Stichting van de Arbeid Commissie Pensioenen. CONCEPT Nota in verband met de parlementaire discussie inzake het pensioenvraagstuk.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Stichting van de Arbeid Commissie Pensioenen. CONCEPT Nota in verband met de parlementaire discussie inzake het pensioenvraagstuk."

Transcriptie

1 Stichting van de Arbeid Commissie Pensioenen CONCEPT Nota in verband met de parlementaire discussie inzake het pensioenvraagstuk.

2 Stichting van de Arbeid Commissie Pensioenen CONCEPT NOTA IN VERBAND MET DE PARLEMENTAIRE DISCUSSIE INZAKE HET PENSIOENVRAAGSTUK 1. Inleiding Sinds de verschijning van het concept-vierde Interimrapport inzake het pensioenvraagstuk is de discussie over de pensioensituatie in Nederland sterk toegenomen. Behalve structuur en inhoud van de pensioenplicht zelve kwam daarbij de problematiek rond het pensioenverlies bij verandering van werkkring, de zogeheten pensioenbreuk, aan de orde; een problematiek overigens die na de invoering van de pensioenplicht voor een belangrijk deel zou zijn ondervangen. De Vaste Tweede Kamer Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zag aanleiding om de betrokken minister te verzoeken na te gaan in hoeverre via een wettelijke interimmaatregel pensioenverlies bij verandering van werkkring zoal niet kan worden voorkomen dan toch worden beperkt. Op 9 juni 1982 werd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een nota ter zake aan het parlement aangeboden. In deze nota is de oplossing voor het pensioenbreukvraagstuk geplaatst in het kader van het pensioensysteem dat voor de pensioenplicht zou moeten gelden. Gekozen werd voor een dienstjarenstelsel met indexatie, welke keuze door de meerderheid der eerdergenoemde Vaste Tweede Kamer Commisie werd ondersteund. Naar aanleiding hiervan besloot de Stichting haar rapportage - welke voortvloeit uit de adviesaanvrage aan de SER van met betrekking tot het vraagstuk van een wettelijke pensioenregeling voor werknemers met deze nota af te ronden. In de hierna volgende paragrafen wordt het standpunt van de Stichting nader toegelicht en geplaatst binnen de ontwikkeling van de pensioenplichtstudie. Daarna worden enkele beschouwingen gewijd aan de (eventuele) gevolgen van de gemaakte keuze, terwijl als laatste een overzicht wordt gegeven van de in het concept-vierde Interimrapport genoemde nog openstaande vragen.

3 - 2 - De Stichting zal de ontwikkelingen op pensioengebied vanzelfsprekend nauwlettend blijven volgen en daarbij gevraagd of ongevraagd tot verdere advisering overgaan, zo daartoe aanleiding is. 2. Overzicht van de pensioenplichtstudie 2.1. Aanloop tot de pensioenplichtstudie adviesaanvraag SER In 1967 bereikte de Sociaal-Economische Raad een adviesaanvraag van het toenmalige kabinet-de Jong over de programmering van de sociale verzekering en de daarbij te stellen prioriteiten. De aanvrage bevatte ook vragen met betrekking tot de ontwikkeling op pensioengebied. Tijdens de behandeling van deze adviesaanvrage in de Commissie Sociale Verzekeringen van de Raad is door de organisaties van ondernemers en van werknemers, welke in de Stichting van de Arbeid zijn vertegenwoordigd, het initiatief genomen om zich binnen de Stichting te beraden over de uitgangspunten van een verplichte aanvullende pensioenvoorziening voor werknemers. Dit tegen de achtergrond van het principe dat pensioenkosten arbeidskosten zijn. Van dit initiatief en de vervolgens bereikte beginselovereenstemming over bedoelde uitgangspunten is de SER mededeling gedaan onder de aantekening dat de uitwerking van de beginselovereenstemming in het kader van de Stichting zelve zou geschieden. oktober 1969 overleg Stichting In de Stichting is in oktober 1969 een aantal uitgangspunten besproken voor een verbetering van de pensioenvoorzieningen. Hierbij werd onderscheid gemaakt tussen maatregelen op korte en die op langere termijn. Als maatregel op korte termijn werd voorgesteld de AOW/AWW uit te bouwen van een bodemvoorziening tot een basisvoorziening, die in ieder geval een bestaansminimum garandeert, door de AOW/AWW-uitkeringen gefaseerd op te trekken tot het niveau van het minimumloon, en een vakantie-uitkering in te voeren. Daarnaast zouden dan de wettelijke bepalingen met betrekking tot de inbouw van AOW/AWW in een aanvullende pensioenvoorziening (art. 60 AOW en 21 AWW) zodanig aangevuld moeten worden, dat bedoelde structurele verbetering van de AOW/AWW-uitkeringen buiten de toegestane aftrekmogelijkheden zou blijven.

4 - 3 - Indien een pensioenregeling aan bepaalde eisen voldoet, zou de minister van Sociale Zaken echter, gehoord de SER, dispensatie van deze verbodsbepalingen kunnen verlenen (de huidige artikelen 60a AOW en 21a AWW). Deze voorstellen voor maatregelen op korte termijn werden, zoals bekend, overgenomen door de SER en de wetgever. Met ingang van werd een begin gemaakt met de gefaseerde optrekking, een operatie die in 1975 werd voltooid. h- Met deze uitbouw van de AOW/AWW kreeg de pensioenvoorziening een stevige basis. Ervan uitgaande dat een ouderdomspensioen van 70% van het laatstgenoten bruto arbeidsinkomen redelijk mag worden genoemd, kan worden gesteld dat de AOW voor een gehuwde werknemer tot een inkomensniveau in 1982 tegen de gulden per jaar een afdoende voorziening vormt. De problematiek met betrekking tot de aanvullende pensioenvoorziening speelt bij degenen met inkomens boven dit niveau. Voor de oplossing van het pensioenvraagstuk op langere termijn werd voor de aanvullende pensioenvoorzieningen een andere structuur nodig geacht. Uitgangspunten bij de studie daarover zouden zijn: - het realiseren van een wettelijke verplichting om aan werknemers aanvullende ouderdomspensioenen boven de AOW toe te kennen tot een totaal pensioeninkomen bij 40 verzekeringsjaren van 70% van het laatstgenoten bruto arbeidsinkomen tot ca. de WAO-premiegrens (in 1982 ca. f ,-); een hiermede corresponderend weduwen- en wezenpens ioen; - globale waardevastheid van deze pensioenen na ingang; - voorkomen van pensioenverlies als gevolg van verandering van werkkring; - financiering via kapitaaldekking; - vrije keuze tussen de uitvoeringsorganen genoemd in de Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW); - pensioenkosten zijn arbeidskosten; - inpassing in de programmering van de sociale zekerheid. Achtergrond vormde hierbij de - nog steeds actuele - problematiek van: - de aanwezigheid van groepen werknemers die hetzij geen enkel recht op aanvullend pensioen hebben ("witte vlek") dan wel een recht dat niet aan redelijk te stellen eisen voldoet ("grijze vlek"); - het optreden van pensioenverlies bij wisseling van werkkring, doordat dan de pensioenopbouw over de bij de

5 _ 4 - vorige werkgever doorgebrachte jaren niet verder wordt voortgezet en de nieuwe werkgever bij de pensioentoekenning over loonsverhogingen geen rekening houdt met elders gewerkte jaren; - het in koopkracht afnemen van een eenmaal ingegaan pensioen door inflatie. Opgemerkt kan worden dat de overeengekomen uitbouw van de AOW/AWW de genoemde problematiek aanmerkelijk'verzachtte Na raadpleging van de beleidsinstanties aan werkgeversinstelling en werknemerszijde werden op deze Commissie uitgangspunten, aangevuld met de opmerkingen van Pensioenen werkgevers- en werknemerszijde, door het bestuur van de Stichting aanvaard als basis voor een verdere studie. Gelijktijdig werd de Commissie Pensioenen (hierna te noemen de commissie) ingesteld, welke tot taak kreeg op basis van de uitgangspunten een voorstel uit te werken Werkzaamheden van de Commissie Pensioenen in de periode 1970 tot 1980 Na inventarisatie en analyse van de problemen kwam de commissie tot de slotsom dat het pensioenvraagstuk op basis van de vastgelegde uitgangspunten rationeel zou zijn op te lossen. De commissie heeft daartoe een viertal interimrapporten uitgebracht Het eerste "interimrapport inzake het pensioenvraagstuk", (eerste) gedateerd , stelde een aantal, voor de verdere interim- uitwerking wezenlijke kernvragen aan de orde, onder andere rapport de vraag of bij de vaststelling van de pensioenaanspraak moest worden uitgegaan van dienstjaren dan wel van levensjaren Op werd in de Stichting door partijen een principeakkoord overeenstemming bereikt over de volgende hoofdpunten: (eerste) - toepassing van het levensjarenbeginsel; interim- - volledige landelijke verevening van de kostenrapport verschillen als gevolg van verschillen in leeftijds- en loonopbouw; - dekking op basis van het kapitaaldekkingsstelsel, echter met daaraan verbonden elementen van omslag; - handhaving van de bestaande pluriforme uitvoering (bedrijfspensioenfondsen, ondernemingspensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen) zonder aantasting van de

6 - 5 - voorrangspositie van verplicht gestelde bedrijfspensioenfondsen, maar met erkenning van de wenselijkheid van vermindering van het aantal uitvoeringsorganen. Een definitieve keuze voor een pensioenopbouw volgens het individueel-eindloonsysteem dan wel volgens een standaard-eindloonsysteem werd aangehouden. Voor het levensjarenbeginsel werd gekozen, omdat dit beter aansluit bij het gekozen uitgangspunt van de individuele (70%) eindloondoelstelling alsmede vanwege de door de toerekening aan de nieuwe werkgever betere kostenallocatie concept- Tweede Interimrapport akkoord Tweede Interimrapport De nadere uitwerking van de uitvoeringsstructuur vergde naar verhouding veel tijd. Tussen werkgevers en werknemers bleken vergaande meningsverschillen te bestaan ten aanzien van de interpretatie van de bereikte overeenstemming van Na diepgaand overleg werd uiteindelijk in de commissie ook over dit onderwerp een gemeenschappelijke visie bereikt, die werd neergelegd in een concept-tweede interimrapport d.d. 8 mei Uitvoerige raadpleging van de betrokken werkgevers- en werknemersorganisaties leidde tot een aantal amendementen. Een definitieve vastlegging van de overeenstemming vond plaats in een herziene tekst van het 'Tweede Interimrapport inzake het pensioenvraagstuk', welke werd vastgesteld op Besloten werd tot een pluriforme uitvoering door bedrijfspensioenfondsen, ondernemingspensioenfondsen en levensverzekeringsmaatschappijen als voortzetting van de historisch gegroeide opzet. Naast de bestaande bedrijfspensioenfondsen wordt een rest-bedrijfspensioenfonds opgericht. Behoudens vrijstelling conform de geldende regels krachtens de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds, zijn alle ondernemingen na invoering van de pensioenplicht aan één van de bedrijfspensioenfondsen toegevoegd. De uitvoering van het rest-bedrijfspensioenfonds wordt opgedragen aan het levensverzekeringsbedrijf. Het levensverzekeringsbedrijf voert de pensioenplicht uit zonder winstoogmerk. Het toezicht op de uitvoering van de pensioenplicht wordt

7 concept- Derde Interimrapport opgedragen aan een daartoe in te stellen Pensioenkamer, althans voor zover dit toezicht niet reeds bij de Verzekeringskamer berust. Op 14 april 1977 verscheen het Derde Interimrapport inzake het pensioenvraagstuk. Hierin werd ingegaan op de hoofdlijnen van de pensioenregeling, met name wat betreft de factoren die de hoogte van het pensioeninkomen bepalen: franchise, pensioenpercentage, maximaal meetellend loon. Voorts werd het bij de opstelling van het eerste interimrapport gebruikte, doch inmiddels verouderde, cijfermateriaal geactualiseerd akkoord Derde Interimrapport De definitieve vaststelling in de Stichting van het Derde Interimrapport vond plaats op Wat franchise en pensioenpercentage betreft werd de keuzevraag voor de verdere studie beperkt tot een tweetal mogelijkheden: - regeling A: franchise = 10/7 x AOW-uitkering, jaarlijks pensioenpercentage = 1%; - regeling E: franchise = minimumloon, jaarlijks pensioenpercentage = 1^. Het voorstel om het inkomensniveau tot waar de pensioenplicht van toepassing is, bij aanvang van de pensioenplicht vast te stellen op ongeveer het niveau van de WAO-premiegrens en vervolgens op nog nader aan te geven wijze te indexeren, werd overgenomen aanbevelingen inzake vrijwillige beperking van pensioenverlies bij wisseling van werkkring Naast deze rapportage in het kader van haar eigenlijke taakopdracht heeft de commissie op initiatief van het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (NCW) een onderzoek verricht naar de mogelijkheden voor het bedrijfsleven om binnen de bestaande pensioenstructuur pensioenverlies bij verandering van werkkring (pensioenbreuk) tegen te gaan. Sen van de uitgangspunten voor de beoogde pensioenplicht is dat pensioenbreuk als gevolg van wisseling van dienstverband (dan wel werkloosheid of arbeidsongeschiktheid) zoveel mogelijk dient te worden voorkomen. Daar echter invoering van de pensioenplicht nog een aantal jaren kon duren, terwijl bovendien rekening diende te worden gehouden met een start op een lager dan het gewenste niveau, achtte de

8 - 7 - Stichting het van groot belang dat het bedrijfsleven reeds in de bestaande situatie maatregelen zou overwegen die pensioenverlies, dat kan ontstaan bij verandering of verlies van werkkring, zoal niet voorkomen, dan toch beperken. Daarbij wees de Stichting erop dat maatregelen ter beperking van pensioenverlies door arbeidsmobiliteit dienden te worden geplaatst in het kader van de overige prioriteiten ter verbetering van de regeling, waarbij het van het niveau van de regeling en de beschikbare financiële ruimte- diende af te hangen in hoeverre bedoelde maatregelen zin hebben dan wel zijn te effectueren. Het onderzoek van de commissie mondde uit in het op verschenen en door de centrale organisaties van werknemers en ondernemers aanvaarde rapport "Aanbevelingen inzake vrijwillige beperking van pensioenverlies bij wisseling van dienstverband". De Stichting deed de volgende aanbevelingen: - invoering van het levensjarenbeginsel(zonodig in fasen); - het meegeven bij ontslag van een pensioen op basis van evenredigheid; - het geven van toeslagen op ingegane pensioenen van hen wier dienstverband voor de pensioendatum is geëindigd, wanneer dit geschiedt voor ingegane pensioenen van hen die uit de dienst zijn gepensioneerd (eventueel te binden aan een bepaalde minimumperiode van deelneming); - het volgen van de WAO-beschikking bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid voor het verlenen van premievrijstelling; - het continueren (op risicobasis) van de weduwen- en wezenpensioenverzekering gedurende het eerste halfjaar van onvrijwillige werkloosheid eerste advies over de instelling van een Pensioenkamer Inmiddels was het Ministerie van Sociale Zaken begonnen met de voorbereidende werkzaamheden om vooruitlopend op de totstandkoming van de pensioenplicht bij wet een Pensioenkamer in te stellen. In dat kader is bij brief van door de staatssecretaris van Sociale Zaken gelijktijdig aan de SER en de Stichting advies gevraagd over een concept-wetsontwerp ter zake. In juni 1979 was het door de Stichting uit te brengen advies in concept gereed. Na overleg met de staatssecretaris bleek evenwel dat het aanbeveling zou verdienen de vaststelling van de inhoud van het wetsontwerp en daarmee ook het uit te brengen advies over het concept aan te houden tot de besluitvorming over het op stapel staande concept-vierde Interimrapport binnen de bij de Stichting aangesloten

9 - 8 - organisaties was voltooid. De Stichting kon zich met deze gedachte verenigen en deelde dit de staatssecretaris bij brief van me.de. december 1979 Met het in december 1979 verschenen concept Vierde concept-vierde Interimrapport meende de commissie op basis van de eerder Interimrapport genomen, hiervoor gereleveerde besluiten haar studie naar een wettelijke regeling van de aanvullende pensioenvoorziening voor werknemers voor een belangrijk deel te hebben afgerond. Veel nog openstaande beleidsvragen werden behandeld en eerder genomen principebesluiten uitgewerkt. Het rapport behandelde met name de volgende onderwerpen: - werkingssfeer; - inpassingsproblematiek; - keuze en uitwerking van het eindloonsysteem; - verevening; - administratieve aspecten; - technische beschrijving van de werkzaamheden van een uitvoeringsorgaan. De nog niet behandelde beleidsvragen zouden in een eindrapportage worden neergelegd Situatie na Reacties op het concept-vierde Interimrapport De verschijning van het concept-vierde Interimrapport met zijn sterk gedetailleerde uitwerking, die een serieuze presentatie van een wettelijke regeling mede gezien de ingewikkeldheid van de materie nu eenmaal vergt, heeft tal van reacties opgeroepen. Verondersteld mag worden dat vele belanghebbenden door de gedetailleerde uitwerking ermee werden geconfronteerd dat de werkzaamheden van de Stichting de eindfase naderden en dat een definitieve besluitvorming aanstaande was. In het bijzonder heeft de door de commissie gedane uitspraak de aandacht getrokken, dat het belangrijke voordelen zou hebben indien de voorgestane wettelijke regeling behalve de werknemers in het bedrijfsleven ook die in dienst van de overheid en publieke organen zou omvatten. Participatie door de ambtenaren betekent n.l. dat - de in de Pensioenwet werknemers op te nemen solidariteitselementen een bredere basis krijgen. De kring van deelnemers wordt aanmerkelijk vergroot; - een harmonisatie van de voorwaarden wordt bereikt in die

10 - 9 - zin dat problemen worden voorkomen die anders zouden ontstaan bij overgang van de pensioenpllchtregeling naar de ambtenarenpensioenregeling en omgekeerd. De commissie zag evenwel af van het doen van een uitspraak omdat zij niet vooruit wilde lopen op de in gang zijnde studies met betrekking tot de ambtenarenpensicrenregeling. Wel achtte zij het van belang dat ruim v66r de invoering van de pensioenplicht vast zou staan of de zeer grote groep ambtenaren en daarmee gelijk gestelde werknemers al dan niet onder de werking van deze wet zouden vallen. De commissie heeft moeten vaststellen dat bij partijen eerder gemaakte beleidskeuzen wederom ter discussie zijn gekomen. Dit betrof in het bijzonder de keuze voor het levensjarenbeginsel, de keuze voor een volledige verevening van kostenverschillen die voortvloeien uit verschillen in leeftijds- en loonopbouw en (in werkgeverskring) het niveau van de regeling in relatie tot de gewijzigde economische situatie. Ook de besluitvorming in eigen kring werd hierdoor vertraagd. juni 1980 initiatiefwetsontwerp hr. Nypels Het vermoeden dat onder deze omstandigheden het uitzicht op een spoedige realisering van een pensioenplicht twijfelachtig werd, veroorzaakte met name in politieke kring ongerustheid. Zodoende kwam daar de vraag aan de orde of in de periode tot de invoering van de pensioenplicht mogelijk wat minder vergaande maatregelen - eventueel door interimwetgeving - zouden kunnen worden genomen, waardoor bepaalde gebreken van de huidige situatie zouden worden opgeheven of althans verminderd, in het bijzonder op het punt van de pensioenbreuk. In juni 1980 werd daartoe door de heer Nypels (D'66) een initiatiefwetsontwerp ingediend met voorstellen ter beperking van bedoeld pensioenverlies (no ), welk wetsontwerp uitging van een geheel andere opzet dan de in 1978 door de Stichting gedane aanbevelingen reactie Stichting op voornoemd wetsontwerp Bij brief, gedateerd resp , hebben de Stichting en de SER hun bezwaren tegen dit wetsontwerp aan de leden van de Vaste Commissie voor Sociale Zaken van de Tweede Kamer resp. de staatssecretaris van Sociale Zaken kenbaar gemaakt, welke bezwaren vervolgens door de Stichting nog eens mondeling zijn toegelicht.

11 overleg Vaste Cie SoZa met staatssecretaris van SoZa In het op gevoerde overleg tussen voornoemde Vaste Commissie en de staatssecretaris van Sociale Zaken inzake de voortgang bij de tot stand te brengen wettelijke aanvullende pensioenvoorziening voor werknemers, zegde de staatssecretaris desgevraagd toe bereid te zijn op korte termijn met de Stichting te overleggen over een mogelijke interimoplossing voor het probleem van de pensioenbreuk Standpuntbepaling ten aanzien van het conoept- Vierde Interimrapport standpunt CNV Inmiddels had het Christelijk Nationaal Vakverbond(CNV) zijn standpunt ten aanzien van het concept-vierde Interimrapport bepaald. De Verbondsraad van het CNV besloot in zijn vergadering van : a. het levensjarenbeginsel alsnog te verwerpen en in plaats daarvan te kiezen voor een dienstjarensysteem met indexatie, een en ander onverlet latend de aan de pensioenplicht ten grondslag liggende doelstellingen; b. personen die vallen onder een overheidspensioenregeling niet als deelnemer in de zin van de pensioenplicht te beschouwen. Wel zouden dezen door middel van een solidariteitspremie moeten bijdragen in een fonds ter dekking van de indexatielast van de pensioenplicht. Deze solidariteitspremie geldt eveneens voor de deelnemers aan de pensioenplicht. februari 1982 standpunt MHP In februari 1982 sprak de Vakcentrale voor Middelbaar en Hoger Personeel (MHP) zich uit voor een "gemengd stelsel" in plaats van levensjaren. Het door de MHP voorgestelde systeem houdt in: a. een jaarlijkse algemene (indexatie)verhoging van het toegekende pensioen op basis van het aantal dienstjaren; b. een extra aanpassing van dat pensioen overeenkomstig het levensjarenbeginsel, voor zover de individuele salarisstijging boven de algemene (indexatie)verhoging uitgaat.

12 Advisering inzake de instelling van een Pensioenkamer Hoewel de interne besluitvorming over het concept-vierde advies Interimrapport nog niet was afgerond, meende de Stichting Stichting toch tot advisering over het concept-wetsontwerp tot over de instelling van een Pensioenkamer te kunnen overgaan, instelling omdat naar verwachting bedoelde achterbanprocedure niet van een zou leiden tot een wezenlijke verandering van de opvattingen Pensioen- over de taken en bevoegdheden van de Pensioenkamer, zoals kamer aangegeven in de uitgebrachte interimrapporten. Temeer niet omdat de Stichting aan de in het concept-wetsontwerp voorziene taken en bevoegdheden van de Pensioenkamer in de periode tot de invoering van de pensioenplicht een enigszins voorlopig karakter toedenkt. Bedoeld advies is neergelegd in een brief aan de staatssecretaris van Sociale Zaken, gedateerd , welk advies op door de SER is overgenomen. De Stichting baseerde haar advies op hetgeen in het Tweede Interimrapport ter zake Is opgenomen. Overeenkomstig de strekking van dit rapport onderscheidt de Stichting drie fasen in de werkzaamheden van de Pensioenkamer: - de voorbereidende fase, - de fase kort voor de invoering van de pensioenplicht, - de definitieve fase die onmiddellijk ingaat nadat de wettelijke regeling van de aanvullende pensioenvoorziening tot stand is gekomen. Daarbij dienen functies en taken van de Pensioenkamer steeds betrekking te hebben op de uitvoering van het beleid, ook in de eerste voorbereidende fase. De Stichting is van mening dat met betrekking tot de ontwikkeling van het beleid in samenhang met de totstandkoming van wettelijke maatregelen in het kader van de pensioenplicht de Stichting en de SER de aangewezen adviesinstanties zijn. In de voorbereidende fase ziet de Stichting als voornaamste taken van de Pensioenkamer: - het in kaart brengen van de pensioensituatie in het Nederlandse bedrijfsleven (in uitgebreide zin); - het uitwerken van de in de interimrapporten gedane suggesties voor het beheersbaar maken van de aan de pensioenplicht verbonden pensioenlasten; - het beginnen met de administratieve opzet van een centrale verevening; - het aangeven van de wijze waarop het toezicht op de uitvoeringsorganen, voor zover het de pensioenplicht betreft, dient te worden geregeld.

13 Daar het niet mogelijk is om zolang de wettelijke regeling van de pensioenplicht voor werknemers nog niet gedetailleerd is uitgewerkt anders dan in algemene zin taken en bevoegdheden te geven voor de latere fasen, adviseerde de Stichting de Pensioenkamer alleen bevoegdheden te verlenen voor de voorbereidende fase, terwijl tevens vanwege de beperkte taak voor deze fase zou kunnen worden volstaan met de formele instelling van de Pensioenkamer Verdere werkzaamheden Stichting overleg staatssecretaris SoZa met Commissie Pensioenen De Commissie Pensioenen was sinds het uitbrengen van het concept-vierde Interimrapport begonnen aan de eindrapportage inzake het pensioenvraagstuk, waarin de nog openstaande vragen zouden worden behandeld. Deze werkzaamheden konden door de hierna te schetsen ontwikkelingen niet worden afgerond. In het kader van de op aan de Vaste Commissie voor Sociale Zaken gedane toezegging heeft de staatssecretaris voor Sociale Zaken op mondeling overleg gevoerd met de Commissie Pensioenen. Hij vroeg de commissie voor eind 1981 een rapport uit te brengen over de mogelijkheden van een wettelijke interimmaatregel ter zake van het vraagstuk van de pensioenbreuk bij wisseling van werkkring. De commissie zegde dit toe. Maar met het oog op de ter discussie gestelde keuze voor het levensjarenbeginsel vond de commissie dat een interimoplossing neutraal zou moeten zijn, in die zin dat daarin niet werd vooruitgelopen op de keuze levensjaren dan wel dienstjaren met indexatie. De commissie ging er toen van uit dat in 1981 binnen de Stichting overeenstemming zou worden bereikt over: - de keuze van het pensioensysteem: blijven bij de gemaakte keuze voor levensjaren dan wel de keuze wijzigen in één voor dienstjaren met indexatie; - de positie van de ambtenaren onder de komende pensioenplicht. Bij brief van aan de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken de gemaakte afspraken bevestigd en toegelicht.

14 analytische vergelijking levensjaren t.o.v.dienstjaren conceptrapport interimoplossing pensioenbreuk Ten behoeve van deze discussie maakte de commissie een analytische vergelijking van het levensjarenbeginsel ten opzichte van een dienstjarensysteem met indexatie. Een belangrijke conclusie uit het desbetreffende, op uitgebrachte rapport is dat de beide soorten pensioensystemen in de situatie van een wettelijke pensioenregeling niet naast elkaar kunnen bestaan. Op verscheen het concept-rapport inzake een interimoplossing voor de pensioenbreuk bij wisseling van dienstbetrekking, welk rapport door partijen ongewijzigd werd aanvaard. De commissie stelde een beperkte aanpak voor. Naast de eerder genoemde neutraliteit ten opzichte van een definitieve oplossing van deze problematiek in het kader van de pensioenplicht was bedoelde aanpak gebaseerd op de volgende uitgangspunten: - de te treffen voorziening dient spoedig bij wet in werking te kunnen treden, - er mogen geen omvangrijke kostenstijgingen worden opgelegd aan bedrijven die deze niet kunnen dragen. Vanuit dit gegeven gaf de commissie in overweging op korte termijn de volgende meest schrijnende aspecten van de pensioenbreuk op te lossen: a) het meekrijgen van een minder dan evenredige aanspraak bij ontslag; b) een ongelijke behandeling bij de aanpassing van ingegane pensioenen tussen al dan niet rechtstreeks uit dienst gepensioneerden. Daarnaast stelde de commissie voor om reserve-overdracht op vrijwillige basis gemakkelijker te maken door formele wettelijke belemmeringen, voor zover die in de PSW en in de fiscale sfeer tegen zo'n overdracht bestaan, weg te nemen. Hoewel met deze maatregelen het pensioenverlies bij verandering van werkkring slechts voor een deel zou worden ondervangen, meende de commissie voorts dat mede gezien het voorlopige karakter van de te nemen maatregel groot gewicht moest worden toegekend aan een snelle realiseerbaarheid; temeer omdat de economische situatie een lastenverzwaring voor het bedrijfsleven en speciaal de zwakke sectoren daarin, in feite niet toeliet. De aan het voorgestelde verbonden (geringe) stijging van de kosten was echter, gezien de ernst van de problematiek, naar het oordeel van de commissie aanvaardbaar.

15 Nota interimmaatregel pensioenbreuk overleg met staatssecretaris SoZaWe De door de Stichting voorgestelde aanpak van het pensioenbreukvraagstuk was voor de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid reden voor nader overleg. In de op gehouden bespreking met een delegatie van de Commissie Pensioenen betreurde de staatssecretaris dat de Stichting vanuit de neutraliteitsgedachte slechts oplossingen aangaf voor een deel van de problematiek. De staatssecretaris deelde mee een wettelijke interimmaatregel voor de pensioenbreuk te zien als onderdeel van een gefaseerde invoering van de pensioenplicht. In dat verband was het noodzakelijk dat eerst een definitieve keus werd gemaakt met betrekking tot het voor de pensioenplicht geldende pensioenstelsel: levensjaren of dienstjaren met indexatie. De staatssecretaris bleek voornemens in het vroege voorjaar van 1982 een nota aan de Tweede Kamer te zenden waarin dit keuzevraagstuk aan de orde zou worden gesteld, teneinde de oplossing van de pensioenbreukproblematiek in het kader van de naar het oordeel van het kabinet meest gewenste keuze te kunnen plaatsen. De Stichtingsdelegatie stelde dat er inderdaad een keus zou moeten worden gemaakt. Het maken van die keuze is in eerste aanleg evenwel een zaak van de Stichting. Maar zelfs als thans vast zou staan dat voor de pensioenplicht een dienstjarensysteem met indexatie zou gelden, dan nog zou de verplichting tot indexeren alleen via de pensioenplicht met een, via een adequate verevening, voldoende draagvlak effectief kunnen worden gerealiseerd. Om meer zicht te krijgen op de financiële consequenties van een interimmaatregel pensioenbreuk bleek de staatssecretaris voornemens een enquête te houden onder de uitvoeringsorganen van pensioenregelingen, waarvoor medewerking van de Stichting werd gevraagd en verkregen verder overleg met staatssecretaris SoZaWe Begin maart 1982 ontving de Stichting een door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid opgesteld enquêteformulier, dat overigens alleen betrekking had op de bij ondernemings- en bedrijfspensioenfondsen ondergebrachte regelingen. Over een enquête van de bij levensverzekeringsmaatschappijen rechtstreeks verzekerde pensioenregelingen alsmede de herverzekerde pensioenfondsen zou met de betrokken maatschappijen nog overleg worden gepleegd. Hoewel de commissie van mening was dat de enquête voor het

16 beoogde doel te gedetailleerd was, meende de Stichting in het belang van de zaak niet op haar aanbod om medewerking te verlenen te moeten terugkomen. In nader gevoerd informeel overleg met de staatssecretaris in verband met de pensioenbreukproblematiek werd toegezegd dat de uitkomsten van de enquête in ieder geval met de Stichting zouden worden besproken. Centraal in dat overleg stond overigens de mening van de Stichting over de pensioenbreukproblematiek. Daarbij kwam met name aan de orde het aspect van de beschikbare middelen en de gelijke verdeling daarvan over de betrokken groeperingen. De gedachte van de staatssecretaris om gelijke behandeling na te streven niet alleen ten aanzien van toekomstige dienstverlaters maar ook ten aanzien van onder de bestaande wetgeving reeds afgewerkte zaken, kon door de commissie niet worden gedeeld. Een interimmaatregel zou niet tot een lastenverzwaring voor het bedrijfsleven mogen leiden noch tot een herverdeling van middelen die tot een verslechtering van de bestaande rechten van de huidige actieven zou leiden. Anders gezegd: - de uit een interimmaatregel voortvloeiende lastenverzwaring zou vorm en werkingssfeer van die maatregel beperken; - voor zover er middelen beschikbaar zijn zou een redelijke verdeling over degenen die van de pensioenbreuk te lijden hebben, dienen te worden nagestreefd. Een en ander veronderstelt een afweging van prioriteiten, ook ten aanzien van de witte en grijze vlekken. In dit verband heeft de commissie erop gewezen dat pensioenverlies bij verandering van werkkring zich alleen kan voordoen daar waar een pensioenvoorziening is getroffen, terwijl bedoeld verlies veelal groter zal zijn naarmate het niveau van de regeling hoger is. Dus zullen ook de kosten voor reparatie juist daar het hoogst zijn, waar al een goede regeling bestaat. Het lijkt niet juist, zeker in de huidige situatie waar de financiële mogelijkheden toch al beperkt zijn, om juist daar meer te willen doen nota interimmaatregel pensioenbreuk De nota inzake de interimmaatregel pensioenbreuk is op 9 juni 1982 door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan het parlement aangeboden (nr ). In die nota wordt tegen het advies van de Stichting in de oplossing voor het pensioenbreukvraagstuk geplaatst in het kader van het pensioensysteem dat voor de pensioenplicht zou moeten gelden. Er wordt gekozen voor een dienstjarensysteem met indexatie,

17 terwijl binnen die keuze het kabinet de voorkeur uitspreekt voor wat men noemt het dienstjaren-standaardeindloonstelsel. Dit laatste systeem komt overeen met het puntenstelsel als omschreven in de door de Sticht.ing gemaakte analytische vergelijking van de levensjarenstructuur en een dienstjarenstructuur met indexatie van De keuze voor een dienstjarensysteem met indexatie resulteert in voorstellen voor een interimoplossing van het pensioenbreukvraagstuk die in feite een samenvoeging inhouden van het initiatiefwetsvoorstel van de heer Nypels en de voorstellen van de Stichting, met dien verstande dat het voorstel van de Stichting om de maatregelen alleen betrekking te doen hebben op toekomstige ontslaggevallen niet wordt overgenomen. Het is duidelijk dat hiermee de oplossing met de hoogste kosten is gekozen. Voor de financiering van de voorgenomen maatregelen wordt in eerste instantie gedacht aan de gemaakte overrente. Voor zover evenwel de middelen niet toereikend zijn, sluit de nota niet uit dat de financiële consequenties moeten worden opgevangen via een herschikking van middelen middels een verlaging van het niveau van de pensioenregeling voor actieve deelnemers en/of verlaging van de toeslagen voor reeds gepensioneerden mondelinge en schriftelijke reactie Stichting op nota politieke besluitvorming Na voorafgaand overleg met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de uitgebrachte nota heeft de commissie de leden van de Tweede Kamer bij brief van 18 juni 1982 gewezen op de consequenties van het in de nota voorgestelde en deze leden daarbij dringend geadviseerd om de nota niet te volgen, noch wat betreft het thans doen van een (politieke) keuze van het voor de pensioenplicht voorgestelde pensioensysteem, noch ten aanzien van de voorgestelde elementen van een interimmaatregel pensioenbreuk, voor zover deze uitgaan boven de door de Stichting zelf gedane suggesties. In de vergadering van de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid in uitgebreide samenstelling op 28 juni 1982 bleek de meerderheid de keuze van het kabinet voor een dienstjarensysteem met indexatie voor de pensioenplicht te ondersteunen. Een aantal partijen wilde alvorens zich uit te spreken over de voorkeur van de regering voor standaardeindloon over een nader advies van sociale partners beschikken. Voorts bleek de meerderheid zich te kunnen vinden In de gedane voorstellen voor een te treffen interimmaatregel; een

18 en ander overigens onder het voorbehoud van de financiële mogelijkheden, in welk verband het slagen van de enquête van wezenlijk belang werd gebracht Recente ontwikkelingen overleg minister van SoZaWe met verzekeringsbedrijf overleg over verwerking enquête Op vond overleg plaats tussen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en vertegenwoordigers van het verzekeringsbedrijf over opzet en uitvoering van een soortgelijke enquête onder verzekeringsmaatschappijen als onder de ondernemings- en bedrijfspensioenfondsen. Hoewel in korte tijd een grote hoeveelheid - niet altijd aanwezige - informatie zou moeten worden verzameld en bewerkt, bleek het verzekeringsbedrijf bereid aan zo'n enquête mee te werken. Daar de opzet van de enquête in overleg met het verzekeringsbedrijf zou geschieden kon de toezegging worden gedaan dat de resultaten ervan rond l februari 1983 beschikbaar zouden komen. Op 14 september 1982 was er een eerste gesprek tussen vertegenwoordigers van de Stichting en van het ministerie van SoZaWe over de verwerking van de enquête. Daaruit bleek dat de enquête beoogt - inzicht te geven in de pensioensituatie bij werknemers in het bedrijfsleven; met name waar het pensioenbreukprobleem speelt en in welke mate; - aan te geven wat de financiële gevolgen zijn indien indexering van premievrije aanspraken en ingegane pensioenen zou plaatsvinden op basis van het voorgestelde plafond ter grootte van het overrentepercentage. Op 14 januari 1983 heeft een gesprek plaatsgevonden over de analyse van het ministerie, opdat de programmering op basis van die analyse kan worden voltooid. Een volgend gesprek zal plaatsvinden zodra de eerste proefgegevens uit de enquête beschikbaar zijn.

19 jatandpunt van de Stichting In de nota van 9 juni 1982 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt een voorstel gedaan tot een verdergaande interimmaatregel dan door de Stichting in haar advies van november 1981 is aangeboden. De keuze van een vorm van indexering wordt geplaatst tegen de achtergrond dat voor de pensioenplicht te zijner tijd een structuur van dienstjaren met indexatie zou moeten gelden. De Stichting heeft gemeend de door het toenmalige kabinet gemaakte en door de meerderheid van de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid ondersteunde keus voor toepassing van een dienstjarensysteem met indexatie In de pensioenregeling als gegeven te moeten aanvaarden. Gezien de door het kabinet gemaakte en door de Vaste Kamercommissie in meerderheid ondersteunde keuze is het weinig zinvol de discussie binnen de Stichting die - na het verschijnen van het Vierde Interimrapport - over de aanvankelijk gedane stelselkeuze wederom op gang kwam, voort te zetten. Wel is de Stichting van mening nu het kabinet een besluit heeft genomen alvorens de besluitvorming in de Stichting was afgerond 1), geen verantwoordelijkheid te kunnen en willen dragen voor de door het kabinet genomen beslissing. De Stichting meent dan ook haar studie met betrekking tot het pensioenvraagstuk zoals onder meer voortvloeide uit de adviesaanvrage van 20 november 1967, met deze nota af te moeten sluiten. De gemaakte keuze met betrekking tot het pensioensysteem gaat verder dan alleen de aanpassing van een brokje techniek. Gesteld kan worden dat de door het kabinet gemaakte keuze tevens een andere filosofie ten aanzien van pensioentoekenning en pensioenhoogte betekent, welke (mede afhankelijk van de invulling van de vorm van indexatie) o.a. doorwerkt, via de verevening, in de toerekening van de lasten. De Stichting meent daarom in deze nota globaal te moeten aangeven welke elementen in ieder geval in aanmerking komen om nader te worden geregeld met daarbij in hoofdlijnen een aanduiding in welke richting haars inziens oplossingen moeten worden gevonden. De door het kabinet gemaakte keuze kan slechts bevredigend worden uitgewerkt indien tenminste aan de volgende twee voorwaarden wordt voldaan. In de eerste plaats dient het vereveningsvraagstuk bevredigend geregeld te worden. Wellicht ten overvloede zij opgemerkt, dat, aangezien ook de deelnemers aan de 1) Het CNV en de MHP tekenen hierbij aan dat binnen hun organisaties de standpuntbepaling ten aanzien van de stelselkeuze wel was afgerond. Het standpunt van het CNV stemt overeen met de keuze van de regering voor een dienstjarensysteem in het kader van de pensioenplicht. I.t.t. de regering evenwel kiest het CNV niet voor een standaard-eindloonsystaem, maar voor een individueel-eindloonsysteeia. De MHP heeft bij wijze van compromis gekozen voor een gemengd stelsel waarin naar haar oordeel de goede elementen van zowel het levensjarensysteem als van hec dienstjarensysteem tot hun recht komen.

20 overheidspensioenregelingen belang hebben bij de opheffing van de pensioenbreuk, het evident is dat ook de overheidspensioenregelingen (burger-ambtenaren, militaire ambtenaren, politieke ambtdragers en het spoorwegpersoneel) onder de werkingssfeer van een vereveningsregeling worden gebracht. Een pensioenplicht die zich over alle bedrijfstakken - zowel uitbreidende als Inkrimpende - uitstrekt, is alleen realiseerbaar indien een vereveningssysteem wordt ontwikkeld (zie de opmerkingen hierna in pag. 4.3.). In de tweede plaats mogen reeds toegezegde pensioenrechten niet door de invoering van de pensioenplicht worden aangetast. Dit vereist een goede overgangsregeling. Daarbij verdienen de pensioenregelingen die op het levensjarenbeginsel gebaseerd zijn, speciale aandacht. In het volgende hoofdstuk wordt op het vorenstaande nader ingegaan en wordt tevens nog een samenvatting gegeven van de onderwerpen, die anders in een eindrapportage zouden zijn behandeld. De standpuntbepaling van de Stichting impliceert wel dat de Stichting de ontwikkelingen op pensioengebied kritisch blijft volgen en daarbij gevraagd of ongevraagd tot verdere advisering ter zake van pensioenvraagstukken zal overgaan, zo daartoe aanleiding is. Te meer omdat hiermede wordt ingegrepen in een ontwikkeling, die meer dan 10 jaar is beïnvloed door de reeds in 1971 gedane uitspraak van de Stichting om een levensjarenstructuur aan de mettertijd in te voeren pensioenplicht ten grondslag te leggen, een uitspraak waaraan door verschillende bedrijfstakken en een onbekend maar ongetwijfeld vrij groot aantal ondernemingen gevolg is gegeven. Gezien de weerslag van de pensioenplicht lijkt het de Stichting dan wel gewenst, dat er eerst duidelijkheid komt omtrent de interimoplossing met betrekking tot de pensioenbreuk. Ten aanzien hiervan heeft de Stichting nog een taak in het analyseren van de resultaten van de enquête van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onder meer ter zake van de aan de verschillende onderdelen van de bovengenoemde interimmaatregel verbonden meerkosten. Met betrekking tot de nog lopende adviesaanvrage van 20 november 1967 aan de Sociaal-Economische Raad over de programmering van de sociale verzekering, waarin het vraagstuk van de verbetering van de aanvullende pensioenvoorzieningen van werknemers aan de orde is gesteld, ligt het - gelet op de recente ontwikkelingen ten aanzien van de tot stand te brengen pensioenplicht voor

21 werknemers - naar de mening van de Stichting in de rede, dat het kabinet deze adviesaanvrage intrekt en vervangt door één of meer gerichte adviesaanvragen. In de nu ontstane situatie zal een samenspel moeten plaatsvinden tussen overheid en sociale partners met als doel de verwezenlijking van de pensioenplicht. Afhankelijk van dit samenspel zal de Stichting richting geven aan haar - uit de aard van haar taakopvatting vanzelfsprekende - activiteiten op het terrein van de pensioenproblematiek.

22 Beschouwingen over enige belangrijke aspecten 4.1.De voorkeur van het kabinet voor standaard-eindloon Binnen de gedane keuze voor bet dienstjarensysteem met indexatie is door het kabinet de voorkeur uitgesproken voor een zogenaamd standaard-eindloonsysteem. Dit houdt in dat jaarlijks een vast percentage van de dan geldende pensioengrondslag als pensioen wordt toegezegd, welk bedrag telkenjare aan de ontwikkeling van een nog nader vast te stellen index wordt aangepast. Dit voornemen leidt tot een aantasting van het gekozen uitgangspunt van de individuele eindloondoelstelling (van 70%). In dit opzicht wordt opgemerkt dat hoewel de Stichting in het (Eerste) Interimrapport zelf ook een standaardsysteem heeft geïntroduceerd en in het concept-vierde Interimrapport diepgaand geanalyseerd, dit systeem wezenlijk anders is en in veel mindere mate afwijking ten aanzien van de eindloondoelstelling te zien geeft dan in het door het kabinet voorgestelde systeem, en wel als gevolg van een veel gematigder doorwerking van van de loontrend afwijkende loonontwikkelingen op het pensioenresultaat. In bijlage l wordt dit aan de hand van een aantal voorbeelden geïllustreerd. Ook al wordt voor een dienstjarensysteem met indexatie gekozen, dan past daarin naar de opvatting van de Stichting de individuele eindloongedachte. De Stichting acbt het ongewenst dat thans het individuele eindloonbeginsel wordt verlaten ten behoeve van het door de regering voorgestelde standaard-eindloonsysteem Dispensatie artt. 60a AOW en 21a AWW In 1970 zijn als direct gevolg van de meergenoemde beginselovereenstemming van 26 november 1969 van de Stichting In art. 60a van de AOW en art. 2la van de AWW bepalingen opgenomen welke - behoudens wanneer de minister gehoord de SER vrijstelling verleent - verbieden om in pensioentoezeggingen waarin op enigerlei wijze met de AOWof AWW-uitkeringen rekening wordt gehouden de structurele verhogingen van de periodieke uitkeringen alsmede de vakantie-uitkering ingevolge genoemde wetten in de aftrekbepalingen te betrekken. In de wet zelf worden geen normen of richtlijnen voor het

23 verlenen van dispensatie genoemd. In de memorie van toelichting, behorend bij genoemde artikelen, wordt onder verwijzing naar de beginselovereenstemming van de Stichting volstaan met de vermelding dat "eerderbedoelde vrijstelling moet kunnen worden verleend ten aanzien van die pensioenregelingen, waarbij de som van de AOW-uitkeringen en aanvullend ouderdomspensioen gelijk is aan of meer bedraagt dan - zoals de Stichting zich uitdrukt - 70% van het laatste bruto arbeidsinkomen, gerelateerd aan de duur van het dienstverband". Naar aanleiding van de desbetreffende adviezen van de SER is conform de bedoeling van de Stichting van de Arbeid hier vanaf het begin in het door de minister gevoerde vrijstellingsbeleid onder meer als voorwaarde aan toegevoegd dat er in verhouding tot de prijsontwikkeling sprake dient te zijn van een bevredigende aanpassing van de ingegane pensioenen. De recentelijk uitgesproken voorkeur van het kabinet om de 70% individuele eindloongedachte te verlaten roept bij de Stichting thans de vraag op of de minister voornemens is zijn beleid ten aanzien van het verlenen van dispensatie ingevolge de artikelen 60a AOW en 21a AWW te wijzigen. Mede omdat de SER vanaf 1970 tot een unanieme advisering is gekomen, wil de Stichting er bij de minister op aandringen om zolang voor de pensioenplicht niet duidelijk vaststaat welk pensioenniveau zal gelden en welk pensioensysteem zal worden gehanteerd, de beginselovereenstemming van 1969 als normatief uitgangspunt voor de dispensatieverlening te blijven hanteren. Volledigheidshalve wordt vermeld, dat op dit moment voor circa 900 pensioenregelingen, met te zamen naar schatting omstreeks een miljoen deelnemers, dispensatie is verleend Gevolgen overgang op dienstjaren met indexatie Vanuit het uitgangspunt van de Stichting inzake de individuele eindloongedachte, nl. dat bij "40 pensioenplichtjaren een pensioeninkomen wordt verkregen, dat inclusief de AOW-uitkering ongeveer 70% van het laatstgenoten (tot een nader vast te stellen maximum in aanmerking te nemen) loon bedraagt ", heeft de Stichting de gevolgen van het verlaten van het levensjarenbeginsel ten gunste van dienstjaren met indexatie alleen nagegaan voor de overgang op een "op dienstjaren gebaseerde individuele eindloonregeling".

24 Zo'n regeling houdt naar de mening van de Stichting in: - dat bij een verhoging van de pensioengrondslag de pensioenaanspraak over die verhoging wordt toegekend op basis van het aantal deelnemingsjaren van de in de betrokken regeling deelnemende werknemers; - dat een werknemer, die door verandering van werkgever onder een andere pensioenregeling komt te vallen, dan wel het pensioenplichtcircuit verlaat, een met de in de oude regeling doorgebrachte deelnemingsperiode evenredige aanspraak meekrijgt, die (tot de pensioendatum) geïndexeerd wordt op basis van de in het concept-vierde Interimrapport omschreven L-index. Het verlaten van het levensjarenbeginsel heeft tot gevolg dat in ieder geval ten aanzien van de volgende aspecten nadere studie nodig is: - toepassing van een toetredingsgrensleeftijd bij deelnemer worden na de start van de pensioenplicht (zie paragraaf van het Vierde Interimrapport); -de "algemene richtlijn toekomstige aanspraken" met betrekking tot de regulering van de geleidelijke vervanging van een bestaande pensioenregeling (zie paragraaf van het Vierde Interimrapport). In bijlage 2 worden aan het onderwerp van de overgangsproblematiek enkele beschouwingen gewijd. Bij indexatie van een bij ontslag meegekregen pensioenaanspraak dient extra de berichtgeving van de periodieke optrekking te worden geregeld. In de verevening dient mede te worden betrokken de Indexatie van de bij ontslag meegekregen rechten. Hierbij dient nader te worden onderzocht in hoeverre dit aspect het antwoord beïnvloedt op de vraag of bij de toerekening van de totale last aan de ondernemingen en bedrijfstakken kan worden volstaan met één doorsneepercentage voor alle actieve deelnemers dan wel of voor bepaalde groepen actieve deelnemers verschillende doorsneepercentages zouden moeten worden gehanteerd (zie paragraaf van het concept-vierde Interimrapport). Wel wil de Stichting erop wijzen, dat uitgaande van het gewenste niveau van de eindloonregeling van 70% bij volledige diensttijd een vorm van kostenverevening

25 onontbeerlijk is, omdat ongeacht de gekozen systematiek, hetzij levensjaren, hetzij dienstjaren met indexatie, de last per uitvoeringsorgaan sterk afhankelijk is van de samenstelling van bet bestand der actieve deelnemers naar leeftijd, salarisopbouw en diensttijd en van de verhouding tussen aantallen actieven en aantal slapers. Dit laatste aspect is door de nu gemaakte keuze belangrijk versterkt. Een kenmerk van het levensjarenbeginsel is namelijk dat pensioenlasten ontstaan bij het aannemen van nieuwe werknemers door het verlenen van extra. back-service-aanspraken bij toekomstige salarisverhogingen. Bij dienstjaren-met-indexatie vormt niet een nieuwe werknemer een extra pensioenlast voor de onderneming, maar juist een vertrokken werknemer. Bij ondernemingen of bedrijfstakken waar toetreding (nieuwe werknemers) en uittredingen (vertrekkende werknemers) ongeveer met elkaar in evenwicht zijn, bestaat uit dien hoofde op termijn weinig verschil in kosten tussen het levensjarensysteem en een dienstjarensysteem met indexatie. Maar juist wanneer dat niet het geval is, legt het levensjarenbeginsel de last per saldo bij een uitbreidende onderneming/bedrijfstak en een dienstjarensysteem met indexatie bij een Inkrimpende. Uit een oogpunt van een juiste kostenallocatie is dit laatste niet te verdedigen en om ongunstige effecten te vermijden zal een vrij grote mate van verevening dan ook juist bij een keuze voor dienstjaren met indexatie noodzakelijk zijn. Daarnaast blijft de noodzaak tot (een vorm van) verevening ook bestaan in verband met de voortzetting van de (geïndexeerde) pensioenopbouw van hen die werkloos of arbeidsongeschikt zijn of worden, alsmede van hen die het pensioenplichtcircuit verlaten. Mede in verband met het vereveningsaspect dient ook de problematiek rond de positie van de ambtenaren ten aanzien van de pensioenplicht nader te worden uitgewerkt. Hierbij kan nog onderscheid worden gemaakt tussen het al of niet deelnemen van deze categorie aan de pensioenplicht zelve dan wel eventueel alleen aan de verevening. Overigens merkt de Stichting op dat een of andere vorm van administratieve afsplitsing nodig blijft, tenzij de ambtenaren op geen enkele wijze bij de pensioenplicht worden betrokken. Een aspect dat zeker ook in het kader van de interimmaatregel nader onderzoek verdient, betreft het

26 vraagstuk van de legitimiteit van een verplichte indexatie met terugwerkende kracht. De Stichting vraagt zich af of er wel een legitieme rechtsgrond is voor levenslange indexatie ten aanzien van reeds in het verleden beëindigde dienstverbanden, waarvoor geheel volgens de wetten en regelingen die golden ten tijde van die beëindiging, is afgerekend. In dit verband zou een analogie zijn te leggen met het verkrijgen van een recht op bijzonder weduwenpensioen bij echtscheiding als gevolg van de betreffende wijziging van de PSW in De SER adviseerde ter zake dan ook dat de aanbevolen regeling inzake weduwenpensioen na echtscheiding in bet algemeen slechts kan gelden in die gevallen waarin op het tijdstip van invoering ervan dan wel nadien de man deelneemt aan een pensioenregeling en de echtscheiding nog niet is uitgesproken Pensioerikamer Op 30 juni 1981 is een wetsontwerp ingediend tot instelling van een Pensioenkamer (nr ). Het wetsontwerp, waarvan de behandeling in de Tweede Kamer inmiddels is afgerond, regelt de taken en bevoegdheden van de Pensioenkamer gedurende de periode tot inwerkingtreding van de pensioenplicht. Het wetsontwerp voorziet erin dat bevoegdheden eerst geleidelijk aan de Pensioerikamer zullen worden gegeven en wel afhankelijk van het stadium waarin de ontwikkeling van de pensioenplicht zich bevindt. Het ontwerp onderscheidt drie stadia: - Het eerste stadium gaat direct in bij inwerkingtreding van de wet. In dit stadium heeft de Pensioenkamer alleen die taken en bevoegdheden, die onafhankelijk van inhoud en uitvoering van de pensioenplicht zijn uit te oefenen (onderzoek naar de feitelijke stand van zaken op het gebied van de aanvullende pensioenen, het zgn. witte- en grijze-vlekkenonderzoek, alsmede het adviseren over een aantal technische aspecten, die limitatief zijn opgesomd). - Wanneer het overleg over de hoofdlijnen van Inhoud en uitvoering van de pensioenplicht tussen de sociale partners binnen de Stichting is afgerond, dat wil zeggen na vaststelling van het Vierde Interimrapport, begint de tweede fase. De Pensioerikamer zal dan tevens de taak krijgen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op zijn verzoek te adviseren over onderwerpen die de pensioenplicht raken. Bedoeling is om dan na overleg met

Stichting van de Arbeid

Stichting van de Arbeid Stichting van de Arbeid AANBEVELING van de Stichting van de Arbeid inzake vrijwillige beperking/voorkoming van pensioenverlies bij verandering of verlies van werkkring. - Uitgaande van het streven naar

Nadere informatie

va,n de Arbeid..*... Aanbeveling tot waardeoverdracht van oude pensioenaanspraken 8 juli 1994 Publikatiew. 4/94

va,n de Arbeid..*... Aanbeveling tot waardeoverdracht van oude pensioenaanspraken 8 juli 1994 Publikatiew. 4/94 st:ichting FSJ va,n de Arbeid..*... Aanbeveling tot waardeoverdracht van oude pensioenaanspraken 8 juli 1994 Publikatiew. 4/94 B~uidf!nhO~weg 60, 2594 AW Den Haag, Telefoon 070 3499 577, Telefax 070 3832

Nadere informatie

PENSIOENREGLEMENT V OVERGANGSREGELING VOOR DEELNEMERS GEBOREN OP OF NA 1 JANUARI 1950

PENSIOENREGLEMENT V OVERGANGSREGELING VOOR DEELNEMERS GEBOREN OP OF NA 1 JANUARI 1950 PENSIOENREGLEMENT V OVERGANGSREGELING VOOR DEELNEMERS GEBOREN OP OF NA 1 JANUARI 1950 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG GELDEND VANAF 1 JANUARI 2006 April 2015 OVERGANGSREGELING

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1999 2000 26 711 Wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enige andere wetten (recht van keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaandenpensioen

Nadere informatie

' Zie de brief van deze organisaties van 2 november 1999 aan de Vaste Tweede Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

' Zie de brief van deze organisaties van 2 november 1999 aan de Vaste Tweede Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Stichting van de Arbeid Pens./1253 Aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Postbus 90801 2509 LV Den Haag Den Haag : 8 februari 2000 Ons kenmerk : S.A. 00.02835/K Uwkenmeik : SV/VP/99/68981

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1986-1987 Nr. 174d 19638 Wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds BRIEF VAN

Nadere informatie

Dit besluit is per 1 januari 2015 vervangen door het besluit van 23 september 2014, nr. BLKB2014/1702M) Het vervallen besluit is hierna opgenomen.

Dit besluit is per 1 januari 2015 vervangen door het besluit van 23 september 2014, nr. BLKB2014/1702M) Het vervallen besluit is hierna opgenomen. Dit besluit is per 1 januari 2015 vervangen door het besluit van 23 september 2014, nr. BLKB2014/1702M) Het vervallen besluit is hierna opgenomen. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der

Nadere informatie

een goedkeuring voor pensioenregelingen met een toezegging van partner en wezenpensioen voor werknemers geboren voor 1950;

een goedkeuring voor pensioenregelingen met een toezegging van partner en wezenpensioen voor werknemers geboren voor 1950; Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen Besluit van 23 juni 2014, nr. BLKB2014/0351M De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten Dit besluit is een herziening van het besluit

Nadere informatie

Addendum 2 bij het Pensioenreglement Sanoma 2009 pensioenregeling, van Stichting Pensioenfonds Sanoma Nederland, contractnummer

Addendum 2 bij het Pensioenreglement Sanoma 2009 pensioenregeling, van Stichting Pensioenfonds Sanoma Nederland, contractnummer Pagina 1 van het addendum 2 bij het Pensioenreglement Sanoma 2009 pensioenregeling, contractnummer 27339 Addendum 2 bij het Pensioenreglement Sanoma 2009 pensioenregeling, van 27339. Stichting Pensioenfonds

Nadere informatie

Directie Directe Belastingen. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. 16 november 2007 DB M

Directie Directe Belastingen. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. 16 november 2007 DB M Directie Directe Belastingen De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Datum Uw brief (Kenmerk) Ons kenmerk 16 november 2007 DB 2007-00589 M Onderwerp Vrijwillige

Nadere informatie

Addendum 2 bij het Pensioenreglement pensioenregeling A, van Stichting Pensioenfonds Sanoma Nederland, contractnummer

Addendum 2 bij het Pensioenreglement pensioenregeling A, van Stichting Pensioenfonds Sanoma Nederland, contractnummer Pagina 1 van het addendum 2 bij het Pensioenreglement Sanoma pensioenregeling A, contractnummer 27339 Addendum 2 bij het Pensioenreglement pensioenregeling A, van Stichting Pensioenfonds Sanoma Nederland,

Nadere informatie

Versobering van de fiscale pensioenopbouw

Versobering van de fiscale pensioenopbouw Versobering van de fiscale pensioenopbouw 1. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel Als het aan het kabinet ligt, dan wordt het Witteveenkader op drie manieren aangepast: verhoging van de pensioenrichtleeftijd,

Nadere informatie

Reactie op het voorontwerp van Wet versterking bestuur pensioenfondsen

Reactie op het voorontwerp van Wet versterking bestuur pensioenfondsen N 7855 Bst/AR/HS/16 augustus 2011 Reactie op het voorontwerp van Wet versterking bestuur pensioenfondsen Algemeen De minister van SZW heeft op 1 juli 2011 het voorontwerp van Wet versterking bestuur pensioenfondsen

Nadere informatie

Dit besluit is vervangen door het besluit van 23 juni 2014, nr. BLKB2014/0351M. Het ingetrokken besluit is hierna opgenomen.

Dit besluit is vervangen door het besluit van 23 juni 2014, nr. BLKB2014/0351M. Het ingetrokken besluit is hierna opgenomen. Dit besluit is vervangen door het besluit van 23 juni 2014, nr. BLKB2014/0351M. Het ingetrokken besluit is hierna opgenomen. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Nadere informatie

PENSIOENREGLEMENT V OVERGANGSREGELING VOOR DEELNEMERS GEBOREN OP OF NA 1 JANUARI 1950

PENSIOENREGLEMENT V OVERGANGSREGELING VOOR DEELNEMERS GEBOREN OP OF NA 1 JANUARI 1950 PENSIOENREGLEMENT V OVERGANGSREGELING VOOR DEELNEMERS GEBOREN OP OF NA 1 JANUARI 1950 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG GELDEND VANAF 1 JANUARI 2006 Januari 2018 OVERGANGSREGELING

Nadere informatie

de pensioengerechtigde leeftijd of bij eerder overlijden, zoals aanspraken op ouderdomsen nabestaandenpensioen en pré-pensioen.

de pensioengerechtigde leeftijd of bij eerder overlijden, zoals aanspraken op ouderdomsen nabestaandenpensioen en pré-pensioen. de pensioengerechtigde leeftijd of bij eerder overlijden, zoals aanspraken op ouderdomsen nabestaandenpensioen en pré-pensioen. De hierna opgenomen bepalingen worden niet alleen toegepast op formeel overeengekomen

Nadere informatie

Stichting E3 van de Ar beid

Stichting E3 van de Ar beid Stichting E3 van de Ar beid Pens./441a Paraplu/2a Aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG s-gravenhage 20 j Unl 1991 Ons kenmerk S. A. 91.13511/K Uwkenmerk

Nadere informatie

Reglement. Excedent Arbeidsongeschiktheidspensioen. Stichting Metro Pensioenfonds

Reglement. Excedent Arbeidsongeschiktheidspensioen. Stichting Metro Pensioenfonds Reglement Excedent Arbeidsongeschiktheidspensioen Stichting Metro Pensioenfonds 1 Inhoudsopgave pagina Artikel 1 Begripsomschrijvingen 2 Artikel 2 Deelnemerschap 2 Artikel 3 Terhandstelling van bescheiden

Nadere informatie

Reglement arbeidsongeschiktheidspensioen Stichting Voorzieningsfonds Getronics

Reglement arbeidsongeschiktheidspensioen Stichting Voorzieningsfonds Getronics Reglement arbeidsongeschiktheidspensioen Stichting Voorzieningsfonds Getronics Inhoud REGLEMENT ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPENSIOEN STICHTING VOORZIENINGSFONDS GETRONICS Begripsomschrijvingen... 3 Artikel 1

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1984-1985 18 867 Wijziging van de Tijdelijke Wet Arbeidsvoorwaarden collectieve sector MEMORIE VAN TOELICHTING 1. Karakter van de wijziging De voorziening

Nadere informatie

Aanvullend pensioenreglement "Excedent middelloon "

Aanvullend pensioenreglement Excedent middelloon Aanvullend pensioenreglement "Excedent middelloon " STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG voor de werknemers geboren op of na 1 januari 1950 ORSIMA April 2018 1 Voorwoord

Nadere informatie

Wet verevening pensioenrechten bij scheiding

Wet verevening pensioenrechten bij scheiding Wet verevening pensioenrechten bij scheiding Wet van 28 april 1994, tot vaststelling van regels met betrekking tot de verevening van pensioenrechten bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed (Wet

Nadere informatie

3. Werknemers die niet deelnemen aan de pensioenregeling van de werkgever

3. Werknemers die niet deelnemen aan de pensioenregeling van de werkgever 3. Werknemers die niet deelnemen aan de pensioenregeling van de werkgever 3.1 Inleiding Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een werknemer niet deelneemt aan de pensioenregeling van zijn werkgever.

Nadere informatie

Uitvoeringsreglement Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw

Uitvoeringsreglement Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw Uitvoeringsreglement Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw Artikel 1 Definities De begripsomschrijvingen zoals opgenomen in het Pensioenreglement Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw (hierna:

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1986-1987 Herziening van het stelsel van sociale zekerheid BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede

Nadere informatie

STiCHTING VAN DE ARBEID. Aan de leden van de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal

STiCHTING VAN DE ARBEID. Aan de leden van de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal STiCHTING VAN DE ARBEID Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 2509 LK DEN HAAG Aan de leden van de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal T 070-3499

Nadere informatie

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN Jaargang 2016 No. 43 Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van 4 augustus 2016 tot wijziging van de dagloongrenzen voor 2015, genoemd in de Landsverordening ongevallen

Nadere informatie

WET VEREVENING PENSIOENRECHTEN BIJ SCHEIDING

WET VEREVENING PENSIOENRECHTEN BIJ SCHEIDING WET VEREVENING PENSIOENRECHTEN BIJ SCHEIDING Artikel 1 1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder: a. scheiding: echtscheiding of scheiding van tafel en bed dan

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 740 Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet tarieven in burgerlijke zaken en enkele andere wetten ter verhoging van de opbrengst

Nadere informatie

Overgangsregeling VPL PME

Overgangsregeling VPL PME Overgangsregeling VPL PME OVERGANGSREGELING VOOR DEELNEMERS GEBOREN IN DE PERIODE 1950 TOT EN MET 1972 Voor werknemers geboren in of na 1950 en die deelnemer zijn in de Verplichte pensioenregeling van

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2005 2006 30 330 Wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 en van enige andere wetten (Wet aanvullend overgangsrecht fiscale behandeling pensioen) Nr.

Nadere informatie

REGLEMENT AANVULLEND ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPENSIOEN VAN STICHTING PENSIOENFONDS IMTECH

REGLEMENT AANVULLEND ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPENSIOEN VAN STICHTING PENSIOENFONDS IMTECH REGLEMENT AANVULLEND ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPENSIOEN VAN STICHTING PENSIOENFONDS IMTECH Inhoudsopgave Artikel Titel 1. Algemene bepalingen 1 2. Deelnemers 1 3. Jaarsalaris 2 4. Arbeidsongeschiktheidspensioengrondslag

Nadere informatie

Advies van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid inzake Werken aan Zekerheid

Advies van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid inzake Werken aan Zekerheid Advies van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid inzake Werken aan Zekerheid Advies nummer 11 's-gravenhage, 29 juli 1997 ROP-advies nr. 11, blad 2 1. Inleiding Bij brief van 17 september 1996 hebben

Nadere informatie

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst AAN: De Centrales van Overheidspersoneel toegelaten tot de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken De voorzitter van het overleg met de

Nadere informatie

REGLEMENT VOOR HET WAO-HIAAT PENSIOEN Van Stichting Pensioenfonds Holland Casino

REGLEMENT VOOR HET WAO-HIAAT PENSIOEN Van Stichting Pensioenfonds Holland Casino 1 REGLEMENT VOOR HET WAO-HIAAT PENSIOEN Van Stichting Pensioenfonds Holland Casino Artikel 1. Definities In dit reglement wordt verstaan onder: a. het fonds : Stichting Pensioenfonds Holland Casino; b.

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1982-1983 17 775 Nadere wijziging van de Werkloosheidswet en de Wet Werkloosheidsvoorziening (samenloop van werkloosheidsuitkering met bepaalde andere inkomsten)

Nadere informatie

REGLEMENT VOOR HET WAO-HIAAT PENSIOEN Van Stichting Pensioenfonds Holland Casino

REGLEMENT VOOR HET WAO-HIAAT PENSIOEN Van Stichting Pensioenfonds Holland Casino 1 REGLEMENT VOOR HET WAO-HIAAT PENSIOEN Van Stichting Pensioenfonds Holland Casino Artikel 1. Definities In dit reglement wordt verstaan onder: a. het fonds : Stichting Pensioenfonds Holland Casino; b.

Nadere informatie

Aanvullend reglement

Aanvullend reglement Aanvullend reglement Pensioenopbouw boven de Salarisgrens (hoog) 2019 Aanvullend reglement Pensioenopbouw boven de Salarisgrens (hoog) voor het personeel van gevestigd te Pensioenopbouw boven de Salarisgrens

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017 2018 34 929 Wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met het ongewijzigd laten van het verplicht eigen risico voor de zorgverzekering tot en

Nadere informatie

Stichting S van de Arbeid

Stichting S van de Arbeid Stichting S van de Arbeid Aan: - de centrale organisaties van werkgevers en van werknemers - de Vereniging van Bedrijfspensioenfondsen (VB) - de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen (OPF) - het Verbond

Nadere informatie

CAO EN APO VOOR DE WERKNEMERS IN DE SIGARENINDUSTRIE VANAF 1 JULI JANUARI 2016 TOT 1 JANUARI 2018

CAO EN APO VOOR DE WERKNEMERS IN DE SIGARENINDUSTRIE VANAF 1 JULI JANUARI 2016 TOT 1 JANUARI 2018 NOTA VAN WIJZIGINGEN NOTA VAN WIJZIGINGEN CAO EN APO VOOR DE WERKNEMERS IN DE SIGARENINDUSTRIE VANAF 1 JULI 2015 1 JANUARI 2016 TOT 1 JANUARI 2018 Doorgehaalde tekst is verwijderde tekst Cursieve en blauwe

Nadere informatie

Stichting Pensioenfonds HAL. Pensioenreglement WIA -Excedentpensioen

Stichting Pensioenfonds HAL. Pensioenreglement WIA -Excedentpensioen Stichting Pensioenfonds HAL Pensioenreglement WIA -Excedentpensioen 1 Artikel 1 Begripsomschrijvingen Voor zover daarvan hierna in dit reglement niet wordt afgeweken, gelden in dit reglement de begripsbepalingen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2004 2005 30 034 Bevordering van het naar arbeidsvermogen verrichten van werk of van werkhervatting van verzekerden die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn

Nadere informatie

PENSIOENREGLEMENT II STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE MEUBELINDUSTRIE EN MEUBILERINGSBEDRIJVEN. Juni 2015

PENSIOENREGLEMENT II STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE MEUBELINDUSTRIE EN MEUBILERINGSBEDRIJVEN. Juni 2015 PENSIOENREGLEMENT II STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE MEUBELINDUSTRIE EN MEUBILERINGSBEDRIJVEN Juni 2015 ARTIKEL 1 Begripsbepalingen De definities en de begripsomschrijvingen zoals vermeld in

Nadere informatie

Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen. Besluit van 23 september 2014, nr. BLKB2014/1702M

Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen. Besluit van 23 september 2014, nr. BLKB2014/1702M Loonheffingen. Pensioenen en stamrechten; tegemoetkomingen voor partneren wezenpensioenen, conversie van opgebouwde pensioenaanspraken, premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en opnemen van stamrechten

Nadere informatie

Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bitumineuze- en Kunststof Dakbedekkingsbedrijven

Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bitumineuze- en Kunststof Dakbedekkingsbedrijven 6b Bitumineuze- en Kunststof Dakbedekkingsbedrijven (Bpf-Bikudak) 65 P e n s i o e n r e g e l i n g u t a - w e r k n e m e r s Jaarboek Pensioen- en bedrijfstakeigen regelingen in de sector bouwnijverheid

Nadere informatie

Bronlandheffing op pensioenen in belastingverdragen: enkele details - Deel II

Bronlandheffing op pensioenen in belastingverdragen: enkele details - Deel II Bronlandheffing op pensioenen in belastingverdragen: enkele details - Deel II Uit secundaire regelgeving zijn nadere details af te leiden over bijzondere situaties waarin Nederland geacht wordt pensioenen

Nadere informatie

Reglement van het Verantwoordingsorgaan

Reglement van het Verantwoordingsorgaan Reglement van het Verantwoordingsorgaan Per 3 december 2014 Inhoudsopgave Hoofdstuk I Algemene bepalingen 3 Artikel 1 Begripsbepalingen 3 Artikel 2 Voorzitter en plaatsvervangend voorzitter 4 Artikel 3

Nadere informatie

Vergelijking op hoofdlijnen van de pensioenregelingen van SPMS en PFZW

Vergelijking op hoofdlijnen van de pensioenregelingen van SPMS en PFZW Vergelijking op hoofdlijnen van de pensioenregelingen van SPMS en PFZW Inleiding Op verzoek van de NVZ heeft PFZW een vergelijking op hoofdlijnen gemaakt tussen beide pensioenregelingen in samenspraak

Nadere informatie

Aanvullend reglement. Overgangsregeling VPL

Aanvullend reglement. Overgangsregeling VPL Aanvullend reglement Overgangsregeling VPL Inhoudsopgave Overgangsregeling voor deelnemers geboren in de periode 1950 tot en met 1972 3 1. Definities en toelichtingen 3 1.1 Deelnemers 3 1.2 Uitttredingsrichtdatum

Nadere informatie

STICHTING BEDRIJFSPENSIOENFONDS VOOR DE AGRARISCHE EN VOEDSELVOORZIENINGSHANDEL. Postbus GC Rijswijk.

STICHTING BEDRIJFSPENSIOENFONDS VOOR DE AGRARISCHE EN VOEDSELVOORZIENINGSHANDEL. Postbus GC Rijswijk. STICHTING BEDRIJFSPENSIOENFONDS VOOR DE AGRARISCHE EN VOEDSELVOORZIENINGSHANDEL Verrijn Stuartlaan 1E 2288 EK Rijswijk Telefoon: 070-3381020 Fax : 070-3503531 Postbus 3144 2280 GC Rijswijk www.bpfavh.nl

Nadere informatie

Stichting Pensioenfonds Ford Nederland Pensioenreglement

Stichting Pensioenfonds Ford Nederland Pensioenreglement Bijlage B Overzicht maximum pensioengevend salaris, grenssalaris, franchise en maximum uitkeringsloon WIA: Datum Maximum pensioengevend salaris Grenssalaris Franchise Maximum uitkeringsloon WIA 1 januari

Nadere informatie

Feiten. Standpunt inspecteur

Feiten. Standpunt inspecteur Forse stijging van de pensioengrondslag in zicht van pensioeningangsdatum maakt pensioenregeling niet onzuiver! Pensioenpremie niet ingehouden op het loon toch aftrekbaar! Het Gerechtshof te Amsterdam

Nadere informatie

STICHTING PENSIOENFONDS VAN DE METALEKTRO AANVULLEND REGLEMENT. Pensioenopbouw boven de Salarisgrens (hoog) voor het personeel van <naam onderneming>

STICHTING PENSIOENFONDS VAN DE METALEKTRO AANVULLEND REGLEMENT. Pensioenopbouw boven de Salarisgrens (hoog) voor het personeel van <naam onderneming> STICHTING PENSIOENFONDS VAN DE METALEKTRO AANVULLEND REGLEMENT Pensioenopbouw boven de Salarisgrens (hoog) voor het personeel van gevestigd te Legenda Blauw = invullen

Nadere informatie

Eén nieuw pensioen voor de Techniek

Eén nieuw pensioen voor de Techniek Afspraken zorgen voor stabiele premie, beschermen lagere inkomens en stimuleren arbeidsmobiliteit Eén nieuw pensioen voor de Techniek Schiphol/Rijswijk, 26 september 2014 - Werknemers en werkgevers in

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1995 1996 24 813 De gevolgen van de privatisering van het ABP voor de pensioenen en uitkeringen van het personeel van de Koninklijke Hofhouding (Wet gevolgen

Nadere informatie

R E G L E M E N T voor P R E - P E N S I O E N. van Stichting Sportfondsen Pensioenfonds te Amsterdam

R E G L E M E N T voor P R E - P E N S I O E N. van Stichting Sportfondsen Pensioenfonds te Amsterdam R E G L E M E N T voor P R E - P E N S I O E N van Stichting Sportfondsen Pensioenfonds te Amsterdam INHOUD Inleidende bepalingen Artikel 1. Aanvullende pensioenregeling 1 Artikel 2. Deelnemerschap 1 Artikel

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1984-1985 Nr. 145b 16833 Wijziging van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Stb. 1977,494) NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD Ontvangen 14 mei 1985

Nadere informatie

Hierna een overzicht van de overeengekomen aanpassingen per artikel in de CAO Banken.

Hierna een overzicht van de overeengekomen aanpassingen per artikel in de CAO Banken. Tekstuele aanpassingen pensioenartikelen CAO Banken 2019-2020 Op 7 maart 2019 zijn cao-partijen een aantal tekstuele aanpassingen overeengekomen met betrekking tot de pensioenartikelen in de CAO Banken

Nadere informatie

Stichting van de Arbeid. Concept-Rapport inzake een interim-oplossing voor de pensioenbreuk bij wisseling van dienstbetrekking

Stichting van de Arbeid. Concept-Rapport inzake een interim-oplossing voor de pensioenbreuk bij wisseling van dienstbetrekking Stichting van de Arbeid Concept-Rapport inzake een interim-oplossing voor de pensioenbreuk bij wisseling van dienstbetrekking Commissie Pensioenen - 18 november 1981 Stichting van de Arbeid Concept-Rapport

Nadere informatie

Kemira Rotterdam B.V.

Kemira Rotterdam B.V. Kemira Rotterdam B.V. Collectieve arbeidsovereenkomst over pensioenen 2019-2023 Pagina 1 van 7 COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST OVER PENSIOENEN Ondergetekenden: Kemira Rotterdam B.V. te Botlek-Rotterdam

Nadere informatie

Grondslagen StiPP verklaring financiële en actuariële gelijkwaardigheid 2016

Grondslagen StiPP verklaring financiële en actuariële gelijkwaardigheid 2016 Grondslagen StiPP verklaring financiële en actuariële gelijkwaardigheid 2016 Inleiding Als, conform artikel 2 of artikel 6 van het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000, vrijstelling kan worden verkregen,

Nadere informatie

PRINCIPE-AKKOORD PENSIOEN VOOR DE TECHNIEK

PRINCIPE-AKKOORD PENSIOEN VOOR DE TECHNIEK PRINCIPE-AKKOORD PENSIOEN VOOR DE TECHNIEK Werknemers- en werkgevers-organisaties in de Metaal en Techniek en Metalektro, samenwerkend in de Stichting Vakraad Metaal en Techniek en de Stichting Raad van

Nadere informatie

AANVULLEND PENSIOENREGLEMENT EINDLOON

AANVULLEND PENSIOENREGLEMENT EINDLOON STICHTING BEDRIJFSPENSIOENFONDS VOOR DE AGRARISCHE EN VOEDSELVOORZIENINGSHANDEL Laan van Zuid Hoorn 165 2289 DD Rijswijk Telefoon: 070-3061190 Fax : 08422-62369 Website: www.bpfavh.nl Postbus 3144 2280

Nadere informatie

REGLEMENT AANVULLINGSREGELINGEN PER 1 JANUARI 2006 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE HANDEL IN BOUWMATERIALEN

REGLEMENT AANVULLINGSREGELINGEN PER 1 JANUARI 2006 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE HANDEL IN BOUWMATERIALEN REGLEMENT AANVULLINGSREGELINGEN PER 1 JANUARI 2006 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE HANDEL IN BOUWMATERIALEN Februari 2011 HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1.1 Inleidende bepalingen 1.

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1997 1998 25 694 Pensioenregelingen Nr. 5 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1999 2000 26 711 Wijziging van de Pensioen- en Spaarfondsenwet en enige andere wetten (recht van keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaandenpensioen

Nadere informatie

Aanvullend reglement Extra Pensioenopbouw Boven de Salarisgrens 2015

Aanvullend reglement Extra Pensioenopbouw Boven de Salarisgrens 2015 Aanvullend reglement 1 Aanvullend reglement Extra Pensioenopbouw Boven de Salarisgrens 2015 20150324 Reglement Pensioenopbouw Extra pensioenopbouw Boven de Salarisgrens 2015 Aanvullend reglement 2 Voorwoord

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 27 832 Wijziging van de Wet privatisering ABP in verband met de wijziging van de aanwijzingsvoorwaarden voor deelneming in het ABP Nr. 3 Het advies

Nadere informatie

Artikel Beursbengel: Einde deelname aan de pensioenregeling vóór pensioendatum

Artikel Beursbengel: Einde deelname aan de pensioenregeling vóór pensioendatum Artikel Beursbengel: Einde deelname aan de pensioenregeling vóór pensioendatum Zeker ook in de huidige economische crisis zal het nog meer voor gaan komen, dat werknemers niet tot hun pensioendatum kunnen

Nadere informatie

Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bitumineuze- en Kunststof Dakbedek- kingsbedrijven (Bpf-Bitumen)

Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bitumineuze- en Kunststof Dakbedek- kingsbedrijven (Bpf-Bitumen) Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bitumineuze- en Kunststof Dakbedek- kingsbedrijven (Bpf-Bitumen) 7a 7.1 Algemeen 60 7.2 Deelnemers 62 7.3 Premies 62 7.4 Ouderdomspensioen 63 7.5 Vervroegd pensioen 63

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2002 101 Besluit van 5 februari 2002 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 2b, vijfde lid, 2c, tweede

Nadere informatie

REGLEMENT WAO-HIATENPENSIOEN STICHTING PENSIOENFONDS ALLIANCE

REGLEMENT WAO-HIATENPENSIOEN STICHTING PENSIOENFONDS ALLIANCE REGLEMENT WAO-HIATENPENSIOEN STICHTING PENSIOENFONDS ALLIANCE 1 INHOUDSOPGAVE BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN...3 Artikel 1. DEELNEMERS...4 Artikel 2. AANSPRAKEN...4 Artikel 3. AANVRAAG EN TOEKENNING WAO-HIATEN-PENSIOEN...4

Nadere informatie

3.4. Verplichtstelling en maximale hoogte van het pensioen

3.4. Verplichtstelling en maximale hoogte van het pensioen Bij een eindloonregeling bouwt u veel meer pensioen op als u gedurende uw werkzame leven behoorlijk carrière maakt (lees salarisstijgingen ontvangt). Want u ontvangt het pensioen over uw laatste en dus

Nadere informatie

ONDERWERP PRESENTATIE IS EEN STELSELWIJZIGING IN BELANG VAN U ALS DEELNEMER? GENOEMDE ONTWIKKELINGEN / PROBLEMEN OM ONS PENSIOEN STELSEL TE WIJZIGEN

ONDERWERP PRESENTATIE IS EEN STELSELWIJZIGING IN BELANG VAN U ALS DEELNEMER? GENOEMDE ONTWIKKELINGEN / PROBLEMEN OM ONS PENSIOEN STELSEL TE WIJZIGEN ONDERWERP PRESENTATIE IS EEN STELSELWIJZIGING IN BELANG VAN U ALS DEELNEMER? GENOEMDE ONTWIKKELINGEN / PROBLEMEN OM ONS PENSIOEN STELSEL TE WIJZIGEN 1 GEVOLGEN DEMOGRAFISCHE ONTWIKKELINGEN 2 REKENRENTE,

Nadere informatie

3. De positie van pensioenfondsen in de PSW

3. De positie van pensioenfondsen in de PSW 3. De positie van pensioenfondsen in de PSW 3.1 Inleiding De PSW schrijft voor dat een pensioentoezegging moet worden uitgevoerd door een pensioenfonds of een verzekeraar. De PSW schrijft ook voor dat

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten Generaal t.a.v. de vaste commissie voor Financiën Postbus EA DEN HAAG

Eerste Kamer der Staten Generaal t.a.v. de vaste commissie voor Financiën Postbus EA DEN HAAG > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag Eerste Kamer der Staten Generaal t.a.v. de vaste commissie voor Financiën Postbus 20017 2500 EA DEN HAAG Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500

Nadere informatie

Rapport. Datum: 18 augustus 2004 Rapportnummer: 2004/324

Rapport. Datum: 18 augustus 2004 Rapportnummer: 2004/324 Rapport Datum: 18 augustus 2004 Rapportnummer: 2004/324 2 Klacht Op 20 april 2004 heeft de Nationale ombudsman besloten een onderzoek uit eigen beweging in te stellen naar een gedraging van het Uitvoeringsinstituut

Nadere informatie

Stichting Pensioenfonds Allianz Nederland. Waardeoverdracht uit dienst

Stichting Pensioenfonds Allianz Nederland. Waardeoverdracht uit dienst Stichting Pensioenfonds Allianz Nederland Waardeoverdracht uit dienst Inleiding... 3 1. Veranderen van baan en uw pensioen... 4 1.1. U treedt uit dienst... 4 1.2. Recht op waardeoverdracht... 4 1.3. Redenen

Nadere informatie

Aanvullend reglement Pensioenopbouw boven Salarisgrens (hoog)

Aanvullend reglement Pensioenopbouw boven Salarisgrens (hoog) Aanvullend reglement 2017 Pensioenopbouw boven Salarisgrens (hoog) Aanvullend reglement 2 Inhoudsopgave Voorwoord 3 1. Definities 4 2. Algemeen 5 3. Deelname 5 4. Vaststelling Aanvullende pensioengrondslag

Nadere informatie

T T "% Sociaall " ^ Economische. Jul \. Raad

T T % Sociaall  ^ Economische. Jul \. Raad Advies interimmaatregel pensioenbreuk S T T "% Sociaall " ^ Economische Jul \. Raad Sociaal-Economische Raad De Sociaal-Economische Raad (SERj is in 1950 ingesteld bij de Wet op de Bedrijfsorganisatie

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1995 1996 24 632 Wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (de maatstaf voor de duur van het recht op uitkering en enige andere onderwerpen)

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1995 1996 24 770 Invoering van en aanpassing van wetgeving aan de Vaststellingswet titel 7.10 Burgerlijk Wetboek (arbeidsovereenkomst) (Invoeringswet titel

Nadere informatie

Vennootschapsbelasting. Pensioen; knip in de opbouw van pensioenrechten

Vennootschapsbelasting. Pensioen; knip in de opbouw van pensioenrechten Vennootschapsbelasting. Pensioen; knip in de opbouw van Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein winstbelastingen Besluit van 26 juni 2003, nr. CPP2003/1406M De directeur-generaal

Nadere informatie

Wijziging CDC-regeling TBI

Wijziging CDC-regeling TBI Wijziging CDC-regeling TBI Voorlichtingssessie tijdens deelnemersvergadering Stichting Pensioenfonds TBI 18 november 2014 Copyright 2014 Sprenkels & Verschuren. Geen enkele reproductie van het document

Nadere informatie

Samenvatting DEPF reglementen

Samenvatting DEPF reglementen Samenvatting DEPF reglementen Er zijn drie DEPF pensioenreglementen: 67, 65 en VP. - Onder het 67-reglement zijn een basisregeling en een overgangsregeling opgenomen. - Voor het 65-reglement geldt dat

Nadere informatie

Werkgever: Metro, en de door de directie aangewezen verbonden. ondernemingen, waarmee de stichting, onder goedkeuring van de

Werkgever: Metro, en de door de directie aangewezen verbonden. ondernemingen, waarmee de stichting, onder goedkeuring van de Reglement WIA- excedentpensioen Artikel 1 Begripsomschrijvingen Voor zover daarvan hierna in dit reglement niet wordt afgeweken, gelden in dit reglement de begripsomschrijvingen van de statuten van de

Nadere informatie

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Sociale Verzekeringen Nr. SV/F&W/05/89716 s -Gravenhage, 11 november 2005 Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Werkloosheidswet

Nadere informatie

Stichting Pensioenfonds Buizerdlaan. Waardeoverdracht uit dienst

Stichting Pensioenfonds Buizerdlaan. Waardeoverdracht uit dienst Stichting Pensioenfonds Buizerdlaan Waardeoverdracht uit dienst Inleiding... 3 1. Veranderen van baan en uw pensioen... 4 1.1. U treedt uit dienst... 4 1.2 Vervallen dekking partnerpensioen... 4 1.3 Recht

Nadere informatie

UITKERINGSVERORDENING vrijwillig vervroegd uittreden.

UITKERINGSVERORDENING vrijwillig vervroegd uittreden. Nr 3213 ar. JZio GEMEENTE DORDRECHT UITKERINGSVERORDENING vrijwillig vervroegd uittreden. Artikel l Deze verordening verstaat onder: a. ontslag: ontslag als bedoeld in artikel H 12a van het Algemeen Ambtenarenreglement

Nadere informatie

AANVULLENDE PENSIOENREGELING

AANVULLENDE PENSIOENREGELING AANVULLENDE PENSIOENREGELING Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Agrarische en Voedselvoorzieningshandel Uw pensioen is onze zorg. Inleiding Voor u ligt de brochure over de aanvullende pensioenregelingen

Nadere informatie

Raadsvoorstel2007/ Vrijwillige pensioenoverdracht wethouders

Raadsvoorstel2007/ Vrijwillige pensioenoverdracht wethouders gemeente Haarlemmermeer Onderwerp Raadsvoorstel2007/153018 Portefeuillehouder H. Tuning Steiler mw. Y.J. Hopman Collegevergadering 5 julli 2007 Raadsvergadering 5 juli 2007 Samenvatting Wat willen we bereiken?

Nadere informatie

No.W /III 's-gravenhage, 11 november 2016

No.W /III 's-gravenhage, 11 november 2016 ... No.W12.16.0277/III 's-gravenhage, 11 november 2016 Bij Kabinetsmissive van 19 september 2016, no.2016001567, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1995 378 Besluit van 1 augustus 1995 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (aanvulling invaliditeitspensioen bij door

Nadere informatie

Beleidsregels ontheffingen Pensioen- en spaarfondsenwet

Beleidsregels ontheffingen Pensioen- en spaarfondsenwet Beleidsregels ontheffingen Pensioen- en spaarfondsenwet Regeling van 1 juli 1996, Stcrt. 1996, 125, houdende beleidsregels van de Verzekeringskamer met betrekking tot het nemen van beslissingen ter zake

Nadere informatie

SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD AD VIES INZAKE DE VERHOGING VAN SOCIALE-VERZEKERINGSUITKERINGEN PER.1JANUARI1967 ,SER)

SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD AD VIES INZAKE DE VERHOGING VAN SOCIALE-VERZEKERINGSUITKERINGEN PER.1JANUARI1967 ,SER) SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD AD VIES INZAKE DE VERHOGING VAN SOCIALE-VERZEKERINGSUITKERINGEN PER.1JANUARI1967,SER) UITGAVE VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD 1967, no. 1 SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD AD VIES INZAKE

Nadere informatie

Samenvatting DEPF reglementen Per 1 januari 2016

Samenvatting DEPF reglementen Per 1 januari 2016 Samenvatting DEPF reglementen Per 1 januari 2016 Er zijn drie DEPF pensioenreglementen: 67, 65 en VP. - Onder het 67-reglement zijn een basisregeling en een overgangsregeling opgenomen. - Voor het 65-reglement

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 29 498 Wijziging van de arbeidsongeschiktheidswetten in verband met de wijziging van de systematiek van de herbeoordelingen (Wet wijziging systematiek

Nadere informatie

STICHTING BEDRIJFSPENSIOENFONDS VOOR DE AGRARISCHE EN VOEDSELVOORZIENINGSHANDEL. Postbus GC Rijswijk.

STICHTING BEDRIJFSPENSIOENFONDS VOOR DE AGRARISCHE EN VOEDSELVOORZIENINGSHANDEL. Postbus GC Rijswijk. STICHTING BEDRIJFSPENSIOENFONDS VOOR DE AGRARISCHE EN VOEDSELVOORZIENINGSHANDEL Verrijn Stuartlaan 1e 2288 EK Rijswijk Telefoon: 070-3381020 Fax : 070-3503531 Postbus 3144 2280 GC Rijswijk www.bpfavh.nl

Nadere informatie