal zakken en draai de wielmoeren vast. Draai de krikslinger linksom tot de krik helemaal gezakt is en het wiel weer op de grond staat. Gebruik alleen de wielmoersleutel om de moeren (rechtsom) vast te draaien. Gebruik geen andere gereedschappen; zet alleen met uw handen kracht op de wielmoersleutel, doe dit nooit met een hamer, pijp of voet. Let erop dat de sleutel goed over de moer zit. Draai de moeren in de aangegeven volgorde eerst een beetje vast. Draai de moeren in dezelfde volgorde iets vaster en herhaal dit tot ze goed vastzitten.

392 WAT TE DOEN BIJ PECH 377 WAARSCHUWING Controleer wanneer u de auto laat zakken of er niets of niemand onder komt. Laat zo spoedig mogelijk na het verwisselen van een wiel de moeren met een aanhaalmoment van 103 Nm (10,5 kgm, 76 ft lbf) vastzetten. Anders zouden de wielmoeren los kunnen lopen, waardoor het wiel van de auto afloopt, hetgeen kan leiden tot een ernstig ongeluk. Plaats een sterk beschadigde wieldop niet op het wiel. Een beschadigde wieldop kan tijdens het rijden van het wiel raken en ongelukken veroorzaken. 9. Controleer na het verwisselen van een wiel de bandenspanning. Als de spanning te laag is, rijd dan langzaam naar de dichtstbijzijnde garage of tankstation en pomp de band op, omdat deze anders onherstelbaar wordt beschadigd tijdens het rijden. Vergeet niet te controleren of bij elk wiel het ventiel met een dopje is afgesloten, zodat er geen vuil en vocht in het ventiel kunnen dringen. Hierdoor zou het ventiel kunnen gaan lekken. Breng zo spoedig mogelijk een nieuw dopje aan als er een blijkt te ontbreken.

393 378 WAT TE DOEN BIJ PECH OPMERKING Zorg ervoor dat er geen voorwerpen bekneld raken tussen de band en de bodemplaat. Anders kan het wiel naar voren schieten bij een botsing of plotseling remmen. Draai de klembout van de reservewieldrager goed vast. 10. Berg het gereedschap, de krik en het wiel met de lekke band weer op. Plaats het binnenste deel van de afdekkap van het reservewiel op het buitenste deel van de afdekkap om het wiel met de lekke band op te bergen. Plaats het wiel met de lekke band met de buitenzijde naar boven in de afdekkap en plaats de bevestigingssteun. Draai de klembout van het reservewiel met behulp van de krikslinger en het hulpstuk rechtsom tot u een klik hoort. Deze procedure dient ook te worden gevolgd bij het wisselen van wielen. WAARSCHUWING Controleer voor het rijden of het gereedschap, de krik, de gevarendriehoek en het wiel met de lekke band weer goed zijn opgeborgen en bevestigd. Dit om te voorkomen dat een van deze voorwerpen bij een botsing of bij hard remmen letsel veroorzaakt.

394 WAT TE DOEN BIJ PECH 379 ALS UW AUTO VAST KOMT TE ZITTEN Als uw auto vastzit in sneeuw, modder, zand o.i.d., kunt u proberen de auto vrij te krijgen door te schommelen. WAARSCHUWING Probeer de auto niet los te schommelen als er zich mensen of voorwerpen in de buurt bevinden. Tijdens het schommelen kan de auto ineens naar voren of naar achteren bewegen, waardoor schade of letsel kan ontstaan als er zich voorwerpen of mensen dicht bij de auto bevinden. OPMERKING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen alvorens uw auto vrij te maken door te schommelen, om schade aan de transmissie en andere onderdelen te voorkomen. Trap het gaspedaal niet in tijdens het schakelen of als de versnelling nog niet geheel is ingeschakeld. Voorkom dat de wielen door gaan draaien. Laat uw auto wegslepen als na een aantal pogingen uw auto nog niet vrij is. ALS UW AUTO MOET WORDEN GESLEEPT Wanneer slepen noodzakelijk is, dient dit te geschieden door een Lexus -dealer of erkende reparateur of een gespecialiseerd bedrijf. Laat uw auto, in overleg met de sleepdienst, op manier (a) of (b) wegslepen. (a) Slepen met een bril (b) Vervoeren op een trailer/autoambulance (c) Sleep nooit met een takelwagen Laat uw auto alleen wegslepen door een Lexus -dealer of erkende reparateur of een ander gespecialiseerd bedrijf. In geval van nood mag uw auto worden weggesleept zoals beschreven in (d) Slepen in een noodgeval op bladzijde 384. Door goed materiaal te gebruiken wordt voorkomen dat uw auto beschadigd raakt tijdens het slepen. Uw dealer en de sleepdiensten zijn op de hoogte van de te volgen procedure. Uw auto kan beschadigd raken als het slepen niet goed wordt gedaan. Ondanks het feit dat de meeste sleepdiensten op de hoogte zijn van de juiste procedure, is een vergissing niet uit te sluiten. Let erop dat de volgende voorzorgsmaatregelen altijd in acht worden genomen. Laat, indien nodig, deze bladzijde aan de chauffeur van de sleepdienst zien. VOORZORGSMAATREGELEN Gebruik een stevige sleepkabel en neem de wettelijke voorschriften in acht. De wielenendeasdienietvandegrondworden getakeld, dienen in een goede conditie te verkeren. Gebruik een trailer of dolly als dit niet het geval is.

395 380 WAT TE DOEN BIJ PECH WAARSCHUWING Als uw auto gesleept moet worden, dient dit te gebeuren met alle wielen van de grond. Als de wielen die gekoppeld zijn aan de tractiemotor tijdens het slepen de grond raken, kan de elektromotor elektriciteit blijven opwekken. Deze elektriciteit kan dan ongecontroleerd weglekken. Lekstromen kunnen, afhankelijk van de sterkte van de lekstroom, brand veroorzaken. (a) Slepen met een bril Met de voorwielen in een bril Gebruik een dolly onder de achterwielen. OPMERKING Sleep een auto nooit vooruit met de achterwielen op de grond aangezien de transmissie hierdoor ernstige schade kan oplopen.

396 WAT TE DOEN BIJ PECH 381 Met de achterwielen in een bril (b) Vervoeren op een trailer/ autoambulance Gebruik een dolly onder de voorwielen. OPMERKING Sleep een auto nooit achteruit met de voorwielen op de grond aangezien de transmissie hierdoor ernstige schade kan oplopen. Bevestigingspunten

397 382 WAT TE DOEN BIJ PECH A Voor B Achter Als uw Lexus wordt getransporteerd op een autoambulance, zet de auto dan vast zoals aangegeven in afbeelding A en B. Sleepogen achter OPMERKING Gebruik de achterste sleepogen niet voor het vastzetten.

398 WAT TE DOEN BIJ PECH 383 Bevestigingshoek (c) Slepen met een takelwagen Als uw auto met touwen of kettingen wordt vastgezet, moeten de aangegeven bevestigingshoeken 45 zijn. OPMERKING Sleep de auto niet met een takelwagen, noch vooruit, noch achteruit. Anders kan er schade ontstaan aan de carrosserie.

399 384 WAT TE DOEN BIJ PECH (d) Slepen in een noodgeval OPMERKING Gebruik alleen het aangegeven sleepoog, anders kan de auto beschadigd raken. Sleep een auto nooit aan de achterzijde met alle vier wielen op de grond. Hierdoor kan de transmissie ernstig beschadigd raken. Wanneer slepen noodzakelijk is, dient dit te geschieden door een Lexus -dealer of erkende reparateur of een gespecialiseerd bedrijf. In geval van nood kunt u een sleepkabel of -ketting aan het sleepoog voor vastmaken en mag de auto worden gesleept met een snelheid die lager is dan 30 km/ h. Wees extra voorzichtig als er op deze manier wordt gesleept. Zie (e) Plaatsen sleepoog voorzijde op bladzijde 386 voor meer informatie over het plaatsen van het sleepoog aan de voorzijde. Er moet een bestuurder in de auto zitten om te sturen en te remmen. Uw auto mag op deze manier alleen op een verharde weg en met lage snelheid over een korte afstand worden gesleept. Ook dienen de wielen, de assen, de aandrijflijn, de stuurinrichting en de remmen in een goede conditie te zijn. WAARSCHUWING Wees extra voorzichtig als er op deze manier wordt gesleept. Voorkom plotseling wegrijden of plotselinge bewegingen waardoor er extreme krachten op het sleepoog en de sleepkabel of -ketting worden uitgeoefend. Het sleepoog en de sleepkabel of -ketting kunnen breken, waardoor er ernstig letsel of schade kan ontstaan.

400 WAT TE DOEN BIJ PECH 385 OPMERKING Gebruik uitsluitend een speciale sleepkabel of - ketting om een auto te slepen. Maak de kabel of de ketting goed vast aan het sleepoog. Zet voor het slepen de parkeerrem vrij en de versnellingspook in stand N. Het contact moet in stand ACC (hybridesysteem uit) of AAN (hybridesysteem aan) staan. WAARSCHUWING Als het hybridesysteem niet in werking is, werken de rem - en stuurbekrachtiging niet. Hierdoor zal het remmen en sturen veel zwaarder gaan dan normaal. Voorzorgsmaatregelen bij het gebruik van het sleepoog: Controleer voor het slepen of het oog niet defect of beschadigd is en of de bouten van het sleepoog niet los zitten. Bevestig de sleepkabel of --ketting goed aan het sleepoog. Voorkom plotselinge grote krachten op het sleepoog. Probeer zoveel mogelijk een gelijkmatige kracht op het sleepoog uit te oefenen. Om schade aan het sleepoog te voorkomen, mag niet van opzij of onder een verticale hoek worden getrokken. Trek altijd recht vooruit. WAARSCHUWING Let op de volgende voorzorgsmaatregelen als het sleepoog wordt gebruikt om vrij te komen uit modder, zand o.i.d. als de auto dat niet op eigen kracht kan. Anders wordt het sleepoog extreem zwaar belast en kan de sleepkabel of -ketting breken, waardoor er ernstig letsel of schade kan ontstaan. Als de trekkende auto nauwelijks kan bewegen, probeer dan niet geforceerd de auto vrij te krijgen. Neem contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur of gespecialiseerd takelbedrijf voor hulp. Probeer altijd zo veel mogelijk recht vooruit te trekken. Blijf uit de buurt van de auto tijdens het trekken.

401 386 WAT TE DOEN BIJ PECH Tips voor het vrijtrekken van een vastzittende auto: De volgende methodes zijn het meest effectief om een auto die vastzit in modder, zand o.i.d. en daar niet op eigen kracht uit kan komen, vrij te krijgen. Wees extra voorzichtig als er op deze manier wordt gesleept. Blijf uit de buurt van de auto s en de sleepkabel of -ketting tijdens het trekken. Verwijder de losse grond voor en achter de wielen. Leg stenen of hout onder de banden. (e) Plaatsen sleepoog voorzijde 1. Verwijder het afdekkapje van het sleepoog op de voorbumper door op de zijkant van het afdekkapje te drukken. 2. Gebruik het sleepoog dat zich in de bagageruimte bevindt. Bevestig het sleepoog in het gat op de bumper en draai het sleepoog rechtsom. (Zie bladzijde 368 voor de plaats van het sleepoog.)

402 WAT TE DOEN BIJ PECH 387 ALS DE SELECTIEHENDEL IS GEBLOKKEERD Als u niet vanuit stand P kunt schakelen, zelfs niet als u het rempedaal ingetrapt houdt, gebruik dan de uitschakelknop voor de schakelblokkering als volgt: 3. Draai het sleepoog voor stevig vast met behulp van de wielmoersleutel. WAARSCHUWING Wanneer u het sleepoog voor plaatst, zorg er dan voor dat het goed wordt vastgedraaid. Als dit niet het geval is, kan het sleepoog tijdens het slepen losraken en ernstig letsel veroorzaken.

403 388 WAT TE DOEN BIJ PECH 1 Zet het contact UIT. Let erop dat de parkeerrem is geactiveerd. 2 Zet het contact in stand START en schakel het hybridesysteem in.

404 WAT TE DOEN BIJ PECH Druk op de deblokkeerschakelaar en zet de selectiehendel in stand P terwijl het rempedaal wordt ingetrapt. Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door een Lexus--dealer of erkende reparateur. ALS U UW SLEUTELS VERLIEST U kunt nieuwe sleutels laten maken bij elke Lexus -dealer of erkende reparateur met behulp van het sleutelnummer en een hoofdsleutel. Laat ook een nieuwe sleutel bijmaken als u maar een van de sleutels kwijtraakt. Als u al uw hoofdsleutels hebt verloren, kunnen er geen sleutels worden bijgemaakt. De volledige hybridestartblokkering moet dan worden vervangen. Zie hiervoor ook de aanwijzing in Sleutels op bladzijde 42. De nieuwe afstandsbediening moet op uw centrale portiervergrendeling worden afgestemd. Neem voor meer informatie contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur. Als uw sleutels zich in de afgesloten auto bevinden en het niet mogelijk is een sleutel bij te laten maken, kan een Lexus--dealer of erkende reparateur in veel gevallen een portier van uw auto met speciaal gereedschap voor u openmaken. Als u onverhoopt een ruit moet inslaan om in de auto te kunnen komen, raden wij u aan hiervoor het kleinste ruitje te kiezen omdat dit het minste kost. Wees extra voorzichtig dat u zich niet aan het glas snijdt.

405 390 WAT TE DOEN BIJ PECH

406 ONDERHOUD 391 HOOFDSTUK 5 ONDERHOUD Feiten betreffende onderhoud Wanneer moet uw auto worden gerepareerd?

407 392 ONDERHOUD FEITEN BETREFFENDE ONDERHOUD Regelmatig onderhoud is essentieel. Om uw nieuwe auto langdurig te kunnen gebruiken, raden wij u met klem aan uw Lexus overeenkomstig het onderhoudsschema te laten onderhouden. Zie hiervoor het onderhoudsboekje en het garantieboekje. Door uw auto regelmatig te onderhouden, bent u verzekerd van: een zo gunstig mogelijk brandstofverbruik een lange levensduur van de auto optimaal rijgenot maximale betrouwbaarheid maximale veiligheid volledige bescherming van uw garantie-- aanspraken het voldoen aan de overheidsvoorschriften Uw Lexus is ontworpen voor zuinig rijden en voordelig onderhoud. Veel van het vroeger vereiste onderhoud is niet langer of niet zo vaak meer nodig. Zorg ervoor dat uw auto zo voordelig mogelijk kan rijden en zo lang mogelijk kan meegaan door het onderhoudsschema nauwkeurig op te volgen. Zie het onderhoudsboekje en het garantieboekje voor het onderhoudsschema. Waar naar toe voor goed onderhoud? Om uw auto in de best mogelijke staat te houden, raadt Lexus u aan om alle reparaties en onderhoudswerkzaamheden te laten uitvoeren door een Lexus--dealer of erkende reparateur. Laat door de garantie gedekte reparaties en servicewerkzaamheden uitvoeren door een Lexus--dealer of erkende reparateur, die originele Lexus-- onderdelen gebruikt. Er kunnen ook voordelen aan zitten om niet door de garantie gedekte reparaties en servicewerkzaamheden te laten uitvoeren door een Lexus-- dealer, aangezien zij gespecialiseerd zijn in Lexus--auto s en u daarom met hun expertise kunnen helpen problemen met uw auto op te lossen. Een Lexus--dealer of erkende reparateur voert alle onderhoudswerkzaamheden aan uw auto betrouwbaar en tegen zo laag mogelijke kosten uit.

408 ONDERHOUD 393 Kan de bestuurder zelf onderhoud en controles uitvoeren? Als u een beetje technisch inzicht en wat eenvoudig gereedschap hebt, zijn veel onderhoudswerkzaamheden en reparaties zelf uit te voeren. Hoe deze werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd, wordt in hoofdstuk 6 nader uitgelegd. Houd echter in de gaten dat voor bepaalde werkzaamheden speciaal gereedschap en kennis benodigd is. Dit soort werkzaamheden kunt u beter overlaten aan uw dealer. Zelfs als u een ervaren doe--het--zelf--monteur bent, raden wij u aan om reparaties en onderhoud door uw Lexus--dealer of erkende reparateur uit te laten voeren. Een Lexus--dealer of erkende reparateur houdt de onderhoudshistorie van uw Lexus bij, wat handig kan zijn als u ooit werkzaamheden moet laten uitvoeren die onder de garantie vallen. Indien u de onderhoudswerkzaamheden door een andere dan een Lexus--dealer of erkende reparateur laat uitvoeren, raden wij u aan te vragen of de onderhoudshistorie kan worden bijgehouden. De aanwijzing van de kilometerteller of de verstreken tijd bepaalt wanneer een onderhoudsbeurt noodzakelijk is. In het algemeen zal de aanwijzing van de kilometerteller bepalen wanneer de onderhoudsbeurt nodig is. Als u echter minder dan km per jaar rijdt, dient uw auto 1 keer per jaar een onderhoudsbeurt te krijgen. Onder zware rijomstandigheden is frequenter onderhoud vereist. Rubber slangen (van het koel -, verwarmings -, rem - en brandstofsysteem) dienen door een Lexus -dealer volgens het onderhoudsschema te worden gecontroleerd. Dit zijn extra belangrijke onderhoudsgevoelige onderdelen. Rubber slangen verslijten door ouder worden, resulterend in zwellen, schuren of scheuren. Laat vervuilde of beschadigde slangen onmiddellijk vervangen. WANNEER MOET UW AUTO WORDEN GEREPAREERD? Wees attent op veranderingen in de prestaties en geluiden en op zichtbare tekenen die erop wijzen dat onderhoud noodzakelijk is. Een paar belangrijke aanwijzingen zijn: De motor hapert, pingelt of slaat over Een merkbaar verlies aan trekkracht Vreemde motorgeluiden Lekkage onder de auto (na gebruik van de airconditioning is waterlekkage echter normaal). Verandering in het uitlaatgeluid. Dit kan wijzen op een zeer gevaarlijk koolmonoxidelek. Rijd met alle ruiten open en laat het uitlaatsysteem onmiddellijk controleren. Abnormaal zachte banden; ongewoon veel bandengepiep bij het nemen van bochten; ongelijkmatige bandenslijtage De auto trekt naar één kant, terwijl u rechtuit rijdt op een vlakke weg Vreemde geluiden die kennelijk in verband staan met de bewegingen van de wielophanging Verlies van remkracht; sponzig aanvoelend rempedaal; het pedaal kan bijna tot op de vloer worden ingetrapt; scheeftrekken van de auto bij remmen. Koelvloeistoftemperatuur voortdurend hoger dan normaal. Als u een van deze zaken merkt, laat dan uw auto zo snel mogelijk nakijken door een Lexus--dealer of erkende reparateur. De auto moet waarschijnlijk worden afgesteld of gerepareerd. WAARSCHUWING Blijf niet doorrijden wanneer u één van de genoemde verschijnselen hebt geconstateerd. Daardoor kan niet alleen de auto ernstige schade oplopen, maar ook letsel worden veroorzaakt.

409 394 ONDERHOUD

410 INLEIDING 395 ONDERHOUD EN SPECIFICATIES Inleiding HOOFDSTUK 6 1 Identificatie van uw auto Antidiefstallabels Overzicht van de motorruimte Voorzorgsmaatregelen bij controles en onderhoudswerkzaamheden Krik plaatsen

411 396 INLEIDING IDENTIFICATIE VAN UW AUTO Onder de rechter voorstoel Het voertuig -identificatienummer (VIN) is het wettelijke identificatienummer van uw auto. Dit nummer is aangebracht onder de rechter voorstoel. Het nummer is ook aangebracht in de linkerbovenhoek van het dashboard waar het van buitenaf door de voorruit gezien kan worden. Zie de bovenstaande afbeeldingen. Dit is het belangrijkste identificatienummer van uw Lexus. Het wordt gebruikt voor het op naam zetten van de auto. Linksboven op het dashboard Het voertuig--identificatienummer (VIN) is tevens ingeslagen in het typeplaatje. Het motornummer is op de aangegeven plaats ingeslagen in het motorblok.

412 INLEIDING 397 CHARGENUMMER ANTIDIEFSTALLABELS DEZE STICKER NOOIT VERWIJDEREN Louwman & Parqui B.V. Postbus AE Raamsdonksveer Chargenummer HB31885 Chassisnummer AA123BBB12A Chargenummer Alleen voor Nederland: Elke door Louwman & Parqui ingevoerde Lexus -automobiel krijgt een chargenummer. Dit nummer staat op de sticker die aan de binnenzijde van de klep van het dashboardkastje is geplakt. Vermeld bij eventuele correspondentie of het inwinnen van telefonische informatie, altijd het chargenummer van uw auto. Uw nieuwe auto is voorzien van antidiefstallabels met een afmeting van ongeveer 47 mm bij 12 mm. De bedoeling van deze labels is de kans op diefstal van de auto te beperken door het vergemakkelijken van de opsporing van onderdelen van gestolen auto s. De labels zijn zo ontworpen dat ze maar één keer ergens op kunnen worden geplakt; als de sticker wordt losgetrokken gaat hij kapot. Het is derhalve niet mogelijk de label van een bepaald onderdeel te verwijderen met de bedoeling hem op een ander onderdeel te plakken. OPMERKING Probeer niet de antidiefstallabels te verwijderen. Dit is in sommige landen in strijd met de wet.

413 398 INLEIDING OVERZICHT VAN DE MOTORRUIMTE 1 Remvloeistofreservoir * 2 Motoroliepeilstok 3 Motorolievuldop 4 Koelvloeistofreservoir vermogensregeleenheid 5 Zekeringenkasten 6 Koelvloeistof 7 Condensor 8 Radiateur koelsysteem vermogensregeleenheid 9 Elektrische koelventilatoren 10 Expansievat koelvloeistof 11 12V- accu 12 Sproeierreservoir * Neem voor meer informatie over het controleren en bijvullen contact op met een LEXUS -dealer of erkende reparateur.

414 INLEIDING 399 In de motorruimte zijn onderdelen en kabels aanwezig waarop hoogspanning staat. Raak de onderdelen, kabels en stekkers waar hoogspanning op staat niet aan. Zie Hoogspanningsonderdelen op bladzijde 19 voor meer informatie. Verwijderen afdekkappen motorruimte Verwijder, voor een hulpstart of het controleren van zekeringen, vervangen van de gloeilampen, enz. eerst de afdekkappen van de motorruimte als volgt: WAARSCHUWING Verwijder of vervang hoogspanningscomponenten, hoogspanningskabels en de stekkers ervan nooit, raak ze niet aan en neem ze niet uit elkaar. Dit kan zeer ernstig letsel, ernstige brandwonden en elektrische schokken veroorzaken. Verwijder de clip. 1. Druk op het midden van de clips en verwijder ze. 2. Verwijder de afdekplaat. Let erop dat u de verwijderde clips niet kwijtraakt.

415 400 INLEIDING Verwijder de linker afdekkap voor : Clips Verwijder de rechter afdekkap : Clips Plaats na het controleren de afdekkap en de clips terug. Verwijder de linker afdekkap achter : Clip : Haken (Voorzichtig losnemen.) Plaatsen van de clip OPMERKING Controleer na het terugplaatsen van de afdekkap of deze goed vastzit in zijn oorspronkelijke positie.

416 VOORZORGSMAATREGELEN BIJ CONTROLES EN ONDER- HOUDSWERKZAAMHEDEN Als u controles en onderhoudswerkzaamheden uitvoert, dient u dit precies te doen zoals in dit hoofdstuk wordt beschreven. U dient er rekening mee te houden dat onnauwkeurige of onvolledige uitvoering van de beschreven controles en onderhoudswerkzaamheden kan leiden tot schade aan de auto of tot letsel. Dit hoofdstuk geeft alleen aanwijzingen voor werkzaamheden die door de bestuurder eenvoudig zijn uit te voeren. Zoals uitgelegd in hoofdstuk 5 zijn er nog steeds werkzaamheden die door uw dealer en met speciaal gereedschap dienen te worden uitgevoerd. Wees uiterst voorzichtig als u aan uw auto werkt. Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen: INLEIDING 401 WAARSCHUWING Verwijder of vervang hoogspanningscomponenten, hoogspanningskabels en de stekkers ervan nooit, raak ze niet aan en neem ze niet uit elkaar. Dit kan zeer ernstig letsel, ernstige brandwonden en elektrische schokken veroorzaken. Zie Hoogspanningsonderdelen op bladzijde 19 voor meer informatie. Houd handen, kleding en gereedschap uit de buurt van de ventilator als het hybridesysteem in werking is. (Draag geen sieraden en/of een stropdas bij werkzaamheden in de motorruimte.) Na het rijden met de auto zal de motorruimte (motor, radiateur, uitlaatspruitstuk, enz.) heet zijn. Let er daarom op dat ze niet worden aangeraakt. De olie en andere vloeistoffen kunnen ook heet zijn. Verwijder de radiateurdop niet als het hybridesysteem heet is en draai ook geen aftappluggen los. Dit om te voorkomen dat u brandwonden oploopt. Laat geen brandbare voorwerpen, zoals een stuk papier of een doek, achter in de motorruimte. Niet roken en geen open vuur bij brandstof of bij de 12V -accu. De brandstof - en accudampen zijn licht ontvlambaar. Als het hybridesysteem is ingeschakeld en het controlelampje READY brandt, kan de benzinemotor in bepaalde gevallen automatisch gestart worden. Zorg ervoor dat u het hybridesysteem altijd uitschakelt wanneer u controles in de motorruimte uitvoert. Kruip niet onder uw auto wanneer deze alleen maar door de krik wordt ondersteund. Gebruik altijd speciale bokken of gelijkwaardige steunen.

417 402 INLEIDING Verzeker u ervan dat het contact UIT staat als u in de buurt van de ventilatoren of de grille werkt. Als het contact AAN staat, kunnen de elektrische koelventilatoren automatisch aanslaan als de koelvloeistoftemperatuur te hoog wordt en/of als de airconditioning wordt ingeschakeld. Gebruik een veiligheidsbril als u aan of onder de auto aan het werk bent, omdat u bloot staat aan wegvliegend en vallend materiaal, vloeistoffen, enz. Remvloeistof is schadelijk voor uw huid en ogen en kan gelakte oppervlakken beschadigen. Als u remvloeistof op uw handen of in uw ogen krijgt, spoel ze dan onmiddellijk met schoon water. Als u last blijft houden, raadpleeg dan uw huisarts. Wees uiterst voorzichtig als u aan de 12V -accu werkt. De accu bevat namelijk het giftige en corrosieve zwavelzuur. OPMERKING Onthoud dat de kabels van de 12V- accu en de ontsteking onder hoge spanning staan of een grote stroom geleiden. Pas daarom op dat u geen kortsluiting maakt met gereedschap. Controleer, voordat u de motorkap sluit, of er geen doeken, gereedschap e.d. in de motorruimte zijn achtergebleven. Vul niet te veel transmissievloeistof bij; de transmissie kan daardoor beschadigd raken. Als er wat wordt gemorst bij het vullen, verwijder dat dan met veel water, om te voorkomen dat het de lak of onderdelen aantast. Let erop dat, als de ruitenwisserbladen worden vervangen, de ruitenwissers niet worden ingeschakeld. Anders kunnen krassen in de voorruit ontstaan.

418 INLEIDING 403 PLAATSEN VAN DE KRIK Voor Achter Gebruik het aangegeven krikpunt als de auto met een garagekrik wordt opgekrikt. WAARSCHUWING Belangrijke punten die u bij het opkrikken in acht moet nemen ter voorkoming van letsel: Volg de instructies die hierna gegeven worden stipt op. Zorg ervoor dat er zich geen lichaamsdelen bevinden onder een auto die alleen door een krik wordt ondersteund. Anders kunt u hierdoor ernstige verwondingen oplopen. Schakel het hybridesysteem niet in als de auto op een krik staat. Parkeer de auto op een stevige vlakke ondergrond, trap het parkeerrempedaal stevig in en schakel de selectiehendel in stand P. Plaats indien nodig een wielblok voor of achter het wiel dat zich schuin tegenover het wiel met de lekke band bevindt. Controleer of de krikkop goed in het kriksteunpunt aangrijpt. Als de auto wordt opgekrikt, terwijl de krik niet goed is geplaatst, kan de auto beschadigd raken of van de krik vallen en letsel veroorzaken. Kruip nooit onder de auto als deze alleen door de krik wordt ondersteund, gebruik in dat geval bokken. Krik de auto niet op als er zich nog iemand in de auto bevindt. Plaats bij het opkrikken van de auto niets op of onder de krik. OPMERKING Gebruik een krik nergens anders dan onder het aangegeven krikpunt. Anders kan de auto beschadigd raken.

419 404 INLEIDING

420 HYBRIDESYSTEEM 405 ONDERHOUD EN SPECIFICATIES Hybridesysteem HOOFDSTUK 6 2 Specificaties Brandstof Feiten betreffende motorolieverbruik Afgewerkte motorolie Controle van motoroliepeil Controle van koelvloeistofniveau Controle van radiateuren en condensor Bougies

421 406 HYBRIDESYSTEEM SPECIFICATIES BENZINEMOTOR Uitvoering Type Boring x slag Cilinderinhoud BRANDSTOF Brandstofsoort Octaangetal (RON) TRACTIEMOTOR VOOR Type Maximumvermogen Maximumkoppel TRACTIEMOTOR ACHTER Type Maximumvermogen Maximumkoppel HYBRIDEBATTERIJ Type Spanning Inhoud Aantal Totale spanning 3MZ--FE 6--cilinder in V, 4--takt benzinemotor mm (3,62 3,27 in.) cm 3 (202,1 cu. in.) Loodvrije benzine 95 of hoger Synchroonmotor met permanente magneet 123 kw 333 Nm (33,9 kgm, 245 ft lbf) Synchroonmotor met permanente magneet 50 kw 130 Nm (13,2 kgm, 95 ft lbf) Nikkelmetaalhydridebatterij 9,6 V/module 6,5Ah(3h) 30 modules 288 V

422 HYBRIDESYSTEEM 407 SMEERSYSTEEM Hoeveelheid olie Verversen met filter zonder filter Oliesoort Aanbevolen viscositeit (SAE) 4,7 l (5,0 qt., 4,1 lmp.qt.) 4,5 l (4,8 qt., 4,0 lmp.qt.) 20W--50 en 15W--40: API SL of SM multigrade motorolie 10W--30, 5W--30, 5W--20 en 0W--20: API SL Energy--Conserving, SM Energy--Conserving of ILSAC multigrade--motorolie Te verwachten temperatuurbereik tot de volgende verversing AANWIJZING: De motor is af fabriek gevuld met originele Toyota--motorolie. Lexus beveelt het gebruik van originele Toyota--motorolie aan. Er kan ook andere motorolie van gelijkwaardige kwaliteit worden gebruikt. Neem voor meer informatie contact op met een Lexus-- dealer of erkende reparateur.

423 408 HYBRIDESYSTEEM KOELSYSTEEM Hoeveelheid Koelvloeistof benzinemotor Koelvloeistof vermogensregeleenheid Soort koelvloeistof 10,3 l (10,9 qt., 9,0 Imp. qt.) 3,4 l (3,6 qt., 3,0 Imp. qt.) Gebruik om technische problemen te voorkomen alleen Toyota Super Long Life Coolant of een gelijkwaardig product. (Koelvloeistof op basis van organische zuren heeft een laag fosfaatgehalte.) Gebruik geen water als koelvloeistof. AANWIJZING: Het koelsysteem is af fabriek gevuld met originele Toyota Super Long Life Coolant. Gebruik om technische problemen te voorkomen alleen Toyota Super Long Life Coolant of een gelijkwaardig product. (Deze koelvloeistof bevat weinig fosfaten en organische zuren.) Neem voor meer informatie contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur. ONTSTEKING Bougie -- Merk DENSO NGK -- Elektrodenafstand SK20R11 IFR6A11 1,1 mm (0,043 in.)

424 HYBRIDESYSTEEM 409 BRANDSTOF De keuze van de juiste brandstof is essentieel voor de goede werking van de motor. Motorschade ontstaan door het gebruik van onjuiste brandstof wordt niet door de Lexus--garantie gedekt. Brandstofsoort Gebruik alleen loodvrije benzine. Om vergissingen bij tankstations te voorkomen, heeft uw Lexus een kleinere vulopening. Hierin passen wel de vulpistolen voor loodvrije benzine, maar niet de grotere vulpistolen voor loodhoudende benzine. OPMERKING Gebruik geen loodhoudende benzine. Gebruik van loodhoudende benzine zal de werking van de driewegkatalysator blijvend aantasten, waardoor het emissieregelsysteem niet goed kan functioneren. Bovendien kunnen de onderhoudskosten hierdoor aanmerkelijk hoger worden. Octaangetal Gebruik loodvrije benzine met een octaangetal van 95 RON (Research Octane Number) of hoger. Als de motor pingelt... Als er zwaar pingelen te horen is, ook al wordt de aanbevolen brandstof gebruikt, of als er regelmatig pingelen te horen is bij rijden met een constante snelheid op vlakke wegen, laat de auto dan nakijken door een Lexus--dealer of erkende reparateur. Het kan zijn dat u eens een enkele keer kort licht pingelen hoort tijdens accelereren of bij het oprijden van een heuvel. Dit is normaal en is geen reden tot bezorgdheid. Inhoud brandstoftank 65 liter (17,2 gal., 14,3 Imp. gal.)

425 410 HYBRIDESYSTEEM FEITEN BETREFFENDE MOTOROLIEVERBRUIK Functies van motorolie Motorolie heeft als belangrijke functie de binnenzijde van de motor te smeren en te koelen en speelt daarom een grote rol bij het in goede conditie houden van de motor. Motorolieverbruik Het is heel normaal dat een motor een beetje olie verbruikt gedurende de gewone werking van de motor. De oorzaken hiervan zijn de volgende. Olie wordt gebruikt om zuigers, zuigerveren en cilinders te smeren. Als een zuiger in de cilinder naar beneden gaat, wordt op de cilinderwand een dunne oliefilm achtergelaten. Door hoge onderdruk die ontstaat tijdens deceleratie van de auto, wordt een beetje olie de verbrandingskamer ingezogen. Dit beetje aangezogen olie en een klein gedeelte van de achtergelaten oliefilm worden tijdens het verbrandingsproces door de hoge temperatuur verbrand. Ook wordt olie gebruikt om de inlaatklepstelen te smeren. Een beetje van deze olie wordt tezamen met de lucht en brandstof in de verbrandingskamer verbrand. De hoge temperatuur van de uitlaatgassen zorgt ook voor verbranding vandeoliediedeuitlaatklepstelen smeert. De hoeveelheid motorolie die wordt verbruikt, hangt o.a. af van de viscositeit van de olie, de kwaliteit van de olie en de wijze waarop met de auto wordt gereden. Bij het rijden op hoge snelheden en veelvuldig accelereren en decelereren zal een hoger olieverbruik optreden. Een splinternieuwe motor gebruikt tijdelijk meer olie omdat zuigers, zuigerveren en cilinders nog niet op elkaar zijn ingelopen. Technisch verantwoord olieverbruik: Maximaal 1,0 l per km (1,1 qt./600 mijl, 0,9 lmp.qt./600 mijl) Bij de beoordeling van het olieverbruik moet voorzichtigheid worden betracht, omdat de olie kan zijn verdund en het moeilijk is het juiste niveau te bepalen. Als een auto bijvoorbeeld herhaaldelijk korte ritten rijdt en een normale hoeveelheid olie verbruikt, kan het zijn dat aan de hand van het oliepeil geen verbruik is te constateren, zelfs na km of meer. Dit komt omdat de olie geleidelijk aan door brandstof en vocht wordt verdund. Dan lijkt het dat het oliepeil niet is veranderd. Als daarna met hoge snelheden gereden wordt, verdampen vocht en brandstof uit de olie en lijkt de motor ineens een hoog olieverbruik te hebben.

426 HYBRIDESYSTEEM 411 AFGEWERKTE MOTOROLIE Belang van motorolie peilen Een van de belangrijkste punten van auto-- onderhoud is het op peil houden van de motorolie, zodat de werking van de olie niet achteruit kan gaan. Daarom is het van wezenlijk belang om het oliepeil regelmatig te controleren. Aanbevolen wordt om steeds na het tanken of eenmaal per week de olie te peilen. OPMERKING Het nalaten van regelmatig olie peilen kan leiden tot motorstoringen ten gevolge van onvoldoende smering en koeling. Zie Controle van motoroliepeil op bladzijde 412 voor meer informatie betreffende het controleren van het oliepeil. WAARSCHUWING Afgewerkte motorolie bevat schadelijke stoffen die huidaandoeningen zoals ontsteking of huidkanker kunnen veroorzaken. Wees daarom voorzichtig en vermijd langdurig en herhaaldelijk contact met de huid. Verwijder afgewerkte motorolie door goed met water en zeep te wassen. Houd motorolie buiten het bereik van kinderen. Voer afgewerkte motorolie en gebruikte oliefilters op een veilige en acceptabele manier af. Gooi afgewerkte motorolie en gebruikte oliefilters nooit weg in de vuilnisbak, in het riool of zomaar ergens. Neem contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur voor meer informatie over recycling of afvoeren.

427 412 HYBRIDESYSTEEM CONTROLE VAN MOTOROLIEPEIL Controleer het oliepeil met behulp van de peilstok bij bedrijfswarme, afgezette motor. 1. Om het juiste peil af te kunnen lezen moet de auto op een horizontale ondergrond staan. Wacht, nadat het hybridesysteem afgezet is, minstens een paar minuten om de olie de gelegenheid te geven naar het carter terug te stromen. 2. Trek de peilstok uit de motor en veeg deze met een schone doek af. 3. Steek de peilstok weer in de motor en druk hem goed aan, anders krijgt u geen betrouwbare aanwijzing. 1 Olie bijvullen 2 O.K. 3 Te veel 4. Trek de peilstok uit de motor, houd er een doek onder en controleer het oliepeil. Als het tussen het onderste merkteken ( 4 ) en het bovenste merkteken ( 5 ) ligt, is het in orde. OPMERKING Let erop dat er geen motorolie op onderdelen van de auto terechtkomt.

428 HYBRIDESYSTEEM 413 Als het oliepeil onder het onderste merkteken of er net boven ligt, moet u olie bijvullen van het type zoals hierna is vermeld, of van hetzelfde type waarmee de motor eerder werd gevuld. Verwijder de olievuldop en giet beetje voor beetje motorolie in de vulopening. Controleer het oliepeil ondertussen steeds door middel van de peilstok. We raden u aan een trechter te gebruiken voor het bijvullen van olie. De globale hoeveelheid olie die moet worden bijgevuld om het niveau van minimum naar maximum op de peilstok te krijgen, is als volgt vermeld: 1,5 l (1,6 qt., 1,3 Imp.qt.) Zie Specificaties op bladzijde 407 voor de hoeveelheid olie. Als het oliepeil weer tussen het onderste en bovenste merkteken ligt, breng dan de olievuldop weer aan en draai deze rechtsom vast tot u een klik hoort. OPMERKING Let erop dat er geen motorolie op onderdelen van de auto terechtkomt. Vul nooit te veel olie bij; het oliepeil mag nooit boven het bovenste merkteken komen, aangezien de motor dan beschadigd kan raken. Controleer na het bijvullen het oliepeil nogmaalsopdepeilstok. Keuze motorolie De motor is af fabriek gevuld met originele Toyota--motorolie. Lexus beveelt het gebruik van originele Toyota--motorolie aan. Er kan ook andere motorolie van gelijkwaardige kwaliteit worden gebruikt. Oliesoort: 20W--50 en 15W--40: API SL of SM multigrade motorolie 10W--30, 5W--30, 5W--20 en 0W--20: API SL Energy--Conserving, SM Energy--Conserving of ILSAC multigrade--motorolie Aanbevolen viscositeit (SAE): 62RY067 Te verwachten temperatuurbereik tot de volgende verversing Motorolie met de viscositeit SAE 5W -30 is de beste keuze voor uw auto vanwege een zuinig brandstofverbruik en goede starteigenschappen bij koud weer. Bij het gebruik van motorolie met een viscositeit van SAE 10W -30 of hoger, kan het bij extreme kou voorkomen dat de motor moeilijk start. Daarom wordt dan motorolie met een viscositeit van SAE 5W -30 aanbevolen. Indien SAE 0W -20 niet leverbaar is, mag SAE 5W -30 worden gebruikt. Bij de volgende verversing moet deze olie echter weer worden vervangen door SAE 0W -20.

429 414 HYBRIDESYSTEEM Merktekens oliekwaliteit Het ILSAC--symbool (International Lubricant Standardization and Approval Committee) staat altijd op de voorzijde van de verpakking. Gebruik voor de beste prestaties originele Toyota--motorolie of een gelijkwaardige motorolie. Neem contact op met uw Lexus--dealer of erkende reparateur voor meer informatie over originele Toyota--motorolie. Er kan ook andere motorolie van gelijkwaardige kwaliteit worden gebruikt. API- symbool ILSAC- symbool Let er bij het aanschaffen van motorolie op of ten minste één van beide vorenstaande symbolen op de verpakking is gedrukt. Het API--symbool bevindt zich op een willekeurige plaats op de verpakking. Het bovenste deel van het symbool geeft de kwaliteit van de motorolie aan door middel van een afkorting zoals SM. Deze aanduiding is vastgesteld door API (American Petroleum Institute). In het middelste deel van het label wordt de viscositeit aangegeven, bijvoorbeeld SAE 0W--20. In het onderste deel staat Energy Conserving, wat staat voor brandstofbesparende eigenschappen.

430 HYBRIDESYSTEEM 415 CONTROLE VAN HET KOELVLOEISTOFNIVEAU Koelvloeistofreservoir 1 Vuldop 2 FULL (maximaal niveau) 3 LOW (minimaal niveau) Koelvloeistofreservoir vermogensregeleenheid 1 Vuldop 2 FULL (maximaal niveau) 3 LOW (minimaal niveau) Controleer het koelvloeistofniveau in het doorschijnende reservoir wanneer het hybridesysteem koud is. Het koelvloeistofniveau is correct als het zich tussen de streepjes FULL en LOW bevindt. Als het niveau te laag is, vul dan koelvloeistof bij. (Zie Selectie van koelvloeistof hieronder voor meer informatie over het type koelvloeistof dat gebruikt dient te worden.) Het koelvloeistofniveau in het reservoir (expansietankje) zal met de temperatuur van het hybridesysteem variëren. Als het niveau zich echter op of onder het onderste streepje (LOW) bevindt, moet koelvloeistof worden bijgevuld. Vul bij tot aan het bovenste streepje (FULL). Als het koelvloeistofniveau korte tijd na het bijvullen weer is gezakt, is er misschien een lek in het koelsysteem. Controleer de radiateur, de slangen, de dop van het reservoir, de radiateurdop, de aftapkraan en de waterpomp. Als u geen lekkage kunt vinden, laat dan een Lexus--dealer of erkende reparateur de openingsdruk van de radiateurdop controleren en het koelsysteem op lekkages controleren. WAARSCHUWING Verwijder de radiateurdop nooit als de motor nog heet is na het rijden, om te voorkomen dat u brandwonden oploopt.

431 416 HYBRIDESYSTEEM Selectie van koelvloeistof Het gebruik van de verkeerde koelvloeistof kan leiden tot beschadiging van het koelsysteem. Gebruik alleen Toyota Super Long Life Coolant of een gelijkwaardig product. (Koelvloeistof op basis van organische zuren heeft een laag fosfaatgehalte.) Toyota Super Long Life koelvloeistof is voorgemengd met 50% koelvloeistof en 50% gedestilleerd water. Deze koelvloeistof biedt bescherming tot ongeveer C. OPMERKING CONTROLE VAN RADIATEUREN EN CONDENSOR Als een van bovenstaande onderdelen extreem vuil is of als u niet zeker bent van de staat ervan, laat dan uw auto nakijken door een Lexus--dealer of erkende reparateur. WAARSCHUWING Raak de radiateur en de condensor niet aan als de motor heet is. Dit om te voorkomen dat u brandwonden oploopt. OPMERKING Voer zelf geen reparaties uit aan de radiateur en de condensor, omdat deze hierdoor beschadigd kunnen raken. Gebruik geen water als koelvloeistof. Lexus beveelt het gebruik van originele Toyota--koelvloeistof aan. Tests hebben uitgewezen dat deze geen corrosie veroorzaakt en bij normaal gebruik niet leidt tot defecten aan het koelsysteem. Toyota Super Long Life Coolant bevat hybride organische zuren met een lange levensduur en is speciaal ontworpen om storingen in het koelsysteem van uw Lexus te voorkomen. Neem contact op met uw Lexus--dealer of erkende reparateur voor meer informatie.

432 HYBRIDESYSTEEM 417 BOUGIES 62RY060 De motor van uw auto is uitgerust met bougies met iridium elektroden. OPMERKING Gebruik bij vervanging voor de beste motorprestaties en soepele rijeigenschappen uitsluitend bougies met iridium elektroden; probeer niet de elektrodenafstand af te stellen.

433 418 HYBRIDESYSTEEM

434 CHASSIS 419 HOOFDSTUK 6 3 ONDERHOUD EN SPECIFICATIES Chassis Specificaties Controleren van bandenspanning Wielen wisselen Controle en vervanging van banden Winterbanden en sneeuwkettingen Velgen vervangen Wielophanging en chassis

435 420 CHASSIS SPECIFICATIES TRANSMISSIE Hoeveelheid Verversen Voor Zonder Towing--pakket Met Towing--pakket Achter Soort vloeistof *: Ververs de transmissievloeistof alleen indien noodzakelijk. In het algemeen is het alleen nodig de transmissievloeistof te verversen als de auto rijdt onder speciale omstandigheden zoals aangegeven in het onderhoudsboekje en het garantieboekje. Lexus raadt u aan bij het verversen van de automatische--transmissievloeistof ATF WS (ATF JWS3324 of NWS9638) te gebruiken, om de transmissie in optimale staat te houden. Er kan ook andere transmissievloeistof van gelijkwaardige kwaliteit worden gebruikt. 3,7 l 3,9 l 1,8 l Originele Toyota -automatische -transmissievloeistof ATF WS* OPMERKING Door het gebruik van andere transmissievloeistof dan originele Toyota ATF WS kan de schakelkwaliteit verminderen, de lockup van de transmissie vergezeld gaan van trillingen en uiteindelijk schade aan de transmissie van uw auto ontstaan. Neem voor meer informatie contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur.

436 CHASSIS 421 REMSYSTEEM Soort vloeistof SAE J1703 of FMVSS Nr. 116 DOT 3 BANDEN EN WIELEN Bandenmaat 235/55R18 99V 235/55R18 100V Bandenspanning Voor snelheden van 180 km/h of hoger 230 kpa (2,3 kgf/cm 2 of bar, 33 psi) Voor snelheden onder 180 km/h 220 kpa (2,2 kg/cm 2 of bar, 32 psi) Wielmaat Aanhaalmoment wielmoeren 18 7J 103 Nm (10,5 kgm, 76 ft lbf) TOELICHTING: Rijd met een aanhangwagen niet harder dan 100 km/h. Zie voor de volledige informatie over banden (zoals bijvoorbeeld vervangen en wisselen) Controle bandenspanning t/m Velgen vervangen op bladzijde 422 t/m 429.

437 422 CHASSIS CONTROLEREN VAN BANDENSPANNING De aanbevolen bandenspanning (bij koude banden) en de bandenmaat zijn aangegeven op bladzijde 421. Het is aan te bevelen de bandenspanning eens per twee weken of ten minste eenmaal per maand te controleren. Vergeet het reservewiel niet! De bandenspanning van het reservewiel dient te zijn zoals aangegeven in de tabel op bladzijde 421. Een onjuiste bandenspanning kan leiden tot onnodig brandstofverbruik, vermindering van het rijcomfort, een kortere levensduur van de banden en een minder veilige auto. Als een band vaak moet worden opgepompt, laat deze dan controleren door een Lexus--dealer of erkende reparateur. Neem de volgende aanwijzingen ter controle van de bandenspanning in acht: Controleer de spanning van de banden uitsluitend als deze koud zijn. Als uw auto ten minste 3 uur heeft stilgestaan en daarna niet meer dan 1,5 km heeft gereden, kunt u de bandenspanning voor koude banden correct aflezen. Gebruik altijd een bandenspanningsmeter. Het uiterlijk van de banden kan misleidend zijn. Bovendien kunnen banden waarvan de spanning enkele tienden van de voorgeschreven waarde afwijkt, toch al de stuur-- en rijeigenschappen negatief beïnvloeden. Laat na het rijden geen lucht uit de banden lopen om de spanning te verlagen. Het is normaal dat de spanning van een band na een rit opgelopen is. Vergeet niet de dopjes weer op de ventielen aan te brengen. Zonder de ventieldopjes kan er vuil en vocht in het inwendige van de ventielen doordringen. Hierdoor kan de afdichting in gevaar komen. Vervang kwijtgeraakte dopjes daarom zo spoedig mogelijk.

438 CHASSIS 423 WISSELEN VAN WIELEN WAARSCHUWING Houd de bandenspanning op de juiste waarde. Anders kunnen zich de volgende omstandigheden voordoen, die kunnen leiden tot ongevallen en letsel. Te lage bandenspanning: Overmatige slijtage Ongelijkmatige slijtage Slecht rijgedrag Kans op een klapband door oververhitting van de band Slecht aansluitende velgrand Wielvervorming en/of loslatende banden Een grotere kans op beschadiging van de band door voorwerpen op het wegdek Te hoge bandenspanning: Slecht rijgedrag Overmatige slijtage Ongelijkmatige slijtage Een grotere kans op beschadiging van de band door voorwerpen op het wegdek Lexus beveelt aan om de banden ongeveer elke km van plaats te wisselen om een gelijkmatig slijtagepatroon en een langere levensduur van de banden te verkrijgen. Pas dit schema aan de hand van rijgewoonten en soort wegdek aan. Wissel de wielen van plaats zoals aangegeven in het bovenstaande schema. Controleer bij het wisselen de banden op ongelijkmatige slijtage en beschadigingen. Abnormale slijtage wordt meestal veroorzaakt door een verkeerde bandenspanning, slechte wieluitlijning, niet--uitgebalanceerde wielen of remmen met blokkerende wielen. Markeer de draairichting alvorens winter-- of spijkerbanden te vervangen. Houd bij het plaatsen van deze banden die draairichting aan. Bewaar de banden op een koele, droge plaats.

439 424 CHASSIS CONTROLE EN VERVANGING VAN BANDEN Wanneer moeten banden worden vervangen 1 Nieuwe band 2 Slijtage- indicator 3 Versleten band Vervang de banden als de slijtage -indicatoren in het loopvlak zichtbaar zijn. De plaats van de slijtage -indicatoren wordt aangegeven met de tekst TWI of de indicatie op de wang van de band. De banden waarmee uw Lexus wordt afgeleverd, zijn voorzien van slijtage--indicatoren, die aangeven wanneer de banden moeten worden vervangen. Wanneer de profieldiepte minder wordt dan 1,6 mm, worden de slijtage--indicatoren zichtbaar. Als ze zichtbaar zijn in twee of meer groeven naast elkaar, moet de band worden vervangen. Afhankelijk van de rijomstandigheden kunnen de banden sneller slijten dan de banden van conventionele auto s. De werkzaamheid van winterbanden raakt verloren als de profieldiepte minder wordt dan 4 mm. Controleer de banden regelmatig op beschadigingen, zoals insnijdingen, scheuren, barsten of bulten. Laat banden vervangen of repareren als u dergelijke onregelmatigheden vindt. Als een band vaak leegloopt of niet goed kan worden gerepareerd vanwege de grootte of plaats van de beschadiging, dient hij te worden vervangen. Neem contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur als u er niet zeker van bent. Rijd niet verder als er tijdens het rijden luchtverlies optreedt. Zelfs als u slechts een klein stukje doorrijdt, kan de band onherstelbaar beschadigd raken. Banden die ouder zijn dan 6 jaar moeten altijd door gekwalificeerd werkplaatspersoneel worden gecontroleerd, zelfs als de banden niet lijken te zijn beschadigd. Banden verouderen zelfs als ze niet of nauwelijks zijn gebruikt. Dit geldt ook voor het reservewiel en voor banden die voor toekomstig gebruik zijn opgeslagen.

440 CHASSIS 425 Keuze van band Kies bij het vervangen een band met dezelfde bandenmaat, van hetzelfde type en met minimaal hetzelfde draagvermogen als de originele banden. Verder dienen de maat, het merk, het type en het profiel voor alle banden gelijk te zijn. Het gebruik van een band met een andere maat of van een ander type kan de rijeigenschappen, het comfort, de aanwijzing van de snelheidsmeter en de kilometerteller, de grondspeling en de speling tussen de carrosserie en de banden of de sneeuwketting beïnvloeden. Gebruik nooit tweedehands banden onder uw Lexus. Door het gebruik van banden waarvan het verleden onbekend is, loopt u extra risico. WAARSCHUWING Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen. Anders kan er zich een ongeval voordoen waarbij kans is op ernstig letsel. Gebruik geen radiaalbanden, gordelbanden met diagonaalkarkas en diagonaalbanden door elkaar. Dit kan leiden tot slecht rijgedrag en het verliezen van de controle over de auto. In Duitsland is het rijden met banden van verschillende constructie verboden door StVZO. Gebruik alleen banden met de door de fabrikant aanbevolen maat. Het gebruik van een andere maat banden kan leiden tot gevaarlijke stuureigenschappen en het verliezen van de controle over de auto. Gebruik geen banden van verschillende merken, maten, constructie of profielen omdat dit het rijgedrag in negatieve zin kan beïnvloeden.

441 426 CHASSIS WINTERBANDEN EN SNEEUWKETTINGEN Gebruik van winterbanden en sneeuwkettingen Voor het rijden op wegen die met sneeuw of ijs zijn bedekt, is het gebruik van winterbanden of sneeuwkettingen aan te bevelen. Op een droog of nat wegdek bieden de standaard gemonteerde banden echter een betere grip. Keuze van winterbanden Kies een winterband met dezelfde bandenmaat, van hetzelfde type en met hetzelfde draagvermogen als de oorspronkelijke band. Verder dienen de maat, het merk, het type en het profiel voor alle banden gelijk te zijn. Gebruik geen andere banden. Uw auto is uitgerust met radiaalbanden, dus zorg ervoor dat de winterbanden ook radiaalbanden zijn. Het gebruik van spijkerbanden is gebonden aan wettelijke regels. WAARSCHUWING Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen. Anders kan er zich een ongeval voordoen waarbij kans is op ernstig letsel. Gebruik alleen sneeuwbanden met de door de fabrikant aanbevolen maat. Het gebruik van een andere maat banden kan leiden tot slecht rijgedrag en het verliezen van de controle over de auto. Gebruik geen sneeuwbanden van verschillende merken, maten, constructie of profielen omdat dit het rijgedrag in negatieve zin kan beïnvloeden.

442 CHASSIS 427 Monteren van winterbanden Winterbanden dienen op alle wielen te worden gemonteerd. Door alleen op de voorwielen winterbanden te plaatsen kan er een groot verschil in grip ontstaan tussen de voor-- en achterwielen, waardoor u de controle over de auto kunt verliezen. Keuze van sneeuwkettingen WAARSCHUWING Overschrijd de toegestane maximumsnelheid van de winterbanden en de snelheid op de desbetreffende weg niet. 1 Zijketting 2 Dwarsketting Gebruik sneeuwkettingen met de juiste maat. Gebruik het volgende type sneeuwkettingen voor 235/55R18--banden. mm (in.) A: Diameter van schakel zijketting 3,0 (0,12) B: Breedte van schakel zijketting 10,0 (0,39) C: Lengte van schakel zijketting 30,0 (1,18) D: Breedte van schakel dwarsketting 14,0 (0,55) E: Lengte van schakel dwarsketting 25,0 (0,98) F: Diameter van schakel dwarsketting 4,0 (0,16)

443 428 CHASSIS Voorschriften met betrekking tot het gebruik van sneeuwkettingen verschillen per locatie of type weg. Volg voor het monteren van sneeuwkettingen altijd de plaatselijke voorschriften. OPMERKING Als de verkeerde combinatie van band en ketting wordt gebruikt, kunnen de kettingen de carrosserie beschadigen. Plaatsen van sneeuwkettingen Plaats de sneeuwkettingen zo strak mogelijk om de voorwielen. Gebruik geen sneeuwkettingen om de achterwielen. Zet de sneeuwkettingen na 0,5-1,0 km opnieuw vast. Volg de voorschriften van de fabrikant van de sneeuwkettingen zorgvuldig op. WAARSCHUWING Rijd niet met een hogere snelheid dan die de fabrikant van de sneeuwkettingen aangeeft, maar maximaal 50 km/h. Rijd voorzichtig, ontwijk oneffenheden en kuilen en probeer het maken van scherpe bochten te voorkomen. Anders kan de auto gaan stuiteren. Voorkom het maken van scherpe bochten en remmen met geblokkeerde wielen; door het gebruik van sneeuwkettingen worden de rijeigenschappen negatief beïnvloed. Rijd voorzichtig wanneer u sneeuwkettingen hebt gemonteerd. Minder voor een bocht vaart om te voorkomen dat u de controle over de auto verliest. Anders kan er een ongeval ontstaan.

444 CHASSIS 429 VELGEN VERVANGEN Wanneer dienen velgen te worden vervangen Vervang de velg als deze beschadigingen, zoals verbuigingen of scheuren vertoont of erg gecorrodeerd is. Als een beschadigde velg niet wordt vervangen, kan de band van de velg raken of kan de auto moeilijk beheersbaar worden. Het vervangen van velgen door gebruikte velgen is niet aan te bevelen, omdat er ruw mee omgegaan kan zijn of omdat er veel mee gereden kan zijn en ze zonder waarschuwing kapot kunnen gaan. Verbogen wielen die hersteld zijn, kunnen (verborgen) structurele schade hebben en mogen daarom niet meer worden gebruikt. Gebruik nooit een binnenband bij een poreuze velg die ontworpen is voor een tubeless band. Keuze van velg Let er bij het vervangen van een velg op dat deze hetzelfde draagvermogen, dezelfde diameter, velgbreedte en offset heeft. De juiste vervangende velgen zijn verkrijgbaar bij uw Lexus--dealer of erkende reparateur. Een velg van een afwijkende maat of van een ander type kan de rijeigenschappen, de levensduur van de velg en het wiellager, de koeling van de remmen, de aanwijzing van de snelheidsmeter en de kilometerteller, het remvermogen, de koplampafstelling, de bumperhoogte, de grondspeling en de speling tussen de band of de sneeuwketting en de carrosserie of het chassis negatief beïnvloeden. WAARSCHUWING Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen. Anders kan er zich een ongeval voordoen waarbij kans is op ernstig letsel. Gebruik alleen banden met de door de fabrikant aanbevolen maat. Het gebruik van een andere maat banden kan leiden tot gevaarlijke stuureigenschappen en het verliezen van de controle over de auto. Gebruik geen velgen van verschillende merken, maten en typen omdat dit het rijgedrag in negatieve zin kan beïnvloeden.

445 430 CHASSIS WIELOPHANGING EN CHASSIS WAARSCHUWING Wijzig de wielophanging/het chassis niet met verhogingssets, tussenstukken, andere veren, enz. Anders kunnen gevaarlijke rijeigenschappen ontstaan, die tot het verlies van de controle over de auto kunnen leiden.

446 ELEKTRISCHE ONDERDELEN 431 HOOFDSTUK 6 4 ONDERHOUD EN SPECIFICATIES Elektrische onderdelen Toestand 12V--accu controleren Controleren en vervangen van zekeringen Bijvullen van het sproeierreservoir Lampen vervangen

447 432 ELEKTRISCHE ONDERDELEN TOESTAND 12V -ACCU CONTROLEREN De 12V -accu bevindt zich onder de rechter afdekkap in de motorruimte. Verwijder de afdekkap alvorens de 12V -accu te controleren. Zie Verwijderen afdekkappen motorruimte op bladzijde 399. Voorzorgsmaatregelen WAARSCHUWING VOORZORGSMAATREGELEN 12V -ACCU In de 12V -accu ontstaat het licht ontvlambare en explosieve waterstof. Veroorzaak geen vonken met gereedschap. Rook nooit en steek nooit een lucifer of een aansteker aan bij de accu. Vervang de accu uitsluitend door een exemplaar dat geschikt is voor hybrideauto s. Het gebruik van een conventionele accu kan ervoor zorgen dat waterstof zich in de auto ophoopt. Elektrolyt bevat het giftige en corrosieve zwavelzuur. Voorkom dat ogen, huid of kleren in contact komen met de elektrolyt. Adem of slik nooit elektrolyt in. Gebruik een veiligheidsbril als u bij de accu bezig bent. Laat kinderen niet in de buurt spelen als u met de accu bezig bent. NOODMAATREGELEN Spoel de ogen minstens 15 minuten als er elektrolyt in komt en schakel direct medische hulp in. Blijf zo mogelijk water met een spons of doek op de ogen deppen, terwijl u naar een arts of het ziekenhuis gaat. Als u elektrolyt op de huid krijgt, wast u de desbetreffende plaats zeer grondig. Als het pijn doet of brandt, roept u meteen medische hulp in. Als u elektrolyt op uw kleding krijgt, kan het erdoorheen op de huid komen. Trek de kleding waar het op gekomen is uit en handel indien nodig zoals hierboven beschreven. Als u per ongeluk elektrolyt inslikt, moet u veel water of melk drinken. Drink dan magnesiummelk, geklopt rauw ei of plantaardige olie. Roep meteen medische hulp in.

448 ELEKTRISCHE ONDERDELEN 433 De betekenis van de symbolen op de accu is als volgt: Buitenzijde 12V -accu controleren Niet roken, geen open vuur, geen vonken Draag een veiligheidsbril Buiten bereik van kinderen houden Accuzuur Lees gebruiksaanwijzing Explosief gas 1 Accupolen 2 Klembeugel Controleer de accu op gecorrodeerde of loszittende klemmen, scheuren of een loszittende bevestigingsbeugel. 1. Als er op de accu een witte, poedervormige afzetting voorkomt, kunt u deze met warm water en wat soda afwassen. Smeer de accupolen en --klemmen in met zuurvrije vaseline om verdere corrosie tegen te gaan. 2. Draai de moeren van de poolklemmen wat verder aan als deze loszitten, maar draai ze niet te vast. 3. Draai de bouten/moeren van de klembeugel niet verder aan dan nodig is om de accu stevig op zijn plaats te houden. De accubak kan beschadigd raken als de bouten/moeren te vast worden aangedraaid.

449 434 ELEKTRISCHE ONDERDELEN OPMERKING Controleer of het hybridesysteem en alle stroomverbruikers uitgeschakeld zijn voordat er onderhoudswerkzaamheden aan de hulpaccu worden uitgevoerd. De massakabel moet altijd het eerste worden losgemaakt en als laatste weer worden vastgemaakt. Pas op dat u met het gereedschap geen kortsluiting maakt. Behalve bij onderhoudsvrije accu s dient u ervoor te zorgen dat het schoonmaakmiddel dat u gebruikt niet in de accu kan komen. Als de 12V -accu losgekoppeld of ontladen is Het kan voorkomen dat de volgende onderdelen niet werken wanneer de accu opnieuw wordt aangesloten of vervangen. Volg in dat geval de instructies waarnaar achter het betreffende onderdeel wordt verwezen. Elektrisch bedienbare achterklep (zie bladzijde 65.) Elektrisch bedienbare ruiten (Zie bladzijde 91.) Lexus parkeerhulp (Zie bladzijde 331.) De toestand van de 12V -accu controleren Controle met behulp van conditie - indicatie Controleer de toestand van de accuvloeistof met behulp van de conditie - indicatie aan de bovenzijde. 1 BLAUW: in orde 2 WIT: opladen noodzakelijk. Laat de accu controleren bij een Lexus--dealer of erkende reparateur. 3 ROOD: laat de accu controleren door een Lexus--dealer of een erkende reparateur. OPMERKING Vul nooit gedestilleerd water bij.

450 CONTROLEREN EN VERVANGEN VAN ZEKERINGEN De zekeringenkasten in de motorruimte bevinden zich onder de afdekkappen aan de linkerzijde. Verwijder de afdekkappen alvorens de zekeringen te controleren en te vervangen. Zie Verwijderen afdekkappen motorruimte op bladzijde 399. ELEKTRISCHE ONDERDELEN 435 Motorruimte 1 Zekeringtrekker 2 Reservezekeringen Motorruimte Motorruimte 4 Linkerzijde dashboard Motorruimte

451 436 ELEKTRISCHE ONDERDELEN Linkerzijde dashboard 1. Zet het contact UIT en open het deksel van het zekeringenkastje. Stel vast welke zekering verantwoordelijk kan zijn voor de storing. Op het deksel van het zekeringenkastje is aangegeven welk circuit door welke zekering wordt beveiligd. Linkerzijde dashboard

452 ELEKTRISCHE ONDERDELEN Controleer of de niet -werkende stroomverbruiker wel is uitgeschakeld. Trek de verdachte zekering met de zekeringtrekker recht uit de houder en controleer de zekering. Als deze is doorgebrand, druk dan een nieuwe in de houder. Goed Doorgebrand a. Bekijk de zekering goed. Als het dunne draadje is gebroken, is de zekering doorgebrand. Als u het niet goed kunt zien of als het te donker is, kunt u de verdachte zekering vervangen door een zekering waarvan u zeker weet dat dat een goede is. b. Monteer uitsluitend een zekering voor dezelfde stroomsterkte zoals vermeld is op het deksel van het zekeringenkastje.

453 438 ELEKTRISCHE ONDERDELEN BIJVULLEN VAN HET SPROEIERRESERVOIR Mocht u onverhoopt niet over een reservezekering beschikken, dan kunt u desnoods de zekering RADIO NO.1, RADIO NO.2 of PWR OUTLET NO.1 gebruiken, mits de stroomsterkte niet groter is dan die van de defecte zekering. Wanneer u geen zekering voor dezelfde stroomsterkte kunt gebruiken, kiest u er één voor een lagere stroomsterkte maar wel met een zo gering mogelijk verschil. Een zekering voor een lagere stroomsterkte kan eveneens doorslaan, maar dat hoeft niet te betekenen dat het desbetreffende circuit defect is. Zorg zo snel mogelijk voor een nieuwe zekering en breng de vervangende zekering weer op de oorspronkelijke plaats aan. Het is verstandig om een doosje met reservezekeringen in de auto te hebben. Als de nieuwe zekering direct doorslaat, is het door deze zekering beveiligde circuit defect. Laat het circuit zo snel mogelijk repareren door een Lexus--dealer of erkende reparateur. WAARSCHUWING Monteer nooit een zekering voor een hogere stroomsterkte of één of ander stukje metaal. Hierdoor kan aanzienlijke schade en mogelijk zelfs brand ontstaan. Als het sproeierreservoir bijna leeg is, vul het dan uitsluitend bij met speciale ruitensproeiervloeistof. U kunt schoon water gebruiken als er onverhoopt geen speciale vloeistof verkrijgbaar is. Bij vriezend weer moet er speciale ruitensproeiervloeistof worden gebruikt die niet kan bevriezen. Dit product is verkrijgbaar bij uw Lexus--dealer of een erkende reparateur en bij de meeste autoshops. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing voor de juiste mengverhouding met water. OPMERKING Gebruik geen motorantivries of enig ander vervangingsmiddel, omdat daardoor de lak van uw auto kan worden aangetast.

454 ELEKTRISCHE ONDERDELEN 439 VERVANGEN VAN GLOEILAMPEN In de afbeeldingen op de volgende bladzijden wordt aangegeven hoe u bij de diverse gloeilampen kunt komen. Zet het contact UIT en schakel de verlichting uit bij het vervangen van een gloeilamp. Monteer alleen gloeilampen van hetzelfde vermogen. Het juiste vermogen is in de tabel hieronder weergegeven. De remlichten, het derde remlicht en de achterlichten bevatten een aantal LED s. Als er LED s doorgebrand zijn, laat de auto dan door een Lexus--dealer of erkende reparateur repareren. Als er vier of meer LED s in een remlicht doorgebrand zijn, voldoet uw auto misschien niet meer aan de wettelijke voorschriften (ECE). WAARSCHUWING Vervang de gloeilampen niet als ze nog heet zijn, om te voorkomen dat u zich brandt. In halogeenlampen bevindt zich gas onder druk. Deze lampen moeten dan ook voorzichtig worden behandeld. Ze kunnen scheuren of uit elkaar spatten als er krassen op komen of als ze vallen. Houd een halogeenlamp alleen vast bij de metalen of kunststof lampvoet. Raak het glas niet aan met de blote handen. Raak de hoogspanningsfitting van de gasontladingslampen niet aan wanneer de koplampen ingeschakeld worden. Er wordt een extreem hoge spanning van V afgegeven die een elektrische schok kan veroorzaken waardoor zeer ernstig letsel ontstaat. Probeer de dimlichten van de gasontladingslampen, de stekkers, de voedingscircuits en aanverwante onderdelen niet te demonteren of te repareren. Als u dat wel doet kan dat leiden tot een elektrische schok waarbij ernstig letsel kan ontstaan. Neem contact op met een Lexus -dealer of erkende reparateur voor het repareren of onderhouden van koplampen, alsmede het vervangen en afvoeren van gloeilampen. Uitvoeringen met elektrisch bedienbare achterklep: Schakel de elektrische achterklepbediening uit bij het vervangen van de gloeilampen achter.

455 440 ELEKTRISCHE ONDERDELEN OPMERKING Gebruik uitsluitend een gloeilamp van het aangegeven type. De glazen van de verlichting van de auto, zoals de koplampglazen, kunnen tijdelijk beslaan als ze door de regen of in een wasstraat nat zijn geworden. Dat is geen probleem omdat de condensvorming het gevolg is van het temperatuurverschil tussen de binnenzijde en de buitenzijde van de lens, net zoals een voorruit beslaat als het regent. Als er echter een grote druppel water op de binnenzijde van het lampglas zit, of als er water in de lamp staat, neem dan contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur.

456 ELEKTRISCHE ONDERDELEN 441 PLAATS VAN DE LAMPEN Gloeilampen W Type 1 Parkeerlichten 5 D 2 Richtingaanwijzer opzij 5 E 3 Richtingaanwijzer voor 21 E 4 Mistlamp voor 60 C 5 Dimlicht 35 B 6 Grootlicht 60 A 7 Achteruitrijlicht 16 D 8 Kentekenplaatverlichting 5 D 9 Mistachterlicht 21 D 10 Richtingaanwijzer achter 21 E

457 442 ELEKTRISCHE ONDERDELEN A: HB3 halogeen lamp B: D2S gasontladingslampen C: H11 halogeenlampen D: glassokkellampen (helder) E: glassokkellampen (amber) Grootlicht 1 Verwijderen 2 Plaatsen Verwijder voor het vervangen de afdekkap van de motorruimte. Zie Verwijderen afdekkappen motorruimte op bladzijde Open de motorkap om de lamp te vervangen. Druk de lampfitting naar voren en draai hem linksom zoals aangegeven. Controleer alvorens de lamp te vervangen of de lichtschakelaar uitstaat.

458 ELEKTRISCHE ONDERDELEN 443 Richtingaanwijzers voor 2. Neem de stekker los, terwijl de borglip wordt ingedrukt. Plaats een nieuw lampje en sluit dan de stekker aan. Als de stekker klemt, kunt u hem bij het lostrekken iets heen en weer bewegen. Plaats een nieuw lampje in de lampvoet en plaats deze in het koplamphuis. De koplampen hoeven niet opnieuw te worden afgesteld na het vervangen van een gloeilamp. Als ze wel moeten worden afgesteld, neem dan contact op met een Lexus--dealer of erkende reparateur. Verwijder voor het vervangen de afdekkap van de motorruimte. Zie Verwijderen afdekkappen motorruimte op bladzijde 399.

459 444 ELEKTRISCHE ONDERDELEN Parkeerlichten Mistlampen voor Verwijder voor het vervangen de afdekkap van de motorruimte. Zie Verwijderen afdekkappen motorruimte op bladzijde Verwijder de bouten met een sleutel en verwijder vervolgens de clip. Neem daarna de wielkuip los. De stappen voor het verwijderen en plaatsen van de clips zijn weergegeven in de volgende afbeeldingen. Verwijderen van clip

460 ELEKTRISCHE ONDERDELEN 445 Plaatsen van clip 3. Neem de stekker los, terwijl de borglip wordt ingedrukt. Plaats een nieuw lampje en sluit dan de stekker aan. Als de stekker klemt, kunt u hem bij het lostrekken iets heen en weer bewegen. Plaats een nieuw lampje in de lampvoet en plaats deze in het koplamphuis. 1 Verwijderen 2 Plaatsen 2. Druk de lampfitting naar voren en draai hem linksom zoals aangegeven.

461 446 ELEKTRISCHE ONDERDELEN Richtingaanwijzers opzij Druk de richtingaanwijzer, zoals aangegeven, richting de voorzijde van de auto om hem te verwijderen. Druk de richtingaanwijzer met uw hand naar voren en verwijder hem.

462 ELEKTRISCHE ONDERDELEN 447 Richtingaanwijzers achter Gebruik een met een doek omwikkelde sleufkopschroevendraaier.

463 448 ELEKTRISCHE ONDERDELEN Achteruitrijlichten Verwijder de bagageruimteverlichting. Verwijder het bovenste bekledingspaneel vandeachterklep. Neem de stekker los. Verwijder het onderste bekledingspaneel vandeachterklep.

464 ELEKTRISCHE ONDERDELEN 449 Mistachterlicht 1. Verwijder de bouten met een kruiskopschroevendraaier en verwijder vervolgens de clip. De stappen voor het verwijderen en plaatsen van de clips zijn weergegeven in de volgende afbeeldingen. Verwijderen van clip

465 450 ELEKTRISCHE ONDERDELEN Plaatsen van clip 3. Trek de lamp uit de fitting. Monteer een nieuwe lamp. 2. Draai de lampfitting linksom en verwijder hem.

466 ELEKTRISCHE ONDERDELEN 451 Kentekenplaatverlichting 1. Verwijder de bagageruimteverlichting. 3. Verwijder het bovenste bekledingspaneel van de achterklep. 2. Neem de stekker los.

467 452 ELEKTRISCHE ONDERDELEN 4. Draai de lampfitting linksom en verwijder hem. 5. Trek de lamp uit de fitting. Monteer een nieuwe lamp.

Yaris Handleiding aris

Yaris Handleiding aris Yaris Handleiding Voorwoord Welkom in de steeds groeiende groep van waardebewuste automobilisten, die voor Toyota hebben gekozen. Wij zijn trots op de vooruitstrevende techniek en hoge kwaliteit van elke

Nadere informatie

Yaris. Instructieboekje

Yaris. Instructieboekje Yaris Instructieboekje Voorwoord Welkom in de steeds groeiende groep van waardebewuste automobilisten, die voor Toyota hebben gekozen. Wij zijn trots op de vooruitstrevende techniek en hoge kwaliteit van

Nadere informatie

Avensis. Instructieboekje

Avensis. Instructieboekje Avensis Instructieboekje Voorwoord Welkom in de steeds groeiende groep van waardebewuste automobilisten, die voor Toyota hebben gekozen. Wij zijn trots op de vooruitstrevende techniek en hoge kwaliteit

Nadere informatie

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder

Nadere informatie

AYGO. Instructieboekje

AYGO. Instructieboekje AYGO Instructieboekje Voorwoord Welkom in de steeds groeiende groep van waardebewuste automobilisten die voor Toyota hebben gekozen. Wij zijn trots op de vooruitstrevende techniek en hoge kwaliteit van

Nadere informatie

Voordat u gaat rijden. Tijdens het rijden. Onderhoud en verzorging. Trefwoordenlijst INHOUDSOPGAVE

Voordat u gaat rijden. Tijdens het rijden. Onderhoud en verzorging. Trefwoordenlijst INHOUDSOPGAVE Aygo Handleiding INHOUDSOPGAVE 1 Voordat u gaat rijden Het afstellen en bedienen van systemen als de portiervergrendeling, spiegels en stuurkolom. 2 Tijdens het rijden Rijden, stoppen en informatie over

Nadere informatie

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM H6716G Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motor-immobilisatiesysteem. Tevens beschikt het voertuig over een aantal extra veiligheidssystemen.

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: De voorkant De verlichting moet heel zijn en werken (de werking van de verlichting, remlichten en richtingaanwijzers kan voor je gaat rijden gecontroleerd worden door de examinator) De

Nadere informatie

iq iq Handleiding Handleiding 09-2010 01651-01010-00

iq iq Handleiding Handleiding 09-2010 01651-01010-00 iq Handleiding INHOUDSOPGAVE 1 Voor het rijden Het afstellen en bedienen van systemen als de portiervergrendeling, spiegels en stuurkolom. 2 Tijdens het rijden Rijden, stoppen en informatie over veilig

Nadere informatie

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1. Verstelling naar voren/naar achteren. 2. Hoogteverstelling.

Nadere informatie

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN E81931 2 U mag de stoel niet tijdens het rijden verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1 De stoel, de hoofdsteun, de

Nadere informatie

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA OPENEN MOTORKAP Motorkap in gesloten toestand OPENEN MOTORKAP Trek de hendel naar achteren en de motorkap is ontgrendeld. OPENEN MOTORKAP In het midden van de motorkap, net

Nadere informatie

LCD scherm va LCD scherm

LCD scherm va LCD scherm scherm 1. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing VeloPlus Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

LCD scherm ve LCD scherm

LCD scherm ve LCD scherm scherm. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica zelf

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing Fun2Go Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding Rho-Delta b.v. Escudostraat 2 2991 XV Barendrecht Tel. +03110-4795755 Fax. +03110-2927461 www.rhodelta.nl info@rhodelta.nl - OMSCHRIJVING De GT-912 /GT-913/GT-914

Nadere informatie

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN Kort overzicht Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN 6 5 4 3 2 1 12 9 3 6 80 100 120 km/h 60 140 40 160 LAND - - ROVER 20 0 180 200 H4959 7 8 9 1. Frisseluchtrooster - bedieningsknop 2. Ventilator - regeling

Nadere informatie

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Lees de gebruikershandleiding voor gebruik zorgvuldig door en maak u vertrouwd met de verschillende functies van uw autoalarm. Deze handleiding beschrijft de functies

Nadere informatie

Sloten en alarmen. Gebruiken van de zender

Sloten en alarmen. Gebruiken van de zender Sloten en alarmen ALARMSYSTEEM* Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motorimmobilisatiesysteem. Teneinde maximale veiligheid en maximaal bedieningsgemak te garanderen

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: In deze handleiding vind je de specifieke voertuigkenmerken van de Suzuki Swift. Algemene dingen kun je in je Ris praktijkboek vinden. Dus hier kun je b.v. vinden met welk knopje je de

Nadere informatie

Accu en oplader instructies: Eigen bedrijfsgegevens

Accu en oplader instructies: Eigen bedrijfsgegevens Accu en oplader instructies: Eigen bedrijfsgegevens 1. Als u de accu helemaal leeg hebt gereden, zorg er dan voor dat u uw accu kort hierna weer aan de lader zet (binnen enkele uren). 2. Laat de accu nooit

Nadere informatie

INHOUD. Plug-in Hybrid EV Systeem... 4. EV Systeem/Drive Selector... 6. Aandrijfaccu opladen... 8. Rond het stuurwiel... 10

INHOUD. Plug-in Hybrid EV Systeem... 4. EV Systeem/Drive Selector... 6. Aandrijfaccu opladen... 8. Rond het stuurwiel... 10 verkorte handleiding Deze handleiding behandelt de diverse specificaties en voertuigopties van de Outlander PHEV. Voor meer gedetailleerde informatie verwijzen wij u naar de gebruikershandleiding. 2 INHOUD

Nadere informatie

Configuratie. Jimny 3 deurs. Samenvatting

Configuratie. Jimny 3 deurs. Samenvatting Jimny 3 deurs 5 jaar garantie en assistance Compacte 4x4 Uitstekende terreincapaciteiten Laagste kostprijs per kilometer Uniek in zijn segment Krachtige motor Bekijk alle 4x4's van Suzuki Samenvatting

Nadere informatie

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33.

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33. Instrumenten verklikkerlichten De verklikkerlichten die hier staan vermeld, zijn niet in alle auto s aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentenuitvoeringen. X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht

Nadere informatie

Waarschuwingslampjes WAARSCHUWINGSLAMPJES

Waarschuwingslampjes WAARSCHUWINGSLAMPJES Waarschuwingslampjes WAARSCHUWINGSLAMPJES H6433L Voorzichtig: Vooral de RODE waarschuwingslampjes zijn van essentieel belang; door het branden van die waarschuwingslampjes wordt aangegeven dat sprake is

Nadere informatie

Gebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS

Gebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS Gebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS Gefeliciteerd! U heeft gekozen voor een fiets met elektrische ondersteuning, de E-bike. Uw E-bike zal u door zijn elektrische ondersteuning

Nadere informatie

Gebruikershandleiding Inhoud

Gebruikershandleiding Inhoud Gebruikershandleiding Inhoud 1 Overzicht onderdelen...4 2 Display en bediening... 6 2.1 Functies stuurbediening... 6 2.2 Functies display... 7 2.3 Gashendel (Optioneel)... 9 3 atterijpakket en lader...

Nadere informatie

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide VOLVO V70 & XC70 quick guide PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier te beleven aan uw nieuwe

Nadere informatie

ROAM Special Cycles B.V. Haarstraat 19b 5324 AM Ammerzoden Tel.nr

ROAM Special Cycles B.V. Haarstraat 19b 5324 AM Ammerzoden Tel.nr ROAM Special Cycles B.V. Haarstraat 19b 5324 AM Ammerzoden Tel.nr. 073-5997042 Accu en oplader instructies: 1. Als u de accu helemaal leeg hebt gereden, zorg er dan voor dat u uw accu kort hierna weer

Nadere informatie

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen Stoelen VOORSTOELEN De stoel nooit afstellen als het voertuig in beweging is. Als van deze instructies wordt afgeweken, kan dit leiden tot lichamelijk letsel of verlies van controle over het voertuig.

Nadere informatie

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN Gema ksvoorzie ningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING AUTO E80434 De zonneklep kan tegen verblinding naar beneden of zijwaarts worden geklapt. ZONNESCHERMEN E993 Verdraai het duimwieltje

Nadere informatie

Renault TRAFIC. Instructieboekje

Renault TRAFIC. Instructieboekje Renault TRAFIC Instructieboekje eenpassievoor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op

Nadere informatie

Cobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding

Cobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding Cobra Alarm 4627 Gebruikers Handleiding Clifford Electronics Benelux BV Tel.+31 20 40 40 919 info@clifford.nl ISO 9001:2008 Cobra Alarmsysteem: Diefstal is de laatste tijd explosief gestegen. CAN Bus manipulatie

Nadere informatie

Gebruikers handleiding versie

Gebruikers handleiding versie Gebruikers handleiding versie 280109 Gebruikers handleiding 1. Gebruik Een fiets met VTS ondersteuning rijdt als een gewone fiets, waarbij het VTS systeem zorgt voor een extra ondersteuning die instelbaar

Nadere informatie

HET WEGRIJDEN VOOR HET WEGRIJDEN

HET WEGRIJDEN VOOR HET WEGRIJDEN HET WEGRIJDEN VOOR HET WEGRIJDEN BELANGRIJKE Uw voertuig heeft een hogere bodem-vrijheid en dus ook een zwaartepunt dat hoger ligt dan bij een conventionele personenauto. Dit resulteert onvermijdelijk

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

Innovation Protection Conseil

Innovation Protection Conseil Pagina 1 van 7 PULVERISATEUR DORSAL AUTONOME Elektrische autonome rugsproeier met continue druk KENMERKEN : o Het reservoir is uitgerust met een membraanpomp met Viton-afdichting die wordt bediend met

Nadere informatie

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 INFOTEC AP/TAVG/MMXP/MUX BEVESTIGING DIAGNOSE BSI ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 G05 CONTROLEPROCEDURE VAN DE FUNCTIE CENTRALE VERGRENDELING Toepassing bij PEUGEOT 206 (vanaf DAM-nr. 9076)

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie Verwarming en ventilatie BEDIENINGSELEMENTEN 1. Temperatuurregeling. Afzonderlijk instelbaar voor de bestuurder en de passagier voorin. 2. Programma voor maximaal ontdooien. 3. Luchtverdeling. In de geselecteerde

Nadere informatie

ALCT 6/24-2 GEBRUIKSAANWIJZING

ALCT 6/24-2 GEBRUIKSAANWIJZING ALCT 6/24-2 GEBRUIKSAANWIJZING [1] b c g d f e a [2] 0,5 1 2 NL Gebruiksaanwijzing ALCT 6/24-2 VOORWOORD Geachte klant, Dank u voor de aanschaf van de ANSM ANN lader ALC T 6-24/2. Deze gebruiksaanwijzing

Nadere informatie

Smoove Origin RTS. Instalatiehandleiding

Smoove Origin RTS. Instalatiehandleiding Smoove Origin RTS Instalatiehandleiding Smoove Origin RTS Andere afdekramen apart te verkrijgen n Keuze uit 9 verschillende afdekramen (Pure, Zwart, Silver, Silver mat, Licht Bamboe, Amber Bamboe, Kersen,

Nadere informatie

Gebruikersinstructies LED display, accu en lader voor handbikes uitgevoerd met elektrische ondersteuning

Gebruikersinstructies LED display, accu en lader voor handbikes uitgevoerd met elektrische ondersteuning Gebruikersinstructies Led Display, accu en lader V2.4 Double Performance BV Antwerpseweg 13/1 2803 PB Gouda Tel: 0182-573833 Gebruikersinstructies LED display, accu en lader voor handbikes uitgevoerd met

Nadere informatie

NL ESP-Systeem

NL ESP-Systeem 603.83.515 NL ESP-Systeem ESP-SYSTEEM (Electronic Stability Program) Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft. De werking

Nadere informatie

E-Bike. Gebruikers handleiding versie B2

E-Bike. Gebruikers handleiding versie B2 E-Bike Gebruikers handleiding versie 160609-B2 Gebruikers handleiding 1. Ingebruikname Een Target fiets met elektrische ondersteuning rijdt als een gewone fiets, waarbij het elektrisch systeem zorgt voor

Nadere informatie

Starten en rijden STUURSLOT

Starten en rijden STUURSLOT Rijden en bedienen Starten en rijden STUURSLOT H3584 Stuurslot loszetten Steek de contactsleutel GEHEEL in het contactslot en draai die naar stand 'I'. Het is mogelijk dat het stuurwiel iets moet worden

Nadere informatie

1. Batterijpakket Onderdelen. Kabeltas. Batterijtas Laderstekker. Sleutels (2 stuks) Lader. Batterijstekker F B

1. Batterijpakket Onderdelen. Kabeltas. Batterijtas Laderstekker. Sleutels (2 stuks) Lader. Batterijstekker F B HANDLEIDING Inhoud 1. Batterijpakket... 4 1.1. Onderdelen... 4 1.2. Batterijpakket opladen... 5 2. Bediening... 7 2.1. Beveiliging... 7 2.2. Display... 7 2.3. Vullingsgraad... 7 2.4. Trapbekrachtiging...

Nadere informatie

DEMONTAGE- HANDLEIDING HYBRIDEAUTO

DEMONTAGE- HANDLEIDING HYBRIDEAUTO Benzine/elektrische hybride Hybrid Synergy Drive DEMONTAGE- HANDLEIDING HYBRIDEAUTO NHP130 serie Voorwoord Deze handleiding werd ontwikkeld voor het opleiden en ondersteunen van autodemontagebedrijven

Nadere informatie

Handleiding Rolgordijn/Eclips met radiografische accumotor

Handleiding Rolgordijn/Eclips met radiografische accumotor Handleiding Rolgordijn/Eclips met radiografische accumotor Installeer het Rolgordijn/Eclips volgens onderstaande tekeningen Type 416B (steunen) alleen voor Rolgordijnen Type 426B (montageprofiel) Rolgordijn/Eclips

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING v. 1.1 AC-1000 STEKKERDOOSSCHAKELAAR

GEBRUIKSAANWIJZING v. 1.1 AC-1000 STEKKERDOOSSCHAKELAAR GEBRUIKSAANWIJZING v. 1.1 AC-1000 STEKKERDOOSSCHAKELAAR A B C * Verlichting: Aan / Uit * Afbeelding van de YCT-102 (niet altijd inbegrepen, check de specificaties op de verpakking) A: Indicator (spannings-

Nadere informatie

Handleiding Quick start

Handleiding Quick start Handleiding Quick start Geachte klant, Hartelijk dank dat u heeft gekozen voor de mobiele telefoon General Mobile Discovery. Deze quick start handleiding is bedoeld om de belangrijkste functies van het

Nadere informatie

Gebruikershandleiding kort

Gebruikershandleiding kort kort Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Positie zitting Om de positie van de stoel correct in te stellen zet de berijder een voet op het pedaal in de uiterste stand vanaf de berijder. Stel de

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING v. 1.0 AGDR-3500 TUIN STEKKERDOOS SCHAKELAAR ZWAAR

GEBRUIKSAANWIJZING v. 1.0 AGDR-3500 TUIN STEKKERDOOS SCHAKELAAR ZWAAR GEBRUIKSAANWIJZING v. 1.0 AGDR-3500 TUIN STEKKERDOOS SCHAKELAAR ZWAAR D C B A * * Afbeelding van de YCT-102 (niet altijd inbegrepen, check de specificaties op de verpakking) A: Indicator (spannings- en

Nadere informatie

Renault Clio Energy TCe 90pk ECO2 Dynamique 2016

Renault Clio Energy TCe 90pk ECO2 Dynamique 2016 Renault Clio Energy TCe 90pk ECO2 Dynamique 2016 16.900 Algemene Opties en Accessoires: Climate control Keyless entry Regensensor Audio, tv en 12v access: 12V accessoire-aansluiting in de middenconsolebluetooth

Nadere informatie

GEFELICITEERD MET DE AANKOOP VAN UW NIEUWE VOLVO!

GEFELICITEERD MET DE AANKOOP VAN UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V50 QUICK GUIDE GEFELICITEERD MET DE AANKOOP VAN UW NIEUWE VOLVO! Het is altijd spannend een nieuwe auto te leren kennen. Neem deze Quick Guide door om nog meer plezier te hebben van uw nieuwe Volvo.

Nadere informatie

Installation instructions, accessories. Stuurwiel, leer. Volvo Car Corporation Gothenburg, Sweden , ,

Installation instructions, accessories. Stuurwiel, leer. Volvo Car Corporation Gothenburg, Sweden , , Installation instructions, accessories Instructienr. 30756608 Versie 1.2 Ond. nr. 30756607, 30756606, 31316446 Stuurwiel, leer IMG-339612 Volvo Car Corporation Stuurwiel, leer- 30756608 - V1.2 Pagina 1

Nadere informatie

Gebruikersveiligheid. Elektrische veiligheid. Phaser 4500-laserprinter

Gebruikersveiligheid. Elektrische veiligheid. Phaser 4500-laserprinter Gebruikersveiligheid De printer en de aanbevolen verbruiksartikelen zijn getest en voldoen aan strikte veiligheidsnormen. Als u de volgende informatie in acht neemt, bent u verzekerd van een ononderbroken

Nadere informatie

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference OP Quick start K OLNS 7-07-2008 8:32 Pagina FordKa Kort Owner s overzicht handbook Feel the difference K0468_Service_Portfolio_090508. 09.05.2008 5:52:47 Uhr 604.39.307 PP K OL 8-07-2008 4:03 Pagina S

Nadere informatie

FORD C-MAX Korte beschrijving

FORD C-MAX Korte beschrijving FORD C-MAX Korte beschrijving Over deze snelreferentiegids We hebben deze handleiding opgesteld om u te helpen vertrouwd te worden met bepaalde functies van uw auto. De gids bevat alleen basisinstructies

Nadere informatie

HANDLEIDING SCOREBORDEN OPTIE 7 Versie 2.0 / augustus 2011

HANDLEIDING SCOREBORDEN OPTIE 7 Versie 2.0 / augustus 2011 HANDLEIDING SCOREBORDEN OPTIE 7 Versie 2.0 / augustus 2011 1.0 Inleiding Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een scorebord optie 7 van Data Display. We hopen dat er veel plezier aan beleefd zal

Nadere informatie

Bedieningen Dutch - 1

Bedieningen Dutch - 1 Bedieningen 1. Functieschakelaar Cassette/ Radio/ CD 2. Golfband schakelaar 3. FM antenne 4. CD deur 5. Schakelaar om zender af te stemmen 6. Bass Boost toets 7. CD skip/ voorwaarts toets 8. CD skip/ achterwaarts

Nadere informatie

HANDLEIDING MINI ONE MINI COOPER MINI COOPER S

HANDLEIDING MINI ONE MINI COOPER MINI COOPER S HANDLEIDING MINI ONE MINI COOPER MINI COOPER S HARTELIJK GEFELICITEERD MET UW NIEUWE MINI INHOUDSOPGAVE Over deze handleiding Opmerkingen met betrekking tot de handleiding 6 Gebruikte symbolen 6 Symbool

Nadere informatie

Praktijk Vragen over auto

Praktijk Vragen over auto Praktijk Vragen over auto 1 BANDEN: Wat moet je controleren op Auto banden 1- spannig: Meters/Lampjes Juiste banden spanning hangt af: Auto (merk, Type, gewicht) maat Gewicht lading (of aantal personen).

Nadere informatie

Zekeringen ZEKERINGEN

Zekeringen ZEKERINGEN Zekeringen ZEKERINGEN Zekeringen zijn eenvoudige circuit-onderbrekers waardoor elektrische uitrusting wordt beschermd tegen de gevolgen van stroom-stoten. Een doorgebrande zekering blijkt uit het feit

Nadere informatie

Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak.

Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak. Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak. Veiligheidsvoorzieningen Beschermingsvoorzieningen mogen alleen worden verwijderd resp. geopend na stilstand van de dumper met geactiveerde parkeerrem, uitschakelen

Nadere informatie

Afstandsbediening Telis 16 RTS

Afstandsbediening Telis 16 RTS Afstandsbediening Telis 16 RTS Bedieningshandleiding Telis 16 RTS Pure Art.nr. 1811020 Telis 16 RTS Silver Art.nr. 1811021 Afstandsbediening Telis 16 RTS 16 Kanaals zender met display Telis 16 RTS Pure

Nadere informatie

Swift 3 deurs. Samenvatting. Manueel of automaat Laag verbruik Lage CO 2

Swift 3 deurs. Samenvatting. Manueel of automaat Laag verbruik Lage CO 2 Swift 3 deurs Manueel of automaat Laag verbruik Lage CO 2 -uitstoot 5 jaar garantie en assistance Standaard ESP Standaard 7 airbags 0% JKP Samenvatting Swift 3 deurs 1.3 DDiS 5 M/T (), Tweewielaandrijving,

Nadere informatie

Configuratie. Swift 5 deurs. Samenvatting. 7 airbags standaard ESP-systeem standaard 5 jaar garantie en assistance Manueel of automaat Laag verbruik

Configuratie. Swift 5 deurs. Samenvatting. 7 airbags standaard ESP-systeem standaard 5 jaar garantie en assistance Manueel of automaat Laag verbruik Swift 5 deurs 7 airbags standaard ESP-systeem standaard 5 jaar garantie en assistance Manueel of automaat Laag verbruik Samenvatting Swift 5 deurs 1.2 benzine 4 A/T (), Tweewielaandrijving, 4 automaat

Nadere informatie

Auto Alarm FM5000 FM500 FM600 FM700 LCD MINI

Auto Alarm FM5000 FM500 FM600 FM700 LCD MINI Auto Alarm FM5000 FM500 FM600 FM700 LCD MINI I. Functies FM 2-weg autoalarm. 2. Alarm aan (stil) Druk nogmaals 1x op de knop van de afstandbediening om alarm in AUTO Localiseren status te activeren, indien

Nadere informatie

Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote

Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote Alarmsysteem met afstandsbediening leidraad bij het instellen - Dutch Geachte klant, In deze handleiding vindt u de informatie en bedieningen die nodig

Nadere informatie

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist BEDIENINGSUITLEG 1 - Bestuurderszetel 17 - Hendel stuurafstelling 2 - Sleutelschakelaar (START) 18 - Bedieningshendel hijsen linker

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN DS5 HYBRIDE 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748380

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN DS5 HYBRIDE 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748380 U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

Lampen en waarschuwingslampjes

Lampen en waarschuwingslampjes Lampen en waarschuwingslampjes VERLICHTING OP BUITENKANT VAN AUTO Hoofdverlichtingsschakelaar H5740 1 1. Uit. 2. Stadslichten. 3. Koplampen aan. 4. Automatische controlelampjes. Stadslichten De voorste

Nadere informatie

Handleiding afstandsbediening voor mobiele airconditioning

Handleiding afstandsbediening voor mobiele airconditioning Handleiding afstandsbediening voor mobiele airconditioning Lees deze handleiding aandachtig door voor een veilig en correct gebruik van de mobiele airconditioner. Bewaar de handleiding zorgvuldig, zodat

Nadere informatie

PLL ALARM CLOCK RADIO Model : FRA252

PLL ALARM CLOCK RADIO Model : FRA252 PLL ALARM CLOCK RADIO Model : FRA252 NL HANDLEIDING NL HANDLEIDING WAARSCHUWING: OM HET RISICO OP BRAND OF ELEKTRISCHE SCHOKKEN TE REDUCEREN, STEL HET APPARAAT NIET BLOOT AAN REGEN OF VOCHT. LET OP Het

Nadere informatie

Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles

Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles ! Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronisch

Nadere informatie

Professional Supplies EIERKOOKAPPARAAT. Modelnr.: *688.107

Professional Supplies EIERKOOKAPPARAAT. Modelnr.: *688.107 Professional Supplies EIERKOOKAPPARAAT Modelnr.: *688.107 GEBRUIKSAANWIJZING Om volledig gebruik te maken van de mogelijkheden en storingen tot het minimum te beperken raden wij u aan om de gebruiksaanwijzing

Nadere informatie

De nieuwe Toyota PROACE

De nieuwe Toyota PROACE De nieuwe Toyota PROACE 2 Goede zaak Dankzij een even rijke als veelzijdige standaarduitrusting verenigt de nieuwe Toyota PROACE het nuttige met het aangename. Zoals maximaal rijcomfort en een laadvolume

Nadere informatie

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1 FordKa Instructieboekje Owner s handbook Feel the difference K10468_Service_Portfolio_090508.1 1 09.05.2008 15:52:47 Uhr 001-025 Ford KA NL 22-07-2008 9:45 Pagina

Nadere informatie

Instructieboekje. Publicatie nr. LRL 0346DUT - 2e Editie Land Rover 2000

Instructieboekje. Publicatie nr. LRL 0346DUT - 2e Editie Land Rover 2000 Instructieboekje Publicatie nr. LRL 0346DUT - 2e Editie Land Rover 2000 Alle rechten voorbehouden. Geen deel van deze literatuur mag worden gereproduceerd, opgeslagen in een zogenaamd retrieval- systeem

Nadere informatie

Dit beveiligingssysteem voor uw auto is getest en goedgekeurd door

Dit beveiligingssysteem voor uw auto is getest en goedgekeurd door SYSTEEM 2980 COMPLEET ALARMSYSTEEM MET AFSTANDSBEDIENING GEBRUIKERSHANDLEIDING GOED BEWAREN VOOR TOEKOMSTIG GEBRUIK DIT SYSTEEM MAG UITSLUITEND DOOR EEN VAKKUNDIG INSTALLATEUR WORDEN INGEBOUWD BELANGRIJK

Nadere informatie

ICR-200. www.ices-electronics.com

ICR-200. www.ices-electronics.com ICR-200 www.ices-electronics.com FM WEKKERRADIO MET BATTERIJ BACK-UP 1. SNOOZE/SLEEP OFF-KNOP 2. ALARM INSTELLEN-KNOP 3. TIJD INSTELLEN-KNOP 4. SLAAP INSTELLEN-KNOP 5. UREN INSTELLEN-KNOP 6. MINUTEN INSTELLEN-KNOP

Nadere informatie

Verdere onderwerpen in de handleiding zijn: Identificatie Toyota Prius. Plaats van de belangrijkste hybridecomponenten en beschrijvingen.

Verdere onderwerpen in de handleiding zijn: Identificatie Toyota Prius. Plaats van de belangrijkste hybridecomponenten en beschrijvingen. Voorwoord Deze handleiding is ontwikkeld om hulpverleners te informeren over het veilig omgaan met de Toyota Prius benzine/elektro-hybride auto na een ongeval. De hulpverleningsprocedures zijn gelijk aan

Nadere informatie

HANDLEIDING TEMPO / TEMPO+ TRANZX PST

HANDLEIDING TEMPO / TEMPO+ TRANZX PST HANDLEIDING TEMPO / TEMPO+ TRANZX PST INTRODUKTIE Gefeliciteerd! U heeft gekozen voor de Puch Tempo / Tempo+, een fiets met trapondersteuning. Een nieuwe wereld zal voor u opengaan en u zult van het gemak

Nadere informatie

Clifford Electronics Benelux bv. Tel.+31 20 40 40 919 Fax. +31 20 40 40 948

Clifford Electronics Benelux bv. Tel.+31 20 40 40 919 Fax. +31 20 40 40 948 Clifford Electronics Benelux bv. Tel.+31 20 40 40 919 Fax. +31 20 40 40 948 Belangrijke informatie Gefeliciteerd met de aankoop van uw voertuig beveiligingsysteem. Het is ontworpen om jaren van probleemloze

Nadere informatie

Trevler AIR handleiding. Opmerkingen

Trevler AIR handleiding. Opmerkingen AIR Handleiding WAARSCHUWING Stel de Trevler module niet bloot aan water of andere vloeibare substanties om gevaar voor u en schade aan het apparaat te voorkomen. Open de behuizing van uw Trevler nooit,

Nadere informatie

Mauer GmbH Technologie voor beveiliging. Code Combi B VdS-Cl 2 Artikelnummer 82131 - standaard

Mauer GmbH Technologie voor beveiliging. Code Combi B VdS-Cl 2 Artikelnummer 82131 - standaard Informatie over de bediening: Mauer GmbH Technologie voor beveiliging Code Combi B VdS-Cl 2 Artikelnummer 82131 - standaard Bedieningsinstructies Lees deze instructies aandachtig door voordat u het slot

Nadere informatie

gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw VOLVO XC90 quick guide

gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw VOLVO XC90 quick guide VOLVO XC90 quick guide gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw nieuwe VOlVO! Het is altijd spannend een nieuwe auto te leren kennen. Neem deze Quick Guide door om nog meer plezier te hebben van uw nieuwe Volvo.

Nadere informatie

Voertuig Controle BMW 116d Sportline

Voertuig Controle BMW 116d Sportline Voertuig Controle BMW 116d Sportline Voor het praktijkexamen wordt door de examinator een aantal vragen gesteld over de motor, de banden of het dashboard. Lees deze pagina een aantal keren aandachtig door

Nadere informatie

Gebruikershandleiding Inhoud

Gebruikershandleiding Inhoud Gebruikershandleiding Inhoud 1 Overzicht onderdelen...4 2 Display en bediening... 6 2.1 Functies stuurbediening... 6 2.2 Functies display... 8 2.3 Gashendel... 11 3 Batterijpakket en lader... 12 3.1 Batterijpakket

Nadere informatie

Gebruikersveiligheid. Veiligheid bij het gebruik van elektriciteit. Phaser 7750-kleurenlaserprinter

Gebruikersveiligheid. Veiligheid bij het gebruik van elektriciteit. Phaser 7750-kleurenlaserprinter Gebruikersveiligheid De printer en de aanbevolen verbruiksartikelen zijn getest en voldoen aan strikte veiligheidsnormen. Als u de volgende informatie in acht neemt, bent u verzekerd van een ononderbroken

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

Handleiding. Tilly Light fietsendrager

Handleiding. Tilly Light fietsendrager Handleiding Tilly Light fietsendrager mei 2015 Tilly Light BV Inhoudsopgave Algemeen 4 Onderdelen 5 Stekker aansluiting 10 Eerste gebruik 11 Op de auto plaatsen 15 Fietsen plaatsen 18 Rijden 23 Fietsen

Nadere informatie

Montagehandleiding ZT-50 N Vacuum Cruise Control

Montagehandleiding ZT-50 N Vacuum Cruise Control Montagehandleiding ZT-50 N Vacuum Cruise Control ZT-50N Cruise Control Bedieningsfuncties Aanzetten : Snelheid verlagen : Zet de On/Off knop op On. Inschakelen : Let op! Zodra de Cruise Control niet gebruikt

Nadere informatie

Gebruikershandleiding Inhoud

Gebruikershandleiding Inhoud Gebruikershandleiding Inhoud 1 Overzicht onderdelen...4 2 Display en bediening... 6 2.1 Functies stuurbediening... 6 2.2 Functies display... 8 2.3 Gashendel (Optioneel)... 10 3 Batterijpakket en lader...

Nadere informatie

Waarschuwingen INTRODUCTIE

Waarschuwingen INTRODUCTIE XJ -1988-1997 INHOUDSOPGAVE INTRODUCTIE. TIPS VOOR HET INRIJDEN VOOR HET RIJDEN... INSTRUMENTEN / BEDIENINGSORGANEN STARTEN EN RIJDEN. STOELEN EN VEILIGHEIDSGORDELS. VERWARMING / VENTILATIE / AIRCONDITIONING

Nadere informatie

STIHL AK 10, 20, 30. Veiligheidsinstructies

STIHL AK 10, 20, 30. Veiligheidsinstructies { STIHL AK 10, 20, 30 Veiligheidsinstructies Nederlands Inhoudsopgave Vertaling van de originele handleiding 1 Veiligheidsinstructies................................ 1 1.1 Waarschuwingssymbolen...........................

Nadere informatie

Sterke opbouw ondersteuning /Po (Power) Rustige opbouw ondersteuning /Co (Comfort) 5. LED-Display voorwielmotor S-02

Sterke opbouw ondersteuning /Po (Power) Rustige opbouw ondersteuning /Co (Comfort) 5. LED-Display voorwielmotor S-02 5. LED-Display voorwielmotor S-02 5.1 Displayinstructies De 4 LED-lampjes tonen de actuele capaciteit van de accu. De lampjes onder 1, 2 en 3 laten het ondersteuningsniveau zien. Sterke opbouw ondersteuning

Nadere informatie