F I A T S E D I C I NL I N S T R U C T I E B O E K

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "F I A T S E D I C I NL I N S T R U C T I E B O E K"

Transcriptie

1 F I A T S E D I C I NL I N S T R U C T I E B O E K

2 Geachte klant, Dank u dat u voor Fiat heeft gekozen en gefeliciteerd met de keuze voor een Fiat SEDICI. Wij hebben dit Instructieboek geschreven om u te helpen bekend te raken met de kenmerken van uw nieuwe auto en de auto zo goed mogelijk te gebruiken. Het verdient aanbeveling om dit boek volledig door te lezen voordat voor het eerst met de auto wordt gereden. U treft hier informatie, tips en belangrijke waarschuwingen aan met betrekking tot uw auto, zodat u maximaal gebruik kunt maken van de technische mogelijkheden van uw Fiat SEDICI. Heel belangrijk is dat elke component van de Fiat SEDICI kan volledig worden gerecycled. Aan het einde van de levensduur zal elke Fiat-dealer er voor zorgdragen dat uw auto wordt gerecycled, waardoor het milieu op twee manieren wordt gespaard: er is geen vervuiling door afvalstoffen en de vraag naar grondstoffen wordt lager. In het bijgevoegde Garantieboekje zijn de aan de klanten door Fiat aangeboden diensten opgenomen: het Garantiecertificaat met de eisen en voorwaarden waardoor de garantie niet vervalt de extra diensten die beschikbaar zijn voor klanten van Fiat. Vriendelijke groeten en een goede rit! In dit Instructieboek worden alle uitvoeringen van de Fiat SEDICI behandeld. U hoeft alleen de informatie te gebruiken die van toepassing is op de motor- en carrosserie-uitvoering van de door u aangeschafte auto. 1

3 ORIGINELE FIAT RESERVE-ONDERDELEN EN GEBRUIKTE FIAT RESERVE-ONDERDELEN ORIGINELE FIAT RESERVE-ONDERDELEN Deze reserve-onderdelen garanderen de betrouwbaarheid en technologische kwaliteit die nodig zijn voor een veilige rit. Ze zijn op dezelfde wijze ontworpen als de componenten die op de auto zijn gemonteerd; de originele reserve-onderdelen ondergaan zeer strenge tests voordat ze worden geproduceerd of opnieuw kunnen worden gebruikt, zodat de prestaties van de auto gedurende de tijd niet wijzigen. Kies daarom, voor nauwkeurig en zorgvuldig onderhoud de originele Fiat reserveonderdelen (gebruikt of nieuw); deze kunnen worden herkend aan de uiterlijke kenmerken van de verpakking en zijn alleen verkrijgbaar bij het Fiat Servicenetwerk. Als u kiest voor originele Fiat reserveonderdelen (gebruikt of nieuw), kunt u vertrouwen op snel en efficiënt onderhoud door getrainde monteurs, op een goede uitrusting en een groot aantal onderdelen. Het Fiat Servicenetwerk gebruikt originele nieuwe of gebruikte Fiat reserveonderdelen. GEBRUIKTE FIAT RESERVE-ONDERDELEN Dit zijn originele Fiat reserve-onderdelen of mechanische unit, die al zijn gebruikt, maar door Fiat volledig zijn gereconditioneerd, waardoor ze voldoen aan dezelfde kwaliteits- en betrouwbaarheidseisen als de nieuwe originele reserve-onderdelen. Gebruikte Fiat reserve-onderdelen: geven u de kans om grote reserve-onderdelen (motoren, versnellingsbakken enz.) tegen een gunstige prijs aan te schaffen. dragen bij aan de bescherming van het milieu door sloopwerkzaamheden en afvoer van afgedankt materiaal te verminderen. 2

4 GIDS VOOR DE WERKPLAATS Ruitensproeiervloeistof (Zie hoofdstuk 8) Motorkap (Zie hoofdstuk 4) Motorolie en -filter (Zie hoofdstuk 8) Motoroliepeilstok (geel) (Zie hoofdstuk 8) (RHD) (LHD) Bandenspanning (rechts stuur) (Zie de bandeninformatie op de middenstijl bestuurderszijde) Gereedschap voor wisselen wiel (Zie hoofdstuk 4) Reservewiel (Zie hoofdstuk 8) Koelvloeistof (Zie hoofdstuk 8) LHD: Links stuur RHD: Rechts stuur Accu (Zie hoofdstuk 8) Brandstof (Zie hoofdstuk 1) Bandenspanning (links stuur) (Zie de bandeninformatie op de middenstijl bestuurderszijde) 79J090 3

5 BETEKENIS VAN DE SYMBOLEN OP DE ACCUSTICKER Verboden te roken, geen open vuur, geen vonken Bescherm de ogen Houd verwijderd van kinderen Accuzuur Voer altijd de voorgeschreven werkzaamheden uit Explosief gas 4 79J001

6 VOORWOORD Dit instructieboek moet altijd een permanent onderdeel van de auto zijn als de auto wordt verkocht of de auto op een andere manier overgaat naar een nieuwe eigenaar of bestuurder. Lees dit instructie-boek zorgvuldig voordat u uw nieuwe Fiat gebruikt en bekijk het boek af en toe opnieuw. Het bevat belangrijke informatie betreffende de veiligheid, de werking en het onderhoud. Alle informatie in dit boek is gebaseerd op de laatst beschikbare productinformatie op het moment van publicatie. Door verbeteringen of andere wijzigingen kunnen er afwijkingen bestaan tussen de informatie in dit boek en uw auto. Fiat houdt zich het recht voor om te allen tijde het product te wijzigen, zonder voorafgaande mededeling en zonder de verplichting om deze of gelijkwaardige wijzigingen ook bij reeds geproduceerde auto s toe te passen. Het is mogelijk dat deze auto niet voldoet aan eisen of wettelijke verplichtingen van andere landen. Controleer, voordat een poging wordt ondernomen om deze auto in een ander land te laten registreren, alle regels die van toepassing zijn en voer zonodig de modificaties uit. WAARSCHUWING Lees dit instructieboek zorgvuldig en volg de aanwijzingen nauwkeurig op. Om de nadruk te leggen op speciale informatie zijn het symbool " en de woorden OP- GELET, WAARSCHUWING en OPMER- KING in de tekst opgenomen. Deze hebben speciale betekenissen. Deze betekenissen zijn van toepassing behalve als de wet of regelgeving vereist dat deze woorden worden gebruikt met een andere betekenis. Dit Richt geeft uw aandacht een mogelijk vooral op gevaar de mededelingen aan dat die kan worden leiden aangegeven tot de dood met of verwondingen. deze woorden: WAARSCHUWING Geeft een mogelijk gevaar aan dat kan leiden tot beschadiging van de auto. OPMERKING Geeft speciale informatie aan, waardoor het onderhoud makkelijker wordt of instructies worden verduidelijkt. 5

7 WAARSCHUWING BIJ MODIFICATIE 75F080 Een cirkel met een schuine streep in dit instructieboek betekent: Doe dit niet of Laat dit niet gebeuren. Voer geen modificaties uit aan deze auto. Modificaties kunnen de veiligheid, de rij-eigenschappen, de prestaties of de levensduur negatief beïnvloeden en kunnen in strijd zijn met de wet- en regelgeving. Daarnaast vallen beschadigingen of problemen met de prestaties die voortvloeien uit modificaties niet onder de garantie. BELANGRIJK Onjuiste installatie van mobiele communicatie-apparatuur, zoals een mobiele telefoon of CB (27 MC apparatuur), kan leiden tot elektronische storing van het ontstekingssysteem in uw auto, waardoor de prestaties van de auto negatief worden beïnvloed. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk voor advies over de installatie van dergelijke mobiele communicatie-apparatuur. 6

8 INHOUD VOOR DE RIT 1 STUURKOLOMSCHAKELAARS INSTRUMENTENPANEEL ANDERE BEDIENINGSORGANEN EN UITRUSTING UW AUTO BEDIENEN RIJTIPS VOERTUIG BELADEN EN SLEPEN CONTROLE EN ONDERHOUD IN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE CARROSSERIE ALGEMENE INFORMATIE TECHNISCHE SPECIFICATIES AANVULLING INDEX

9 Deze pagina is met opzet blanco gelaten.

10 VOOR DE RIT 1 AANBEVOLEN BRANDSTOF SLEUTELS PORTIERSLOTEN RUITEN SPIEGELS STOELVERSTELLING VERSTELBARE HOOFDSTEUNEN (waar voorzien) VEILIGHEIDSGORDELS EN KINDERZITJES AIRBAGSYSTEEM (waar voorzien) G404 9

11 AANBEVOLEN BRANDSTOF BENZINEMOTOR Als uw voertuig niet is voorzien van een vernauwing in de brandstofvulpijp, dan kunt u gebruik maken van gelode of loodvrije benzine met een octaangetal (RON) van 85 of hoger. Opmerking: loodvrije benzine verdient de voorkeur. Als uw voertuig is voorzien van een vernauwing in de brandstofvulpijp, dan moet gebruik worden gemaakt van loodvrije benzine met een octaangetal (RON) van 91 of hoger (of RON 95 of hoger als dit op het tankluikje is aangegeven. Deze voertuigen zijn bovendien voorzien van een sticker bij de brandstofvulpijp waarop staat: UNLEADED FUEL ONLY. Benzine-/ethanolmengsels Mengsels van loodvrije benzine en ethanol (alcohol), die ook wel gasohol worden genoemd, zijn in enkele gebieden verkrijgbaar. Mengsels van dit type kunnen in uw voertuig worden gebruikt, als het mengsel niet meer dan 10% ethanol bevat. Controleer of het benzine-/ethanolmengsel geen lager octaangetal heeft dan de aanbevolen waarde voor benzine. 79J054 Benzine-/methanolmengsels Mengsels van loodvrije benzine en methanol zijn ook in enkele gebieden verkrijgbaar. GEBRUIK NOOIT brandstoffen waaraan meer dan 5% methanol is toegevoegd. Beschadiging van het brandstofsysteem of het ontstaan van slechte rij-eigenschappen door het gebruik van deze brandstoffen zijn niet de verantwoordelijkheid van Fiat en vallen niet onder de garantie. Brandstoffen met 5% of minder methanol kunnen geschikt zijn voor uw voertuig, als ze zijn voorzien van cosolventen stoffen of roestwerende middelen. OPMERKING Als u niet tevreden bent met de rij-eigenschappen of het brandstofverbruik van uw auto en u maakt gebruik van een benzine-/alcoholmengsel, dan moet u weer gebruik gaan maken van benzine zonder toegevoegde alcohol. WAARSCHUWING Mors niet met het brandstof-/alcoholmengsel als wordt getankt. Brandstoffen met alcohol kunnen de lak beschadigen. Deze beschadigingen vallen niet onder de garantie. DIESELMOTOR De diesel moet een cetaangetal hoger dan 50 hebben en een hoeveelheid zwavel lager dan 50 ppm (parts per milion). U moet gebruik maken van diesel die voldoet aan de EN590 norm die overeenkomt met de Euro IV emissieregeling. Gebruik geen stookolie, verwarmingsolie enz. Als een onjuiste diesel wordt getankt, kan dit tot ernstige beschadigingen van de motor leiden. WAARSCHUWING In het voertuig mag uitsluitend diesel voor motorvoertuigen worden getankt, die voldoet aan de Europese EN590-norm. Door het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar worden beschadigd; die wordt niet gedekt door de garantie en de garantie komt te vervallen. Als per ongeluk een ander type brandstof wordt getankt, start dan niet de motor en leeg de tank. Als de motor ook maar kort heeft gedraaid, dan moet naast de tank ook het hele brandstofcircuit worden geleegd. 10

12 WAARSCHUWING De brandstoftank is voorzien van een ruimte waardoor de brandstof bij warm weer kan uitzetten. Als u doorgaat met tanken nadat het vulpistool automatisch is afgeslagen of een eerste terugslaggolf uit de tank stroomt, dan wordt de ruimte gevuld met brandstof. Als de tank op deze manier geheel is gevuld en de temperatuur stijgt, dan leidt dit tot lekkage als gevolg van de uitzettende brandstof. Om deze brandstoflekkage te voorkomen, moet altijd worden gestopt met tanken als het vulpistool automatisch is afgeslagen of, als gebruik wordt gemaakt van een alternatief of niet-automatisch systeem, als een eerste terugslaggolf brandstof optreedt. Gebruik geen open vuur of een aangestoken sigaret in de buurt van de brandstofvulopening. Hierdoor kan brand ontstaan. Kom ook niet te dicht met het gezicht in de buurt van de vulopening, zodat u geen schadelijke dampen inademt. SLEUTELS Uw auto wordt geleverd met twee identieke sleutels. Met een sleutel kunnen alle sloten van de auto worden geopend. Bewaar de reservesleutel op een veilige plaats. Het identificatienummer van de sleutel is ingeslagen op een metalen plaatje dat bij de sleutels wordt geleverd of de sleutels zelf. Bewaar het plaatje (als dat aanwezig is) op een veilige plaats. Als u uw sleutels verliest, heeft u dit nummer nodig om nieuwe sleutels te laten maken. WAARSCHUWING Alle sleutels en het metalen plaatje moeten aan de nieuwe eigenaar worden gegeven, als de auto wordt verkocht. 79J020 Fiat CODE - Startblokkering (waar voorzien) Dit systeem is ontwikkeld om te voorkomen dat de auto wordt gestolen; hiervoor wordt het motorstartsysteem uitgeschakeld. De motor kan alleen worden gestart met de originele sleutel van uw auto; de sleutel is voorzien van een geprogrammeerde elektronische identificatiecode. De sleutel zendt de identificatiecode naar de auto als de sleutel in de stand ON wordt gedraaid. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk als u reservesleutels nodig heeft. De auto moet worden geprogrammeerd met de juiste identificatiecode van de reservesleutels: Een elders vervaardigde sleutel zal niet werken. 11

13 12 (1) (2) 62J127 Als het CODE-lampje (1) bij benzinemotoren of het onderhoudslampje (2) bij dieselmotoren knippert als het contactslot in de stand ON staat, dan kan de motor niet worden gestart. OPMERKING Als dit lampje knippert, draai het contactslot dan in de stand LOCK en vervolgens weer in de stand ON. Als het lampje knippert als het contactslot in de stand ON staat, dan kan er iets mis zijn met uw sleutel of het startblokkeersysteem. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om het systeem te laten controleren. OPMERKING Als u uw sleutel verliest, neem dan zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk om de sleutel te deactiveren en bestel een nieuwe sleutel bij het Fiat Servicenetwerk. Als u meerdere auto s met startblokkering bezit, houd dan de sleutels van deze auto s ver verwijderd van het contactslot als u uw Fiat gebruikt. De motor kan anders niet gestart worden omdat de vreemde sleutels het Fiat CODE systeem beïnvloeden. Als een metalen voorwerp aan de sleutel is bevestigd, dan kan de motor mogelijk niet worden gestart. WAARSCHUWING De sleutel is een gevoelig elektronisch instrument. Om beschadiging van de sleutel te voorkomen: Stel niet bloot aan botsingen, vocht of hoge temperaturen, zoals op het dashboard in direct zonlicht. Houd de sleutel ver verwijderd van magnetische objecten. WAARSCHUWING Het elektronische component in de sleutel kan beschadigen als de sleutel wordt onderworpen aan harde stoten. Dit startblokkeersysteem, model 5WK49181 en 5WK49182 voor benzinemotoren of model 5WK49183 en 5WK49184 voor dieselmotoren voldoen aan de EG richtlijn 1999/5. Waarschuwing sleutel (waar voorzien) Er klinkt met tussenpozen een zoemer om u er aan te herinneren de sleutel uit het contactslot te verwijderen als het bestuurdersportier is geopend. PORTIERSLOTEN SLOTEN PORTIEREN Voorportier van buiten de auto vergrendelen: Steek de sleutel in het slot en draai de bovenzijde van de sleutel naar de achterzijde van de auto, of Draai de vergrendelknop naar voren en houd de portierkruk omhoog als het portier wordt gesloten. Om een voorportier van buitenaf te ontgrendelen moet de sleutel worden ingestoken en de bovenzijde van de sleutel naar de voorzijde van de auto worden gedraaid. Om een achterportier vanaf de buitenzijde te vergrendelen moet de vergrendelknop naar achter worden gedraaid en het portier worden gesloten. Om het portier vanuit het interieur te vergrendelen moet de vergrendelknop naar voren worden gedraaid. Draai de knop naar achteren om het portier te ontgrendelen. OPMERKING Houd de portierkruk omhoog om een vergrendeld voorportier te sluiten; als dat niet gebeurt, blijft het portier niet vergrendeld.

14 VERGRENDEL Achter ONTGRENDEL VERGRENDEL Achter ONTGRENDEL ONTGRENDEL VERGRENDEL Voor Voor 60B008 54G294 79J022 VERGRENDEL ONTGRENDEL 79J021 CENTRALE PORTIERVERGRENDELING (waar voorzien) Alle portieren (waaronder de achterklep) kunnen tegelijkertijd worden ver- en ontgrendeld m.b.v. de sleutel in het bestuurdersportierslot. Steek om alle portieren tegelijk te vergrendelen, de sleutel in het bestuurdersportierslot en draai de bovenzijde van de sleutel een keer naar de achterzijde van de auto. Steek om alle portieren tegelijk te ontgrendelen, de sleutel in het bestuurdersportierslot en draai de bovenzijde van de sleutel twee maal naar de voorzijde van de auto. Steek, om alleen het bestuurdersportier te ontgrendelen, de sleutel in het bestuurdersportier en draai de bovenzijde van de sleutel een maal naar de voorzijde van de auto. Alle portieren kunnen ook tegelijk worden ver- en ontgrendeld door de resp. de voor- of achterzijde van de schakelaar in te drukken. OPMERKING Als uw auto is voorzien van Keyless entry, dan kunnen alle portieren worden ver- of ontgrendeld m.b.v. de zender. Zie hiervoor Keyless Entry in dit hoofdstuk. Als uw auto is voorzien van Keyless start, dan kunnen alle portieren worden ver- of ontgrendeld door de verzoekschakelaar op de portierkruk in te drukken. Zie hiervoor Keyless Start in dit hoofdstuk. 13

15 DEAD LOCK (waar voorzien) Dit systeem is ontworpen om te voorkomen dat het slot niet op onrechtmatige kan worden geopend. Dit systeem kan worden ingeschakeld door de sleutel in het bestuurdersportierslot te verdraaien. OPMERKING Als uw auto is voorzien van Keyless entry, dan kan dead lock met de zender worden ingeschakeld. Zie hiervoor Keyless Entry in dit hoofdstuk. Als uw auto is voorzien van Keyless start, dan kan dead lock worden ingeschakeld door de verzoekschakelaar op de portierkruk in te drukken. Zie hiervoor Keyless Start in dit hoofdstuk. Schakel Dead lock niet in als er inzittenden in de auto achterblijven. Zij zullen worden opgesloten in de auto en kunnen de portieren niet ontgrendelen vanuit het interieur. OPMERKING Dead lock kan niet worden ingeschakeld als een of meer portieren niet goed zijn gesloten. Controleer of alle portieren geheel en goed zijn gesloten als dead lock wordt ingeschakeld. Dead lock wordt automatisch uitgeschakeld, waardoor alle portieren kunnen worden ontgrendeld, als het contactslot in de stand ON wordt gedraaid. Voor 2 keer Achter 83E107 Om het systeem in te schakelen: Steek de sleutel in het bestuurdersportierslot en draai de bovenzijde van de sleutel twee maal binnen 3 seconden naar de achterzijde van de auto. De vergrendelknoppen kunnen worden gebruikt om de portieren te ontgrendelen als het systeem is uitgeschakeld. 14

16 Voor Achter 83E105 Om het systeem uit te schakelen: Steek om alle portieren te ontgrendelen, de sleutel in het bestuurdersportierslot en draai de bovenzijde van de sleutel twee maal naar de voorzijde van de auto. Steek om alleen het bestuurdersportier te ontgrendelen, de sleutel in het bestuurdersportierslot en draai de bovenzijde van de sleutel een maal naar de voorzijde van de auto. KEYLESS START (waar voorzien) Met Keyless start: Kunnen de portieren worden ver- of ontgrendeld door de verzoekschakelaar op de portierkruk in te drukken. Zie voor meer informatie de uitleg in dit hoofdstuk. Kan de motor worden gestart zonder contactsleutel. Zie voor meer informatie Contactslot in STUURKOLOM- SCHAKELAARS en De motor staren in UW AUTO BEDIENEN. Kunnen de portieren worden ver- of ontgrendeld m.b.v. de VER-/ONT- GRENDEL toetsen op de afstandsbediening. Zie hiervoor Keyless Entry in VOOR DE RIT. OPMERKING Keyless start kan mogelijk niet juist werken onder de volgende externe en bedrijfsomstandigheden: Als er sterke signalen aanwezig zijn van een televisie, een energiecentrale of een mobiele telefoon. Als de afstandsbediening in contact staat of bedekt wordt door een metalen object. Als een radiogolf afstandsbediening van Keyless entry dichtbij wordt bediend. Als de afstandsbediening nabij een elektrisch apparaat is geplaatst (bijv. een pc). Het Keyless start systeem, de regeleenheid model S62J1 en sleutel model TS001 voldoen aan de eisen en andere voorwaarden van EG richtlijn 1999/5. OPMERKING Zorg ervoor dat de contactsleutel in de afstandsbediening is opgeborgen. Als de afstandsbediening onbetrouwbaar wordt, kunnen de portieren niet meer worden ver-/ontgrendeld en kan de motor niet meer worden gestart. Zorg ervoor dat de bestuurder altijd de afstandsbediening meeneemt. Als u uw afstandsbediening verliest, neem dan zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk om de verloren afstandsbediening te deactiveren. Er kunnen maximaal vier afstandsbedieningen en contactsleutels met uw auto worden gebruikt. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk voor meer informatie. De levensduur van de batterij van de afstandsbediening is ongeveer twee jaar, maar dit is afhankelijk van de gebruiksomstandigheden. 15

17 De richtingaanwijzers knipperen een keer als de portieren worden vergrendeld en de richtingaanwijzers knipperen nog een keer als van alle portieren dead lock wordt ingeschakeld. Druk, om het contactslot in de afstandsbediening op te bergen, de sleutel in de afstandsbediening totdat een klik wordt waargenomen. (A) 62J004 62J005 Druk, om de contactsleutel uit de afstandsbediening te verwijderen op toets (A) in de richting van de pijl en trek de sleutel uit de afstandsbediening. (1) 79J023 Keyless ont-/vergrendelen Als de afstandsbediening zich binnen het bereik bevindt, kunnen de portieren worden ver- of ontgrendeld door de verzoekschakelaar (1) op de bestuurdersportierkruk, de passagiersportierkruk of een achterportierkruk in te drukken. Als u wilt voorkomen dat de sloten onrechtmatig worden geopend, kan dead lock worden ingeschakeld. Om te vergrendelen of dead lock in te schakelen als alle portieren zijn ontgrendeld: Druk, om alle portieren te vergrendelen, een maal op de verzoekschakelaar van een van de portierkrukken. Druk, om dead lock van alle portieren in te schakelen, twee maal binnen 3 seconden op de verzoekschakelaar van een van de portierkrukken. Schakel Dead lock niet in als er inzittenden in de auto achterblijven. Zij zullen worden opgesloten in de auto en kunnen de portieren niet ontgrendelen vanuit het interieur. Om een portier of alle portieren te ontgrendelen: Druk, om een portier te ontgrendelen, een maal op de verzoekschakelaar van de portierkruk. Druk, om de overige portieren te vergrendelen, nogmaals op de verzoekschakelaar van de portierkruk. 16

18 Als de/het portier(en) is/zijn ontgrendeld: de richtingaanwijzers knipperen twee maal en de interieurverlichting gaat ongeveer 15 seconden branden en vervolgens langzaam uit als de schakelaar voor de interieurverlichting in de middelste stand staat. Als de startknop tijdens deze periode wordt ingedrukt, wordt de verlichting onmiddellijk gedimd uitgeschakeld. Controleer of alle portieren zijn vergrendeld nadat met de verzoekschakelaar is vergrendeld. OPMERKING De portiersloten kunnen onder de volgende omstandigheden niet met de verzoekschakelaar worden bediend: als een portier is geopend of niet geheel is gesloten; als het contactslot in een andere stand staat dan LOCK: als het contactslot in de contactschakelaar is gestoken. Als binnen 30 seconden na het ontgrendelen met de verzoekschakelaar geen enkel portier wordt geopend, worden de portieren automatisch opnieuw vergrendeld. 80 cm 80 cm 80 cm 64J007 Als de afstandsbediening zich binnen ongeveer 80 cm van de voor- of achterportierkruk bevindt, kunnen de portieren worden ver- of ontgrendeld m.b.v. de verzoekschakelaar. OPMERKING Het bereik van de verzoekschakelaar is ongeveer 80 cm van de voor- of achterportierkruk. Als de afstandsbediening zich buiten dit bereik bevindt, werkt de verzoekschakelaar niet. Als de batterij van de afstandsbediening leeg raakt of er sterke radiogolven of storing aanwezig is, kan het bereik kleiner worden of de afstandsbediening niet werken. Als u zich te dicht bij de portierruit bevindt, kan de afstandsbediening mogelijk niet werken. Als een reserve afstandsbediening in de auto aanwezig is, is het mogelijk dat de verzoekschakelaar niet juist werken. De afstandsbediening kan alleen een verzoekschakelaar inschakelen als deze zich binnen het bereik van de schakelaar bevindt. Als, bijvoorbeeld, de afstandsbediening zich binnen het bereik van de verzoekschakelaar van het bestuurdersportier bevindt, dan kan de bestuurdersportierschakelaar worden bediend, maar de verzoekschakelaar van het passagiersportier of de achterportieren niet. WAARSCHUWING De afstandsbediening is een gevoelig elektronisch instrument. Om beschadiging van de afstandsbediening te voorkomen: Stel niet bloot aan botsingen, vocht of hoge temperaturen, zoals op het dashboard in direct zonlicht. Houd de afstandsbediening ver verwijderd van magnetische objecten, zoals een televisie. 17

19 79J186 Waarschuwingsfunctie Als de afstandsbediening niet in de auto aanwezig is onder de volgende omstandigheden, klinkt repeterend een zoemer gedurende 2 seconden en gaat het Keylesswaarschuwingslampje op het instrumentenpaneel rood knipperen: Als de voertuigsnelheid hoger is dan 10 km/h. Als een/de portier(en) geopend is geweest en de portieren zijn gesloten met het contactslot in een andere stand dan LOCK. Als de afstandsbediening terug is in de auto (met uitzondering van de bagageruimte), gaat het rode waarschuwingslampje binnen enige seconden uit. Als de afstandsbediening achterblijft in de auto als de auto wordt verlaten en de portieren op de volgende manier worden vergrendeld, dan wordt het bestuurdersportier of het passagiersportier voor automatisch ontgrendeld. Als het bestuurdersportier wordt geopend en het portier wordt vergrendeld door de vergrendelknop vooruit te draaien of de schakelaar in te drukken, dan wordt het bestuurdersportier automatisch ontgrendeld. Als een portier, behalve het bestuurdersportier, wordt geopend en het passagiersportier voor wordt vergrendeld door de vergrendelknop vooruit te draaien of de schakelaar in te drukken, dan wordt het passagiersportier voor automatisch ontgrendeld. OPMERKING De waarschuwing werkt niet als de afstandsbediening zich op het instrumentenpaneel, in het dashboardkastje, in het kaartenvak in het portier, op de zonneklep, op de vloer enz. bevindt. Zorg ervoor dat de bestuurder altijd de afstandsbediening meeneemt. Laat de afstandsbediening niet achter in de auto als de auto wordt verlaten. Type 1 (1) KEYLESS ENTRY (waar voorzien) (1) VERGRENDEL -toets (2) ONTGRENDEL -toets Er zijn twee manieren om alle portieren tegelijk te ver- of ontgrendelen m.b.v. de zender/afstandsbediening nabij de auto. (2) 81A184 18

20 Type 2 (2) (1) Centrale portiervergrendeling 79J111 Druk een maal op de VERGRENDEL - toets (1) om alle portieren te vergrendelen. Druk een maal op de ONTGREN- DEL -toets (2) om alleen het bestuurdersportier te ontgrendelen. Druk nogmaals op de ONTGREN- DEL -toets (2) om overige portieren te ontgrendelen. Centrale portiervergrendeling met dead lock (waar voorzien) Gebruik deze methode om onrechtmatig ontgrendelen van de portiersloten te voorkomen. Als dead lock is ingeschakeld, dan kunnen de portieren niet met de vergrendelknoppen worden ontgrendeld. Om het systeem in te schakelen: Druk, om alle portieren te vergrendelen, twee maal 3 seconden op de VER- GRENDEL -toets (1). Om het systeem uit te schakelen: Druk een maal op de ONTGREN- DEL -toets (2) om alleen het bestuurdersportier te ontgrendelen. Druk nogmaals op de ONTGREN- DEL -toets (2) om de overige portieren te ontgrendelen. Schakel Dead lock niet in als er inzittenden in de auto achterblijven. Zij zullen worden opgesloten in de auto en kunnen de portieren niet ontgrendelen vanuit het interieur. De richtingaanwijzers knipperen een keer als de portieren worden vergrendeld en de richtingaanwijzers knipperen nog een keer als van alle portieren dead lock wordt ingeschakeld. Als de/het portier(en) is/zijn ontgrendeld: De richtingaanwijzers knipperen twee maal en de interieurverlichting gaat ongeveer 15 seconden branden en vervolgens langzaam uit als de schakelaar voor de interieurverlichting in de middelste stand staat. Als de contactsleutel tijdens deze periode in het contactslot wordt gestoken, wordt de verlichting onmiddellijk gedimd uitgeschakeld. Controleer of alle portieren zijn vergrendeld, nadat de VERGRENDEL -toets (1) is bediend. Als binnen 30 seconden nadat de ONT- GRENDEL -toets (2) is bediend geen portier wordt geopend, worden de portieren automatisch opnieuw vergrendeld. 19

21 OPMERKING Het maximale bereik is ongeveer 5 meter, maar dit kan afhankelijk zijn van de omgeving; vooral in de nabijheid van andere zenders (zoals radiotorens of 27 MC-apparatuur). De portiersloten kunnen niet worden bediend met de zender/afstandsbediening. als het contactslot in een andere stand dan LOCK staat of als de contactsleutel in het contactslot is gestoken of als een portier is geopend of niet geheel is gesloten. Als u uw zender/afstandsbediening verliest, neem dan zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk om de verloren afstandsbediening te deactiveren. Type 1 Het Keyless Entry systeem, de zender model TS002 en ontvanger model R62J1 voldoen aan de eisen en andere voorwaarden van EG richtlijn 1999/5. Type 2 Het Keyless start systeem, de regeleenheid model S62J1 en sleutel model TS001 voldoen aan de eisen en andere voorwaarden van EG richtlijn 1999/5. WAARSCHUWING De zender/afstandsbediening is een gevoelig elektronisch instrument. Om beschadiging van de zender/afstandsbediening te voorkomen: Stel niet bloot aan botsingen, vocht of hoge temperaturen, zoals op het dashboard in direct zonlicht. Houd de zender/afstandsbediening ver verwijderd van magnetische objecten, zoals een televisie. (1) Batterij vervangen Vervang de batterij als de zender/ afstandsbediening onbetrouwbaar wordt. (2) 81A185 Vervang de batterij van de zender van het Keyless entry als volgt Draai de schroef (1) los en open het deksel van de zender. Verwijder de zender (2). 20

22 (2) (1) (3) 81A186 Plaats de rand van een muntstuk of een schroevendraaier in de opening (2) van de zender en maak de zender open. Vervang de batterij (3) (Lithium CR1620 of gelijkwaardig); let er op dat de + tegenover het + -merkteken op de zender staat. Sluit de zender en plaats de zender in de behuizing. Sluit het deksel van de zender en draai de schroef (1) vast. Controleer of alle portiersloten m.b.v. de zender kunnen worden bediend. Voer de batterij op de juiste wijze af in overeenstemming met de regels en eisen die van toepassing zijn. Gooi lithium batterijen nooit weg met het normale huishoudafval. 79J112 Vervang de batterij van de afstandsbediening van het Keyless start als volgt Plaats het blad van een met een zachte doek bedekte platte schroevendraaier in de opening van de afstandsbediening en maak deze open. 79J113 Vervang de batterij (1) (Lithium CR2032 of gelijkwaardig); let er op dat de + naar de onderzijde van de behuizing is gericht, zoals in de afbeelding is aangegeven. Sluit de afstandsbediening stevig. Controleer of alle portiersloten m.b.v. de afstandsbediening kunnen worden bediend. Voer de batterij op de juiste wijze af in overeenstemming met de regels en eisen die van toepassing zijn. Gooi lithium batterijen nooit weg met het normale huishoudafval. 21

23 Het inslikken van een lithium batterij kan ernstige inwendige verwondingen veroorzaken. Zorg ervoor dat niemand de lithium batterij kan inslikken. Houd lithium batterijen ver verwijderd van kinderen en huisdieren. Neem bij inslikken onmiddellijk contact op met een arts. WAARSCHUWING Gebruikte batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Deze moeten worden afgevoerd zoals in de wet is aangegeven in de daarvoor bestemde bakken, of naar het Fiat Servicenetwerk worden gebracht, die voor de juiste afvoer zal zorgdragen. WAARSCHUWING De zender/afstandsbediening is een gevoelig elektronisch instrument. Stel, om beschadiging te voorkomen, niet bloot aan stof of vocht en maak de component niet open. Kindersloten (achterportieren) Beide achterportieren zijn voorzien van een kinderslot, zoals in de afbeelding is aangegeven. Als de hendel van het slot in stand (1) staat, is het kinderslot ingeschakeld; als het in stand (2) staat, is het kinderslot ontgrendeld. Als het kinderslot is vergrendeld, kan het achterportier niet worden geopend vanuit het interieur, zelfs als de vergrendelknop is ontgrendeld; het portier kan wel van buitenaf worden geopend. (2) (1) 79J025 Zorg ervoor dat het kinderslot is vergrendeld als een kind op de achterbank zit. Controleer, nadat de kindersloten van beide achterportieren zijn vergrendeld, of de portieren kunnen worden geopend met de vergrendelknop in het interieur. 22

24 (1) Controleer altijd of de achterklep is gesloten en volledig vergrendeld. Een goed gesloten achterklep voorkomt dat inzittenden uit de auto worden geworpen als de auto is betrokken bij een ongeval. Als de achterklep is gesloten, wordt voorkomen dat uitlaatgassen in het interieur terecht komen. (2) 79J026 Achterklep 1) Ontgrendelknop voor achterklep De achterklep kan worden ver- en ontgrendeld m.b.v. de sleutel in het bestuurdersportierslot. Druk, om de achterklep te openen, op de ontgrendelknop (1), houd de knop ingedrukt en til de achterklep op. OPMERKING Als de achterklep niet geheel is gesloten, voer dan onderstaande procedure uit: Druk op de ontgrendelknop (1) voor de achterklep en open de achterklep iets. Sluit na enige seconden de achterklep. Controleer of de achterklep geheel is gesloten. Als de achterklep niet m.b.v. de ontgrendelknop (1) kan worden ontgrendeld als gevolg van een lege accu of een storing, volg dan de onderstaande procedure uit om de achterklep vanuit het interieur te ontgrendelen. Klap de achterbank naar voren. Zie voor meer informatie Achterbank omklappen over het naar voren klappen van de achterbank. 79J099 Druk op de noodhendel (2) m.b.v. een platte schroevendraaier of de krikslinger en druk de achterklep vanuit het interieur open. De achterklep zal opnieuw vergrendelen als de achterklep wordt gesloten. Als de achterklep niet kan worden ontgrendeld, dan moet de auto door het Fiat Servicenetwerk worden gecontroleerd. Druk niet met de vinger op de noodhendel om verwondingen te voorkomen. Zorg ervoor dat geen personen zich nabij de achterklep bevinden als deze vanuit het interieur wordt geopend. 23

25 RUITEN (1) (2) Bestuurderszijde (type A) 60G010 RUITSLINGER (waar voorzien) Sluit of open de ruit door de ruitslinger op het portierpaneel te bedienen. 79J027 ELEKTRISCHE RUITBEDIENING (waar voorzien) De elektrische ruitbediening kan alleen werken als het contactslot in de stand ON staat. 24

26 (3) DICHT (1) (4) (5) (2) OPEN Bestuurderszijde (type B) 79J028 Bestuurderszijde Het bestuurdersportier is voorzien van een schakelaar (1) voor de bestuurdersruit en een schakelaar (2) voor de passagiersruit voor; bovendien kunnen de schakelaars (4), (5) aanwezig zijn voor de resp. linker en rechter passagiersruit achter. 79J029 Passagiersportier Het passagiersportier is voorzien van een schakelaar (3) voor de passagiersruit. 81A009 Druk op de bovenzijde van de schakelaar om een ruit te openen en trek aan de bovenzijde van de schakelaar om de ruit te sluiten. De bestuurdersruit kan comfortabel automatisch worden gesloten (bijvoorbeeld bij tolhuisjes of drive-through restaurants). Met deze functie kan de ruit worden geopend zonder de ruitschakelaar in de open -stand te houden. Druk de ruitschakelaar aan de bestuurderszijde geheel in en laat de schakelaar los. Trek, om de ruitbeweging voor de uiterste stand te stoppen, de schakelaar kort omhoog. 25

27 Schakelaar (type A) Schakelaar (type B) 79J030 79J031 54G011 Het bestuurdersportier is ook voorzien van een vergrendelschakelaar voor de passagiersruit(en). Als de vergrendelschakelaar wordt ingedrukt, kan/kunnen de passagiersruit(en) niet worden gesloten en geopend met de schakelaars (2), (3), (4) of (5). Druk nogmaals op de vergrendelschakelaar om de normale werking te hervatten. Schakel altijd de vergrendeling van de passagiersruiten in als er kinderen in de auto aanwezig zijn. Kinderen kunnen ernstig verwond raken als een lichaamsdeel bekneld raakt als de ruit wordt bediend. Zorg ervoor, om te voorkomen dat een inzittende bekneld raakt door de sluitende ruit, dat geen enkel lichaamsdeel (zoals een hand of het hoofd) door de ruit bekneld kan raken. Verwijder altijd de contactsleutel, ook als de auto zeer kort wordt verlaten. Laat nooit kinderen alleen achter in een geparkeerde auto. Kinderen zonder toezicht zouden de ruitschakelaars kunnen bedienen en bekneld kunnen raken door de ruit. OPMERKING De ruiten achter kunnen niet geheel worden geopend. Zij kunnen slechts tot op 2/3 worden geopend. 26

28 SPIEGELS BINNENSPIEGEL U kunt de binnenspiegel met de hand verstellen, zodat de weg achter de auto kan worden waargenomen. Zet, om de spiegel af te stellen, de keuzeknop (1) in de dagstand en beweeg de spiegel naar boven, beneden of naar de zijkant met de hand, zodat het beste zicht ontstaat. Als s nachts wordt gereden, kan de keuzeknop in de nachtstand worden gezet, zodat minder hinder wordt ondervonden van de koplampen van achteropkomend verkeer. Stel de spiegel altijd af als de keuzeknop in de dagstand staat. Overdag (1) s Nachts 79J032 65D409 Gebruik de nachtstand alleen als minder hinder moet worden ondervonden van de koplampen van achteropkomend verkeer. In deze stand is het mogelijk dat sommige objecten niet zichtbaar zijn, die wel zichtbaar zouden zijn in de dagstand. 79J033 BUITENSPIEGELS Stel de buitenspiegels zo af dat de zijkant van de auto nog net kan worden waargenomen in de spiegels. De spiegels zijn iets bol, waardoor de grootte en de afstand van de auto tot een object moeilijker kan worden geschat. Objecten lijken kleiner en lijken verder weg dan in een vlakke spiegel. 27

29 (2) (1) (1) (3) (2) (3) STOELVERSTELLING Stel alleen af als de auto stilstaat. Om te voorkomen dat de veiligheidsgordels niet strak genoeg zitten, moet altijd eerst de stoel worden versteld en vervolgens de gordels worden omgelegd. (4) ELEKTRISCHE SPIEGELBEDIENING (waar voorzien) De bedieningsschakelaar voor de spiegelverstelling bevindt zich op het bestuurdersportierpaneel. De spiegels kunnen worden versteld als het contactslot in de stand ACC of ON staat. Om de spiegels te verstellen: Beweeg de keuzeschakelaar naar links of rechts om de spiegel te kiezen die moet worden versteld. Druk op de buitenzijde van de stelschakelaar die overeenkomt met de richting waarin de spiegel moet worden bewogen. Ze de keuzeschakelaar in de middelste stand, zodat de spiegels niet per ongeluk kunnen worden versteld. (4) 79J034 Controleer of de stoel goed vast zit in de geleiders, door te proberen de stoel voor- en achteruit te bewegen. Als de stoel niet goed vastzit, kan de stoel plotseling bewegen, waardoor de bestuurder de controle over de auto verliest. 28

30 79J114 79J055 79J056 STOEL VERSTELLEN De verstelhendel voor de voorstoel bevindt zich onder de stoel aan de voorzijde. Plaats, om de stoel te verstellen, de verstelhendel omhoog en beweeg de stoel naar voren of naar achteren Probeer na het verstellen de stoel vooren achteruit te bewegen om te controleren of de stoel goed vastzit. Als de bestuurdersstoel is voorzien van een hendel voor de hoogteverstelling aan de portierzijde van de stoel, kan de stoel omhoog of omlaag worden gezet door deze hendel omhoog of omlaag te plaatsen. RUGLEUNING VERSTELLEN Alle rugleuningen moeten altijd rechtop staan tijdens de rit, omdat anders de effectiviteit van de veiligheidsgordels lager wordt. Veiligheidsgordels zijn zo ontworpen dat ze maximale bescherming bieden als de rugleuningen rechtop staan. Trek, om de rugleuning te verstellen, de hendel aan de portierzijde van de stoel omhoog, zet de rugleuning in de gewenste stand en laat de hendel los om de rugleuning in deze stand vast te zetten. 29

31 VERSTELBARE HOOFDSTEUNEN (waar voorzien) Hoofdsteunen zijn ontworpen om de kans op verwondingen aan de nek bij een ongeval te verminderen. Stel de hoofdsteun zo af dat het midden van de hoofdsteun zich zo dicht mogelijk bij de bovenzijde van de oren bevindt. Als dit niet mogelijk is (als de inzittende zeer lang is), stel dan de hoofdsteun zo hoog mogelijk af. De hoofdsteun moet zo worden afgesteld dat de steun het achterhoofd steunt en niet de nek. Alleen in deze stand beschermen hoofdsteunen optimaal. Stel de hoofdsteun niet af in een rijdende auto. 75F123 OPMERKING Het kan nodig zijn om de rugleuning schuin te zetten, als de hoofdsteun moet worden verwijderd. 63J015 Voor Trek, om de hoofdsteun omhoog te plaatsen, de hoofdsteun omhoog totdat een klik wordt waargenomen. Houd de vergrendelknop ingedrukt en druk de hoofdsteun naar beneden om de steun lager te zetten. Als de hoofdsteun moet worden verwijderd (om te reinigen, vervanging enz.), druk dan de vergrendelknop in en trek de hoofdsteun geheel uit de rugleuning. 30

32 VEILIGHEIDSGORDELS EN KINDERZITJES Draag altijd de veiligheidsgordel. 63J135 Achter Trek, om de hoofdsteun omhoog te plaatsen, de hoofdsteun omhoog totdat een klik wordt waargenomen. Houd de vergrendelknop ingedrukt en druk de hoofdsteun naar beneden om de steun lager te zetten. Als de hoofdsteun moet worden verwijderd (om te reinigen, vervanging enz.), druk dan de vergrendelknop in en trek de hoofdsteun geheel uit de rugleuning. Zet de hoofdsteun zo hoog mogelijk als u een kinderzitje monteert. Een airbag draagt bij een frontale botsing bij aan de bescherming die wordt geboden door de veiligheidsgordels. De bestuurder en alle passagiers moeten de gordels altijd op de juiste manier dragen, onafhankelijk van de aanwezigheid van een airbag, zodat de kans op ernstige verwondingen of de dood tijdens een botsing kleiner wordt. Laat nooit personen meerijden in de bagageruimte van de auto. Bij een ongeval is er een veel grotere kans op verwondingen als de inzittenden zich niet op een zitplaats bevinden en de veiligheidsgordel niet is omgelegd. Boven de heupen Over de heupen 65D231 65D360 65D201 31

33 Veiligheidsgordels moeten altijd als volgt worden afgesteld: Het horizontale deel van de gordel moet laag over de heupen worden gedragen en niet om het middel. Het schouderdeel moet altijd over de schouder liggen en nooit onder de arm. Het schouderdeel moet altijd verwijderd blijven van het gezicht en de nek, maar mag niet van de schouder glijden. Veiligheidsgordels mogen nooit worden omgelegd als de riem is gedraaid en moeten zo strak mogelijk worden gedragen, zodat ze de bescherming kunnen bieden waarvoor ze zijn ontworpen. Een goed aanliggende gordel biedt meer bescherming dan een slap zittende gordel. Zorg ervoor dat elke gordelgesp in de juiste gordelsluiting is geplaatst. Het is mogelijk om de gespen op de achterste zitplaatsen te laten kruisen. zo laag mogelijk over de heupen 65D199 Zwangere vrouwen moeten gebruik maken van de veiligheidsgordels, hoewel de arts of vroedvrouw speciale aanbevelingen kan geven over het gebruik van de gordels. Het horizontale deel van de gordel moet zo laag mogelijk over de heupen worden omgelegd, zoals in de afbeelding is aangegeven. Draag de gordel niet over harde of breekbare voorwerpen in uw zakken of op uw kleding. Bij een ongeval kunnen deze voorwerpen (brillen, pennen enz.) onder de gordel verwondingen veroorzaken. Gebruik de gordel nooit voor meer dan een inzittende en leg de gordel nooit om een kind als dit kind op schoot zit van een inzittende. Als de gordel op een dergelijke manier wordt gebruikt, kan dit bij een ongeval leiden tot ernstige verwondingen. Controleer de veiligheidsgordelunit op overmatige slijtage of beschadigingen. Veiligheidsgordels moeten worden vervangen als het weefsel gaat rafelen, vervuild is of is beschadigd. De complete veiligheidsgordel moet na een ernstig ongeval altijd worden vervangen, ook als er geen zichtbare schade is. Kinderen van 12 jaar of jonger moeten op een veilige manier op de achterbank worden vervoerd. Zuigelingen en kleine kinderen mogen nooit worden vervoerd, tenzij ze op de juiste wijze zijn beveiligd. Kinderzitjes en andere systemen voor zuigelingen en kleine kinderen zijn in de handel en er moet gebruik van worden gemaakt. Controleer of het aangeschafte systeem voldoet aan de veiligheidseisen. Lees de aanwijzingen van de fabrikant en volg die aanwijzingen op. 32

34 Voorkom vervuiling van het gordelweefsel door was, chemicaliën, chemische stoffen en vooral accuzuur. Reinigen kan m.b.v. een milde zeep en water. Als de gordel bij kinderen irriteert bij de nek of het gezicht, verplaats het kind dan meer naar het midden van de auto. Alle rugleuningen moeten altijd rechtop staan tijdens de rit, omdat anders de effectiviteit van de veiligheidsgordels lager wordt. Veiligheidsgordels zijn zo ontworpen dat ze maximale bescherming bieden als de rugleuningen rechtop staan. DRIEPUNTSGORDEL GORDELBLOKKERING De veiligheidsgordel is voorzien van een blokkeermechanisme, dat de gordel tijdens een noodstop of botsing blokkeert. Het kan ook blokkeren als de gordel snel wordt uitgetrokken. Als dit gebeurt, laat dan de gordel terugrollen om de blokkering op te heffen en trek vervolgens de gordel rustiger over het lichaam. Zit rechtop en geheel naar achteren Laag op de heupen Laag op de heupen 60A038 Er mogen onder geen enkele omstandigheid werkzaamheden aan de componenten van de veiligheidsgordels of de gordelspanners worden uitgevoerd. De componenten mogen nooit worden verwijderd. Alle werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd en geautoriseerd personeel. Neem altijd contact op met het Fiat Servicenetwerk. 60A040 33

35 Voor alle veiligheid Om de kans kleiner te maken dat de inzittende tijdens een botsing onder het horizontale gordeldeel uitglijdt moet dit deel altijd zo laag mogelijk op de heupen worden gedragen; stel de gordel zo strak mogelijk af door het schouderdeel omhoog te trekken. De lengte van het schouderdeel wordt automatisch aangepast om enige bewegingsvrijheid mogelijk te maken. 60A036 Zit, als u de gordel vastmaakt, rechtop en zo goed mogelijk tegen de rugleuning, trek aan de gesp over uw lichaam en druk de gesp in de sluiting totdat een klik wordt gehoord. 79J057 OPMERKING In de gesp van de middelste gordel achter is het woord CENTER ingeslagen. De gespen zijn zo ontworpen dat deze alleen in de juiste sluiting kunnen worden geplaatst. 34

36 60A039 Druk op de rode PRESS -knop om de gordel los te maken en laat de gordel terugrollen. 79J187 WAARSCHUWINGSSYSTEEM NIET OMGELEGDE BESTUURDERSGORDEL Als de bestuurder zijn of haar gordel niet omlegd, dan gaat het waarschuwingslampje niet omgelegde veiligheidsgordel in het instrumentenpaneel branden en klinkt een zoemer om de bestuurder er aan te herinneren dat de gordel niet is omgelegd. Zie hierna voor meer informatie. Als de bestuurdersgordel niet wordt omgelegd bij contactslot op ON, dan is de werking van het waarschuwingssysteem: 1) Het waarschuwingslampje gaat branden. 2) Als de snelheid ongeveer 15 km/h bedraagt, gaat het lampje knipperen en klinkt gedurende ongeveer 95 seconden een geluidssignaal. 3) Als stap 2) is beëindigd, blijft het lampje branden, totdat de gordel is omgelegd. Als de bestuurder de gordel heeft omgelegd en later af doet, dan wordt het waarschuwingssysteem afhankelijk van de snelheid ingeschakeld vanaf stap 1) of stap 2). Als de snelheid lager is dan ongeveer 15 km/h, start het waarschuwingssysteem vanaf stap 1). Als de snelheid hoger is dan ongeveer 15 km/h, start het waarschuwingssysteem vanaf stap 2). Het waarschuwingssysteem wordt automatisch uitgeschakeld als de bestuurdersgordel wordt omgelegd of als het contactslot wordt uitgeschakeld. Het is beslist noodzakelijk dat de bestuurder en de passagiers altijd de veiligheidsgordels dragen. Als een gordel niet is omgelegd, is de kans op verwondingen bij een ongeval veel groter. Maak er een gewoonte van om de gordel om te leggen voordat de sleutel in het contactslot wordt gestoken. 35

37 Zorg ervoor dat het schouderdeel over het midden van de schouder aan de portierzijde ligt. De gordel moet altijd verwijderd blijven van het gezicht en de nek, maar mag niet van de schouder glijden. Een onjuiste afstelling kan de effectiviteit van de gordel tijdens een botsing negatief beïnvloeden. 64J198 HOOGTEVERSTELLING (waar voorzien) Stel de hoogte zo af dat het schouderdeel over het midden van de schouder loopt. Trek de vergrendelknop naar buiten en schuif de hoogteverstelling omhoog of omlaag om de hoogte te verstellen. Controleer na het afstellen of de hoogteverstelling goed vastzit. 79J035 GORDELBEVESTIGING (waar voorzien) Bevestig, als een rugleuning wordt versteld, de gordel in de gordelbevestiging, zodat de gordels niet bekneld raken door de rugleuning het scharnier of de borging. Hierdoor wordt voorkomen dat de gordel wordt beschadigd. 36

38 65D209S CONTROLE VAN DE VEILIGHEIDSGORDEL Controleer de veiligheidsgordels regelmatig op de juiste werking en beschadigingen. Controleer het weefsel, de gespen, de sluitingen, de oprolautomaten, de borgingen en de geleidebeugels. Vervang de gordels als deze niet juist werken of zijn beschadigd. Controleer altijd alle veiligheidsgordels na een botsing. Als een gordel tijdens een botsing (behalve bij een zeer kleine botsing) was omgelegd, moet de gordel worden vervangen, ook als de schade niet zichtbaar is. Gordels die niet waren omgelegd tijdens een botsing moeten worden vervangen als ze niet juist werken, als ze zijn beschadigd of als de gordelspanners hebben gewerkt (als de frontairbags zijn geactiveerd). Gordels en gordelspanners mogen nooit worden gerepareerd of verwijderd. Alle werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd en geautoriseerd personeel. Neem altijd contact op met het Fiat Servicenetwerk. 60G332S KINDERZITJES Voor het vervoer van zuigelingen en kleine kinderen moet gebruik worden gemaakt van goedgekeurde kinderzitjes of andere goedgekeurde systemen. Er zijn veel verschillende systemen verkrijgbaar. Controleer altijd of het door u gekozen systeem voldoet aan de van toepassing zijn veiligheidsvoorschriften. Alle kinderbeveiligingssystemen zijn ontworpen voor bevestiging in de auto m.b.v. de veiligheidsgordels (de heupgordel of het horizontale deel van de driepuntsgordel) of m.b.v. speciale in de stoel ingebouwde bevestigingsstangen. Als dit mogelijk is moet het kinderbeveiligingssysteem altijd op de achterbank worden gemonteerd. Uit onderzoek is gebleken dat kinderen veiliger worden vervoerd als ze op de juiste manier zijn beveiligd op de achterbank dan op de voorstoel. 37

39 Zuigelingen - alleen achterbank 79J221 Stoelverhoger 79J223 65D361 Kinderzitje 79J222 Als gebruik moet worden gemaakt van een kinderzitje in de rijrichting op de passagiersstoel voor, plaats dan de passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren. (Voor landen van de Europese Gemeenschap) Als een beveiligingssysteem voor kinderen wordt aangeschaft om in uw FIAT te monteren, lees dan altijd de informatie over de geschiktheid van kinderbeveiligingssystemen in Kinderbeveiligingssystemen voor landen van de Europese Gemeenschap in dit hoofdstuk. Een kinderzitje kan in dit model alleen links op de achterbank worden gemonteerd, behalve een ISOFIX type kinderzitje van groep 1; voor een kind van 9 tot 18 kg. OPMERKING Houd u aan de wettelijke voorschriften betreffende kinderbeveiligingssystemen. In de afbeelding is slechts een voorbeeld voor de montage gegeven. Neem de montageinstructies in acht die de fabrikant van het systeem bij het product moet leveren. Als uw auto is voorzien van een frontairbag voor de passagier, monteer dan geen kinderzitje tegen de rijrichting op de passagiersstoel voor. Als de passagiersairbag wordt ontstoken, dan kan een kind tegen de rijrichting worden gedood of ernstig worden verwond. De rug van het kind dat tegen de rijrichting in wordt vervoerd is te dicht bij de zich opblazende airbag. 38

40 Als uw auto is voorzien van zij-airbags, plaats dan geen kinderbeveiligingssysteem op de passagiersstoel voor. Als de zij-airbags aan passagierszijde ontsteken, dan kan een kind in een kinderbeveiligingssysteem ernstig verwond raken. 65D362 Als een kinderzitje op de achterbank wordt gemonteerd, zet dan de voorstoel zo ver naar voren dat de voeten van het kind niet de rugleuning van de voorstoel raken. Hierdoor wordt de kans op verwondingen van het kind tijdens een ongeval kleiner. 65D363 Kinderen kunnen meer aan gevaar blootstaan tijdens een botsing als het kinderbeveiligingssysteem niet op de juiste wijze in de auto is gemonteerd. Volg onderstaande instructies op als een kinderbeveiligingssysteem wordt gemonteerd. Bevestig het kinderbeveiligingssysteem volgens de aanwijzingen van de fabrikant van het systeem. Bij een ongeval of noodstop kan de armsteun (waar voorzien) van de achterbank naar voren vallen. Als een tegen de rijrichting geplaatst kinderzitje zich in het midden van de achterbank bevindt, dan kan de vallende armsteun het kind verwonden. Plaats geen kinderzitje tegen de rijrichting op de middelste zitplaats achter. 39

41 KINDERBEVEILIGINGSSYSTEEM VOOR LANDEN VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP KINDERBEVEILIGINGSSYSTEEM De geschiktheid van elke passagiersstoel voor het vervoer van kinderen en de montage van kinderbeveiligingssystemen is in onderstaande tabel aangegeven. Als kinderen jonger dan 12 jaar of korter dan 150 cm worden vervoerd, dan moeten kinderbeveiligingssystemen worden gebruikt die voldoen aan de ECE keuringsnorm 44. Zie de tabel. Samenvattende tabel met conventionele (met gordel te bevestigen) kinderbeveiligingssystemen in relatie tot de verschillende zitplaatsen Gewichtsklasse groep 0 tot 10 kg groep 0+ tot 13 kg groep 1 9 tot 18 kg groep 2 15 tot 25 kg groep 3 22 tot 36 kg Zitplaats (of andere zijde) Voor Passagier Achter Buitenzijde Achter Midden Midden Buitenzijde Midden Midden X X X X X U (alleen links) U (alleen links) U (alleen links) * UF (alleen links) UF (alleen links) X X X X X NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA 40 Legenda van de letters in bovenstaande tabel: U = geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor de betreffende gewichtsklasse. UF = geschikt voor universele kinderzitjes in de rijrichting die zijn goedgekeurd voor de betreffende gewichtsklasse. L = geschikt voor bijzondere kinderbeveiligingssystemen, zoals in bijgevoegde lijst Deze beveiligingssystemen zijn speciaal bestemd voor de auto, geschikt onder speciale omstandigheden of semi-universeel. B = ingebouwde kinderbeveiliging toegestaan voor deze gewichtsklasse. X = zitplaats niet geschikt voor kinderen van deze gewichtsklasse. NA = niet van toepassing. * ISOFIX kinderbeveiligingssystemen zijn beschikbaar voor zowel de linker- als de rechterzijde. OPMERKING universeel is de categorie die voldoet aan ECE norm 44.

42 Samenvattende tabel van de informatie over de montage van ISOFIX kinderbeveiligingssystemen voor de verschillende opstelling van de ISOFIX bevestigingen Gewichtsklasse reiswieg groep 0 tot 10 kg groep 0+ tot 13 kg groep 1 groep 2 groep 3 9 tot 18 kg 15 tot 25 kg 22 tot 36 kg Opstelling ISOFIX bevestigingen Afmeting klasse Bevestiging Voor Achter Achter Midden Midden Anders Passagier Buitenzijde Midden Buitenzijde Midden Opstellingen F G E E D C D C B B1 A ISO/L1 ISO/L2 (1) ISO/R1 (1) ISO/R1 ISO/R2 ISO/R3 (1) ISO/R2 ISO/R3 ISO/F2 ISO/F2X ISO/F3 (1) (1) (1) NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA (1) Voor kinderbeveiligingssysteem zonder ISO/XX lengte/klasse-identificatie (A tot G), geeft de fabrikant van het voertuig voor de betreffende gewichtsklasse het/de aanbevolen ISOFIX kinderbeveiligingssysteem/-systemen aan voor elke positie. Legenda van de in bovenstaande tabel gebruikte letters: IUF = geschikt voor ISOFIX beveiligingssysteem in de rijrichting uit de universele categorie, toegestaan voor deze gewichtsklasse; Fiat beveelt de RÖMER DUO plus aan die is opgenomen in Lineaccessori Fiat. IL = geschikt voor speciaal ISOFIX kinderbeveiligingssysteem; dit zijn: speciaal bestemd voor deze auto, geschikt onder speciale omstandigheden of semi-universeel. X = ISOFIX bevestiging niet geschikt voor het ISOFIX kinderbeveiligingssysteem van deze gewichtsklasse en/of deze maat. ND = niet van toepassing. OPMERKING universeel is de categorie die voldoet aan ECE norm 44. X X NA X NA X X X ND X X IUF IUF IL NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA NA 41

43 79J224 79J058 63J MONTAGE MET DRIEPUNTSGORDEL (beschikbaar aan de linkerzijde van de achterbank) WAARSCHUWING Zet de hoofdsteun zo hoog mogelijk voordat een kinderzitje op de achterbank wordt gemonteerd. Gordel met gordelblokkering Monteer het kinderbeveiligingssysteem volgens de instructies die door de fabrikant van het systeem is bijgeleverd. Controleer of de veiligheidsgordel goed is geblokkeerd. Probeer het kinderbeveiligingssysteem in alle richtingen te bewegen, om te controleren of het systeem veilig is gemonteerd. MONTAGE MET ISOFIX BEVESTIGINGEN (beschikbaar aan de linker- en rechterzijde van de achterbank voor ISOFIX systemen voor groep 1; gewicht van 9 tot 18 kg) Uw auto is uitgerust met lage bevestigingspunten bij de buitenste zitplaatsen van de achterbank voor de bevestiging van een ISOFIX kinderbeveiligingssysteem met de verbindingsstangen. De lage bevestigingspunten bevinden zich op de grens tussen de achterzijde van de zitting en de onderzijde van de rugleuning. Monteer een ISOFIX kinderbeveiligingssysteem uitsluitend op de buitenste zitplaatsen van de achterbank en nooit op de middelste zitplaats. Monteer het ISOFIX kinderbeveiligingssysteem volgens de instructies die door de fabrikant van het systeem is bijgeleverd. Probeer na montage het kinderbeveiligingssysteem in alle richtingen, maar vooral vooruit, te bewegen om te controleren of de verbindingsstangen goed vast zitten in de bevestigingen. Als uw auto is voorzien van hoge bevestigingen, gebruik dan de bovenste bevestiging van het kinderbeveiligingssysteem zoals is voorgeschreven in de instructies die door de fabrikant van het systeem worden bijgeleverd.

44 78F114 54G183 54G184 Algemene aanwijzingen: Trek de hoofdsteun achter zo ver mogelijk omhoog. WAARSCHUWING Zet de hoofdsteun zo hoog mogelijk voordat een kinderzitje op de achterbank wordt gemonteerd. Plaats de rugleuning naar achteren als dit mogelijk is, om de montage makkelijker te maken. Plaats het kinderbeveiligingssysteem op de achterbank, waarbij de verbindingsstangen in de bevestigingen tussen de zitting en de rugleuning geplaatst moeten worden. Zet met de handen de verbindingsstangen in lijn met de bevestigingen. Zorg ervoor dat uw vingers niet bekneld raken. Druk het kinderbeveiligingssysteem naar de bevestigingen, zodat de verbindingsstang voor een deel vast zit aan de bevestigingen. Zet met de handen het systeem in de juiste stand. 43

45 Haak de bovenste bevestiging aan de beugel en zet de bevestiging strak, zoals is beschreven in de door de fabrikant van het systeem bijgeleverde instructies. Zorg ervoor dat de bovenste bevestiging aan de bijbehorende beugel direct achter het kinderbeveiligingssysteem wordt bevestigd. Bevestig de bovenste bevestigingen niet aan de sjorogen in de bagageruimte (waar voorzien). 54G185 Pak de voorzijde van het kinderbeveiligingssysteem en druk het systeem met kracht, zodat de verbindingsstangen goed vastzitten. Controleer of het goed vastzit door het kinderbeveiligingssysteem in alle richtingen, maar vooral vooruit, te bewegen. Plaats eventueel de rugleuning terug. Monteer de bovenste bevestiging; zie daarvoor Montage van de bovenste bevestiging van het kinderbeveiligingssysteem (waar voorzien). 62J026 MONTAGE VAN DE BOVENSTE BEVESTIGING VAN HET KINDERBEVEILIGINGSSYSTEEM Enkele kinderbeveiligingssystemen maken gebruik van een bovenste bevestiging. De bevestigingsbeugels voor een dergelijke bovenste bevestiging bevinden zicht aan de achterzijde van de rugleuning van de achterbank. Het aantal bevestigingsbeugels in uw auto is afhankelijk van de uitvoering. Monteer het kinderbeveiligingssysteem als volgt: Verwijder de hoedenplank. Bevestig het kinderbeveiligingssysteem op de achterbank, zoals hiervoor is beschreven voor een systeem zonder bovenste bevestiging. Bevestig de bovenste bevestigingen niet aan de sjorogen in de bagageruimte (waar voorzien). Als de bovenste bevestiging niet op de juiste wijze wordt bevestigd, dan wordt de effectiviteit van het systeem lager. 44

46 Type 1 Type 2 86G032 Als de bovenste bevestiging wordt gemonteerd, zorg er dan voor dat de bevestiging ligt zoals in de afbeelding is aangegeven. (Zie Verstelbare hoofdsteunen voor het omhoog en omlaag verplaatsen van de hoofdsteun). Zorg ervoor dat de bagage de ligging van de bovenste bevestiging niet beïnvloedt. en/of Label GORDELSPANNER (waar voorzien) 65D205 Hierna wordt het FIAT GORDELSPANNER- SYSTEEM beschreven. Lees en volg ALLE aanwijzingen zorgvuldig op om de kans op ernstige verwondingen of de dood kleiner te maken. Controleer het label aan de onderzijde van de voorgordel om te bepalen of uw auto is uitgerust met gordelspanners op de gordels voor. Als de letter p en/of PRE aanwezig zijn, zoals in de afbeelding is aangegeven, dan is uw auto voorzien van gordelspanners. De veiligheidsgordels met gordelspanners moeten op dezelfde manier worden gebruikt als gewone gordels. Lees dit deel en het deel Airbag om meer te weten te komen over de gordelspanners. De gordelspanners werken samen met de AIRBAGS. De botssensoren en de elektronische airbagregeleenheid regelen ook de gordelspanners. Als de airbags worden ontstoken, worden ook de gordelspanners geactiveerd. Zie voor voorzorgsmaatregelen en algemene informatie waaronder het onderhoud van de gordelspanners AIRBAGS en dit onderdeel Gordelspanners en voer alle voorzorgsmaatregelen uit. 45

47 46 De gordelspanner bevindt zich in de oprolautomaten van de voorgordels. De gordelspanner trekt de gordel aan bij een eventuele frontale botsing, zodat de gordel strakker om het lichaam van de inzittende ligt. De oprolautomaten blijven geblokkeerd als de gordelspanners geactiveerd zijn. Tijdens de activering klinkt een geluid en kan enige rook vrijkomen. Dit is niet schadelijk en duiden niet op brand in de auto. De bestuurder en alle passagiers moeten de gordels altijd op de juiste manier dragen, onafhankelijk van de aanwezigheid van gordelspanners, zodat de kans op ernstige verwondingen of de dood tijdens een botsing kleiner wordt. Zit geheel naar achteren op de zitting; zit rechtop; leun niet naar voren of opzij. Draag het horizontale deel van de gordel laag over de heupen en niet om het middel. Zie stoelverstelling en de aanwijzingen en voorzorgsmaatregelen betreffende veiligheidsgordels in Veiligheidsgordels en kinderbeveiligingssystemen voor meer informatie over het op de juiste maner verstellen van de stoel en de gordel. Houd er rekening mee dat de gordelspanners tegelijk met de airbags worden ingeschakeld en alleen bij zware frontale botsingen. Zij zijn niet ontworpen voor botsingen van achteren, flankbotsingen, omslaan of kleinere frontale botsingen. De gordelspanners kunnen slechts een keer worden ingeschakeld. Als de gordelspanners worden ingeschakeld (tegelijk met de airbags), dan moeten de gordelspanners zo snel mogelijk door het Fiat Servicenetwerk worden vervangen. Als het airbagwaarschuwingslampje op het instrumentenpaneel niet knippert of niet nadat het contactslot in de stand ON is gedraaid kort gaat branden of langer dan 10 seconden gaat branden of gaat branden tijdens de rit, dan is het mogelijk dat de gordelspanners of de airbags niet juist werken. Laat beide systemen zo snel mogelijk controleren door het Fiat Servicenetwerk. Onderhoud aan of nabij de componenten of de bedrading van de gordelspanners mag alleen worden uitgevoerd door speciaal opgeleid personeel van het Fiat Servicenetwerk. Onjuist onderhoud kan leiden tot het per ongeluk ontsteken van de gordelspanners of onherstelbare beschadigingen van de gordelspanner. Beide situaties kunnen leiden tot letsel. Om beschadiging of een niet-bedoelde ontsteking van de gordelspanners te voorkomen, moet ten minste 90 seconden voor onderhoud aan de elektrische installatie van de auto de accu worden losgenomen en het contactslot in de stand LOCK worden gedraaid. Raak de componenten en de bedrading van de gordelspanners nooit aan. De bedrading is voorzien van gele tape of gele geleiders en de stekkers zijn geel. Als uw Fiat aan het einde van de lange levensduur moet worden gedemonteerd, laat dit dan doen door daartoe opgeleid personeel.

48 AIRBAGSYSTEEM (waar voorzien) In dit deel wordt de bescherming door de AIRBAGS beschreven. Lees en volg ALLE aanwijzingen zorgvuldig op om de kans op ernstige verwondingen of de dood bij een botsing kleiner te maken Uw auto is voorzien van een Airbagsysteem dat bestaat uit de driepuntsgordel op de stoelen voor en daarnaast uit de volgende onderdelen. 1 Frontairbag aan bestuurderszijde 2 Frontairbag aan passagierszijde 3 Sidebag (waar voorzien) 4 Headbag (waar voorzien) 5 Gordelspanners 6 Airbagregeleenheid 7 Botssensor voor frontale botsingen 8 Botssensor voor flankbotsingen (waar voorzien) J115 47

49 63J030 Als het airbagwaarschuwingslampje op het instrumentenpaneel niet knippert of niet nadat het contactslot in de stand ON is gedraaid kort gaat branden of langer dan 10 seconden gaat branden of gaat branden tijdens de rit, dan is het mogelijk dat het airbagsysteem (of de gordelspanners als deze aanwezig zijn) niet juist werkt. Laat het airbagsysteem zo snel mogelijk controleren door het Fiat Servicenetwerk. 63J113 FRONTAIRBAGS De frontairbag aan de bestuurderszijde bevindt zich achter het midden van het stuurwiel en die aan passagierszijde bevindt zich achter het dashboard. De woorden SRS AIRBAG zijn aangebracht op de airbagdeksel om de positie aan te geven. Bereik bij frontale botsing 79J059 Breng geen stickers of andere objecten aan op het stuur of het airbagdeksel aan de passagierszijde of op de zijkanten van het dakpaneel. Plaats nooit objecten (zoals mobiele telefoons) op het dashboard aan de passagierszijde, omdat hierdoor de juiste werking van de airbag niet kan worden gegarandeerd. Bovendien kunnen hierdoor ernstige verwondingen ontstaan. 60G032 48

50 Frontairbags ontsteken niet Frontairbags ontsteken waarschijnlijk niet 65D236A De frontairbags ontsteken alleen bij ernstige frontale botsingen. Ze zijn niet ontworpen om te ontsteken bij botsingen van achteren, flankbotsingen, omslaan of kleinere frontale botsingen, omdat ze bij deze ongevallen geen bescherming bieden. Omdat een airbag slechts een maal tijdens een ongeval wordt ingeschakeld moeten de veiligheidsgordels worden gedragen om de inzittenden te beschermen tegen verdere bewegingen tijdens het ongeval. 65D237A Daarom is de airbag GEEN vervanging voor de veiligheidsgordels. DRAAG AL- TIJD DE VEILIGHEIDSGORDELS voor uw maximale veiligheid. Houd er rekening mee dat geen enkel systeem alle mogelijke verwondingen tijdens een ongeval kan voorkomen. Een airbag draagt bij aan de bescherming die door veiligheidsgordels wordt geboden tijdens een botsing. De bestuurder en alle passagiers moeten de gordels altijd op de juiste manier dragen, onafhankelijk van de aanwezigheid van een airbag, zodat de kans op ernstige verwondingen of de dood tijdens een botsing kleiner wordt. 65D361 Plaats geen kinderzitje tegen de rijrichting op passagiersstoel voor. Als de frontairbag aan passagierszijde wordt ontstoken, dan kan een kind tegen de rijrichting worden gedood of ernstig worden verwond. Het zitje dat tegen de rijrichting in is geplaatst, bevindt zich te dicht bij de opblazende airbag. Als gebruik moet worden gemaakt van een kinderzitje in de rijrichting op de passagiersstoel voor, plaats dan de passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren. Zie Veiligheidsgordels en kinderbeveiligingssystemen in VOOR DE RIT voor meer informatie over het veilig vervoeren van uw kind. 49

51 WARNING AVERTISSEMENT ADVERTENCIA WARNUNG ATTENZIONE WAARSCHUWING VIGYÁZAT GB F E D I NL H DO NOT place rear-facing child seat on this seat with airbag. DEATH OR SERIOUS INJURY can occur. The BACK SEAT with child restraint is the SAFEST place for children. 73K021 Airbaginformatie De informatie bevindt zich op de zonneklep 63J115 SIDE- EN HEADBAGS (waar voorzien) Sidebags (waar voorzien) bevinden zich aan de portierzijde van de rugleuning van de voorstoelen. De woorden SRS AIR- BAG zijn aangebracht op de sidebagdeksel om de positie aan te geven. 77J052 50

52 Bereik bij flankbotsing Side- en headbags worden niet opgeblazen 79J116 54G026 54G027 Als uw auto is voorzien van zij-airbags, plaats dan geen kinderbeveiligingssysteem op de passagiersstoel voor. Als de zij-airbags aan passagierszijde ontsteken, dan kan een kind in een kinderbeveiligingssysteem verwond raken. Laat nooit het hoofd, de armen of de ellebogen rusten op het portier, in de ruitsponning of in het gebied van de airbag rusten om mogelijke verwondingen tijdens het opblazen te voorkomen. Rijd nooit met het hoofd, de armen of de ellebogen uit het raam. De headbags (waar voorzien) bevinden zich achter het hemelbekleding. De woorden SRS AIRBAG zijn aangebracht op de stijl om de positie van de headbags aan te geven. 51

53 Side- en headbags worden waarschijnlijk niet opgeblazen Daarom is de airbag GEEN vervanging voor de veiligheidsgordels. DRAAG AL- TIJD DE VEILIGHEIDSGORDELS voor uw maximale veiligheid. Houd er rekening mee dat geen enkel systeem alle mogelijke verwondingen tijdens een ongeval kan voorkomen. 54G028 Side- en headbags zijn ontworpen om alleen bij ernstige flankbotsingen te ontsteken. Ze zijn niet ontworpen om te ontsteken bij frontale botsingen of botsingen van achteren, omslaan of kleinere flankbotsingen, omdat ze bij deze ongevallen geen bescherming bieden. Omdat een airbag slechts een maal tijdens een ongeval wordt ingeschakeld moeten de veiligheidsgordels worden gedragen om de inzittenden te beschermen tegen verdere bewegingen tijdens het ongeval. Een airbag draagt bij aan de bescherming die door veiligheidsgordels wordt geboden tijdens een botsing. De bestuurder en alle passagiers moeten de gordels altijd op de juiste manier dragen, onafhankelijk van de aanwezigheid van een airbag, zodat de kans op ernstige verwondingen of de dood tijdens een botsing kleiner wordt. 65D366 WERKING VAN HET SYSTEEM Bij een frontale botsing signaleren de botssensoren een snelle vertraging. Als de regeleenheid beslist dat deze vertraging hoort bij een frontale botsing, dan schakelt de regeleenheid de ontstekers in. Als uw auto is voorzien van side- en headbags en de botssensoren signaleren een flankbotsing en de regeleenheid beslist dat de botsing ernstig genoeg is, worden de zijairbags ontstoken. De ontstekers zorgen ervoor dat de betreffende airbags worden opgeblazen met stikstof of argon. De opgeblazen airbags vormen een kussen voor uw hoofd (alleen de front- en headbags) en het bovenlichaam. De airbag wordt zo snel opgeblazen en loopt zo snel weer leeg, dat u zich mogelijk niet realiseert dat de airbag is ingeschakeld. De airbag belemmert niet het zicht en maakt het niet moeilijker de auto te verlaten. 52

54 De airbags moeten snel en met kracht worden opgeblazen om de kans op ernstige of fatale verwondingen zo klein mogelijk te maken. Een niet te voorkomen gevolg van het snel opblazen is dat de airbag schaafwonden kan veroorzaken op de blote huid, zoals het gezicht tegen de frontairbag. Bij het opblazen klinkt ook een hard geluid en er kan wat poeder en rook vrijkomen. Dit is niet schadelijk en duidt niet op brand in de auto. Houd er echter rekening meer dat enkele componenten van het airbagsysteem enige tijd heet kunnen zijn na het opblazen. 54G535 Een veiligheidsgordel houdt u in de juiste stand, zodat een maximale bescherming ontstaat als de airbags worden opgeblazen. Zet uw stoel zo ver mogelijk naar achteren, maar houd wel de controle over de auto. Zit geheel naar achteren op de zitting; zit rechtop; leun niet over het stuurwiel of het dashboard. Inzittenden voor mogen niet tegen het portier leunen of er tegen in slaap vallen. Zie Stoelverstelling en Veiligheidsgordels en kinderbeveiligingssystemen in VOOR DE RIT voor meer informatie over het op de juiste manier verstellen van de stoel en de veiligheidsgordel. De bestuurder mag niet over het stuur leunen. De voorpassagier mag niet met zijn of haar lichaam tegen het dashboard leunen of zich op een andere manier te dicht bij het dashboard bevinden. Bij auto s met side- en headbags mogen de inzittenden niet tegen de deur leunen of slapen. In deze gevallen bevindt de inzittende zich niet in de juiste stand en te dicht bij de opblazende airbag, waardoor ernstige verwondingen kunnen ontstaan. Bevestig geen objecten op of over het stuurwiel of het dashboard. Plaats geen objecten tussen de airbag en de bestuurder of voorpassagier. Deze objecten kunnen de werking van de airbag negatief beïnloeden of kunnen tijdens een botsing door de airbag worden afgeschoten. Beide situaties kunnen tot ernstige verwondingen leiden. Plaats bij auto s met sidebags geen stoelhoezen over de voorstoelen. Deze zouden het opblazen van de airbags kunnen voorkomen. Plaats ook geen bekerhouders op het portier, omdat de bekerhouders bij een botsing door de airbag zouden kunnen worden afgeschoten. Beide situaties kunnen tot ernstige verwondingen leiden. 53

55 Houd er rekening mee dat uw auto vrij ernstig beschadigd kan raken bij een botsing, maar dat de botsing toch niet ernstig genoeg was om de front- of zijairbags te laten ontsteken. Zelfs als uw auto IETS beschadigd is aan de voorzijde of zijkant, laat dan toch het airbagsysteem controleren door het Fiat Servicenetwerk, zodat de airbag juist blijft werken. Uw auto is uitgerust met een diagnosemodule die de informatie van het airbagsysteem opslaat als de airbags bij een botsing worden ingeschakeld. De module slaat de informatie van de algemene werking van het systeem op en door welke sensoren het systeem is geactiveerd. Onderhoud van het airbagsysteem Als de airbags worden opgeblazen, moeten de airbags en bijbehorende componenten zo snel mogelijk door het Fiat Servicenetwerk worden vervangen. Als uw auto in het water terecht komt, waarbij de bodemplaat onder water komt te staan, kan de airbagregeleenheid worden beschadigd. Als dit gebeurt, laat dan het airbagsysteem zo snel mogelijk door het Fiat Servicenetwerk controleren. Er zijn speciale werkzaamheden nodig voor het onderhoud en vervangen van een airbag. Daarom mag alleen het Fiat Servicenetwerk de airbags onderhouden en vervangen. Stel iedereen die onderhoud aan uw auto uitvoert op de hoogte van het feit dat uw Fiat is voorzien van airbags. Onderhoud aan of nabij de componenten of bedrading van het airbagsysteem mag alleen door het Fiat Servicenetwerk worden uitgevoerd. Onjuist onderhoud kan leiden tot het per ongeluk ontsteken van de airbags of onherstelbare beschadigingen van de airbags. Beide situaties kunnen leiden tot ernstig letsel. Om beschadiging of een niet-bedoelde ontsteking van de airbags te voorkomen, moet ten minste 90 seconden voor onderhoud aan de elektrische installatie van de auto de accu worden losgenomen en het contactslot in de stand LOCK worden gedraaid. Raak de componenten en de bedrading van het airbagsysteem nooit aan. De bedrading is voorzien van gele tape of gele geleiders en de stekkers zijn geel, zodat de bedrading makkelijk kan worden geïdentificeerd. Het uit elkaar nemen van de auto met niet opgeblazen airbags aan het einde van de lange levensduur kan gevaarlijk zijn. Laat dit uitvoeren door daartoe opgeleid, getraind personeel. 54

56 ALGEMENE WAARSCHUWINGEN Rijd nooit met voorwerpen op uw schoot, voor uw borst of met een pijp, potlood enz. tussen de lippen; er kunnen verwondingen ontstaan als de airbag wordt ontstoken. Houd er rekening mee dat als het contactslot in de stand ON staat de airbags, zelfs bij niet draaiende motor, kunnen ontsteken als de auto stilstaat, bijvoorbeeld als de auto wordt aangereden door een andere auto. Laat daarom ook bij een stilstaande auto nooit kinderen op de voorstoelen plaatsnemen. Houd er echter ook rekening mee dat als het contactslot in de stand LOCK staat geen enkel beveiligingssysteem (airbags en gordelspanners) kunnen werken bij een botsing; in dat geval is het niet inschakelen geen indicatie dat het systeem niet op de juiste wijze werkt. Als de auto is gestolen of een diefstalpoging is ondernomen, of als de auto heeft geleden door vandalisme of overstromingen, laat dan het airbagsysteem controleren door het Fiat Servicenetwerk. Was de achterzijde van de rugleuning niet met een harde waterstraal of stoom (met de hand of in een automatische wasinstallatie voor stoelen). De frontairbag wordt ingeschakeld bij een zwaardere botsing dan de gordelspanners. Bij botsingen tussen deze twee drempelwaarden is het daarom normaal dat alleen de gordelspanners worden ingeschakeld. 55

57 56 Hang geen harde voorwerpen aan de kledinghaken en de handgrepen.

58 STUURKOLOMSCHAKELAARS CONTACTSLOT HENDEL VOOR VERLICHTING EN RICHTINGAANWIJZERS HENDEL VOOR RUITENWISSERS/-SPROEIERS SCHAKELAAR VOOR ACHTERRUITENWISSER/-SPROEIER (waar voorzien) STUURKOLOMVERGRENDELING (waar voorzien).. 67 AUDIO-BEDIENINGSORGANEN OP STUUR (waar voorzien) CLAXON G405 57

59 CONTACTSLOT 65D367 Bedien de bedieningsorganen niet door uw handen door het stuur te steken, om verwondingen te voorkomen. AUTO ZONDER KEYLESS START Het contactslot heeft vier standen: LOCK De normale stand bij een geparkeerde auto. Dit is de enige stand waarin de sleutel kan worden verwijderd. In deze stand is de ontsteking geblokkeerd en als de sleutel is verwijderd kan het stuur niet op de normale manier worden gebruikt. U moet de sleutel naar binnen drukken om naar de stand LOCK te kunnen draaien. Als uw auto is uitgerust met een automaat en een startblokkeersysteem, dan kan de sleutel alleen naar de stand LOCK worden gedraaid als de selectorhendel in P (parkeren) staat. Steek de sleutel in het contactslot en draai de sleutel rechtsom naar een van de andere standen om het stuurslot te ontgrendelen. Als de sleutel moeilijk verdraaid kan worden, draai dan het stuur iets naar rechts of links terwijl de sleutel wordt verdraaid. Draai naar LOCK Druk 60B041A 60G033A ACC Accessoires zoals de radio kunnen werken, maar de motor is uitgeschakeld. ON De normale bedrijfsstand. Alle elektrische systemen zijn ingeschakeld. 58

60 START Dit is de stand waarin de motor m.b.v. de startmotor kan worden gestart. De sleutel moet worden losgelaten, zodra de motor aanslaat. Herinnering contactslot (waar voorzien) Er klinkt met tussenpozen een zoemer om u er aan te herinneren de sleutel uit het contactslot te verwijderen als het bestuurdersportier is geopend. Verwijder altijd de sleutel als de auto wordt verlaten om te voorkomen dat de inzittende per ongeluk bedieningsorganen bedienen. Trek de handrem aan en schakel, als de auto op een helling is geparkeerd, de eerste versnelling in. Als de auto met de voorzijde naar beneden staat, schakel dan de achteruit in. Laat kinderen nooit zonder toezicht achter in de auto. Het is beslist verboden om wat voor werkzaamheden dan ook uit te voeren aan de stuurinrichting of de stuurkolom te modificeren (bijv.: installatie van een diefstalalarm) waardoor de veiligheid en de werking in gevaar kunnen komen; hierdoor vervalt de garantie en voldoet de auto niet meer aan de typegoedkeuring. Als met het ontstekingssysteem is geknoeid (bijv.: bij een diefstalpoging), laat het systeem dan zo snel mogelijk door het Fiat Servicenetwerk controleren. Verwijder nooit de contactsleutel bij een rijdende auto. Het stuur wordt in dat geval automatisch geblokkeerd als het wordt verdraaid. Dit is ook van toepassing als de auto wordt gesleept. 59

61 80J083 AUTO MET KEYLESS START De contactschakelaar kan worden bediend als de afstandsbediening zich in de auto bevindt (behalve in de bagageruimte). Druk de schakelaar in voordat de contactschakelaar wordt verdraaid. OPMERKING De contactschakelaar moet worden ingedrukt om van de stand LOCK naar de stand ACC te worden verdraaid. Om de contactschakelaar van de stand LOCK naar de stand ACC te draaien moet de schakelaar ingedrukt linksom worden verdraaid. 79J186 Als het blauwe controlelampje Keyless start in het instrumentenpaneel brandt, kan de contactschakelaar worden verdraaid. Als het rode waarschuwingslampje brandt, kan de contactschakelaar niet worden verdraaid. OPMERKING De contactschakelaar kan naar de stand ACC worden gedraaid als het blauwe controlelampje brandt. Het blauwe controlelampje gaat enige seconden branden en gaat vervolgens uit. In dit geval moet de contactschakelaar worden losgelaten en moet de schakelaar opnieuw worden ingedrukt. Als het rode waarschuwingslampje Keyless start brandt, dan is de afstandsbediening mogelijk niet in de auto of is de batterij van de afstandsbediening mogelijk bijna leeg. Als de afstandsbediening terug is in de auto (met uitzondering van de bagageruimte), gaat het rode waarschuwingslampje binnen enige seconden uit. Als de afstandsbediening zich in de auto bevindt (met uitzondering van de bagageruimte), kan de contactschakelaar worden verdraaid zonder gebruik te maken van de sleutel. OPMERKING Als de batterij van de afstandsbediening leeg raakt of er sterke radiogolven of storing aanwezig is, kan het bereik kleiner worden of de afstandsbediening niet werken. Als u zich te dicht bij de portierruit bevindt, kan de afstandsbediening mogelijk niet werken. Het contactslot kan mogelijk niet worden verdraaid als de afstandsbediening zich op het instrumentenpaneel, in het dashboardkastje, in het kaartenvak in het portier, op de zonneklep, op de vloer enz. bevindt. 60

62 WAARSCHUWING De afstandsbediening is een gevoelig elektronisch instrument. Om beschadiging van de afstandsbediening te voorkomen: Stel niet bloot aan botsingen, vocht of hoge temperaturen, zoals op het dashboard in direct zonlicht. Houd de afstandsbediening ver verwijderd van magnetische objecten, zoals een televisie. De contactschakelaar kan altijd worden verdraaid m.b.v. de contactsleutel. Het contactslot heeft vier standen: LOCK (1) De normale stand bij een geparkeerde auto. Dit is de enige stand waarin de sleutel kan worden verwijderd. De ontsteking is geblokkeerd en het normale gebruik van het stuur is niet mogelijk. Verdraai de contactschakelaar rechtsom naar een van de andere standen om het stuurslot te ontgrendelen. Als de contactschakelaar moeilijk verdraaid kan worden, draai dan het stuur iets naar rechts of links terwijl de schakelaar wordt verdraaid. OPMERKING U moet de contactschakelaar naar binnen drukken om naar de stand ACC te kunnen draaien. U moet de contactschakelaar naar binnen drukken om terug naar de stand LOCK te kunnen draaien. ACC (2) Accessoires zoals de radio kunnen werken, maar de motor is uitgeschakeld. ON (3) De normale bedrijfsstand. Alle elektrische systemen zijn ingeschakeld. START (4) Dit is de stand waarin de motor m.b.v. de startmotor kan worden gestart. De schakelaar moet worden losgelaten, zodra de motor aanslaat. 61

63 Waarschuwing contactschakelaar (Als Keyless start wordt gebruikt) Een zoemer klinkt met tussenpozen om u er aan te herinneren de contactslot naar de stand LOCK te draaien als de schakelaar in de stand ACC staat en het bestuurdersportier is geopend. Waarschuwing contactsleutel (Als van de contactsleutel gebruik wordt gemaakt) Er klinkt met tussenpozen een zoemer om u er aan te herinneren de sleutel uit het contactslot te verwijderen als het bestuurdersportier is geopend. 81A279S Draai nooit de contactschakelaar naar de stand LOCK en verwijder de contactsleutel bij een rijdende auto. Het stuur zal blokkeren en het wordt onmogelijk om de auto te besturen. Draai altijd de contactschakelaar naar de stand LOCK en verwijder de contactsleutel als de auto, ook gedurende korte tijd, wordt verlaten. Laat nooit kinderen alleen achter in een geparkeerde auto. Kinderen zonder toezicht kunnen de auto per ongeluk laten bewegen of de elektrisch bediende ruiten of schuifdak inschakelen. Zij kunnen bovendien bevangen raken door de hitte in warm of heet weer. Dit kan leiden tot ernstige ziekteverschijnselen of zelfs de dood. WAARSCHUWING Gebruik de startmotor nooit langer dan 15 seconden achter elkaar. Gebruik bij een dieselmotor de startmotor nooit langer dan 30 seconden achter elkaar. Wacht 15 seconden en probeer dan opnieuw als de motor niet aanslaat. Als de motor na enkele startpogingen niet aanslaat, controleer dan de brandstof en de ontsteking of neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. Laat het contactslot niet in de stand ON staan als de motor niet draait, omdat hierdoor de accu kan ontladen. 62

64 HENDEL VOOR VERLICHTING EN RICHTINGAANWIJZERS WERKING Verdraai de knop op het uiteinde van de hendel om de verlichting in of uit te schakelen. Er zijn drie mogelijke standen: in de stand OFF is alle verlichting uit; in de middelste stand branden de buitenverlichting voor, de achterlichten, de kentekenverlichting en de instrumentenpaneelverlichting, maar zijn de koplampen uitgeschakeld; in de derde stand gaan de koplampen branden en blijft de overige verlichting branden. Als de koplampen branden, druk dan de hendel naar voren om het grootlicht en naar het stuur om het dimlicht in te schakelen. Als het grootlicht brandt, gaat een lampje op het instrumentenpaneel branden. Om het grootlichtsignaal in te schakelen moet de hendel iets naar het stuur worden getrokken en weer losgelaten als het signaal is gegeven. 62J029 Waarschuwing ingeschakelde verlichting (waar voorzien) Als de verlichting nog brandt bij verwijderde contactsleutel en geopend bestuurdersportier klinkt een zoemer om u te waarschuwen de verlichting uit te schakelen. 62J030 Dag-dimlichtregeling (waar voorzien) Als de motor wordt gestart, worden door het systeem alle lichten ingeschakeld. Deze regeling kan worden gewist als de hendel voor de verlichting in een willekeurige stand wordt gezet en vervolgens in de stand OFF. 63

65 62J031 62J032 62J033 MISTACHTERLICHTSCHAKELAAR Verdraai, om het mistachterlicht in te schakelen, de knop zoals in de afbeelding is aangegeven; hierbij moet de lichtschakelaar in de derde stand staan. Als het mistachterlicht is ingeschakeld gaat een controlelampje op het instrumentenpaneel branden. Verdraai de mistachterlichtschakelaar niet als de lichtschakelaar niet in de derde stand staat. OPMERKING Als de lichtschakelaar in de stand OFF staat, wordt het signaal van de mistachterlichtschakelaar automatisch genegeerd. WERKING VAN DE RICHTINGAANWIJZERS Beweeg de hendel naar boven of beneden als het contactslot in de stand ON staat om de richtingaanwijzers rechts of links in te schakelen. Normaal richtingaanwijzersignaal Beweeg de hendel geheel omhoog of omlaag om het signaal te geven. Als de beweging is voltooid, wordt het signaal onderbroken en keert de hendel terug in de normale stand. Signaal om van rijbaan te wisselen Een enkele keer, zoals bij inhalen, wordt het stuur niet ver genoeg verdraaid om het richtingaanwijzersignaal te onderbreken. Voor uw gemak kunt u het richtingaanwijzersignaal tijdelijk geven door de hendel niet in de uiterste stand te plaatsen en even vast te houden. De hendel keert terug in de normale stand als u de hendel loslaat. 64

66 HENDEL VOOR RUITENWISSERS/- SPROEIERS MIST OFF RUITENWISSERS Beweeg de hendel in een van de drie standen om de ruitenwissers in te schakelen. In de stand INT (waar voorzien) werken de ruitenwissers in de intervalstand. De stand INT is erg handig als wordt gereden in de mist of bij motregen. In de stand LO werken de ruitenwissers met een constante lage snelheid. In de stand HI werken de ruitenwissers met een constante hoge snelheid. Zet de hendel in de stand OFF om de ruitenwissers uit te schakelen. Zet de hendel omhoog en houd de hendel omhoog in de stand MIST om de ruitenwissers continu met een lage snelheid te laten werken. WAARSCHUWING Gebruik de ruitenwissers nooit om ijs en sneeuw van de voorruit te verwijderen. Onder deze omstandigheden is de ruitenwisser onderworpen aan een zeer grote kracht waardoor de motorbescherming inschakelt en de werking van de ruitenwissers gedurende enige seconden wordt onderbroken. Als de werking niet wordt hersteld (zelfs niet als de motor opnieuw wordt gestart met de contactsleutel) neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. Als de hendel is voorzien van de bedieningsmogelijkheid INT TIME, draai deze schakelaar naar voren of achteren om de gewenste intervalsnelheid te selecteren. HI INT LO 62J034 62J035 62J036 RUITENSPROEIERS Trek de hendel in de richting van het stuur om de ruitensproeiervloeistof op de ruit te sproeien. De ruitenwissers schakelen automatisch met de lage snelheid als de intervalstand nog niet is ingeschakeld m.b.v. INT (waar voorzien). Om te voorkomen dat de voorruit bij koud weer bevriest, moet de ontdooistand van de verwarming worden ingeschakeld om de voorruit te verwarmen als de ruitensproeiers worden gebruikt. Gebruik geen koelvloeistofantivries in het ruitensproeierreservoir. Als deze stof op de voorruit wordt gesproeid, kan het zicht ernstig worden beperkt en kan de lak van de auto worden beschadigd. 65

67 66 WAARSCHUWING Om beschadiging van de ruitenwisser en het componenten van de ruitensproeiers te voorkomen, moeten de volgende voorzorgsmaatregelen worden genomen: Gebruik de hendel niet als geen ruitensproeiervloeistof op de ruit wordt gesproeid. Hierdoor kan de ruitensproeierpomp worden beschadigd. Verwijder geen vuil van een droge voorruit met de ruitenwissers. Hierdoor kunnen de voorruit en de ruitenwisserbladen worden beschadigd. Maak de voorruit altijd nat met de ruitensproeiers voordat de ruitenwissers worden ingeschakeld. Verwijder ijs of sneeuw van de wisserbladen voordat de ruitenwissers worden ingeschakeld. Controleer het ruitensproeiervloeistofniveau regelmatig. Controleer vaker onder slechte weersomstandigheden. Vul het ruitensproeiervloeistofreservoir tot maximaal 3/4 bij koud weer, zodat er voldoende ruimte is als de temperatuur zo laag wordt dat de vloeistof bevriest en daardoor uitzet. SCHAKELAAR VOOR ACHTERRUITENWISSER/- SPROEIER (waar voorzien) Draai de schakelaar voor de achterruitenwisser op het eind van de hendel in de stand ON om de achterruitenwisser in te schakelen. Als uw auto is uitgerust met de INT -functie, werkt de achterruitenwisser in de intervalstand als de schakelaar vooruit in de stand INT wordt gezet. Draai de schakelaar naar achteren in de stand OFF om de achterruitenwisser uit te schakelen. Draai, als de achterruitenwisserschakelaar in de stand OFF staat, de schakelaar naar achteren en houd de schakelaar vast om de achterruitensproeier in te schakelen. Draai, als de achterruitenwisserschakelaar in de stand ON staat, de schakelaar naar voren en houd de schakelaar vast om de achterruitensproeier in te schakelen. WAARSCHUWING Gebruik de achterruitenwisser nooit om ijs en sneeuw van de achterruit te verwijderen. Onder deze omstandigheden is de ruitenwisser onderworpen aan een zeer grote kracht waardoor de motorbescherming inschakelt en de werking van de ruitenwissers gedurende enige seconden wordt onderbroken. Als het systeem niet meer werkt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. Wisser Interval wissen Sproeier 62J037 WAARSCHUWING Verwijder ijs of sneeuw van de achterruit voordat de achterruitenwisser wordt ingeschakeld. Door ijs of sneeuw kan de ruitenwisser mogelijk niet bewegen, waardoor de ruitenwissermotor kan beschadigen.

68 STUURKOLOM- VERGRENDELING (waar voorzien) De vergrendelhendel bevindt zich onder de stuurkolom. Voor het verstellen van de stuurhoogte: Trek de vergendelhendel naar boven om de stuurkolom te ontgrendelen. Stel het stuur op de gewenste hoogte af en vergrendel de stuurkolom door de vergrendelhendel naar beneden te drukken. Probeer het stuur omhoog en omlaag te bewegen om te controleren dat de stuurkolom goed vastzit. VERGREN- ONTGREN- DELEN DELEN 63J026 Het stuur mag alleen worden versteld als de auto stilstaat en de motor is uitgeschakeld. Het is beslist verboden om wat voor werkzaamheden dan ook uit te voeren aan de stuurinrichting of de stuurkolom te modificeren (bijv.: installatie van een diefstalalarm) waardoor de veiligheid en de werking in gevaar kunnen komen; hierdoor vervalt de garantie en voldoet de auto niet meer aan de typegoedkeuring. Probeer nooit het stuur te verstellen bij een rijdende auto; in dat geval kan de controle over de auto worden verloren. 67

69 AUDIO- BEDIENINGSORGANEN OP HET STUUR (waar voorzien) De belangrijkste functies van de audioinstallatie kunnen met de de schakelaars op het stuur worden bediend. Zie voor meer informatie Audiosystemen in INSTRUMENTENPANEEL. CLAXON Druk op de claxonschakelaar op het stuur om de claxon in te schakelen. De claxon wordt onafhankelijk van de stand van het contactslot ingeschakeld. 79J J060

70 60G406 INSTRUMENTENPANEEL INSTRUMENTEN WAARSCHUWINGS- EN CONTROLELAMPJES INDICATIE STAND AUTOMAAT (indien aanwezig) SNELHEIDSMETER / KILOMETERTELLER / DAGTELLER / REGELING VERLICHTING TOERENTELLER BRANDSTOFMETER TEMPERATUURMETER / LAMPJE TE HOGE TEMPERATUUR (voor dieseluitvoeringen) INSTRUMENTENPANEEL SCHAKELAAR VOOR WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN ESP OFF SCHAKELAAR (waar voorzien) WD/ 4WD SCHAKELAAR (waar voorzien) KOPLAMPVERSTELLING (waar voorzien) SCHAKELAAR ACHTERRUIT- EN SPIEGELVERWARMING (waar voorzien) DIMSCHAKELAAR (waar voorzien) MISTLAMPSCHAKELAAR (waar voorzien) SIGARENAANSTEKER EN ASBAK (waar voorzien) DASHBOARDKASTJE INFORMATIEDISPLAY (Type I) (waar voorzien) INFORMATIEDISPLAY (Type II) (waar voorzien) KLOKJE (waar voorzien) VERWARMINGS- EN AIRCONDITIONINGSYSTEEM.. 99 HANDMATIG BEDIEND VERWARMINGS- EN AIRCONDITIONINGSYSTEEM AUTOMATISCH BEDIEND VERWARMINGS- EN AIRCONDITIONINGSYSTEEM AUDIO-INSTALLATIES MP3/WMA-SPELER (waar voorzien)

71 INSTRUMENTENPANEEL 1. Instrumenten 2. Contactslot 3. Lichtschakelaar/richtingaanwijzers en dimschakelaar 4. Ruitenwisser-/sproeierschakelaar en achterruitenwisser-/sproeierschakelaar (waar voorzien) 5. Schakelaar voor waarschuwingsknipperlichten 6. Overige schakelaars (waar voorzien) 7. Verwarmingsbedieningspaneel 8. Audio (waar voorzien) 9. Sigarenaansteker/asbak of opbergvakje 10. Motorkapontgrendeling 11. Middelste uitstroomopening 12. Uitstroomopening aan zijkant 13. Ontdooi-opening aan zijkant 14. Dashboardkastje 15. Zekeringenkast 16. Airbag (waar voorzien) 17. Informatiedisplay Rechts stuur 13 Links stuur J037

72 INSTRUMENTEN 1. Snelheidsmeter 2. Kilometerteller/Dagteller 3. Keuzeschakelaar kilometerteller/ dagteller 4. Toerenteller 5. Brandstofmeter 6. Temperatuurmeter 7. Waarschuwings- en controlelampjes 79J179 71

73 WAARSCHUWINGS- EN CONTROLELAMPJES WAARSCHUWINGSLAMPJE REMSYSTEEM 65D477 Afhankelijk van de uitvoering kan de controle van de werking van dit lampje op drie manieren plaatsvinden. Het lampje gaat kort branden als het contactslot in de stand ON en/of START wordt gezet. Het lampje gaat branden als de handrem wordt aangetrokken en het contactslot in de stand ON staat. Het lampje gaat onder een of beide bovenstaande omstandigheden branden. Het lampje gaat ook branden als het remvloeistofniveau in het reservoir onder de drempelwaarde komt. Het lampje moet uitgaan als de motor is gestart en de handrem volledig is uitgeschakeld en er voldoende remvloeistof in het reservoir aanwezig is. Het lampje gaat ook, tegelijk met het ABSwaarschuwingslampje, branden als remdrukregeling (functie met proportionele klep) van het ABS defect is. Als het waarschuwingslampje van het remsysteem gaat branden tijdens de rit, dan kan dit beteken dat er iets mis is met het remsysteem van de auto. Als dit gebeurt, dan moet u: De auto voorzichtig naast de weg tot stilstand brengen. De remweg kan langer zijn, het pedaal moet mogelijk harder worden ingetrapt en het pedaal kan een grotere slag hebben dan normaal. Test de remmen door naast de weg voorzichtig weg te rijden en te remmen. Als u bepaalt dat het veilig is, rijd dan voorzichtig met een lage snelheid naar de dichtstbijzijnde Fiat Servicenetwerk voor reparatie, of Laat de auto naar het dichtstbijzijnde Fiat Servicenetwerk slepen voor reparatie. Als een van de volgende omstandigheden optreedt, dan moet u onmiddellijk contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk om het remsysteem te laten controleren. Als het waarschuwingslampje remsysteem niet dooft als de motor is gestart en de handrem volledig is uitgeschakeld. Als het waarschuwingslampje remsysteem niet gaat branden als het contactslot in de stand ON of START wordt gedraaid. Als het waarschuwingslampje remsysteem gaat branden tijdens de rit. OPMERKING Omdat de speling van de schijfremmen automatisch wordt afgesteld, zakt het remvloeistofniveau als de remblokken slijten. Het remvloeistofreservoir bijvullen hoort bij de normale onderhoudswerkzaamheden. 72

74 ABS- WAARSCHUWINGSLAMPJE 65D529 Als het contactslot in de stand ON wordt gezet, gaat het lampje kort branden, zodat u kunt controleren of het lampje werkt. Als het lampje blijft branden of gaat branden tijdens de rit, dan kan er een defect in het ABS aanwezig zijn. Als dit gebeurt: De auto voorzichtig naast de weg tot stilstand brengen. Draai het contactslot in de stand LOCK en start de motor opnieuw. Als het waarschuwingslampje kort gaat branden en dan dooft, werkt het systeem normaal. Als het waarschuwingslampje blijft branden, is er een storing aanwezig in het systeem. Als het lampje en het waarschuwingslampje remsysteem blijven branden of tegelijkertijd tijdens de rit gaan branden en het ABS is voorzien van de remdrukregeling (proportionele klep), dan kan een storing aanwezig zijn in zowel de remdrukregeling voor de achterremmen als de antiblokkeerfunctie van het ABS. Als dit voorkomt, laat dan het systeem controleren door het Fiat Servicenetwerk. Als het ABS niet meer werkt, dan kan het remsysteem blijven werken als een conventioneel remsysteem zonder ABS. SLIP LAMPJE (waar voorzien) 66J033 ESP is een geregistreerd handelsmerk van DaimlerChrysler AG. Dit lampje knippert 5 keer per seconde als een van de ESP systemen, behalve het ABS, is geactiveerd. Als dit lampje knippert, rijd dan voorzichtig. Als het contactslot in de stand ON wordt gezet, gaat het lampje kort branden, zodat u kunt controleren of het lampje werkt. Als het lampje blijft branden, of tijdens de rit gaat branden en blijft branden, dan kan een storing aanwezig zijn in de ESP systemen (behalve het ABS). Laat het systeem controleren door het Fiat Servicenetwerk. OPMERKING Als de accu wordt losgekoppeld en weer wordt aangesloten, worden de ESP functies (maar niet het ABS) uitgeschakeld en gaat het slip-lampje 1 keer per seconde knipperen. Zie voor meer informatie over het activeren van de ESP systemen SLIP-lampje in UW AUTO BEDIENEN. Zie voor meer informatie over de ESP systemen Electronic Stability Program (ESP ) in UW AUTO BEDIENEN. De ESP systemen kunnen geen ongevallen voorkomen. Rijd altijd voorzichtig. 73

75 ESP WAARSCHUWINGSLAMPJE (waar voorzien) (Electronic Stability Program) 66J031 Als het contactslot in de stand ON wordt gezet, gaat het lampje kort branden, zodat u kunt controleren of het lampje werkt. Als het lampje blijft branden, of tijdens de rit gaat branden, kan een storing aanwezig zijn in de ESP systemen (behalve het ABS). Laat het systeem controleren door het Fiat Servicenetwerk. Zie voor meer informatie over de ESP systemen Electronic Stability Program (ESP ) in UW AUTO BEDIENEN. ESP OFF WAARSCHUWINGSLAMPJE (waar voorzien) 66J032 Als het contactslot in de stand ON wordt gezet, gaat het lampje kort branden, zodat u kunt controleren of het lampje werkt. Als de ESP OFF schakelaar wordt ingedrukt om de ESP systemen (behalve het ABS) uit te schakelen gaat het ESP OFF lampje branden en blijft branden. Zie voor meer informatie over de ESP systemen Electronic Stability Program (ESP ) in UW AUTO BEDIENEN. WAARSCHUWINGSLAMPJE TE LAGE OLIEDRUK 50G051A Het lampje gaat branden als het contactslot in de stand ON wordt gedraaid en het gaat uit als de motor wordt gestart. Het lampje gaat branden en blijft branden als de motorolie druk te laag is. Als het waarschuwingslampje v gaat branden tijdens de rit, breng dan de auto tot stilstand, zet de motor uit en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. Controleer het oliepeil en vul zonodig bij. Als er voldoende olie aanwezig is, dan moet het smeersysteem door het Fiat Servicenetwerk worden gecontroleerd voordat weer met de auto mag worden gereden. Voor dieseluitvoeringen Als dit lampje knippert bij draaiende motor moet de motorolie worden ververst. Neem voor meer informatie contact op met het Fiat Servicenetwerk. Als het waarschuwingslampje v knippert, neem dan onmiddellijk contact op met het Fiat Servicenetwerk voor het verversen van de olie en het uitschakelen van het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel. WAARSCHUWING Als de motor werkt en het lampje brandt, kan de motor ernstig worden beschadigd. Wacht niet totdat het oliedruklampje gaat branden om de olie te laten verversen. Controleer het oliepeil regelmatig. 74

76 LAADSTROOMCONTROLELAMPJE WAARSCHUWINGSLAMPJE NIET OMGELEGDE GORDEL (waar voorzien) 50G052A Het lampje gaat branden als het contactslot in de stand ON wordt gedraaid en het gaat uit als de motor wordt gestart. Het lampje gaat branden en blijft branden als er een storing aanwezig is in het laadsysteem van de accu. Als het lampje gaat branden als de motor draait, moet het laadsysteem onmiddellijk door het Fiat Servicenetwerk worden gecontroleerd. 60G049 Als de bestuurder de gordel niet omlegt, gaat het lampje branden. Zie voor meer informatie over het waarschuwingslampje niet omgelegde gordel Veiligheidsgordels en kinderbeveiligingssystemen in VOOR DE RIT. AIRBAG -LAMPJE (waar voorzien) 63J030 Dit lampje knippert of gaat enige seconden branden als het contactslot in de stand ON is gezet, zodat u kunt controleren dat het lampje werkt. Het lampje gaat branden en blijft branden als er een storing aanwezig is in het airbagof gordelspannersysteem (waar voorzien). Als het AIRBAG -lampje niet knippert of niet nadat het contactslot in de stand ON is gedraaid kort gaat branden of langer dan 10 seconden gaat branden of gaat branden tijdens de rit, dan is het mogelijk dat de gordelspanners (waar voorzien) of de airbags niet juist werken. Laat beide systemen door het Fiat Servicenetwerk controleren. WAARSCHUWINGSLAMPJE 65D530 Uw auto is voorzien van een emissieregeling die door een regeleenheid wordt geregeld. In het instrumentenpaneel is een waarschuwingslampje opgenomen dat aangeeft wanneer de emissieregeling moet worden onderhouden of gerepareerd. Het waarschuwingslampje gaat branden als het contactslot in de stand ON of START wordt gedraaid en het gaat uit als de motor wordt gestart. 75

77 Als het waarschuwingslampje gaat branden als de motor draait, is er een storing aanwezig in de emissieregeling. Laat het Fiat Servicenetwerk het probleem met uw auto oplossen. BELANGRIJK Als wordt doorgereden met een brandend waarschuwingslampje, kan de emissieregeling van de auto onherstelbaar worden beschadigd; dit kan het brandstofverbruik en de rij-eigenschappen negatief beïnvloeden. Onderhoudslampje (SVS - Service Vehicle Soon) (bij dieseluitvoeringen) FIAT CODE LAMPJE (STARTBLOKKERING) (waar voorzien) WAARSCHUWINGSLAMPJE TE HOGE TEMPERATUUR (bij dieseluitvoeringen) 76 84E034 Als het contactslot in de stand ON wordt gezet, gaat het lampje kort branden, zodat u kunt controleren of het lampje werkt. Als het lampje knippert als het contactslot in de stand ON staat, kan de motor niet worden gestart. OPMERKING Als dit lampje knippert, draai het contactslot dan in de stand LOCK en vervolgens weer in de stand ON. Als het lampje knippert als het contactslot in de stand ON staat, dan kan er iets mis zijn met het startblokkeersysteem. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om het systeem te laten controleren. 65D239 Als het contactslot in de stand ON wordt gezet, gaat het lampje branden, zodat u kunt controleren of het lampje werkt. Als het lampje knippert als het contactslot in de stand ON staat, dan kan er iets mis zijn met het startblokkeersysteem. Als het lampje knippert als het contactslot in de stand ON staat, kan de motor niet worden gestart. OPMERKING Als dit lampje knippert, draai het contactslot dan in de stand LOCK en vervolgens weer in de stand ON. Als het lampje knippert als het contactslot in de stand ON staat, dan kan er iets mis zijn met het startblokkeersysteem. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om het systeem te laten controleren. 54G345 Als dit lampje gaat branden tijdens de rit, dan kan dit betekenen dat de motor te heet is. Zie Temperatuurmeter/waarschuwingslampje te hoge temperatuur VOORGLOEICONTROLELAMPJE (bij dieseluitvoeringen) 60A534 Als de koelvloeistoftemperatuur te laag is, gaat dit lampje branden als het contactslot is ingeschakeld; het lampje gaat uit als de voorgloeibougies warm genoeg zijn om de motor te starten.

78 WAARSCHUWINGSLAMPJE WATER IN BRANDSTOFFILTER (bij dieseluitvoeringen) ROETFILTER- WAARSCHUWINGSLAMPJE (bij dieseluitvoeringen) WAARSCHUWINGSLAMPJE GEOPEND PORTIER 54G391 60A541 Als het lampje tijdens de rit gaat branden, dan kan er water in het brandstoffilter aanwezig zijn. Tap dit water zo snel mogelijk af. Zie voor meer informatie over het aftappen van het water Brandstoffilter in CONTROLE EN ONDERHOUD. WAARSCHUWING Door de aanwezigheid van water in het brandstofcircuit kan de brandstofinspuiting ernstig worden beschadigd en de motor onregelmatig gaan draaien. Als het waarschuwingslampje gaat branden, neem dan zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk om het probleem te laten verhelpen. Als bovenstaande waarschuwingen onmiddellijk na het tanken worden gegeven, is er waarschijnlijk water in de tank terecht gekomen: zet de motor onmiddellijk uit en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. 64J244 Als het lampje tijdens de rit gaat banden, dan is het roetfilter bijna verstopt. Rijd, om het roetfilter te regenereren, met een gemiddelde snelheid van 50 km/h (30 mph) gedurende ongeveer 5 minuten totdat het lampje dooft. Als de regeneratie van het roetfilter door het rijden met de auto is voltooid, gaat het waarschuwingslampje uit. Zie voor meer informatie Roetfilter in UW AUTO BEDIENEN. Dit lampje blijft branden, totdat alle portieren (waaronder de achterklep) geheel zijn gesloten. WAARSCHUWINGSLAMPJE BRANDSTOFRESERVE 54G343 Als dit lampje gaat branden, moet zo snel mogelijk worden getankt. OPMERKING Het inschakelpunt van het lampje is afhankelijk van de conditie van het wegdek (bijv. hellingen of bochten) en rij-omstandigheden, omdat de brandstof in de tank beweegt. 77

79 WAARSCHUWINGSLAMPJE STUURBEKRACHTIGING (waar voorzien) KEYLESS START (waar voorzien) CONTROLELAMPJE MISTACHTERLICHT (waar voorzien) 79J039 Het lampje gaat branden als het contactslot in de stand ON wordt gedraaid en het gaat uit als de motor wordt gestart. Als dit lampje gaat branden tijdens de rit, werkt de stuurbekrachtiging waarschijnlijk niet op de juiste wijze. Laat het systeem door het Fiat Servicenetwerk controleren. OPMERKING Als de stuurbekrachtiging niet juist werkt, moet meer kracht op het stuur worden uitgeoefend om te sturen. 62J041 Als de contactschakelaar bij een auto met Keyless start wordt ingedrukt, gaat dit lampje blauw of rood branden. Als het lampje blauw gaat branden, kan het contactslot zonder de contactsleutel worden verdraaid. Als het lampje rood gaat branden, kan het contactslot niet zonder de contactsleutel worden verdraaid. Zie voor meer informatie Contactschakelaar in STUURKOLOMSCHAKELAARS. Als het lampje rood knippert, geeft dit aan dat de afstandsbediening niet in de auto aanwezig is. Zie voor meer informatie Keyless Start in VOOR DE RIT. 54G491 Het controlelampje mistachterlicht gaat branden als het mistachterlicht wordt ingeschakeld. 78

80 CONTROLELAMPJES RICHTINGAANWIJZERS GROOTLICHTCONTROLELAMPJE CONTROLELAMPJE 4WD AUTO (waar voorzien) 50G055 Als de richtingaanwijzers links of rechts worden ingeschakeld, gaat de bijbehorende groene pijl op het instrumentenpaneel tegelijk met de betreffende richtingaanwijzers knipperen. Als de waarschuwingsknipperlichten worden ingeschakeld, knipperen beide pijlen tegelijk met alle richtingaanwijzers. 50G056 Dit lampje gaat branden als het grootlicht wordt ingeschakeld. 79J040 Als het contactslot in de stand ON wordt gezet, gaat het lampje kort branden, zodat u kunt controleren of het lampje werkt. Als met de 2WD/4WD-schakelaar de 4WD AUTO -functie is ingeschakeld en het contactslot staat in de stand ON, gaat het lampje branden en blijft branden. Als dit lampje en het controlelampje 4WD LOCK blijven branden of tegelijk gaan branden tijdens de rit, dan is het mogelijk dat het 4WD-systeem onjuist werkt. Laat het systeem door het Fiat Servicenetwerk controleren. 79

81 Als de olietemperatuur in delen van het 4WD-systeem hoog is, dan knippert het lampje. In dat geval wordt de 4WD AUTO - of 4WD LOCK -functie automatisch omgezet in de 2WD -functie om beschadiging van het 4WD-systeem te voorkomen. Zie voor meer informatie Gebruik van de 2WD/4WD-schakelaar in UW AUTO BEDIENEN. OPMERKING Als de motor weer wordt gestart, stopt het lampje tijdelijk met knipperen. OPMERKING Als de voertuigsnelheid hoger wordt en de 4WD LOCK -functie is ingeschakeld, wordt automatisch de 4WD AUTO -functie ingeschakeld. Het controlelampje 4WD AUTO gaat branden en blijft branden. CONTROLELAMPJE 4WD LOCK (waar voorzien) 79J100 AUTO -functie is overgeschakeld naar de 4WD LOCK -functie. Als dit lampje en het controlelampje 4WD AUTO blijven branden of tegelijk gaan branden tijdens de rit, dan is het mogelijk dat het 4WD-systeem onjuist werkt. Laat het systeem door het Fiat Servicenetwerk controleren. OPMERKING Als de voertuigsnelheid hoger wordt en de 4WD LOCK -functie is ingeschakeld, wordt automatisch de 4WD AUTO -functie ingeschakeld. Het controlelampje 4WD AUTO gaat branden en blijft branden. Als het contactslot is uitgeschakeld, wordt de 4WD LOCK -functie uitgeschakeld. Zie voor meer informatie over de 4WD LOCK-functie Gebruik van de 2WD/4WD-schakelaar in UW AUTO BEDIENEN. BELANGRIJK Rijd niet met ingeschakelde 4WD LOCK -functie op droge harde ondergronden. INDICATIE STAND AUTOMAAT (indien aanwezig) 79J151 Als het contactslot in de stand ON staat, geeft de indicatie de stand van de versnellingsbak aan. Zie voor meer informatie over het gebruik van de automatische versnellingsbak Automatische versnellingsbak in UW AUTO BEDIENEN. 80 Als het contactslot in de stand ON wordt gezet, gaat het lampje kort branden, zodat u kunt controleren of het lampje werkt. Het lampje gaat branden als met de 2WD/4WD-schakelaar de van 4WD

82 SNELHEIDSMETER/KILOMETERTELLER/ DAGTELLER/REGELING VERLICHTING 1. Snelheidsmeter 2. Kilometerteller/Dagteller (Aanduiding van de lichtintensiteit) 3. Keuzeknop weergave en lichtsterkteregeling instrumentenpaneelverlichting Snelheidsmeter De snelheidsmeter geeft de voertuigsnelheid aan in km/h. Kilometerteller/Dagteller (Aanduiding van de lichtintensiteit) Als het contactslot in de stand ON staat, wordt op het display de kilometerteller of de dagteller weergegeven. De kilometerteller geeft het totaal met de auto afgelegde afstand aan. De dagteller kan worden gebruikt om de afstand van een korte rit of tussen tankbeurten aan te geven. 79J185 WAARSCHUWING Houd de kilometertellerstand bij en controleer het Geprogrammeerd Onderhoudsschema regelmatig of onderhoud nodig is. Als het onderhoud niet na de vastgestelde intervallen wordt uitgevoerd, kan dit leiden tot toenemende slijtage of beschadiging van bepaalde componenten. 81

83 (A) (B) (A) (B) (3) (3) (3) (C) (D) (C) Ongeveer 2 seconden 65D603 Als het contactslot in de stand ON staat en de lichtschakelaar in de stand OFF, dan kan het display drie grootheden weergeven: kilometerteller (A), dagteller A (B) en dagteller B (C). Druk de keuzeschakelaar (3) snel een aantal malen in, totdat de gewenste waarde wordt weergegeven. 65D532 Als het contactslot in de stand ON staat, de lichtschakelaar in de tweede of derde stand en de dimschakelaar op OFF, dan kan het display vier grootheden weergeven: kilometerteller (A), dagteller A (B), dagteller B (C) en lichtintensiteit (D). Druk de keuzeschakelaar (3) snel een aantal malen in, totdat de gewenste waarde wordt weergegeven. Als weergave (D) zichtbaar is, kan de lichtintensiteit met het bedieningsorgaan worden geregeld. Zie Lichtintensiteit regelen hierna voor meer informatie over het regelen van de lichtintensiteit van de instrumentenpaneelverlichting. Zie voor meer informatie over de dimschakelaar Dimschakelaar in dit deel. 65D481 Druk om de dagteller op nul te zetten de keuzeschakelaar (3) ongeveer 2 seconden in. 82

84 (Helder) (3) TOERENTELLER De toerenteller geeft het aantal omwentelingen van de motor per minuut aan. (Gedimd) Houd ingedrukt 81A263 Lichtintensiteit regelen Als op het display de lichtintensiteit (D) wordt weergegeven, dan kan de lichtintensiteit van de instrumentenpaneelverlichting worden geregeld. Houd de keuzeschakelaar (3) ingedrukt om de lichtintensiteit te regelen. De weergave wordt gewijzigd, zoals in de afbeelding is aangegeven. De intensiteit wordt lager en als de uiterste waarde is bereikt, bereikt de lichtintensiteit meteen de hoogste waarde. Zorg ervoor dat de toerenteller nooit in het rode gebied komt; hierdoor kunnen ernstige beschadigingen ontstaan. 79J137 83

85 BRANDSTOFMETER Als het contactslot in de stand ON staat, geeft deze meter ongeveer de hoeveelheid brandstof in de tank aan. F betekent full (vol) en E betekent empty (leeg). Als de meter buiten de schaalverdeling komt ( E, maar niet de letter E ), tank dan zo snel mogelijk. Als het brandstofreservelampje (1) gaat branden, tank dan onmiddellijk, zodra dit kan. De aanduiding (2) geeft aan dat het tankluikje zich aan de linkerzijde van de auto bevindt. OPMERKING Het inschakelpunt van het brandstofreservelampje (1) is afhankelijk van de conditie van het wegdek (bijv. hellingen of bochten) en rij-omstandigheden, omdat de brandstof in de tank beweegt. (2) (1) 79J102 (1) TEMPERATUURMETER/ LAMPJE TE HOGE TEMPERATUUR (voor dieseluitvoeringen) Als het contactslot in de stand ON staat, geeft de meter de koelvloeistoftemperatuur aan. Onder normale omstandigheden blijft de meter in het normale bereik tussen de toegestane waarden H en C. Als de meter in de buurt van de H komt (of het lampje te hoge koelvloeistoftemperatuur (1) (waar voorzien) gaat branden), is de motor te heet. Volg de aanwijzingen op voor een te warme motor in IN NOODGEVALLEN. WAARSCHUWING Als met de auto gereden blijft worden als er wordt aangegeven dat de motor oververhit is, kan de motor zeer ernstig worden beschadigd. 79J135 84

86 SCHAKELAAR VOOR WAARSCHUWINGS- KNIPPERLICHTEN Druk de schakelaar in om de waarschuwingsknipperlichten in te schakelen. Alle richtingaanwijzers en de controlelampjes richtingaanwijzer knipperen tegelijk. Druk nogmaals op de schakelaar om de verlichting uit te schakelen. Gebruik de waarschuwingsknipperlichten om het overige verkeer te waarschuwen als in noodgevallen de auto tot stilstand moet worden gebracht of als uw auto op een andere manier een gevaar vormt in het verkeer. 79J041 ESP OFF SCHAKELAAR (waar voorzien) ESP is een geregistreerd handelsmerk van DaimlerChrysler AG. De ESP OFF -schakelaar bevindt zich op de middenconsole. De ESP systemen (behalve het ABS) kunnen worden in- en uitgeschakeld door deze schakelaar in te drukken. Druk, om de ESP systemen (behalve het ABS uit te schakelen de ESP OFF -schakelaar in en houd de schakelaar ingedrukt, totdat het ESP OFF controlelampje gaat branden. 79J180 85

87 Druk om alle ESP systemen in te schakelen nogmaals op de ESP OFF -schakelaar. Het ESP OFF -controlelampje gaat uit. Zie voor meer informatie over de ESP systemen Electronic Stability Program (ESP ) in UW AUTO BEDIENEN. 2WD/4WD SCHAKELAAR (waar voorzien) De 2WD/4WD-schakelaar bevindt zich op de middenconsole. Zie voor meer informatie over het gebruik van de 2WD/4WD-schakelaar Gebruik van de 2WD/4WD-schakelaar in UW AUTO BEDIENEN. 79J042 86

88 KOPLAMPVERSTELLING (waar voorzien) De hoogte van de koplampen kan, afhankelijk van de belading van de auto, worden afgesteld door deze schakelaar te verdraaien. De onderstaande tabel geeft de geschikte schakelaarstand onder de verschillende beladingen weer. 80G025 Auto Belading Alleen de bestuurder Bestuurder + 1 passagier (op voorstoel) Bestuurder + 4 passagiers, Geen bagage Bestuurder + 4 passagiers, en bagage Stand Schakelaar Bestuurder + volledig beladen 3 87

89 SCHAKELAAR ACHTERRUIT- EN SPIEGELVERWARMING (waar voorzien) Als de achterruit is bevroren hoeft slechts, bij draaiende motor, toets (1) worden ingedrukt om de ruit te ontdooien. Type 1 (2) 88 Type 2 (1) 79J043 79J119 79J044 Als de buitenspiegel aan de bestuurderszijde voorzien is van het merkteken (2) is deze voorzien van verwarmde buitenspiegels. Als de toets (1) wordt ingedrukt, worden tegelijkertijd de achterruitverwarming en de verwarmde buitenspiegels ingeschakeld. Er brandt een controlelampje als de verwarming is ingeschakeld. De verwarming kan alleen worden ingeschakeld als de motor draait. Druk nogmaals op de schakelaar om de verwarming uit te schakelen. OPMERKING Dit systeem wordt met een tijdregeling bediend; na 15 minuten wordt het systeem uitgeschakeld om ontladen van de accu te voorkomen. WAARSCHUWING De achterruitverwarming en de spiegelverwarming (waar voorzien) gebruiken een grote hoeveelheid elektriciteit. Schakel het systeem uit als de ruit en de spiegels ontdooid/ontwasemd zijn.

90 DIMSCHAKELAAR (waar voorzien) Als de dimschakelaar (1) wordt bediend, wijzigt de intensiteit van het audiodisplay, het informatiedisplay en de kilometer-/ dagteller zoals hierna is aangegeven. 1) Als de lichtschakelaar in de eerste stand staat, worden het audiodisplay, het informatiedisplay en de kilometer-/dagteller met de maximale lichtintensiteit verlicht, onafhankelijk van de stand van de dimschakelaar. 2) Als de lichtschakelaar in de 2 de of 3 de staat: 1. Als de status van de dimschakelaar uit is, dan worden het audiodisplay en het informatiedisplay met een lagere intensiteit verlicht en wordt de kilometer-/dagteller verlicht met de ingestelde lichtintensiteit. Zie voor meer informatie over de instrumentenpaneelverlichting Lichtintensiteit regelen in dit deel. 2. Als de status van de dimschakelaar aan is, dan worden het audiodisplay, het informatiedisplay en de kilometer-/dagteller met de maximale lichtintensiteit verlicht. (1) 79J046 64J058 Als uw auto is uitgerust met dag-dimlicht, dan wordt telkens als de dimschakelaar wordt bediend gewisseld tussen volledige verlichting en gereduceerde verlichting, onafhankelijk van de stand van de lichtschakelaar. MISTLAMPSCHAKELAAR (waar voorzien) De mistlampen voor gaan branden als de mistlampschakelaar wordt ingedrukt, als de lichtschakelaar in de tweede of derde stand staat. Een controlelampje boven de schakelaar gaat branden als de mistlampen zijn ingeschakeld. OPMERKING In enkele landen kan de werking van de verlichting afwijken van de hierboven beschreven werking, afhankelijk van de lokale wetgeving. 89

91 SIGARENAANSTEKER EN ASBAK (waar voorzien) Asbak voor SIGARENAANSTEKER Druk de sigarenaansteker geheel in de houder en laat de aansteker los. De aansteker wordt automatisch verwarmd en springt in de normale stand als de aansteker gereed is voor gebruik. 79J045 BELANGRIJK Om beschadiging van de sigarenaanstekerhouder te voorkomen, mag deze niet worden gebruikt als stekkerdoos voor andere accessoires. Door sommige voedingsstekkers van accessoires kan het interne mechanisme van de sigarenaanstekerhouder worden beschadigd. 79J047 ASBAK (waar voorzien) De asbak kan in elke bekerhouder van de middenconsole worden geplaatst. Zorg ervoor dat uw rookwaar geheel is gedoofd voordat de asbak wordt gesloten. Gooi geen afval weg in de asbak: hierdoor kan brand ontstaan. 90

92 DASHBOARDKASTJE Trek aan de ontgrendeling om het dashboardkastje te openen. Duw, om te sluiten, het deksel stevig vast, totdat het goed vastzit. Rijd nooit met geopend dashboardkastje. Hierdoor zouden bij een ongeval verwondingen kunnen ontstaan. 79J120 INFORMATIEDISPLAY (Type I) (waar voorzien) 1. Klokje 2. Temperatuurmeter 3. Huidig brandstofverbruik (1) (2) (3) 79J061 91

93 Temperatuurmeter De temperatuurmeter geeft de buitentemperatuur aan als het contactslot in de stand ON staat. Als de buitentemperatuur nabij het vriespunt ligt, gaat het symbool (c) branden. OPMERKING De temperatuurmeter geeft niet de werkelijke buitentemperatuur aan als met een lage snelheid wordt gereden of als de auto stilstaat. (a)(b) (c) 79J062 (d) 79J063 KLOKJE EN TEMPERATUURMETER KLOKJE Het klokje wordt weergegeven als het contactslot in de stand ACC staat. Voer de volgende handelingen uit om het klokje in te stellen. Druk een aantal malen op toets H (a) om de uren in te stellen. Houd om de uuraanduiding sneller in te stellen toets H (a) gedurende ongeveer 1 seconde ingedrukt en blijf de toets ingedrukt houden. Druk een aantal malen op toets M (b) om de minuten in te stellen. Houd om de minutenaanduiding sneller in te stellen toets M (b) gedurende ongeveer 1 seconde ingedrukt en blijf de toets ingedrukt houden. Huidig brandstofverbruik Op het display wordt het huidige brandstofverbruik weergegeven als de auto rijdt. Het display van het huidige brandstofverbruik kan, indien gewenst, worden uitgeschakeld. OPMERKING Op het display wordt --.- weergegeven als de auto niet rijdt. 92

94 U kan de eenheid waarin het huidige brandstofverbruik wordt weergegeven, wijzigen en u kunt het display ook uitschakelen. Voer de volgende handelingen uit om de weergave te wijzigen. Druk op DISP (d) gedurende meer dan 2 seconden. De weergave van de eenheid van het huidige brandstofverbruik gaat knipperen. Als de weergave van het huidige brandstofverbruik verdwijnt, wordt op het display --.- weergegeven. 64J207 Druk kort op DISP (d) om de weergave te wijzigen, zoals in bovenstaande afbeelding is aangegeven. Door langer dan 2 seconden op DISP (d) te drukken, stopt het knipperen van de eenheid of --.- verdwijnt als wordt gekozen voor uitschakeling. Als de toets langer dan 8 seconden niet wordt bediend, stopt het knipperen automatisch of --.- verdwijnt als wordt gekozen voor uitschakeling. 63J111 BEWAKINGSLED Dit lampje knippert als het contactslot in de stand OFF of ACC staat. Het knipperende lampje is bedoeld om buitenstaanders te laten denken dat de auto is voorzien van een diefstalbeveiliging. 93

95 INFORMATIEDISPLAY (Type II) (waar voorzien) 1. Klokje 2. Temperatuurmeter 3. Brandstofverbruik 4. Bewakingsled a. Toets H b. Toets M c. Toets DISP d. Sneeuwvloksymbool Type A (voor benzine-uitvoeringen) 62J136 KLOKJE (1) Het klokje wordt weergegeven als het contactslot in de stand ACC of ON staat. Voer de volgende handelingen uit om het klokje in te stellen. Druk een aantal malen op toets H (a) om de uren in te stellen. Houd om de uuraanduiding sneller in te stellen toets H (a) gedurende ongeveer 1 seconde ingedrukt en blijf de toets ingedrukt houden. Druk een aantal malen op toets M (b) om de minuten in te stellen. Houd om de minutenaanduiding sneller in te stellen toets M (b) gedurende ongeveer 1 seconde ingedrukt en blijf de toets ingedrukt houden. Type B (voor dieseluitvoeringen) 62J137 94

96 TEMPERATUURMETER (2) De temperatuurmeter geeft de buitentemperatuur aan als het contactslot in de stand ON staat. Als de buitentemperatuur nabij het vriespunt ligt, gaat het symbool (d) branden. OPMERKING De temperatuurmeter geeft niet de werkelijke buitentemperatuur aan als met een lage snelheid wordt gereden of als de auto stilstaat. BRANDSTOFVERBRUIK (3) Op het display kan het huidige brandstofverbruik of het gemiddelde brandstofverbruik worden weergegeven. Het kan, indien gewenst, ook worden uitgeschakeld. Als het contactslot in de stand ACC of ON staat: Als de laatste keer dat met de auto werd gereden het huidige brandstofverbruik was gekozen, wordt --.- weergegeven. Op het display wordt --.- weergegeven als de auto niet rijdt. Als de laatste keer dat met de auto werd gereden het gemiddelde brandstofverbruik was gekozen, wordt op het display het gemiddelde brandstofverbruik weergegeven. Tenzij de waarde van het gemiddelde brandstofverbruik wordt gereset, wordt op het display het gemiddelde brandstofverbruik weergegeven (inclusief het gemiddelde brandstofverbruik tijdens de laatste rit). Zie voor meer informatie over het resetten van de weergave de uitleg in dit deel. Type A (voor benzine-uitvoeringen) 63J202 Telkens als op DISP (c) wordt gedrukt, worden in volgorde de volgende drie weergaven zichtbaar. e. Huidig brandstofverbruik f. Gemiddeld brandstofverbruik g. Geen weergave Houd de toets DISP (c) langer dan 2 seconden ingedrukt om de waarde van het gemiddelde brandstofverbruik op nul te zetten. Op het display verschijnt --.- en vervolgens, nadat een korte afstand is afgelegd, weer het gemiddelde brandstofverbruik. Ook de eenheid voor het brandstofverbruik kan worden gewijzigd. Het display moet worden ingesteld voordat met de auto wordt gereden. Volg onderstaande aanwijzingen op om de weergave te wijzigen. 95

97 63J148 Draai het contactslot op ACC of ON en houd daarbij de toets DISP (c) ingedrukt. De huidige eenheid voor de weergave van het brandstofverbruik gaat knipperen. Druk kort op DISP (d) om de weergave te wijzigen, zoals in bovenstaande afbeeldingen is aangegeven. Door langer dan 2 seconden op DISP (d) te drukken, stopt het knipperen van de eenheid, maar de weergave blijft zichtbaar. Als toets DISP (c) binnen 8 seconden niet wordt bediend, stopt het knipperen van de eenheid automatisch en blijft het display ingeschakeld. OPMERKING Het weergegeven brandstofverbruik wordt beïnvloed door: de ondergrond waarop wordt gereden het overige verkeer de rij-omstandigheden Het informatiedisplay wordt in de initialisatiefase gezet als de minpool ( ) van de accu wordt losgenomen. Type B (voor dieseluitvoeringen) 62J143 Op het display wordt het huidige brandstofverbruik weergegeven als de auto rijdt. De weergave van het huidige brandstofverbruik kan, indien gewenst, ook worden uitgeschakeld. OPMERKING Op het display wordt --.- weergegeven als de auto niet rijdt. De eenheid kan worden gewijzigd ( l/100km of mpg ) en de weergave kan worden uitgeschakeld. Voer de volgende handelingen uit om de weergave te wijzigen. 96

98 Druk op DISP (c) gedurende meer dan 2 seconden. De weergave van de eenheid van het huidige brandstofverbruik gaat knipperen. Als de weergave van het huidige brandstofverbruik verdwijnt, wordt op het display --.- weergegeven. Druk kort op DISP (d) om de weergave te wijzigen, zoals in bovenstaande afbeeldingen is aangegeven. Door langer dan 2 seconden op DISP (d) te drukken, stopt het knipperen van de eenheid of --.- verdwijnt als wordt gekozen voor uitschakeling. Als de toets DISP (c) niet binnen 8 seconden nadat de eenheid begon met knipperen wordt bediend, dan stopt de eenheid automatisch met knipperen of --.- verdwijnt als wordt gekozen voor uitschakeling. OPMERKING Het weergegeven brandstofverbruik wordt beïnvloed door: de ondergrond waarop wordt gereden het overige verkeer de rij-omstandigheden Het informatiedisplay wordt in de initialisatiefase gezet als de minpool ( ) van de accu wordt losgenomen. 63J111 BEWAKINGSLED (4) Dit lampje knippert als het contactslot in de stand OFF of ACC staat. Het knipperende lampje is bedoeld om buitenstaanders te laten denken dat de auto is voorzien van een diefstalbeveiliging. 97

99 KLOKJE (waar voorzien) Het klokje wordt weergegeven als het contactslot in de stand ACC of ON staat. Voer de volgende handelingen uit om het klokje in te stellen. Druk een aantal malen op toets H (a) om de uren in te stellen. Houd om de uuraanduiding sneller in te stellen toets H (a) gedurende ongeveer 1 seconde ingedrukt en blijf de toets ingedrukt houden. (a) (b) Druk een aantal malen op toets M (b) om de minuten in te stellen. Houd om de minutenaanduiding sneller in te stellen toets M (b) gedurende ongeveer 1 seconde ingedrukt en blijf de toets ingedrukt houden. (c) 62J054 BEWAKINGSLED (c) Dit lampje knippert als het contactslot in de stand OFF of ACC staat. Het knipperende lampje is bedoeld om buitenstaanders te laten denken dat de auto is voorzien van een diefstalbeveiliging. 98

100 VERWARMINGS- EN AIRCONDITIONING- SYSTEEM Er zijn twee verwarmings- en airconditioningsystemen mogelijk: 2 handmatig bediende verwarming en airconditioning automatisch bediende verwarming en airconditioning (klimaatregeling) UITSTROOMOPENING 1. Uitstroomopening onder voorruit 2. Uitstroomopening voor zijruiten 3. Uitstroomopening aan zijkant 4. Uitstroomopening in het midden 5. Uitstroomopening naar de beenruimte J064 99

101 HANDMATIG BEDIEND VERWARMINGS EN AIRCONDITIONING- SYSTEEM BESCHRIJVING VAN DE BEDIENINGSORGANEN TEMPERATUURSCHAKELAAR (1) De temperatuur kan worden ingesteld door de schakelaar te verdraaien. 79J103 Aanjagerschakelaar (2) Deze wordt gebruikt om de aanjager in te schakelen en de aanjagersnelheid te kiezen door de schakelaar te verdraaien. 63J045 UITSTROOMOPENING AAN DE ZIJKANT Als deze is geopend, stroomt hier, onafhankelijk van de stand van de luchtverdeelschakelaar, altijd lucht uit. 63J048 Luchtverdeelschakelaar (3) Deze dient voor het inschakelen van een van onderstaande functies. 100

102 79J065 Ventilatie (a) Lucht met een bepaalde temperatuur stroomt uit de uitstroomopening aan de zijkant en in het midden. 79J067 Verwarmen (c) Lucht met een bepaalde temperatuur stroomt uit de uitstroomopeningen in de beenruimtes en bovendien iets uit de openingen onder de voorruit en naar de zijruiten. 79J069 Ontdooien (e) Lucht met een bepaalde temperatuur stroomt uit de uitstroomopeningen onder de voorruit, naar de zijruiten en de uitstroomopeningen aan de zijkant. 79J066 Bi-level (b) Lucht met een bepaalde temperatuur stroomt uit de uitstroomopening in de beenruimtes en koelere lucht stroomt uit de uitstroomopeningen in het midden en aan de zijkanten. Als de temperatuurschakelaar (1) op geheel KOUD of geheel WARM staat, dan heeft de lucht uit de uitstroomopeningen in de beenruimtes en de uitstroomopeningen in het midden en aan de zijkanten dezelfde temperatuur. 79J068 Verwarmen & ontdooien (d) Lucht met een bepaalde temperatuur stroomt uit de uitstroomopeningen in de beenruimtes, onder de voorruit, naar de zijruiten en de uitstroomopeningen aan de zijkant. (f) (g) 63J047 Luchttoevoer (4) Deze schakelaar kan twee standen inschakelen. Buitenlucht (f) Als deze stand is gekozen, dooft het lampje en wordt lucht van buitenaf toegevoerd. 101

103 Recirculatie (g) Als deze stand is gekozen, brandt het lampje, wordt de toevoer van buitenlucht onderbroken en de interieurlucht gerecirculeerd. Deze stand is geschikt als door een stoffige of verontreinigde omgeving wordt gereden (zoals een tunnel) of als het interieur snel kouder moet worden. BUITENLUCHT en RECIRCULATIE worden afwisselend ingeschakeld telkens als de recirculatieknop wordt ingedrukt. OPMERKING Als u RECIRCULATIE kiest en lang ingeschakeld laat, dan kan de lucht in het interieur vervuilen. Kies daarom, af en toe, BUITENLUCHT. Aircoschakelaar (5) Druk, om de airconditioning in te schakelen, op de A/C -toets en zet de aanjagerschakelaar in een andere stand dan OFF. Als de A/C -toets is bediend, gaat een lampje branden als de airconditioning wordt ingeschakeld. Druk nogmaals op de A/C -toets om de airconditioning uit te schakelen. Als de airconditioning is ingeschakeld, kan het motortoerental steeds iets veranderen. Deze wijzigingen zijn normaal; het systeem is zo ontworpen dat de compressor wordt in- of uitgeschakeld om de gewenste temperatuur in stand te houden. Als de compressor minder werkt, wordt het brandstofverbruik lager. WERKING VAN HET SYSTEEM Natuurlijke ventilatie Kies VENTILATIE en BUITEN- LUCHT, zet de temperatuurschakelaar in de gewenste stand en de aanjagerschakelaar op OFF. Er wordt buitenlucht naar het interieur geleid tijdens de rit. Geforceerde ventilatie De instellingen zijn gelijk aan die van de natuurlijke ventilatie, behalve dat de aanjagerschakelaar in een andere stand dan OFF wordt gezet. Normale verwarming (waarbij gebruik wordt gemaakt van buitenlucht) Kies VERWARMING en BUITEN- LUCHT, zet de temperatuurschakelaar in de gewenste stand en de aanjagerschakelaar op de gewenste snelheid Als de aanjagerschakelaar in een hogere stand wordt gezet, dan werkt de verwarming sneller. Snel verwarmen (waarbij gebruik wordt gemaakt van gerecirculeerde lucht) De instellingen zijn gelijk aan die van de normale verwarming behalve dat RE- CIRCULATIE moet worden gekozen. Als deze verwarmingsmethode langdurig wordt gebruikt, vervuild de lucht en kunnen de ruiten beslaan. Gebruik deze methode alleen om het interieur snel te verwarmen en kies zo snel mogelijk de normale verwarming. 102

104 Een koel hoofd en warme voeten Kies BI-LEVEL en BUITENLUCHT, zet de temperatuurschakelaar in de gewenste stand en de aanjagerschakelaar op de gewenste snelheid Tenzij de temperatuurschakelaar op geheel KOUD of geheel WARM staat, is de lucht die uit de uitstroomopeningen in het midden en aan de zijkant stroomt koeler dan de lucht uit de uitstroomopeningen in de beenruimtes. Normaal koelen Bedien de A/C -schakelaar, zet de luchtverdeelschakelaar op VENTILATIE, de temperatuurschakelaar op de gewenste temperatuur en de aanjagerschakelaar op de gewenste snelheid. Als de aanjagerschakelaar in een hogere stand wordt gezet, dan werkt de koeling sneller. U kan naar wens de recirculatieschakelaar op BUITENLUCHT of RECIRCU- LATIE zetten. Als RECIRCULATIE wordt gekozen, dan wordt het interieur sneller gekoeld. Snel koelen (waarbij gebruik wordt gemaakt van gerecirculeerde lucht) De instellingen zijn gelijk aan die van de normale koeling behalve dat RECIRCU- LATIE en de hoogste aanjagersnelheid moeten worden gekozen. OPMERKING Als u RECIRCULATIE kiest en lang ingeschakeld laat, dan kan de lucht in het interieur vervuilen. Kies daarom, af en toe, BUITENLUCHT. Als de auto met gesloten ruiten in de zon heeft gestaan, dan wordt het interieur sneller gekoeld als de ruiten kort worden opengezet, de recirculatieschakelaar op BUITENLUCHT staat en de aanjagersnelheid hoog is. Ontvochtigen Bedien de A/C -schakelaar, zet de luchtverdeelschakelaar in de gewenste stand, kies BUITENLUCHT, zet de temperatuurschakelaar op de gewenste temperatuur en de aanjagerschakelaar op de gewenste snelheid. 79J070 OPMERKING Omdat de airconditioning de lucht droogt, zorgt het ingeschakelde lucht ervoor dat de ruiten niet beslaan, zelfs als verwarmde lucht wordt toegevoerd bij de functies ONTDOOIEN en VERWARMEN EN ONTDOOIEN. OPMERKING Als maximaal ontdooien nodig is: selecteer ONTDOOIEN en BUI- TENLUCHT, bedien de A/C -schakelaar, zet de aanjagerschakelaar in de hoogste stand, stel de temperatuur in op maximaal verwarmen en stel de uitstroomopeningen aan de zijkant zo af dat de lucht naar de zijruiten stroomt. 103

105 ONDERHOUD Als de airconditioning langere tijd niet wordt gebruikt, zoals in de winter, dan is het mogelijk dat het systeem niet optimaal werkt als het weer wordt ingeschakeld. Om de optimale prestaties en levensduur van uw airconditioning te verkrijgen, moet het systeem regelmatig worden ingeschakeld. Laat de airconditioning ten minste een keer per maand gedurende een minuut bij stationair draaiende motor werken. Hierdoor circuleren het koelmiddel en de olie en worden de inwendige componenten beschermd. De airconditioning is voorzien van luchtfilters. Reinig of vervang deze zoals is voorgeschreven in het Onderhoudsschema in CONTROLE EN ONDERHOUD. Laat dit uitvoeren door het Fiat Servicenetwerk, omdat het onderste dashboardkastje voor deze werkzaamheden omlaag moet worden gezet. OPMERKING Uw auto maakt gebruik van het koelmiddel HFC-134a (of R-134a ) in de airconditioning. R-134a heeft R-12 rond 1993 vervangen voor de toepassing in auto s. Andere koelmiddelen zijn leverbaar (waaronder gerecycled R-12), maar in dit systeem mag alleen gebruik worden gemaakt van R-134a. WAARSCHUWING Als het verkeerde koelmiddel wordt gebruikt, kan dit de airconditioning beschadigen. Gebruik uitsluitend R-134a. Meng of vervang het R-134a nooit met of door andere koelmiddelen. AUTOMATISCH BEDIEND VERWARMINGS EN AIRCONDITIONING- SYSTEEM (klimaatregeling) BESCHRIJVING VAN DE BEDIENINGSORGANEN Temperatuurschakelaar/ Aircoschakelaar (1) De temperatuur kan worden ingesteld door de schakelaar te verdraaien. De schakelaar kan worden ingedrukt om de airconditioning in of uit te schakelen. Druk om de airconditioning in te schakelen, de schakelaar in; het controlelampje gaat branden. Druk om de airconditioning uit te schakelen, de schakelaar in; het controlelampje dooft. 104

106 (a) (b) 79J094 79J095 79J096 Aanjagerschakelaar/recirculatieschakelaar (2) Deze wordt gebruikt om de aanjager in te schakelen en de aanjagersnelheid te kiezen. Als de schakelaar in de stand AUTO staat, dan wijzigt de aanjagersnelheid als de klimaatregeling de gekozen temperatuur in stand houdt. Door de schakelaar in te drukken, kunnen de volgende functies worden geselecteerd. 65D493 BUITENLUCHT Als deze stand is gekozen, gaat het lampje (a) branden en wordt lucht van buitenaf toegevoerd. RECIRCULATIE Als deze stand is gekozen, gaat het lampje (b) branden, wordt de toevoer van buitenlucht onderbroken en de interieurlucht gerecirculeerd. Deze stand is geschikt als door verontreinigde lucht wordt gereden (zoals een tunnel) of als het interieur snel kouder moet worden. BUITENLUCHT en RECIRCULATIE worden afwisselend ingeschakeld telkens als de recirculatieknop wordt ingedrukt. OPMERKING Als zowel de lampjes (a) en (b) doven, wordt deze functie automatisch geregeld. 105

107 Luchtverdeelschakelaar (3) 79J097 AUTO (h) Lucht met een bepaalde temperatuur wordt automatisch verdeeld over de verschillende uitstroomopeningen. 79J066 Bi-level (d) Lucht met een bepaalde temperatuur stroomt uit de uitstroomopening in de beenruimtes en koelere lucht stroomt uit de uitstroomopeningen in het midden en aan de zijkanten. Als de temperatuurschakelaar (1) op geheel KOUD of geheel WARM staat, dan heeft de lucht uit de uitstroomopeningen in de beenruimtes en de uitstroomopeningen in het midden en aan de zijkanten dezelfde temperatuur. 79J068 Verwarmen & ontdooien (f) Lucht met een bepaalde temperatuur stroomt uit de uitstroomopeningen in de beenruimtes, onder de voorruit, naar de zijruiten en de uitstroomopeningen aan de zijkant. 79J065 79J067 Ventilatie (c) Lucht met een bepaalde temperatuur stroomt uit de uitstroomopening aan de zijkant en in het midden. Verwarming (e) Lucht met een bepaalde temperatuur stroomt uit de uitstroomopeningen in de beenruimtes en bovendien iets uit de openingen onder de voorruit en naar de zijruiten. 106

108 79J069 Ontdooien (g) Lucht met een bepaalde temperatuur stroomt uit de uitstroomopeningen onder de voorruit, naar de zijruiten en de uitstroomopeningen aan de zijkant. OPMERKING Als de luchtverdeelschakelaar (3) in de stand Verwarmen & ontdooien (f) of Ontdooien (g) wordt gezet, dan wordt de airconditioning ingeschakeld en wordt automatisch de stand BUITENLUCHT gekozen. In extreem koud weer zal de airconditioning niet inschakelen. WERKING VAN HET SYSTEEM Automatische werking De klimaatregeling kan automatisch werken. Volg de onderstaande procedure om de volledig automatische werking van het systeem in te schakelen. Stel de gewenste temperatuur in door de temperatuurschakelaar (1) te verdraaien. Draai de aanjagerschakelaar (2) in de stand AUTO. Draai de luchtverdeelschakelaar (3) in de stand AUTO. In deze situatie worden de door de aanjager-/recirculatieschakelaar (2) en de luchtverdeelschakelaar (3) geregelde functies automatisch geregeld, zodat de ingestelde temperatuur in stand wordt gehouden. De aircoschakelaar (1) kan handmatig in de gewenste stand worden gezet. Als de aircoschakelaar wordt uitgeschakeld, kan de klimaatregeling geen lagere interieurtemperatuur bereiken dan de buitentemperatuur. Draai, om de klimaatregeling uit te schakelen, de aanjagerschakelaar (2) in de stand OFF. 79J098 OPMERKING Begin met een instelling van 22 C (72 F) en probeer vanuit die instelling de voor u meest comfortabele temperatuur te vinden. Als de temperatuurschakelaar (1) in de hoogste of laagste stand is gezet, verwarmt of koelt het systeem maximaal en werkt de aanjager met vrijwel de hoogste snelheid. Om te voorkomen dat koude lucht in koud weer of warme lucht bij warm weer wordt toegevoerd, wordt de aanjager door het systeem met een vertraging (totdat warme of koude lucht beschikbaar is) ingeschakeld. 107

109 Als de auto met gesloten ruiten in de zon heeft gestaan, dan wordt het interieur sneller gekoeld als de ruiten kort worden opengezet. Zelfs als de klimaatregeling automatisch werkt, kunnen de aanjager-/recirculatieschakelaar (2) en de luchtverdeelschakelaar (3) handmatig worden bediend. In dat geval heeft de handmatig ingestelde functie prioriteit en blijven de andere functies automatisch werken. Om de recirculatieschakelaar (2) weer automatisch te laten werken als zowel de aanjagerschakelaar (2) en de luchtverdeelschakelaar (3) in de stand AUTO staan, moet schakelaar (2) of (3) in een andere stand dan AUTO worden gezet en vervolgens weer in de stand AUTO. (F) (G) 79J071 Zorg ervoor dat de interieurtemperatuursensor (F) tussen het stuur en het bedieningspaneel van de klimaatregeling of de zonlichtsensor (G) op het dashboard aan de bestuurderszijde niet worden bedekt. Deze sensoren worden door dit automatische systeem gebruikt om de temperatuur te regelen. Handmatige bediening De klimaatregeling kan handmatig worden bediend. Zet de schakelaars in de gewenste stand. 79J070 OPMERKING Als maximaal ontdooien nodig is: zet de luchtverdeelschakelaar in de stand ONTDOOIEN (de airconditioning wordt ingeschakeld en de functie BUITENLUCHT wordt automatisch geselecteerd), zet de aanjagerschakelaar in de hoogste stand, stel de temperatuur in op maximaal verwarmen en stel de uitstroomopeningen aan de zijkant zo af dat de lucht naar de zijruiten stroomt. 108

110 ONDERHOUD Als de airconditioning langere tijd niet wordt gebruikt, zoals in de winter, dan is het mogelijk dat het systeem niet optimaal werkt als het weer wordt ingeschakeld. Om de optimale prestaties en levensduur van uw airconditioning te verkrijgen, moet het systeem regelmatig worden ingeschakeld. Laat de airconditioning ten minste een keer per maand gedurende een minuut bij stationair draaiende motor werken. Hierdoor circuleren het koelmiddel en de olie en worden de inwendige componenten beschermd. OPMERKING Uw auto maakt gebruik van het koelmiddel HFC-134a (of R-134a ) in de airconditioning. R-134a heeft R-12 rond 1993 vervangen voor de toepassing in auto s. Andere koelmiddelen zijn leverbaar (waaronder gerecycled R-12), maar in dit systeem mag alleen gebruik worden gemaakt van R-134a. WAARSCHUWING Als het verkeerde koelmiddel wordt gebruikt, kan dit de airconditioning beschadigen. Gebruik uitsluitend R-134a. Meng of vervang het R-134a nooit met of door andere koelmiddelen. AUDIO-INSTALLATIES Een te hoog geluidsniveau tijdens de rit kan het leven van de bestuurder en andere personen in gevaar brengen. Het geluidsniveau (volume) moet altijd zo worden ingesteld dat het altijd mogelijk is om de omgevingsgeluiden (bijv.: claxons, ambulance- en politiesirenes enz.) te horen. FM/MW/LW RADIO MET CD-SPELER EN BEDIENING CD-WISSELAAR VOORZORGSMAATREGELEN Als het interieur van de auto zeer koud is en de speler wordt onmiddellijk na het inschakelen van de verwarming gebruikt, dan kan vocht neerslaan op de CD of de optische onderdelen van de speler en kan geluid niet goed worden weergegeven. Als vocht neerslaat op de CD, veeg dit dan weg met een zachte doek. Als vocht neerslaat op de optische onderdelen van de speler, gebruik de speler dan in ieder geval niet gedurende een uur; in deze tijd kan de condens op normale wijze verdwijnen. 79J188 Als wordt gereden op een zeer onregelmatig wegdek, kan dit trillingen veroorzaken waardoor de CD overslaat. Dit systeem maakt gebruik van een nauwkeurig werkend mechanisme. Open nooit de behuizing, neem het apparaat nooit uit elkaar en smeer nooit de draaiende delen, zelfs niet bij een storing. Laat het systeem door het Fiat Servicenetwerk controleren of repareren. 109

111 (A) CD verwijderen Juiste manier om de CD vast te houden (C) (B) (B) 52D274 WAARSCHUWINGEN VOOR DE BEHANDELING VAN HET SYSTEEM Dit apparaat is ontworpen voor het weergeven van CD s met het merkteken (A). Er kunnen geen andere CD s op worden afgespeeld. 52D275 Verwijder de CD uit het doosje door in het midden van het CD-doosje te drukken en de CD aan de randen uit het doosje te tillen. Raak de CD alleen bij de randen aan. Raak nooit het oppervlak aan. 52D277 Nieuwe CD s kunnen mogelijk een ruwe rand hebben. Het is mogelijk dat het apparaat niet werkt of dat het geluid overslaat als deze disks worden gebruikt. Gebruik een ballpoint (B) o.i.d. om de ruwe randen (C) glad te maken, voordat de disk wordt geladen. 52D276 Gebruik een zachte doek om vingerafdrukken en stof te verwijderen. Veeg in een rechte lijn vanuit het midden van de CD naar de rand. 52D278 Plak nooit stickers op het oppervlak van de CD of schrijf op de CD met een potlood of pen. 110

112 (A) 52D279 Gebruik geen oplosmiddelen, zoals reinigingsmiddelen, antistatische spray of thinner om de CD s te reinigen. 52D280 Gebruik geen CD s met grote krassen, een onregelmatige vorm, breuken enz. Als dit soort CD s worden geladen kan het apparaat beschadigen of niet juist werken. 52D281 Stel CD s niet bloot aan direct zonlicht of een andere warmtebron. OPMERKING Gebruik geen in de handel verkrijgbare CD beschermingsfolie of CD s met stabilisatoren enz. Deze kunnen in het interne mechanisme vast komen te zitten en de CD kan worden beschadigd. Afhankelijk van de omstandigheden tijdens het opnemen is het mogelijk dat CD-R disks niet kunnen worden weergegeven met het apparaat. CD-RW disks kunnen niet worden weergegeven met dit apparaat. 52D274 EEN CD BELUISTEREN CD s of CD-ROM zonder merkteken (A) kunnen niet worden gebruikt. Enkele vooraf opgenomen CD-R\CD- RW disks kunnen niet worden gebruikt. 52D291 Plaats de CD met het label omhoog. Als al een CD is geladen in het apparaat, kan niet tegelijkertijd nog een CD worden geladen. Gebruik geen kracht om de CD in de CD-opening te plaatsen. Als een lege CD (CD-R zonder opnames) wordt geladen, wordt deze CD uitgeworpen. 111

113 WAARSCHUWING Steek nooit uw vinger of hand in de CD-opening. Plaats geen andere voorwerpen dan CD s in de CD-opening. Plaats nooit een CD waarvan de lijm onder het plakband of het huur-label vandaan komt of met een lijmrest die achterblijft als plakband of een huurlabel wordt verwijderd. Hierdoor kan de CD worden uitgeworpen of dit kan een storing veroorzaken. 80G143 RADIO-ANTENNE (waar voorzien) De antenne voor de radio aan de voorzijde van het dak kan worden ingeklapt en kan worden verwijderd. Houd de antennevoet vast als de antenne naar achteren wordt geklapt. Draai de antenne linksom om de antenne te verwijderen. Draai de antenne met de hand stevig rechtsom om de antenne te monteren. WAARSCHUWING Om te voorkomen dat de antenne beschadigd: Verwijder de antenne als de auto in een wasstraat wordt gewassen. Verwijder de antenne of klap de antenne in als de antenne iets raakt, zoals het plafond in een lage parkeergarage of als een autohoes op de auto wordt geplaatst. ALGEMEEN 1. Aan-/uitschakelaar - volumeknop 2. Mutetoets 3. Audiotoets 4. Vooruittoets 5. Achteruittoets Aan-/uitschakelaar Druk de aan-/uitschakelaar (1) in om het apparaat in te schakelen. Druk de aan-/uitschakelaar (1) nogmaals in om het apparaat uit te schakelen. Volume hoger/lager Draai de volumeknop (1) rechtsom om een hoger volume in te stellen. Draai de volumeknop (1) linksom om een lager volume in te stellen. Mute aan/uit Druk de mutetoets (2) in om het geluid tijdelijk te dempen. 112

114 79J189 Druk de mutetoets (2) nogmaals in om het geluid weer met het voorgaande volume weer te geven. OPMERKING Als een CD wordt weergegeven, wordt de weergave tijdelijk onderbroken en niet het geluid gedempt (mute). Als de voeding wordt uitgeschakeld of als een toets wordt ingedrukt wordt de mute-functie automatische opgeheven. Audio-regeling Bass/Treble/Balans/Fader kunnen worden ingesteld. Druk de audiotoets (3) in om de gewenste functie te kiezen. Telkens als de audiotoets (3) wordt de functie in de volgende volgorde gewijzigd: BAS (Bass)/TRE (Treble)/BAL (Balans)/FAD (Fader)/AVC (Auto Volume Control) (alleen MP3-uitvoering) Als de audiotoets (3) nogmaals wordt ingedrukt, dan wordt de audio-regeling onderbroken. Druk de vooruittoets (4) of de achteruittoets (5) in om de gekozen functie af te stellen. BAS (Bass) (4): Basweergave verhogen (5): Basweergave verlagen TRE (Treble) (4): Weergave hoge tonen verhogen (5): Weergave hoge tonen verlagen BAL (Balans) (4): Om het volume van de linker luidsprekers te verlagen (5): Om het volume van de rechter luidsprekers te verlagen FAD (Fader) (4): Om het volume van de luidsprekers achter te verlagen (5): Om het volume van de luidsprekers voor te verlagen AVC (Auto Volume Control) (alleen MP3-uitvoering) (4): AVC OFF/AVC1/AVC2/AVC3 (5): AVC3/AVC2/AVC1/AVC OFF OPMERKING De functie Auto Volume Control (AVC) stelt automatische het volume (omhoog/omlaag) af afhankelijk van de voertuigsnelheid. RADIO 4. Vooruittoets 5. Achteruittoets 6. FM/AM-toets 7. Voorkeuzetoetsen [1] tot [6] 8. Auto search toets Radio Als de FM/AM-toets (6) wordt ingedrukt en de voeding is uitgeschakeld of er is een andere functie dan radio ingeschakeld, dan wordt het laatst beluisterde station weergegeven. Golfband Telkens als de FM/AM-toets (6) wordt ingedrukt bij ingeschakelde radio, wijzigt de golfband als volgt: FM1/FM2/LW/MW1/MW2/(FM1) Handmatig afstemmen De frequenties kunnen worden afgesteld door de vooruittoets (4) of de achteruittoets (5) in te drukken. (4): Hogere frequentie (5): Lagere frequentie 113

115 79J190 Automatisch afstemmen Als de vooruittoets (4) of de achteruittoets (5) wordt losgelaten nadat deze ongeveer 1 seconde of langer ingedrukt is geweest, zoekt het apparaat naar een zender totdat een zender wordt ontvangen. (4): Hogere frequentie (5): Lagere frequentie OPMERKING Als AF is ingeschakeld, zoekt het apparaat alleen naar RDS-stations. Handmatige voorkeuze Als een voorkeuzetoets (7) [1] tot [6] ongeveer 2 seconden of langer wordt ingedrukt, dan wordt het beluisterde station onder deze toets opgeslagen. OPMERKING Stations op FM1, FM2, LW, MW1 en MW2 kunnen worden opgeslagen. Als stations worden opgeslagen, worden nieuwe gegevens over de oude gegevens opgeslagen. Automatische voorkeuze Als de auto search-toets (8) ongeveer 2 seconden of langer wordt ingedrukt, dan worden de zes sterkste stations in de gekozen golfband automatisch opgeslagen. OPMERKING Automatische voorkeuze kan worden onderbroken door de auto searchtoets (8) in te drukken als het proces wordt uitgevoerd. Stations op FM1, FM2, LW, MW1 en MW2 kunnen worden opgeslagen. Maximaal zes stations kunnen als voorkeuze worden opgeslagen. Als niet voldoende sterke stations worden gevonden, kan het aantal voorkeuzestations lager zijn dan zes. Als de stations zijn opgeslagen wordt het voorkeuzestation onder toets [1] weergegeven. Als geen stations worden gevonden, dan geeft het apparaat de voorgaande frequentie weer. Als stations worden opgeslagen, worden nieuwe gegevens over de oude gegevens opgeslagen. Als AF is ingeschakeld worden alleen RDS-stations als voorkeuzestation opgeslagen. Oproepen voorkeuzestation Door een van de voorkeuzetoetsen (7) [1] tot [6] in te drukken, wordt het bijbehorende station weergegeven. OPMERKING Als een toets wordt ingedrukt waaronder geen voorkeuzestation is opgeslagen, dan wordt weergegeven. 114

116 RDS (Radio Data System) 1. Aan-/uitschakelaar - volumeknop 4. Vooruittoets 5. Acheruittoets 9. Auto frequentie-toets 10. Toets verkeersinformatie TA 11. Toets programma-type Wat is RDS? Enkele FM-stations zenden RDS-gegevens uit die zijn toegevoegd aan het radiosignaal. Deze radio is in staat om deze gegevens te gebruiken. De beschikbaarheid van RDS is afhankelijk van het gebied waarin wordt gereden. De volgende functies zijn dus in bepaalde gebieden niet beschikbaar. AF (Alternative Frequency - alternatieve frequentie) Het apparaat zoekt naar een station met een betere ontvangstkwaliteit, maar met hetzelfde programma als nu wordt ontvangen en kiest automatisch dat station. 79J191 REG (Region - Regio) Er kan een gebied worden ingesteld waarin de AF-functie kan worden gebruikt om stations te selecteren. Als REG is ingeschakeld, werkt de AF-functie alleen in het huidige gebied. PS (Program Service Name) De naam van het station wordt weergegeven in plaats van de frequentie. PTY (Program Type) Er kan naar programma s op type worden gezocht. TA (Traffic Announcement - verkeersinformatie) Het apparaat kan naar stations zoeken die verkeersinformatie (TP - traffic programmes) uitzenden zoeken in deze stations bij voorkeur weergeven. Stations die verkeersinformatie uitzenden worden TP-stations genoemd. EON (Enhanced Other Network) RDS-informatie wordt doorlopend aangepast afhankelijk van de positie van de auto. The EON weergave blijft branden zolang RDS-informatie wordt ontvangen. Alarmmededelingen Alarmmededelingen worden automatisch ontvangen en weergegeven. AF/REG aan/uit Telkens als de AF-toets (9) wordt ingedrukt, wijzigt de functie AF/ REG als volgt: AF ON/REG OFF/AF ON/REG ON/AF OFF/REG OFF/(AF ON/REG OFF) Het AF -lampje brandt als de AF-functie is ingeschakeld. Daarnaast brandt het REG -lampje als de REG-functie is ingeschakeld. 115

117 116 TA aan/uit Druk op de TA-toets (10) in om de TAfunctie in te schakelen. Druk op de TAtoets (10) nogmaals in om de TA-functie uit te schakelen. Als de TA-functie is ingeschakeld, gaat het TA-lampje branden. Het TP -lampje blijft branden zolang TPinformatie wordt ontvangen. OPMERKING Als de vooruittoets (4) of de achteruittoets (5) wordt ingedrukt en terwijl de TA-functie is ingeschakeld, zoekt het apparaat naar een TP-station (TP SEEK). Als geen TP-gegevens worden ontvangen gedurende ongeveer 20 seconden nadat de TA-functie is ingeschakeld, wordt de functie uitgeschakeld. TP SEEK vindt slechts een maal automatisch plaats. Als geen TP-station wordt ontvangen, wordt op het display NIETS weergegeven. TA Standby Als verkeersinformatie wordt ontvangen en de TA-functie is ingeschakeld en er wordt een CD weergeven (ook in de CDwisselaar), wordt de radio automatisch ingeschakeld. Het apparaat keert automatisch terug naar de voorgaande instelling als de verkeersinformatie niet meer wordt weergegeven. PTY zoeken Er kan naar programma s op type worden gezocht. Druk op de PTY-toets (11) om de PTY-functie in te schakelen. Draai aan de volumeknop (1) om het gewenste programmatype te kiezen. Draai de volumeknop (1) rechtsom om de functies in de volgende volgorde weer te geven. (Als linksom wordt gedraaid, worden de functies in omgekeerde volgorde weergegeven) GEEN PTY/NIEUWS/ACTUALITEITEN/ INFO/SPORT/EDUCATIEF/DRAMA/CUL- TUUR/WETENSCHAP/GEVARIEERD/POP/ ROCK/EASY LIST/LICHTE MUZIEK/ KLASSIEK/ANDERE M/WEER/FINAN- CIEEL/KINDER/SOCIAAL/RELIGIE/BEL- LEN/REIS/ONTSPANNEN/JAZZ/COUNT- RY/VOLKSMUZIEK/OLDIES/FOLK M/ DOCUMENT/(NIEUWS) Druk op de vooruittoets (4) of de achteruittoets (5) als PTY wordt weergegeven. Het zoeken begint. OPMERKING Als het gewenste programmatype niet wordt ontvangen, wordt NIETS weergegeven en vervolgens weer PTY. Als de vooruittoets (4) of de achteruittoets (5) wordt ingedrukt, wordt hetzelfde programmatype opnieuw gezocht. CD-SPELER 4. Vooruittoets 5. Acheruittoets 12. CD-toets 13. Uitwerptoets 14. Scan-toets 15. Herhaal-toets 16. Toets voor willekeurige weergave CD-functie De CD-functie wordt gekozen door de CD-toets (12) in te drukken als de voeding is uitgeschakeld of als een andere functie is ingeschakeld. OPMERKING De CD-functie wordt niet ingeschakeld als er geen CD in het apparaat aanwezig is. Druk, als de functie CD-wisselaar is ingeschakeld nogmaals de CD-toets (12) in.

118 79J192 CD laden/uitwerpen Laad de CD met het label naar boven. Druk om de CD uit te werpen op uitwerptoets (13). OPMERKING CD IN blijft branden als een CD is geladen. Zorg ervoor dat geen CD wordt geladen als CD IN brandt. Muziekstukselectie Het gewenste muziekstuk kan worden gekozen door de vooruittoets (4) of de achteruittoets (5) in te drukken. (4): Volgende muziekstuk (5): Voorgaande muziekstuk (twee maal drukken) Snel vooruit/achteruit De weergavesnelheid wordt hoger als de vooruittoets (4) of achteruittoets (5) ingedrukt wordt gehouden. (4): Snel vooruit (5): Snel achteruit OPMERKING Als het huidige muziekstuk dat wordt herhaald (REPEAT) afloopt, dan schakelt de normale weergave weer in. Als snel vooruit ingeschakeld blijft tot het einde van de disk, dan wordt het eerste muziekstuk weer weergegeven. SCAN Druk om muziekstukken te scannen (ongeveer 10 seconden van het begin van elk muziekstuk wordt weergegeven) op scantoets (14). Druk nogmaals op scan-toets (14) om de scan-weergave op te heffen. Als de scanweergave is ingeschakeld blijft SCN branden. REPEAT (herhalen) Druk voor het doorlopend herhalen van het huidige weergegeven muziekstuk op de herhaal-toets (15). Druk nogmaals op herhaal-toets (15) om de functie op te heffen. Als de herhaalfunctie is ingeschakeld blijft RPT branden. RANDOM (willekeurige weergave) Druk voor willekeurige weergave van de muziekstukken op de CD op de betreffende toets (16). Druk nogmaals op toets (16) om de willekeurige weergave op te heffen. Als willekeurige weergave is ingeschakeld blijft RDM branden. 117

119 CD-WISSELAAR Een CD-wisselaar is leverbaar als optional. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk voor meer informatie. 4. Vooruittoets 5. Acheruittoets 12. CD-toets 14. Scan-toets 15. Herhaal-toets 16. Toets voor willekeurige weergave 17. Toets volgende CD 18. Toets voorgaande CD 79J193 CD-wisselaar De functie CD-wisselaar wordt gekozen door de CD-toets (12) in te drukken als de voeding is uitgeschakeld of als een andere functie is ingeschakeld. OPMERKING De functie CD-wisselaar wordt niet ingeschakeld als de CD-wisselaar niet is aangesloten of als er geen CD in de wisselaar aanwezig is. Druk als de CD-speler is ingeschakeld, nogmaals de CD-toets (12) in. Volgende/vorige CD De gewenste CD kan worden gekozen door de vooruittoets (17) of de achteruittoets (18) in te drukken. (17) Volgende CD (18) Vorige CD Muziekstuk vooruit/achteruit Het gewenste muziekstuk kan worden gekozen door de vooruittoets (4) of de achteruittoets (5) in te drukken. (4): Volgende muziekstuk (5): Voorgaande muziekstuk (twee maal drukken) 118

120 Snel vooruit/achteruit De weergavesnelheid wordt hoger als de vooruittoets (4) of achteruittoets (5) ingedrukt wordt gehouden. (4): Snel vooruit (5): Snel achteruit OPMERKING Als het huidige muziekstuk dat wordt herhaald (REPEAT) afloopt, dan schakelt de normale weergave weer in. Als snel vooruit ingeschakeld blijft tot het einde van de disk, dan wordt het eerste muziekstuk weer weergegeven. SCAN SCAN Druk om muziekstukken te scannen (ongeveer 10 seconden van het begin van elk muziekstuk op de huidige CD wordt weergegeven) op scan-toets (14). Druk nogmaals op scan-toets (14) om de scan-weergave op te heffen. Als de scanweergave is ingeschakeld blijft SCN branden. CD SCAN Druk om CD s te scannen (ongeveer 10 seconden van het begin van het eerste muziekstuk op elke CD wordt weergegeven) op scan-toets (14). Druk nogmaals op scan-toets (14) om de scan-weergave van de CD s op te heffen. Als de scanweergave van de CD s is ingeschakeld blijft D. SCN branden. REPEAT (herhalen) REPEAT Druk voor het doorlopend herhalen van het huidige weergegeven muziekstuk op de herhaal-toets (15). Druk nogmaals op herhaal-toets (15) om de functie op te heffen. Als de herhaalfunctie is ingeschakeld blijft RPT branden. CD REPEAT Druk voor het doorlopend herhalen van de huidige weergegeven CD ongeveer 1 seconde of langer op de herhaal-toets (15). Druk nogmaals op herhaal-toets (15) om de functie op te heffen. Als de herhaling CD s is ingeschakeld blijft D. RPT branden. RANDOM (willekeurige weergave) RANDOM Druk voor willekeurige weergave van de muziekstukken op de CD op de betreffende toets (16). Druk nogmaals op toets (16) om de willekeurige weergave op te heffen. Als willekeurige weergave is ingeschakeld blijft RDM branden. CD RANDOM Druk voor willekeurige weergave van de CD (alle muziekstukken van alle CD s worden in willekeurige volgorde weergegeven) gedurende ongeveer 1 seconde of langer op de betreffende toets (16). Druk nogmaals op toets (16) om de willekeurige weergave van CD s op te heffen. Als de willekeurige weergave van CD s is ingeschakeld blijft D. RDM branden. 119

121 MP3/WMA-SPELER (waar voorzien) 4. Toets volgend bestand 5. Toets vorige bestand 12 CD-toets 13. Uitwerptoets 15. Herhaaltoets 16. Toets voor willekeurige weergave 17. Toets volgende map 18. Toets vorige map 20. Toets voor weergave tekst MP3/WMA De MP3/WMA-functie wordt gekozen door de CD-toets (12) in te drukken als de voeding is uitgeschakeld of als een andere functie is ingeschakeld. OPMERKING De MP3/WMA -functie wordt niet ingeschakeld als er geen CD in het apparaat aanwezig is. Druk, als de functie CD-wisselaar is ingeschakeld nogmaals de CD-toets (12) in. 79J194 CD laden/uitwerpen Laad de CD met het label naar boven. Druk om de CD uit te werpen op uitwerptoets (13). OPMERKING CD IN blijft branden als een CD is geladen. Zorg ervoor dat geen CD wordt geladen als CD IN brandt. Volgende/vorige bestand Het gewenste bestand kan worden gekozen door de volgende-toets (4) of de vorige-toets (5) in te drukken. (4): Volgende bestand (5): Voorgaand bestand (twee maal drukken) Volgende/vorige map De gewenste map kan worden gekozen door de volgende-toets (17) of de vorige-toets (18) in te drukken. (17): Volgende map (18): Voorgaande map Snel vooruit/achteruit De weergavesnelheid wordt hoger als toets (4) of (5) ingedrukt wordt gehouden. (4): Snel vooruit (5): Snel achteruit OPMERKING Als het huidige bestand dat wordt herhaald (REPEAT) afloopt, dan schakelt de normale weergave weer in. Als snel vooruit ingeschakeld blijft tot het einde van de disk, dan wordt het eerste bestand opnieuw weergegeven. Tekstweergave Telkens als de tekstweergavetoets (20) wordt ingedrukt als de MP3/WMA-functie actief is, wordt op het display in volgorde weergegeven: Verstreken tijd / Naam van de map / Naam van het bestand / (Verstreken tijd) 120

122 OPMERKING Houd de tekstweergavetoets (20) 2 seconden of langer vast om de tekst door te bladeren. REPEAT (herhalen) Druk voor het doorlopend herhalen van het huidige weergegeven bestand op de herhaal-toets (15). Druk nogmaals op herhaal-toets (15) om de functie op te heffen. Als de herhaalfunctie is ingeschakeld blijft RPT branden. RANDOM (willekeurige weergave) Druk voor willekeurige weergave van de bestanden op de CD op de betreffende toets (16). Druk nogmaals op toets (16) om de willekeurige weergave op te heffen. Als willekeurige weergave is ingeschakeld blijft RDM branden. ANTI-DIEFSTALSYSTEEM (SEC) 1. Aan-/uitschakelaar - volumeknop 4. Vooruittoets 11. Toets programma-type 19. Nummertoetsen [1] tot [4] U kunt een 4-cijferige ID invoeren om diefstal te voorkomen. Als een ID is ingevoerd, dan kan het apparaat niet zonder de ID worden ingeschakeld als de accu losgenomen is geweest. OPMERKING Als 10 maal een onjuiste ID wordt ingevoerd, wordt op het display HELP weergegeven en kan het systeem niet worden bediend. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk als u uw ID vergeten bent. Instellen van een ID 79J195 Druk op de aan/uit-toets (1) om de voeding uit te schakelen. Houd de nummertoetsen (19) [3] en [4] tegelijk ingedrukt; druk de aan/ uit-toets (1) gedurende ongeveer 1 seconde of langer in. Op het display verschijnt SEC. Houd de volgende-toets (4) ingedrukt en druk nummertoets (19) [1] in. Op het display verschijnt

123 Druk de nummertoetsen (19) [1] tot [4] en en voer de ID in. Elke toets komt overeen met een cijfer en het cijfer wordt telkens als de toets wordt ingedrukt verhoogd. Druk, om bijvoorbeeld het tweede cijfer van links op 3 te zetten, vier keer op nummertoets (19) [2]. Druk op de PTY-toets (11) gedurende 2 seconden in om de code op te slaan. De voeding wordt onderbroken nadat op het display SEC weergeeft. Als de ID is ingesteld, dan moet de ID worden ingevoerd als het apparaat van voeding wordt voorzien of als de accu losgenomen is geweest. ID invoeren Als een ID is ingevoerd, wordt op het display SEC weergegeven om aan te geven dat de ID moet worden ingevoerd als de voedingsspanning wordt ingeschakeld nadat het apparaat of de accu verwijderd is geweest. Het apparaat kan niet worden gebruikt, tenzij de ID op de hierna aangegeven manier wordt ingevoerd. OPMERKING Het apparaat geeft geen SEC aan als de voeding binnen 20 seconden na het uitschakelen weer wordt ingeschakeld. Houd de volgende-toets (4) ingedrukt en druk nummertoets (19) [1] in. Op het display verschijnt Druk de nummertoetsen (19) [1] tot [4] en en voer de ID in. Elke toets komt overeen met een cijfer. Opgeslagen ID invoeren. Druk op de PTY-toets (11) gedurende 2 seconden in om de code op te slaan. De voeding is uitgeschakeld. Als apparaat weer wordt ingeschakeld, wordt de functie radio ingeschakeld en is het apparaat gereed voor gebruik. ID wissen De door u opgeslagen ID kan worden gewist. Na het wissen kan een nieuwe ID worden ingevoerd. Om deze reden kan de ID zo vaak gewisseld worden als u wil. Druk op de aan/uit-toets (1) om de voeding uit te schakelen. Houd de nummertoetsen (19) [3] en [4] tegelijk ingedrukt; druk de aan/uittoets (1) gedurende ongeveer 1 seconde of langer in. Op het display verschijnt SEC. Houd de volgende-toets (4) ingedrukt en druk nummertoets (19) [1] in. Op het display verschijnt Druk de nummertoetsen (19) [1] tot [4] en en voer de ID in. Elke toets komt overeen met een cijfer. Opgeslagen ID invoeren. Druk op de PTY-toets (11) gedurende 2 seconden in om de code op te slaan. De voeding wordt ongeveer 10 seconden nadat is weergegeven uitgeschakeld. 122

124 PROBLEMEN OPLOSSEN Als een storing wordt vermoed, controleer dan door de volgende stappen uit te voeren. Als door de aangegeven suggesties het probleem niet wordt opgelost, laat het apparaat dan controleren door het Fiat Servicenetwerk. Veel lawaai Kan niet werken Probleem Mogelijke oorzaak Mogelijke oplossing In de nabijheid wordt een mobiele telefoon gebruikt De beveiligingsfunctie staat aan Gebruik een mobiele telefoon op afstand van het apparaat Als op het display SEC wordt weergegeven, voer dan de ID in. Als op het display HELP wordt weergegeven, neem dan contact op met de Fiat-dealer. Radio Probleem Mogelijke oorzaak Mogelijke oplossing Veel lawaai De radio is niet perfect afgestemd op Stem nauwkeurig op het station af het station Geen ontvangst bij automatisch afstemmen Zenders met een voldoende sterk signaal kunnen niet worden opgeslagen door automatisch afstemmen Er is geen zender die sterk genoeg is. Als AF is ingeschakeld, zoekt de tuner alleen naar RDS-stations. Als AF is ingeschakeld, worden alleen RDS-stations opgeslagen. Zoek een station met handmatig afstemmen. Schakel AF uit. Schakel AF uit. 123

125 CD Geluid slaat over of ruis Probleem Mogelijke oorzaak Mogelijke oplossing CD kan niet worden geladen De CD is vuil. De CD is beschadigd of vervormd. Er is al een CD geladen. Reinig de CD met een zachte doek. Vervang de CD door een andere zonder beschadigingen. Laat een CD nadat de reeds geladen CD is is uitgeworpen m.b.v. uitwerptoets (13). 124

126 STORINGSMEDEDELINGEN CD STORING 1 STORING 3 Display Mogelijke oorzaak Mogelijke oplossing De CD kan niet worden gelezen. De speler heeft een storing met onbekende oorzaak Laad de CD met het label omhoog. Controleer of de CD niet is vervormd en niet is beschadigd. Als STORING 1 niet dooft als een normale CD wordt geladen, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. Als een CD was geladen in de speler, druk dan op de uitwerptoets (13) om de CD te verwijderen. Als de CD niet uitgeworpen kan worden, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. 125

127 AUDIO-BEDIENINGSORGANEN OP HET STUUR (waar voorzien) De belangrijkste functies van de audioinstallatie kunnen met de schakelaars op het stuur worden bediend. Het gebruik van de toetsen is afhankelijk van de aanwezigheid van een navigatiesysteem. Auto s zonder navigatiesysteem Volumeregeling: Druk om het volume te verhogen op toets (1). Druk om het volume te verlagen op toets (2). Druk om het geluid te onderdrukken (mute) op toets (3). Druk om de functie te selecteren op toets (4). De audio-installatie kan worden ingeschakeld door toets (4) in te drukken. (3) (1) (2) (4) (5) (6) 79J117 Om van station te wisselen: Druk, om het volgende voorkeuzestation in te schakelen kort op toets (5) (alleen MP3-uitvoering) Druk, om het vorige voorkeuzestation in te schakelen kort op toets (6) (alleen MP3-uitvoering) Druk om stations met een hogere frequentie kort te beluisteren op toets (5) en houd deze ingedrukt Druk om stations met een lagere frequentie kort te beluisteren op toets (6) en houd deze ingedrukt Muziekstukken op een CD kort beluisteren: Druk om naar het volgende muziekstuk op de CD te gaan op toets (5) Druk om naar het vorige muziekstuk op de CD te gaan op toets (6). Auto s met navigatiesysteem Zie de onderstaande tabel over het gebruik van de stuurwielschakelaars. 126

128 Schakelaar Werking schakelaar Functie Navigatie Tuner CD-speler (1) Kort indrukken Lang indrukken volume verhogen volume snel verhogen volume verhogen volume snel verhogen volume verhogen volume snel verhogen (2) Kort indrukken Lang indrukken volume verlagen volume snel verlagen volume verlagen volume snel verlagen volume verlagen volume snel verlagen (3) Kort indrukken Lang indrukken OK (uitvoeren) herhaal laatste mededeling radio voorkeuze vooruit scan tuner kies muziekstuk 1 scan muziekstukken (4) Kort indrukken Lang indrukken overschakelen naar tuner of CD-speler overschakelen naar navigatie (5) Kort indrukken Lang indrukken selecteer bovenste navigatie-menu selecteer bovenste navigatie-menu snel scan naar hogere frequentie voorkeuzestations scan naar hogere frequentie radiostations naar volgend muziekstuk snel naar volgend muziekstuk (6) Kort indrukken Lang indrukken selecteer onderste navigatie-menu selecteer onderste navigatie-menu snel scan naar lagere frequentie voorkeuzestations scan naar lagere frequentie radiostations terug naar voorgaand muziekstuk snel terug naar vorig muziekstuk 127

129 128 AANTEKENINGEN

130 ANDERE BEDIENINGSORGANEN EN UITRUSTING 60G407 HANDREMHEFBOOM PEDALEN VERSNELLINGSPOOK BRANDSTOFDOP NEERKLAPBARE ACHTERBANK ZONNEKLEP SCHAKELAAR INTERIEURVERLICHTING SPOT (waar voorzien) STOELVERWARMING VOOR (waar voorzien) HANDGREPEN (waar voorzien) MOTORKAP BEKERHOUDER EN WEGZETVAK (waar voorzien) SLEEPOGEN GEREEDSCHAPPEN VOOR VERWISSELEN VAN WIEL OPBERGVAK OP RUGLEUNING VOORSTOEL (waar voorzien) SJOROGEN (waar voorzien) BAGAGEHOES (waar voorzien) BAGAGERUIMTEVERLICHTING RADIO-ANTENNE (waar voorzien) DAKRAILS OF BEVESTIGINGSPUNTEN VOOR IMPERIAAL (waar voorzien)

131 130 HANDREMHEFBOOM 1. Aantrekken 2. Loszetten 3. Loszetten De handremhefboom bevindt zich tussen de twee stoelen. Houd, om de handrem aan te trekken, het rempedaal ingetrapt en trek de handremhefboom geheel omhoog. Houd, om de handrem los te zetten, het rempedaal ingetrapt, trek de handremhefboom iets omhoog, druk de knop op het einde van de hefboom met de duim in en zet hefboom in de oorspronkelijke stand. Rijd nooit met de auto als de handrem is aangetrokken. de werking van de achterremmen worden negatief beïnvloed door oververhitting, de levensduur van de remmen wordt korter of de remmen kunnen onherstelbaar worden beschadigd. Als de handrem de auto niet goed genoeg blokkeert of niet geheel losgezet kan worden, laat dan de auto onmiddellijk controleren door het Fiat Servicenetwerk. (2) (3) (1) 54G039 Trek bij auto s met een automatische versnellingsbak altijd de handrem aan, voordat de selectorhendel in de stand P (Parkeren) wordt gezet. Als de auto op een helling wordt geparkeerd en de stand P wordt ingeschakeld voordat de handrem wordt aangetrokken, kan het, door het gewicht van de auto op het mechanisme, moeilijk zijn om een andere stand dan P in te schakelen als u weg wilt rijden. Zet de selectorhendel in een andere stand dan P en zet dan de handrem pas los, als u met de auto weg wilt rijden. Trek altijd volledig de handrem aan voordat u de auto verlaat, anders zou de auto kunnen gaan bewegen, waardoor verwondingen of schade kan ontstaan. Zorg er bij het parkeren voor dat de versnellingspook in de 1e versnelling of de achteruit ( R ) staat (bij handgeschakelde versnellingsbakken) of dat de selectorhendel in P staat (bij automatische versnellingsbakken). Ook als een versnelling of de stand P is ingeschakeld moet de handrem volledig worden aangetrokken. Als in zeer koud weer wordt geparkeerd, moeten de volgende aanwijzingen worden opgevolgd. 1) Handrem aantrekken 2) Schakel bij een handmatig geschakelde versnellingsbak de achteruit of de 1ste versnelling in en bij een automatische versnellingsbak de stand P (parkeren). 3) Schakel de auto, stap uit en blokkeer de wielen m.b.v. keggen of andere objecten, zodat de auto niet weg kan rollen. 4) Zet de handrem los. Als met de auto moet worden gereden, trek dan altijd eerst de handrem aan en verwijder dan de keggen of andere objecten.

132 PEDALEN Koppelingspedaal (1) (bij handmatige geschakelde versnellingsbak) Het koppelingspedaal wordt gebruikt om de aandrijving van de wielen door de motor te onderbreken, bij het remmen of bij het overschakelen. Als het pedaal wordt ingetrapt, wordt ontkoppeld. WAARSCHUWING Rijd nooit terwijl uw voet op het koppelingspedaal rust. Dit kan leiden tot een overmatige slijtage of beschadiging van de koppeling of het onverwacht niet beschikbaar zijn van de motorremwerking. Handmatige bak (1) (2) (3) 79J072 Rijd niet met half ingetrapte rem en laat nooit de voet op het rempedaal rusten. Dit leidt tot oververhitting van de remmen, waardoor de remwerking onvoorspelbaar wordt, de remweg langer wordt of de remmen onherstelbaar beschadigen. Gaspedaal (3) Met dit pedaal wordt de snelheid van de auto geregeld. Als het gaspedaal wordt ingetrapt, nemen het vermogen en de snelheid toe. Rempedaal (2) Uw Fiat is uitgerust met schijfremmen voor en achter of schijfremmen voor en trommelremmen achter. Als het rempedaal wordt ingetrapt worden alle wielen geremd. Soms kan het piepen van de remmen worden gehoord als wordt geremd. Dit is normaal en wordt veroorzaakt door externe factoren, zoals koude, regen, sneeuw enz. Als de remmen hard piepen of het steeds voorkomt als de remmen worden ingetrapt, laat dan de remmen controleren door het Fiat Servicenetwerk. Automaat 79J

133 VERSNELLINGSPOOK Uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak. Op de afbeelding is de versnellingspook afgebeeld. Zie voor meer informatie over het gebruik van de automatische versnellingsbak Automatische versnellingsbak in UW AUTO BE- DIENEN. BRANDSTOFDOP De brandstofdop bevindt zich linksachter op de auto. Het tankluikje kan worden geopend door aan de hendel aan de portierzijde van de bestuurdersstoel te trekken en het kan worden gesloten door eenvoudig het luikje dicht te doen. Om op de juiste wijze over te schakelen, moet het koppelingspedaal geheel worden ingetrapt. Er mag zich daarom niets onder de pedalen bevinden: zorg ervoor dat de matten goed plat liggen en de slag van de pedalen niet wordt belemmerd. WAARSCHUWING Rijd niet met uw hand op de versnellingspook, omdat door deze, kleine, kracht het interne mechanisme in de versnellingsbak aan overmatige slijtage onderhevig is. Handgeschakeld Automaat 63J051 77J021 Uw auto is voorzien van een handgeschakelde of automatische versnellingsbak. De versnellingspook voor het type versnellingsbak is in de afbeeldingen aangegeven. Zie voor meer informatie over het gebruik van de automatische versnellingsbak Automatische versnellingsbak in UW AUTO BEDIENEN. Draai de brandstofdop rustig los. De brandstof kan onder druk staan en naar buiten spuiten, waardoor verwondingen kunnen ontstaan. Benzine is bijzonder brandbaar. Rook niet tijdens het tanken en zorg ervoor dat er geen open vuur of vonken in de buurt kunnen komen. 132

134 Openen Sluiten Vervang, zonodig, de dop uitsluitend door een originele Fiat dop. Als een onjuiste dop wordt gebruikt, kan dit leiden tot storingen in het brandstof- of emissiecontrolesysteem. Bovendien zou brandstoflekkage kunnen ontstaan bij een ongeval. 79J048 79J049 60G069 De tankdop is voorzien van een schroef-/ ratelmechanisme. Draai de dop linksom om de dop te verwijderen. Verdraai de dop rustig en laat de restdruk ontsnappen. Draai de dop rechtsom om de dop te sluiten, totdat een ratelend geluid wordt waargenomen (klikken). Het ratelen geeft aan dat de dop goed is gemonteerd. 133

135 NEERKLAPBARE ACHTERBANK De achterbank van uw auto kan naar voren worden geklapt, zodat een grotere bagageruimte ontstaat. Om de achterbank om te klappen. Haak de driepuntsgordel in de gordelbevestigingen. WAARSCHUWING Bevestig, als een rugleuning wordt versteld, de gordel in de gordelbevestiging, zodat de gordels niet bekneld raken door de rugleuning, het scharnier of de borging. Hierdoor wordt voorkomen dat de gordel wordt beschadigd. Controleer of de gordel niet is verdraaid. 79J121 (1) 79J123 79J122 63J057 Plaats de gespen van de middelste en rechter riem, zoals in de afbeelding is aangegeven. WAARSCHUWING Plaats eerst de gespen van de middelste en rechter gordel in de bank, voordat de rugleuning naar voren wordt geklapt. Hierdoor kunnen de gordels niet worden meegenomen door de bank en worden beschadigd. Zet de verstelbare hoofdsteunen geheel omlaag. Trek aan de hendels aan de bovenzijdes van de achterbankdelen en klap de rugleuningen naar voren. Trek de ontgrendelriem (1) naar achteren om de zittingen te ontgrendelen. 134

136 (2) (2) 79J124 Als de achterbankzitting wordt ontgrendeld, zorg er dan voor dat uw gezicht en handen niet verwond raken door de omhoogkomende achterbank. Klap de gehele achterbank naar voren. 79J125 Maak de riem (2) los door de haak naar beneden te drukken, zoals in de afbeelding is aangegeven. Maak de riem (2) vast aan de hoofdsteun voor, zoals in de afbeelding is aangegeven. WAARSCHUWING Als de omgeklapte achterbank met de riem wordt vastgezet, pas dan de lengte van de riem aan, zodat de bank niet kan bewegen. 63J059 Als het mogelijk is, moet bagage en andere lading in de bagageruimte worden vervoerd met de achterbank in de normale stand. Als bagage moet worden vervoerd in het passagiersgedeelte met naar voren geklapte achterbank, zet dan de bagage vast, zodat de bagage niet kan verplaatsen en verwondingen kan veroorzaken. Zorg ervoor dat de bagage nooit hoger wordt gestapeld dan de rugleuning. 135

137 79J126 79J129 63J130 Voer voor het in de normale stand zetten van de achterbank de onderstaande werkzaamheden uit. Maak de riem los van de hoofdsteun en berg de riem op aan de achterkant van de rugleuning. Trek de achterbankzitting naar achteren totdat deze vergrendeld. Als de zitting in de normale stand wordt gezet, wees dan voorzichtig dat uw vingers niet bekneld raken tussen de vergrendeling en de bodemplaat. WAARSCHUWING Als de zitting in de normale stand wordt gezet, zorg er dan voor dat zich niets rond de slotplaat van de vergrendeling bevindt. Hierdoor zou de zitting niet veilig kunnen vergrendelen. Als de zitting in de normale stand wordt gezet, zorg er dan voor dat zich niets onder de zitting bevindt. Hierdoor zou de zitting kunnen beschadigen. Zet de rugleuning omhoog, totdat deze is vergrendeld. Probeer de zitting en rugleuning te bewegen, nadat de achterbank in de juiste stand is gezet, om te controleren of de achterbank veilig is vergrendeld. 136

138 VERGRENDELD Rood NIET VERGRENDELD 79J127 WAARSCHUWING Controleer nadat de rugleuning in de juiste stand is gezet, of deze veilig is vergrendeld. Als dat niet het geval is, is het rode deel van de ontgrendelhendel zichtbaar. ZONNEKLEP De zonnekleppen kunnen naar beneden worden geplaatst, zodat u geen last heeft van direct zonlicht door de voorruit; ze kunnen ook worden losgemaakt en naar opzij worden gedraaid, zodat het zonlicht door de zijruit wordt belemmerd. WAARSCHUWING Raak, als de zonneklep wordt los- en vastgemaakt, alleen de harde kunststof delen aan; de zonneklep zou anders kunnen beschadigen. 60A

139 SCHAKELAAR INTERIEURVER- LICHTING Deze schakelaar kan in drie standen worden gezet: 1. het licht gaat branden en blijft branden, ongeacht de stand van de portieren. 2. Het licht gaat branden als een portier wordt geopend. Als alle portieren weer zijn gesloten, blijft het licht ongeveer 15 seconden branden en gaat vervolgens gedimd uit. Als de contactsleutel tijdens deze periode in het contactslot wordt gestoken, wordt de verlichting onmiddellijk gedimd uitgeschakeld. Als de sleutel uit het contactslot wordt verwijderd, gaat het licht ongeveer 15 seconden branden en vervolgens gedimd uit. 3. Het licht blijft uit, ook als een portier wordt geopend. (3) (2) (1) 64J104 79J075 OPMERKING Het aantal portieren waarop de interieurverlichting reageert, is afhankelijk van de specificaties van de auto. Als zich een, met een rubber deksel beschermde, schakelaar in de portierstijl bevindt, dan heeft dit portier invloed op de werking van de interieurverlichting. SPOT (waar voorzien) Druk de schakelaar in om het licht in te schakelen en druk nogmaals om het licht weer uit te schakelen. 138

140 79J074 79J076 STOELVERWARMING VOOR (waar voorzien) Druk, als het contactslot in de stand ON staat, een of beide schakelaars voor de stoelverwarming in om de betreffende stoel(en) te verwarmen. Het controlelampje onder de schakelaar gaat ook branden. Druk nogmaals op de schakelaar om de stoelverwarming uit te schakelen. Het controlelampje onder de schakelaar gaat uit. Oneigenlijk gebruik van de stoelverwarming kan gevaarlijk zijn. Een inzittende kan zelfs bij deze lage temperaturen brandwonden oplopen, als de inzittende een dunne broek, rok of korte broek draagt en de verwarming zeer langdurig ingeschakeld blijft. Gebruik de stoelverwarming niet bij de volgende inzittenden: Mensen met verminderd gevoel in hun benen, waaronder ouderen of mensen met bepaalde handicaps. Kleine kinderen of andere personen met een gevoelige huid. Slapende personen of personen onder invloed van alcohol of andere middelen, waardoor deze personen vermoeid zijn. 86G064 WAARSCHUWING Voorkom beschadiging van het verwarmingselement. Voorkom een zware belasting van de voorstoelen (zoals springende kinderen). Dek de stoel niet af met isolerend materiaal zoals een deken of kussen. 139

141 HANDGREPEN (waar voorzien) Handgrepen zijn aanwezig voor het comfort van de inzittenden. WAARSCHUWING Hang niet aan de handgreep om beschadiging van de handgreep en de hemelbekleding te voorkomen. 54G

142 MOTORKAP 79J077 Motorkap openen: Trek de motorkapontgrendelhendel aan de portierzijde van het dashboard aan de bestuurderszijde naar beneden. Hierdoor wordt de motorkapvergrendeling half ontgrendeld. 79J078 Druk de vanghaak onder de motorkap met de vinger opzij, zoals in de afbeelding is aangegeven. Houd de vanghaak opzij gedrukt en plaats de motorkap omhoog. 79J050 Open de motorkap zo ver dat de steunstang geplaatst kan worden. 141

143 De motorkap moet om veiligheidsredenen goed worden gesloten, zodat de motorkap niet tijdens de rit kan opengaan. Controleer dus altijd of de motorkap goed is gesloten en vergrendeld. Als u tijdens de rit opmerkt dat de motorkap niet goed is vergrendeld, breng de auto dan onmiddellijk tot stilstand en sluit de motorkap. Als de steunstang niet juist is geplaatst, dan kan de motorkap hard dichtvallen. BEKERHOUDER EN WEGZETVAK (waar voorzien) De bekerhouders bevinden zich in de middenconsole. Gebruik de bekerhouders niet voor bekers met hete vloeistoffen of scherpe, harde of breekbare voorwerpen. Voorwerpen in de bekerhouder kunnen tijdens een noodstop of botsing worden uitgeworpen en verwondingen veroorzaken. 79J051 79J

144 SLEEPOGEN Er bevinden zich sleepogen voor (1), achter (2) en aan de zijkant (3) (waar voorzien) van de auto; deze zijn bestemd voor noodgevallen. Zie als de auto gesleept moet worden op de buitenweg of snelweg IN NOOD- GEVALLEN of AUTO BELADEN EN SLEPEN. Voor (1) (3) 79J079 79J081 (3) (2) Achter 79J080 Gebruik de sleepogen niet voor het slepen van de auto of trekken van een andere auto op de buitenweg of snelweg. De sleepogen zijn uitsluitend bestemd voor noodsituaties (bijv. als de auto of een andere auto vast zit in diepe modder of sneeuw. 79J132 Transporthaak De haken (2) en de openingen (3) zijn alleen bestemd voor transport. Deze kunnen breken als ze voor andere doelen worden gebruikt. 143

145 GEREEDSCHAPPEN VOOR VERWISSELEN VAN EEN WIEL De krik, wielsleutel en kriksleutel zijn opgeborgen in de bagageruimte. Draai de bout linksom los om het reservewiel te verwijderen en verwijder het reservewiel. Draai de krik linksom omlaag en trek de krik uit de beugel. Plaats, om de krik op te bergen, de krik in de beugel en draai de krik rechtsom uit, totdat de krik stevig vastzit. 79J082 79J085 De krik mag alleen worden gebruikt om wielen te wisselen bij de auto waar de krik bij is geleverd of bij auto s van hetzelfde model. De krik mag beslist niet oneigenlijk worden gebruikt, zoals het omhoog zetten van andere modellen. De krik mag nooit worden gebruikt voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de auto. Als de krik niet goed wordt geplaatst, kan de auto van de krik vallen. Gebruik de krik niet voor grotere gewichten dan op het label is aangegeven. 79J083 79J086 Berg de gereedschappen voor het verwisselen van het wiel goed en veilig op, zodat ze tijdens een ongeval geen verwondingen kunnen veroorzaken J084

146 OPBERGVAK OP RUGLEUNING VOORSTOEL (waar voorzien) Deze opbergruimte kan gebruikt worden voor het opbergen van lichte en zachte voorwerpen, zoals handschoenen, kranten of tijdschriften. SJOROGEN (waar voorzien) In de bagageruimte zijn op de bodemplaat vier sjorogen aangebracht. Een als optional verkrijgbaar rubber net kan aan deze ogen worden bevestigd, zodat de bagage niet in de bagageruimte kan bewegen tijdens een normale rit. 60B119 Plaats geen harde of breekbare voorwerpen in deze opbergruimte. Tijdens een ongeval kunnen voorwerpen, zoals flessen en blikjes, de inzittenden op de achterbank verwonden. 79J

147 BAGAGEHOES (waar voorzien) BAGAGERUIMTE- VERLICHTING Bagage en andere lading in de bagageruimte wordt door de bagagehoes aan het zicht onttrokken. Plaats geen voorwerpen op de bagagehoes, ook niet als deze klein en licht zijn. Voorwerpen op de bagagehoes kunnen gaan rondvliegen bij een ongeval, waardoor verwondingen ontstaan, of het zicht van de bestuurder belemmeren. (1) (2) 79J128 Als de achterklep wordt geopend en de schakelaar voor de bagageruimteverlichting staat in stand (1) ON, gaat het lampje branden; het lampje blijft branden totdat de achterklep weer wordt gesloten. Als de schakelaar voor de bagageruimteverlichting in stand (2) OFF staat, blijft het lampje uit, ongeacht de stand van de achterklep. BELANGRIJK Houd de achterklep niet lang geopend als de schakelaar voor de bagageruimteverlichting in de stand ON staat; hierdoor kan de accu ontladen. 79J

148 RADIO-ANTENNE (waar voorzien) De antenne voor de radio aan de voorzijde van het dak kan worden ingeklapt en kan worden verwijderd. Houd de antennevoet vast als de antenne naar achteren wordt geklapt. Draai de antenne linksom om de antenne te verwijderen. Draai de antenne met de hand stevig rechtsom om de antenne te monteren. 80G143 WAARSCHUWING Om te voorkomen dat de antenne beschadigd: Verwijder de antenne als de auto in een wasstraat wordt gewassen. Verwijder de antenne of klap de antenne in als de antenne iets raakt, zoals het plafond in een lage parkeergarage of als een autohoes op de auto wordt geplaatst. DAKRAILS OF BEVESTIGINGSPUNTEN VOOR IMPERIAAL (waar voorzien) De dakrails kunnen worden gebruikt voor de montage van de via het Fiat Servicenetwerk als optional verkrijgbare imperiaal. Als een imperiaal wordt gebruikt, neem dan de aanwijzingen en voorzorgsmaatregelen in dit deel en die bij de imperiaal worden geleverd zorgvuldig in acht. Controleer of het imperiaal goed vastzit. Voor de bevestiging van verschillende soorten bagage (ski s, fietsen enz.) zijn bij het Fiat Servicenetwerk geschikte componenten verkrijgbaar. Controleer of deze componenten juist en veilig zijn gemonteerd, waarbij de instructies in acht moeten worden genomen. Plaats geen lading direct op het dakpaneel. Door de lading kan het dakpaneel beschadigen. Het totaalgewicht van de imperiaal en de lading mag niet hoger worden dan het maximaal toegestane gewicht (50 kg -110 lbs). Zorg er bovendien voor dat het totale voertuiggewicht (volledig beladen auto en bestuurder, passagiers, lading, lading op het dak en de druk op de trekhaak) nooit boven het maximale voertuiggewicht komt, zoals opgenomen in SPECIFICATIES. 147

149 Dakrails Bevestigingspunten imperiaal 79J088 Bevestig de lading op het imperiaal volgens de bijgeleverde instructies. Plaats de zwaarste voorwerpen aan de onderzijde en verdeel de lading zo gelijkmatig mogelijk. Vervoer geen grote voorwerpen die over de bumpers of de zijkanten van de auto hangen, waardoor het uitzicht wordt belemmerd. Maak de voor- en achterzijde van lange voorwerpen (houten platen, surfplanken enz.) goed vast aan de voor- en achterzijde van de auto. Bescherm het gespoten oppervlak van de auto tegen schuurplekken die ontstaan door bevestigingskoorden of -banden. Controleer regelmatig of het imperiaal goed vastzit en niet is beschadigd. Zorg er bij auto s met bevestigingspunten voor imperiaals voor dat de bevestigingspunten zijn afgedekt met de doppen als deze niet worden gebruikt. Onverwachte bewegingen of een onjuist vastgezette lading kunnen er voor zorgen dat de lading van de auto valt en anderen raakt, waardoor verwondingen en beschadigingen kunnen ontstaan. Maak de lading goed vast en voorkom abrupte bewegingen, zoals zeer snel optrekken vanuit stilstand, scherpe bochten, snel genomen bochten en noodstops. Controleer regelmatig of de lading nog goed vastzit. Grote, lange, platte voorwerpen of voorwerpen met een groot volume beïnvloeden de aerodynamica en kunnen door de wind worden gegrepen, waardoor de controle over de auto kan worden verloren een ongeluk kan ontstaan. Rijd voorzichtig en met een lagere snelheid als dit type lading wordt vervoerd. 79J

150 UW AUTO BEDIENEN 60G408 WAARSCHUWING UITLAATGAS DAGELIJKSE CONTROLES MOTOROLIEVERBRUIK DE MOTOR STARTEN VERSNELLINGSBAK GEBRUIK VAN DE 2WD/4WD SCHAKELAAR (waar voorzien) REMMEN ELECTRONIC STABILITY PROGRAM (ESP ) (waar voorzien) INRIJDEN KATALYSATOR (waar voorzien) BRANDSTOFVERBRUIK VERLAGEN

151 WAARSCHUWING UITLAATGAS DAGELIJKSE CONTROLES 150 Voorkom dat uitlaatgas wordt ingeademd. Uitlaatgassen bevatten koolmonoxide, een kleur- en geurloos dodelijk gas. Omdat koolmonoxide moeilijk kan worden gesignaleerd, moeten de volgende voorzorgsmaatregelen worden genomen om te voorkomen dat koolmonoxide in het interieur komt. Laat de motor niet draaien in garages of andere afgesloten ruimtes. Laat de auto niet met draaiende motor lang stilstaan, ook niet in de openlucht. Als het nodig is om een korte tijd in de auto te blijven zitten met draaiende motor, zorg er dan voor dat BUITENLUCHT is gekozen met de recirculatietoets en dat de aanjager in de hoogste stand staat. Laat de motor niet draaien als de bagageruimte is geopend. Als met een geopende bagageruimte moet worden gereden, zorg er dan voor dat het schuifdak (waar voorzien) en alle ruiten zijn gesloten, dat de aanjager in de hoogste stand staat en dat BUITENLUCHT is gekozen met de recirculatietoets. 52D147 Zorg ervoor dat de luchttoevoeropening onder de voorruit vrij blijft van sneeuw, bladeren en andere voorwerpen die de luchtstroom zouden kunnen onderbreken. Houd het gebied rond de uitlaatopening vrij van sneeuw en andere materialen om te voorkomen dat uitlaatgas onder de auto blijft hangen. Dit is vooral belangrijk als de auto geparkeerd staat tijdens een sneeuwstorm. Laat het uitlaatsysteem regelmatig controleren op beschadigingen en lekkage. Beschadigingen of lekkages moeten onmiddellijk worden gerepareerd. VOOR DE RIT Controleer of de ruiten, spiegels, verlichting en reflectoren schoon zijn en vrij kunnen worden gebruikt. Controleer de banden visueel op de volgende punten: de profieldiepte abnormale slijtage, scheuren en beschadigingen loszittende wielbouten aanwezigheid van objecten zoals spijkers en steentjes. Zie voor meer informatie Banden in CONTROLE EN ONDERHOUD. Controleer visueel op vloeistof- en olielekkage. OPMERKING Het is normaal dat water uit de airconditioning lekt nadat deze is gebruikt. Controleer of de motorkap goed is gesloten en vergrendeld. Controleer of de koplampen, richtingaanwijzers, remlichten en de claxon juist werken. Stel de stoel en de verstelbare hoofdsteun (waar voorzien) af.

152 60A187S Controleer het rempedaal en de handremhefboom. Stel de spiegels af. Controleer of alle inzittende de gordels op de juiste wijze hebben omgelegd. Controleer of alle waarschuwingslampjes gaan branden als het contactslot in de stand ON of START wordt gedraaid. Controleer alle meters. Controleer of het remwaarschuwingslampje dooft als de handrem wordt losgezet. Controleer elke week of telkens als brandstof wordt getankt de volgende controles in de motorruimte uit: Motoroliepeil Koelvloeistofniveau Remvloeistofniveau Stuurbekrachtigingsolieniveau (waar voorzien) Ruitensproeiervloeistofniveau Elektrolytniveau Werking motorkapvergrendeling controleren Trek aan de motorkapontgrendelhendel in het interieur. Controleer of de motorkap niet geheel geopend kan worden zonder de vanghaak los te maken. Controleer de motorkap zorgvuldig nadat de werking van de vergrendeling is gecontroleerd. Zie Alle vergrendelingen, scharnieren & sloten in CHASSIS EN CARROSSERIE in het Periodiek Onderhoudsschema in CONTROLE EN ONDERHOUD voor het smeren van deze componenten. Controleer voor de rit of de motorkap goed is gesloten en vergrendeld. Als dit niet het geval is, dan kan de motorkap plotseling opengaan onder de rit, waardoor het zicht wordt belemmerd en een ongeval kan plaatsvinden. Controleer elke maand of telkens als u tankt de bandenspanning m.b.v. een bandenspanningsmeter. Controleer ook de bandenspanning van het reservewiel. MOTOROLIEVERBRUIK Het is normaal dat een werkende motor enige motorolie verbruikt. De hoeveelheid verbruikte olie is afhankelijk van de viscositeit en kwaliteit van de olie en de rij-omstandigheden. Er wordt meer olie verbruikt als met grote snelheid wordt gereden en als veel wordt geaccelereerd en gedecelereerd. De motor verbruikt ook meer olie als meer van de motor wordt gevraagd. Een nieuwe motor verbruikt ook meer olie, omdat de zuigers, zuigerveren en cilinderwanden nog niet op elkaar zijn ingeslepen. Nieuwe motoren bereiken het normale olieverbruik pas na ongeveer 5000 km (3000 mijlen). 151

153 Olieverbruik: max 1 liter per 1000 km (1 Qt. per 600 mijl) Houd er bij het controleren van het olieverbruik rekening mee dat de olie verdund kan zijn, waardoor het moeilijk is om het werkelijke oliepeil vast te stellen. Als bijvoorbeeld een auto regelmatig voor korte afstanden wordt gebruikt en een normale hoeveelheid olie verbruikt, dan is het mogelijk dat het door de peilstok aangegeven oliepeil gelijk blijft, zelfs als 1000 km (600 mijl) of meer is gereden. Omdat de olie geleidelijk wordt verdund met brandstof en vocht lijkt het alsof het oliepeil niet wijzigt. Houd er bovendien rekening mee dat de stoffen waarmee is verdund uit de motor verdampen als met hoge snelheden wordt gereden, zoals op de snelweg, waardoor het lijkt alsof er overmatig veel olie wordt verbruikt als met hoge snelheden wordt gereden. DE MOTOR STARTEN VOORDAT DE MOTOR WORDT GESTART Controleer of de handrem geheel is aangetrokken. Handmatig geschakelde versnellingsbak Schakel N (Vrij) in en trap het koppelingspedaal geheel in. Houd het pedaal ingetrapt tijdens het starten van de motor. Automatische versnellingsbak Als de selectorhendel niet in de stand P (Parkeren) staat, zet deze dan in P. (Als de motor opnieuw moet worden gestart en de auto rijdt nog, schakel dan N in). OPMERKING: Automatische versnellingsbakken hebben een startblokkeersysteem waardoor de startmotor niet werkt als de versnellingsbak in een andere stand den P of N staat. 79J156 WAARSCHUWING We raden aan om tijdens de inrijperiode niet de hoogste prestaties van uw auto te vragen (zoals: zeer snel accelereren, langere tijd rijden met de hoogste snelheid, bruusk remmen). WAARSCHUWING Laat de contactsleutel bij een uitgeschakelde motor nooit achter in het contactslot, zodat wordt voorkomen dat de accu nodeloos wordt ontladen. Controleer dat de handrem geheel is aangetrokken en de versnellingsbak in Vrij (of Parkeren staat bij een automatische versnellingsbak) voordat een startpoging wordt ondernomen. 152

154 EEN KOUDE MOTOR STARTEN (Benzine-uitvoeringen) Trap het gaspedaal niet in en start de motor door het contactslot in de stand START te draaien. Laat de sleutel los als de motor aanslaat. WAARSCHUWING Beëindig de startpoging zodra de motor aanslaat, zodat het startsysteem niet wordt beschadigd. Start de motor nooit langer dan 15 seconden achter elkaar. Als de motor bij de eerste startpoging niet aanslaat, wacht dan 15 seconden en probeer opnieuw. Als de motor niet aanslaat als een startpoging van 15 seconden is uitgevoerd, wacht dan ongeveer 15 seconden, trap het gaspedaal tot op 1/3 van de slag in en probeer nogmaals de motor te starten. Laat de sleutel en het gaspedaal los als de motor aanslaat. Als de motor nog niet aanslaat, trap dan het gaspedaal geheel in en probeer te starten. Hierdoor moet een verzopen motor ook aanslaan. EEN KOUDE MOTOR STARTEN (Dieseluitvoeringen) Draai het contactslot in de stand ON en wacht totdat het voorgloeicontrolelampje dooft (als het is gaan branden). Start de motor door het contactslot in de stand START te draaien. Laat de sleutel los als de motor aanslaat. WAARSCHUWING De startmotor mag de motor maximaal 30 seconden aandrijven. Als de motor niet aanslaat, wacht dan 15 seconden en probeer opnieuw te starten. Als ook de derde poging niet lukt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. Als de auto langere tijd niet onder zeer koude omstandigheden (zoals bij temperaturen onder 20 C) is gebruikt en de motor wordt gestart, laat dan de contactsleutel los en stop de startpoging pas als het motortoerental rond 800 tot 1000 /min ligt. EEN WARME MOTOR STARTEN Start de motor door het contactslot in de stand START te draaien. Laat de sleutel los als de motor aanslaat. WAARSCHUWING ALS DE MOTOR MET TURBO UITGESCHAKELD MOET WORDEN Als de motor wordt uitgeschakeld nadat een helling is opgereden of als met hoge snelheid is gereden, laat de motor ongeveer een minuut stationair draaien (als dat is toegestaan) om de turbo en de motorolie af te laten koelen. Hierdoor wordt voorkomen dat de motorolie te snel verouderd. Verouderde motorolie beschadigd de lagers van de turbo. DE D19AA DIESELMOTOR STARTEN NADAT DEZE IS AFGESLAGEN DOOR EEN GEBREK AAN BRANDSTOF De motor slaat af als de motor geen brandstof meer toegevoerd krijgt. Om de motor opnieuw te starten moet de auto tot stilstand worden gebracht, moet contactslot gedurende 5-10 seconden in de stand ON worden gezet om brandstof toe te voeren en vervolgens moet de motor worden gestart, zoals hiervoor is beschreven. ROETFILTER Waarschuwingslampje roetfilter 64J244 Als het waarschuwingslampje roetfilter gaat branden tijdens de rit, dan is het roetfilter waarschijnlijk verstopt. Het dieselfilter moet worden geregenereerd als het waarschuwingslampje roetfilter gaat branden. Rijd, om het roetfilter te regenereren, met een gemiddelde snelheid van 50 km/h (30 mph) gedurende ongeveer 5 minuten totdat het lampje dooft. 153

155 154 U moet zich altijd aan de geldende snelheidslimiet houden en rekening houden met de andere weggebruikers. Als u gedurende ongeveer 5 minuten met een gemiddelde snelheid van 50 km/h (31 mph) rijdt, dan wordt de regeneratie van het roetfilter voltooid en gaat het waarschuwingslampje roetfilter uit. WAARSCHUWING Het dieselfilter moet worden geregenereerd als het waarschuwingslampje roetfilter gaat branden. Als het roetfilter niet wordt geregenereerd, dan wordt de werking als gevolg van het verstopte filter negatief beïnvloed. OPMERKING Als u met de auto rijdt, kan afhankelijk van de gebruikte brandstof, witte rook uit de uitlaat komen. Dit is het gevolg van de automatische regeneratie van het roetfilter. Dit heeft geen invloed op de rij-eigenschappen van de auto. Auto met Keyless start De contactschakelaar kan worden bediend als de afstandsbediening zich in de auto bevindt (behalve in de bagageruimte). Druk de schakelaar in voordat de contactschakelaar wordt verdraaid. OPMERKING De contactschakelaar moet worden ingedrukt om van de stand LOCK naar de stand ACC te worden verdraaid. Draai de schakelaar linksom en houd de schakelaar ingedrukt om van de stand LOCK naar de stand ACC te draaien. 80J084 79J232 Als het lampje Keyless Start in het instrumentenpaneel blauw brandt, kan de contactschakelaar worden verdraaid. Als het rode waarschuwingslampje brandt, kan de contactschakelaar niet worden verdraaid. OPMERKING De contactschakelaar kan naar de stand ACC worden gedraaid als het blauwe controlelampje brandt. Het blauwe controlelampje gaat enige seconden branden en gaat vervolgens uit. In dit geval moet de contactschakelaar worden losgelaten en moet de schakelaar opnieuw worden ingedrukt. Als het rode waarschuwingslampje Keyless start brandt, dan is de afstandsbediening mogelijk niet in de auto of is de batterij van de afstandsbediening mogelijk bijna leeg. Als de afstandsbediening terug is in de auto (met uitzondering van de bagageruimte), gaat het rode waarschuwingslampje binnen enige seconden uit. Als de afstandsbediening zich in de auto bevindt (met uitzondering van de bagageruimte), kan de contactschakelaar worden verdraaid zonder gebruik te maken van de sleutel. OPMERKING Als de batterij van de afstandsbediening leeg raakt of er sterke radiogolven of storing aanwezig is, kan het bereik kleiner worden of de afstandsbediening niet werken. Als u zich te dicht bij de portierruit bevindt, kan de afstandsbediening mogelijk niet werken. Het contactslot kan mogelijk niet worden verdraaid als de afstandsbediening zich op het instrumentenpaneel, in het dashboardkastje, in het kaartenvak in het portier, op de zonneklep, op de vloer enz. bevindt.

156 De afstandsbediening is een gevoelig elektronisch instrument. Stel het niet bloot aan botsingen, vocht of hoge temperaturen, zoals op het dashboard in direct zonlicht, om beschadigen te voorkomen. VERSNELLINGSBAK Houd altijd het rempedaal ingetrapt voordat vanuit P (parkeren) of N (vrij bij een stilstaande auto) een versnelling vooruit of de achteruit wordt ingeschakeld. Hierdoor wordt voorkomen dat de auto onverwacht gaat rijden als een versnelling wordt ingeschakeld. De contactschakelaar kan altijd worden verdraaid m.b.v. de contactsleutel. Als een portier geopend blijft als de contactschakelaar in de stand ACC staat en er geen sleutel is ingestoken, dan is het mogelijk dat de motor niet kan worden gestart als de contactschakelaar naar de stand START wordt gedraaid. Als de motor niet aanslaat, sluit dan alle portieren geheel en draai de contactschakelaar terug naar de stand LOCK ; start vervolgens opnieuw de motor. Automatische versnellingsbak met 4 versnellingen 77J021 Gebruik de selectorhendelstanden zoals hieronder is aangegeven: P (Parkeren) Gebruik deze stand om de versnellingsbak te blokkeren bij een geparkeerde auto of als de motor wordt gestart. Schakel P alleen in bij een geheel stilstaande auto. R (Achteruit) Gebruik deze stand om vanuit stilstand achteruit met de auto te gaan rijden. Zorg ervoor dat de auto geheel stilstaat voordat de achteruit wordt ingeschakeld. Selectorhendel 77J028 N (vrij) Gebruik deze stand om de motor te starten als de motor afslaat en de motor opnieuw bij een nog rijdende auto moet worden gestart. U kunt ook N inschakelen en het rempedaal ingetrapt houden om met de auto stil te staan met een stationair draaiende motor. 155

157 156 D (Drive) Gebruik deze stand tijdens een normale rit. Als de selectorhendel in de stand D staat, kan automatisch worden teruggeschakeld als het gaspedaal ingetrapt wordt. Hoe hoger de wielsnelheid, hoe dieper het gaspedaal moet worden ingetrapt om de versnellingsbak terug te laten schakelen. 3 (Laag 3) Gebruik deze stand om hellingen met een laag stijgingspercentage op of af te rijden. Het motorremwerking kan in deze stand op gematigde hellingen worden gebruikt. De versnellingsbak schakelt op tot maximaal de 3e versnelling. 2 (Laag 2) Gebruik deze stand voor extra vermogen als hellingen moeten worden opgereden of om gebruik te maken van de motorremwerking als een helling af wordt gereden. L (Laag 1) Gebruik deze stand om gebruik te maken van het maximale vermogen als hellingen moeten worden opgereden of als gereden wordt door diepe sneeuw of modder of om maximaal van de motorremwerking gebruik te maken als een helling af wordt gereden. OPMERKING: Als de selectorhendel tijdens de rit in een lagere versnelling wordt gezet, terwijl sneller wordt gereden dan de maximaal toegestane snelheid voor die lagere versnelling, dan schakelt de versnellingsbak pas terug als de snelheid onder deze drempelwaarde zakt. WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om beschadigingen van de automatische versnellingsbak te voorkomen: Zorg ervoor dat de auto geheel stilstaat voordat de stand P of R wordt ingeschakeld. Schakel net van P of N naar R, D, 3, 2 of L als de motor met een hoger toerental dan stationair draait. Laat de motor niet onbelast met een hoger toerental draaien als de versnellingsbak in de stand R, D, 3, 2 of L ) staat en de voorwielen niet draaien. Maak geen gebruik van het gaspedaal om de auto stil te laten staan op een helling. Gebruik de remmen. HANDMATIGE BEDIENDE VERSNELLINGSBAK WEGRIJDEN Trap om weg te rijden het koppelingspedaal in en schakel de 1ste versnelling in. Zet de handrem los en laat het koppelingspedaal geleidelijk opkomen. Als het motorgeluid wijzigt, druk het gaspedaal dan geleidelijk in en laat het koppelingspedaal geleidelijk verder opkomen. Schakelen Alle versnellingen vooruit zijn gesynchroniseerd, zodat rustig en soepel schakelen. Trap het koppelingspedaal geheel in voordat wordt overgeschakeld. Auto met toerenteller Voorkom dat het motortoerental in het rode gebied op de toerenteller terecht komt. Achteruit inschakelen Benzine-uitvoeringen: vanuit vrij (N): druk de versnellingspook naar beneden en beweeg de pook tegelijkertijd naar rechts en naar achteren. Dieseluitvoeringen: plaats de ring omhoog en beweeg tegelijkertijd de selectorhendel naar rechts en naar achteren.

158 79J002 Verlaag de snelheid en schakel terug naar een lagere versnelling voordat met een lange of steile afdaling wordt begonnen. In een lagere versnelling kan gebruik worden gemaakt van de motorremwerking. Voorkom het gebruik van de remmen; deze kunnen oververhit raken en daardoor defect raken. Als op een gladde ondergrond wordt gereden, zorg er dan voor dat de snelheid wordt verlaagd voordat wordt teruggeschakeld. Overmatige of plotselinge wijzigingen van het motortoerental kunnen leiden tot gripverlies, waardoor de controle over de auto kan worden verloren. Zorg ervoor dat de auto geheel stilstaat voordat de achteruit wordt ingeschakeld. Laat de motor niet met een hoog toerental draaien als u overschakelt of wegrijdt. Door de motor met een hoog onbelast toerental te laten draaien, wordt de levensduur van de motor korter en kan niet soepel worden overgeschakeld. GEBRUIK VAN DE 2WD/4WD SCHAKELAAR (waar voorzien) Met dit 4WD-systeem kunt u, afhankelijk van de rij-omstandigheden, een keuze maken m.b.v. de 2WD/4WD schakelaar. Met dit systeem kunt 3 functies inschakelen, 2WD, 4WD AUTO en 4WD LOCK, door de 2WD/ 4WD schakelaar te bedienen; dit kan ook bij een rijdende auto als de voorwielen in de rechtuitstand staan. Dieseluitvoering 79J140 Om over te schakelen moet het koppelingspedaal geheel worden ingetrapt. Er mag zich daarom niets onder de pedalen bevinden: zorg ervoor dat de matten goed plat liggen en de slag van de pedalen niet wordt belemmerd. WAARSCHUWING Rijd niet met uw hand op de versnellingspook, omdat door deze, kleine, kracht het interne mechanisme in de versnellingsbak aan overmatige slijtage onderhevig is. WAARSCHUWING Gebruik, om beschadiging van het koppelingspedaal te voorkomen, het pedaal niet als voetsteun tijdens de rit; gebruik de koppeling ook niet om de auto stil te laten staan op een helling. Trap het koppelingspedaal geheel in als wordt overgeschakeld. BESCHRIJVING VAN DE STANDEN VAN DE TUSSENREDUCTIE 2WD In deze stand wordt het motorvermogen alleen aan de voorwielen geleverd. Gebruik deze stand voor een normale rit (op een droge harde ondergrond). 157

159 158 79J042 4WD AUTO In deze stand wordt het motorvermogen bij normale snelheden aan de voor- en achteras geleverd; dit levert meer trekkracht op dan bij de tweewielaandrijving. Gebruik deze stand om op klinkerwegen of gladde wegen (ijs, sneeuw, modder enz.) te rijden. Als de AUTO-functie is ingeschakeld, dan beoordeelt de 4WD-regeleenheid de rijomstandigheden m.b.v. sensorsignalen. Als het doorslaan van de voorwielen wordt gesignaleerd, levert de elektronisch geregelde koppeling het optimale vermogen aan de achterwielen. Deze functie verbetert de stabiliteit en de rij-eigenschappen op een onregelmatig wegdek en zelfs op een met sneeuw bedekte helling naar boven. Als wordt gereden op normale ondergronden, wordt het aan de achterwielen geleverde koppel verlaagd, zodat vrijwel een tweewielaandrijving ontstaat, waarbij het brandstofverbruik wort verlaagd. 4WD LOCK In deze stand wordt het motorvermogen bij een lagere snelheid aan de voor- en achterwielen geleverd. Deze stand kan worden gebruikt als het moeilijk is om in de stand 4WD AUTO weg te rijden uit bijvoorbeeld modder, zand of sneeuw. OPMERKING Voorkom zo veel mogelijk dat de stand 4WD LOCK wordt gebruikt op een natte ondergrond. Als de auto wordt gebruikt in de stand 4WD LOCK op een natte ondergrond, kan de aandrijving ernstig worden beschadigd. Als de voertuigsnelheid hoger wordt en de 4WD LOCK -functie is ingeschakeld, wordt automatisch de 4WD AUTO -functie ingeschakeld. Als het contactslot is uitgeschakeld, wordt de 4WD LOCK -functie uitgeschakeld. WERKING VAN DE 2WD/4WD SCHAKELAAR Bedien de 2WD/4WD schakelaar zoals in de onderstaande procedure is beschreven: De 2WD/4WD schakelaar inschakelen De 2WD/4WD schakelaar wordt ingeschakeld als het contactslot wordt ingeschakeld. Van 2WD naar 4WD AUTO Zet de 2WD/4WD schakelaar in de middelste stand; het lampje 4WD AUTO gaat branden. 79J040

160 Van 4WD AUTO naar 4WD LOCK Druk de 4WD LOCK schakelaar enige seconden in, totdat het lampje 4WD LOCK gaat branden. 79J100 Van 4WD LOCK naar 4WD AUTO Druk op de 4WD LOCK schakelaar; het lampje 4WD AUTO gaat branden. Van 4WD AUTO of LOCK naar 2WD Druk op de 2WD schakelaar; de lampjes 4WD AUTO of 4WD LOCK gaan uit. OPMERKING De 2WD/4WD schakelaar kan zowel bij een rijdende als stilstaande auto worden bediend. Zorg ervoor dat de voorwielen in de rechtuitstand staan als de 2WD/4WD schakelaar wordt bediend. Als de 2WD/ 4WD schakelaar wordt bediend terwijl in een bocht wordt gereden of wordt geaccelereerd of gedecelereerd of als het contactslot wordt uitgeschakeld als de functie 4WD AUTO of 4WD LOCK kan een schok worden gevoeld. Dit is geen storing in het systeem. Als de functie 4WD LOCK is ingeschakeld en de snelheid neemt toe, dan wordt automatisch de functie 4WD AUTO ingeschakeld. Zelfs als de voertuigsnelheid afneemt, wordt echter niet automatisch de functie 4WD LOCK ingeschakeld. Afhankelijk van de rijomstandigheden moet de 4WD LOCK schakelaar opnieuw worden ingedrukt. Als een kracht wordt ondervonden in het veld in zand of water of als een wiel in de berm terecht komt, neemt het toerentalverschil tussen de voor- en achterwielen toe (wielen slaan door). Als deze situatie blijft bestaan, wordt de olietemperatuur in de aandrijving hoger. In dit geval gaat het lampje 4WD AUTO knipperen en wordt de 2WDfunctie ingeschakeld om de onderdelen van de aandrijving te beschermen. Als de 4WD-functie doorlopend is ingeschakeld geweest, parkeer de auto dan op een veilige plek en laat de motor stationair draaien. Na enige tijd gaat het lampje 4WD AUTO branden en wordt de 4WD AUTO -functie weer ingeschakeld. WAARSCHUWING Gebruik nooit de functie 4WD LOCK als op een droog wegdek wordt gereden. Voorkom zo veel mogelijk het gebruik van de 4WD LOCK -functie als op een nat wegdek wordt gereden. Als de 4WD LOCK -functie onder deze omstandigheden wordt gebruikt, wordt er een grote kracht op de aandrijving uitgeoefend, waardoor een storing kan ontstaan. Bovendien slijten de banden sneller en neemt het brandstofverbruik toe. Houd er rekening mee dat met 4WDvoertuigen niet in elk terrein kan worden gereden. Houd de volgende instructies aan als met de auto wordt gereden. Rijd niet door water, zoals een rivier. Rijd niet doorlopend onder omstandigheden waarbij de voorwielen doorslaan, zoals in zand of modder. Als een wiel de grond niet meer raakt, laat het dan niet onnodig draaien. Als de lampjes 4WD AUTO en 4WD LOCK gaan branden en blijven branden tijdens de rit, dan is er waarschijnlijk een storing in het 4WD-systeem. Laat het systeem door het Fiat Servicenetwerk controleren. WAARSCHUWING Onregelmatig gesleten banden kunnen problemen veroorzaken in de werking van de 2WD/4WD schakelaar. Roteer de banden zoals is voorgeschreven in het onderhoudsschema. Zie Banden en Onderhoudsschema in CONTROLE EN ONDERHOUD voor het juist roteren. 159

161 REMMEN De afstand die nodig is om de auto tot stilstand te brengen neemt toe met de snelheid van de auto. De remafstand bij bijvoorbeeld 60 km/h (37 mph) is ongeveer 4 keer zo groot als de remafstand bij 30 km/h (19 mph). Begin met het remmen als er nog voldoende afstand is tussen de auto en het punt waarop de auto stil moet staan en verlaag de snelheid geleidelijk. Als water in de remtrommels terecht komt, gaat de remwerking achteruit en wordt de remwerking onvoorspelbaar. Als door water wordt gereden of na het wassen van de onderzijde van de auto, test dan de remmen als met een lage snelheid wordt gereden om te controleren of ze nog juist werken. Als de remwerking lager is dan normaal, droog de remmen dan door de rem regelmatig in te trappen bij een lage snelheid, totdat de remmen weer normaal werken. 60G165A REMBEKRACHTIGING Uw auto is voorzien van rembekrachtiging. Als de bekrachtiging niet meer aanwezig is door het afslaan van de motor of een andere storing, kan het systeem volledig werken door een hoeveelheid reserveenergie en kan de auto geheel tot stilstand worden gebracht door het rempedaal een keer in te trappen en ingetrapt te houden. De reserve-energie wordt gedeeltelijk gebruikt als het rempedaal wordt ingetrapt en wordt elke keer lager als het pedaal wordt ingetrapt. Trap het pedaal soepel en gelijkmatig in. Bedien het pedaal niet pompend. Zelfs zonder de reserve-energie in het remsysteem kan de auto tot stilstand worden gebracht door het rempedaal harder in te trappen dan normaal nodig is. De remweg kan echter langer zijn. ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS) (waar voorzien) ABS helpt slippen voorkomen door de remdruk elektronisch te regelen. Hierdoor blijft de controle over de auto behouden als wordt geremd op een gladde ondergrond of als hard wordt geremd. Het ABS werkt automatisch; er is dus geen speciale remtechniek nodig. Trap het rempedaal gewoon in en pomp niet. Het ABS schakelt in als het signaleert dat de wielen blokkeren. Het rempedaal trilt als het ABS werkt. OPMERKING Het ABS werkt niet bij een voertuigsnelheid lager dan ongeveer 6 km/h (4 mph). 160

162 Bij sommige losse ondergronden (gravel, sneeuw enz.) is de remweg bij een auto met ABS iets langer dan bij een gelijkwaardige auto met een conventioneel remsysteem. Met een conventioneel remsysteem ploegen de doorslaande wielen door het gravel of sneeuw, waardoor de remweg korter wordt. Het ABS vermindert dit weerstandseffect. Houd rekening met een langere remweg als op een losse ondergrond wordt gereden. Op wegen met een normaal wegdek kunnen sommige bestuurders een iets kortere remweg bereiken met een conventioneel remsysteem dan met ABS. Onder bovenstaande omstandigheden heeft het ABS nog steeds het voordeel dat de auto bestuurbaar blijft. Het ABS compenseert niet een slechte weg, slecht weer of het verkeerd inschatten van de rijomstandigheden. Neem weloverwogen beslissingen en rijd niet sneller dan veilig onder de gegeven omstandigheden mogelijk is. (1) (2) (3) 1. ABS waarschuwingslampje Type 1 2. ABS waarschuwingslampje Type 2 3. Remwaarschuwingslampje 65D451 Als het ABS-waarschuwingslampje (1) of (2) op het instrumentenpaneel gaat branden en blijft branden tijdens de rit, dan kan er een storing in het ABS-systeem aanwezig zijn. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om het ABSsysteem te laten controleren. Als het ABS niet meer werkt, dan kan het remsysteem blijven werken als een conventioneel remsysteem zonder ABS. Als het ABS-waarschuwingslampje (1) of (2) en het remwaarschuwingslampje (3) op het instrumentenpaneel gelijktijdig gaan branden of blijven branden tijdens de rit, dan is er waarschijnlijk een storing aanwezig in het antiblokkeersysteem en de remdrukverdeling achter (proportionele klep) van het ABS. In deze situatie kunnen de achterwielen doorslaan of in het ergste geval kan de auto slippen als wordt geremd op een glad wegdek of zelfs als hard wordt geremd op een droge ondergrond. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om het ABS-systeem te laten controleren. Rijd voorzichtig en voorkom zo veel mogelijk dat hard moet worden geremd. 161

163 WERKING VAN HET ABS Een regeleenheid controleert doorlopend de wielsnelheden. De regeleenheid vergelijkt de wijzigingen van de wielsnelheid als wordt geremd. Als het wiel plotseling langzamer draait, geeft dit aan dat het wiel slipt en wijzigt de regeleenheid de remdruk enige keren per seconde zodat de wielen niet blokkeren. Als de motor wordt gestart, nadat de auto heeft stilgestaan, kan tijdelijk een geluid worden gehoord als het systeem zichzelf controleert. Als banden of wielen die niet zijn voorgeschreven in het instructieboekje worden gebruikt, dan kan het ABS niet juist werken. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat het ABS werkt door de wijzigingen in de wielsnelheden te vergelijken. Als de banden of wielen worden vervangen, gebruik dan alleen de maat en het type dat in het instructieboekje wordt voorgeschreven. ELECTRONIC STABILITY PROGRAM (ESP ) (waar voorzien) ESP is een geregistreerd handelsmerk van DaimlerChrysler AG. Het Electronic Stability Program (ESP ) helpt de controle over de auto te behouden als bij het nemen van een bocht onder- of overstuur optreedt. Het systeem helpt bovendien bij het behouden van de tractie als wordt geaccelereerd op een losse of een gladde ondergrond. Het systeem regelt het motorkoppel en remt zonodig de/het wiel(en). Daarnaast helpt het ESP om slippen te voorkomen door de remdruk te regelen. Het ESP kan de stabiliteit niet onder alle omstandigheden verhogen en regelt niet het hele remsysteem van de auto. Het ESP kan geen ongevallen voorkomen, zoals met te grote snelheid door een bocht wordt gereden of als gevolg van aquaplaning. Alleen een veilig rijdende bestuurder die met aandacht rijdt kan ongevallen voorkomen. De mogelijkheden van een auto met ESP moeten nooit als vervanging van zorgvuldig rijden worden gebruikt. Het ESP is voorzien van de volgende drie systemen: STABILITEITSREGELING De stabiliteitsregeling helpt bij het geïntegreerd regelen van systemen, zoals de antiblokkeerregeling, de tractieregeling en het motormanagementsysteem. Dit systeem regelt automatisch de remmen en de motorwerking om te voorkomen dat de auto slipt bij het nemen van een bocht op een gladde ondergrond of als het stuurwiel plotseling wordt verdraaid. TRACTIEREGELING De tractieregeling voorkomt automatisch het doorslaan van de wielen als wordt weggereden of als wordt geaccelereerd op een gladde ondergrond. Het systeem werkt alleen als het signaleert dat een wiel(en) doorslaan of beginnen de grip te verliezen. Als dit gebeurt, bedient het systeem de voor- en achterremmen en wordt het motorvermogen verminderd om het doorslaan van de wielen te bewerken. OPMERKING Er kan gedurende enige seconden een klikkend geluid in de motorruimte worden gehoord als de motor wordt gestart of vlak nadat de auto begint te rijden. Dit betekent dat de bovenstaande systemen zichzelf controleren. Dit geluid geeft niet aan dat er een storing aanwezig is. 162

164 ANTIBLOKKEER REMSYSTEEM (ABS) ABS helpt slippen voorkomen door de remdruk elektronisch te regelen. Hierdoor blijft de controle over de auto behouden als wordt geremd op een gladde ondergrond of als hard wordt geremd. Het ABS werkt automatisch; er is dus geen speciale remtechniek nodig. Trap het rempedaal gewoon in en pomp niet. Het ABS schakelt in als het signaleert dat de wielen blokkeren. Het rempedaal trilt als het ABS werkt. (Zie voor meer informatie over het ABS Remmen in UW AUTO BEDIENEN ). OPMERKING Als het ABS is ingeschakeld, kan een geluid worden gehoord en/of een trillend rempedaal worden waargenomen. Dit is normaal en geeft aan dat de remvloeistofdruk op de juiste wijze wordt geregeld. Als banden of wielen die niet zijn voorgeschreven in het instructieboekje worden gebruikt, dan kan het ESP niet juist werken. Als de banden of wielen worden vervangen, gebruik dan alleen de maat en het type dat in het instructieboekje wordt voorgeschreven. Het is mogelijk dat het ESP niet juist werkt als de banden niet de juiste bandenspanning hebben. Het is mogelijk dat het ESP niet juist werkt als de banden zijn voorzien van sneeuwkettingen. Het is mogelijk dat het ESP niet juist werkt als de banden overmatig zijn versleten. Vervang de banden als de bandenslijtage-indicatoren in het profiel zichtbaar zijn. Het ESP is geen vervanging voor winterbanden of sneeuwkettingen op een besneeuwde weg. Het is mogelijk dat het ESP niet juist werkt als componenten die met de motor verband houden (zoals een uitlaatdemper) niet standaard zijn of extreem zijn verouderd. Wijzig de wielophanging van de auto niet, omdat hierdoor het ESP niet juist meer kan werken. De ESP -lampjes worden hieronder beschreven: SLIP-LAMPJE 66J033 Als een van de ESP -systemen (behalve het ABS) is geactiveerd, knipper het SLIPlampje in het instrumentenpaneel 5 keer per seconde. BELANGRIJK Als het SLIP-lampje gaat branden en blijft branden tijdens de rit, dan is het mogelijk dat het ESP (behalve het ABS) onjuist werkt. Laat de systemen controleren door het Fiat Servicenetwerk. OPMERKING Als het SLIP-lampje gaat branden en blijft branden tijdens de rit, dan heeft dit een storing aan in het ESP - systeem (behalve het ABS), dan werkt het remsysteem als een normaal systeem met ABS zonder ESP. 163

165 164 OPMERKING Als de accu wordt losgekoppeld en weer wordt aangesloten, worden de ESP functies (maar niet het ABS) uitgeschakeld en gaat het slip-lampje 1 keer per seconde knipperen. Voer in dat geval de onderstaande procedure uit om de ESP - systemen opnieuw in te schakelen: Rijd met de auto rechtuit zonder doorslaande wielen gedurende enige seconden met een snelheid van ongeveer 15 km/h (9 mph). Het SLIP-lampje gaat uit en de ESP -systemen (behalve het ABS) worden opnieuw ingeschakeld. Afhankelijk van de kwaliteit van het wegdek kan het langer dan enige seconden duren voordat het SLIP-lampje uit gaat. ESP waarschuwingslampje 66J031 Als de ESP -systemen (behalve het ABS) een storing vertonen, gaat het ESP waarschuwingslampje in het instrumentenpaneel branden. BELANGRIJK Als het ESP waarschuwingslampje gaat branden of blijft branden tijdens de rit, kan een storing in de ESP -systemen (behalve het ABS) aanwezig zijn. Laat de systemen controleren door het Fiat Servicenetwerk. OPMERKING Als het ESP -lampje gaat branden en blijft branden tijdens de rit, dan geeft dit een storing aan in het ESP - systeem (behalve het ABS), dan werkt het remsysteem als een normaal systeem met ABS zonder ESP. ESP OFF controlelampje 66J032 U moet het ESP inschakelen tijdens een normale rit, zodat van de voordelen van het ESP gebruik kan worden gemaakt. Het kan nodig zijn om de ESP -systemen (behalve het ABS) uit te schakelen als de auto vast zit in zand, modder of sneeuw en doorslaande wielen nodig zijn. ESP OFF schakelaar 62J142 De ESP OFF schakelaar bevindt zich in het midden van het dashboard en moet worden ingedrukt en ingedrukt worden gehouden om de ESP -systemen (behalve het ABS) uit te schakelen; ESP OFF lampje in het instrumentenpaneel gaat branden. Als de ESP -systemen (behalve het ABS) zijn uitgeschakeld, zorg er dan voor dat ze weer worden ingeschakeld voordat weer normaal kan worden gereden. Als de ESP OFF -schakelaar wordt ingedrukt en ingedrukt wordt gehouden, gaat het ESP OFF -lampje uit en worden alle ESP -systemen ingeschakeld. ABS-waarschuwingslampje/ remwaarschuwingslampje Zie Remmen in UW AUTO BEDIE- NEN.

166 INRIJDEN WAARSCHUWING De toekomstige prestaties en betrouwbaarheid van de motor is afhankelijk van de zorg en de belasting tijdens het begin van de levensduur. Het is vooral belangrijk om de volgende voorzorgsmaatregelen in acht te nemen tijdens de eerste 960 km (600 mijl) van het gebruik van de auto. Laat de motor niet met een hoog toerental draaien nadat is weggereden. Laat de motor geleidelijk warmdraaien. Voorkom dat langdurig met een constante snelheid met de auto wordt gereden. Bewegende delen slijpen beter op elkaar in als de snelheid niet constant is. Rijd na stilstand rustig weg. Voorkom dat volgas wordt weggereden. Voorkom hard remmen, vooral tijdens de eerste 300 km (200 mijl) dat met de auto wordt gereden. Rijd niet langzaam met de versnellingsbak in een hoge versnelling. Rijd met matige toerentallen. Trek geen aanhanger gedurende de eerste 960 km (600 mijl) van het gebruik van de auto. KATALYSATOR (waar voorzien - benzine-uitvoering) De taak van de katalysator is het minimaliseren van de hoeveelheid schadelijke bestanddelen in het uitlaatgas van de auto. Gebruik van loodhoudende brandstof in een auto met katalysator is verboden; lood vernietigt de stoffen in de katalysator die verantwoordelijk zijn voor het opvangen van de schadelijke stoffen. De katalysator is ontworpen om niet tijdens de levensduur van de auto te worden vervangen, mits de auto wordt gebruikt onder normale omstandigheden en als loodvrije brandstof wordt gebruikt.. De katalysator heeft geen speciaal onderhoud nodig. Het is echter zeer belangrijk dat de motor juist afgesteld blijft. Door overslaan, dat het gevolg kan zijn van een onjuist afgestelde motor, kan de katalysator oververhit raken. Dit kan leiden tot een onherstelbare beschadiging van de katalysator en andere componenten van de auto door de auto. 54G236 WAARSCHUWING Om de kans op beschadiging van de katalysator en andere componenten te minimaliseren: Houd de motor in een goede conditie. Laat de auto onmiddellijk controleren bij een motorstoring, vooral als dit overslaan of een duidelijk vermogensverlies tot gevolg heeft. Schakel de motor niet uit of onderbreek de ontsteking niet als de versnellingsbak in een versnelling staat en de auto rijdt. Probeer de motor niet te starten door de auto aan te duwen of aan te trekken of van een helling te laten rollen. 165

167 BRANDSTOFVERBRUIK VERLAGEN De onderstaande aanwijzingen helpen om het brandstofverbruik te verlagen G071S Laat de motor niet stationair draaien met een losgenomen of verwijderde bougiekabel, zoals tijdens een diagnose. Laat de motor niet langdurig stationair draaien als de motor ruw klinkt of als er andere storingen aanwezig zijn. Laat de brandstoftank niet bijna leeg raken. Wees voorzichtig als u met de auto rijdt of de auto parkeert; de katalysator en andere delen van de uitlaat kunnen zeer heet worden. Parkeer of rijd de auto (net als elke auto) niet op een oppervlak met brandbare materialen, zoals droog gras of droge bladeren, die in contact kunnen komen met een warm uitlaatsysteem. Voorkom dat de motor langdurig met stationair toerental draait Als langer dan een minuut moet worden gewacht met stilstaande auto, schakel dan de motor uit en start dan opnieuw. Als een koude motor warmdraait, laat dan de motor met stationair toerental draaien totdat de temperatuurmeter loskomt uit de C -stand (als stationair toerental is toegestaan). In deze stand is de motor warm genoeg om weg te rijden. Voorkom snel optrekken Snel optrekken van stoplichten veroorzaakt een hoger brandstofverbruik en is nadelig voor de levensduur van de auto. Rijd rustig weg. Voorkom onnodig remmen Voorkom onnodig decelereren en remmen. Rijd zo mogelijk rustig met een constante snelheid. Als wordt vertraagd en vervolgens geaccelereerd, wordt meer brandstof verbruikt. Houd een constante kruissnelheid aan Rijd met een constante snelheid als de weg- en de verkeersomstandigheden dit toestaan. 60A183 Houd het luchtfilter schoon Door een verstopt luchtfilter levert het brandstofsysteem te veel brandstof aan de motor in vergelijking met de toegevoerde lucht. Het resultaat is brandstofverspilling als gevolg van een onvolledige verbranding. Houd het gewicht zo laag mogelijk Hoe zwaarder de lading, hoe meer brandstof wordt verbruikt. Verwijder bagage of lading als het niet nodig is dat dit wordt vervoerd. Zorg dat de banden met de juiste spanning zijn opgepompt Een te lage bandenspanning kan tot brandstofverspilling leiden als gevolg van de hogere weerstand die wordt veroorzaakt door de banden. Houd de banden op de juiste bandenspanning, die is aangegeven op het label op het bestuurdersportier of de stijl van het bestuurdersportier.

168 RIJTIPS RIJDEN OP DE SNELWEG RIJDEN IN BERGACHTIG GEBIED RIJDEN OP GLADDE WEGEN G

169 52D078 Draag altijd de veiligheidsgordels. Ook al is de auto voorzien van airbags voor de zitplaatsen voor, dan nog moeten de bestuurder en alle passagiers altijd goed vastzitten op de stoel m.b.v. de veiligheidsgordels. Zie Veiligheidsgordels en kinderbeveiligingssystemen voor aanwijzingen voor het juiste gebruik van de veiligheidsgordels. Rijd nooit, terwijl u onder invloed bent van alcohol of drugs. Alcohol en drugs beïnvloeden in hoge mate de rijvaardigheid en daarmee de veiligheid, waardoor het risico op verwondingen van uzelf en anderen toeneemt. Het verdient aanbeveling ook niet te gaan rijden als u vermoeid, ziek of geïrriteerd bent of lijdt onder stress. RIJDEN OP DE SNELWEG Als met een hoge snelheid wordt gereden, neem dan de volgende aanwijzingen in acht: Met de snelheid neemt de remweg exponentieel toe. Bedien de remmen ver genoeg van te voren en houd rekening met de extra lange remweg. Op regenachtige dagen kan aquaplaning optreden. Aquaplaning is het verlies van direct contact tussen het wegdek en de banden als gevolg van een waterfilm die tussen deze twee oppervlakken wordt gevormd. Als de auto onderhevig is aan aquaplaning kan sturen en remmen vaak niet meer en kan de controle over de auto verloren gaan. Rijd niet hard als het wegdek nat is. Bij hoge snelheden wordt de auto meer beïnvloed door zijwind. Neem daarom gas terug en wees voorbereid op onverwachte schokken als u een tunnel uitrijdt, een bergkloof passeert of een vrachtwagen inhaalt of ingehaald wordt door een vrachtwagen enz. RIJDEN IN BERGACHTIG GEBIED Als een helling wordt opgereden, kan de auto langzamer gaan rijden en vermogen te kort komen. Als dit gebeurt, schakel dan terug naar een lagere versnelling, zodat de motor het normale vermogen weer kan leveren. Schakel snel terug om te voorkomen dat de auto alle snelheid verliest. Als van een helling af wordt gereden, moet de auto worden gebruikt om mee af te remmen; schakel dan een lagere versnelling in. (Doe dit zowel bij een automatische als een handmatig geschakelde versnellingsbak). Probeer te voorkomen dat het rempedaal lang of vaak moet worden ingetrapt als van een steile of lange helling wordt gereden. Hierdoor kunnen de remmen oververhit raken, waardoor de remwerking vermindert. Als deze voorzorgsmaatregel niet wordt genomen kunt u de controle over de auto verliezen. 168

170 79J029 BELANGRIJK Zet het contactslot nooit in de stand OFF als van een helling wordt gereden. Hierdoor zou de emissieregeling kunnen beschadigen. RIJDEN OP GLADDE WEGEN Op een natte weg moet met een lagere snelheid worden gereden dan op een droge weg. Tijdens het remmen kunnen de wielen slippen. Als op een wegdek met ijs, sneeuw of modder wordt gereden, rijd dan langzamer en voorkom plotseling accelereren, plotseling remmen of heftige stuurbewegingen. VIERWIELAANGEDREVEN (4WD) UITVOERINGEN Uw 4WD is ontworpen voor meer grip op een gladde ondergrond dan tweewielaangedreven auto s. Uw 4WD heeft echter minder grip in diepe sneeuw, modder of zand dan vierwielaangedreven terreinwagens. U mag niet met uw 4WD rijden in diepe sneeuw, modder of zand. SNEEUWKETTINGEN Sneeuwkettingen mogen alleen worden gebruikt als ze nodig zijn om de grip te verhogen of als ze wettelijk voorgeschreven zijn. Controleer of de sneeuwkettingen die u gebruikt de goede maat hebben voor de banden van de auto. Controleer bovendien of er genoeg ruimte is tussen de spatborden en de op de banden gemonteerde kettingen. 60G089A Monteer de kettingen vast om de voorwielen, op de manier die door de fabrikant van de kettingen is voorgeschreven. Span de kettingen na ongeveer 1,0 km (1/2 mijl) na als dat nodig is. Rijd langzaam met gemonteerde sneeuwkettingen. WAARSCHUWING Als u hoort dat de kettingen de carrosserie raken tijdens de rit, stop dan en span de kettingen. Als uw auto is uitgerust met wieldeksels, verwijder dan de wieldeksels voordat de kettingen worden gemonteerd; de wieldeksels kunnen door de bevestigingen van de kettingen worden beschadigd. 169

171 170 ALS UW AUTO VAST KOMT TE ZITTEN Als uw auto vastzit in sneeuw, modder of zand, volg dan onderstaande aanwijzingen op: Schakel de versnellingsbak afwisselend in de eerste versnelling en de achteruit. Hierdoor ontstaat een schommelende beweging, waardoor de auto vrij zou kunnen komen. Trap het gaspedaal rustig in, zodat de wielen minimaal doorslaan. Haal uw voet van het gaspedaal als u schakelt. Laat de motor niet onnodig toeren maken. Als de wielen overmatig doorslaan, graaft de auto zich verder in, waardoor het moeilijk wordt om de auto vrij te maken. Als uw auto vast blijft zitten na enige minuten schommelen, maak dan gebruik van een andere auto om uw auto los te trekken. Als u bovenstaande schommel -beweging met de auto uitvoert, laat dan niemand in de buurt van de auto staan en laat de wielen niet sneller draaien dan 40 km/h (25 mijl), zoals aangegeven op de snelheidsmeter. Als de wielen te snel draaien, kunnen verwondingen en/of beschadigingen ontstaan. 54G074S WAARSCHUWING Laat de auto niet langer dan enige minuten schommelen. Langdurig schommelen kan leiden tot en oververhitte motor of een beschadigde versnellingsbak. Volg de rijtips op in dit deel en neem daarnaast de volgende voorzorgsmaatregelen. Zorg ervoor dat de banden in een goede conditie zijn en houd ze altijd op de voorgeschreven bandenspanning. Zie voor meer informatie Banden in CONTROLE EN ONDER- HOUD. Gebruik geen andere banden dan de door Fiat voorgeschreven banden. Gebruik geen andere maat banden voor de voorwielen dan voor de achterwielen. Zie voor informatie over de voorgeschreven banden de Informatietabel banden op de portierstijl aan de bestuurderszijde. Gebruik nooit banden met een grotere maat of speciale schokdempers en veren om de grondspeling te vergroten. Hierdoor worden de rijeigenschappen gewijzigd. Te grote banden kunnen tegen de spatborden komen als over hobbels wordt gereden, waardoor de auto of de banden kunnen beschadigen. Als door water wordt gereden, test dan de remmen als met een lage snelheid wordt gereden om te controleren of ze nog juist werken. Als de remwerking lager is dan normaal, droog de remmen dan door de rem regelmatig in te trappen bij een lage snelheid, totdat de remmen weer normaal werken.

172 VOERTUIG BELADEN EN SLEPEN AUTO BELADEN TREKKEN VAN AANHANGERS UW AUTO SLEPEN G

173 AUTO BELADEN Uw auto is ontworpen voor bepaalde gewichtsklassen. De gewichtsklassen zijn aangegeven als het maximaal toegestaan totaalgewicht en de maximale asbelasting voor en achter. Het maximaal toegestaan totaalgewicht en de maximale asbelasting (voor en achter) zijn opgenomen in SPE- CIFICATIES. Maximaal toegestaan totaalgewicht is het totaal gewicht van de maximaal beladen auto (inclusief alle inzittenden, accessoires en belading en de belasting op de trekhaak als een aanhanger wordt getrokken). Maximale asbelasting (voor en achter) is het maximale gewicht per as. Het werkelijke gewicht van de beladen auto en de werkelijke belasting van de vooren achteras kan alleen worden bepaald door de auto te wegen. Vergelijk deze gewichten met het maximaal toegestane gewicht en de maximale asbelasting (voor en achter). Als het maximaal toegestane totaalgewicht of de maximale asbelasting worden overschreden, dan moet gewicht worden verwijderd totdat de waarden niet meer worden overschreden. Plaats niet te veel lading in de auto. Het totaalgewicht (de som van de gewichten van de auto, alle inzittenden, accessoires, lading en de kogeldruk) mag nooit hoger worden dan het maximaal toegestane gewicht. Verdeel de lading daarnaast nooit zodanig dat het gewicht de maximale asbelasting voor of achter overschrijdt. Verdeel de lading gelijkmatig over de auto. Zorg ervoor dat de lading niet kan schuiven als de auto plotseling beweegt, zodat verwondingen of beschadigingen worden voorkomen. Plaats zwaardere voorwerpen op de bodemplaat en zo ver mogelijk naar voren. Laad nooit hoger dan de bovenzijde van de rugleuningen. TREKKEN VAN AANHANGERS Uw Fiat is oorspronkelijk ontworpen voor het vervoer van personen en een normale hoeveelheid lading en niet voor het trekken van een aanhanger. Fiat beveelt niet aan om uw auto te gebruiken voor het trekken van een aanhanger als er geen lokale voorschriften zijn voor het trekken van aanhangers. Het trekken van een aanhanger kan een negatieve invloed hebben op de rij-eigenschappen, levensduur en brandstofverbruik. In enkele landen zijn regels voor het trekken van aanhangers tot een maximaal toegestaan aanhangergewicht; auto s in deze landen kunnen een lichte aanhanger trekken, als deze niet het in het betreffende land maximaal toegestaan aanhangergewicht overschrijdt. Als u uw Fiat gebruikt voor het trekken van een aanhanger, moeten altijd de voorschriften en aanbevelingen in dit deel in acht worden genomen. Als een aanhanger moet worden getrokken is het van groot belang dat de aanhanger en de trekhaak op elkaar zijn afgestemd. Ga voor meer informatie naar het Fiat Servicenetwerk. 172

174 WAARSCHUWING Het trekken van een aanhanger belast de motor, de aandrijving en de remmen van uw auto extra. Trek nooit een aanhanger gedurende de eerste 960 km (600 mijl) van het gebruik van de auto. BELANGRIJK Gebruik bij automatische versnellingsbakken nooit de stand D als met een aanhanger een steile helling op wordt gereden. Als de stand D is ingeschakeld als een steile helling wordt opgereden, kan de automaatolie zonder waarschuwing plotseling oververhit raken, waardoor de versnellingsbak beschadigd. TREKHAKEN Gebruik een trekhaak die is ontworpen voor de bevestiging aan het chassis van uw auto en een trekinrichting die is ontworpen voor deze trekhaak. Gebruik nooit een trekhaak die aan de as of de bumper van uw auto bevestigd moet worden. VEILIGHEIDSKETTINGEN Bevestig altijd veiligheidskettingen tussen uw auto en de aanhanger. Kruis de kettingen onder de dissel van de trailer zodat de dissel niet op de weg valt als de aanhanger loskomt van de trekhaak. Houd de aanbevelingen van de fabrikant aan bij het bevestigen van de veiligheidskettingen. Laat voldoende ruimte over, zodat ook krappe bochten genomen kunnen worden. Laat de veiligheidskettingen nooit over de weg slepen. Bevestig nooit veiligheidskettingen aan de bumper van uw auto. Maak de verbindingen goed vast, zodat ze niet los kunnen lopen. AANHANGERVERLICHTING Zorg ervoor dat de aanhanger is voorzien van verlichting die aan de lokale eisen voldoet. Controleer altijd de werking van de aanhangerverlichting voordat de aanhanger wordt getrokken. Sluit aanhangerverlichting nooit direct aan op de elektrische installatie van de auto; hierdoor kan de elektrische installatie worden beschadigd. REMMEN Als gebruik wordt gemaakt van een geremde aanhanger, volg dan de instructies van de fabrikant op. Sluit het remsysteem van de aanhanger nooit aan op het remsysteem van uw auto en maak geen elektrische voedingsaansluiting direct in de kabelboom. 173

175 BANDEN Als een aanhanger wordt getrokken is het van groot belang dat de banden van uw auto en de aanhanger de juiste spanning hebben. De banden van uw auto moeten zijn opgepompt tot de spanning die is opgenomen in de bandeninformatietabel in uw auto. Als de beladen bandenspanning in de tabel is opgenomen, moeten de banden worden opgepompt tot de belading spanning. Pomp de aanhangerbanden op volgens de specificaties die zijn geleverd door de aanhangerfabrikant. SPIEGELS Controleer of de spiegels van uw auto in overeenstemming zijn met de lokale eisen voor spiegels als een aanhanger wordt getrokken. Als dat niet zo is, moeten de vereiste spiegels worden gemonteerd. AUTO/AANHANGER BELADEN Om uw auto en aanhanger op de juiste wijze te beladen, moet u het bruto aanhangergewicht en de kogeldruk van de aanhanger meten. Het bruto aanhangergewicht is het gewicht van de aanhanger plus alle lading in de aanhanger. Het bruto totaalgewicht van de aanhanger kan worden gewogen door de geheel beladen aanhanger op een weegbrug te zetten. De kogeldruk is de kracht naar beneden op de kogel van de trekhaak, bij een beladen aanhanger en de trekhaak op de normale hoogte. Dit gewicht kan worden gemeten met een personenweegschaal. Het bruto totaalgewicht van de aanhanger mag nooit groter zijn dan het trekvermogen. Verdeel de lading in de aanhanger zodat de kogeldruk ongeveer 10% van het bruto totaalgewicht van de aanhanger bedraagt; het mag echter niet de maximaal toegestane kogeldruk van de auto overschrijden. Het bruto totaalgewicht van de aanhanger en de kogeldruk moeten worden gemeten, voordat met de aanhanger wordt gereden, zodat u zeker weet dat de lading goed is verdeeld. Een onjuiste verdeling van het aanhangergewicht kan leiden tot slechte rij-eigenschappen en het slingeren van de aanhanger. Zorg ervoor dat de kogeldruk ongeveer 10% van het bruto totaalgewicht van de aanhanger bedraagt; het mag echter niet de maximaal toegestane kogeldruk van de auto overschrijden. Zorg ervoor dat de lading goed vastzit. Als niet aan deze eis wordt voldaan, kan dit een ongeval tot gevolg hebben. 174

176 Belaad de aanhanger of uw auto nooit te zwaar. Het bruto totaalgewicht van de aanhanger mag nooit groter zijn dan het trekvermogen. Het maximale totaalgewicht (de som van het gewicht van de auto, alle inzittenden, accessoires incl. de trekhaak en de trekinrichting en de kogeldruk) mag nooit hoger zijn dan het maximaal toegestane gewicht, dat is aangegeven in SPECI- FICATIES. EXTRA WAARSCHUWINGEN BIJ HET TREKKEN VAN EEN AANHANGER Sluit altijd de aanhangerverlichting aan en monteer altijd veiligheidskettingen als een aanhanger wordt getrokken. WAARSCHUWING Omdat het trekken van een aanhanger uw auto extra belast, is sneller onderhoud nodig dan onder normale rij-omstandigheden. Volg het schema voor Aanbevolen onderhoud onder zware rij-omstandigheden. Uw auto gedraagt zich anders als een aanhanger wordt getrokken. Voor uw veiligheid en de veiligheid van anderen moeten de volgende voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen: Oefen het nemen van bochten, remmen en achteruit rijden voordat u op de openbare weg met een aanhanger gaat rijden. Beweeg u niet met de aanhanger in het verkeer voordat u er van overtuigd bent dat u veilig met de auto en aanhanger kunt rijden. Rijd nooit harder dan is toegestaan, maar in ieder geval nooit sneller dan 80 km/h (50 mph). Rijd nooit zo snel dat de aanhanger gaat trillen of slingeren. Ga langzamer rijden, als u ook maar even het idee heeft dat de aanhanger gaat trillen of slingeren. Rijdt langzamer op natte, gladde of onregelmatige ondergronden dan u zou rijden op een droge vlakke weg. Als niet langzamer wordt gereden onder slechte rij-omstandigheden, kan de controle over de auto worden verloren. Laat altijd iemand aanwijzingen geven als achteruit wordt gereden. Houd een voldoende grote remweg aan. De remweg is langer als een aanhanger wordt getrokken. Houd voor elke 16 km/h (10 mph) snelheid ten minste een lengte van een auto + aanhanger aan tussen u en de voorligger. Houd een nog grotere afstand aan als de weg nat of glad is. Trap de rem in de auto geleidelijk in als een geremde aanhanger wordt getrokken, om te voorkomen dat de rem van de aanhanger aangrijpt en de aanhangerwielen blokkeren. Rijd langzamer voordat een bocht wordt genomen en rijd met een gelijkmatige snelheid door de bocht. Als in een bocht wordt gedecelereerd of geaccelereerd kan de controle over de auto worden verloren. Houd er rekening mee dat een grotere draaicirkel nodig is, omdat de aanhangerwielen dichter bij de binnenzijde van de bocht zijn dan de autowielen. Voorkom plotseling accelereren en remmen. Voer geen bruuske stuurbewegingen uit, tenzij deze noodzakelijk zijn. Rijd langzamer bij wind dwars op de weg en wees voorbereid op windstoten veroorzaakt door grote voorbijrijdende auto s. Wees voorzichtig als u andere auto s inhaalt. Controleer of er ook voldoende ruimte is voor de aanhanger en geef ruim van tevoren richting aan voordat van rijbaan wordt gewisseld. Rijd langzamer en schakel terug voordat een lange of steile helling naar beneden af moet worden gereden. Het is gevaarlijk om terug te schakelen als van een helling af wordt gereden. 175

177 Rijd niet met een (gedeeltelijk) ingetrapt rempedaal. Hierdoor kunnen de remmen oververhit raken, waardoor de remwerking vermindert. Maak zo veel mogelijk gebruik van de motorremwerking. Door het extra aanhangergewicht kan de motor oververhit raken op warme dagen als een lange of steile helling op wordt gereden. Controleer regelmatig de stand van de temperatuurmeter. Als deze oververhitting aangeeft, verlaat dan de weg en stop op een veilige plek. Zie Oververhitte motor in IN NOODGEVALLEN. 60A186 Houd bij het parkeren van de auto met een aangekoppelde aanhanger altijd de volgende procedure aan: Trap het rempedaal stevig in. Laat een andere persoon wielkeggen onder de wielen van de auto en de aanhanger plaatsen, terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt. Laat het rempedaal rustig los, totdat de wielkeggen geheel belast zijn. Trek de handrem volledig aan. Handmatig geschakelde versnellingsbak Schakel de eerste versnelling of de achteruit in en zet de motor uit. Automatische versnellingsbak Zet de selectorhendel in stand PARK en zet de motor uit. Wegrijden na parkeren: Trap het koppelingspedaal in en start de motor. Schakel de versnelling in, zet de handrem los en rijd rustig weg van de wielkeggen. Stop, trap het rempedaal stevig in en houd het rempedaal ingetrapt. Laat een andere persoon de wielkeggen verwijderen. 176

178 UW AUTO SLEPEN SLEEPTABEL 79J158 Maximale kogeldruk 50 kg (110 lbs) Maximaal toegestane overhang a 810 mm (31.9 in.) Uw auto mag worden gesleept door een andere auto (zoals een camper), mits uw auto twee aangedreven wielen heeft (2WD) en een juiste sleepmethode wordt gebruikt, die geschikt is voor uw auto. De sleepmethode is afhankelijk van de specificaties van uw auto: met handgeschakelde of automatische versnellingsbak. Gebruik de sleeptabel om de juiste sleepmethode voor uw auto te kiezen en volg de bijbehorende aanwijzingen zorgvuldig op. Gebruik de juiste sleepmaterialen voor het slepen en controleer of de snelheid tijdens het slepen niet hoger wordt dan 90 km/h (55 mph). AANDRIJ- VING 2WD 4WD VERSNEL- LINGSBAK AUTOMAAT HANDBAK HANDBAK SLEEP- METHODE A A B B Als u uw auto sleept, volg dan onderstaande aanwijzingen op om ongevallen en beschadigingen van uw auto te voorkomen. Houd u daarnaast aan de wettelijke voorschriften voor de verlichting en trekhaken of trekinrichtingen. 54G641 WAARSCHUWING Als een auto met automatische versnellingsbak wordt getrokken met alle wielen op de grond, kan de versnellingsbak beschadigen. Er kan altijd gebruik worden gemaakt van veiligheidskettingen als uw auto wordt gesleept. 177

179 SLEEPMETHODE A AAN DE VOORZIJDE: VOORWIELEN OP EEN DOLLY EN ACHTERWIELEN OP DE GROND A: 2WD AUTO S MET HANDMATIGE OF AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK Maak de voorwielen goed vast op een dolly en houd daarbij de aanwijzingen van de fabrikant van de dolly aan. Zet de handrem los. 54G

180 SLEEPMETHODE B AAN DE VOORZIJDE: VIER WIELEN OP DE GROND B: 2WD AUTO S MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK Zet de versnellingsbak in vrij. Draai het contactslot in de stand ACC om het stuurslot te ontgrendelen. Zet de handrem los. WAARSCHUWING De stuurkolom is niet sterk genoeg om tegen schokken te kunnen die tijdens het slepen vanaf de voorwielen worden doorgegeven. Ontgrendel altijd het stuurslot voordat de auto wordt gesleept. 79J175 79J130a 79J176 B: 4WD AUTO S MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK Zet de 2WD/4WD schakelaar in de stand 2WD. Zet de versnellingsbak in vrij. Draai het contactslot in de stand ACC om het stuurslot te ontgrendelen. Zet de handrem los. WAARSCHUWING De stuurkolom is niet sterk genoeg om tegen schokken te kunnen die tijdens het slepen vanaf de voorwielen worden doorgegeven. Ontgrendel altijd het stuurslot voordat de auto wordt gesleept. WAARSCHUWING 4WD auto s mogen nooit met de sleepwagen worden vervoerd. 179

181 180 AANTEKENINGEN

182 CONTROLE EN ONDERHOUD 60G410 ONDERHOUDSSCHEMA ONDERHOUDSSCHEMA BENZINE- UITVOERINGEN ONDERHOUDSSCHEMA DIESEL UITVOERINGEN AANBEVOLEN ONDERHOUD ONDER ZWARE RIJ-OMSTANDIGHEDEN AANDRIJFRIEM MOTOROLIE EN FILTER VERSNELLINGSBAKOLIE AUTOMAATOLIE ATF MOTORKOELVLOEISTOF RUITENSPROEIERVLOEISTOF LUCHTFILTER BOUGIES (benzinemotor) BRANDSTOFFILTER (dieselmotor) REMMEN STUURINRICHTING KOPPELINGSPEDAAL BANDEN ACCU ZEKERINGEN LAMP VERVANGEN RUITENWISSERS/-SPROEIERS VOOR / ACHTER AIRCONDITIONING

183 60B128 Wees uiterst voorzichtig bij het uitvoeren van werkzaamheden aan de auto, om te voorkomen dat u gewond raakt. Neem vooral de volgende voorzorgsmaatregelen zorgvuldig in acht: Om beschadiging of een niet-bedoelde ontsteking van de airbags of gordelspanners te voorkomen, moet ten minste 90 seconden voor onderhoud aan de elektrische installatie van de auto de accu worden losgenomen en het contactslot in de stand LOCK worden gedraaid. Raak componenten van het airbagsysteem of de gordelspanner of de bijbehorende bedrading niet aan. De bedrading is voorzien van gele tape of gele geleiders en de stekkers zijn geel, zodat de bedrading makkelijk kan worden geïdentificeerd. Laat de motor niet draaien in garages of andere afgesloten ruimtes. Houd bij een draaiende motor de handen, kleding, gereedschappen en andere voorwerpen ver verwijderd van de ventilator en de distributieriem. Ook als de ventilator niet draait, kan deze automatisch zonder voorafgaand signaal inschakelen. Als de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd met een draaiende motor, controleer dan altijd of de remmen volledig zijn ingeschakeld en dat de versnellingsbak in vrij (handgeschakelde versnellingsbak) of Park (automatische versnellingsbak) staat. Raak de bougiekabels en andere delen van de ontsteking niet aan als de motor wordt gestart, om te voorkomen dat u een schok krijgt. Raak de hete motor, het uitlaatspruitstuk en de uitlaatpijpen, de radiateur en de koelvloeistofslangen niet aan. Rook niet en houd vonken of open vuur ver verwijderd van de benzine en de accu. Er zijn ontvlambare dampen aanwezig. Begeef u niet onder de auto als deze alleen maar wordt ondersteund door de krik die bij de auto wordt geleverd. Wees voorzichtig zodat niet per ongeluk kortsluiting ontstaat tussen de plus- en minpool van de accu. Houd gebruikte olie, koelvloeistof en andere vloeistoffen ver verwijderd van kinderen en huisdieren. Voer de vloeistoffen op de juiste wijze af; laat ze nooit wegstromen over de grond, in de riolering enz. 182

184 ONDERHOUDSSCHEMA In onderstaande tabel zijn de tijdstippen aangegeven waarop regelmatig onderhoud aan de auto moet worden uitgevoerd. Deze tabel geeft in mijl, kilometer en maanden aan wanneer de controles, afstellingen, smeerbeurten en ander onderhoud moet worden uitgevoerd. Deze intervallen moeten korter worden als gewoonlijk onder zware omstandigheden wordt gereden (zie Aanbevolen onderhoud onder zware rij-omstandigheden ). WAARSCHUWING De coupons voor het Geprogrammeerd Onderhoud zijn voorgeschreven door de fabrikant. Als het bijbehorende onderhoud niet wordt uitgevoerd, vervalt de garantie. 79J004 Het onderhoud van de auto moet door het Fiat Servicenetwerk worden uitgevoerd. Als er kleine onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd en u wilt dit zelf doen, zorg dan altijd voor het juiste gereedschap, originele Fiat reserve-onderdelen en de benodigde vloeistoffen; voer deze werkzaamheden nooit uit als u er geen ervaring mee heeft. (1) Lambdasonde 54G088 WAARSCHUWING Als een onderdeel van uw auto moet worden vervangen, gebruik dan altijd de originele Fiat reserveonderdelen. De schokdempers zijn gevuld met een gas onder hoge druk. Probeer deze nooit uit elkaar te nemen en gooi ze nooit in een vuur. Voorkom opslag nabij een verwarming. Als de schokdemper wordt afgevoerd, moet het gas veilig uit de schokdemper worden gelaten. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk voor meer informatie. 183

185 ONDERHOUDSSCHEMA BENZINE-UITVOERINGEN 184 De onderhoudsbeurten moeten elke km worden uitgevoerd. x 1000 km Conditie banden controleren/slijtage en zonodig bandenspanning corrigeren Werking koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, interieurverlichting, bagageruimte-verlichting, instrumentenpaneelverlichting enz. controleren Ruitenwissers voor controleren, sproeiers zonodig afstellen Ruitenwisserrubbers controleren op afstelling/slijtage Remblokken voor controleren op slijtage en werking remblokslijtagesensor Remblokken of -schoenen achter op conditie en slijtage controleren Controleer visueel de conditie en werking van: carrosserie en bescherming onder de auto, leidingen en pijpen (uitlaat, brandstofsysteem en remmen) en rubber delen (hoezen, moffen, bussen enz.) rem- en brandstofslangen, assen en aandrijfassen Vloeistoffen bijvullen (koel-, rem-, koppeling-, accu- en ruitensproeiervloeistof enz.) Conditie van de aandrijfriem voor de hulporganen visueel controleren Brandstofdampopvangsysteem controleren Slag van handremhefboom controleren en zonodig afstellen Klepstoterspeling controleren en zonodig afstellen

186 x 1000 km Uitlaatgasemissie/-rook controleren Sloten en hendels van motorkap en achterklep controleren op vuil en smering Bougies vervangen (vervang iridium bougies elke km) Motorolie verversen en oliefilter vervangen Conditie luchtfilter controleren Luchtfilterelement vervangen Motorkoelvloeistof vervangen Conditie van aandrijfriem voor de hulporganen controleren Conditie van de brandstoftank visueel controleren Olieniveau in handmatig geschakelde versnellingsbak controleren Olie in handmatig geschakelde versnellingsbak verversen Olie in automatische versnellingsbak verversen (n) Olieniveau in tussenreductie controleren (4x4 uitvoering) Olieniveau in achterdifferentieel controleren (4x4 uitvoering) Olie in achterdifferentieel verversen (4x4 uitvoering) (alleen de eerste keer na km) Werking wielophanging controleren Stuursysteem controleren (elektrische bekrachtiging) Werking motorregeling controleren (via de diagnosestekker) Rem- en koppelingsvloeistof verversen (of elke 2 jaar) Pollenfilter vervangen (of elke 2 jaar) (n) mijl

187 ONDERHOUDSSCHEMA DIESEL UITVOERINGEN 186 De onderhoudsbeurten moeten elke km worden uitgevoerd. x 1000 km Conditie banden controleren/slijtage en zonodig bandenspanning corrigeren Werking koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, interieurverlichting, bagageruimteverlichting, instrumentenpaneelverlichting enz. controleren Ruitenwissers voor controleren, sproeiers zonodig afstellen Ruitenwisserrubbers controleren op afstelling/slijtage Remblokken voor controleren op slijtage en werking remblokslijtagesensor Remblokken of -schoenen achter op conditie en slijtage controleren Controleer visueel de conditie en werking van: carrosserie en bescherming onder de auto, leidingen en pijpen (uitlaat, brandstofsysteem en remmen) en rubber delen (hoezen, moffen, bussen enz.) rem- en brandstofslangen, assen en aandrijfassen Vloeistoffen bijvullen (koel-, rem-, koppeling-, accu- en ruitensproeiervloeistof enz.) Conditie van de aandrijfriem voor de hulporganen visueel controleren Slag van handremhefboom controleren en zonodig afstellen Klepstoterspeling controleren en zonodig afstellen Uitlaatgasemissie/-rook controleren Sloten en hendels van motorkap en achterklep controleren op vuil en smering

188 Motorolie verversen en oliefilter vervangen (dieseluitvoeringen - DPF)** Conditie luchtfilter controleren Luchtfilterelement vervangen Motorkoelvloeistof vervangen x 1000 km Conditie van aandrijfriem voor de hulporganen controleren Distributieriem vervangen * Brandstoffilter vervangen Conditie van de brandstoftank visueel controleren Olieniveau in handmatig geschakelde versnellingsbak controleren Olie in handmatig geschakelde versnellingsbak verversen Olieniveau in tussenreductie controleren (4x4 uitvoering) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Olieniveau in achterdifferentieel controleren (4x4 uitvoering) Olie in achterdifferentieel verversen (4x4 uitvoering) (alleen de eerste keer na km) Werking wielophanging controleren Stuursysteem controleren (elektrische bekrachtiging) Werking motorregeling controleren (via de diagnosestekker) Rem- en koppelingsvloeistof verversen (of elke 2 jaar) Pollenfilter vervangen (of elke 2 jaar) * Of elke 4 jaar onder zware omstandigheden (koud klimaat, rijden in stadsverkeer, langdurig stationair draaien of op met zand en/of strooizout bedekte wegen) of in ieder geval elke 5 jaar ongeacht het aantal afgelegde kilometers. ** De werkelijke interval voor het verversen van de olie en het vervangen van het filter is afhankelijk van het gebruik van de auto en wordt aangegeven met het betreffende lampje op het instrumentenpaneel (zie Waarschuwings- en controlelampjes) of in ieder geval elke 2 jaar. 187

189 AANBEVOLEN ONDERHOUD ONDER ZWARE RIJ-OMSTANDIGHEDEN Als de auto voornamelijk onder zware omstandigheden word gebruikt (waarvan de code hierna wordt gegeven), verdient het aanbeveling om het onderhoud uit te laten voeren volgens het onderstaande schema. Code zware omstandigheden A Veel korte afstanden B Rijden op onregelmatige en/of modderige wegen C Rijden op stoffige wegen D Rijden in extreem koud weer en/of op met strooizout bedekte wegen E Veel korte afstanden in extreem koud weer F H R I L Gebruik van loodhoudende brandstof Trekken van aanhangers (indien toegestaan) Verversen of vervangen Controleren en zo nodig herstellen/vervangen Smeren Code zware omstandigheden B C D Aandrijfriem (V-riem) Onderhoud Onderhoudswerkzaamheden I Onderhoudsinterval Elke km (9.000 mijl) of 12 maanden AD A C D E F H A C D E H A B C E F H C Distributieriem (dieseluitvoeringen) Motorolie en oliefilter (benzine-uitvoeringen) Motorolie en oliefilter (dieseluitvoeringen) Bougies Iridium bougies (aanbevolen) Nikkel bougies (traditioneel) Luchtfilterelement (Controleer en vervang zonodig vaker) R R R R R R R Elke km ( mijl) of 36 maanden Elke 48 maanden Elke km (4.500 mijl) of 6 maanden Elke km (4.500 mijl) of 6 maanden Elke km ( mijl) of 24 maanden Elke km (6.000 mijl) of 8 maanden Elke km ( mijl) of 24 maanden 188 B E H B C D H B D E H B E H Olie in automatische versnellingsbak verversen Wiellagers Aandrijfas/cardanasbehuizing (4WD) Olie in handgeschakelde versnellingsbak Olie in reductie (4WD) Differentieelolie (4WD) R I I R Elke km ( mijl) of 24 maanden Elke km (9.000 mijl) of 12 maanden Elke km (9.000 mijl) of 12 maanden Alleen de eerste keer: km (9.000 mijl) of 12 maanden Tweede en volgende keren: Elke km ( mijl) of 24 maanden vanaf 0 km (0 mijl) of 0 maanden

190 AANDRIJFRIEM Houd bij een draaiende motor de handen, kleding, gereedschappen en andere voorwerpen ver verwijder dan de ventilator en de aandrijfriemen. Voor benzine-uitvoeringen Zorg ervoor dat de aandrijfriem de juiste spanning heeft. Als de riem teveel speling heeft, wordt de accu onvoldoende geladen, kan de motor oververhit raken, werken de stuurbekrachtiging en de airconditioning slecht of kan overmatige slijtage van de riem optreden. Als de riem met de duim halverwege de poelies naar beneden wordt gedrukt, moet de riem zo ver worden ingedrukt als hierna is aangegeven. De riemen moeten ook op beschadigingen worden gecontroleerd. Laat de riem vervangen of afstellen door het Fiat Servicenetwerk. DEF: mm ( in.) GE DEF: 7 8 mm ( in.) DEF: 3 5 mm ( in.) AC : 100 N (10 kg, 22 lbs) druk GE: Dynamo DEF: Mate waarin de riem ingedrukt kan worden AC: Aircocompressor 63J132 Voor dieseluitvoeringen De riemspanning wordt automatisch afgesteld. MOTOROLIE EN OLIEFILTER OLIESPECIFICATIE - BENZINEMOTOREN Controleer of de olie in de volgende kwaliteitsklassen valt: API SL, SM of ACEA A3, aanbevolen product: SELENIA K SAE 5W- 40, Fiat M2 kwalificatie. OLIESPECIFICATIE - DIESELMOTOREN Controleer of de olie in de volgende kwaliteitsklassen valt: API CF of ACEA B4, aanbevolen product: SELENIA WR SAE 5W-40, Fiat N2 kwalificatie. 189

191 (3) Openen Sluiten (2) (1) Voor benzine-uitvoeringen 80G064 Voor dieseluitvoeringen 79J170 81A147 OLIEPEIL CONTROLEREN Het is belangrijk om de olie op het juiste niveau te houden voor het op de juiste manier smeren van de motor. Controleer het oliepeil als de auto op een horizontale ondergrond staat. Het oliepeil kan onjuist worden weergegeven als de auto op een helling staat. Het oliepeil moet worden gecontroleerd voordat de motor wordt gestart of ten minste 5 minuten nadat de motor is uitgeschakeld. De handgreep van de oliepeilstok is geel, zodat de peilstok eenvoudig kan worden herkend. Trek de oliepeilstok uit, veeg de olie er af met een schone doek, plaats de oliepeilstok geheel in de motor en verwijder de peilstok opnieuw. Het olieniveau moet zich tussen MAX- en MIN-merkteken op de peilstok bevinden. Als het oliepeil zich nabij het MIN-merkteken bevindt voeg dan voldoende olie bij om het MAXmerkteken te bereiken. 1. MIN 2. MAX 3. Oliepeilstok WAARSCHUWING Als het oliepeil niet regelmatig wordt gecontroleerd, dan kan de motor door onvoldoende olie ernstig worden beschadigd. VULLEN Verwijder de olievuldop en vul langzaam via de vulopening met olie bij, zodat het oliepeil het MAX-merkteken op de peilstok bereikt. Zorg ervoor niet teveel bij te vullen. Te veel olie is vrijwel net zo slecht als te weinig olie. Start, na het bijvullen, de motor en laat de motor ongeveer een minuut met stationair toerental draaien. Schakel de motor uit, wacht ongeveer 5 minuten en controleer het oliepeil opnieuw. 190

192 Openen Sluiten 54G091 MOTOROLIE VERVERSEN EN OLIEFILTER VERVANGEN Tap de motorolie af als de motor nog warm is. Verwijder de olievuldop. Plaats een opvangbak onder de aftapplug. Verwijder m.b.v. een sleutel de aftapplug en tap de motorolie af. De motorolie kan zo warm zijn dat u uw vingers kunt verbranden als de aftapplug wordt losgedraaid. Wacht totdat de aftapplug voldoende is afgekoeld voordat de plug met de blote handen kan worden aangeraakt. 60G306A Aanhaalmoment voor de aftapplug Voor benzine-uitvoering: 50 Nm (5,0 kgm, 36.2 lb-ft) Voor dieseluitvoeringen: 20 Nm (2,0 kgm, 14.4 lb-ft) Nieuwe en gebruikte olie kunnen gevaarlijk zijn. Kinderen en huisdieren kunnen ziek worden als nieuwe of gebruikte olie wordt ingeslikt. Houd nieuwe en gebruikte olie en gebruikte oliefilters ver verwijderd van kinderen en huisdieren. Herhaaldelijk en lang contact met gebruikte motorolie kan mogelijk leiden tot huidkanker. Kort contact met gebruikte olie kan de huid irriteren. Draag om minimaal bloot te staan aan gebruikte olie, een shirt met lange mouwen en vochtdichte handschoenen (zoals huishoudhandschoenen) als de olie wordt ververst. Als olie in contact komt met de huid, was dan zorgvuldig met water en zeep. Was kleding of doeken die met olie in contact zijn geweest. Recycle of voer gebruikte olie en filters op de juiste manier af. Monteer de aftapplug en de afdichting. Draai de plug m.b.v. een sleutel met aanhaalmoment vast. OPMERKING (Voor dieseluitvoeringen) Als de motorolie is ververst, moet het oliecontrolesysteem voor het bepalen van de volgende verversing worden gereset ongeacht het knipperen van het oliedruklampje. Neem voor meer informatie over het resetten van het systeem contact op met het Fiat Servicenetwerk. 191

193 (1) Vastdraaien (gezien vanaf de bovenzijde van het filter) (2) Voor benzine-uitvoeringen: 1. Losdraaien 2. Vastdraaien 54G092 OLIEFILTER VERVANGEN Draai met een oliefiltersleutel het oliefilter linksom en verwijder het filter. Veeg met een schone doek het contactoppervlak van het nieuwe filter op de motor schoon. Smeer een klein beetje motorolie op de rubber pakking van het nieuwe oliefilter. Draai het nieuwe filter handvast, totdat de pakking in contact komt met het contactoppervlak. 79J142 Voor dieselmotoren 1. Losdraaien 2. Vastdraaien WAARSCHUWING Om het oliefilter goed vast te draaien is het belangrijk om nauwkeurig de stand te bepalen waarbij de pakking voor het eerst in contact komt met het contactoppervlak. Draai het filter met de voorgeschreven hoekverdraaiing of aanhaalmoment vast m.b.v. een oliefiltersleutel. 1. Oliefilter 2. 3/4 slag 54G093 Aanhaalmoment oliefilter Voor benzine-uitvoering: 3/4 slag of 14 Nm (1,4 kgm, 10,1 lb-ft) Voor dieseluitvoeringen 28 Nm (2,8 kgm, 20.2 lb-ft) WAARSCHUWING Controleer, om lekkage van olie te voorkomen of het oliefilter goed vastzit, maar draai het filter niet te vast. 192

194 Olie verversen en op lekkage controleren Vul olie bij via de vulopening en monteer de vuldop. Zie voor de hoeveelheid bij te vullen olie Inhouden in SPECIFICATIE. Start de motor en controleer zorgvuldig op lekkages bij het oliefilter en de aftapplug. Laat de motor gedurende ten minste 5 minuten met verschillende toerentallen draaien. Schakel de motor uit en wacht ongeveer 5 minuten. Controleer het oliepeil opnieuw en vul zonodig bij. Controleer opnieuw op lekkage. WAARSCHUWING Als het oliefilter is vervangen, verdient het aanbeveling een origineel Fiat filter te gebruiken. Als een imitatie filter wordt gebruikt, controleer dan of het dezelfde kwaliteit heeft en volg de aanwijzingen van de fabrikant op. Olielekkage rond het oliefilter of de aftapplug duidt op een onjuiste montage of een defecte pakking. Als lekkage wordt waargenomen of u er niet zeker van bent of de componenten goed zijn vastgedraaid, laat dan de auto bij het Fiat Servicenetwerk controleren. VERSNELLINGSBAKOLIE OLIE VOOR HANDMATIGE VERSNELLINGSBAK/ TUSSENREDUCTIE (4WD)/ EN ACHTERDIFFERENTIEEL (4WD) Als u olie toevoegt, gebruik dan olie met de juiste viscositeit en kwaliteit, zoals in onderstaande tabel is aangegeven. Wij bevelen met nadruk het gebruik aan van: TUTELA CAR TECHNYX SAE 75W- 85 API GL 4 Plus olie voor handmatig geschakelde versnellingsbakken. Hypoïde versnellingsbakolie TUTELA W90/M - DA SAE 80W-90 API GL 5 voor de tussenreductie en het achterdifferentieel (4WD). Olie voor handmatige versnellingsbakken (API GL-4) Tussenreductie (4WD) Achterdifferentieel (4WD) (API GL-5 Hypoïde) 54G095 54G

195 194 Oliepeil versnellingsbak controleren Voer de volgende procedure uit om het oliepeil in de versnellingsbak te controleren: Parkeer de auto op een vlakke ondergrond en trek de handrem aan. Schakel vervolgens de motor uit. Verwijder de olievulplug (1) of (2). Voel in de opening met de vinger. Als de olie tot aan de onderzijde van de opening voor de vulplug komt, is het oliepeil juist. Als dat zo is, monteer dan de plug. Als het oliepeil te laag is, vul dan bij met versnellingsbakolie via de opening voor de vulplug (1) of (2), totdat het oliepeil tot aan de onderzijde van de opening voor de vulplug komt en monteer vervolgens de plug. Aanhaalmoment voor het oliefilter en de plug (1) en (2) 21 Nm (2,1 kgm, 15,2 lb-ft) Als met de auto gereden is, kan de temperatuur van de olie hoog genoeg zijn om brandwonden te veroorzaken. Wacht totdat de olievulplug voldoende is afgekoeld om met de blote handen aan te raken, voordat het oliepeil wordt gecontroleerd. Handmatige versnellingsbak Achterdifferentieel (4WD) 54G097 WAARSCHUWING Breng voor het vastdraaien van de plug vloeibare pakking Loctite 510 of een gelijkwaardig product op de schroefdraad aan om olielekkage te voorkomen. Versnellingsbakolie verversen Omdat speciale werkzaamheden, materialen en gereedschappen nodig zijn, moeten deze werkzaamheden door het Fiat Servicenetwerk worden uitgevoerd. (2) 79J005 AUTOMAATOLIE ATF SPECIALE OLIE Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk voor informatie over de te gebruiken olie. Olieniveau controleren WAARSCHUWING Als te weinig of te veel olie aanwezig is, kan de versnellingsbak beschadigen. Het olieniveau in de automatische versnellingsbak moet bij een normale bedrijfstemperatuur worden gecontroleerd. Controleer het vloeistofniveau als volgt: Rijd met de auto of laat de motor stationair draaien totdat de temperatuurmeter de normale bedrijfstemperatuur aangeeft om de olie op te warmen. Rijd langer dan 10 minuten met de auto. WAARSCHUWING Gebruik, om beschadiging van de automatische versnellingsbak van uw auto te voorkomen, nooit een andere dan de voor het Fiat Servicenetwerk voorgeschreven olie.

196 63J125 81A090 54G317 OPMERKING: Controleer het olieniveau niet als net met de auto gedurende lange tijd met hoge snelheid is gereden, als in de stad is gereden bij warm weer of als met de auto een aanhanger is getrokken. Wacht totdat de olie is afgekoeld (ongeveer 30 minuten), anders is de uitkomst van de controle niet correct. Parkeer uw auto op een vlakke ondergrond. Trek de handrem aan en start de motor met de versnellingsbak in de stand P (Park). Laat de motor twee minuten stationair draaien en laat de motor draaien als het niveau wordt gecontroleerd. Schakel met de voet op het rempedaal m.b.v. de selectorhendel alle standen in en wacht ongeveer drie seconden in elke stand. Plaats vervolgens de selectorhendel in de stand P (Parkeren). Trap het rempedaal in als de selectorhendel wordt bewogen, omdat de auto plotseling kan gaan bewegen. De handgreep van de peilstok voor de automatische versnellingsbak is rood, zodat deze eenvoudig kan worden herkend. Verwijder de peilstok, maak de stok schoon en druk de peilstok terug totdat de dop vastzit. Trek vervolgens de oliepeilstok uit. Controleer beide zijden van de oliepeilstok en lees de laagste waarde af. Het olieniveau moet tussen de twee merktekens liggen in het HOT -bereik. (1) MAX HOT (2) MIN HOT (3) Laagste punt = vloeistofniveau Voeg zoveel van de voorgeschreven olie bij via de opening voor de peilstok dat de versnellingsbak tot op het juiste niveau is gevuld. WAARSCHUWING Monteer na het controleren en bijvullen van de olie de peilstok op de juiste wijze. Olie verversen Omdat speciale werkzaamheden, materialen en gereedschappen nodig zijn, moeten deze werkzaamheden door het FIAT Servicenetwerk worden uitgevoerd. 195

197 MOTORKOELVLOEISTOF KOELVLOEISTOF KIEZEN Gebruik PARAFLU UP om de maximale prestaties en levensduur van uw motor te behouden. Dit type koelvloeistof is het beste voor het koelsysteem omdat het: Helpt bij het in stand houden van de juiste motortemperatuur. Voldoende bescherming biedt tegen bevriezen en oververhitting. Voldoende bescherming biedt tegen corrosie. Als niet de juiste koelvloeistof wordt gebruikt kan uw koelsysteem beschadigd raken. Het Fiat Servicenetwerk kan u helpen bij de keuze van de juiste koelvloeistof. Benzinemotor 79J006 WAARSCHUWING Om beschadiging van het koelsysteem te voorkomen: Maak altijd gebruik van een silicaatvrije koelvloeistof op basis van glycol-ethyleen in de juiste verhouding verdund m.b.v. gedestilleerd water. Controleer dat de juiste verhouding koelvloeistof/gedestilleerd water 50/50 is en in geen geval hoger dan 70/30. Een hogere concentratie dan 70/30 veroorzaakt oververhitting. Gebruik geen onverdunde koelvloeistof of water. Dieselmotor 79J145 Voeg geen extra additieven of beschermende stoffen toe. Deze zijn mogelijk niet geschikt voor uw koelsysteem. Meng nooit verschillende typen koelvloeistoffen. Hierdoor kunnen de afdichtingen versneld slijten en/of kan ernstige oververhitting ontstaan en kan de motor/automatische versnellingsbak ernstig worden beschadigd. KOELVLOEISTOFNIVEAU CONTROLEREN Controleer het koelvloeistofniveau in het expansiereservoir en niet in de radiateur. Het koelvloeistofniveau moet bij een koude motor tussen het FULL - en het LOW -merkteken staan. 196

198 KOELVLOEISTOF BIJVULLEN Het is gevaarlijk om de overdrukdop bij een dieselmotor te verwijderen bij een hoge koelvloeistoftemperatuur, omdat de vloeistof en stoom onder druk kan ontsnappen. Wacht totdat de koelvloeistoftemperatuur lager is geworden, voordat de dop wordt verwijderd. Als het koelvloeistofniveau onder het LOW -merkteken staat, moet koelvloeistof worden bijgevuld. Als de motor is afgekoeld, verwijder dan de overdrukdop door deze rustig linksom te draaien, zodat de druk wordt afgevoerd. Vul koelvloeistof bij totdat het niveau in het expansiereservoir het FULL - merkteken bereikt. Vul het expansiereservoir nooit tot boven het FULL -merkteken. WAARSCHUWING Het mengsel moet 50% antivries bevatten. Als de laagste verwachte buitentemperatuur lager of gelijk is aan 35 C ( 31 F), verhoog dan de concentratie antivries tot 60%; houd daarbij de instructies van de fabrikant van het antivries aan. Zet bij het plaatsen van de dop op het reservoir de pijl op de dop tegenover de pijl op het reservoir. Als dit niet wordt gedaan, kan dit leiden tot koelvloeistoflekkage. Motorkoelvloeistof kan schadelijk of dodelijk zijn als het wordt ingeslikt of ingeademd. Drink geen antivries of een oplossing met koelvloeistof. Als het wordt ingeslikt, probeer dan niet overgeven op te wekken. Neem onmiddellijk contact op met een arts. Voorkom dat damp of stoom wordt ingeademd; als dit toch gebeurt, ga dan de frisse lucht in. Als koelvloeistof in de ogen komt, spoel dan de ogen met water en roep de hulp in van een arts. Was grondig na contact. De oplossing kan giftig zijn voor dieren. Houd buiten het bereik van kinderen en dieren. 197

199 198 KOELVLOEISTOF VERVERSEN 79J007 Het is gevaarlijk om de radiateurdop te verwijderen bij een hoge koelvloeistoftemperatuur, omdat de vloeistof en stoom onder druk kan ontsnappen. Wacht totdat de koelvloeistoftemperatuur lager is geworden, voordat de dop wordt verwijderd. Voor benzine-uitvoeringen Verwijder bij koude motor de radiateurdop door deze rustig linksom te draaien, totdat een blokkering wordt waargenomen. Druk de dop niet naar beneden als de dop wordt verdraaid. Wacht totdat de druk is afgevoerd, druk vervolgens de dop naar beneden en draai de dop verder linksom. 60A212 Verwijder het reservoir door het omhoog te plaatsen en tap het reservoir volledig af. Draai de aftapplug aan de onderzijde van de radiateur los en tap de koelvloeistof af in een geschikte opvangbak. Monteer het reservoir en vul met koelvloeistof tot aan het FULL -merkteken. Draai de aftapplug op de radiateur los. Vul de radiateur met koelvloeistof en plaats de radiateurdop. Laat de motor na het vullen stationair draaien gedurende 2-3 minuten om het koelsysteem te ontluchten. Zet de motor uit. Controleer opnieuw het koelvloeistofniveau in de radiateur. Als het niveau is gezakt, vul dan bij met koelvloeistof. WAARSCHUWING De koelvloeistof moet worden vervangen met de auto op een vlakke ondergrond. Voor dieseluitvoeringen Omdat speciale procedures moeten worden uitgevoerd, verdient het aanbeveling om de koelvloeistof in uw auto door het Fiat Servicenetwerk te laten vervangen.

200 RUITENSPROEIER- VLOEISTOF Controleer het ruitensproeiervloeistofniveau in het reservoir en vul zonodig bij met TUTELA PROFESSIONAL SC35 eventueel gemengd met water. Voor en achter LUCHTFILTER Als het filter is verstopt, is de weerstand voor de luchttoevoer groter; hierdoor wordt het geleverde vermogen lager en neemt het brandstofverbruik toe. Gebruik geen koelvloeistofantivriesoplossing in het ruitensproeierreservoir. Dit kan het zicht ernstig belemmeren als het op de ruit wordt gesproeid en bovendien kan de lak beschadigen. Rijd nooit als het ruitensproeierreservoir leeg is: de ruitensproeier is zeer belangrijk om het zicht te verbeteren. 79J091 Bepaalde in de handel verkrijgbare additieven voor ruitensproeiers zijn brandbaar. De motorruimte bevat hete componenten die voor ontbranden zouden kunnen zorgen. WAARSCHUWING Als de ruitensproeierpomp wordt bediend en geen vloeistof aanwezig is in het reservoir, kan de pomp beschadigen. 199

201 Benzinemotor BOUGIES (Benzinemotor) Dieselmotor 79J008 79J146 Luchtfilterelement verwijderen: Maak de klemmen aan de zijkant los of draai de bouten los en verwijder het luchtfilterelement uit de behuizing. Als het er vuil uitziet, vervang het door een nieuwe. Voor nikkel bougies (traditioneel type): De bougies moeten regelmatig worden gecontroleerd op neergeslagen koolstof. Als koolstof neerslaat op een bougie, kan er geen krachtige vonk meer ontstaan. Verwijder het neergeslagen koolstof met een draai of pen en stel de elektrodeafstand af. Bougies bereiken: Draai de 3 bouten (1) los en verwijder het complete luchtfilter. Maak zonodig de koppeling (2) los terwijl de ontgrendelhendel wordt ingedrukt. Draai de bouten van de ontstekingsmodule los. Trek de bougiedopppen naar buiten. OPMERKING Controleer na de montage of de kabels, klemmen en afdichtrubber van het complete luchtfilter en sproeiers op de juiste wijze zijn gemonteerd. (1) Juist (1) (1) Onjuist 79J009 54G G102A

202 Losmaken Vastmaken 60G160A WAARSCHUWING Trek bij het losmaken van de bougiekabels aan de dop en niet aan de kabel. Als aan de kabel wordt getrokken, kan de kabel worden beschadigd. Als Iridium/Platina bougies (met een smallere middelste elektrode) worden onderhouden, raak dan nooit de middelste elektrode aan, omdat deze snel kan worden beschadigd. WAARSCHUWING Draai de bougies met de hand vast, zodat de schroefdraad niet wordt beschadigd. Draai vervolgens vast met een aanhaalmoment van 25 Nm (2.5 kgm, 18.0 lb-ft). Zorg ervoor dat geen vuil via de bougiegaten in de motor terecht kan komen als de bougies zijn verwijderd. Gebruik nooit bougies met een onjuiste schroefdraadmaat. 54G106 Bougie met elektrode-afstand a K20PR-U11 BKR6E-11 IFR6J mm ( in.) WAARSCHUWING Als de bougies worden verwijderd, moet het merk en type worden gebruikt dat voor uw auto is voorgeschreven. Zie voor de voorgeschreven bougies SPECIFICATIES achter in dit boek. Als een ander merk bougie dan voorgeschreven moet worden gebruikt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. 201

203 OPMERKING Als de motor is voorzien van bougiekabels en een ontstekingskabel en de bougies vonken niet goed waardoor problemen ontstaan met het starten van de motor, overslaan enz., dan is het mogelijk dat de storing, naast door de bougies, wordt veroorzaakt door de verouderde kabels (deze hebben een levensduur van meer dan km of vijf jaar). Als het probleem niet wordt opgelost door de bougies te vervangen, laat dan de bedrading en onderdelen van de ontsteking controleren door het Fiat Servicenetwerk. BRANDSTOFFILTER (dieselmotor) Het brandstoffilter dient ook als een waterafscheider. Tap het water af als het waarschuwingslampje water in brandstoffilter gaat branden. Water aftappen: Plaats een geschikte opvangbak onder de aftapplug van het brandstoffilter. Draai de aftapplug los (1). Het water wordt afgetapt. Draai de aftapplug dicht als geen water maar brandstof uitstroomt. Draai de aftapplug vast. (1) 79J

204 REMMEN REMVLOEISTOF Controleer het remvloeistofniveau visueel in het reservoir in de motorruimte. Controleer of het vloeistofniveau tussen het MAX - en MIN -merkteken staat. Als het remvloeistofniveau vlak bij het MIN -merkteken staat, vul dan bij tot het MAX -merkteken met TUTELA TOP 4 SAE J1704 of DOT4 remvloeistof. Als onderstaande aanwijzingen niet worden opgevolgd, kan dit leiden tot verwondingen of ernstige beschadigingen aan het remsysteem. Als het remvloeistofniveau in het reservoir onder een bepaald niveau komt, gaat het remwaarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden (de motor moet draaien en de handrem moet geheel zijn losgezet). Als het lampje gaat branden, laat dan het remsysteem onmiddellijk door het Fiat Servicenetwerk controleren. Als het niveau snel daalt, geeft dit een lek in het remsysteem aan. Laat dit onmiddellijk door het Fiat Servicenetwerk controleren. 79J010 Remvloeistof is schadelijk voor de ogen en kan de lak beschadigen. Wees voorzichtig als u het reservoir bijvult. Gebruik geen andere vloeistof dan SAE J1704 of DOT4 remvloeistof. Gebruik geen gebruikte vloeistof of vloeistof die is bewaard in oude of niet afgesloten reservoirs/verpakkingen. Het is zeer belangrijk dat vuil of andere vloeistoffen ver verwijderd blijven van het remvloeistofreservoir. Remvloeistof is schadelijk of zelfs dodelijk als het wordt doorgeslikt, en schadelijk als het in contact komt met de huid of de ogen. Als het wordt ingeslikt, probeer dan niet overgeven op te wekken. Neem onmiddellijk contact op met een arts. Als remvloeistof in de ogen komt, spoel dan de ogen met water en roep de hulp in van een arts. Was grondig na contact. De oplossing kan giftig zijn voor dieren. Houd buiten het bereik van kinderen en dieren. OPMERKING Bij schijfremmen daalt het vloeistofniveau geleidelijk als de remblokken slijten. 203

205 REMPEDAAL Controleer of het rempedaal stopt op de normale hoogte en niet sponzig voelt als het wordt ingetrapt. Laat zonodig het remsysteem door het Fiat Servicenetwerk controleren. Controleer zonodig de hoogte van het rempedaal als volgt: Minimum afstand pedaal tot bodemplaat a : 40 mm (1.6 in.) 54G108 Meet, terwijl de motor draait, de afstand tussen het rempedaal en de vloerbedekking als het pedaal is ingetrapt met een kracht van ongeveer 30 kg (66 lbs). De minimum voorgeschreven afstand is aangegeven. Omdat het remsysteem automatisch wordt afgesteld, hoeft het pedaal niet te worden afgesteld. Als de afstand van het pedaal tot de bodemplaat kleiner is dan de vereiste minimum afstand, laat dan de auto controleren door het Fiat Servicenetwerk. OPMERKING Als de afstand tussen het rempedaal en de bodemplaat wordt gemeten, zorg er dan voor dat niet de matten op de vloer in de meting worden betrokken. 60G104A Als een van de volgende problemen met betrekking tot het remsysteem wordt gesignaleerd, laat dan de auto onmiddellijk controleren door het Fiat Servicenetwerk. Slechte remwerking Onregelmatig remmen (remmen werken niet gelijk bij alle wielen) Te grote slag van het rempedaal Remmen blijven hangen Overmatige geluidsproductie Trillingen in het pedaal als het wordt ingetrapt 204

206 STUURINRICHTING HANDREM 54G109 Specificatie tand van ratelmechanisme b : 6de 8ste Kracht op hefboom (1): 200 N (20 kg, 44 lbs) Controleer de afstelling van de handrem door het aantal klikken van de tanden van het ratelmechanisme te tellen als de handremhefboom rustig naar boven wordt getrokken, tot de handrem volledig is aangetrokken. De handremhefboom moet stoppen bij de voorgeschreven hoeveelheid tanden van het ratelmechanisme en de achterwielen moeten veilig zijn geblokkeerd. Als de handrem niet juist is afgesteld of als de remmen blijven hangen als de hefboom volledig is losgezet, laat dan de remmen controleren en/of afstellen door het Fiat Servicenetwerk. Speling in stuur c : 0 30 mm ( in.) Controleer de stuurspeling door het stuur rustig van links naar rechts te draaien en de afstand te meten die wordt afgelegd voordat een lichte weerstand wordt waargenomen. De speling moet tussen de voorgeschreven waarden liggen. Controleer of het stuur makkelijk en soepel kan draaien zonder zware punten door het stuur geheel van rechts naar links te draaien als rustig wordt gereden op een open terrein. Als de speling buiten de specificatie valt of als u een andere onregelmatigheid signaleert, moet een controle door het Fiat Servicenetwerk worden uitgevoerd. 54G

207 KOPPELINGSPEDAAL KOPPELINGSVLOEISTOF Controleer of het koppelingspedaal soepel werkt en controleer het koppelingsvloeistofniveau af en toe. Als de koppeling blijft hangen als het pedaal geheel is ingetrapt, laat dan de koppeling door het Fiat Servicenetwerk controleren. Als het koppelingsvloeistofniveau vlak bij het MIN -merkteken staat, vul dan bij tot het MAX -merkteken met TUTELA TOP 4 SAE J1704 of DOT4 remvloeistof. 79J010 BANDEN De bandenspanning voor en achter van uw auto zijn opgenomen op het bandeninformatielabel. De banden voor en achter moeten de juiste bandenspanning hebben. Houd er rekening mee dat deze waarden niet van toepassing zijn op het noodreservewiel. BANDEN CONTROLEREN Controleer de banden van uw auto ten minste een keer per maand op de volgende wijze Meet de bandenspanning m.b.v. de bandenspanningmeter. Corrigeer zonodig de spanning. Controleer ook het reservewiel. 54G

208 De bandenspanning moet worden gecontroleerd bij koude banden om een onjuiste meting te voorkomen. Controleer de pompdruk regelmatig als de banden geleidelijk worden opgepompt, totdat de voorgeschreven waarde is bereikt. Pomp banden nooit te hard of te zacht op. Een te lage spanning kan ongebruikelijke rij-eigenschappen opleveren, waardoor de velgrand uit de band kan lopen en een ongeval kan ontstaan of de band of velg kan beschadigen. Een te hoge spanning kan leiden tot het klappen van de band, waardoor verwondingen kunnen ontstaan. Een te hoge spanning kan bovendien leiden tot ongebruikelijke rij-eigenschappen waardoor een ongeval kan ontstaan. 1. Bandenslijtage-indicator 2. Merkteken voor indicator 54G136 Controleer of de profieldiepte groter is dan 1.6 mm (0.06 in.). Om deze controle makkelijker te maken zijn de banden voorzien van bandenslijtage-indicatoren in het profiel. Als de indicatoren aan het oppervlak komen, is de resterende profieldiepte 1.6 mm 0,06 in) of minder en moet de band worden vervangen. Controleer op abnormale slijtage, scheuren of beschadigingen. Banden met scheuren of andere beschadigingen moeten worden vervangen. Als banden abnormale slijtage vertonen, laat ze dan controleren door het Fiat Servicenetwerk. Als stoepranden of rotsen worden geraakt, kunnen de banden beschadigen en kan dit invloed hebben op de wieluitlijning. Laat de banden en de wielophanging regelmatig controleren door het Fiat Servicenetwerk. Controleer of wielbouten los zitten. Controleer of er spijkers, steentjes of andere voorwerpen in de band zitten. 207

209 Uw Fiat is voorzien van banden van hetzelfde type en met dezelfde maat. Dit is zeer belangrijk voor de stuur- en rij-eigenschappen van de auto. Monteer nooit banden met verschillende maten of van verschillende types op de vier wielen van uw auto. De maat en het type band moeten zijn goedgekeurd door Fiat als standaard of optional onderdeel voor uw auto. Als de velgen en banden van uw auto worden vervangen door bepaalde in de handel verkrijgbare velg-/bandcombinaties kan dit de stuur- en rijeigenschappen van uw auto aanzienlijk wijzigen. Gebruik daarom uitsluitend velg-/ bandcombinaties die door Fiat zijn goedgekeurd als standaard of optional onderdeel voor uw auto. WAARSCHUWING Als de originele banden worden vervangen door banden met een andere maat, dan kan dit leiden tot een onjuiste aanduiding van de snelheid en de kilometerstand. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk voordat u banden met een andere maat dan de originele banden aanschaft. WAARSCHUWING Als bij vierwielaangedreven (4WD) auto s de banden worden vervangen door banden met een andere maat of van een ander merk, dan kan dit leiden tot beschadiging van de aandrijving. Banden roteren 54G114 BANDEN ROTEREN Om ongelijkmatige slijtage van de banden te voorkomen en de levensduur te verlengen moeten de banden worden geroteerd, zoals in de afbeelding is aangegeven. De banden moeten elke km (6.000 mijl) worden geroteerd. Corrigeer na montage de bandenspanningen zoals aangegeven op het bandeninformatielabel. 208

210 54G115 NOODRESERVEWIEL (waar voorzien) 1. Slijtage-indicator 2. Merkteken voor indicator Uw auto is voorzien van een noodreservewiel. Het noodreservewiel is ontworpen om ruimte te besparen in de bagageruimte en het lagere gewicht maakt het eenvoudiger om de band te monteren als u een lekke band heeft. Het wiel kan alleen tijdelijk worden gebruikt, totdat het normale wiel is gerepareerd of vervangen. De bandenspanning van het noodreservewiel moet ten minste een keer per maand worden gecontroleerd. Gebruik een bandenspanningmeter van goede kwaliteit en controleer of de spanning 4,2 bar (60 psi) bedraagt. Controleer tegelijkertijd of het wiel veilig is bevestigd. Als dat niet het geval is, zet het wiel dan vast. Houd er rekening mee dat er maximaal één noodreservewiel tegelijkertijd op de auto gemonteerd mag zijn. Het noodreservewiel mag alleen tijdelijk worden gebruikt. Als dit wiel doorlopend wordt gebruikt, kan dit leiden tot beschadigingen en kan de controle over de auto worden verloren. Neem altijd de volgende voorzorgsmaatregelen als dit reservewiel wordt gebruikt: Uw auto heeft andere rij-eigenschappen als met het noodreservewiel wordt gereden. Rijd nooit harder dan 80 km/h (50 mph). Vervang het noodreservewiel zo snel mogelijk door het standaard wiel. De grondspeling wordt kleiner als met dit wiel wordt gereden. Bandenspanning voor het noodreservewiel is 4.2 bar (60 psi). Leg geen sneeuwkettingen om het noodreservewiel. Als sneeuwkettingen moeten worden omgelegd, verplaats dan de wielen, zodat er standaard wielen op de vooras zijn gemonteerd. De profieldiepte van het noodreservewiel neemt veel sneller af dan van de normale banden op uw auto. Vervang de band zodra de bandenslijtage-indicator zichtbaar wordt. Als het noodreservewiel wordt vervangen, monteer dan een band met exact dezelfde maat en constructie. 209

211 Zorg ervoor dat de achteruit R is ingeschakeld van een handmatig geschakelde versnellingsbak als de auto wordt opgekrikt. Krik de auto nooit op als de versnellingsbak in vrij N staat. Als de krik niet stabiel staat, kan in dat geval een ongeval plaatsvinden. 79J196 WIELEN VERWISSELEN Verwissel het wiel op de volgende wijze: Verwijder de krik, de gereedschappen en het reservewiel uit de auto. Draai de wielmoeren los, maar verwijder ze niet. Krik de auto op (zie voor het gebruik van de krik IN NOODGEVALLEN ) Verwijder de wielmoeren en het wiel. Plaats het nieuwe wiel en vervang de wielmoeren, waarbij de schuine kant naar het wiel gericht moet zijn. Draai de moer met de hand stevig vast, totdat het wiel goed op de naaf zit. 81A057 Het aanhaalmoment voor de wiel moer is 85 Nm (8.5 kgm, 61.5 lb-ft) Zet de krik omlaag en draai de moeren met aanhaalmoment geheel kruiselings vast met de wielmoersleutel, zoals in de afbeelding is aangegeven. 210

212 ACCU 60G309A WIELDEKSEL (waar voorzien) 1. of 2. Platte zijde van het gereedschap Uw auto is voorzien van twee gereedschappen een wielsleutel en een krikslinger, waarvan er een is voorzien van een platte zijde. Gebruik dit gereedschap met de platte zijde om het wieldeksel te verwijderen, zoals hiervoor is aangegeven. 54G117 Controleer na montage van het wieldeksel of het in de juiste stand staat, zodat het ventiel niet wordt afgedekt. Accu s produceren het brandbare waterstofgas. Houd open vuur en vonken ver verwijderd van de accu om explosies te voorkomen. Rook nooit in de nabijheid van de accu. Maak de minpool van de accu los als de accu wordt gecontroleerd of onderhouden. Veroorzaak geen kortsluiting met een metalen voorwerp tussen de accupolen en de carrosserie. Volg, om verwondingen of beschadigingen van de auto of de accu te voorkomen, de aanwijzingen voor het starten met startkabels in IN NOODGEVALLEN op, als de motor met startkabels moet worden gestart. 211

213 ZEKERINGEN 60A269 Uw auto is voorzien van een accu die vrijwel geen onderhoud nodig heeft. Vul nooit bij met water. Controleer regelmatig de accu, accupolen en de accubeugel op corrosie. Verwijder corrosie met een borstel en een mengsel van ammoniak en water of een mengsel van soda en water. Spoel met schoon water, nadat de corrosie is verwijderd. De conditiemeter aan de bovenzijde van de accu levert informatie over de conditie van de accu. Als u een maand of langer niet met de auto gaat rijden, maak dan de minkabel los van de accu om te voorkomen dat de accu wordt ontladen. Uw auto is voorzien van drie typen zekeringen, zoals hieronder is aangegeven: Hoofdzekering De hoofdzekering is in de directe voeding vanaf de accu opgenomen. Primaire zekeringen Deze zekeringen bevinden zich tussen de hoofdzekering en de afzonderlijke zekeringen en beschermen complete elektrische groepen. Afzonderlijke zekeringen Deze zekeringen beschermen afzonderlijke elektrische circuits. ZEKERINGEN IN DE MOTORRUIMTE De hoofdzekering, primaire zekeringen en enkele afzonderlijke zekeringen bevinden zich in de motorruimte. Als de hoofdzekering doorbrandt, werkt geen enkel elektrisch systeem meer. Als de primaire zekering doorbrandt, werkt geen enkel elektrisch component van de betreffende groep meer. Gebruik een originele Fiat zekering als de hoofdzekering, de primaire zekering of een afzonderlijke zekering moet worden vervangen. OK DOORGE- BRAND 60G111A Als de hoofdzekering of de primaire zekering doorbrandt, laat uw auto dan controleren door het Fiat Servicenetwerk. Gebruik altijd een origineel onderdeel van Fiat. Vervang de zekering nooit, ook niet tijdelijk, door een stuk draad; hierdoor kan ernstige schade of brand ontstaan. 212

214 ZEKERINGEN IN DE MOTORRUIMTE (2) (3) (4) (1) (5) 62J085 (6) (7) (8) (9) (10) (11) (12) (13) (14) (15) (16) (17) (18) (19) (20) (21) (22) (23) (24) (25) (26) (27) (28) 79J092 BENZINEMOTOR Hoofdzekering / primaire zekering (1) (2) (3) 80A 50A 50A Alle elektrische verbruikers Ruitbediening, Ruitenwisser, Startmotor Achterlicht, Achterruitverwarming, Portiervergrendeling, Waarschuwingsknipperlichten/ Claxon, Interieurverlichting (4) (5) (6) (7) (8) (9) (10) (11) (12) 80A 80A 15A 15A 15A 60A 40A 30A 30A Verwarming, Aircocompressor, Stuurbekrachtiging Ventilator van radiateur, Mistlampen voor, Koplampen Zekering koplamp (rechts) Zekering koplamp (links) Zekering mistlampen voor Zekering stuurbekrachtigingsregeleenheid Zekering ABS-regeleenheid Zekering ventilator van radiateur Zekering ABS-regeleenheid 213

215 Hoofdzekering / primaire zekering (13) (14) (15) (16) (17) (18) (19) (20) (21) (22) (23) (24) (25) (26) (27) (28) 30A 30A 30A 20A 15A 15A 15A Zekering startmotor Zekering contactslot Zekering aanjager Zekering aircocompressor Zekering gasklepactuator Zekering automatische versnellingsbak (waar voorzien) Zekering brandstofinspuiting Relais automatische versnellingsbak (waar voorzien) Relais aircocompressor Relais brandstofpomp Relais condensorventilator Relais mistlampen voor Relais gasklepactuator FI MAIN Relais startmotor Relais ventilator voor radiator 214

216 Dieselmotor Hoofdzekering/primaire zekering (1) (2) (3) (4) (5) (1) 80A Voorgloeien (6) (7) (2) (3) 30A 140A Brandstofverwarming Alle elektrische verbruikers (4) 50A Verlichting 79J172 (5) 30A Extra verwarming (6) 30A Extra verwarming (8) (9) (10) (11) (12) (13) (14) (7) 30A Extra verwarming (15) (16) (17) (18) (19) (20) (21) (22) (23) (26) (24) (27) (25) (28) (29) (30) (31) (32) (33) (8) (9) (10) 15A 15A 20A Zekering koplamp (rechts) Zekering koplamp (links) Zekering mistlampen voor (11) 50A Ontsteking 79J149 (12) 60A Zekering stuurbekrachtigingsregeleenheid (13) 40A Zekering ABS-regeleenheid (14) 30A Zekering ventilator van radiateur (36) (15) 30A Zekering ABS-regeleenheid (34) (35) (37) (38) (16) (17) 30A 50A Zekering startmotor Ontsteking (18) 30A Zekering aanjager 79J

217 Hoofdzekering/primaire zekering (19) 10A Zekering aircocompressor (20) 20A Zekering brandstofpomp (21) 30A Zekering ventilator van condensor (22) 20A Zekering brandstofinspuiting (23) Relais extra verwarming 3 (24) Relais aircocompressor (25) Relais brandstofpomp (26) Relais condensorventilator (27) Relais mistlampen voor (28) Relais extra verwarming 2 (29) Relais extra verwarming (30) Relais startmotor (31) Relais ventilator voor radiator (32) Relais ventilator voor radiator (33) Relais ventilator voor radiator (34) Brandstofverwarming (35) Hoofdzekering brandstofinspuiting (36) 10A EPI (37) 10A Brandstofinspuiting 216 (38) 15A INJ DVR

218 ZEKERINGEN ONDER HET DASHBOARD Hoofdzekering/primaire zekering 79J093 79J011 (1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8) (9) (10) (11) (12) (13) (14) (15) (16) (17) (18) (19) (20) (21) (22) (23) 15A 15A 10A 10A 15A 15A 30A 30A 10A 15A 10A 10A 15A 20A 15A 10A 15A 10A 10A 15A 30A 15A 10A Achterruitenwisser Bobine Achteruitrijverlichting Meter Accessoires Accessoires 2 Ruitbediening Ruitenwisser IG1 SIG Airbag ABS Achterlicht Remlicht Portiervergrendeling 4WD lampje ST SIG Stoelverwarming. IG 2 SIG Mistachterlicht Interieurverlichting Achterruitverwarming Claxon/Waarschuwingsknipperlichten Fiat CODE (startblokkering) 217

219 LAMP VERVANGEN 1. Zekeringentang 54G256 De zekeringen bevinden zich aan de bestuurderszijde onder het dashboard. Verwijder de zekeringenkast door het deksel te verwijderen. Gebruik de zekeringentang in de zekeringenkast om een zekering te verwijderen. Het ampèrage van elke zekering is aan de bovenzijde van het deksel van de zekeringenkast aangegeven. OK DOORGEBRAND 65D046 Vervang een doorgebrande zekering altijd door een zekering met het juiste ampèrage. Gebruik nooit aluminiumfolie of een draad om een doorgebrande zekering te vervangen. Als de zekering is vervangen en de nieuwe zekering brandt kort daarna weer door, kan er een ernstige elektrische storing aanwezig zijn. Laat de auto onmiddellijk door het Fiat Servicenetwerk controleren. OPMERKING Zorg ervoor dat de zekeringenkast altijd voorzien is van reservezekeringen. Lampen kunnen na uitschakelen nog heet genoeg zijn om uw vingers aan te branden. Dit geldt vooral voor halogeen lampen in de koplampunits. Vervang de lampen pas als ze voldoende zijn afgekoeld. De lampen in de koplampunit zijn gevuld met halogeen gas onder druk. Deze kunnen ontploffen als ze worden gestoten of vallen en zo verwondingen veroorzaken. Behandel ze voorzichtig. WAARSCHUWING Door uw huidvet kan een halogeenlamp te warm worden en uit elkaar barsten als de lamp is ingeschakeld. Houd een nieuwe lamp vast met een schone doek. WAARSCHUWING Als de lamp vaak moet worden vervangen, geeft dit aan dat de elektrische installatie moet worden gecontroleerd. Dit moet door het Fiat Servicenetwerk worden gedaan. 218

220 60G115 54G121 64J195 INTERIEURVERLICHTING IN HET MIDDEN (waar voorzien) Maak het lampenglas met een platte schroevendraaier bedekt met een zachte doek los en verwijder het lampenglas, zoals in de afbeelding is aangegeven. Druk om het te monteren eenvoudig weer vast. Het lampje kan worden verwijderd door het los te trekken. Als het lampje wordt vervangen, controleer dan of de veercontacten het lampje stevig op zijn plaats houden. KOPLAMP Open de motorkap. Maak de stekker los. Verwijder het afdichtrubber. Druk de borgveer naar voren en haak de veer los. Verwijder de lamp. Voer voor het monteren van de lamp de werkzaamheden in omgekeerde volgorde uit. RICHTINGAANWIJZER OP DE FLANK Omdat het lampje in de unit is geïntegreerd, moet de hele lichtunit worden vervangen. Verwijder de lichtunit door de behuizing met de vinger naar links te duwen. 219

221 Buitenverlichting voor (1) Richtingaanwijzer voor (2) (2) (1) (1) (2) (1) (3) (4) (2) (2) (1) 54G123 54G124 79J012 OVERIGE VERLICHTING LAMPHOUDER 1. Verwijderen 2. Monteren Draai de lamphouder linksom en trek de houder naar buiten om de lamphouder uit de behuizing te verwijderen. Druk de lamphouder in en draai rechtsom om de lamphouder te monteren. Lampje 3. Verwijderen 4. Monteren Er zijn twee typen lampjes: glasfitting (1) en met metalen fitting (2). Trek, om het glasfittinglampje (1) te verwijderen het lampje uit en om druk het in de lamphouder om het te monteren. Druk de lamp met metalen fitting (2) omlaag en draai linksom om de lamp uit de lamphouder te verwijderen. Druk het lampje in en draai rechtsom om het lampje te monteren. De afzonderlijke lamphouders en lampjes kunnen als volgt worden bereikt. 220

222 Mistlamp voor Achterlichtunit (achter-, remlicht, richtingaanwijzer enz.) Kentekenverlichting 79J013 79J014 75F087 Spot (waar voorzien) 79J

223 Bagageruimteverlichting (2) 79J015 63J127 63J108 Derde remlicht (waar voorzien) (3) (4) (3) Druk de bevestigingslippen (3) naar binnen en verwijder de lamphouder (4). Vervang de lampjes. Monteer het derde remlicht door de werkzaamheden voor het verwijderen in omgekeerde volgorde uit te voeren. (1) 63J106 Verwijder het derde remlicht op de volgende wijze: Open de achterklep en draai de moeren (1) los, zoals in de afbeelding is aangegeven. 63J107 Sluit de achterklep. Verwijder het derde remlicht (2) van de achterklep. 222

224 RUITENWISSERS/- SPROEIERS VOOR/ ACHTER Als de ruitenwisserbladen hard worden of beschadigd zijn of niet meer streeploos wissen, vervang dan de wisserbladen. Voer de volgende werkzaamheden uit om de nieuwe wisserbladen te monteren. WAARSCHUWING Laat de ruitenwisserarm niet op de ruit staan als het wisserblad wordt vervangen, om krassen op de ruit of ruitbreuk te voorkomen. OPMERKING Enkele wisserbladen kunnen afhankelijk van de specificatie van de auto afwijken van de hier beschreven wisserbladen. Als dit het geval is, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk voor informatie over het vervangen van de wisserbladen. 54G129 Rijden met versleten wisserbladen is zeer gevaarlijk, omdat het zicht ernstig wordt belemmerd als in slecht weer wordt gereden. 70G119A Ruitenwissers voor Houd de wisserarm verwijderd van de ruit. 54G130 Druk de borging (1) in de richting van de ruitenwisserarm (2) en verwijder de wisserbladhouder van de arm, zoals in de afbeelding is aangegeven. 223

225 AIRCONDITIONING Als de airconditioning langere tijd niet wordt gebruikt, zoals in de winter, dan is het mogelijk dat het systeem niet optimaal werkt als het weer wordt ingeschakeld. Om de optimale prestaties en levensduur van uw airconditioning te verkrijgen, moet het systeem regelmatig worden ingeschakeld. Laat de airconditioning ten minste een keer per maand gedurende een minuut bij stationair draaiende motor werken. Hierdoor circuleren het koelmiddel en de olie en worden de inwendige componenten beschermd. Ruitenwisser achter 80G146 Houd de wisserarm verwijderd van de ruit. Verwijder de wisserbladhouder van de arm, zoals in de afbeelding is aangegeven. Schuif het blad naar buiten, zoals in de afbeelding is aangegeven. 224

226 IN NOODGEVALLEN AANWIJZINGEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE KRIK STARTEN MET STARTKABELS SLEPEN ALS DE STARTMOTOR NIET WERKT ALS DE MOTOR IS VERZOPEN ALS DE MOTOR IS OVERVERHIT ALS MET DE AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK GEEN ANDERE STAND DAN P (PARKEREN) KAN WORDEN GEKOZEN G

227 AANWIJZINGEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE KRIK Parkeer uw auto op een vlakke, harde ondergrond. Trek de handrem aan en zet de automatische versnellingsbak in P (Parkeren) of de handmatig geschakelde versnellingsbak in R (Achteruit). Zorg er voor dat een automatische versnellingsbak in P (Parkeren) en een handmatig geschakelde versnellingsbak in R (Achteruit) staat als de auto wordt opgekrikt. Krik de auto nooit op als de versnellingsbak in vrij N staat. Als de krik niet stabiel staat, kan in dat geval een ongeval plaatsvinden. Schakel de waarschuwingsknipperlichten in als er rijdend verkeer nabij is. Blokkeer het voor- achterwiel schuin tegenover het wiel waar de auto wordt opgekrikt. 79J016 75F062 Plaats het reservewiel nabij het wiel dat vervangen moet worden, zoals in de afbeelding is aangegeven, als voorzorgsmaatregel voor het van de krik vallen van de auto. 54G253 Plaats de krik verticaal en zet de krik omhoog door de krikslinger rechtsom te draaien, totdat de groef in de krik om de lip van de carrosserie valt. Ga door met de krik langzaam en met een regelmatige beweging omhoog zetten, totdat de band vrijkomt van de ondergrond. Zet de auto niet meer dan noodzakelijk omhoog. 226

228 Gebruik de krik alleen om wielen te verwisselen. Gebruik de krik nooit op een schuin oppervlak. Zet de auto nooit met de krik omhoog op een andere plaats dan tussen de lippen op het frame bij het wiel dat moet worden vervangen. Controleer of de krik ten minste 51 mm (2 inches) is uitgedraaid, voordat de flens wordt geraakt. Als de krik binnen 51 mm (2 inches) van de volledig ingevouwen stand de carrosserie raakt, dan kan de krik mogelijk niet goed werken. Ga nooit onder de auto liggen als de auto door de krik wordt ondersteund. Laat de motor nooit draaien als de auto wordt ondersteund door de krik en sta nooit toe dat passagiers in de auto blijven zitten. Voorwiel Achterwiel 79J017 79J018 STARTEN MET STARTKABELS Probeer nooit met startkabels te starten als de accu bevroren lijkt. Accu s in deze toestand kunnen exploderen of scheuren als een startpoging m.b.v. startkabels wordt ondernomen. Als de startkabels worden aangesloten, controleer dan of de kabels niet in contact kunnen komen met poelies, riemen of ventilatoren. Accu s produceren het brandbare waterstofgas. Houd open vuur en vonken ver verwijderd van de accu om explosies te voorkomen. Rook nooit in de nabijheid van de accu. Als de accu die u gebruikt voor de noodstart zich in een andere auto bevindt, controleer dan of de auto s elkaar niet raken. Als uw accu regelmatig leeg is en er geen duidelijke reden aanwezig is, laat dan uw auto controleren door het Fiat Servicenetwerk. 227

229 Volg onderstaande aanwijzingen voor het starten met startkabels nauwkeurig en in de juiste volgorde uit om verwondingen of beschadigingen te voorkomen. Als u twijfelt, roep dan de hulp in van uw pechhulpdienst. WAARSCHUWING Uw auto mag niet worden gestart door aanduwen of aanslepen. Door deze startmethode kan de katalysator onherstelbaar worden beschadigd. Gebruik startkabels om een auto met een sterk ontladen of lege accu te starten. VOER DE VOLGENDE PROCEDURE UIT ALS UW AUTO MOET WORDEN GESTART MET STARTKABELS Gebruik een 12 V accu om uw auto te starten. Plaats een goede 12 V accu dicht bij uw auto, zodat de startkabels tussen beide accu s kunnen worden aangesloten. Als de goede accu zich in een andere auto bevindt, MOGEN DE AUTO S ELKAAR NIET RAKEN. Trek bij beide auto s de handremmen volledig aan. (3) (2) (1) 54G079 Schakel alle verbruikers uit, behalve die om veiligheidsredenen zijn ingeschakeld (bijv. koplampen of waarschuwingsknipperlichten). Sluit de startkabels als volgt aan: Sluit een klem van de eerste kabel aan op de pluspool (+) van de lege accu (1). Sluit de andere klem aan op de pluspool (+) van de goede accu (2). Sluit een klem van de tweede kabel aan op de minpool (+) van de goede accu (2). Sluit de laatste klem aan op een zwaar metaal deel (bijv. een bevestigingsoog van de motor (3)) van de auto met de lege accu (1). Sluit de startkabel nooit direct aan op de minpool (-) van de lege accu; hierdoor zou een explosie kunnen optreden. Als de goede accu zich in een andere auto bevindt, start dan de motor van de auto met de goede accu. Laat de motor met versneld stationair toerental draaien. Start de motor van de auto met de lege accu. Verwijder de klemmen van de startkabels in precies de omgekeerde volgorde waarin ze zijn aangesloten. 228

230 SLEPEN Als uw auto gesleept moet worden, neem dan contact op met een professionele sleepdienst. Het Servicenetwerk kan u voorzien van meer informatie over het slepen van uw auto. WAARSCHUWING Om beschadiging van uw auto tijdens het slepen te voorkomen, moet gebruik worden gemaakt van geschikt gereedschap en moeten de betreffende procedures worden uitgevoerd. TWEEWIELAANGEDREVEN (2WD) AUTO MET AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK Auto s met automatische versnellingsbakken kunnen op de volgende twee manieren worden gesleept. Aan de voorzijde, met de voorwielen omhoog en de achterwielen op de grond. Controleer voordat het slepen begint of de handrem is losgezet. Aan de achterzijde, met de achterwielen omhoog en de voorwiel op een dolly. WAARSCHUWING Als uw auto wordt gesleept met de voorwielen op de grond, dan kan de automatische versnellingsbak beschadigen. TWEEWIELAANGEDREVEN (2WD) AUTO MET HANDMATIG GESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK Auto s met handmatig geschakelde versnellingsbakken kunnen op de volgende manieren worden gesleept. Aan de voorzijde, met de voorwielen omhoog en de achterwielen op de grond. Controleer voordat het slepen begint of de handrem is losgezet. Aan de achterzijde, met de achterwielen van de grond en de voorwielen op de grond, als de stuurinrichting en de aandrijflijn niet zijn beschadigd. Controleer voordat het slepen begint of de versnellingsbak in vrij staat, het stuurslot is uitgeschakeld (het contactslot moet in de stand ACC staan) en het stuurwiel moet zijn vastgezet met speciaal gereedschap voor een sleepdienst. WAARSCHUWING De stuurkolom is niet sterk genoeg om tegen schokken te kunnen die tijdens het slepen vanaf de voorwielen worden doorgegeven. Ontgrendel altijd het stuurslot voordat de auto wordt gesleept. VIERWIELAANGEDREVEN (4WD) AUTO Uw auto moet op een van de volgende manieren worden gesleept: Met alle vier de wielen op een auto-ambulance. Aan de voor- of achterzijde, met de betreffende wielen omhoog en een dolly onder de andere wielen. WAARSCHUWING Als uw auto wordt gesleept met de voor- en/of achterwielen op de grond, kan de automatische versnellingsbak en/of de vierwielaandrijving ernstig worden beschadigd. ALS DE STARTMOTOR NIET WERKT Probeer met ingeschakelde koplampen het contactslot in de stand START te zetten om de accuconditie te bepalen. Als de koplampen zeer zwak gaan branden of uitgaan, betekent dit meestal dat de accu leeg is of de aansluiting van de accu onjuist. Laad de accu of sluit de accu op de juiste wijze aan. Als de koplampen normaal blijven branden, controleer dan de zekeringen. Als de reden waarom de startmotor niet werkt niet duidelijk is, kan er een ernstig elektrisch probleem aanwezig zijn. Laat de auto door het Fiat Servicenetwerk controleren. 229

231 ALS DE MOTOR IS VERZOPEN Als de motor vol zit met benzine, kan de motor moeilijk worden gestart. Als dit gebeurt, trap het gaspedaal dan geheel in en blijft het intrappen terwijl u de motor start. (Laat de startmotor niet langer dan 15 seconden draaien). ALS DE MOTOR IS OVERVERHIT Onder zeer zware rij-omstandigheden kan de motor tijdelijk oververhit raken. Als de koelvloeistoftemperatuurmeter een te warme motor aangeeft tijden de rit: Schakel de airconditioning uit, indien aanwezig. Rijd met de auto naar een veilige plek en breng de auto tot stilstand. Laat de motor stationair draaien gedurende enige minuten, totdat de meter zich weer binnen het normale temperatuurbereik tussen H en C bevindt. Als u stoom hoort ontsnappen, breng dan de auto op een veilige plaats tot stilstand en schakel de motor onmiddellijk uit totdat de motor weer is afgekoeld. Open de motorkap niet als er stoom aanwezig is. Als de stoom niet langer kan worden gezien of gehoord, open dan de motorkap en controleer of de koelvloeistof nog steeds kookt. Als dat het geval is, wacht dan totdat het koken is afgelopen voordat u verder gaat. 230

232 Als de temperatuurmeter niet in het normale temperatuurbereik komt: Schakel de motor uit en controleer of de waterpompriem en de poelies niet zijn beschadigd of slippen. Als een storing wordt gevonden, laat dit dan oplossen. Controleer opnieuw het koelvloeistofniveau in het reservoir. Als het onder het LOW -merkteken staat, controleer dan op lekkage van de radiateur, de waterpomp en de radiateur- en kachelslangen. Als een lek wordt gevonden, waardoor de motor waarschijnlijk oververhit geraakt is, laat de motor dan niet draaien totdat het probleem is opgelost. 79J007 Als geen lek wordt gevonden, vul dan voorzichtig bij met koelvloeistof in het reservoir en zonodig in de radiateur. Zie voor meer informatie Koelvloeistof in CONTROLE EN ONDER- HOUD. Het is gevaarlijk om de radiateurdop te verwijderen bij een hoge koelvloeistoftemperatuur, omdat de vloeistof en stoom onder druk kan ontsnappen. De dop mag alleen worden verwijder als de koelvloeistof is afgekoeld. Houd, om verwondingen te voorkomen, gereedschap en kleding ver verwijderd van de ventilator van het motorkoelsysteem en de airconditioning (waar voorzien). Deze elektrische ventilatoren kunnen zonder waarschuwing automatisch gaan draaien. 231

233 ALS MET DE AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK GEEN ANDERE STAND DAN P (PARKEREN) KAN WORDEN GEKOZEN 232 Auto met links stuur Auto s met een automatische versnellingsbak zijn voorzien van een elektrisch parkeerslot. Als de accu van de auto leeg is of er een andere elektrische storing aanwezig is, kan de automatische versnellingsbak niet op de normale manier in een andere stand dan de parkeerstand worden gezet. Starten met startkabels kan deze situatie oplossen. Als dat niet het geval is, volg dan onderstaande procedure. Hierdoor kan de versnellingsbak in een andere stand worden gezet. Controleer of de handrem geheel is aangetrokken. Schakel de motor uit als deze draait. Controleer of het contactslot in de stand ON of ACC staat. Verwijder het deksel (1) van de toets. 62J083 Schakel de selectorhendel in de gewenste stand, terwijl de ontgrendeltoets met de sleutel of een stift met vlakke kant wordt ingedrukt. Deze procedure mag alleen in noodgevallen worden gebruikt. Als deze procedure nogmaals moet worden uitgevoerd, of de procedure werkt niet, laat uw auto dan door het Fiat Servicenetwerk repareren. Auto met rechts stuur Auto s met een automatische versnellingsbak zijn voorzien van een elektrisch parkeerslot. Als de accu van de auto leeg is of er een andere elektrische storing aanwezig is, kan de automatische versnellingsbak niet op de normale manier in een andere stand dan de parkeerstand worden gezet. Starten met startkabels kan deze situatie oplossen. Als dat niet het geval is, volg dan onderstaande procedure. Hierdoor kan de versnellingsbak in een andere stand worden gezet. 63J142 Controleer of de handrem geheel is aangetrokken. Schakel de motor uit als deze draait. Controleer of het contactslot in de stand ON of ACC staat. Zet de selectorhendel in de gewenste stand, terwijl de ontgrendeltoets (1) ingedrukt wordt gehouden Deze procedure mag alleen in noodgevallen worden gebruikt. Als deze procedure nogmaals moet worden uitgevoerd, of de procedure werkt niet, laat uw auto dan door het Fiat Servicenetwerk repareren.

234 ONDERHOUD VAN DE CARROSSERIE VOORKOMEN VAN CORROSIE REINIGEN VAN DE AUTO G

235 VOORKOMEN VAN CORROSIE Het is zeer belangrijk dat u uw auto goed beschermt tegen corrosie. Hieronder zijn de manieren aangegeven waarop u uw auto tegen corrosie kunt beschermen. Lees deze aanwijzingen zorgvuldig door en volg ze alstublieft op. BELANGRIJKE INFORMATIE OVER CORROSIE Oorzaken van corrosie Ophoping van strooizout, vuil, vocht of chemische stoffen in moeilijk te bereiken delen onder de bodemplaat of in het chassis. Afgeslagen lak, krassen of andere beschadigingen van de gespoten of van een beschermingslaag voorziene delen van de auto als gevolg van kleine ongevallen of steenslag. Milieu-omstandigheden die het corrosie-proces versnellen Strooizout, chemische stoffen, zeelucht of industriële vervuiling versnellen het corrosie-proces. Een hoge vochtigheidsgraad versnelt de corrosie, vooral bij een temperatuur net boven het vriespunt. Vocht gedurende langere tijd in bepaalde delen van de auto kunnen corrosie bevorderen, ook als is de onderzijde van de auto geheel droog. Hoge temperaturen versnellen de corrosie bij onderdelen van de auto die niet goed kunnen worden geventileerd zodat ze snel drogen. Deze informatie geeft al aan dat het zeer belangrijk is om de auto (vooral aan de onderzijde) zo schoon en droog mogelijk te houden. Het is ook zeer belangrijk om beschadigingen van de lak of de beschermende lagen zo snel mogelijk te repareren. HOE KUNT U CORROSIE VOORKOMEN Was uw auto regelmatig De beste manier om de afwerking van uw auto te behouden en om corrosie te voorkomen is om de auto schoon te houden door regelmatig te wassen. Was uw auto ten minste een keer tijdens en een keer onmiddellijk na de winter. Houd uw auto, vooral aan de onderkant, zo schoon en droog mogelijk. Als u regelmatig op wegen met strooizout rijd, moet de auto in de winter ten minste een keer per maand worden gewassen. Als u de auto bij de kust gebruikt, moet uw auto gedurende het hele jaar ten minste een keer per maand worden gewassen. Zie voor het wassen van de auto Reinigen van de auto. 234

236 Verwijder vuil en neerslag Vuil, zoals zout, chemische stoffen, teer, luizenuitwerpselen (onder bomen), vogeluitwerpselen en industriële vervuiling kunnen de afwerking van uw auto beschadigen als ze niet worden verwijderd. Verwijder deze vervuiling zo snel mogelijk. Als deze vervuiling moeilijk verwijderd kan worden, kan het gebruik van een extra schoonmaakmiddel nodig zijn. Zorg ervoor dat het gebruikte schoonmaakmiddel niet schadelijk is voor gespoten oppervlakken en is bedoeld voor het gewenste gebruik. Volg de aanwijzingen van de fabrikant op als gebruik wordt gemaakt van schoonmaakmiddelen. Reparatie van beschadigingen van de afwerking Controleer uw auto zorgvuldig op beschadiging van de gespoten oppervlakken. Als u afgeslagen lak of krassen in de lak vindt, werk deze dan onmiddellijk bij om het begin van corrosie te voorkomen. Als de afgeslagen lak of de krassen het kale metaal hebben bereikt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. Houdt het interieur en de bagageruimte schoon Vocht, vuil of modder kunnen ophopen onder matten en zo corrosie veroorzaken. Controleer regelmatig onder de matten op vocht of vuil. Deze controle moet vaker worden uitgevoerd als met de auto in het terrein wordt gereden of in nat weer. Bepaalde ladingen, zoals chemische stoffen, kunstmest, schoonmaakmiddelen, zout enz. zijn bijzonder corrosief. Deze producten moeten worden vervoerd in afgesloten containers. Als wordt gemorst of lekkage optreedt, reinig en droog dan onmiddellijk. Parkeer uw auto in een droge, goed geventileerde ruimte. Parkeer de auto niet in een vochtige, slecht geventileerde ruimte. Als u uw auto regelmatig in de wasstraat was of regelmatig rijdt onder natte omstandigheden, kan uw garage vochtig zijn. De hoge vochtigheid in de garage kan de corrosie versnellen. Een natte auto kan zelfs in een verwarmde garage corroderen als niet goed kan worden geventileerd. Breng geen extra beschermlaag aan of een roestwerende coating aan rond delen van het uitlaatsysteem, zoals de katalysator en de pijpen. Er kan brand ontstaan als de beschermlagen te warm worden. 235

237 REINIGEN VAN DE AUTO Gebruik bij het reinigen van het interieur of de buitenzijde NOOIT ontbrandbare oplosmiddelen, zoals thinner, wasbenzine of benzine of reinigingsmiddelen zoals bleek of krachtige huishoudreinigers. Deze stoffen kunnen leiden tot verwondingen of de auto beschadigen. INTERIEUR REINIGEN VINYL BEKLEDING Bereid een oplossing van zeep of een mild schoonmaakmiddel en warm water. Breng deze oplossing met een spons of zachte doek aan op het vinyl en laat het enige minuten inweken om het vuil op te lossen. Wrijf het oppervlak schoon met een schone, vochtig doek. Herhaal deze procedure als het oppervlak nog vuil is. 76G044A Stoffen bekleding Verwijder los vuil met de stofzuiger. Wrijf m.b.v. een schone, vochtige doek met water en een zachte zeep over de vlekken. Verwijder de zeep door opnieuw over deze vlekken te wrijven met een vochtige doek met alleen water. Herhaal dit, totdat de vlek is verwijderd of gebruik een in de handel verkrijgbare reiniger voor hardnekkige vlekken. Als u een reinigingsmiddel voor stof gebruikt, volg dan nauwkeurig de aanwijzingen en voorzorgsmaatregelen van de fabrikant op. Veiligheidsgordels Reinig de gordels met een zachte zeep en water. Gebruik geen bleekmiddelen of verfstoffen voor de gordels. Hierdoor zou de stof van de gordels zwakker kunnen worden. Vinyl matten Gewoon vuil kan van het vinyl worden verwijderd met water en een zachte zeep. Gebruik een borstel om het vuil los te maken. Spoel, nadat het vuil is losgemaakt, de mat grondig en laat de mat drogen in de schaduw. Vloerbedekking Verwijder vuil en modder zoveel mogelijk met de stofzuiger. Wrijf m.b.v. een schone, vochtige doek met water en een zachte zeep over de vlekken. Verwijder de zeep door opnieuw over deze vlekken te wrijven met een vochtige doek met alleen water. Herhaal dit, totdat de vlek is verwijderd of gebruik een in de handel verkrijgbare reiniger voor hardnekkige vlekken. Als u een tapijt-reinigingsmiddel gebruikt, volg dan nauwkeurig de aanwijzingen en voorzorgsmaatregelen van de fabrikant op. BUITENZIJDE REINIGEN WAARSCHUWING Het is belangrijk dat u uw auto schoon houdt en vrij van vuil Als u de auto niet reinigt, kan de lak vervagen of kan corrosie optreden. 236

238 60B212S Was de auto nooit en zet de auto nooit in de was terwijl de motor draait. Bij reinigen van de onderzijde van de auto of de spatborden kunt u verwond raken door scherpe randen; draag handschoenen en een shirt met lange mouwen om uw handen en armen tegen snijwonden te beschermen. Controleer nadat de auto is gewassen en voor de rit voorzichtig de remmen, om te controleren of ze normaal werken. Parkeer de auto niet in direct zonlicht voordat met wassen wordt begonnen en volg onderstaande instructies op: Spoel de onderzijde van de auto en de wielkasten met water onder druk om modder en vuil te verwijderen. Gebruik overvloedig water. WAARSCHUWING Voorkom tijdens het wassen dat kunststof delen niet direct in contact komen met stoom of heet water met een temperatuur hoger dan 80 C (176 F). Gebruik geen water onder druk onder de motorkap om beschadigingen van componenten van de motor te voorkomen. Spoel de carrosserie om vuil los te maken. Verwijder vuil en modder van de buitenzijde van de auto met stromend water. U kunt gebruik maken van een zachte spons of zachte borstel. Gebruik geen harde materialen die krassen kunnen veroorzaken op de lak of het kunststof. Houd er rekening mee dat koplampglazen vaak vervaardigd zijn van kunststof. WAARSCHUWING Verwijder geen vuil door te wrijven met weinig water; hierdoor kan de lak of kunststof worden beschadigd. Neem bovenstaande procedure in acht. Was de gehele buitenzijde met een mild schoonmaakmiddel of autoshampoo en een spons of zachte doek. De spons of doek moet regelmatig in de zeepoplossing worden gespoeld. WAARSCHUWING Als een in de handel verkrijgbaar autowasproduct wordt gebruikt, neem dan altijd de door de fabrikant aangegeven voorzorgsmaatregelen in acht. Gebruik geen krachtige huishoudreinigers of huishoudzeep. 237

239 Als het vuil geheel is verwijderd, verwijder het schoonmaakmiddel met stromend water. Veeg na het spoelen de carrosserie droog met een zeemleer of doek en laat de auto drogen in de schaduw. Controleer de gespoten delen zorgvuldig op beschadigingen. Werk eventuele beschadigingen op de volgende manier bij: Reinig alle beschadigde delen en laat ze drogen. Roer de lak door en werk de beschadigingen met een penseel bij. Laat de lak volledig drogen. BELANGRIJK Als u gebruik maakt van een wasstraat, zorg er dan voor dat carrosserie-onderdelen, zoals spoilers, niet worden beschadigd. Raadpleeg bij twijfel het personeel van de wasstraat. 60B211S IN DE WAS ZETTEN Zet de auto na het wassen in de was en polish om de lak te beschermen en er mooier te laten uitzien. Gebruik alleen was en polish van goede kwaliteit. Houd u bij het gebruik van was en polish aan de voorzorgsmaatregelen van de fabrikant. 238

240 ALGEMENE INFORMATIE VOERTUIGIDENTIFICATIE BRANDSTOFVERBRUIK - CO 2 -EMISSIE

241 VOERTUIGIDENTIFICATIE CHASSISNUMMER Het chassis- en/of motornummer worden gebruikt om de auto te registreren. Ze worden ook gebruikt door het Servicenetwerk voor bestellingen of voor het opvragen van speciale onderhoudsinformatie. Als u contact opneemt met het Fiat Servicenetwerk, identificeer dan uw auto m.b.v. dit nummer. Als u dit nummer moeilijk kunt aflezen, dan kunt u het ook vinden op het identificatieplaatje. Bij enkele auto s 79J019 (2) (1) 1. Benzinemotor 2. Dieselmotor 54G082 MOTORNUMMER Het motornummer is ingeslagen op het cilinderblok, zoals in de afbeelding is aangegeven. 60G

242 BRANDSTOFVERBRUIK - CO 2 -EMISSIE Brandstofverbruik volgens de EU-richtlijn 1999/100. De CO 2 -emissie zoals aangegeven in onderstaande tabel zijn van toepassing op het gecombineerde brandstofverbruik volgens EUrichtlijn 1999/ V 1.9 Multijet 1.6 L 2WD 1.6 L 4WD 1.9 L 2WD 1.9 L 4WD Stadsverkeer (L/100km) Hand.versn CO 2 (g/km) Hand.versn (L/100km) Automaat 9.4 CO 2 (g/km) Automaat Buitenweg (L/100km) Hand.versn CO 2 (g/km) Hand.versn (L/100km) Automaat 6,2 CO 2 (g/km) Automaat 146 Gecombineerd (L/100km) Hand.versn CO 2 (g/km) Hand.versn (L/100km) Automaat 7,4 CO 2 (g/km) Automaat OPMERKING Omdat deze gegevens zijn verkregen onder bepaalde vastgestelde omstandigheden, kan het werkelijke brandstofverbruik afwijken van deze waarden. 241

243 242 AANTEKENINGEN

244 TECHNISCHE SPECIFICATIES MOTOR BRANDSTOFSYSTEEM ONTSTEKING ELEKTRISCHE COMPONENTEN LAMPEN TRANSMISSIE REMMEN WIELOPHANGING STUURINRICHTING WIELEN AFMETINGEN GEWICHTEN PRESTATIES INHOUDEN

245 TECHNISCHE SPECIFICATIES OPMERKING Technische specificaties kunnen zonder voorafgaande mededeling worden gewijzigd. MOTOR V 1.9 Multijet Code - type Aantal en opstelling cilinders Zuigerboring en -slag Totale inhoud Compressieverhouding Maximum vermogen (EU) bij overbrengingsverhouding Maximum koppel (EU) bij overbrengingsverhouding Brandstof kw pk /min Nm kgm /min M16A (DOHC) - Euro 4 4 in lijn 78 x 83 mm (3.07 x 3.27 in.) 1,586 cm 3 (96.7 cu. in) 10.5 : , ,000 Loodvrije benzine 95 RON (Specificatie EN228) D19AA - Euro 4 met roetfilter 4 in lijn 82 x 90.4 mm (3.23 x 3.56 in.) 1,910 cm 3 (116.5 cu. in) 18.4 : , ,050 Diesel voor motorvoertuigen (Specificatie EN590) BRANDSTOFSYSTEEM - ONTSTEKING V 1.9 Multijet Brandstofsysteem Ontsteking Direct elektronisch Inspuiting Directe inspuiting met elektronisch geregelde Multijet Common Rail, turbo en intercooler Compressie 244 Wijzigingen en reparatie aan het brandstofsysteem moeten op de juiste wijze worden uitgevoerd en mogen de technische specificatie van het systeem niet wijzigen, om te voorkomen dat een storing of brand ontstaat.

246 ELEKTRISCHE COMPONENTEN V 1.9 Multijet Accu Bougies Zekeringen Iridium Nikkel 12V 36Ah/20HR, CCA 180A (DIN) of 12V 70Ah/20HR, CCA 450A (DIN) 12V 44Ah/ 20HR, CCA 210A (DIN) NGK IFR6J11 DENSO K20PR-U11, NGK BKR6E-11 Zie CONTROLE EN ONDERHOUD LAMPEN Vermogen Type Grootlicht/dimlicht Mistlampen voor Richtingaanwijzers voor Richtingaanwijzers achter Buitenverlichting Remlichten/achterlichten Kentekenverlichting Achteruitrijverlichting Interieurverlichting Bagageruimteverlichting Mistachterlichten Spots Derde remlicht 12V 60/55W 12V 55W 12V 21W 12V 21W 12V 5W 12V 21/5W 12V 5W 12V 21W 12V 10W 12V 5W 12V 21W 12V 8W 12V 5W H4 H11 PY21W P21W W5W P21/5W W5W P21W P21W W5W (8W) W5W 245

247 TRANSMISSIE 4WD Koppeling Versnellingsbak V 1.9 Multijet Vierwielaandrijving, elektronisch geregeld sperdifferentieel Droge enkelvoudige plaat, Belleville ring, hydraulische geregeld 5 versnellingen vooruit + achteruit 6 versnellingen vooruit + achteruit REMMEN Remmen Handrem Rembekrachtiging Voor Achter Schijf (Ø 280 mm - 11 in.) Trommel (Ø 220 mm in.) Bediend m.b.v. hefboom, werkend op de remmen achter 10 WIELOPHANGING Voor Achter Mc Pherson onafhankelijke wielophanging Gebogen as STUURINRICHTING Type Minimum draaicirkel Elektrisch, pignon 11 m (1.099,82 cm.) 246

248 WIELEN Banden Velgen Bandenspanning Aanbevolen sneeuwkettingen Radiale dikte: Axiale dikte: Wielafstelling Toespoor, voor Camber, voor Caster, voor 2WD 2WD 4WD 4WD 205/60 R16 16 x 6J Bandenspanningen zijn aangegeven op het label op de stijl van het bestuurdersportier 10 mm (254 in.) 10 mm (254 in.) 1 ± 1 mm ( ± in.) 0 23 ± ± ± ± 2 AFMETINGEN in mm (in.) V 1.9 Multijet Totale lengte Totale breedte Totale hoogte Wielbasis Spoorbreedte Rijhoogte Overhang Voor Achter Voor Achter 2WD 4WD 2WD 4WD 4,115 (162) 1,755 (69.1) 1,605 (63.2) 2,500 (98.4) 1,500 (59.1) 1,495 (58.9) 175 (6.9) 895 (35.2) 720 (28.3) 4,115 (162) 1,755 (69.1) 1,620 (63.8) 2,500 (98.4) 1,495 (58.9) 1,495 (58.9) 190 (7.5) 895 (35.2) 720 (28.3) 4,115 (162) 1,755 (69.1) 1,605 (63.2) 2,500 (98.4) 1,500 (59.1) 1,495 (58.9) 175 (6.9) 895 (35.2) 720 (28.3) 4,115 (162) 1,755 (69.1) 1,620 (63.8) 2,500 (98.4) 1,495 (58.9) 1,495 (58.9) 190 (7.5) 895 (35.2) 720 (28.3) Inhoud bagageruimte dm 3 270/ / / /

249 GEWICHTEN kg (lbs) V 1.9 Multijet Rijklaar gewicht (incl. brandstof, reservewiel, gereedschap en accessoires) Max.totaalgewicht Max. voorasbelasting Max. achterasbelasting 2WD 4WD 2WD 4WD 2WD 4WD 2WD 4WD 1,135 1,185 (2,502 2,612) 1,195 1,245 (2,634 2,745) 1,650 (3,638) 1,670 (3,682) 865 (1,907) 870 (1,918) 850 (1,874) 870 (1,918) 1,270 1,320 (2,800 2,910) 1,330 1,380 (2,932 3,042) 1,790 (3,946) 1,790 (3,946) 980 (2,160) 980 (2,160) 860 (1,896) 860 (1,896) PRESTATIES V 1.9 Multijet Max. snelheid na inrijperiode Max. hellingshoek met aanhanger Max. hellingshoek op topsnelheid Max. hellingshoek 170 km/h km/h INHOUDEN (indicatieve waarden) V 1.9 Multijet 248 Motorkoelsysteem (incl. expansiereservoir) Brandstoftank Motorolie Versnellingsbakolie Olie in tussenreductie Olie in achterdifferentieel 2WD (M/T) 2WD (A/T) 4WD (M/T) 4WD 4WD 7.7 liter (13.6 Imp pt) 50 liter (11.0 Imp gal) 3.9 liter (6.9 Imp pt) (verversen met oliefilter) 2,5 liter (4,4 Imp gal) 5,8 liter (10,2 Imp gal) 2,5 liter (4,4 Imp gal) 0,6 liter (1,1 Imp gal) 0.8 liter (1.4 Imp pt) 6.5 liter (11.4 Imp pt) 50 liter (11.0 Imp gal) 4,5 liter (7,9 Imp pt) (verversen met oliefilter) 2,5 liter (4,4 Imp gal) 2,5 liter (4,4 Imp gal) 0,6 liter (1,1 Imp gal) 0,8 liter (1,4 Imp gal)

250 AANVULLING VERKLARING VAN OVEREENSTEMMING

251 250

252 251

253 VERKLARING VAN OVEREENSTEMMING Wij, Calsonic Kansei Corp. verklaren hierbij dat de volgende producten in overeenstemming zijn met eisen van de Richtlijn 1999/5/EG betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en hebben voldaan aan de volgens de eisen van de betreffende, hierbij aangegeven, normen uitgevoerde tests. Product: Regeleenheid van het intelligent Key System (Keyless Start) Model/Typenummer S62J1 Jaar toekenning CE-markering 2004 VERKLARING VAN OVEREENSTEMMING Wij, Calsonic Kansei Corp. verklaren hierbij dat de volgende producten in overeenstemming zijn met eisen van de Richtlijn 1999/5/EG betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en hebben voldaan aan de volgens de eisen van de betreffende, hierbij aangegeven, normen uitgevoerde tests. Product: Regeleenheid van het intelligent Key System (Keyless Start) Model/Typenummer TS001 Jaar toekenning CE-markering

254 VERKLARING VAN OVEREENSTEMMING Wij, Calsonic Kansei Corp. verklaren hierbij dat de volgende producten in overeenstemming zijn met eisen van de Richtlijn 1999/5/EG betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en hebben voldaan aan de volgens de eisen van de betreffende, hierbij aangegeven, normen uitgevoerde tests. Product: Zender van Keyless Entry Model/Typenummer TS002 Jaar toekenning CE-markering 2004 VERKLARING VAN OVEREENSTEMMING Wij, Calsonic Kansei Corp. verklaren hierbij dat de volgende producten in overeenstemming zijn met eisen van de Richtlijn 1999/5/EG betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en hebben voldaan aan de volgens de eisen van de betreffende, hierbij aangegeven, normen uitgevoerde tests. Product: Zender van Keyless Entry Model/Typenummer R62J1 Jaar toekenning CE-markering

255 AANTEKENINGEN

256

257

258 INHOUD Aandrijfriem (onderhoud) Aanvulling Aanwijzingen voor het gebruik van de krik ABS Accu Achterklep Achterklepopening Achterruitensproeier Schakelaar Achterruitenwisser Bediening Blad Achterruitverwarming Afmetingen Airbags Onderhoud Voor Werking van het systeem Zijde Airconditioning Algemene informatie Andere bedieningsorganen Asbak Audio-installaties Algemeen Antenne Antidiefstalsysteem Bedieningsorganen op het stuurwiel CD-speler CD-wisselaar Problemen oplossen Radio RDS (Radio Data System) Storingsmededelingen Systeem Waarschuwingen voor de behandeling van het systeem Auto beladen en trekken Auto beladen Auto slepen Instructies Sleepogen Bagageruimte Achterklep openen Bagagehoes Bagageruimteverlichting Inhoud / volume Sjorogen Uitbreiden (neerklapbare achterbank) Bagageruimteverlichting Banden Controle Noodreservewiel Roteren Technische gegevens Bekerhouder Bevestigingen Montage met driepuntsbewakingsled Bougies Brandstof Brandstofdop Brandstoffilter Brandstofmeter Huidige brandstof- Inhouden / tanken Verbeterd brandstofverbruik Verbruik Brandstofdop Brandstofmeter Brillenhouder Buitenverlichting

259 258 Claxon CO 2 -emissie Contactslot Controle en onderhoud Onderhoudsschema Zware rij-omstandigheden Dagelijkse controles Dagteller Dakrails of bevestigingspunten imperiaal Dashboardkastje De motor starten Dimlicht Dimschakelaar verlichting Lamp vervangen En airconditioning Onderhoud ESP (Electronic Stability Program) Fiat CODE (startblokkering) Gereedschappen Gewichten Gids voor de werkplaats... 3 Gloeilampen Type Vervangen Gordels Gordelspanners Grootlicht Lamp vervangen Handgrepen Handremhefboom Hoofdsteunen Identificatiegegevens In noodgevallen Informatiedisplay Inhouden: Inrijden Instrumenten Instrumentenpaneel Interieurverlichting Katalysator Kilometerteller Kinderen Kindersloten Kinderzitjes Montage met Isofix Klokje Koelvloeistoftemperatuurmeter Koplampen Koplampverstelling schakelaar.. 87 Lamp vervangen Koppeling Krik Luchtfilter Mistachterlichten Mistlampen voor Motor Als de motor is "verzopen" Als de motor is oververhit Als de startmotor niet werkt Bougies Luchtfilter Motorkoelvloeistof Motorolie en oliefilter Olieverbruik Serienummer Starten met startkabels Startsysteem Technische specificaties Temperatuurmeter Motorkap Motorkoelvloeistof Motorolie Niveau controleren Specificaties

260 Verversen Motoroliefilter (vervangen) Motorolieverbruik MP3/WMA-speler Onderhoud van de carrosserie Opbergvak aan rugleuning Originele reserve-onderdelen... 2 Pedalen Centrale portiervergrendeling Prestaties Radio-antenne Recirculatie Remmen Handremhefboom Rembekrachtiging Rempedaal Remsysteem Remvloeistof Reservewiel Richtingaanwijzersignaal Lamp vervangen Rijtips Rijden in bergachtig gebied Rijden op de snelweg Rijden op gladde wegen Ruiten Bedieningsorganen elektrische ruitbediening Ruitslingers Ruitensproeiers Bediening Vloeistof Ruitenwisser Bediening Blad Seat belts Schakelaar voor waarschuwingsknipperlichten Sigarenaansteker Sjorogen Sleepogen Sleutels Batterijen vervangen Keyless Entry Sneeuwkettingen Snelheidsmeter Spiegels Binnenspiegel Buitenspiegels Elektrisch verstelbare spiegels Verwarming Spot Starten met startkabels Stuur Afstellen Audio-bedieningsorganen Stuurinrichting Stuurkolomschakelaars Symbolen... 4 Systeem Dead-lock Keyless Start Kindersloten Openen / sluiten Systeem Tanken / Inhouden Technische specificaties Temperatuurmeter Toerenteller Trekhaak Trekken van aanhangers Uitlaatgas Uw auto bedienen Veiligheidsgordels Controle van de veiligheidsgordel Gebruik

261 260 Gordelbevestigingen Gordelspanners Hoogteverstelling Signalering niet omgelegde gordel Waarschuwingen Velgen Technische gegevens Verversen Ventilatie Verbruik (meter) Versnellingsbak Versnellingsbak (automaat) Hendel in andere stand dan Olie verversen Voorgeschreven vloeistof Versnellingsbak (handmatig) Selectorhendel Versnellingsbak Versnellingsbakolie Versnellingsbakolie verversen Versnellingsbakolie Niveau controleren Specificaties Verwarming en airconditioning Verwarmingssysteem Voertuigidentificatie Voor de rit... 9 Voorruitverwarming Waarschuwings- en controlelampjes Waarschuwings- en controlelampjes Wielophanging Zekeringen Zitplaatsen Neerklapbare achterbank Opbergvak aan rugleuning Stoelverwarming voor Voor (afstellen) Zonnekleppen

262 VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWERKEN VAN DE AUTO AAN HET EINDE VAN DE LEVENSDUUR Gedurende lang tijd neemt Fiat de verantwoordelijkheid voor het behoud en de bescherming van het milieu, door de productieprocessen doorlopend te verbeteren en steeds meer milieuvriendelijke producten te maken. Met het doel om de best mogelijke service aan de klanten te verlenen, waarbij de milieunormen volledig worden gerespecteerd en in antwoord op de verplichtingen die richtlijn 2000/53/EC voorschrijft voor autowrakken, biedt Fiat de mogelijkheid om de auto* aan het einde van de levensduur zonder extra kosten bij het Fiat Servicenetwerk in te leveren. De Europese richtlijn schrijft zelfs voor dat de auto zonder kosten moet worden teruggenomen van de laatste houder en/of eigenaar vanwege het feit dat de auto geen of een negatieve marktwaarde heeft. In vrijwel alle landen van de Europese Gemeenschap geldt dat tot 1 januari 2007 alleen auto s kosteloos worden teruggenomen als deze op of na 1 juli 2007 op kenteken zijn gezet; vanaf 2007 worden alle auto s, ongeacht het moment waarop ze op kenteken zijn gezet, kosteloos teruggenomen, onder voorbehoud dat de auto voorzien is van de essentiële onderdelen (vooral de motor en de carrosserie) en geen afval bevat dat aan de afgedankte auto is toegevoegd. Wij werken samen met zorgvuldig geselecteerde en gecertificeerde recyclingscentra voor een goede service aan onze klanten; deze centra zorgen ervoor dat de auto s aan het einde van de levensduur geen vervuiling veroorzaken en worden gerecycled volgens de betreffende milieunormen. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk voor het adres van het dichtstbijzijnde recyclingscentrum, waar de auto aan het einde van de levensduur kosteloos kan worden ingeleverd. * Voertuigen voor het vervoer van passagiers voor maximaal negen personen en een toegestaan totaalgewicht van kg.

263 in het hart van uw motor. Vraag uw dealer naar

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer

Nadere informatie

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen Stoelen VOORSTOELEN De stoel nooit afstellen als het voertuig in beweging is. Als van deze instructies wordt afgeweken, kan dit leiden tot lichamelijk letsel of verlies van controle over het voertuig.

Nadere informatie

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN E81931 2 U mag de stoel niet tijdens het rijden verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1 De stoel, de hoofdsteun, de

Nadere informatie

F I A T S E D I C I NL I N S T R U C T I E B O E K

F I A T S E D I C I NL I N S T R U C T I E B O E K F I A T S E D I C I 530.002.124 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat SEDICI. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting

Nadere informatie

Veiligheidsgordels ALGEMENE INFORMATIE

Veiligheidsgordels ALGEMENE INFORMATIE ALGEMENE INFORMATIE oefenen hun werking uit via het beendergestel van het lichaam en horen laag over de voorkant van het bekken, de borstkas en de schouders gedragen te worden. Draag het heupgedeelte van

Nadere informatie

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Lees de gebruikershandleiding voor gebruik zorgvuldig door en maak u vertrouwd met de verschillende functies van uw autoalarm. Deze handleiding beschrijft de functies

Nadere informatie

FIAT SEDICI NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT SEDICI NL INSTRUCTIEBOEK FIAT SEDICI 603.81.123 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat SEDICI. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1. Verstelling naar voren/naar achteren. 2. Hoogteverstelling.

Nadere informatie

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM H6716G Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motor-immobilisatiesysteem. Tevens beschikt het voertuig over een aantal extra veiligheidssystemen.

Nadere informatie

voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing groep gewicht leeftijd kg 9m-4j

voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing groep gewicht leeftijd kg 9m-4j voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing ECE R44 04 groep gewicht leeftijd 1 9-18 kg 9m-4j 1 Dank u voor uw keuze voor de Besafe izi Comfort. BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw kind

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder

Nadere informatie

VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R GROEP GEWICHT LEEFTIJD kg 4-12 j

VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R GROEP GEWICHT LEEFTIJD kg 4-12 j VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R44 04 GROEP GEWICHT LEEFTIJD 2-3 15-36 kg 4-12 j 1 Bedankt dat U voor de BeSafe izi Up hebt gekozen BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw

Nadere informatie

Sloten en alarmen. Gebruiken van de zender

Sloten en alarmen. Gebruiken van de zender Sloten en alarmen ALARMSYSTEEM* Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motorimmobilisatiesysteem. Teneinde maximale veiligheid en maximaal bedieningsgemak te garanderen

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing ECE R kg 4-12 jr

Gebruiksaanwijzing ECE R kg 4-12 jr Voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing ECE R44 04 Groep Gewicht Leeftijd 2-3 15-36 kg 4-12 jr 1 Bedankt dat U voor de BeSafe izi Up FIX hebt gekozen BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing. izi Modular: voor- & achterwaarts gericht. izi Modular RF: achterwaarts gericht. Lichaamslengte cm.

Gebruiksaanwijzing. izi Modular: voor- & achterwaarts gericht. izi Modular RF: achterwaarts gericht. Lichaamslengte cm. a f d e b c i Gebruiksaanwijzing g h 4 > 5 cm izi Modular: voor- & achterwaarts gericht izi Modular RF: achterwaarts gericht 5 Lichaamslengte 6-05 cm. Lichaamslengte 88-05 cm. Max. gewicht 8 kg. Leeftijd

Nadere informatie

Cobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding

Cobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding Cobra Alarm 4627 Gebruikers Handleiding Clifford Electronics Benelux BV Tel.+31 20 40 40 919 info@clifford.nl ISO 9001:2008 Cobra Alarmsysteem: Diefstal is de laatste tijd explosief gestegen. CAN Bus manipulatie

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING Ding Bas Autostoel 9-36 kg

GEBRUIKSAANWIJZING Ding Bas Autostoel 9-36 kg GEBRUIKSAANWIJZING Ding Bas 1-2-3 Autostoel 9-36 kg Opmerkingen: 1. Dit is een Universele Autostoel. Deze autostoel is goedgekeurd volgens de Richtlijn 40.04 en is bedoeld voor gebruik in een voertuig.

Nadere informatie

Tegen de rijrichting in. Gebruiksaanwijzing kg 0-12 m

Tegen de rijrichting in. Gebruiksaanwijzing kg 0-12 m Tegen de rijrichting in Gebruiksaanwijzing ECE R44 04 GROEP GEWICHT LEEFTIJD 0+ 0-13 kg 0-12 m 1 Bedankt voor uw keuze voor BeSafe izi Go BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw kind

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding MamaLoes Ding Twist 360 0-36kg Autostoel YB104A 1 Hoofdsteun Rugsteun Kussen Bovenstel Schouderkussen Gesp Onderstel Gordelhouder 0+) FIX-connector (voor Handgreep voor rotatie FIX-ontgrendelingsknop

Nadere informatie

VOORWOORD. Dit instructieboekje hoort bij uw auto. Bewaar het daarom altijd in uw auto, ook als u de auto verkoopt.

VOORWOORD. Dit instructieboekje hoort bij uw auto. Bewaar het daarom altijd in uw auto, ook als u de auto verkoopt. VOORWOORD Dit instructieboekje maakt u vertrouwd met de bediening van en het onderhoud aan uw nieuwe auto. Verder vindt u in dit instructieboekje belangrijke informatie over veiligheid. Lees het daarom

Nadere informatie

604.31.649 NL INSTRUCTIEBOEK ALFA

604.31.649 NL INSTRUCTIEBOEK ALFA 604.31.649 NL INSTRUCTIEBOEK ALFA 147 Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa 147 is ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier te garanderen. Dit instructieboekje

Nadere informatie

FIAT ULYSSE 603.45.458 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT ULYSSE 603.45.458 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT ULYSSE 603.45.458 NL INSTRUCTIEBOEK WEGWIJS IN UW AUTO Fiat-CODE... 7 Diefstalalarm... 12 Start-/contactslot... 14 Portieren... 14 Kinderveiligheidsslot... 19 Zitplaatsen voor... 20 Zitplaatsen achter...

Nadere informatie

SCdefault. 900 Montagerichtlijn. Accessories Part No. Group Date Instruction Part No. Replaces 12 799 012 9:88-15 May 03 12 798 998 12 798 998 Jun 02

SCdefault. 900 Montagerichtlijn. Accessories Part No. Group Date Instruction Part No. Replaces 12 799 012 9:88-15 May 03 12 798 998 12 798 998 Jun 02 SCdefault 900 Montagerichtlijn SITdefault Kinderzitje Saab Child Seat MONTERINGSANVISNING INSTALLATION INSTRUCTIONS MONTAGEANLEITUNG INSTRUCTIONS DE MONTAGE Accessories Part No. Group Date Instruction

Nadere informatie

click! a b c d g h Gebruiksaanwijzing j k > 25 cm l m Lichaamslengte cm. Max. gewicht 13 kg. UN regulation no. R129 i-size Leeftijd 0-12 m.

click! a b c d g h Gebruiksaanwijzing j k > 25 cm l m Lichaamslengte cm. Max. gewicht 13 kg. UN regulation no. R129 i-size Leeftijd 0-12 m. 1 3 a b c d e f g h click! Gebruiksaanwijzing 4 i j k l m > 25 cm 2 5 Lichaamslengte 40-75 cm. Max. gewicht 13 kg. Leeftijd 0-12 m. UN regulation no. R129 i-size 8 9 Dank u voor uw keuze voor de BeSafe

Nadere informatie

Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards

Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleidingding Effectief en gebruiksvriendelijk Het in uw voertuig gemonteerde Cobra alarmsysteem biedt een simpele, maar uiterst effectieve en gebruiksvriendelijke

Nadere informatie

Veiligheid van kinderen

Veiligheid van kinderen KINDERZITJES WAARSCHUWINGEN Op een stoel waarvoor een werkende airbag is aangebracht, mag u geen kinderzitje plaatsen. Wanneer de airbag wordt opgeblazen, bestaat er een risico op ernstig letsel of zelfs

Nadere informatie

click! a b c d e f g Gebruiksaanwijzing i j > 25 cm k l Groep 0+ Max. gewicht 13 kg. Leeftijd 0-12 m. ECE R44-04

click! a b c d e f g Gebruiksaanwijzing i j > 25 cm k l Groep 0+ Max. gewicht 13 kg. Leeftijd 0-12 m. ECE R44-04 1 3 click! a b c d e f g Gebruiksaanwijzing 4 h i j k l > 25 cm 2 5 Groep 0+ Max. gewicht 13 kg. Leeftijd 0-12 m. ECE R44-04 8 9 Dank u voor uw keuze voor de BeSafe izi Go. Het is belangrijk dat u deze

Nadere informatie

Handleiding. Tilly Light fietsendrager

Handleiding. Tilly Light fietsendrager Handleiding Tilly Light fietsendrager mei 2015 Tilly Light BV Inhoudsopgave Algemeen 4 Onderdelen 5 Stekker aansluiting 10 Eerste gebruik 11 Op de auto plaatsen 15 Fietsen plaatsen 18 Rijden 23 Fietsen

Nadere informatie

Pagina. Paragraaf. 1.1 Openen. 1.2 Starten. 1.3 Uitschakelen. 1.4 Afsluiten. 2.1 Tanken. 3.1 Openen kap. 3.2 Sluiten kap. 1.

Pagina. Paragraaf. 1.1 Openen. 1.2 Starten. 1.3 Uitschakelen. 1.4 Afsluiten. 2.1 Tanken. 3.1 Openen kap. 3.2 Sluiten kap. 1. Paragraaf 1.1 Openen 1.2 Starten 1.3 Uitschakelen 1.4 Afsluiten 2.1 Tanken 3.1 Openen kap 3.2 Sluiten kap 1.3 Zijruiten verwijderen en plaatsen 1.3 Uitschakelen 5.1 Motorkap openenn 6.1 Kachel bedienenn

Nadere informatie

GEBRUIKSHANDLEIDING. Art. 866 DRIVERCARD 06DE1939A - 03/04. Cobra is a registered trade mark by DELTA ELETTRONICA

GEBRUIKSHANDLEIDING. Art. 866 DRIVERCARD 06DE1939A - 03/04. Cobra is a registered trade mark by DELTA ELETTRONICA GEBRUIKSHANDLEIDING Art. 866 DRIVERCARD 12 Cobra is a registered trade mark by DELTA ELETTRONICA 06DE1939A - 03/04 1 06DE1939A.pmd 1 GARANTIE Garantie bepaling INHOUD Introductie... pagina 2 1. DriverCard

Nadere informatie

Handleiding Morgan Plus 8

Handleiding Morgan Plus 8 Klassiekershuren.nl Huur een klassieke auto voor bruiloft, gala of dagje uit! http://www.klassiekershuren.nl Handleiding Morgan Plus 8 Om ervoor te zorgen dat je zo veel mogelijk kunt genieten van de Morgan,

Nadere informatie

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN Gema ksvoorzie ningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING AUTO E80434 De zonneklep kan tegen verblinding naar beneden of zijwaarts worden geklapt. ZONNESCHERMEN E993 Verdraai het duimwieltje

Nadere informatie

Voordat u gaat rijden. Tijdens het rijden. Onderhoud en verzorging. Trefwoordenlijst INHOUDSOPGAVE

Voordat u gaat rijden. Tijdens het rijden. Onderhoud en verzorging. Trefwoordenlijst INHOUDSOPGAVE Aygo Handleiding INHOUDSOPGAVE 1 Voordat u gaat rijden Het afstellen en bedienen van systemen als de portiervergrendeling, spiegels en stuurkolom. 2 Tijdens het rijden Rijden, stoppen en informatie over

Nadere informatie

Sleutels en zenders SLEUTELS EN ZENDERS

Sleutels en zenders SLEUTELS EN ZENDERS Sleutels en zenders Bedieningsorganen en instrumenten SLEUTELS EN ZENDERS H6718G Met het voertuig heeft u twee zenders met integrale sleutels ontvangen waarmee alle sloten van het voertuig kunnen worden

Nadere informatie

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleiding Vodafone Power to you Effectief en gebruiksvriendelijk 1. Alarmsysteem met aparte autorisatie Het in uw voertuig gemonteerde

Nadere informatie

AYGO. Instructieboekje

AYGO. Instructieboekje AYGO Instructieboekje Voorwoord Welkom in de steeds groeiende groep van waardebewuste automobilisten die voor Toyota hebben gekozen. Wij zijn trots op de vooruitstrevende techniek en hoge kwaliteit van

Nadere informatie

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleiding Vodafone Power to you Effectief en gebruiksvriendelijk 1. Alarmsysteem met aparte autorisatie Het in uw voertuig gemonteerde

Nadere informatie

Alfa 604.31.655 NL INSTRUCTIEBOEK

Alfa 604.31.655 NL INSTRUCTIEBOEK Alfa 604.31.655 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa GT is ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier te garanderen. Dit instructieboekje

Nadere informatie

Renault TRAFIC. Instructieboekje

Renault TRAFIC. Instructieboekje Renault TRAFIC Instructieboekje eenpassievoor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING v. 1.1 YCT-102 AFSTANDSBEDIENING

GEBRUIKSAANWIJZING v. 1.1 YCT-102 AFSTANDSBEDIENING GEBRUIKSAANWIJZING v. 1.1 YCT-102 AFSTANDSBEDIENING A * B E C Verlichting: Aan / Uit / Dimmen Electrische zonwering / garagedeur etc.: Open / Dicht / Stoppen * Afbeelding van een willekeurige KlikAanKlikUit-ontvanger

Nadere informatie

Datum/Date: 04/2003ne Update: 07/2007 Car Access System E60, E61, E63, E64, E70, E81, E87, E90, E91, E92, E93

Datum/Date: 04/2003ne Update: 07/2007 Car Access System E60, E61, E63, E64, E70, E81, E87, E90, E91, E92, E93 Datum/Date: 04/2003ne Update: 07/2007 Car Access System E60, E61, E63, E64, E70, E81, E87, E90, E91, E92, E93 Inleiding Het Car Access System (CAS) regelt de toegangsmogelijkheden tot de auto.ne De CASregeleenheid

Nadere informatie

Citroën Berlingo. Multifunctionele ombouw voor personen- en rolstoelvervoer GEBRUIKSAANWIJZING. Blz. 1

Citroën Berlingo. Multifunctionele ombouw voor personen- en rolstoelvervoer GEBRUIKSAANWIJZING. Blz. 1 Citroën Berlingo Multifunctionele ombouw voor personen- en rolstoelvervoer GEBRUIKSAANWIJZING Blz. 1 1. INHOUDSOPGAVE 1. INHOUDSOPGAVE... 2 2. BEKNOPTE SAMENVATTING... 3 3. HANDELINGEN TEN BEHOEVE VAN

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing Fun2Go Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

Clifford Electronics Benelux bv. Tel.+31 20 40 40 919 Fax. +31 20 40 40 948

Clifford Electronics Benelux bv. Tel.+31 20 40 40 919 Fax. +31 20 40 40 948 Clifford Electronics Benelux bv. Tel.+31 20 40 40 919 Fax. +31 20 40 40 948 Belangrijke informatie Gefeliciteerd met de aankoop van uw voertuig beveiligingsysteem. Het is ontworpen om jaren van probleemloze

Nadere informatie

Handleiding Quick start

Handleiding Quick start Handleiding Quick start Geachte klant, Hartelijk dank dat u heeft gekozen voor de mobiele telefoon General Mobile Discovery. Deze quick start handleiding is bedoeld om de belangrijkste functies van het

Nadere informatie

ECE R GROEP GEWICHT LEEFTIJD 0+/1/ kg 6m-5j

ECE R GROEP GEWICHT LEEFTIJD 0+/1/ kg 6m-5j 1 20 21 2 5 3 4 achterwaarts gericht Gebruiksaanwijzing 7 8 9 6 10 11 12 13 14 22 23 15 16 17 24 25 18 19 ECE R44 04 GROEP GEWICHT LEEFTIJD 0+/1/2 0-25 kg 6m-5j 26 27 28 29 30 31 35 34 36 32 33 37 38 39

Nadere informatie

Veiligheid van kinderen

Veiligheid van kinderen Veiligheid van kinderen KINDERZITJES Voor maximale veiligheid moeten kinderen altijd achterin zitten. Wij raden u aan om kinderen nooit voorin te laten zitten. Als het echter onvermijdelijk is om een kind

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing kort

Gebruiksaanwijzing kort O-Pair² Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Tel. : +31 (0)315 257370 E-mail : info@vanraam.nl Internet : www.vanraam.nl Versie 14.10 Zadelhoogte U stelt de zadelhoogte correct in, door op de

Nadere informatie

Mauer GmbH Technologie voor beveiliging. Code Combi B VdS-Cl 2 Artikelnummer 82131 - standaard

Mauer GmbH Technologie voor beveiliging. Code Combi B VdS-Cl 2 Artikelnummer 82131 - standaard Informatie over de bediening: Mauer GmbH Technologie voor beveiliging Code Combi B VdS-Cl 2 Artikelnummer 82131 - standaard Bedieningsinstructies Lees deze instructies aandachtig door voordat u het slot

Nadere informatie

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 INFOTEC AP/TAVG/MMXP/MUX BEVESTIGING DIAGNOSE BSI ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 G05 CONTROLEPROCEDURE VAN DE FUNCTIE CENTRALE VERGRENDELING Toepassing bij PEUGEOT 206 (vanaf DAM-nr. 9076)

Nadere informatie

voor- & achterwaarts gericht Gebruiksaanwijzing groep gewicht leeftijd 0+/ kg 6m-4j

voor- & achterwaarts gericht Gebruiksaanwijzing groep gewicht leeftijd 0+/ kg 6m-4j voor- & achterwaarts gericht Gebruiksaanwijzing ECE R44 04 groep gewicht leeftijd 0+/1 0-18 kg 6m-4j 1 Dank u voor uw keuze voor de Besafe izi Combi ISOfix. BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig

Nadere informatie

START SET DRAADLOOS SCHAKELEN

START SET DRAADLOOS SCHAKELEN START-LINE GEBRUIKERSHANDLEIDING Op www.klikaanklikuit.nl vindt u altijd de meest recente gebruiksaanwijzingen Lees deze eenvoudige instructies. Bij onjuiste installatie vervalt de garantie op dit product.

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing. Voor- & achterwaarts gericht. Groep Gewicht 0-18 kg. Leeftijd 6m - 4j

Gebruiksaanwijzing. Voor- & achterwaarts gericht. Groep Gewicht 0-18 kg. Leeftijd 6m - 4j 1 26 27 34 35 16 2 4 3 Gebruiksaanwijzing 5 6 8 9 7 10 11 12 13 14 15 28 29 36 31 17 30 37 Voor- & achterwaarts gericht Groep 0+ - 1 19 20 21 23 Gewicht 0-18 kg 18 22 38 39 Leeftijd 6m - 4j ECE R44 04

Nadere informatie

Installation instructions, accessories. Stuurwiel, leer. Volvo Car Corporation Gothenburg, Sweden , ,

Installation instructions, accessories. Stuurwiel, leer. Volvo Car Corporation Gothenburg, Sweden , , Installation instructions, accessories Instructienr. 30756608 Versie 1.2 Ond. nr. 30756607, 30756606, 31316446 Stuurwiel, leer IMG-339612 Volvo Car Corporation Stuurwiel, leer- 30756608 - V1.2 Pagina 1

Nadere informatie

lief! autostoeltjes gebruiksaanwijzing Cato (meisjesversie) Casper (jongensversie) geschikt voor kinderen van 9-36 KG

lief! autostoeltjes gebruiksaanwijzing Cato (meisjesversie) Casper (jongensversie) geschikt voor kinderen van 9-36 KG lief! autostoeltjes gebruiksaanwijzing Cato (meisjesversie) Casper (jongensversie) geschikt voor kinderen van 9-36 KG lief! autostoeltjes (Cato/Casper) GESCHIKT VOOR KINDEREN VAN 9-36 KG; Groep I, II en

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing Autostoel Vigo

Gebruiksaanwijzing Autostoel Vigo Importeur Gebruiksaanwijzing Autostoel Vigo Titaniumbaby International B.V. Monierweg 30 7741 KT Coevorden info@titaniumbaby.nl Lees de gebruiksaanwijzing alvorens de autokinderstoel in gebruik te nemen

Nadere informatie

Zit jouw kind veilig in de auto?

Zit jouw kind veilig in de auto? Zit jouw kind veilig in de auto? Check of jouw kind in het juiste autostoeltje zit. Ga naar www.veiligheid.nl/autostoeltjes Ga veilig op weg In Nederland moeten kinderen tot 135 cm in een autostoeltje

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING v. 1.0 ALED-003 DRAADLOZE LED SPOT

GEBRUIKSAANWIJZING v. 1.0 ALED-003 DRAADLOZE LED SPOT GEBRUIKSAANWIJZING v. 1.0 ALED-003 DRAADLOZE LED SPOT OMSCHRIJVING Deze LED spot met ingebouwde ontvanger is draadloos en dus overal te bevestigen. Met een KlikAanKlikUit zender naar keuze kunt u het lampje

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING. SELCA IS200 klasse 2 alarm SELCA IS300 klasse 3 alarm. SCM goedkeuringsnr. AA030037

GEBRUIKSAANWIJZING. SELCA IS200 klasse 2 alarm SELCA IS300 klasse 3 alarm. SCM goedkeuringsnr. AA030037 GEBRUIKSAANWIJZING SELCA IS200 klasse 2 alarm SELCA IS300 klasse 3 alarm SCM goedkeuringsnr. AA030037 Beste klant, Wij danken u voor de aanschaf van het hightech SELCA modulair alarm systeem. Deze gebruiksaanwijzing

Nadere informatie

STIGA PARK 107 M HD 8211-3042-02

STIGA PARK 107 M HD 8211-3042-02 STIGA PARK 107 M HD 8211-3042-02 S SVENSKA 1 2 3 4 5 7 A B 6 SVENSKA 8 9 X Z S Y W V 10 NEDERLANDS NL SYMBOLEN Op de machine ziet u de volgende symbolen om u eraan te herinneren dat voorzichtigheid en

Nadere informatie

Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889.

Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889. COBRA 889 INLEIDING Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889. De belangrijkste vernieuwing in deze 889-serie bestaat uit het systeem, dat de herkenningscode van de afstandsbediening

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing VeloPlus Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

Antenneversterker, meerweg "Diversity" Antenneversterker, meerweg "Diversity" V1.0

Antenneversterker, meerweg Diversity Antenneversterker, meerweg Diversity V1.0 Installation instructions, accessories Instructienr. 9172665 Versie 1.0 Ond. nr. Antenneversterker, meerweg "Diversity" M3903263 Volvo Car Corporation Antenneversterker, meerweg "Diversity"- 9172665 -

Nadere informatie

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Instructie www.lolkama.com Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Voor het CBR praktijkexamen worden door de examinator, controle vragen gesteld over de banden, motor, dashboard

Nadere informatie

Renault CLIO. Instructieboekje

Renault CLIO. Instructieboekje Renault CLIO Instructieboekje een passie voor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie Verwarming en ventilatie BEDIENINGSELEMENTEN 1. Temperatuurregeling. Afzonderlijk instelbaar voor de bestuurder en de passagier voorin. 2. Programma voor maximaal ontdooien. 3. Luchtverdeling. In de geselecteerde

Nadere informatie

Montagehandleiding Screens screenstotaalshop.nl 1. Instructie plaatsen screen. 1.1 Aftekenen montage gaten

Montagehandleiding Screens screenstotaalshop.nl 1. Instructie plaatsen screen. 1.1 Aftekenen montage gaten Montagehandleiding Screens screenstotaalshop.nl 1. Instructie plaatsen screen Neem het screen uit de verpakking. Om beschadiging van het screen te voorkomen raden wij u aan hierbij geen mes te gebruiken.

Nadere informatie

STIGA PARK PRO 20 PRO 16 ROYAL PRESIDENT COMFORT EXCELLENT

STIGA PARK PRO 20 PRO 16 ROYAL PRESIDENT COMFORT EXCELLENT STIGA PARK PRO 20 PRO 16 ROYAL PRESIDENT COMFORT EXCELLENT 8211-0278-08 1 2 3 4 5 2 6 K 7 J G H J I 8 9 S R T Q 10 11 C D E, F A F J B K 3 NEDERLANDS NL 1 ALGEMEEN Dit symbool geeft een WAARSCHU- WING

Nadere informatie

Uitrusting in interieur van auto

Uitrusting in interieur van auto Uitrusting in interieur van auto BINNENVERLICHTING KLOK OFF 12 ON 9 3 H2592 Schakelaarstanden: "UIT" - Verlichting permanent uit. "AAN" - De verlichting blijft branden. Met de schakelaar in de middenstand

Nadere informatie

ANCIA 603.45.549 NL LANCIA PHEDRA INSTRUCTIEBOEK

ANCIA 603.45.549 NL LANCIA PHEDRA INSTRUCTIEBOEK ANCIA 603.45.549 NL LANCIA PHEDRA INSTRUCTIEBOEK Veilig en milieubewust rijden... 2 Signalen voor een correct gebruik van de auto... 6 Symbolen... 7 Inhoud... 11 WEGWIJS IN UW AUTO... 12 Lancia CODE...

Nadere informatie

Radio codeklavier RTS

Radio codeklavier RTS Radio codeklavier RTS Installatiehandleiding Radio codeclavier RTS Artikelnummer 1841030 Radio codeklavier RTS n Oplichtende toetsen bij bediening. n Keuze tussen 4, 5 of 6 cijfer combinatie. n Verschillende

Nadere informatie

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding Rho-Delta b.v. Escudostraat 2 2991 XV Barendrecht Tel. +03110-4795755 Fax. +03110-2927461 www.rhodelta.nl info@rhodelta.nl - OMSCHRIJVING De GT-912 /GT-913/GT-914

Nadere informatie

Dit beveiligingssysteem voor uw auto is getest en goedgekeurd door

Dit beveiligingssysteem voor uw auto is getest en goedgekeurd door SYSTEEM 2980 COMPLEET ALARMSYSTEEM MET AFSTANDSBEDIENING GEBRUIKERSHANDLEIDING GOED BEWAREN VOOR TOEKOMSTIG GEBRUIK DIT SYSTEEM MAG UITSLUITEND DOOR EEN VAKKUNDIG INSTALLATEUR WORDEN INGEBOUWD BELANGRIJK

Nadere informatie

Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote

Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote Alarmsysteem met afstandsbediening leidraad bij het instellen - Dutch Geachte klant, In deze handleiding vindt u de informatie en bedieningen die nodig

Nadere informatie

Handleiding. Tilly Light fietsendrager

Handleiding. Tilly Light fietsendrager Handleiding Tilly Light fietsendrager Versie 2, 2015 Tilly Light BV 2 Inhoudsopgave Algemeen 4 Onderdelen 5 Stekker aansluiting 9 Eerste gebruik 10 Op de auto plaatsen 14 Fietsen plaatsen 17 Rijden 22

Nadere informatie

NL BOSAL TOURER Gebruiksaanwijzing voor fietsendrager E4-26R

NL BOSAL TOURER Gebruiksaanwijzing voor fietsendrager E4-26R www.bosal.com OSAL TOURER E4-6R-007 P Q X A E L U O C N R S T J V G H W K M F D A Handvat Hendel snelkoppeling C Kunststof borging met slot D Kunststof vleugelmoeren t.b.v. bevestiging wielgoten E Linkerkant

Nadere informatie

Handleiding. Tilly Light fietsendrager

Handleiding. Tilly Light fietsendrager Handleiding Tilly Light fietsendrager Versie 1, 2015 Tilly Light BV 2 inhoudsopgave Inhoudsopgave Onderdelen 5 Eerste gebruik 8 Op de auto plaatsen 12 Fietsen plaatsen 15 Rijden 20 Fietsen afnemen 21 Van

Nadere informatie

Make up spiegel met LED verlichting (1x/5x)

Make up spiegel met LED verlichting (1x/5x) Make up spiegel met LED verlichting (1x/5x) TB-1276 HANDLEIDING TB-1276 WWW.PRIMO-ELEKTRO.BE 2 WWW.PRIMO-ELEKTRO.BE TB-1276 Lees aandachtig alle instructies - bewaar deze handleiding voor latere raadpleging.

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing Loophulp

Gebruiksaanwijzing Loophulp Gebruiksaanwijzing Loophulp Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06 Inhoud Contactgegevens fabrikant... 1 Conformiteit... 2 Inleiding... 2 Levering... 2 Bestemd gebruik... 3 Veiligheidsmaatregelen...

Nadere informatie

Veilig mee in de auto

Veilig mee in de auto obs Voorhoute Veilig mee in de auto Praktische oplossingen voor het vervoer van kinderen Praktische oplossingen voor het vervoer van kinderen = + + = + + Veilig mee in de auto Kinderen veiligheid bieden.

Nadere informatie

Mitsubishi - Cobra Alarm CO4627. Gebruikers Handleiding

Mitsubishi - Cobra Alarm CO4627. Gebruikers Handleiding Mitsubishi - Cobra Alarm CO4627 Gebruikers Handleiding Clifford Electronics Benelux BV Tel.+31 20 40 40 919 info@clifford.nl ISO 9001:2008 Mitsubishi - Cobra Alarmsysteem: Om uw auto optimaal te beschermen

Nadere informatie

Dit instructieboekje gebruiken

Dit instructieboekje gebruiken Inhoudsopgave Inleiding...1 Kort en bondig...3 Sleutels, portieren en ruiten...17 Stoelen, hoofdsteunen...35 Opbergruimte...59 Instrumenten en bedieningsorganen... 71 Verlichting...107 Infotainment- systeem...115

Nadere informatie

VOORWOORD. Dank u dat u CHEVROLET hebt gekozen.

VOORWOORD. Dank u dat u CHEVROLET hebt gekozen. VOORWOORD Dank u dat u CHEVROLET hebt gekozen. Dit instructieboekje maakt u vertrouwd met de bediening van en het onderhoud aan uw nieuwe auto. Verder vindt u in dit instructieboekje belangrijke informatie

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing. Altijd tot uw dienst SHL3850NC. Vragen? Vraag het Philips

Gebruiksaanwijzing. Altijd tot uw dienst SHL3850NC. Vragen? Vraag het Philips Altijd tot uw dienst Ga voor registratie van uw product en ondersteuning naar www.philips.com/support Vragen? Vraag het Philips SHL3850NC Gebruiksaanwijzing Inhoudsopgave 1 Belangrijke veiligheidsinstructies

Nadere informatie

2 Inleiding. Inleiding

2 Inleiding. Inleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 33 Opbergen... 51 Instrumenten en bedieningsorganen... 56 Verlichting... 93 Klimaatregeling...

Nadere informatie

Powerpack. gebruikshandleiding

Powerpack. gebruikshandleiding Powerpack gebruikshandleiding 1 INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding De RMA powerpack is een hulpmiddel voor de begeleiding. Het vergemakkelijkt het duwen van een rolstoel gebruiker. De hulpmotor is niet ontworpen

Nadere informatie

Tegen de rijrichting. Gebruiksaanwijzing kg 0-12 m

Tegen de rijrichting. Gebruiksaanwijzing kg 0-12 m Tegen de rijrichting Gebruiksaanwijzing ECE R44 04 GROEP GEWICHT LEEFTIJD 0+ 0-13 kg 0-12 m 1 Bedankt voor uw keuze voor BeSafe izi Go ISOfix BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw

Nadere informatie

Afstandsbediening Telis 16 RTS

Afstandsbediening Telis 16 RTS Afstandsbediening Telis 16 RTS Bedieningshandleiding Telis 16 RTS Pure Art.nr. 1811020 Telis 16 RTS Silver Art.nr. 1811021 Afstandsbediening Telis 16 RTS 16 Kanaals zender met display Telis 16 RTS Pure

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING v. 2.0 AWST-8802 DRAADLOZE DUBBELE WANDSCHAKELAAR

GEBRUIKSAANWIJZING v. 2.0 AWST-8802 DRAADLOZE DUBBELE WANDSCHAKELAAR GEBRUIKSAANWIJZING v. 2.0 AWST-8802 DRAADLOZE DUBBELE WANDSCHAKELAAR OMSCHRIJVING Deze draadloze wandschakelaar kan op iedere gewenste plaats bevestigd worden, zonder gedoe met draden of hoge spanning.

Nadere informatie

GEBRUIKERSHANDLEIDING KS

GEBRUIKERSHANDLEIDING KS GEBRUIKERSHANDLEIDING KS150.2450 Geachte klant, U hebt een product van KS Tools via Beneparts BVBA gekocht. Bedankt voor uw aankoop en vertrouwen. In deze gids vindt u al het nodige terug voor een veilig

Nadere informatie

900 Montagerichtlijn. SITdefault F930A205

900 Montagerichtlijn. SITdefault F930A205 3456789 900 Montagerichtlijn SITdefault F930A05 3456748946 83 54 5 4 6 0 7 8 3 9 3 F930A390 Versterker Luidspreker hoge tonen (4 st.) 3 Basluidspreker ( st.) 4 Bout (8 st.) 5 Kapje, connector 6 Connector

Nadere informatie

MEGANE COUPE CABRIOLET INSTRUCTIEBOEKJE

MEGANE COUPE CABRIOLET INSTRUCTIEBOEKJE MEGANE COUPE CABRIOLET INSTRUCTIEBOEKJE een passie voor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten

Nadere informatie

L ANCIA L YBRA GEBRUIK EN ONDERHOUD 603.45.316 NL

L ANCIA L YBRA GEBRUIK EN ONDERHOUD 603.45.316 NL L ANCIA L YBRA 603.45.316 NL GEBRUIK EN ONDERHOUD Zeer geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING v. 1.0 APA2-2300R AFSTANDSBEDIENING EN STEKKERDOOS SCHAKELAARS

GEBRUIKSAANWIJZING v. 1.0 APA2-2300R AFSTANDSBEDIENING EN STEKKERDOOS SCHAKELAARS GEBRUIKSAANWIJZING v. 1.0 APA2-2300R AFSTANDSBEDIENING EN STEKKERDOOS SCHAKELAARS A C B 1 2 1 2 G D E A: LED-indicator B: Kinderbeveiliging C: LED-indicator D: Aan/uit-toetsen E: Groeptoets (kanaal 1 en

Nadere informatie

Handleiding Volkswagen Caddy (Maxi) voor rolstoelvervoer. (Versie 1.5 Nederlands)

Handleiding Volkswagen Caddy (Maxi) voor rolstoelvervoer. (Versie 1.5 Nederlands) Handleiding Volkswagen Caddy (Maxi) voor rolstoelvervoer (Versie 1.5 Nederlands) Inleiding Geachte bestuurder / gebruiker, Gefeliciteerd met de aankoop van uw nieuwe aangepaste auto. Deze handleiding is

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. ALFA ROMEO GT

Uw gebruiksaanwijzing. ALFA ROMEO GT U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING EASYSTART REMOTE

GEBRUIKSAANWIJZING EASYSTART REMOTE Voertuigverwarmingen Technische documentatie NL GEBRUIKSAANWIJZING EASYSTART REMOTE Bedieningselement voor de Eberspächer-standverwarmingen EasyStart Select Bedienungsanleitung EasyStart Remote Gebruiksaanwijzing

Nadere informatie

Vehicle Security System VSS3 - Vehicle original remote

Vehicle Security System VSS3 - Vehicle original remote Vehicle Security System VSS3 - Vehicle original remote Originele afstandsbediening van het voertuig leidraad bij het instellen - Dutch Geachte klant, In deze handleiding vindt u de informatie en bedieningen

Nadere informatie

Lampen en waarschuwingslampjes

Lampen en waarschuwingslampjes Lampen en waarschuwingslampjes VERLICHTING OP BUITENKANT VAN AUTO Hoofdverlichtingsschakelaar H5740 1 1. Uit. 2. Stadslichten. 3. Koplampen aan. 4. Automatische controlelampjes. Stadslichten De voorste

Nadere informatie