Belastingplan nieuwe perspectieven UPDATE BDO BELASTINGADVISEURS

Transcriptie

1 BDO BELASTINGADVISEURS UPDATE Belastingplan 2019 Op 18 september 2018 is het Belastingpakket 2019 gepubliceerd. Dit pakket omvat maar liefst zeven wetsvoorstellen. Met toelichting en andere Kamerstukken zijn deze goed voor vele honderden pagina s tekst, cijfers, tabellen en schema s. Een aantal maatregelen, zoals de afschaffing van de dividendbelasting, was al bekend. Maar zoals altijd zitten er dit jaar ook weer een paar verrassingen bij. De komende tijd gaan de fiscalisten van BDO aan de slag met alle wijzigingen. Wij bekijken wat de concrete gevolgen zijn van alle voorgestelde veranderingen voor ondernemers, particulieren, overheidsorganisaties, non-profitinstellingen, nationale en internationale concerns. Vrijwel elke belastingbetaler wordt geraakt door de wijzigingen en in veel gevallen kan het zinvol zijn om de fiscale positie nog eens goed te bezien. Wellicht is het immers mogelijk om slim in te spelen op de wijzigingen en daardoor substantieel belasting te besparen. In deze nieuwsbrief heeft BDO enkele belangrijke fiscale maatregelen op een rij gezet. Maar dat is niet het complete verhaal. Prinsjesdag is immers pas de start van het parlementaire wetgevingsproces. Tijdens de behandeling van de wetsvoorstellen in de Tweede Kamer kan er nog van alles wijzigen. Ook dat houden wij nauwgezet bij op de speciale Prinsjesdag website van BDO Belastingadviseurs. Daarop treft u ook een paar informatieve video s aan. BDO Belastingadviseurs nieuwe perspectieven

2 2 VAN 14 Hierna gaan we concreet in op enkele belangrijke onderwerpen uit het Belastingpakket We hebben de onderwerpen ingedeeld in de volgende categorieën: Voor DGA s, ondernemers en ondernemingen; Voor werkgevers en werknemers; Privé-gerelateerde maatregelen. U kunt zo snel zien welke zaken relevant zijn voor u. Voor DGA s, ondernemers en ondernemingen Inkomstenbelasting Algemene heffingskorting De algemene heffingskorting wordt verhoogd in 2019, 2020 en In 2019 komt de maximale algemene heffingskorting uit op (2018: 2.265). Arbeidskorting De maximale arbeidskorting wordt verhoogd. Tevens wordt voorgesteld om de arbeidskorting over een langer inkomenstraject op te laten lopen en steiler af te bouwen. In 2021 zal de maximale arbeidskorting zijn en dit wordt bereikt bij een inkomen van ongeveer Vanaf dat inkomen wordt de arbeidskorting met 6% afgebouwd, zodat het bij een inkomen van iets meer dan op nihil uitkomt. De maximale arbeidskorting in 2019 wordt (2018: 3.249). Inkomensafhankelijke combinatiekorting Voorgesteld wordt de opbouw van de IACK gelijkmatiger te laten plaatsvinden. De opbouw verloopt vanaf het drempelinkomen geleidelijk vanaf nihil. Het opbouwpercentage stijgt naar 11,45%, maar de maximale IACK blijft gelijk, waardoor de maximale IACK al bij een lager inkomen wordt bereikt. Deze wijziging zou de prikkel om meer uren te gaan werken moeten vergroten. De maximale IACK in 2019 wordt (2018: 2.801). Heffingskorting buitenlands belastingplichtigen Voor buitenlandse belastingplichtigen wordt voorgesteld dat niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen die inwoner zijn van een andere lidstaat van de Europese Unie, een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, Zwitserland of de BES-eilanden, in voorkomende gevallen steeds recht hebben op het belastingdeel van de arbeidskorting en van de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Tarieven inkomstenbelasting In 2019 wordt een start gemaakt met de invoering van een tweeschijvenstructuur. De tarieven in de tweede en derde schijf van het huidige stelsel worden in enkele jaren gelijkgetrokken met het nieuwe tarief in de eerste schijf (basistarief). Het tarief in 2019 komt er als volgt uit te zien (tussen haakjes de cijfers van 2018). Belastingplichtigen geboren vanaf Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan maar niet meer dan Tarief onder AOW-leeftijd Tarief boven AOW-leeftijd (20.142) 36,65% (36,55%) 18,75% (18,65%) (20.142) (33.994) 38,10% (40,85%) 20,20% (22,95%) (33.994) (68.507) 38,10% (40,85%) 38,10% (40,85%) ,75% (51,95%) 51,75% (51,95%) Belastingplichtigen geboren voor Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan maar niet meer dan Tarief (20.142) 18,75% (18,65%) (20.142) (34.404) 20,20% (22,95%) (34.404) ,10% (40,85%) ,75% (51,95%)

3 3 VAN Belastingplichtigen geboren vanaf Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan maar niet meer dan Tarief onder AOW-leeftijd Tarief boven AOW-leeftijd ,05% 19,15% ,80% 19,90% ,80% 37,80% ,50% 50,50% Belastingplichtigen geboren voor Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan maar niet meer dan Tarief ,15% ,90% ,80% ,50% 2021 Belastingplichtigen geboren vanaf Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan maar niet meer dan Tarief onder AOW-leeftijd Tarief boven AOW-leeftijd ,05% 19,15% ,05% 19,15% ,05% 37,05% ,50% 49,50% Belastingplichtigen geboren voor Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan maar niet meer dan Tarief ,15% ,15% ,05% ,50% Versnelde afbouw aftrektarief eigen woning Voorgesteld wordt om met ingang van 1 januari 2020 het tarief waartegen aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning in aanmerking worden genomen, versneld af te bouwen. Het voorstel is om deze afbouw met ingang van 1 januari 2020 te versnellen naar 3% per jaar (2,95% voor 2023). Per 2023 wordt het beoogde aftrektarief van 37,05% bereikt. Dit aftrektarief is vanaf 2023 gelijk aan het gezamenlijke basistarief dat vanaf 2021 van toepassing is binnen het tweeschijvenstelsel. Jaar Maximaal aftrektarief aftrekbare kosten eigen woning 49,5% 49,0% 46,0% 43,0% 40,0% 37,05% Afbouw aftrektarief andere grondslagverminderende posten Voor de volgende posten gaat per 1 januari 2020 eenzelfde tariefmaatregel gelden als bij de versnelde afbouw van het aftrektarief voor de eigen woning: de ondernemersaftrek, bestaande uit de zelfstandigenaftrek, de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk, de meewerkaftrek, de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid en de stakingsaftrek; de mkb-winstvrijstelling, mits het gezamenlijke bedrag van de met de ondernemersaftrek verminderde winst positief is; de terbeschikkingstellingsvrijstelling, mits het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit werkzaamheden positief is;

4 4 VAN 14 de persoonsgebonden aftrek, op dit moment bestaande uit de uitgaven voor onderhoudsverplichtingen, de uitgaven voor specifieke zorgkosten, de weekenduitgaven voor gehandicapten, de scholingsuitgaven, de uitgaven voor monumentenpanden, de aftrekbare giften, het restant persoonsgebonden aftrek van voorgaande jaren en op grond van overgangsrecht verliezen op beleggingen in durfkapitaal. Overigens worden door het kabinet wijzigingen voorgesteld voor de uitgaven van monumentenpanden en scholingsuitgaven. Hiervoor worden subsidieregelingen voorgesteld. Jaar Maximaal aftrektarief andere grondslagverminderende posten 51,95% 51,75% 46,0% 43,0% 40,0% 37,05% De afbouw van het aftrektarief maakt dat iedere ondernemer weer goed naar zijn persoonlijke situatie moet kijken. Hierbij moet de vraag worden gesteld of de rechtsvorm van de onderneming nog de juiste is. Verhoging tarief box 2 (aanmerkelijk belang) Natuurlijke personen met een aanmerkelijk belang (hierna: DGA s) worden hiervoor in de inkomstenbelasting belast in box 2. Van een aanmerkelijk belang is onder andere sprake als een persoon 5% of meer van de aandelen houdt in een vennootschap, bijvoorbeeld een BV. Inkomen uit aanmerkelijk belang, zoals winstuitkeringen door de vennootschap, worden op dit moment bij de aandeelhouder belast met 25% inkomstenbelasting. In verband met de Vpb-tariefsverlaging (zie hierna) wordt het box 2-tarief van 25% verhoogd naar 26,25% in 2020 en 26,9% vanaf Dit om het globale evenwicht tussen de belastingdruk van een ondernemer met een eenmanszaak en een ondernemer met een BV zoveel mogelijk te waarborgen. Beperking termijn voor voorwaartse verliesverrekening in box 2 Een verlies uit aanmerkelijk belang (box 2) kan op dit moment worden verrekend met de inkomens uit aanmerkelijk belang van het voorafgaande jaar (achterwaartse verliesverrekening) en de negen volgende jaren (voorwaartse verliesverrekening). Met ingang van 2019 wordt de voorwaartse verliesverrekeningstermijn beperkt tot zes jaar. Deze maatregel houdt verband met de vergelijkbare aanpassing van de termijn voor voorwaartse verliesverrekening in de vennootschapsbelasting (zie hierna). Verliezen uit aanmerkelijk belang die zijn ontstaan in 2018 of eerder blijven negen jaar voorwaarts te verrekenen. Een verlies uit 2018 is dus uiterlijk te verrekenen in het jaar Schulden van DGA s aan de eigen BV met ingang van 2022 gemaximeerd op In de Miljoenennota en in de aanbiedingsbrief bij het pakket Belastingplan wordt melding gemaakt van een maatregel op grond waarvan het lenen van de eigen BV door DGA s wordt beperkt. Hiermee wordt tegelijkertijd belastinguitstel in box 2 tegengegaan. Hoewel deze maatregel nog niet is uitgewerkt in een voorgestelde wettekst, heeft het kabinet wel alvast de contouren van de voorgestelde regeling geschetst. Als de totale som van schulden van de DGA aan zijn eigen vennootschap meer is dan , wordt dat meerdere als inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari Dat geeft DGA s een termijn van ruim drie jaar om hun schulden aan de eigen vennootschap terug te brengen. Mochten DGA s hun schuld uitsluitend kunnen aflossen door middel van een dividenduitkering, dan kan het lonen dit in 2019 te doen, aangezien daarna het box 2-tarief stijgt. Voor bestaande eigenwoningschulden van de DGA aan zijn eigen vennootschap wordt een overgangsmaatregel getroffen. Het wetsvoorstel waarin deze maatregel wordt opgenomen, wordt naar verwachting in het voorjaar van 2019 aan de Tweede Kamer aangeboden. Overigens worden het bedrijfsleven en de adviespraktijk in de gelegenheid gesteld om commentaar te geven en suggesties te doen. Deze maatregel eist dat de omvang van schulden van DGA s aan hun eigen vennootschap zorgvuldig in kaart wordt gebracht en gemonitord. Waar nodig dient actie te worden ondernomen om de heffing van inkomstenbelasting vanaf 2022 te voorkomen. Wij zien overigens de nodige haken en ogen aan de maatregel. EIA, MIA en Vamil Zonder maatregelen zouden de energie-investeringsaftrek (EIA), milieu-investeringsaftrek (MIA) en willekeurige afschrijving op milieubedrijfsmiddelen (Vamil) per 1 januari 2019 komen te vervallen voor de inkomsten- en vennootschapsbelasting. Gezien de positieve uitkomsten van de in 2018 uitgevoerde evaluaties, worden deze regelingen echter met 5 jaar verlengd tot 1 januari Wel wordt het aftrekpercentage voor de EIA verlaagd van 54,5 procent naar 45 procent. Pensioenopbouw over zwangerschapsperiode zelfstandig ondernemer mogelijk Door deze wetswijziging wordt het fiscaal mogelijk dat een zelfstandig ondernemer ook over de periode van afwezigheid wegens zwangerschap of bevalling pensioen opbouwt in een verplichte beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling.

5 5 VAN 14 Vennootschapsbelasting Stapsgewijze verlaging Vpb-tarieven De tarieven van de vennootschapsbelasting worden vanaf 1 januari 2019 in drie jaarlijkse stappen verlaagd in combinatie met de verbreding van de grondslag (zie hierna). Deze aanpassingen resulteren in het volgende: 2019 Bij een belastbaar bedrag of een belastbaar Nederlands bedrag van meer dan maar niet meer dan bedraagt het vennootschapsbelastingpercentage: % % 2020 Bij een belastbaar bedrag of een belastbaar Nederlands bedrag van meer dan maar niet meer dan bedraagt het vennootschapsbelastingpercentage: ,5% ,9% 2021 Bij een belastbaar bedrag of een belastbaar Nederlands bedrag van meer dan maar niet meer dan bedraagt het vennootschapsbelastingpercentage: % ,5% Beperking afschrijving op gebouwen in eigen gebruik in de vennootschapsbelasting Voor het bepalen van de jaarlijkse afschrijvingslasten op goederen die voor het drijven van een onderneming worden gebruikt (bedrijfsmiddelen), gelden specifieke regels. Voor de afschrijving op gebouwen geldt daarnaast een afschrijvingsbeperking. Momenteel mogen gebouwen in eigen gebruik namelijk niet verder worden afgeschreven dan tot 50% van de WOZ-waarde. Voor overige gebouwen (beleggingsvastgoed) geldt dat niet verder mag worden afgeschreven dan tot 100% van de WOZ-waarde. Met ingang van 1 januari 2019 wordt deze afschrijvingsbeperking op gebouwen in de vennootschapsbelasting voor alle gebouwen gelijk getrokken. Voor gebouwen in eigen gebruik geldt vanaf 2019 dus ook dat zij niet verder mogen worden afgeschreven dan tot 100% van de WOZ-waarde. Let wel, dit geldt alleen voor ondernemers in de vennootschapsbelasting, niet voor ondernemers in de inkomstenbelasting. Voor hen blijven de afschrijvingsregels ongewijzigd. Beperking termijn voor voorwaartse verliesverrekening in de vennootschapsbelasting Een verlies in de vennootschapsbelasting kan op dit moment worden verrekend met de belastbare winst van het voorafgaande jaar (achterwaartse verliesverrekening) of met de belastbare winst van de negen volgende jaren (voorwaartse verliesverrekening). Met ingang van 2019 wordt de voorwaartse verliesverrekeningstermijn beperkt tot zes jaar. Daarmee zijn de verliezen geleden in het boekjaar dat aanvangt in het kalenderjaar 2019 uiterlijk verrekenbaar in het boekjaar dat aanvangt in het kalenderjaar Dit zal de noodzaak tot het nemen van maatregelen ter voorkoming van verliesverdamping vergroten. Voor verliezen die zijn geleden in boekjaren die zijn aangevangen vóór het jaar 2019, blijven de huidige regels gelden. Deze verliezen blijven dus negen jaar voorwaarts te verrekenen. Een verlies uit 2018 is dus uiterlijk te verrekenen met winst uit het jaar Voor verliezen uit 2017 en 2018 geldt bijzonder overgangsrecht. De volgorde van verrekening van deze verliezen vindt anders plaats. Kort gezegd heeft een verlies uit 2019 voorrang op een verlies uit 2017 en Een verlies uit 2020 heeft voorrang op een verlies uit Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat verliezen uit 2019 en 2020 eerder 'verdampen' dan verliezen uit 2017 en Voor ondernemers in de inkomstenbelasting blijven de termijnen voor verliesverrekening onveranderd. De tariefsverlaging in de Vpb gaat gepaard met de twee hiervoor genoemde grondslagverbredende maatregelen: afschrijvingsbeperking gebouwen in eigen gebruik en de beperking van de voorwaartse verliesverrekeningstermijn. Deze flankerende maatregelen hebben naar verwachting een grote negatieve invloed op het Nederlandse bedrijfsleven. De tariefsverlaging lijkt voor hen daarmee een sigaar uit eigen doos. Daarnaast vergroten de maatregelen het verschil tussen de ondernemer in de inkomstenbelasting en de DGA met zijn eigen vennootschap.

6 6 VAN 14 Vastgoedmaatregel voor fbi s Voor fiscale beleggingsinstellingen (fbi s) geldt een vennootschapsbelastingtarief van 0%. De achtergrond hiervan is om beleggen via een collectieve beleggingsinstelling fiscaal zoveel mogelijk neutraal te behandelen ten opzichte van rechtstreeks beleggen door particulieren zonder tussenkomst van een beleggingsinstelling. In samenhang daarmee is een fbi verplicht om jaarlijks de winst uit te delen aan haar beleggers. Op die winstuitdeling wordt nu dividendbelasting ingehouden, maar met de afschaffing van de dividendbelasting met ingang van 1 januari 2020 (zie hierna) niet meer. Als flankerende maatregel mogen fbi s vanaf 1 januari 2020 niet meer direct beleggen in vastgoed in Nederland. Wanneer de dividendbelasting wordt afschaft, zou Nederland namelijk het heffingsrecht verliezen over resultaten uit in Nederland gelegen vastgoed. Door het afschaffen van de dividendbelasting, zal ook de zogeheten afdrachtvermindering voor fbi s vervallen. Er is immers geen sprake meer van een afdracht van dividendbelasting die verminderd kan worden. De afdrachtvermindering houdt kort gezegd in dat een fbi de op haar winstuitdelingen af te dragen dividendbelasting mag verminderen met de ten laste van de fbi ingehouden dividendbelasting of buitenlandse bronbelasting. Afschaffen fiscale aftrek vergoeding aanvullend tier 1-kapitaalinstrumenten De bepaling die de fiscale aftrekbaarheid van de vergoeding over aanvullend tier 1-kapitaalinstrumenten voor banken en verzekeraars regelt, komt per 1 januari 2019 te vervallen. Hierdoor zal de vergoeding over aanvullend tier 1-kapitaalinstrumenten niet meer aftrekbaar zijn bij de fiscale winstbepaling, aangezien deze instrumenten op grond van de (overige) Nederlandse wet- en regelgeving en jurisprudentie fiscaal als eigen vermogen worden aangemerkt. Implementatie Eerste EU-Richtlijn Anti-belastingontwijking Los van het pakket Belastingplan 2019 is op Prinsjesdag het Implementatiewetsvoorstel ATAD1 (Wet implementatie eerste EU-richtlijn anti-belastingontwijking) gepubliceerd. De eerste Europese anti-belastingontwijkingsrichtlijn (ATAD1) verplicht Nederland een aantal maatregelen te nemen tegen belastingontwijking. Het implementatiewetsvoorstel geeft hieraan uitvoering. Naast de verplichte onderdelen uit ATAD1 worden enkele flankerende maatregelen genomen die onderdeel uitmaken van de Wet bronbelasting Deze aanpassingen hebben voor de heffing van vennootschapsbelasting vergaande gevolgen voor onder andere de renteaftrek en de deelnemingsvrijstelling. In veel gevallen hebben de maatregelen een impact op de vennootschapsbelastingpositie van zowel grote ondernemingen als het mkb. De maatregelen treden op 1 januari 2019 in werking en bestaan uit de volgende onderdelen. Controlled foreign companies (CFC) Belastingplichtigen kunnen proberen om winst te verplaatsen naar een dochtermaatschappij of vaste inrichting in een land met een laag vennootschapsbelastingtarief (CFC). Daarmee wordt gepoogd belastingheffing te vermijden, dan wel uit te stellen. De nieuwe CFC-maatregel uit de ATAD1 zorgt ervoor dat bepaalde besmette inkomenscategorieën van een CFC direct in de Nederlandse belastinggrondslag worden opgenomen. Te denken valt aan inkomen in de vorm van rente, royalty s en dividenden. Van een laagbelaste gecontroleerde buitenlandse vennootschap (CFC) is sprake als: een belastingplichtige al dan niet tezamen met een gelieerd lichaam of natuurlijk persoon een direct of indirect belang heeft van meer dan 50% in een lichaam of vaste inrichting; én dat lichaam of die vaste inrichting in een staat is gelegen met een statutair winstbelastingtarief van minder dan 7%, óf in een staat is gelegen die op de EU-lijst van nietcoöperatieve jurisdicties staat. De CFC-maatregel gaat niet gelden voor CFC s die een wezenlijke economische activiteit uitoefenen. Voor de beoordeling of hiervan sprake is, wordt aangesloten bij de substance-eisen zoals die vanaf 1 april 2018 bekend zijn van de dividendbelasting. Dit betreft onder meer het loonkostencriterium van minimaal en de eis dat een kantoorruimte minimaal 24 maanden ter beschikking staat. Ook op CFC s waarvan de inkomsten voor 70% of meer uit andere dan besmette inkomenscategorieën bestaan, is de CFC-maatregel niet van toepassing. Algemene renteaftrekbeperking: earningsstrippingmaatregel Rente is in beginsel fiscaal aftrekbaar van de winst. De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) kent echter enkele specifieke renteaftrekbeperkingen om ongewenste vormen van grondslaguitholling door renteaftrek tegen te gaan. Deze specifieke renteaftrekbeperkingen worden grotendeels vervangen door een algemene renteaftrekbeperking: de earningsstrippingmaatregel. De earningsstrippingmaatregel beperkt de aftrekbaarheid van de per saldo verschuldigde rente op derden- en concernleningen. Dat is het verschil tussen de rentelasten en rentebaten ter zake van geldleningen (saldo aan renten). Rente is niet langer aftrekbaar voor zover het saldo aan renten meer bedraagt dan: X X 30% van het brutobedrijfsresultaat (EBITDA: earnings before interest, taxes, depreciation and amortization); of 1 miljoen, als dat hoger is dan 30% van de EBITDA. Voor de bepaling van de EBITDA wordt de naar fiscale maatstaven bepaalde winst van de belastingplichtige als uitgangspunt genomen, waardoor vrijgestelde inkomsten niet worden meegerekend. Als een belastingplichtige deel uitmaakt van een fiscale eenheid Vpb, wordt de earningsstrippingmaatregel op fiscale eenheidsniveau toegepast. Het in een jaar niet-aftrekbare saldo aan renten kan onbeperkt worden voortgewenteld. Hierop geldt echter een uitzondering (zie hierna).

7 7 VAN 14 Hoewel ATAD1 op een aantal punten de expliciete mogelijkheid biedt om minder strenge keuzes te maken, kiest het kabinet voor een verdergaande implementatie dan de in ATAD1 opgenomen minimumstandaard. Het kabinet heeft hiermee een meer gelijke fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen bij alle belastingplichtigen in de vennootschapsbelasting voor ogen. Nederland lijkt hiermee het braafste jongetje van de klas te willen zijn. Bepaling tegen handel in saldo renten lichamen Het saldo aan renten dat als gevolg van de earningsstrippingmaatregel bij een belastingplichtige in een jaar niet in aftrek komt (hierna: het saldo), kan zoals hiervoor beschreven onbeperkt worden voortgewenteld naar de daaropvolgende jaren. Het saldo wordt dan gestald. In het volgende jaar moet de earningsstrippingmaatregel opnieuw worden doorlopen om te beoordelen in hoeverre de renten die op dat jaar betrekking hebben én het saldo in dat jaar aftrekbaar zijn. Het saldo vertegenwoordigt dus een waarde. Om te voorkomen dat een handel in belastingplichtigen met dergelijke gestalde renten ontstaat, wordt een flankerende maatregel getroffen. Als het uiteindelijke belang in zo n belastingplichtige voor 30% of meer wijzigt, is het gestalde saldo van vóór die wijziging als hoofdregel niet meer in aanmerking te nemen bij het bepalen van de winst van ná de belangenwijziging. De hoofdregel betekent dus concreet dat het saldo vervalt. Op deze hoofdregel bestaan uitzonderingen als gevolg waarvan het gestalde saldo mogelijk toch kan worden voortgewenteld naar toekomstige jaren. Of daadwerkelijk kan worden voortgewenteld, is afhankelijk van het doorlopen van de earningsstrippingmaatregel in dat toekomstige jaar. Afschaffing van een aantal rente- en kostenaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting Gelijktijdig met het invoeren van de earningsstrippingmaatregel, worden enkele bestaande rente- en kostenaftrekbeperkingen in de Wet Vpb 1969 met ingang van 1 januari 2019 afgeschaft. Het gaat over de volgende regelingen: De aftrekbeperking voor bovenmatige renten en kosten in verband met de financiering van deelnemingen (artikel 13l Wet Vpb 1969); De aftrekbeperking voor renten en kosten in verband met overnameschulden (artikel 15ad Wet Vpb 1969); De beperking van de verliesverrekening in het geval van houdster- en financieringsmaatschappijen (artikel 20 lid 4 t/m 6 Wet Vpb 1969). De renteaftrekbeperking in verband met winstdrainage (artikel 10a Wet Vpb 1969) en de renteaftrekbeperking gericht tegen internationale mismatches (artikel 10b Wet Vpb 1969) blijven bestaan. Voor artikel 15ad Wet Vpb 1969 geldt een overgangsmaatregel. Nog niet verrekende overnamerente zal worden toegevoegd aan het saldo van rente waarop de earningsstrippingmaatregel wordt toegepast. Ook voor artikel 20 lid 4 t/m 6 Wet Vpb 1969 geldt een overgangsmaatregel. De houdster- en financieringsverliezen geleden in boekjaren die uiterlijk aanvangen in het kalenderjaar 2018 blijven nadien slechts verrekenbaar met zogenoemde houdster- of financieringswinsten. Algemene anti-misbruikbepaling: general anti abuse rule (GAAR) ATAD1 bevat een verplichting tot opnemen van een algemene antimisbruikbepaling, de zogenoemde general anti abuse rule (GAAR). Deze GAAR leidt kort gezegd tot het voor de berekening van de verschuldigde vennootschapsbelasting buiten toepassing laten van een constructie of reeks van constructies als aan enkele (misbruik)voorwaarden is voldaan. In de Nederlandse jurisprudentie is het leerstuk van fraus legis ontwikkeld. Dit leerstuk functioneert in feite al als een vangnet in het geval van misbruik dat niet met gerichte anti-misbruikmaatregelen kan worden bestreden. Bij de implementatie van ATAD1 heeft het kabinet ervoor gekozen de GAAR niet om te zetten in wetgeving, omdat Nederland met het fraus legis leerstuk goed aansluit bij het algemene karakter en de misbruikvangnetfunctie van de GAAR uit ATAD1. Exitheffing De laatste maatregel die ATAD1 voorschrijft, is een exitheffing. Als een in Nederland belastingplichtig lichaam vermogensbestanddelen of zijn fiscale vestigingsplaats overbrengt naar een andere staat, dient voor de vennootschapsbelasting te worden afgerekend over de fiscale meerwaarden (bijvoorbeeld vermogensbestanddelen die meer waard zijn dan waarvoor zij op de fiscale balans staan genoteerd), ongeacht of die fiscale meerwaarden ook daadwerkelijk zijn gerealiseerd. De belastingplichtige heeft in zo n geval nu de keuze om de belastingheffing direct te voldoen of te kiezen voor een uitstelregeling waaraan voorwaarden zijn gekoppeld. Kiest de belastingplichtige voor de uitstelregeling, dan wordt dat uitstel beëindigd voor zover de betreffende vermogensbestanddelen worden vervreemd. In dat geval kan op verzoek de verschuldigde belastingheffing gespreid worden betaald in tien gelijke jaarlijkse termijnen. De ATAD1 biedt in dat geval slechts een mogelijkheid van een gespreide betaling van de exitheffing over een periode van vijf jaar. Wel zijn de voorwaarden waaronder dat uitstel kan worden verkregen, minder streng. De implementatiewet voorziet erin dat de huidige Nederlandse regeling wordt aangepast conform ATAD1. Voor het verleende uitstel van betaling van de exitheffing dat is verleend vóór 1 januari 2019 blijft de tienjaarstermijn gelden.

8 8 VAN 14 Dividendbelasting Afschaffen dividendbelasting en invoering van een nieuwe bronbelasting op dividenden en (later) rente en royalty s De dividendbelasting wordt per 1 januari 2020 afgeschaft. Zonder aanvullende maatregelen zou dit volgens het kabinet tot gevolg kunnen hebben dat Nederland gaat fungeren als toegangspoort naar landen die te weinig winstbelasting heffen. Het kabinet wil dat voorkomen en daarom wordt met ingang van 1 januari 2020 een nieuwe bronbelasting op dividenden ingevoerd, de Wet bronbelasting Daarnaast wordt met ingang van 1 januari 2021 een bronbelasting op rente en royalty s van kracht. De bronbelasting op rente en royalty s is op dit moment nog niet uitgewerkt, daarom gaan wij hierna alleen in op de nieuwe bronbelasting op dividenden. De nieuwe bronbelasting op dividenden gaat alleen gelden voor dividenduitkeringen (en vergelijkbare opbrengsten die ter beschikking worden gesteld) aan gelieerde vennootschappen. Dividenduitkeringen aan natuurlijke personen vallen er dus niet onder. De regeling is niet beperkt tot brievenbusvennootschappen. De reden hiervoor is dat het Nederlandse belastingstelsel ook voor bedrijven met reële aanwezigheid kan fungeren als een toegangspoort naar landen die te weinig winstbelasting heffen. De reikwijdte van de nieuwe bronbelasting is beperkt tot enerzijds dividenden (en vergelijkbare opbrengsten) die worden uitgekeerd aan gelieerde vennootschappen die zijn gevestigd in een land dat te weinig winstbelasting heft (i) en anderzijds in misbruiksituaties (ii). In bepaalde gevallen is ook een vervreemdingswinst onderworpen aan de bronbelasting. Winstbelastingtarief <7% of EU-lijst niet-coöperatieve rechtsgebieden Onder een land dat te weinig winstbelasting heft, wordt het volgende verstaan: een staat die lichamen niet of naar een tarief aan winstbelasting van minder dan 7% onderwerpt of een staat die is opgenomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. In het kader van de rechtszekerheid zal jaarlijks een uitputtende lijst worden gepubliceerd van landen die te weinig winstbelasting heffen. De regeling bevat een slot op de deur voor uitkeringen aan zogeheten hybride entiteiten. Of Nederland de bronbelasting op dividenden ook daadwerkelijk kan effectueren, is mede afhankelijk van het belastingverdrag tussen Nederland en het land waarin de dividendontvangende vennootschap is gevestigd en dat te weinig winstbelasting heft. Nederland gaat verdragspartners benaderen om belastingverdragen aan te passen. In die gevallen is de bronbelasting pas van toepassing nadat een termijn van drie kalenderjaren is verstreken. Misbruiksituaties Van een misbruiksituatie is sprake als door middel van kunstmatige structuren wordt geprobeerd de nieuwe bronbelasting op dividenden te omzeilen. Het standaardvoorbeeld is de situatie waarin de aandelen in de Nederlandse dividenduitkerende vennootschap niet rechtstreeks worden gehouden door de gelieerde vennootschap in een land dat te weinig winstbelasting heft, maar via een tussenhoudster die niet in zo n land is gevestigd. De beoordeling of in een specifieke situatie misbruik aan de orde is, is maatwerk. Tot slot Als de nieuwe bronbelasting op dividenden van toepassing is, moet de Nederlandse dividenduitkerende vennootschap de ingehouden bronbelasting inhouden en door middel van een aangifte afdragen. Het tarief wordt gelijkgeschakeld aan het hoogste Vpb-tarief. Dat is 23,9% in 2020 en 22,25% vanaf Ook wordt een inlichtingenverplichting ingevoerd. De Nederlandse vennootschap die het dividend uitkeert (inhoudingsplichtige) en de belastingplichtige worden verplicht om uit eigen beweging juiste en volledige inlichtingen of gegevens die van belang kunnen zijn voor de heffing van de nieuwe bronbelasting aan de Belastingdienst te verstrekken. Als het aan opzet of grove schuld is te wijten dat niet aan de inlichtingenverplichting wordt voldaan, vormt dit een vergrijp waarop een boete staat. Omzetbelasting Verhoging verlaagde btw-tarief van 6% naar 9% Het verlaagde btw-tarief wordt verhoogd van 6% naar 9%. Het verlaagde tarief geldt voor diverse producten, zoals eten en drinken, genees- en verbandmiddelen, boeken, personenvervoer, hotel- en restaurantdiensten, musea, pretparken, bioscopen en dierentuinen. Deze producten zullen met ingang van 1 januari 2019 duurder worden. Er is niet voorzien in een overgangsmaatregel. Eerder had de staatssecretaris van Financiën al kenbaar gemaakt dat dit kabinet het naheffen over vooruitbetalingen niet wenselijk acht. Dit betekent ons inziens dat in geval van vooruitbetalingen ontvangen in 2018 niet alsnog in % extra btw hoeft te worden voldaan als de prestatie pas dan wordt verricht. Door de verhoging van het btw-tarief moeten de nodige aanpassingen worden gedaan, zoals verhoging van de consumentenprijzen en tijdige aanpassing van de administratie en factuurinstellingen. Zorg ervoor dat u klaar bent voor de tariefwijziging per 1 januari Wijziging sportvrijstelling De Nederlandse sportvrijstelling wordt uitgebreid. Nu vallen alleen sportprestaties van niet-winst beogende sportorganisaties aan hun leden onder de vrijstelling. Met ingang van 1 januari 2019 vallen ook prestaties die sportorganisaties of gemeenten aan niet-leden verrichten onder de vrijstelling. Hieronder valt de terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie.

9 9 VAN 14 De uitbreiding van de vrijstelling leidt in het algemeen tot een nadeel. Nu is het gelegenheid geven tot sportbeoefening namelijk belast tegen 6%. De sportorganisatie of gemeente kan de btw op gemaakte kosten en investeringen (vaak 21% btw) in aftrek brengen. Wanneer de vrijstelling van toepassing is, bestaat geen recht op aftrek van voorbelasting. Om gemeenten en sportorganisaties tegemoet te komen in de financiële nadelen is voorzien in een subsidieregeling voor sportverenigingen en een specifieke uitkering voor gemeenten. Tegengaan van ongewenste sportmodellen Commerciële partijen die sportprestaties verrichten worden niet getroffen door de uitbreiding van de vrijstelling. Hun prestaties blijven belast met btw, omdat de sportvrijstelling alleen geldt wanneer geen sprake is van een winstoogmerk. Om misbruik te voorkomen, wordt een aanvullende maatregel ingevoerd. De maatregel houdt in dat geen sprake is van een winstbeogende exploitatie wanneer: de instelling bijdragen ontvangt die geen vergoeding vormen voor de verrichte prestaties (zoals subsidies) of een vergoeding vormen die hoger is dan hetgeen normaal gesproken wordt ontvangen én de instelling zonder die bijdragen geen overschot zou behalen; of aan de instelling een sportaccommodatie of deel daarvan ter beschikking wordt gesteld door een publiekrechtelijk lichaam (vaak een gemeente) en dat publiekrechtelijke lichaam niet de aan de accommodatie toerekenbare integrale kosten aan de instelling in rekening brengt. Overgangsregeling Ondernemers die btw-belaste prestaties verrichten, kunnen de btw in aftrek brengen. Wanneer het gebruik van onroerende en roerende zaken die zij in het kader van die prestaties hebben aangeschaft binnen tien respectievelijk vijf jaar wijzigt, moeten zij alsnog een deel van de afgetrokken btw terugbetalen. Dit heet herziening. Een dergelijke herziening acht de regering niet wenselijk. Deze kan dus achterwege blijven, mits de herziening het gevolg is van de wijziging van de sportvrijstelling. Ook in de situatie waarin onroerende of roerende zaken in of voor 2018 zijn aangeschaft met het oog op het verrichten van btw-belaste sportprestaties, maar in 2019 pas in gebruik worden genomen mag de herziening achterwege blijven. In geval vóór 1 januari 2019 een koop-/aannemingsovereenkomst is gesloten voor de bouw van een sportaccommodatie die op of na 1 januari 2019 pas gereed komt, blijft herziening eveneens achterwege en kan in ieder geval de btw op de in 2019 betaalde termijnen nog in aftrek worden gebracht. Een voorwaarde hiervoor is wel dat met de bouw voor 1 januari 2019 is gestart. De aanpassing van de sportvrijstelling is geen verrassing. In de praktijk werd al geanticipeerd op de wijziging onder andere met modellen die zorgen voor winst bij de exploitant van de sportaccommodatie. Met de anti-misbruikmaatregel wordt daarvoor in de meeste gevallen een stokje gestoken. Naar onze mening raakt dit ook reguliere situaties van privatisering, waarin niet wordt gehandeld met het oogmerk van een btw-besparing. Exploitanten van sportaccommodaties doen er goed aan hun btw-positie te bepalen aan de hand van de voorgestelde wijziging en de eerder gepubliceerde subsidieregeling voor sportverenigingen en de regeling voor de specifieke uitkering voor gemeenten. Bij op dit moment beoogde investeringen is het van belang te bezien in hoeverre het mogelijk en interessant is om gebruik te maken van de overgangsregeling in plaats van de compensatiemaatregelen. Wet implementatie richtlijn wet elektronische handel Via een afzonderlijk wetsvoorstel worden enkele vereenvoudigingen voor de btw-heffing van telecommunicatie-, omroep- en elektronische diensten geïmplementeerd in de Nederlandse btw-wetgeving. Deze diensten zijn zowel wanneer zij aan ondernemers als particulieren worden verricht, belast in het land waar de afnemer woont of is gevestigd. Ondernemers die deze diensten aan particulieren verrichten kunnen in hun eigen EU-lidstaat btw-aangifte doen van de btw die zij zijn verschuldigd in andere lidstaten. Dit wordt MOSS-aangifte (Mini One Stop Shop) genoemd. De vereenvoudigingen betreffen het volgende: Ondernemers die in één lidstaat zijn gevestigd en een omzet van niet meer dan behalen met telecommunicatie-, omroep- en elektronische diensten aan particulieren in andere lidstaten mogen met ingang van 1 januari 2019 de btw van hun eigen lidstaat berekenen. Zij kunnen er ook voor kiezen om btw van de lidstaat van hun afnemers in rekening te brengen. Hiervoor moeten zij dan wel een verzoek doen bij de inspecteur. Niet in de EU gevestigde ondernemers kunnen in een lidstaat naar keuze MOSS-aangifte doen. Dit geldt echter nu niet voor ondernemers die een btw-registratie in de EU hebben of zouden moeten hebben. Per 1 januari 2019 is dit ook mogelijk voor deze ondernemers. Nu gelden de factureringsregels van de lidstaat van de afnemer. Per 1 januari 2019 gelden de factureringsregels van de lidstaat van de dienstverrichter wanneer hij gebruik maakt van de MOSS-aangifte. Voor Nederlandse ondernemers betekent dit dat er geen factureringsverplichting is wanneer de afnemer een particulier is. Het wetsvoorstel betreft een implementatie van het eerste deel van maatregelen uit de e-commercerichtlijn. Het tweede deel van maatregelen dat per 1 januari 2021 in werking moet treden zal een grote impact op de praktijk hebben. Nu gaat het vooral om vereenvoudigingsmaatregelen. Eén vereenvoudigingsmaatregel hoeft niet geïmplementeerd te worden in de Nederlandse btw-wetgeving. Deze vereenvoudiging is namelijk opgenomen in de btw-uitvoeringsverordening die rechtstreeks van toepassing is in de Nederlandse rechtsorde. Ondernemers met een omzet van niet meer dan per jaar aan

10 10 VAN 14 telecommunicatie-, omroep- en elektronische diensten aan particulieren kunnen volstaan met één in plaats van twee bewijsstukken om te bewijzen waar hun afnemers wonen. Dit bewijsstuk mag niet afkomstig zijn van de dienstverrichter of de particuliere afnemer. Modernisering kleineondernemersregeling Met ingang van 1 januari 2020 wordt de bestaande kleineondernemersregeling (KOR) vervangen door een vrijstelling voor kleine ondernemers. In de nieuwe regeling is de vrijstelling van toepassing op alle btw-ondernemers (dus niet enkel natuurlijke personen maar ook rechtspersonen). De vrijstelling geldt bij een omzet van niet meer dan per jaar als de ondernemer daarvoor expliciet kiest. De keuze moet vier weken voorafgaande aan het belastingtijdvak waarvoor de ondernemer de vrijstelling wil toepassen kenbaar worden gemaakt aan de inspecteur. De vrijstelling geldt dan tot wederopzegging, maar ten minste voor drie jaar. Ondernemers die de vrijstelling willen toepassen met ingang van 1 januari 2020, moeten de melding uiterlijk 20 november 2019 doen. Meldingen kunnen vanaf 1 juni 2019 worden gedaan. Ondernemers die momenteel onder de KOR vallen, worden geacht de melding te hebben gedaan. Zij kunnen wederopzeggen en zijn daarbij niet gebonden aan de driejaarstermijn. Ondernemers die de vrijstelling toepassen worden ontheven van administratieve verplichtingen en aangifteverplichtingen. Zij hebben geen recht op aftrek van btw op gemaakte kosten. In geval een ondernemer van de KOR naar de vrijstellingsregeling overgaat of op enig moment kiest voor de vrijstelling in plaats van de reguliere btw-regels kan de ondernemer op grond van de herzieningsregels verplicht zijn btw terug te betalen over investeringen uit het verleden. Andersom kan recht bestaan op teruggaaf van btw wanneer de ondernemer terugkeert vanuit de vrijstelling naar de reguliere btw-regels. Herziening bij sfeerovergang blijft achterwege indien dit beneden een grensbedrag van 500 blijft. Dit is van belang voor eigenaren van zonnepanelen die in het jaar van aanschaf btw in aftrek hebben gebracht. Formeel belastingrecht Invorderingswet In het kader van de aanpak van belastingontwijking en -ontduiking wordt een aantal maatregelen in de invorderingssfeer aangekondigd. Dit was al in 2017 aangekondigd door de staatssecretaris. De vier maatregelen hebben als doel om bepaalde constructies te bestrijden die de inning van belastingschulden in gevaar brengen. a. Alternatieve wijze van bekendmaking aanslag Aanslagen kunnen voortaan op een alternatieve wijze bekend gemaakt worden aan (vermoedelijk) niet langer bestaande rechtspersonen. Een heropening van de vereffening is hiervoor niet meer nodig. b. Aansprakelijkheid voor begunstigden Iedereen die direct of indirect een voordeel heeft gehad van een onverplichte handeling kan aansprakelijk worden gesteld voor niet-voldane belastingaanslagen. Een begunstigde is aansprakelijk als voldaan is aan drie (cumulatieve) vereisten: a. de handeling die leidt tot begunstiging is onverplicht verricht, dat wil zeggen dat daartoe geen rechtsplicht bestond; b. de Belastingdienst is door die handeling benadeeld in zijn verhaalsmogelijkheden; en c. de belastingschuldige en de begunstigde wisten of behoorden te weten dat van het verrichten van de handeling benadeling van de Belastingdienst het gevolg zou zijn (wetenschap van benadeling). Begunstigden te goeder trouw kunnen onder de aansprakelijkheid uitkomen door aannemelijk te maken dat zij niet wisten en ook niet behoorden te weten dat de ontvanger door de betreffende handeling in zijn verhaalsmogelijkheden is benadeeld. c. Uitbreiding informatieverplichting Potentieel aansprakelijken, waaronder aandeelhouders, moeten de ontvanger desgevraagd informatie gaan verstrekken. Voor het niet voldoen aan deze verruimde informatieplicht gelden dezelfde sancties als voor het niet voldoen aan de bestaande informatieplicht, namelijk een hechtenis van maximaal 6 maanden of een geldboete van de derde categorie (in 2018 maximaal 8.300). De uitbreiding van de informatieplicht geldt uitsluitend voor zover de gevraagde informatie van belang kan zijn voor de vaststelling en de invordering van toekomstige aansprakelijkheidsschulden van de potentieel aansprakelijke. d. Uitbreiding aansprakelijkheid erfgenamen Voorgesteld wordt om het maximumbedrag waarvoor erfgenamen aansprakelijk zijn te verhogen met het bedrag van schenkingen die de erfgenaam van de erflater heeft ontvangen kort (180 dagen) voor diens overlijden. De uitbreiding geldt niet voor schenkingen die zijn vrijgesteld van erfbelasting of gevallen waarin de schenkbelasting is kwijtgescholden. Belastingrente Voor de inkomstenbelasting en erfbelasting wordt de belastingrenteregeling aangepast. Als een aangifte is ingediend vóór 1 mei na afloop van het belastingjaar wordt geen belastingrente in rekening gebracht. Let op: voor de vennootschapsbelasting geldt dat de aangifte moet worden ingediend binnen drie maanden na afloop van het belastingjaar. Voor de erfbelasting kan belastingrente voorkomen worden door de aangifte in te dienen of een voorlopige aanslag aan te vragen binnen acht maanden na het overlijden.

11 11 VAN 14 Voor werkgevers en werknemers Loonbelasting Verkorten maximale looptijd 30%-regeling De maximale looptijd van de 30%-regeling voor ingekomen werknemers uit het buitenland wordt per 1 januari 2019 met 3 jaar verkort van maximaal acht jaar tot maximaal vijf jaar. Dit gaat gelden voor zowel nieuwe als (in principe) bestaande gevallen. De Belastingdienst heeft in juni 2018 de werknemers en de inhoudingsplichtigen die het betreft per brief over de voorgenomen wijziging geïnformeerd. Voor de zogenoemde uitgezonden werknemers naar het buitenland is geen inhoudelijke wijziging beoogd. De verkorting van de maximale looptijd van de 30%-regeling voor ingekomen werknemers werkt door naar de keuzeregeling voor partiële buitenlandse belastingplicht in de heffing van inkomstenbelasting, omdat het keuzerecht alleen kan worden toegepast gedurende de looptijd van de 30%-regeling. Reden voor deze wijziging is dat het kabinet bij evaluatie heeft vastgesteld dat door circa 80% van de ingekomen werknemers de regeling niet langer wordt toegepast dan vijf jaar. Voor de mogelijkheid om de werkelijke extra territoriale kosten onbelast te vergoeden/verstrekken zal daarom in de praktijk met ingang van 1 januari 2019 ook worden uitgegaan van een maximumperiode van vijf jaar. Overgangsrecht In de nota na aanleiding van het verslag Belastingplan 2019 werd bekend gemaakt dat voor de looptijd van de 30% regeling voor bestaande gevallen overgangsrecht zal worden ingevoerd. Dit houdt in dat de 30%-regeling tot en met 31 december 2020 kan worden toegepast, voor zover de op grond van de huidige wet- en regelgeving voor de betreffende werknemer geldende looptijd niet is verstreken. Het overgangsrecht werkt hierbij ook door naar de keuzeregeling voor partiële buitenlandse belastingplicht in de heffing van de inkomstenbelasting en de belastingvrije vergoeding voor schoolgelden voor de internationale school. Met de invoering van het overgangsrecht komt het overgangsrecht dat initieel in het Belastingplan 2019 werd voorgesteld met betrekking tot schoolgelden voor internationale scholen, te vervallen. Verhogen maxima vrijwilligersregeling Op dit moment geldt dat personen die als vrijwilliger werkzaam zijn en vergoedingen en verstrekkingen ontvangen van in totaal maximaal 150 per maand en per kalenderjaar hierover geen belasting en premies voor de volksverzekeringen zijn verschuldigd. De organisatie waarvoor zij als vrijwilliger werkzaam zijn, is hierover ook geen premies werknemersverzekeringen en bijdrage Zorgverzekeringswet verschuldigd. Er wordt voorgesteld om met ingang van 1 januari 2019 het plafond van de vrijwilligersregeling te verhogen tot 170 per maand en per kalenderjaar. Geen aanpassingen werkkostenregeling Naar aanleiding van de evaluatie van de werkkostenregeling (WKR) heeft het kabinet eerder aangegeven geen aanleiding te hebben de regeling grondig aan te passen. Het kabinet erkent concrete knelpunten binnen de WKR. Het kabinet heeft hierbij aangegeven om met het bedrijfsleven in overleg te treden om na te gaan voor welke aanpassingen in de werkkostenregeling draagkracht bestaat. Het kabinet benoemt de volgende mogelijke oplossingen: regelen dat vergoedingen en verstrekkingen waarvoor een gerichte vrijstelling geldt, niet langer hoeven te worden aangewezen als eindheffingsbestanddeel; toestaan dat de werkgever het loonvoordeel uit de verstrekking van maaltijden door middel van een steekproef vaststelt; herinvoeren van een normrente om het voordeel bij de personeelslening te berekenen; bieden van meer duidelijkheid in het Handboek Loonheffingen op het gebied van de eigen bijdragen van werknemers in relatie tot het noodzakelijkheidscriterium. De verwachting was dat het kabinet in het Belastingplan 2019 met een voorstel tot aanpassing van de werkkostenregeling zou komen op in ieder geval de genoemde punten. Dit is niet het geval. Dit betekent dat het kabinet vooralsnog niet van plan is de WKR (op genoemde punten) aan te passen. Forfaitaire bijtelling ter beschikking gestelde fiets van de zaak Het kabinet wil het fietsgebruik stimuleren. Duidelijke en eenvoudige fiscale regels om de waarde van het privévoordeel te bepalen kunnen bijdragen aan het aantrekkelijk maken van een fiets van de zaak. Per 1 januari 2020 wordt de waarde van het privévoordeel van de fiets van de zaak vastgesteld met behulp van een forfait. Er wordt een bijtelling voorgesteld van 7% van de consumentenadviesprijs (de oorspronkelijke nieuwwaarde) van de fiets. Dit geldt zowel voor nieuwe als voor tweedehandsfietsen. Met de RAI Vereniging en de BOVAG is afgesproken dat actuele consumentenadviesprijzen online raadpleegbaar zullen zijn, inclusief historisch overzicht. Voorbeeld Voor een elektrische fiets van geldt bij toepassing van een forfaitaire bijtelling van 7% dan een jaarlijkse bijtelling van 140. Uitgaande van een gemiddeld marginaal tarief van 42%, leidt dat tot een belastingheffing van 58, oftewel minder dan 5 per maand. Voor met de fiets van de zaak afgelegde (al dan niet zakelijke)

12 12 VAN 14 kilometers bestaat uiteraard dan geen recht meer op een belastingvrije vergoeding van 0,19 per km. De bijtelling wordt in ieder geval van toepassing als de fiets voor (een deel van) het woon-werkverkeer ter beschikking staat. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten fietsen. Ook voor een ondernemer en een resultaatgenieter zal dan een vergelijkbare regeling gelden. Vanaf het moment dat de ter beschikking gestelde fiets in eigendom overgaat op de werknemer of tot het privévermogen van de ondernemer of resultaatgenieter gaat behoren, is de bijtelling niet langer van toepassing. Een eventueel met die overgang samenhangend voordeel voor de werknemer, ondernemer of resultaatgenieter is op basis van de daarvoor geldende regels belast. De nieuwe forfaitaire regeling in de inkomsten- en loonbelasting heeft geen invloed op de bestaande btw-regels voor een ter beschikking gestelde fiets van de zaak. Voor privé Afbouw aftrektarief Voor zowel de eigenwoningrente als enkele andere aftrekposten wordt voorgesteld om het tarief waartegen deze kosten kunnen worden afgetrokken, geleidelijk te verlagen. In het onderdeel Voor DGA s, ondernemers en ondernemingen hebben we dit voor u beschreven. Eigenwoningforfait De opbrengst voor de versnelde afbouw van het aftrektarief voor de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning wordt ingezet om het percentage van het eigenwoningforfait te verlagen. Het eigenwoningforfait ziet er naar verwachting als volgt uit de komende jaren: Tot % 0% 0% 0% 0% 0% ,25% 0,25% 0,20% 0,20% 0,20% 0,15% ,40% 0,35% 0,35% 0,30% 0,30% 0,25% ,55% 0,50% 0,45% 0,40% 0,40% 0,35% ** 0,70% 0,65% 0,60% 0,50% 0,50% 0,45% Meer dan ** 2,35% 2,35% 2,35% 2,35% 2,35% 2,35% Monumentenaftrek wordt subsidieregeling Als eigenaar van een monumentenpand kunt u onder voorwaarden onderhoudskosten aftrekken in uw aangifte inkomstenbelasting. Deze regeling komt te vervallen per 1 januari 2019 en wordt vervangen door een subsidieregeling. Jaarlijks kunt u tussen 1 maart en 30 april een subsidie aanvragen voor de gemaakte onderhoudskosten in het daaraan voorgaande jaar. De subsidie staat open voor alle particuliere eigenaren van een rijksmonument met een woonfunctie. U hoeft niet zelf in het rijksmonument te wonen. De subsidie bedraagt 38% van de kosten voor 2019 en Voor de jaren 2021 tot en met 2023 wordt te zijner tijd een percentage vastgesteld. Hiervoor is jaarlijks 50 miljoen beschikbaar. Hillenaftrek beperkt vanaf 2019 Reeds in 2017 is het wetsvoorstel aangenomen dat de zogenoemde Hillenaftrek af gaat bouwen. Op grond van deze wettelijke bepaling hoeven belastingplichtigen die hun hypotheek (haast) helemaal hadden afgelost geen inkomstenbelasting over het eigenwoningforfait te betalen. Vanaf 2019 moeten deze belastingplichtigen wel een deel van deze belasting betalen. Deze wijziging wordt in stapjes ingevoerd, waarna, na maar liefst 30 jaar, de volledige regeling is afgeschaft. Conserverende aanslagen lijfrente en pensioen Als een belastingplichtige emigreert en in Nederland pensioenof lijfrenteaanspraken heeft opgebouwd, wordt op het moment voor emigratie een aanslag opgelegd over deze aanspraken. Deze belastingaanslag wordt niet direct ingevorderd, maar wordt in de vorm van een conserverende aanslag opgelegd. Op 14 juli 2017 heeft de Hoge Raad hierover een arrest gewezen en geoordeeld dat een conserverende aanslag mag worden opgelegd ook al is sprake van een exclusieve woonstaatheffing op grond van het van toepassing zijnde belastingverdrag. Hierbij mag het volgens de Hoge Raad echter niet gaan om: lijfrenteaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 1992 of tussen 1 januari 2001 en 16 juli 2009; pensioenaanspraken opgebouwd voor 16 juli Dit arrest wordt nu in de wet verwerkt. Geen eenvoudige regeling. Bekijk dus bij een emigratie nauwkeurig of de conserverende aanslag in lijn is met deze rechtspraak en wetgeving.