Studiegids EIUAS

Transcriptie

1 Studiegids EIUAS Onderwijs- en examenregeling Hbo-masteropleiding Islamitische Geestelijke Verzorging Ter instemming aangeboden aan de medezeggenschapsraad op 7 januari 2018 Ingestemd op 10 februari

2 Inhoud Hoofdstuk 1 Algemeen... 3 Hoofdstuk 2 Toelating tot de opleiding... 4 Hoofdstuk 3 Onderwijsprogramma Hbo-Master IGV deeltijd... 7 Hoofdstuk 4 Examens en getuigschriften Hoofdstuk 5 Tentamens en beoordeling Hoofdstuk 6 Studiebegeleiding en studieadvies Hoofdstuk 7 Examencommissie Hoofdstuk 8 Slot- en invoeringsbepalingen Bijlage A: Beroepsprofiel en eindkwalificaties van de opleiding Bijlage B: Verdeling van de eindkwalificaties over het curriculum hbo-master-igv-deeltijd 27 Bijlage C: Onderwijseenheden Bijlage D: Onderwijseenheden pre-master Bijlage E: Verdeling van de eindkwalificaties over het curriculum Bachelor opleiding

3 Hoofdstuk 1 Algemeen Artikel 1.1 Begripsbepalingen In deze regeling wordt verstaan onder: afstudeeronderzoek: een voor de beroepspraktijk waarop de opleiding voorbereidt, relevant praktijkonderzoek, dat samen met de stage de afsluiting van de opleiding vormt en dient om aan te tonen dat de student alle eindkwalificaties van de opleiding bereikt heeft en kan integreren; beoordeling: de vaststelling door één of meer examinatoren in welke mate de student heeft voldaan aan de eisen die voor een bepaalde onderwijseenheid of onderdeel daarvan zijn geformuleerd; dagelijks bestuur: het instellingsbestuur als bedoeld in artikel 1.1 Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderwijs (WHW); ECTS: European Credit Transfer and Accumulation System; examen: afsluitend onderdeel van een opleiding als bedoeld in artikel 7.3 WHW; examencommissie: commissie als bedoeld in artikel 7.12 WHW; examinator: persoon als bedoeld in artikel 7.12c WHW, niet zijnde een student; fraude: elk handelen, nalaten, pogen, aanzetten tot of toelaten van gedrag, dat het op de juiste wijze vormen van een oordeel over iemands kennis, inzicht, vaardigheden of houding geheel of gedeeltelijk onmogelijk maakt, waaronder, maar niet beperkt tot, plagiaat; instituutsbegeleider: stagebegeleider vanuit de onderwijsinstelling, tevens door de examencommissie als examinator aangewezen voor de beoordeling van de stage; mentor: degene die door de onderwijsinstelling is aangesteld om de (aankomende) student te informeren en adviseren over studentenzaken en de student te begeleiden bij het uitwerken en realiseren van diens studieplannen; onderwijseenheid: onderwijseenheid als bedoeld in artikel 7.3 WHW, die in samenhang met andere onderwijseenheden het onderwijsprogramma van de opleiding vormt en waaraan een tentamen is verbonden; onderwijsinstelling: Europe Islamic University of applied sciences; onderwijsperiode: een periode van doorgaans zeven collegeweken en twee toetsweken; een collegejaar bestaat uit vier onderwijsperioden en een aantal vakantieperioden; opleiding: (tenzij de tekst expliciet naar een andere opleiding verwijst) masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3a lid 2 onder b en 7.3b onder b WHW; opleidingscommissie: commissie als bedoeld in artikel 10.3c WHW; opleidingscoördinator: leidinggevende van de opleiding; plagiaat: het overnemen van stukken, gedachten of redeneringen van anderen en deze laten doorgaan voor eigen werk; praktijkbegeleider: stagebegeleider vanuit de stageverlenende instelling of organisatie; programma: het samenhangende geheel van onderwijseenheden verzorgd door de opleiding; stage: het opdoen van praktijkervaring bij een instelling of organisatie die relevant is voor de opleiding; student: degene die als student als bedoeld in artikel 7.32 WHW is ingeschreven bij de onderwijsinstelling; studiejaar: het tijdvak dat aanvangt op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daaropvolgende kalenderjaar en, indien men zich inschrijft voor een opleiding die op 1 februari begint, het tijdvak dat aanvangt op 1 februari en eindigt op 31 januari van het daaropvolgende kalenderjaar; 3

4 studielast: de totale nominale studielast die gebaseerd is op het European Credit Transfer and Accumulation System (ECTS), waarbij 60 (European) credits (afgekort ec) gelijk staan aan 1680 uren studiebelasting van een gemiddeld student; tentamen: een toets waarmee wordt vastgesteld in hoeverre de leerdoelen van de desbetreffende onderwijseenheid door een student bereikt zijn; WHW: Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Artikel 1.2 Reikwijdte van de regeling 1. Deze regeling is van toepassing op het onderwijs, de tentamens en het examen van de Nederlandstalige hbo-masteropleiding Islamitische Geestelijke Verzorging van de Europe Islamic University of applied sciences. 2. Deze regeling is van toepassing op de studenten die staan ingeschreven bij de opleiding, en op de personen die verzoeken om toegelaten te worden tot de opleiding. 3. Deze regeling - dan wel een onderdeel daarvan - kan van overeenkomstige toepassing worden verklaard op degene die - anders dan in de hoedanigheid van student deelneemt aan onderdelen van de opleiding. Artikel 1.3 Vaststelling en looptijd van de regeling 1. Deze regeling wordt jaarlijks vóór de aanvang van het studiejaar vastgesteld door het dagelijks bestuur op voorstel van de opleidingscoördinator, echter niet eerder dan nadat de opleidingscommissie/mr in de gelegenheid is gesteld advies en uiteindelijk instemming te verlenen. 2. De opleidingscommissie/mr wordt jaarlijks tijdig in de gelegenheid gesteld deze regeling te beoordelen en daarover advies uit brengen en instemming te verlenen aan het dagelijks bestuur. De opleidingscommissie/mr zendt een afschrift van het advies aan de opleidingscoördinator en de examencommissie. 3. De regeling geldt voor de duur van een studiejaar. Gedurende het studiejaar kan de regeling niet worden gewijzigd dan bij uitzonderlijke noodzaak en op voorwaarde dat de studenten daar niet onevenredig door worden benadeeld. Een tussentijdse wijziging behoeft de voorafgaande instemming van het dagelijks bestuur, nadat de opleidingscommissie in de gelegenheid is gesteld advies uit te brengen. Hoofdstuk 2 Toelating tot de opleiding Artikel 2.1 Vooropleidingseisen 1. Toelating tot de hbo-masteropleiding Islamitische Geestelijke Verzorging staat open voor personen die één van de volgende vooropleidingen hebben afgerond: a. de Nederlandstalige hbo-bacheloropleiding Islamitische Theologie, afstudeerrichting Islamitisch Geestelijk Werk aan de EIU, zonder aanvullende eisen met betrekking tot vooropleiding; b. de Nederlandstalige hbo-bacheloropleiding Islamitische Theologie, met een andere afstudeerrichting dan Islamitisch Geestelijk Werk aan de EIU, met als aanvullende 4

5 voorwaarde dat voor aanvang van de hbo-masteropleiding Islamitische Geestelijke Verzorging een pre-master volgens profiel 1 genoemd in Bijlage C is afgerond; c. een andere Nederlandse of Vlaamse hbo-bachelor- of -masteropleiding of Nederlandse of Vlaamse wo-bachelor- of -masteropleiding op het terrein van de islamitische theologie, met als aanvullende voorwaarde dat voor aanvang van de hbo-masteropleiding Islamitische Geestelijke Verzorging een pre-master volgens profiel 2 genoemd in Bijlage C is afgerond; d. een andere Nederlandse of Vlaamse hbo-bachelor- of -masteropleiding of Nederlandse of Vlaamse wo-bachelor- of masteropleiding, met als aanvullende voorwaarde dat voor aanvang van de hbo-masteropleiding Islamitische Geestelijke Verzorging een pre-master volgens profiel 3 genoemd in Bijlage C is afgerond. aanvullende waarborgen moeten worden opgenomen in de OER voor de studenten die preambule voor de studenten die onder artikel 2.1. a en 2.1. b vallen gelden de volgende twee waarborgen: Toelating tot een hbo-masterdiploma is geregeld in artikel 7.30 b van de WHW. Hier staat vermeld dat niet alleen een bachelordiploma maar ook kennis, inzicht en vaardigheden op het niveau van een bachelorgraad toelating geven tot een masteropleiding. Het is de taak van de examencommissie om dit te toetsen. In het dossier wordt bewijsvoering gearchiveerd. Een tweede borgingsmaatregel is een eerdere stap in de opleidingsloopbaan van de student; de vooropleidingseisen t.b.v. toelating tot een bachelordiploma (artikel 7.24 WHW). 2. De examencommissie beslist of een opleiding behoort tot de categorie genoemd onder letter c of d of geen van de genoemde categorieën. 3. Het dagelijks bestuur kan op basis van een positief advies van de examencommissie studenten met een andere vooropleiding dan de in lid 1 genoemde toelaten, al of niet met aanvullende vooropleidingseisen zoals genoemd onder lid 1, letter a tot en met d. Bij haar advies kan de examencommissie gebruik maken van door de aspirant-student verkregen evaluaties van buitenlandse vooropleidingen door organisaties als het NUFFIC en/of evaluaties door deskundigen van eerder verworven kennis, inzicht, vaardigheden of houdingen. 4. Een aspirant-student die in het kader van het in het vorige lid bepaalde op grond van een niet- Nederlandse of Vlaamse vooropleiding tot de opleiding wordt toegelaten, dient tevens ten genoegen van de examencommissie aan te tonen de Nederlandse taal voldoende te beheersen om met vrucht het onderwijs te kunnen volgen. Als bewijs kunnen in ieder geval dienen: a. een diploma Nederlands als tweede taal (NT2) Programma 2, b. een certificaat Nederlands als vreemde taal PTHO of PAT, c. een havo- of vwo-diploma met een voldoende voor het vak Nederlands. 5. Een student wordt pas toegelaten tot de hbo-masteropleiding Islamitische Geestelijke Verzorging nadat deze aan alle vooropleidingseisen, inclusief die met betrekking tot een eventuele pre-master, volledig voldaan heeft. 6. De examencommissie kan op verzoek van een student deze, in afwijking van wat in het vorige artikel bepaald is, toestaan al vast deel te nemen aan het onderwijs en de toetsing van de masteropleiding indien het naar het oordeel van de commissie zeer waarschijnlijk is dat deze op korte termijn wel volledig aan deze vooropleidingseisen zal voldoen. 5

6 7. In het geval van een bijzondere toestemming als genoemd in het vorige lid worden behaalde studieresultaten voor de masteropleiding pas geldig nadat volledig aan alle vooropleidingseisen is voldaan. Deze studieresultaten vervallen definitief indien de student niet voor een in het desbetreffende besluit van de examencommissie vastgestelde termijn, die ten hoogste één jaar kan bedragen, aan die eisen voldaan heeft. 8. De verschillende pre-masterprogramma s genoemd in artikel 1 bestaan uit onderdelen van de hbobacheloropleiding Islamitische Theologie, die in de eerste plaats is opgebouwd op basis van de interne samenhang en didactische voortgang van die opleiding en de studeerbaarheid voor haar studenten. Pre-masterstudenten dienen zo veel mogelijk aan het onderwijs en de toetsing van dat bachelorprogramma deel te nemen en kunnen geen aanspraak maken op een volledig specifiek voor hen geprogrammeerd onderwijsaanbod. 9. Wel kan er speciaal voor hen een beperkt aantal samenvattende colleges aangeboden en andere ondersteuning geboden worden. Voorts kan hun in overleg met en met toestemming van de desbetreffende examencommissie algehele of gedeeltelijke vrijstelling van de deelname aan het onderwijs voor bepaalde onderwijseenheden verleend worden. Verder kunnen hun in overleg met en met toestemming van de desbetreffende examencommissie toetskansen buiten de reguliere voor de bacheloropleiding vastgestelde tentamens worden geboden, die qua toetsvorm maar niet qua niveau en zwaarte af kunnen wijken van de reguliere toetsen. De regel dat een student, behoudens toestemming van de examencommissie in bijzondere gevallen, van niet meer dan twee toetskansen voor dezelfde onderwijseenheid per collegejaar gebruik kan maken (art. 5.3 lid 5), blijft daarbij onverminderd van kracht. 10. Toelaatbaarheid tot de opleiding leidt alleen tot inschrijving als ook aan de overige administratieve en financiële inschrijvingseisen is voldaan. Artikel 2.2 Aanwezigheid- en inspanningsverplichting 1. Van elke student wordt actieve deelname verwacht aan het onderwijs waaraan deze deelneemt. 2. Naast de algemene eis dat de student actief participeert in het onderwijs, worden eventuele aanvullende eisen per onderwijseenheid in de desbetreffende studiehandleiding omschreven. 3. Aanwezigheidsplicht: de student moet aan minimaal 75% van de colleges en/of andere bijeenkomsten en activiteiten in het kader van een onderwijseenheid hebben deelgenomen om aan het afsluitende tentamen te mogen deelnemen. 4. Bij een kwalitatief of kwantitatief onvoldoende deelname kan de examinator de student uitsluiten van verdere deelname aan het onderwijs van de desbetreffende onderwijseenheid of een gedeelte daarvan of een vervangende opdracht geven. Artikel 2.3 Weigering toelating op grond van ongeschiktheid Heeft de examencommissie kennis van gedragingen of uitlatingen van een persoon die tot de opleiding wil worden toegelaten of reeds tot de opleiding is toegelaten, die blijk geven van ongeschiktheid voor de uitoefening van één of meer beroepen waartoe de opleiding opleidt, dan kan zij het dagelijks bestuur in bijzondere gevallen en na zorgvuldige afweging van alle belangen adviseren betrokkene niet tot de opleiding toe te laten respectievelijk alsnog van de opleiding uit te sluiten. De examencommissie stuurt een afschrift van het advies aan betrokkene. 6

7 Hoofdstuk 3 Onderwijsprogramma Hbo-Master IGV deeltijd Artikel 3.1 Doelstelling van de opleiding Met de opleiding wordt beoogd de student zodanige kennis, houding en vaardigheden bij te brengen op het terrein van de islamitische geestelijke verzorging dat deze bij het voltooien van de opleiding in staat is tot de professionele uitvoering van taken op dat gebied. Na voltooiing van de opleiding moet de student als beroepsbeoefenaar zelfstandig en met een kritische instelling kunnen werken en beschikt de student over de eindkwalificaties vermeld in Bijlage A. Artikel 3.2 Inrichting en studielast van de opleiding 1. De opleiding heeft een studielast van 60 ec s. 2. De opleiding wordt deeltijds ingericht. 3. In de toekomst zal mogelijk ook een voltijdse variant ontwikkeld worden. 4. De opleiding omvat de onderwijseenheden zoals beschreven in bijlage, met de daarbij vermelde studielast en programmering. 5. Indien praktische omstandigheden, zoals de beschikbaarheid van docenten, het noodzakelijk maken van de aangegeven verdeling van de onderwijseenheden over de verschillende onderwijsperioden af te wijken, zijn beperkte afwijkingen in overleg met en met toestemming van de examencommissie toegestaan. De examencommissie zal daarbij de kwaliteit en studeerbaarheid van de opleiding bewaken. Eventuele afwijkingen van het reguliere programma dienen zo vroeg mogelijk aan de studenten in kwestie bekend te worden gemaakt. Artikel 3.3 Onderwijstaal 1. Het onderwijs in de opleiding wordt gegeven in het Nederlands, tenzij: a. het onderwijs betreft dat in het kader van een gastcollege gegeven wordt door een anderstalige gastdocent; b. de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs noodzaakt een andere taal te gebruiken. 2. In een onderwijseenheid die in het Nederlands wordt aangeboden, kan gebruik gemaakt worden van Engelstalige of Arabischtalige literatuur. Artikel 3.4 Voorzieningen voor studenten met een functiebeperking Het dagelijks bestuur biedt studenten met een functiebeperking een onderwijsomgeving aan die zo veel als mogelijk gelijkwaardig is aan die van studenten zonder functiebeperking en die gelijkwaardige kansen op studiesucces biedt. Het dagelijks bestuur kan advies inwinnen bij de mentor alvorens te beslissen. Artikel 3.5 Stage 1. Het volgen van een stage met als integraal onderdeel hiervan een supervisietraject is een verplicht onderdeel van de opleiding. 2. De totale studiebelasting bedraagt 10 ec s. 7

8 3. Voorwaarde voor het mogen beginnen met de stage is dat de desbetreffende student minimaal 30 ec s van de opleiding behaald heeft. 4. Halverwege de stage vindt een tussentijdse beoordeling plaats, waaraan geen studiepunten zijn verbonden, in de vorm van een driegesprek tussen de instituutsbegeleider, de praktijkbegeleider en de student op de stageplek aan de hand van een tussentijds evaluatieverslag waarin wordt gereflecteerd op de door de student in zijn leerwerkplan geformuleerde leerdoelen en de realisatie daarvan tot dan toe. 5. Aan het eind van de stage vindt de eindevaluatie plaats in de vorm van een driegesprek tussen de instituutsbegeleider, de praktijkbegeleider en de student op de stageplek aan de hand van een eindverslag, dat bestaat uit een definitieve reflectie op de uitwerking en realisatie van de in het leerwerkplan vastgestelde leerdoelen. 6. De eindbeoordeling van de stage, die door de instituutsbegeleider, na overleg met de praktijkbegeleider en de supervisor, wordt vastgesteld, komt tot stand aan de hand van de beoordeling van het eindverslag, het eindgesprek en de supervisie waarbij het uiteindelijke cijfer voor 75% door de stage en voor 25% door de supervisie wordt bepaald. 7. De supervisie wordt beoordeeld aan de hand van het nakomen van het in overeenstemming met de in de studiegids vermelde richtlijnen opgestelde supervisiecontract, de reflectievaardigheden, de inbreng van de student, diens communicatieve vaardigheden in de supervisie en de leereffecten van de supervisie. 8. Voor een voldoende beoordeling dienen zowel de stage als de supervisie met een voldoende beoordeling te zijn afgerond. 9. Als stage, supervisie of beide trajecten als onvoldoende worden beoordeeld maakt de instituutsbegeleider in overleg met de betrokken partijen afspraken over verlenging van de stage en/of supervisie. 10. Indien een student aan zijn stageverplichtingen heeft voldaan, wordt dat in het overzicht van studieresultaten van de student aangetekend, alsook de daarbij horende studiebelasting in ec s. 11. Verzoeken om de stage op een afwijkende wijze uit te mogen voeren dienen ter goedkeuring aan de examencommissie te worden voorgelegd. 12. De stage dient relevant voor de gekozen opleiding te zijn. De afstudeercoördinator of, indien er geen afzonderlijke afstudeercoördinator is aangewezen, de opleidingscoördinator en de stagecoördinator van de opleiding beoordelen gezamenlijk of dat het geval is. 13. In het geval dat er een afzonderlijke afstudeercoördinator is aangewezen, wordt, indien de afstudeercoördinator en de stagecoördinator onderling ofwel de afstudeercoördinator en de stagecoördinator enerzijds en de desbetreffende student anderzijds het niet eens kunnen worden over de relevantie van de stage voor de opleiding, de kwestie eerst aan de opleidingscoördinator voorgelegd. Indien diens bemiddeling geen oplossing biedt, wordt de kwestie aan de examencommissie voorgelegd. Deze commissie neemt vervolgens een besluit over de kwestie na schriftelijk en/of mondeling kennis genomen te hebben van het standpunt en de argumenten van beide partijen. 14. In het geval dat er geen afzonderlijke afstudeercoördinator is aangewezen, wordt, indien de opleidingscoördinator en de stagecoördinator onderling ofwel de afstudeercoördinator respectievelijk de opleidingscoördinator en de stagecoördinator enerzijds en de desbetreffende student anderzijds het niet eens kunnen worden over de relevantie van de stage voor de opleiding, de kwestie aan de 8

9 examencommissie voorgelegd. Deze commissie neemt vervolgens een besluit over de kwestie na schriftelijk en/of mondeling kennis genomen te hebben van het standpunt en de argumenten van beide partijen. 15. Er kan in geen geval algehele vrijstelling van de stage verleend worden. Artikel 3.6 Afstudeeronderzoek 1. Het uitvoeren van een afstudeeronderzoek is een verplicht onderdeel van de opleiding. 2. De totale studiebelasting bedraagt 10 ec s. 3. Voorwaarde voor het mogen beginnen met het afstudeeronderzoek is dat de desbetreffende student minimaal 30 ec s aan studiepunten van de opleiding behaald heeft, waaronder die voor de onderwijseenheid Methoden en vaardigheden voor praktijkonderzoek. De examencommissie kan slechts in zeer bijzondere gevallen, die naar haar oordeel een uitzondering op deze regel rechtvaardigen, op verzoek van de desbetreffende student ontheffing van deze voorwaarde verlenen. 4. De opleidingscoördinator dient als eerste aanspreekpunt met betrekking tot de begeleiding bij het afstudeeronderzoek, hieronder vallen: a. hulp bij vaststelling van het onderzoeksonderwerp; b. toewijzing van één van de aan de opleiding verbonden docenten als begeleider van het afstudeeronderzoek; deze begeleider zal, mits hij een daartoe door de examencommissie aangewezen examinator is, ook als eerste beoordelaar van het afstudeeronderzoek optreden; c. toewijzing van een tweede beoordelaar uit de groep daartoe door de examencommissie aangewezen deskundigen. De opleidingscoördinator kan de in dit lid genoemde taken en bevoegdheden delegeren aan een docent die als afstudeercoördinator van de opleiding optreedt. 5. Het afstudeeronderzoek dient relevant voor de opleiding te zijn. De afstudeercoördinator of, indien er geen afzonderlijke afstudeercoördinator is aangewezen, de opleidingscoördinator beoordeelt of dat het geval is. 6. In het geval dat er een afzonderlijke afstudeercoördinator is aangewezen, wordt, indien de afstudeercoördinator en de desbetreffende student het niet eens kunnen worden over de relevantie van het afstudeeronderzoek voor de opleiding, de kwestie eerst aan de opleidingscoördinator voorgelegd. Indien diens bemiddeling geen oplossing biedt, wordt de kwestie aan de examencommissie voorgelegd. Deze commissie neemt vervolgens een besluit over de kwestie na schriftelijk en/of mondeling kennis genomen te hebben van het standpunt en de argumenten van beide partijen. 7. In het geval dat er geen afzonderlijke afstudeercoördinator is aangewezen, wordt, indien de opleidingscoördinator en de desbetreffende student het niet eens kunnen worden over de relevantie van het afstudeeronderzoek voor de afstudeerrichting, de kwestie aan de examencommissie voorgelegd. Deze commissie neemt vervolgens een besluit over de kwestie na schriftelijk en/of mondeling kennis genomen te hebben van het standpunt en de argumenten van beide partijen. 8. Iedere student dient een individueel afstudeeronderzoeksverslag te schrijven. Het is echter mogelijk dat een aantal studenten hun verslag schrijven over verschillende aspecten of onderdelen van een groter onderzoek. 9. Het afstudeeronderzoek dient aan alle criteria van een wetenschappelijke publicatie te voldoen en moet gebaseerd zijn op een voor de opleiding relevant praktijkonderzoek. 9

10 10. Na voltooiing van het afstudeeronderzoek en de goedkeuring ervan wordt het met een cijfer gewaardeerd. 11. Er kan geen vrijstelling voor het afstudeeronderzoek verleend worden. 10

11 Hoofdstuk 4 Examens en getuigschriften Artikel 4.1 Het examen van de opleiding 1. De opleiding wordt afgesloten met een stage en een afstudeeronderzoek. 2. Indien een student het gehele programma van zijn opleiding met voldoende resultaten heeft afgerond en verder voldoet aan de wettelijke vereisten en de overige eisen voor inschrijving als student voor de desbetreffende opleiding, reikt de examencommissie daarvan een getuigschrift uit. De examencommissie kan een nader onderzoek instellen om vast te stellen of een student het gehele programma van zijn opleiding met voldoende resultaten heeft afgerond. De examencommissie voegt een cijferlijst en een supplement aan het getuigschrift toe. Het getuigschrift en de cijferlijst worden in de Nederlandse taal opgesteld, het supplement in de Engelse taal. Het dagelijks bestuur stelt het model van deze documenten vast met inachtneming van artikel 4.3. Artikel 4.2 Toekenning graden 1. Totdat voldaan is aan de daarvoor in het Gewijzigd Besluit strekkende tot een positieve beoordeling van een aanvraag Toets nieuwe opleiding (verzwaarde toets nieuwe opleiding) van de opleiding van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie d.d. 31 juli 2015 gestelde voorwaarden, verleent het dagelijks bestuur de graad Master of Islamic Spiritual Care aan diegenen die met goed gevolg het afsluitende examen hebben afgelegd. Het mandateert de voor de opleiding ingestelde examencommissie die graad namens het dagelijks bestuur te verlenen. 2. Nadat voldaan is aan de daarvoor in het in het vorige lid genoemde besluit gestelde voorwaarden, verleent het dagelijks bestuur de graad Master of Arts (Islamic Spiritual Care) aan diegenen die met goed gevolg het afsluitende examen hebben afgelegd. Het mandateert de voor de opleiding ingestelde examencommissie die graad namens het dagelijks bestuur te verlenen. Artikel 4.3 Getuigschriften en bijlagen 1. Het getuigschrift vermeldt in ieder geval: a. de naam van de opleiding, zoals vermeld in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, en de instelling die de opleiding verzorgt, b. indien van toepassing, de afstudeerrichting(en), c. indien van toepassing, welke graad als bedoeld in artikel 7.10a, tweede lid van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, is verleend, d. indien van toepassing, op welk tijdstip de opleiding voor het laatst is geaccrediteerd dan wel op welk tijdstip de opleiding de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 5a.11, tweede lid van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, met goed gevolg heeft ondergaan. 2. De cijferlijst bevat een overzicht van alle onderwijseenheden waaruit de opleiding heeft bestaan, inclusief eventuele onderwijseenheden waarvoor vrijstelling is verleend en eventuele buiten het standaardcurriculum gevolgde onderwijseenheden, met voor elke onderwijseenheid vermelding van de tentamendatum, het resultaat (of de vermelding VR voor vrijstelling) en de studielast. 3. Het supplement heeft tot doel inzicht te verschaffen in de aard en inhoud van de afgeronde opleiding, mede met het oog op internationale herkenbaarheid van opleidingen. Het in het Engels 11

12 gestelde supplement voldoet aan het overeengekomen Europese standaardformaat en vermeldt in elk geval: a. de naam van de opleiding, zoals vermeld in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, en de instelling die de opleiding verzorgt; b. welke onderdelen het examen omvatte; c. dat het een opleiding in het hoger beroepsonderwijs betreft; d. de studiebelasting van de opleiding als geheel en de afzonderlijke onderwijseenheden waaruit zij is samengesteld; e. het voor elke onderwijseenheid behaalde resultaat (en de vermelding exemption indien een vrijstelling is verleend); f. indien van toepassing, welke graad als bedoeld in artikel 7.10a, tweede lid van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, is verleend; g. indien van toepassing, op welk tijdstip de opleiding voor het laatst is geaccrediteerd dan wel op welk tijdstip de opleiding de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 5a.11, tweede lid van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, met goed gevolg heeft ondergaan. 4. De student die een getuigschrift wenst te ontvangen, dient hiertoe ten minste vier weken voor de eerstvolgende uitreikingsdatum een verzoek in bij de examencommissie. Voor het vaststellen van de uitslag kan de examencommissie slechts rekening houden met de resultaten die zijn behaald uiterlijk één week voor de datum waarop de uitslag wordt vastgesteld. 5. Voor zover uit de administratie van de onderwijsinstelling niet blijkt dat de student heeft voldaan aan onderstaande vereisten, overlegt de student bij zijn verzoek de volgende stukken: a. een bewijs van inschrijving als bedoeld in artikel 7.33 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, voor het studiejaar waarin het getuigschrift wordt uitgereikt; b. bewijzen van de met goed gevolg afgelegde onderwijseenheden van het onderwijsprogramma dan wel bewijzen van vrijstellingen daarvoor en bewijzen van inschrijving voor de studiejaren waarin deze onderwijseenheden zijn behaald; c. de overige bewijsstukken die bij of krachtens de wet zijn vereist. 6. Voor de slaagdatum op het getuigschrift wordt in de regel de datum aangehouden waarop de student de laatste onderwijseenheid met goed gevolg heeft afgesloten. 7. Aan het begin van elk studiejaar stelt het dagelijks bestuur in overleg met de examencommissie de data vast waarop getuigschriften worden uitgereikt. Voor elke opleiding wordt er ten minste een dergelijke datum kort na de tweede onderwijsperiode en kort voor de zomervakantie vastgesteld. 8. Het getuigschrift alsmede de bijlagen worden ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de examencommissie. Het getuigschrift maar niet de cijferlijst en het supplement wordt ook door de desbetreffende student ondertekend, als bewijs van ontvangst en instemming met de inhoud. 9. Indien een student aan alle eisen om een getuigschrift te ontvangen voldaan heeft en, bijvoorbeeld in het kader van een sollicitatie of de inschrijving voor een andere opleiding, dringend behoefte heeft aan een verklaring van afronding van de opleiding nog voor de eerstvolgende datum die voor de uitreiking van getuigschriften is vastgesteld, kan de examencommissie de student op diens verzoek een dergelijke verklaring uitreiken. 10. De examencommissie kan ook besluiten om een dringende reden op een andere datum dan aan het begin van het studiejaar is vastgesteld, één of meer getuigschriften met bijlagen uit te reiken. 12

13 Artikel 4.4 Cum laude -regeling 1. Het afsluitende examen wordt behaald met het predicaat cum laude, indien voldaan is aan alle volgende voorwaarden: a. het in overeenstemming met de respectievelijke studielast gewogen gemiddelde eindcijfer van de beoordelingen van de onderwijseenheden, opgenomen in het resultatenoverzicht, dient ten minste onafgerond het cijfer 8,0 te zijn; b. alle onderwijseenheden zijn ten minste met het cijfer 7,0, eventueel na afronding, afgesloten; c. de stage en het afstudeeronderzoek zijn ten minste onafgerond met het cijfer 8,0 afgesloten. 2. Onderwijseenheden waarvoor een student een vrijstelling heeft gekregen, blijven buiten beschouwing voor het beoordelen van de vraag of de student het examen met het predicaat cum laude heeft behaald. Indien voor meer dan 20 ec s vrijstellingen verleend zijn, is toekenning van het predicaat cum laude niet mogelijk. 3. De beoordeling of het predicaat cum laude kan worden toegekend, vindt plaats door de examencommissie. Artikel 4.5 Verklaringen Ten bewijze dat een tentamen met goed gevolg is afgelegd, wordt door de opleiding een daarop betrekking hebbend bewijsstuk uitgereikt. Degene die meer dan één tentamen met goed gevolg heeft afgelegd en aan wie geen getuigschrift als bedoeld in artikel 4.3 kan worden uitgereikt, ontvangt op diens verzoek van de examencommissie een verklaring waarin in elk geval de tentamens zijn vermeld die door betrokkene met goed gevolg zijn afgelegd. Hoofdstuk 5 Tentamens en beoordeling Artikel 5.1 Vorm van de tentamens 1. Alle onderwijseenheden van het onderwijsprogramma worden afgesloten met een tentamen. In deze regeling wordt onder een tentamen verstaan een toets waarmee wordt vastgesteld in hoeverre de leerdoelen van de desbetreffende onderwijseenheid door een student bereikt zijn. Een tentamen kan verschillende vormen hebben, bijvoorbeeld een schriftelijke toets met open en/of gesloten vragen, een werkstuk, een verslag of een praktijktoets. Indien dat de vaststelling of alle leerdoelen bereikt zijn, ten goede komt, kan een tentamen meer dan één toetsvorm combineren, mits alle onderdelen van dat tentamen op dezelfde dag of met een korte tussenpoos binnen dezelfde toetsperiode afgenomen worden. 2. Een toetsing die door een groep van studenten gezamenlijk dient te worden uitgevoerd, wordt zodanig ingericht dat deze voor elke betrokken student tot een individuele beoordeling leidt. Daarbij wordt in ieder geval gewaarborgd dat geen voldoende/positieve beoordeling wordt toegekend aan de student die zich onvoldoende heeft ingezet bij de uitvoering van dit tentamen. In de formulering van de opdracht wordt aangegeven hoe hieraan concreet invulling is gegeven. 3. Van een tentamen dat bij herhaling in hetzelfde studiejaar wordt aangeboden, moeten alle gelegenheden in dat studiejaar dezelfde vorm hebben zoals aangegeven in het eerste lid. 13

14 4. Van de bepaling in het vorige lid kan worden afgeweken in geval van overmacht of indien het om organisatorische en/of onderwijskundige redenen niet mogelijk is een herkansing aan te bieden met dezelfde vorm als de eerste gelegenheid in het betreffende studiejaar. In dat geval mag de herkansing een andere vorm hebben dan aangegeven in het eerste lid, maar moet wel zijn voldaan aan de eisen van gelijkwaardigheid zoals bedoeld in artikel 5.4. Behalve in geval van overmacht dient een situatie zoals beschreven in de vorige volzin aan het begin van het studiejaar te worden bekend gemaakt. 5. Een student met een functiebeperking kan aan de examencommissie verzoeken gelegenheid te krijgen de tentamens op een zo veel mogelijk aan zijn individuele beperking aangepaste wijze af te leggen, bijvoorbeeld met gebruikmaking van bijzondere hulpmiddelen. De examencommissie wint advies in bij de mentor alvorens te beslissen. Artikel 5.2 Volgorde van tentamens 1. De tentamens van de onderwijseenheden van de opleiding kunnen in een willekeurige volgorde worden afgelegd, tenzij in deze regeling anders bepaald is. Artikel 5.3 Tijdvakken en frequentie van tentamens 1. Tot het afleggen van elk tentamen van de opleiding wordt elk studiejaar ten minste twee maal gelegenheid gegeven, waarvan eenmaal direct aansluitend op het onderwijs in de desbetreffende onderwijseenheid. 2. Bij het bepalen van de datum van de tweede toetsgelegenheid in een studiejaar, wordt rekening gehouden met de vereiste studeerbaarheid van het totale programma voor een student. 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid wordt in een studiejaar slechts eenmaal gelegenheid gegeven voor het afleggen van het tentamen van een onderwijseenheid waarvan het onderwijs in dat studiejaar niet is gegeven, met dien verstande dat voor het tentamen van voornoemde onderwijseenheid nog tweemaal gelegenheid wordt gegeven, te rekenen vanaf het laatste studiejaar waarin het onderwijs wordt aangeboden. 4. De tijdvakken waarin de toetsgelegenheden worden aangeboden, worden jaarlijks door het dagelijks bestuur in overleg met de examencommissie vastgesteld en uiterlijk bij aanvang van het studiejaar schriftelijk bekend gemaakt. 5. Een student mag voor elke onderwijseenheid per collegejaar slechts van ten hoogste twee toetsgelegenheden gebruik maken. Een student die verhinderd is van een toetsgelegenheid gebruik te maken, is aangewezen op de volgende reguliere toetsgelegenheid. In bijzondere gevallen kan de examencommissie besluiten in een voor de student gunstige zin af te wijken van het in de eerste en de tweede volzin van dit lid vastgestelde. De examencommissie wint zo nodig advies van de mentor en/of deskundigen in alvorens te beslissen. 6. Om te grote studievertraging te voorkomen wordt op diens verzoek aan een student die minimaal 50 ec aan studiepunten verworven heeft, één extra toetsgelegenheid verleend voor elke nog niet met een voldoende resultaat afgesloten onderwijseenheid waarvan de eerstvolgende reguliere toetsgelegenheid niet in de lopende of eerstvolgende onderwijsperiode valt. 7. Indien door omstandigheden de onderwijseenheid Methoden en vaardigheden voor praktijkonderzoek, de stage en/of het afstudeeronderzoek niet in de onderwijsperiode die daarvoor in het reguliere programma (zoals aangegeven in Bijlage B) afgesloten en beoordeeld kunnen worden, mogen zij ook op een ander moment beoordeeld worden. De regel dat een student, behoudens 14

15 toestemming van de examencommissie in bijzondere gevallen, van niet meer dan twee toetskansen voor dezelfde onderwijseenheid per collegejaar gebruik kan maken (art. 5.3 lid 5), blijft daarbij onverminderd van kracht. Artikel 5.4 Aan tentamens gestelde eisen 1. De desbetreffende examinator, die in de praktijk doorgaans ook de docent van de onderwijseenheid in kwestie is, maakt voor elk tentamen afzonderlijk tijdig bekend welke eisen worden gesteld bij het afleggen van dat tentamen, zodat de student zich zo goed mogelijk kan voorbereiden. De examinator vermeldt daarbij ook welke hulpmiddelen zijn toegestaan en welke beoordelingsnormen zullen worden gehanteerd. 2. Van een tentamen dat bij herhaling wordt aangeboden, moet elke gelegenheid wat betreft inhoud, niveau en zwaarte gelijkwaardig zijn aan de voorafgaande gelegenheid. 3. Wanneer een student een onderwijseenheid niet heeft behaald in het studiejaar waarin hij het onderwijs in die onderwijseenheid heeft gevolgd en in het volgende studiejaar alsnog een tentamen in die onderwijseenheid wil afleggen, gelden de eisen van het studiejaar waarin de student het onderwijs heeft gevolgd, tenzij naar het oordeel van de examencommissie eisen van kwaliteit(verbetering) zich daartegen verzetten. In dat laatste geval gelden de eisen van het studiejaar waarin het tentamen wordt afgelegd. 4. Een schriftelijk tentamen duurt maximaal 180 minuten, tenzij de examencommissie, al dan niet in een individueel geval, een langere tijd heeft vastgesteld. 5. Een mondeling tentamen duurt maximaal 60 en minimaal 15 minuten. 6. Voor een student met een functiebeperking kan de examencommissie, op verzoek van de student, de tentamenduur met maximaal 60 minuten verlengen. 7. Een verzoek tot de verlenging van de tentamenduur geschiedt uiterlijk aan het begin van de onderwijsperiode, is met redenen omkleed en gaat vergezeld van een schriftelijk advies van een mentor en, in geval van dyslexie, met een aantekening van de mentor dat een verklaring van een extern deskundige is geaccepteerd. 8. In afwijking van het overigens in deze paragraaf bepaalde, kan de examencommissie de student op diens schriftelijke en gemotiveerde verzoek gelegenheid bieden een tentamen op een ander tijdstip of op een andere plaats af te leggen. De student dient hiertoe uiterlijk vijftien werkdagen voor de tentamendatum zijn verzoek in bij de examencommissie. De examencommissie beslist na overleg met de betrokken examinator(en) op dit verzoek en stelt de student hiervan uiterlijk binnen zeven werkdagen schriftelijk op de hoogte. Artikel 5.5 Praktische gang van zaken bij schriftelijke tentamens 1. Bij het afnemen van een tentamen moet aan de eisen gesteld in de volgende leden worden voldaan: a. de student dient zich te kunnen legitimeren door middel van zijn collegekaart; b. de aanwijzingen van de examinator of surveillant moeten worden opgevolgd; c. het gebruik van andere hulpmiddelen dan schrijfgerei en het ter plekke uitgereikte materiaal is uitsluitend toegestaan als dit uitdrukkelijk is aangegeven; d. informatie- en communicatiemiddelen dienen vóór de aanvang te worden uitgezet en te worden weggeborgen. Het gebruik van dergelijke hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij toestemming voor gebruik uitdrukkelijk van tevoren is verleend; 15

16 e. het is niet toegestaan zonder toestemming van de examinator of surveillant te communiceren met andere personen in of buiten het lokaal waar het tentamen wordt afgenomen; f. de examinator en de surveillant zijn bevoegd passende maatregelen te nemen indien de orde en rust worden verstoord; g. bij inlevering van het werk dient op de presentielijst te worden aangetekend dat het werk is ingeleverd; h. degene die als gevolg van overmacht meer dan 20 minuten te laat arriveert, kan de toegang worden geweigerd; j. het is studenten niet toegestaan om gedurende de eerste 30 minuten het lokaal te verlaten. Artikel 5.6 Praktische gang van zaken bij mondelinge tentamens 1. Mondeling wordt niet meer dan één student tegelijk getoetst, tenzij de examencommissie anders heeft bepaald. 2. Het afnemen van een mondeling tentamen is openbaar. De examencommissie is bevoegd in bijzondere gevallen anders te bepalen, op eigen initiatief dan wel op verzoek van de student. Het besluit om van de hoofdregel af te wijken wordt met redenen omkleed. 3. De examencommissie besluit op verzoek van de student om: a. het mondelinge tentamen te laten plaatsvinden in aanwezigheid van twee examinatoren; b. en/of het mondelinge tentamen vast te leggen op een audiovisueel medium, tenzij de examencommissie zwaarwegende redenen heeft om het verzoek af te wijzen. Artikel 5.7 Vaststelling van de beoordelingen 1. De beoordeling van een tentamen geschiedt voor elke student afzonderlijk. 2. De examinator stelt de beoordeling vast. 3. De termijn voor de vaststelling van de beoordeling van een schriftelijk tentamen, niet zijnde het afstudeeronderzoek, is binnen veertien dagen, nadat het schriftelijke werk is gemaakt. 4. De termijn voor de vaststelling van de beoordeling van het afstudeeronderzoek is binnen vier weken, vakantieperioden van de onderwijsinstelling niet meegerekend, nadat de definitieve versie van het onderzoeksverslag is ingeleverd. 5. De examinator stelt de beoordeling van een mondeling tentamen vast direct na het afnemen van dat tentamen. 6. Al of niet op verzoek van de desbetreffende examinator(en), kan de examencommissie, indien daar naar haar oordeel een dringende reden toe is, de in de leden 3 tot 5 vermelde termijnen verlengen. Artikel 5.8 Normering van de beoordelingen 1. De beoordeling van tentamens van de masteropleiding of een pre-master wordt uitgedrukt in een cijfer op een schaal van 1 tot 10 met één decimaal achter de komma. Op de cijferlijst die als bijlage bij het getuigschrift wordt uitgereikt, worden alle behaalde resultaten in hele cijfers op een schaal van 1 tot 10 uitgedrukt. Voor de cijfers gelden de volgende kwalificaties: het cijfer 1 staat voor zeer slecht, het cijfer 2 voor slecht, het cijfer 3 voor ruim onvoldoende/zeer onvoldoende, het cijfer 4 voor onvoldoende, het cijfer 5 voor net niet voldoende/matig/zwak, het cijfer 6 voor voldoende, het cijfer 7 voor ruim voldoende, het cijfer 8 voor goed, het cijfer 9 voor zeer goed en het cijfer 10 voor uitmuntend/uitstekend. 16

17 2. Afrondingen om te komen tot de beoordeling op een geheel cijfer dan wel een cijfer voorzien van één decimaal geschieden volgens de normale rekenregels. Dat betekent dat decimalen vanaf naar boven en decimalen lager dan naar beneden worden afgerond. 3. Indien een tentamen van de masteropleiding of een pre-master in overeenstemming met art. 5.1 lid 1, derde volzin uit een aantal deeltoetsen bestaat, kunnen die deeltoetsen hetzij met een cijfer op een schaal van 1 tot 10 met één decimaal achter de komma, hetzij met de vermelding voldaan respectievelijk niet voldaan of voldoende respectievelijk onvoldoende beoordeeld worden. In de desbetreffende studiehandleiding dient duidelijk vermeld te worden hoe het tentamen is samengesteld, hoe elke deeltoets beoordeeld wordt en hoe het cijfer voor het gehele tentamen op basis van de beoordelingen van de verschillende deeltoetsen wordt vastgesteld. 4. De student heeft voor een tentamen een voldoende resultaat behaald, indien daarvoor het cijfer 5,5 of hoger is toegekend. 5. In afwijking van de bepaling in het vorige lid geldt voor het afstudeeronderzoek en de stage slechts een volle 6 (zonder afronding) of hoger als een voldoende resultaat. 6. Indien de student een reeds eerder afgelegd tentamen of eerder afgelegde deeltoets nogmaals aflegt, geldt de hoogst behaalde beoordeling. 7. Een student mag een tentamen of deeltoets waarvoor deze reeds een voldoende behaald heeft, slechts één maal opnieuw afleggen. Artikel 5.9 Persoonlijke omstandigheden en studievoortgang 1. Indien een persoonlijke studievertragende omstandigheid zich voordoet, doet de student daarvan zo spoedig mogelijk melding bij het mentoraat onder opgave van: - de periode waarin de omstandigheid zich voordoet of voordeed; - een omschrijving van de omstandigheid en de ernst ervan, met overlegging van bewijsstukken; - de mate waarin de student niet aan het onderwijs of tentamen kan deelnemen of heeft kunnen deelnemen. 2. De melding wordt opgenomen in het gespreksregistratiesysteem van de mentor. Tevens wordt een meldingsformulier opgemaakt waarin, naast de in lid 1 bedoelde punten en het tijdstip van de melding, eventueel een opmerking of advies van de mentor voor de student en/of ten behoeve van de bespreking van de melding door de student met de opleiding, zoals bedoeld in lid 3, wordt opgenomen. Vanwege de vertrouwelijke aard van bepaalde omstandigheden en daarop betrekking hebbende stukken kan de mentor met de student afspreken in hoeverre daarop in het meldingsformulier wordt ingegaan. 3. De student bespreekt na de melding, onder overlegging van het meldingsformulier, de studievertraging met zijn opleidingscoördinator met het oog op de aanpassing van zijn persoonlijke studieplan en een eventueel verzoek aan de examencommissie zoals bedoeld in artikel 5.4 lid 8. De student past in overleg met zijn opleidingscoördinator zijn persoonlijke studieplan aan om de vertraging voortvloeiend uit de gemelde persoonlijke omstandigheid te voorkomen dan wel te beperken. De bespreking en aanpassing van het persoonlijke studieplan vinden zo snel als mogelijk na de melding bij het mentor plaats of nadat de persoonlijke omstandigheden dit toelaten. 4. Als persoonlijke omstandigheden in de zin van dit artikel worden uitsluitend aangemerkt: a. ziekte van de student; b. lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis van de student; 17

18 c. zwangerschap van de studente; d. bijzondere familieomstandigheden; e. andere bijzondere omstandigheden die daartoe naar het oordeel van de examencommissie aanleiding geven. Artikel 5.10 Verlening van vrijstellingen 1. Degene die in aanmerking wenst te komen voor vrijstelling van het afleggen van een tentamen, dient daartoe een schriftelijk en gemotiveerd verzoek in bij de examencommissie, waarbij tevens de bewijsstukken ter onderbouwing van het verzoek worden overlegd. 2. De examencommissie beoordeelt mede aan de hand van de overgelegde bewijsstukken of wordt voldaan aan de vereisten gesteld voor de desbetreffende onderwijseenheid of onderdelen daarvan. 3. De examencommissie kent een verzoek om een vrijstelling toe, indien verzoeker naar haar oordeel aantoonbaar voldoet aan de vereisten gesteld voor de desbetreffende onderwijseenheid, dan wel voor in voldoende mate afgeronde - onderdelen daarvan. De examencommissie informeert de student digitaal via over haar beslissing binnen vier weken gerekend vanaf de datum waarop het verzoek, compleet met eventuele latere aanvullingen, is ontvangen. 4. De examencommissie kan op een wijze die overeenkomt met lid 1 tot 3 vrijstelling verlenen voor één of meer onderdelen van de pre-masters bedoeld in artikel 2 lid 1, letter b, c en d. 5. Vrijstellingen worden in het resultatenoverzicht van de student getoond met de omschrijving VR (voor vrijstelling). Een eventuele vrijstelling voor een deel van een tentamen telt niet mee in middelingen tot het eindcijfer voor de desbetreffende onderwijseenheid. Artikel 5.11 Toekenning van studiepunten 1. Als een onderwijseenheid wordt afgesloten met een tentamen, is de onderwijseenheid behaald en worden de bijbehorende ec s toegekend indien de student voor het tentamen een voldoende resultaat heeft behaald. 2. Als een onderwijseenheid wordt afgesloten met twee of meer deeltoetsen, is de onderwijseenheid behaald en worden de bijbehorende ec s toegekend indien de student als beoordeling voor de onderwijseenheid een voldoende resultaat heeft ontvangen en tevens de resultaten behaald voor de deeltoetsen voldoen aan de daaraan gestelde eisen. 3. Als de student voor een onderwijseenheid een vrijstelling heeft gekregen, is de onderwijseenheid behaald en worden de bijbehorende studiepunten toegekend. 4. Een pre-master is behaald en de bijbehorende 15 studiepunten bij profiel 1, 40 studiepunten bij profiel 2, respectievelijk 90 studiepunten bij profiel 3 worden toegekend indien de student alle onderwijseenheden heeft behaald waaruit de pre-master is samengesteld. 5. Als datum waarop de studiepunten zijn behaald, wordt geregistreerd de datum waarop het tentamen c.q. de laatste deeltoets is afgelegd die heeft geleid tot het behalen van de onderwijseenheid. 6. Heeft een onderwijseenheid betrekking op de praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening, dan worden aan die onderwijseenheid alleen studiepunten toegekend als de activiteiten onder begeleiding van de opleiding plaatsvinden. 18

19 Artikel 5.12 Vastlegging en bekendmaking van beoordelingen 1. De beoordelingen die een student heeft behaald, worden opgenomen in een geautomatiseerd systeem van studievoortgangregistratie. De in dat systeem opgenomen gegevens worden met de grootst mogelijke zorg en in overeenstemming met de relevante wet- en regelgeving en algemeen aanvaarde normen met betrekking tot privacy beheerd. 2. De beoordeling(en) die de student heeft behaald, is/zijn beschikbaar uiterlijk vier weken na de tentamendatum. De examencommissie kan, indien daar naar haar oordeel een dringende reden toe is, de in het vorige lid vermelde termijn verlengen. 3. De student ontvangt van de behaalde beoordelingen geen schriftelijk bewijsstuk maar krijgt dit digitaal via toegezonden. Artikel 5.13 Geldigheidsduur van studieresultaten 1. Tenzij anders vermeld, is de geldigheidsduur van behaalde vakken en verleende vrijstellingen in principe onbeperkt. In afwijking hiervan kan de Examencommissie, zolang het examen niet is behaald, de geldigheidsduur van een vak dat langer dan zes jaar geleden is behaald, vervallen verklaren indien naar haar oordeel de kennis, het inzicht of de vaardigheden met betrekking tot dat vak verouderd zijn. In dat geval kan de Examencommissie een vervangend vak aanwijzen dan wel een aanvullend of vervangende toets opleggen, alvorens toelating tot het afleggen van het afsluitend examen. 2. Indien een vak wordt getoetst door middel van meer dan 1 toets, dan is de geldigheidsduur van elke toetst beperkt tot het studiejaar waarin de toetsen zijn afgelegd, tenzij de examinator dit anders heeft bepaald in de studiehandleiding. 3. Indien één of meer onderwijseenheden die een student langer dan drie jaar geleden met een voldoende resultaat heeft afgesloten, inmiddels vervangen zijn door één of meer onderwijseenheden die daar qua inhoud en niveau niet in belangrijke mate mee overeenkomen, dient de student de desbetreffende nieuwe onderwijseenheid respectievelijk onderwijseenheden te volgen en vervalt het oorspronkelijke resultaat/vervallen de oorspronkelijke resultaten. 4. Indien een student één of meer onderwijseenheden met een voldoende resultaat heeft afgesloten voordat de opleiding geaccrediteerd was, al of niet meer dan drie jaar geleden, gaat de examencommissie, alvorens zij deze student een getuigschrift van de geaccrediteerde opleiding met bijbehorende graad verleent, na of de behaalde eindkwalificaties voldoen aan de eisen die voor de geaccrediteerde opleiding gelden. Indien dat naar haar oordeel niet het geval is, stelt de examencommissie een programma van aanvullende onderwijsactiviteiten met bijbehorende toetsing vast waaraan de student dient te voldoen voordat aan deze een getuigschrift van de geaccrediteerde opleiding met bijbehorende graad verleend kan worden. Daarbij wordt op het geheel aan onderwijseenheden maar in het bijzonder op de stage en het afstudeeronderzoek gelet. De examencommissie werkt het in dit lid bepaalde nader uit in een speciale regeling. 19