DATUM BIJLAGEN. div.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "DATUM BIJLAGEN. div."

Transcriptie

1 Raadsvergadering: 16 december 2014 Agendapunt: 6.3 Besluit:.. Motie GroenLinks Onderscheiding voor Sociaal werkgeverschap. Motie is overgenomen door het college en in de stemming unaniem aangenomen door de Raad. College geeft aan deze onderscheiding te willen verbreden naar de heuvelland gemeenten. Dit werd akkoord bevonden door de Raad. Dictum: draagt het college op een jaarlijkse onderscheiding voor sociaal ondernemerschap in te stellen. VOLGNUMMER DATUM ORGAN1SATIEONDERDEEL B&O-Sociaal CORRESPONDENTIENUMMER BIJLAGEN div. RAADSCOMMISSIE Economische en Sociale Zaken ONDERWERP RAADSVOORSTEL Vaststelling beleidsplan en verordeningen Participatiewet AAN DE GEMEENTERAAD, STELLER Cratsborn/ / hans. Driessen/ / 1. Samenvatting Met de inwerkingtreding van de Participatiewet op 1 januari 2015 wordt de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en een deel van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) samengevoegd. Doel hiervan is mensen, die nu nog aan de kant staan, meer kansen te geven om naar vermogen in hun eigen levensonderhoud te voorzien en, wanneer dat (nog) niet lukt, om naar vermogen mee te doen in de samenleving. Om de Participatiewet per 1 januari 2015 voor de bredere doelgroep correct uit te kunnen voeren is het noodzakelijk dat een aantal beleidsstukken door de raad wordt vastgesteld. Het gaat daarbij in de eerste plaats om een integraal beleidsplan waarin voor de drie deelgebieden "Re-integratie", "Inkomen" en "Armoede" de beleidslijnen zijn uitgezet. Het beleidsplan sluit aan bij het in februari 2014 door de raad vastgestelde Beleidskader Participatiewet (als onderdeel van het raadsstuk "samenhangend beleid voor 3 decentralisaties/transformatie sociaal domein). Kerngedachte van het plan is samenwerken en samen doen. iedereen is nodig om de sociale zekerheid in Nederland kwalitatief op een hoog niveau én betaalbaar te houden. Zo wordt samengewerkt met de zes gemeenten in de regio Maastricht-Heuvelland én in de arbeidsmarktregio Zuid-Limburg (met de 18 gemeenten). Gestreefd wordt naar een zo integraal mogelijke aanpak met de twee andere decentralisaties Jeugdzorg en Wmo2015. Samen met maatschappelijke partners en werkgevers is er een gedeelde verantwoordelijkheid om mensen naar werk en/of participatie toe te leiden. Mensen die een beroep doen op de sociale zekerheid hebben, samen met de gemeente en andere sociale partners, de verantwoordelijkheid om zoveel mogelijk op eigen kracht onderdeel te zijn van de samenleving. Zo komt de ontwikkeling van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving op gang, waarbij vanuit de Participatiewet het hebben van (regulier) werk voorop staat. Dit beleidsplan markeert die overgang en laat zien dat dit alleen mogelijk is als alle betrokkenen gezamenlijk hun verantwoordelijkheid nemen. Het beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 wordt voor één jaar vastgesteld. Het gaat immers om een transitiefase waarin de noodzakelijke ontwikkelingen optimaal in gang gezet worden. Daarmee is 2015 een overgangsjaar waarin de gemeenten verder ervaring opdoen en verbeteren en innoveren. Binnen de drie decentralisaties wordt in 2015 integrale dienstverlening binnen de kolommen (Jeugdwet, WMO 2015 en Participatiewet) geboden. Hiervoor is de basis gelegd in de drie beleidskaders. In deze kaders is de richting bepaald en is tevens de beweging geschetst naar een integrale aanpak binnen het sociale domein breed. In 2015 wordt met deze beweging gestart en in PAGINA 1 van 77

2 VOLGNUMMER is ze afgerond. Het is immers zaak om te komen tot een integrale toegang binnen het sociale domein, waarmee de burger optimaal in zijn/haar eigen kracht wordt gezet. Om tot deze integrale aanpak te komen worden ook in 2015 al aanpassingen in beleid en uitvoering doorgevoerd. Het vergt andere competenties en een andere attitude van medewerkers om de integrale dienstverlening in het brede sociale domein vorm te geven. Hiervoor zal specifieke deskundigheidsbevordering worden ingezet. Naast het beleidsplan wordt aan de raad gevraagd een aantal verordeningen vast te stellen, die overigens allen door de Participatiewet worden voorgeschreven. Uit het beleidsplan kan worden afgeleid dat waar mogelijk bestaand beleid is gehandhaafd en waar nodig nieuw beleid is ingepast. De verdere beleidsverfijning, vooral op het gebied van re-integratie, is tot uitdrukking gebracht in een aantal uitvoeringsbesluiten dat door het college is vastgesteld. Ook daarbij is aansluiting gezocht bij bestaand beleid. De onderwerpen waar de uitvoeringsbesluiten op doelen komen uitvoerig in het beleidsplan aan bod. Verordeningen en uitvoeringsbesluiten zijn overigens niet gebundeld in één document omdat aparte documenten beter hanteerbaar zijn in de uitvoering en aanpassingen flexibeler zijn door te voeren. In een bijgevoegd overzicht worden alle verordeningen en uitvoeringsbesluiten nog eens opgesomd, waarbij heel beknopt is aangegeven wat bestaand en nieuw beleid is. Zowel het beleidsplan, de verordeningen alsook de uitvoeringsbesluiten zijn in gezamenlijkheid door de gemeenten in de regio Maastricht-Heuvelland opgesteld. Daarnaast zijn de wettelijke ontwikkelingen en beleidsvoornemens rondom de Participatiewet in het voortraject in verschillende werk- en voorlichtingssessies met raads- en commissieleden en met vertegenwoordigers van cliënten- en belangenorganisaties in Maastricht-Heuvelland uitvoerig belicht. Tenslotte kan worden vermeld dat nog een aantal verordeningen en uitvoeringsbesluiten in de eerste helft van 2015 zal worden geactualiseerd. Op grond van overgangsrecht kunnen deze verordeningen en uitvoeringsbesluiten nog worden toegepast binnen de nieuwe Participatiewet. 2. Beslispunten 1. Instemmen met het Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland Akkoord gaan met de volgende verordeningen: - Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015; - Afstemmingsverordening Participatiewet 201 5; - Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ 2015; - Verordening individuele inkomenstoeslag 201 5; - Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 201 5; - Verordening studietoeslag Participatiewet 2015; - Verordening handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ Akkoord gaan met het voorstel de volgende verordeningen per 1 januari in te trekken: - Re-integratieverordening gemeente Maastricht 2008; - Afstemmingsverordening WWB 201 3; - Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ 2013; - Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2013; - Verordening handhaving WWB, IOAW, IOAZ 201 3; - Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 201 3; - Verordening Maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen PAGINA 2 van 77

3 VOLGNUMMER Aanleiding Voor een correcte uitvoering van de Participatiewet, die per 1 januari in werking treedt, is het noodzakelijk dat een beleidsplan en een aantal verordeningen door de raad worden vastgesteld. Met deze nota wordt daarin voorzien. 4. Relatie met bestaand beleid en gewenst beleid. De nieuwe Participatiewet voegt de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en een deel van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) samen met als doel om mensen, die nu nog aan de kant staan, meer kansen te bieden naar vermogen zelf in hun levensonderhoud te voorzien of anderszins naar vermogen te participeren. Om de Participatiewet per 1 januari voor de bredere doelgroep uit te kunnen voeren moet, zoals hiervoor al is aangegeven een aantal beleidsstukken worden vastgesteld. Daarbij gaat het in de eerste plaats om een integraal beleidsplan waarin voor de drie deelgebieden "Re-integratie", "Inkomen" en "Armoede" de beleidslijnen zijn uitgezet. Het beleidsplan sluit aan bij het eerder door de raad vastgesteld Beleidskader Participatiewet (als onderdeel van het raadsstuk "samenhangend beleid voor 3 decentralisaties/transformatie sociaal domein). Kerngedachte van het plan is samenwerken en samen doen. Iedereen is nodig om de sociale zekerheid in Nederland kwalitatief op een hoog niveau én betaalbaar te houden. Zo wordt samengewerkt met de zes gemeenten in de regio Maastricht-Heuvelland én in de arbeidsmarktregio Zuid-Limburg (met de 18 gemeenten). Gestreefd wordt naar een zo integraal mogelijke aanpak met de twee andere decentralisaties Jeugdzorg en Wmo2015. Samen met maatschappelijke partners en werkgevers is er een gedeelde verantwoordelijkheid om mensen naar werk en/of participatie toe te leiden. Mensen die een beroep doen op de sociale zekerheid hebben, samen met de gemeente en andere sociale partners, de verantwoordelijkheid om zoveel mogelijk op eigen kracht onderdeel te zijn van de samenleving. Zo komt de ontwikkeling van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving op gang, waarbij vanuit de Participatiewet het hebben van (regulier) werk voorop staat. Dit beleidsplan markeert die overgang en laat zien dat dit alleen mogelijk is als alle betrokkenen gezamenlijk hun verantwoordelijkheid nemen. Het beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland wordt voor één jaar vastgesteld. Het gaat immers om een transitiefase waarin de noodzakelijke ontwikkelingen optimaal in gang gezet worden. Daarmee is 2015 een overgangsjaar waarin de gemeenten verder ervaring opdoen en verbeteren en innoveren. Binnen de drie decentralisaties wordt in integrale dienstverlening binnen de kolommen (Jeugdwet, WMO 2015 en Participatiewet) geboden. Hiervoor is de basis gelegd in de drie beleidskaders. In deze kaders is de richting bepaald en is tevens de beweging geschetst naar een integrale aanpak binnen het sociale domein breed. In wordt met deze beweging gestart en in is ze afgerond. Het is immers zaak om te komen tot een integrale toegang binnen het sociale domein, waarmee de burger optimaal in zijn/haar eigen kracht wordt gezet. Om tot deze integrale aanpak te komen worden ook in 2015 al aanpassingen in beleid en uitvoering doorgevoerd. Het vergt andere competenties en een andere attitude van medewerkers om de integrale dienstverlening in het brede sociale domein vorm te geven. Hiervoor zal specifieke deskundigheidsbevordering worden ingezet. PAGINA 3 van 77

4 VOLGNUMMER Naast het beleidsplan wordt aan de raad ook een aantal verordeningen voorgelegd. Deze vloeien voort uit een opdracht daartoe in de Participatiewet. Uit het beleidsplan kan worden afgeleid dat waar mogelijk bestaand beleid is gehandhaafd en dat waar nodig nieuw beleid is ingepast. De verdere beleidsverfijning, vooral op het gebied van re-integratie, komt tot uitdrukking in een groot aantal uitvoeringsbesluiten. Ook daarbij is veel aansluiting gezocht bij bestaand beleid. De onderwerpen waar de uitvoeringsbesluiten op doelen komen uitvoerig in het beleidsplan aan bod. Zowel het beleidsplan, de verordeningen alsook de uitvoeringsbesluiten zijn in gezamenlijkheid in de regio Maastricht-Heuvelland opgesteld. Daarnaast zijn de wettelijke ontwikkelingen en beleidsvoornemens rondom de Participatiewet in het voortraject in verschillende werk- en voorlichtingssessies met raads- en commissieleden en met vertegenwoordigers van cliënten- en belangenorganisaties in Maastricht-Heuvelland uitvoerig belicht. Tijdens deze sessies is input opgehaald die verwerkt is in het beleidsplan, de verordeningen en de uitvoeringsbesluiten. Op 2 oktober 2014 heeft een informatiesessie met de WMO-raden van de zes gemeenten alsmede de Commissie Integratie en Mondialisering Maastricht, de Jongerenraad Maastricht en de Ouderenraad Maastricht plaatsgevonden, om hen te informeren over de ambtelijke concepten van het beleidsplan, de verordeningen en de uitvoeringsbesluiten. Op dezelfde dag heeft een inspraaksessie plaatsgevonden met de Cliëntenraad Mergelland (WWB), de Raad voor Uitkeringsgerechtigden Maastricht en de WSW-Raad Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul. Deze drie organisaties leveren eind oktober de formele inspraak op het beleidsplan, de verordeningen en de uitvoeringsbesluiten. Aansluitend zal de geëvalueerde inspraak worden voorgelegd aan college en raad. Opgemerkt wordt dat zowel de WMO-raden als de cliëntenorganisaties zeer te spreken over de in deze gevolgde werkwijze waarbij zij in een zo vroeg mogelijk stadium zijn betrokken bij de beleidsontwikkeling. Het initiatief hiertoe is genomen in afstemming met het portefeuillehoudersoverleg Sociaal Domein. 0,.. 00 Beleidsplan en verordeningen zijn bij deze nota gevoegd. Daarnaast zijn de uitvoeringsbesluiten ter < inzage gelegd bij de griffie. Tevens is een overzicht toegevoegd waarin per verordening en O uitvoeringsbesluit is aangegeven of het om nieuw dan wel bestaand beleid gaat. Ook is in dit 0 overzicht een korte omschrijving opgenomen. 00 Om toch al een beeld te krijgen van de belangrijkste wets- en beleidswijzigingen wordt hierna per,...+ beleidsterrein kort daarop ingegaan. Re-integratie Regionaal werkbedrijf In het Sociaal Akkoord is afgesproken dat sociale partners en gemeenten in elke arbeidsmarktregio een regionaal Werkbedrijf oprichten. Om dit in goede banen te leiden is landelijk een Werkkamer ingericht. In de Werkkamer zitten afgevaardigden van Vereniging Nederlands Gemeenten (VNG) en de Stichting van de Arbeid. Het regionaal Werkbedrijf vormt de verbindende schakel tussen mensen met een arbeidsbeperking en werkgevers. Het realiseren van de in het Sociaal Akkoord afgesproken extra (garantie)banen voor mensen met een arbeidsbeperking in een periode tot 2026 is de belangrijkste opgave van de regionale Werkbedrijven. (t) PAGINA 4 van 77

5 VOLGNUMMER De garantiebanen staan tot en met met voorrang open voor Wajongers, personen op de WSWwachtlijst en schoolverlaters met een arbeidsbeperking. Voor Maastricht-Heuvelland zouden dat in totaal 200 à 250 banen zijn. Momenteel worden met de gemeente Heerlen gesprekken gevoerd over de vormgeving van het regionaal werkbedrijf. Hierin neemt de gemeente Maastricht het voortouw voor de regio Maastricht Heuvelland. Loonkostensubsidie In de Participatiewet wordt een specifieke vorm van loonkostensubsidie voor de werkgever om de participatie van personen met een arbeidsbeperking mogelijk te maken, geïntroduceerd. Het betreft mensen die niet zelfstandig 100% van het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Met dit instrument compenseren de gemeenten werkgevers voor de verminderde productiviteit van de werknemer. De gemeenten in de regio Maastricht-Heuvelland kiezen er voor om dit nieuwe instrument op beperkte schaal in te zetten voor de wettelijke doelgroep die dat nodig heeft. Hiervoor wordt gekozen om te bezien wat een reële omvang is voor de komende jaren en om ervaring op te doen met de doelgroep, loonwaardebepaling, hoogte subsidies, ontwikkeling van de betreffende werknemers, financiering, etc.. Voor Maastricht gaat het om maximaal 30 loonkostensubsidies. Tegenprestatie Bij tegenprestatie gaat het om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die naast of in aanvulling op reguliere arbeid worden verricht. Bij de inzet van tegenprestatie mag er geen verdringing van regulier werk plaatsvinden. De afweging kan worden gemaakt om de tegenprestatie al dan niet op te leggen. Wanneer tegenprestatie wordt opgelegd aan de cliënt, dan mag de verplichting niet in de weg staan aan re-integratie of het verwerven, aanvaarden en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Tegenprestatie is uitdrukkelijk geen re-integratie en mag dan ook niet worden gefinancierd uit het Participatiebudget. Bezien wordt dan ook nog of het instrument ingezet zal worden, aangezien financiering hiervoor ontbreekt. Beschut werken nieuw Beschut werk nieuwe stijl onder de Participatiewet is een nieuwe voorziening, die niet verward moet worden met de huidige voorziening in de SW-bedrijven. Gemeenten hebben de beleidsvrijheid om te beslissen of en op welke manier beschut werk nieuwe stijl wordt aangeboden. Bij beschut werk nieuwe stijl moet er sprake zijn van een arbeidsovereenkomst met de gemeente als werkgever (rechtstreeks of via een BV, NV of stichting) en de beloning moet minimaal het wettelijk minimumloon zijn, aansluitend bij de CAO van de werkgever. Er is nog een aantal onduidelijkheden met betrekking tot de voorziening beschut werk nieuwe stijl. Helder is wel dat het een dure voorziening betreft voor een beperkt aantal mensen. De doelgroep arbeidsbeperkten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt is veel groter dan het aantal mogelijke plaatsen beschut werk nieuwe stijl op basis van de landelijke financiële middelen. Onduidelijk is nog of en hoe gemeenten deze middelen (via het 1-deel) beschikbaar krijgen. Bovendien is er overlap met arbeidsmatige dagbesteding. Voorgesteld wordt daarom in het overgangsjaar nog geen besluit te nemen over de inzet van deze voorziening, maar deze wel verder te onderzoeken. Bij dit onderzoek dient dan ook (arbeidsmatige) dagbesteding en de mogelijkheden daarvan te worden meegenomen. Eindoordeel zou kunnen zijn dat er een alternatieve aanpak mogelijk is en andere (voorliggende) voorzieningen voor de doelgroep worden ingezet. In dat geval hoeft beschut werk nieuwe stijl niet te worden ingezet. De eventuele keuze voor deze voorziening wordt hiermee onderdeel van de transformatie in het sociaal domein. Dit betekent PAGINA 5 van 77

6 VOLGNUMMER concreet dat in de re-integratieverordening beschut werk nieuwe stijl (nog) niet wordt opgenomen. In afwachting van de bovenstaande keuze kunnen personen die tot de doelgroep behoren gebruik maken van de andere instrumenten die binnen de Participatiewet voor hen beschikbaar zijn. No risk polis De no-riskpolis kan worden ingezet als ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. De no-riskpolis is een belangrijk instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen en hem/haar te ontzorgen bij het in dienst nemen van mensen met arbeidsbeperkingen. Het is een verzekering, waarbij de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Jobcoaching/werkplekaanpassing In de Participatiewet is bepaald dat de aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling kan bestaan uit persoonlijke ondersteuning. Hierbij kan het gaan om ondersteuning op de werkplek door een jobcoach. De voorziening 'persoonlijke ondersteuning' heeft als doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn. Werkplekaanpassing kan ingezet worden wanneer de werkgever een werknemer in dienst neemt die behoort tot de doelgroep Participatiewet en waarbij vaststaat dat de betreffende aanpassing/hulpmiddelen noodzakelijk is/zijn; zonder de aanpassing/hulpmiddel kan de werknemer de opgedragen taken niet uitvoeren. De gemeenten in de regio Maastricht-Heuvelland kiezen er voor om beide nieuwe instrument in te zetten voor de wettelijke doelgroep die dat nodig heeft. Inzet is mogelijk bij een dienstverband van zes maanden of langer en met een omvang van meer dan 12 uur per week. Halfjaarlijks wordt de noodzaak van de instrumenten beoordeeld en de maximale termijn is drie jaar. Inkomen Kostendelersnorm Een belangrijke wijziging is de komst van de kostendelersnorm. Als meerdere volwassenen een woning delen wordt de bijstand daarop aangepast. In veel gevallen zal dit leiden tot een lagere uitkering. Voor het zittend bestand geldt er wel een overgangstermijn tot 1 juli De gemeente heeft hierin geen beleidsvrijheid. Uitkering alleenstaande ouders De alleenstaande ouders die geen toeslagpartner hebben krijgen per 1 januari geen toeslag meer van de gemeente, maar ontvangen van de Belastingdienst Toeslagen een aanvulling. Ook hier is er geen gemeentelijke beleidsvrijjheid. N.B. Beide wijzigingen hebben wel tot gevolg dat de Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2013 per 1 januari 2015 komt te vervallen. Individuele inkomenstoeslag De bestaande Langdurigheidstoeslag wordt ingaande 1 januari 2015 vervangen door een individuele inkomenstoeslag. In de nieuwe Verordening individuele inkomenstoeslag 2015 wordt daaraan invulling gegeven. Het oude beleid wordt daarin voortgezet door te kiezen voor dezelfde criteria voor PAGINA 6 van 77

7 VOLGNUMMER de begrippen langdurig laag; namelijk 3 aaneengesloten jaren een inkomen hebben dat niet hoger is dan 100% van de voor belanghebbende toepasselijke bijstandsnorm. Nieuw is dat het college vervolgens moet bepalen of belanghebbende zich voldoende (naar krachten en bekwaamheden) heeft ingespannen zijn inkomenspositie te verbeteren. In het Uitvoeringsbesluit individuele inkomenstoeslag 2015 is daartoe bepaald dat wanneer belanghebbende in de referteperiode van 3 jaar geen maatregel vanwege schending van de re-integratieverplichtingen heeft gehad, hij voor een inkomenstoeslag in aanmerking kan worden gebracht. Er kan dan immers objectief worden vastgesteld dat belanghebbende zich gezien zijn krachten en bekwaamheden voldoende heeft ingespannen om tot inkomensverbetering te komen. Strengere maatregelen Vanaf 1 januari 2015 schrijft de Participatiewet voor dat schending van een aantal uniforme arbeidsverplichtingen moet leiden tot een forse maatregel. Er is hier beperkte gemeentelijke beleidsvrijheid. Er kan gekozen worden voor een hele zware maatregel van 3 maanden 100%, maar ook voor de minimale maatregel van 1 maand 100%. Om aansluiting te zoeken bij de meest zware maatregel binnen het oude sanctiebeleid is in de nieuwe Afstemmingsverordening Participatiewet 2015 uitgegaan van de door de wetgever aangegeven minimale maatregel. Een eerste schending van een uniforme verplichting leidt dus tot een maatregel van 100% gedurende 1 maand. Daarnaast is bepaald dat deze maatregel ook nog over 3 maanden gespreid kan worden verrekend. Individuele Studietoeslag De studieregeling is een geheel nieuw onderdeel binnen de Participatiewet. De bedoeling van de regeling is om jongeren met een arbeidshandicap te stimuleren een studie te gaan volgen. Verder moet de toeslag een financiële compensatie vormen voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan. De gemeente moet in een verordening de hoogte en de duur van de toeslag vastleggen. In de verordening die ter besluitvorming wordt voorgelegd is aansluiting gezocht bij de bestaande regeling van het UWV. Daarin neemt de hoogte van de toeslag toe naar gelang de leeftijd van de aanvrager. Het is de bedoeling dat in een uitvoeringsbesluit nog nadere regels door het college worden vastgesteld. Daarbij wordt gedacht aan een grens voor bijverdiensten wanneer naast de studie toch wordt gewerkt en aan een mogelijke partnertoets, waarbij de inkomsten van een evt. partner worden meegewogen. Armoede De decentralisaties versterken de rol van de gemeenten om burgers te ondersteunen en meer te laten participeren in de maatschappij. Vanuit hun nieuwe verantwoordelijkheid in het sociale domein krijgen de gemeenten de opdracht om maatwerk te leveren en op individueel niveau te bezien hoe mensen kunnen blijven meedoen aan de samenleving. Het voorkomen dan wel wegnemen van armoede- of schuldenproblematiek is een belangrijke voorwaarde om überhaupt te kunnen participeren in de samenleving. Door armoede en schulden een stevige positie te geven binnen de aanpak van de decentralisaties, wordt de zelfredzaamheid van burgers versterkt. Door de zes gemeenten in Maastricht-Heuvelland is het besluit genomen om het armoedebeleid gezamenlijk vorm te geven en te uniformeren. De uitwerking hiervan vindt plaats via de thema's: minimabeleid, schuldhulpverlening en beleidsregels bijzondere bijstand. Voor deze uniformering is gekozen vanwege de rechtsgelijkheid van de burgers van de regio. PAGINA 7 van 77

8 VOLGNUMMER Om het armoede- en schuldenbeleid verder te intensiveren heeft het kabinet besloten voor miljoen en voor 2015 en verder 90 miljoen extra beschikbaar te stellen. Deze extra middelen worden niet geoormerkt. Gemeenten dienen de middelen wel zo gericht mogelijk in te zetten voor het doel waarvoor ze bestemd zijn. Over de besteding van de middelen 2014 is separaat een voorstel gedaan. In 2015 zullen voorstellen worden gedaan voor de verdere invulling/uitvoering van het armoedebeleid. N.B. In de eerste helft van 2015 zal nog een aantal verordeningen en uitvoeringsbesluiten worden geactualiseerd. Deze kunnen nog op grond van overgangsrecht binnen de nieuwe Participatiewet worden toegepast. 5. Personeel Invoering van de Participatiewet vergt een grote inzet van het huidige personeel (onderzoeken, nieuwe beschikkingen, rapportages en formulieren, scholing, voorlichting, etc.). In een doorkijk naar de drie decentralisaties kan meer in het algemeen worden gesteld dat er ook sprake zal moeten zijn van een zekere cultuuromslag bij de medewerkers, met name wanneer straks steeds meer de verbindingen binnen de decentralisaties worden gezocht, wordt van medewerkers een grote flexibiliteit verwacht. Het vergt ook andere competenties en een andere attitude van medewerkers om de integrale dienstverlening in het brede sociale domein vorm te geven. Hiervoor zal specifieke deskundigheidsbevordering worden ingezet. 6. Informatie en automatisering De Participatiewet vergt een forse aanpassing van de bestaande automatisering van Sociale Zaken, wat er ook weer toe leidt dat het personeel via scholing hiermee bekend moet worden gemaakt. 7. Financiën Voor de Participatiewet ontvangen de gemeenten twee budgetten, het Participatie- en het BUIGbudget (de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten). Het Participatiebudget is bedoeld voor re-integratie (huidige en nieuwe doelgroep) en de sociale werkvoorziening (afbouw WSW). Voor het Participatiebudget is een nieuw verdeelmodel ontwikkeld waarvoor een ingroeiperiode van 3 jaar gehanteerd wordt, waarbij het macrobudget de komende jaren fors afneemt. Het BUIG-budget is bedoeld voor bekostiging van de bijstand. Ook ten aanzien van dit budget gaat een nieuw verdeelmodel gelden. Bij de verdeling van de bijstandsbudgetten wordt vanaf 1 januari 2015 gebruik gemaakt van het nieuw gekozen 'multiniveau-model'. Dit model houdt rekening met alle objectieve kenmerken van de huishoudens in een gemeente, die van belang zijn voor de kans dat een huishouden een bijstandsuitkering ontvangt. Dan gaat het om het type huishouden, waarbij onder andere wordt gekeken naar gezinssamenstelling, leeftijd, opleiding en het wel of niet hebben van gezinsleden met een arbeidsbeperking. Ook wordt specifieke informatie over de regionale arbeidsmarkt betrokken bij het vaststellen van het budget. Op basis van deze gegevens wordt uiteindelijk het budget van in totaal 5,5 miljard euro onder gemeenten verdeeld. PAGINA 8 van 77

9 VOLGNUMMER Om de effecten die met de overgang naar een nieuw model gepaard gaan te beperken, is er een overgangsregeling, waarbij rekening wordt gehouden met de historische uitgaven van gemeenten. Na twee jaar wordt de overgangsregeling geëvalueerd. Voor gemeenten waar omvangrijke tekorten ontstaan, blijft er een vangnetregeling bestaan. Zorgpunt hierbij is dat mensen die met behulp van een loonkostensubsidie (op grond van artikel 10d Participatiewet) zijn uitgestroomd, niet langer meetellen in de verdeling van het budget in volgende jaren. Hierdoor is geen budget meer beschikbaar, terwijl de verplichting om de loonkostensubsidie te betalen wel doorloopt. In programma 4 van de begroting is hier nader op ingegaan. Nieuw onder de Participatiewet is dat ook de voorziening structurele loonkostensubsidie (waarmee ook het instrument beschut werk wordt vorm gegeven) uit het BUIG-budget betaald gaat worden. Dit toont weer aan dat er een nauwe samenhang bestaat tussen de middelen voor inkomen en reïntegratie; de middelen voor re-integratie dienen zo ingezet te worden dat de uitgaven voor inkomen beheersbaar blijven. Het is dan ook van eminent belang dat de primaire inzet gericht is op regulier werk. Het indicatieve BUIG-budget zoals dat in oktober bekend is gemaakt bedraagt voor de gemeente Maastricht 60,7 miljoen. De afgelopen jaren is de gemeente er in geslaagd om een overschot te realiseren op het gebundelde BUIG-budget. In bedroeg dat ca. 7,0 miljoen en voor en komende jaren is via de meerjarenbegroting eveneens een overschot voorzien. In mei 2015 vindt de vaststelling van het nadere indicatieve budget plaats, waarna in september de definitieve vaststelling volgt van dit budget. Bij de MARAP van kan dan ook een inschatting worden gemaakt of het voor 2015 voorziene overschot wederom kan worden gerealiseerd. Tevens is bekend hoeveel middelen de gemeenten vanuit het Participatiebudget ontvangen. Het Participatiebudget vormt het belangrijkste budget om ondersteuning van werkzoekenden te realiseren, maar is in de afgelopen jaren reeds fors verminderd. Uit dit budget dienen alle reïntegratie-activiteiten te worden gefinancierd. Ook de re-integratie activiteiten die de gemeenten zelf uitvoeren worden ten laste van dit budget gebracht. De afgelopen jaren is er voor gekozen om hier meer op in te zetten. Dat betekent dat de middelen voor (aanvullende) voorzieningen al beperkt zijn, wat onder de Participatiewet wordt versterkt doordat de ontschotting van de budgetten voor re-integratie en WSW ervoor zorgt dat tekorten op de WSW-uitvoering ook (deels} ten laste van het Participatiebudget kunnen worden gebracht. Overigens ontstaan de tekorten op de WSW voor een groot deel als gevolg van de bezuinigingen die het rijk op het WSW-budget toepast, terwijl de loonkosten voor de SW-ers niet overeenkomstig dalen. Het verschil tussen de loonkosten (ca ,-) en de beschikbare subsidie (ca ,-) loopt zo op tot ca ,- per SW-er. Het gebundelde Participatiebudget voor bedraagt voor de gemeente Maastricht 30,5 miljoen. Hiervan is 24,4 miljoen bestemd voor de lopende WSW-verplichtingen en 6, 14 miljoen bestemd voor re-integratie/participatie. 8. Vervolg / Planning Na besluitvorming door de raad zullen beleidsplan, verordeningen en uitvoeringsbesluiten bekend worden gemaakt via de GVOP (Gemeenschappelijke Voorziening Officiële Publicaties). Op basis van deze stukken zal de uitvoering plaatsvinden. De raad monitort deze uitvoering middels de bij de besluitvorming rond de Jeugdwet en de WMO overgenomen motie omtrent monitoring, die PAGINA 9 van 77

10 VOLGNUMMER conform afspraak ook voor de Participatiewet geldt. Aanvullende cijfers zullen in december 2014 aan de raadter beschikking worden gesteld. Burgemeester en Wethouders van Maastricht, De Secretaris, meester, PAGINA 10 van 77

11 VOLGNUMMER Communicatie richting raad De raad ontvangt de verordeningen die bij deze nota zijn gevoegd met als doel dat de raad er kennis van neemt en ze vervolgens vaststelt. PAGINA 11 van 77

12 BIJLAGE 1 VOLGNUMMER DE RAAD DER GEMEENTE MAASTRICHT, gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 4 november 2014, organisatieonderdeel B&O- Sociaal, no ; gehoord de commissie Economische en Sociale Zaken; BESLUIT: 1. In te stemmen met het Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland Akkoord te gaan met de volgende verordeningen: - Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015; -Afstemmingsverordening Participatiewet 2015; -Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ 2015; - Verordening individuele inkomenstoeslag 2015; - Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2015; - Verordening studietoeslag Participatiewet 2015; - Verordening handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ Akkoord te gaan met het voorstel de volgende verordeningen per 1 januari 2015 in te trekken: -Re-integratieverordening gemeente Maastricht 2008; -Afstemmingsverordening WWB 2013; -Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ 2013; - Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2013; - Verordening handhaving WWB, IOAW, IOAZ 2013; - Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2013; - Verordening Maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen Aldus besloten door de raad der gemeente Maastricht in zijn openbare vergade december De Griffier, PAGINA 12 van 77

13 BIJLAGE 2 VOLGNUMMER Overzicht beleidstukken Participatiewet Verordeningen Bestaand beleid Nieuw beleid Opmerkingen Verordening re-integratie Voortzetten inzet Tegenprestatie, Verordening is en tegenprestatie bestaande instrumenten Loonkostensubsidie wettelijk Participatiewet Maastricht-Heuvelland 10d, Beschut werk voorgeschreven. Uitbreiding doelgroep 2015 en inzet nieuwe instrumenten vergt beleidsaanpassina. Afstemmingsverordening Voortzetting bestaand Geeft invulling aan Verordening is Participatiewet 2015 beleid bij schending niet wettelijke plicht tot wettelijk uniforme verplichtingen. sanctionering bij voorgeschreven. schending uniforme Maatregel kan ook 3 verplichtingen. maanden 100% zijn, 100% maatregel. maar advies is hier Mogelijk deze over 3 eerst een keuze te maanden te maken voor de meer verrekenen gematigde variant. Afstemmingsverordening Vrijwel volledig Niet voldoen aan Verordening is IOAW en IOAZ 2015 voortzetten bestaand tegenprestatie wettelijk beleid, wel met opgevoerd als voorgeschreven. noodzakelijke tekstuele maatregelwaardige aanpassinqen qedraqinq Verordening individuele Bestaand beleid Er is naast de Verordening is inkomenstoeslag 2015 Langdurig laag inkomen verordening wettelijk wettelijk voortgezet: ook een voorgeschreven. 3jaar 100% uitvoeringsbesluit bijstandsnorm. V.w.b. vereist waarin de deze norm is de individuele toetsing is verordening wel geregeld of aangepast aan nieuwe belanghebbende zich Kostendelerssytematiek voldoende heeft ingespannen tot inkomensverbetering te komen. PAGINA 13 van 77

14 BIJLAGE 2 VOLGNUMMER Verordeningen Verordening verrekening Inhoudelijke voortzetting Om Verordening is bestuurlijke boete bij bestaand beleid. Was uitvoeringstechnische wettelijk recidive 2015 eerst onderdeel van redenen regels in voorgeschreven. oude aparte Verordening Afstemmingsverordening vastgelegd WWB Verordening studietoeslag Participatiewet 2015 Verordening is geheel nieuw. Regelt een studietoeslag voor studenten met een Verordening is wettelijk voorgeschreven. arbeids- of medische urenbeperking. Voor beleid is aansluiting gezocht bij regeling UWV Verordening handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 Grotendeels voortzetting bestaand beleid Vanwege de aanscherping van de verplichtingen in de Verordening is wettelijk voorgeschreven. Participatiewet nog meer nadruk op preventie o.a. doormiddel van qerichte voorlichtinq. PAGINA 14 van 77

15 BIJLAGE 2 VOLGNUMMER Uitvoeringsbesluiten Bestaand beleid Nieuw beleid Opmerkingen Uitvoeringsbesluit diagnostiek Maastricht- Heuvelland 2015 Uitvoeringsbesluit loonkostensubsidies en loonwaarde Maastricht- Heuvelland 2015 Uitvoeringsbesluit gesubsidieerde arbeid Voortzetting bestaand beleid. Diagnose vindt plaats in TWB in een reële werkomgeving Voortzetting bestaand beleid groeibanen Maastricht-Heuvelland (ontzorgen werkgever en 2015 ontwikkeling kandidaat) Uitvoeringsbesluit werken met behoud van uitkering Maastricht- Heuvelland 2015 Uitvoeringsbesluit tegenprestatie Maastricht-Heuvelland 2015 Uitvoeringsbesluit scholing Maastricht- Heuvelland 2015 en uitstroomsubsidies (stimuleren werkgever) Voortzetting bestaand beleid Voortzetting bestaand beleid Voortzetting bestaand beleid om mensen voor te bereiden op arbeidsinschakelina De wet vergt een indeling van cliënten naar arbeidsvermogen Nieuw beleid loonkostensubsidie voor werkgever ten behoeve van werknemer (50-80% arbeidsvermogen) die niet zelf 100% WML kan verdienen Nieuw beleid voor detacheringsfaciliteit (ontzorgen werkgever) en loonkostensubsidies Maastricht-Heuvelland (30-50% arbeidsvermoaen) Nieuw is dat raad regels stelt bij verordening en college beleid ontwikkelt over het verrichten van een teaenprestatie Grotendeels omklap van bestaand beleid dat Participatiewetproof is gemaakt Nieuw beleid Deels nieuw, deels omklap bestaand beleid Er is geen geld beschikbaar voor de uitvoering van het instrument PAGINA 15 van 77

16 BIJLAGE 2 VOLGNUMMER Uitvoeringsbesluiten Bestaand beleid Nieuw beleid Opmerkingen Uitvoeringsbesluit No-risk polis Maastricht- Heuvelland 2015 Uitvoeringsbesluit jobcoaching en werkplekaanpassing Maastricht-Heuvelland 2015 Uitvoeringsbesluit Persoonsgebonden re- integratiebudget Maastricht-Heuvelland 2015 Uitvoeringsbesluit nuggers Maastricht- Heuvelland 2015 Uitvoeringsbesluit casemanagement Maastricht-Heuvelland 2015 Uitvoeringsbesluit premies Maastricht- Heuvelland 2015 Voortzetting bestaand beleid Voortzetting bestaand beleid Deels voortzetting bestaand beleid Voortzetting bestaand beleid om mensen voor te bereiden op arbeidsinschakeling Nieuw beleid om werkgevers (via een verzekering tegen het risico van uitval door ziekte} te ontzorgen bij in dienst nemen werknemer. Nieuw beleid voor ondersteuning op en aanpassing van werkplek indien noodzakelijk Nieuw beleid voor wat betreft nieuwe rol consulenten en organisaties. Andere competenties en andere attitude om de integrale dienstverlening in het brede sociale domein vorm te oeven vereist. Bedrag aangepast Instrument voor specifieke doelgroep Instrument voor specifieke doelgroep Specifieke deskundigeheidsbevordering PAGINA 16 van 77

17 BIJLAGE 2 VOLGNUMMER Uitvoeringsbesluiten Bestaand beleid Nieuw beleid Opmerkinçien Uitvoeringsbesluit Voortzetting bestaand onkostenvergoedingen beleid om mensen voor Maastricht-Heuvelland te bereiden op 2015 arbeidsinschakelinçi Uitvoeringsbesluit Is geen bestaand beleid individuele inkomenstoeslag 2015 Uitvoeringsbesluit Is voortzetting van woonsituatie en bestaand beleid. schoolverlaters 2015 Regelt de individuele toets of belanghebbende zich voldoende heeft ingespannen tot inkomensverbetering te komen. Bij maatregel schending re-integratieplicht çieen toeslaçi Was onderdeel van ingetrokken Verordening toeslagen en verlagingen WWB Is nu apart uitvoeringsbesluit Participatiewet vergt een uitvoeringsbesluit Verordening is ingetrokken omdat de Participatiewet geen toeslag of verlaging meer kent maar alleen vaste normen. PAGINA 17van n

18 BIJLAGE 3 VOLGNUMMER Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 DE RAAD DER GEMEENTE MAASTRICHT, gezien het voorstel van Burgemeester en wethouders van 4 november 2014, organisatieonderdeel BO-Sociaal, no ; gehoord de commissie Economische en Sociale Zaken; gelet op de artikelen 6, 7, 8a, 9, 9a, 10, 1 Oa, 1 Ob, 1 Oc, 1 Od, 1 Oda en 1 Of van de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet; overwegende dat: per 1 januari 2015 de Participatiewet in werking treedt, waarmee de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening en een deel van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten worden samengevoegd; met de komst van de Participatiewet de burger voorop staat en dat hij/zij werkt naar vermogen bij voorkeur bij reguliere werkgevers; daarbij de eigen verantwoordelijkheid van mensen centraal staat en van hen wordt gevraagd dat ze vooral zelf op zoek gaan naar werk, hierbij wordt aangesloten op het reguliere proces van de (eu)regionale arbeidsmarkt. wanneer het burgers niet lukt om zelf werk te vinden de gemeente faciliterend optreedt en daartoe integrale dienstverlening biedt, die maatwerk levert toegesneden op de mogelijkheden van de burger en hierbij de route diagnose-plaatsing-ontwikkeling leidend is. BESLUIT: vast te stellen: de "Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht Heuvelland 2015" Artikel 1. Begrippen In deze verordening wordt verstaan onder: a. Doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet; b. Grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar; c. Korte afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen één jaar; d. Wet: Participatiewet. e. Voorzieningen: voorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a Participatiewet, deze verordening en de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten. PAGINA 18 van 77

19 BIJLAGE 3 VOLGNUMMER f. College: het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente. g. Gemeenten: de zes gemeenten in Maastricht-Heuvelland, te weten Eijsden-Margraten, Gulpen Wittem, Maastricht, Meerssen, Vaals en Valkenburg aan de Geul. h. Uitvoeringsbesluit: een besluit van het college waarbij nadere regels worden gesteld over de invulling van voorzieningen. Artikel 2. Evenwichtige verdeling 1. Het college kan de voorzieningen aanbieden aan personen die behoren tot de doelgroep, die een grote of een korte afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit nadere regels omtrent welke personen onder welke voorwaarden voor voorzieningen in het kader van re-integratie in aanmerking komen. Het college stelt daarbij regels voor specifieke groepen. 2. Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening en in uitvoeringsbesluiten opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij/zij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan: a. de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en b. de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg. 3. Het college biedt bij de toepassing van lid 1 en 2 maatwerk. Artikel 3. Subsidie- en budgetplafonds Het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende activiteiten waarvoor op grond van deze verordening en de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten subsidie kan worden verstrekt dan wel voorzieningen kunnen worden aangeboden. Het college bepaalt daarbij hoe de beschikbare bedragen worden verdeeld. Artikel 4. Voorzieningen 1. Ter nadere uitvoering van deze verordening wordt een beleidsplan vastgesteld waarin wordt vastgelegd welke voorzieningen, waaronder ondersteunende voorzieningen, het college in ieder geval kan aanbieden. 2. Het college kan de volgende voorzieningen aanbieden: a. diagnose, b. werkgeversdienstverlening, c. gesubsidieerde arbeid, waaronder de loonkostensubsidie ex artikel 1 Od Participatiewet, d. werken met behoud van uitkering, e. beschut werk nieuwe stijl, f. (arbeidsmatige) dagbesteding, g. scholing, waaronder in ieder geval de scholing als bedoeld in artikel 1 Oa Participatiewet, h. no risk polis, i. jobcoaching, j. premies, waaronder in ieder geval de premie als bedoeld in artikel 1 Oa Participatiewet, k. onkostenvergoedingen, 1. ondersteuning bij leerwerk-trajecten en m. andere door het college noodzakelijk geachte voorzieningen om de doelstelling van de wet en het beleid van de gemeente te realiseren. PAGINA 19 van 77

20 BIJIAGE 3 VOLGNUMMER Het college stelt bij Uitvoeringsbesluit nadere regels over de voorzieningen bedoeld in lid 2 en bepaalt daarin de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen. 4. Het college kan een voorziening beëindigen als: a. de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt; b. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep; c. de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorzieningen, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet; d. naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling; e. de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening; f. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening; g. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening. 5. De informatie die door de doelgroep aan het college wordt verstrekt ter uitvoering van de verordening, de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten en het beleidsplan, kan in het kader van de uitvoering van alle regelingen binnen het Sociaal Domein worden gebruikt. Artikel 5. Tegenprestatie Het college stelt bij uitvoeringsbesluit nadere regels over het opleggen van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Artikel 6. Toezicht en informatieplicht Het college kan personen aanwijzen, die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening en de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten én de verplichtingen genoemd in de Awb. Aan subsidies op grond van deze verordening en de daarop gebaseerde besluiten is de verplichting verbonden, dat de subsidie-ontvanger aan een toezichthouder alle medewerking verleent, die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. Artikel 7. Meldingsplicht bij gewijzigde omstandigheden De subsidie-ontvanger doet onmiddellijk schriftelijk mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden, die van belang zijn voor de beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Artikel 8. Bewaarplicht De subsidie-ontvanger bewaart alle bewijsstukken, die aan de subsidieverstrekking ten grondslag liggen, gedurende de in de toekenningsbeschikking bepaalde termijn. De bewijsstukken dienen PAGINA 20 van 77

21 BIJLAGE 3 VOLGNUMMER tenminste gedurende drie jaar na de vaststelling van de subsidie te worden bewaard. Alle bewijsstukken dienen op verzoek ter beschikking voor controledoeleinden te worden gesteld. Artikel 9. Zaken waarin de verordening niet voorziet In alle gevallen waarin deze verordening en de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten niet voorziet, beslissen het college. Artikel 10. Inwerkingtreding Deze verordening treedt inwerking op 1 januari 2015 en geldt voor alle gevallen waarvoor vanaf die datum voorzieningen worden aangeboden als bedoeld in artikel 4 van deze verordening. Artikel 11. Intrekken oude verordening en overgangsrecht 1. De Reïntegratieverordening gemeente Maastricht 2008 wordt ingetrokken. 2. Op voorzieningen en subsidies die zijn verstrekt voor de inwerkingtredingsdatum van deze verordening en die zijn gebaseerd op de "Reïntegratieverordening gemeente Maastricht 2008" blijft deze verordening van toepassing. Bij uitvoeringsbesluit dan wel bij afzonderlijk besluit van het college kan afwijkend worden bepaald. Artikel 12. Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015". Aldus besloten door de raad der gemeente Maastricht in zijn openb 4ring van 16 december De Griffier, e Voorzitter, ( PAGINA 21 van 77

22 BIJLAGE 3 VOLGNUMMER TOELICHTING Algemeen Er is gekozen voor een algemene, kader stellende verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Hieruit moet onder andere aandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 van de Participatiewet bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden en daarnaast het college mandaat te verlenen om bij uitvoeringsbesluiten nadere regels te stellen. Met ingang van 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking. De Participatiewet voegt de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en een deel van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) samen. De Participatiewet moet mensen die nu nog aan de kant staan, meer kansen geven om naar vermogen in hun eigen levensonderhoud te voorzien en wanneer dat (nog) niet lukt om naar vermogen mee te doen aan de samenleving. Tegelijk met het inwerking treden van de Participatiewet worden er wijzigingen in de Wet werk en bijstand (WWB) ingevoerd om de bijstand activerender en (financieel) houdbaar te houden. Deze wijzigingen hebben onder andere betrekking op het maatregelenregime bij het niet nakomen van verplichtingen. Bovendien wordt van iedereen die een uitkering ontvangt, verwacht dat er een zogenaamde tegenprestatie naar vermogen wordt geleverd. De Participatiewet is één van de drie decentralisaties, naast de overdracht van de taken Jeugdzorg en Wmo201 5 naar de gemeenten. De decentralisaties hebben voor een deel overlap in de doelgroep. Vanuit alle drie de domeinen wordt gewerkt aan het realiseren van gezonde en zelfredzame burgers die meedoen in de samenleving. De leidende principes hierbij zijn de vier dimensies zoals benoemd in het Beleidskader Participatiewet, te weten 'inzet burgerkracht', 'eigen kracht versterken', 'actief helpen' en 'regie (deels) overnemen'. Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat het Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland onlosmakelijk deel uitmaakt van de onderhavige verordening. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld. Artikel 1. Begrippen Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening. PAGINA 22 van 77

23 BIJIAGE 3 VOLGNUMMER Doelgroep De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Het betreft: - personen die algemene bijstand ontvangen; - personen als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid onderdelen ben c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid, onderdelen b en c, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 1 Od van de Participatiewet is verleend; - personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet; - personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet {hierna: ANW); - personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW); - personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen {hierna: IOAZ); -niet-uitkeringsgerechtigden en -personen die voor de arbeidsinschakeling zijn aangewezen op een door het college aangeboden voorziening. Korte afstand tot de arbeidsmarkt Onder een korte afstand tot de arbeidsmarkt wordt verstaan dat een persoon redelijkerwijs binnen één jaar geschikt is voor deelname aan de arbeidsmarkt. Zie verder de toelichting bij artikel 2 van deze verordening. Grote afstand tot de arbeidsmarkt Onder een grote afstand tot de arbeidsmarkt wordt verstaan dat een persoon redelijkerwijs niet binnen één jaar geschikt is voor deelname aan de arbeidsmarkt. Zie verder de toelichting bij artikel 2 van deze verordening. Voorzieningen Het begrip voorzieningen ziet op de voorzieningen zoals deze in artikel 7 lid 1 sub a Participatiewet worden genoemd. Het gaat om een breed scala van instrumenten gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering, die de gemeenten kunnen inzetten. Het gaat om de nieuwe instrumenten loonkostensubsidie, beschut werk nieuw, no riskpolis, jobcoaching, maar ook om alle huidige instrumenten zoals begeleiding, scholing, premies, gesubsidieerde arbeid, etc.. ten aanzien van beschut werk nieuw wordt nog opgemerkt, dat de gemeenten nog een besluit moeten nemen of zij dit instrument in deze vorm wensen in te zetten. Naar verwachting wordt hiervoor een alternatief ontwikkeld. Artikel 2. Evenwichtige verdeling Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad in de verordening de verdeling van de voorzieningen over personen aangeven, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen. Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap. Dit is in overeenstemming met het VN-verdrag inzake PAGINA 23 van 77

24 BIJLAGE 3 VOLGNUMMER de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun inherente waardigheid. In dit artikel is aan het voorgaande uitvoering gegeven. In dit artikel is bepaald dat het college de voorzieningen kan aanbieden aan personen die behoren tot de doelgroep, die een grote en een korte afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Het college stelt bij Uitvoeringsbesluit nadere regels omtrent welke personen onder welke voorwaarden voor voorzieningen in het kader van re-integratie in aanmerking komen. Het college stelt daarbij regels voor specifieke groepen. Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening en in de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan: a. de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en b. de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg. Het college biedt bij de toepassing van lid 1 en 2 maatwerk. Artikel 3. Subsidie en budgetplafonds Door een subsidieplafond aan te brengen in de regeling wordt bewerkstelligd, dat de aanspraken op subsidies worden beperkt tot een bepaald bedrag. Hiermee wordt een open-einde financiering voorkomen. Overschrijding van het budget is op zichzelf geen harde weigeringsgrond. Het enkele feit, dat een begrotingspost is uitgeput, is onvoldoende reden om een subsidie te weigeren. Dit probleem wordt opgelost door een subsidieplafond vast te stellen. Ex artikel 4:25 lid 2 Awb dienen subsidieaanvragen te worden afgewezen als de verstrekking zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond. Hier wordt de term subsidies geïntroduceerd aangezien voorzieningen in de vorm van subsidies kunnen worden toegekend. Denk hierbij aan de loonkostensubsidie. Dat is ook de reden waarom de artikelen 6, 7 en 8 zijn opgenomen in de verordening. Voorzieningen in natura en toeleidingstrajecten zijn geen subsidies in de zin van de Awb en vallen dus evenmin onder het subsidieplafond. Teneinde ook ten aanzien van deze voorzieningen een openeinde financiering te voorkomen, is tevens in de mogelijkheid van een budgetplafond voorzien. Subsidie- en budgetplafond zijn gelijk aan het bedrag, dat op de begroting voor de desbetreffende taak is gereserveerd. Het vaststellen van het betreffende plafond is daarmee een louter administratieve aangelegenheid, die door Burgemeester en wethouders kan worden verricht. Het subsidie-plafond dient vóór het begin van de periode waarvoor het geldt te worden bekendgemaakt (artikel 4:27 lid 1 Awb). Ex artikel 4:34 lid 1 Awb kan een subsidie worden verleend ten laste van een begroting, die nog niet is goedgekeurd of vastgesteld onder de voorwaarde, dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld (het zogenaamde begrotingsvoorbehoud). Dit is voor de subsidies die in 2015 worden verstrekt van groot belang, aangezien de betreffende begroting(spost) nog niet meteen zal zijn goedgekeurd c.q. vastgesteld. PAGINA 24 van 77

25 BIJLAGE 3 VOLGNUMMER Artikel 4. Voorzieningen De Participatiewet schrijft niet uitputtend voor welke voorzieningen het college aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door een persoon. Al naar gelang de afstand van een persoon tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op bijvoorbeeld sociale activering en het voorkomen van een isolement (zoals het doen van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering), het leren van vaardigheden of kennis, of het opdoen van werkervaring (bijvoorbeeld via gesubsidieerd werk). Ook is het mogelijk dat een gemeente in individuele gevallen een persoonsgebonden re-integratiebudget ter beschikking stelt. Of dit daadwerkelijk ook het geval is, zal nog nader worden bezien. In lid 2 is een opsomming opgenomen van de voorzieningen (waaronder subsidies) die kunnen worden aangeboden. Deze is niet limitatief. Via sub m kan het college nadere door haar noodzakelijk geachte voorzieningen inzetten. De raad geeft het college het mandaat om bij uitvoeringsbesluit nader regels te stellen aan de voorzieningen. In dat besluit bepaalt het college ook de voorwaarden {doelgroep, omvang, duur, etc.) die gelden voor een voorziening. Lid 4 geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen. Het college kan een voorziening beëindigen in de gevallen zoals opgenomen in artikel 4, vierde lid, van deze verordening. Een voorziening wordt bijvoorbeeld beëindigd als een persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt. Voor de persoon zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a onder 2, van de Participatiewet wordt op dit punt een uitzondering gemaakt. Het gaat om de persoon zoals bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdelen b en c alsmede 35, vierde lid, onderdelen b en c en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA. Voor deze doelgroep geldt dat het college ondersteuning bij de arbeidsinschakeling moet bieden tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie is verstrekt. De Participatiewet voorziet niet in een terugvorderingsgrond van re-integratiekosten die onnodig zijn gemaakt. Noch van een bijstandsgerechtigde, noch van een niet bijstandsgerechtigde kunnen die kosten worden teruggevorderd. Terugvordering dient te geschieden op grond van het Burgerlijk Wetboek. De bepaling van lid 5 van dit artikel (dat de informatie die door de doelgroep aan het college wordt verstrekt ter uitvoering van de verordening, de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten en het beleidsplan, in het kader van de uitvoering van alle regelingen binnen het Sociaal Domein kan worden gebruikt), is opgenomen om de informatie-uitwisseling tussen de diverse uitvoerders binnen het sociaal domein mogelijk te maken. In de diverse gehanteerde modelformulieren zullen passages worden opgenomen waarmee de doelgroep instemt met deze informatie-uitwisseling. PAGINA 25 van 77

26 BIJLAGE 3 VOLGNUMMER Artikel 5. Tegenprestatie In de wet is bepaald dat de raad regels stelt bij verordening over de tegenprestatie. Tegenprestatie is uitdrukkelijk geen re-integratie, aldus de wet. Het is derhalve geen voorziening zoals bedoeld in artikel 4 van deze verordening. De raad mandateert het college om bij Uitvoeringsbesluit nadere regels te stellen over het opleggen van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Aangezien de voorzieningen in de vorm van subsidies verstrekt kunnen worden dienen enkele bepalingen aangaande subsidieverlening in de verordening te worden opgenomen. De artikel 6, 7 en 8 zien hierop. Artikel 6. Toezicht en informatieplicht Artikel 6 regelt het toezicht van de gemeente en de informatieplicht van de subsidie-ontvanger in dit kader. De gemeente moet in casu op grond van artikel 5:1 1 Awb een toezichthouder aanwijzen voor de handhaving en het toezicht. In lid 2 is de medewerkingsplicht van de subsidie-ontvanger geregeld. Hiermee is verzekerd dat tegen niet-medewerking kan worden opgetreden door de subsidie lager vast te stellen (art. 4:48 Awb). In artikel 5:1 1 e.v. Awb zijn de bevoegdheden van een toezichthouder vermeld (bijvoorbeeld de bevoegdheid om elke plaats te betreden behalve een woning zonder toestemming van de bewoner; artikel 5:15 Awb). Artikel 7. Meldingsplicht bij gewijzigde omstandigheden In dit artikel is de inlichtingenverplichting van de subsidie-ontvanger geregeld. Feiten en omstandigheden, die van belang kunnen zijn voor de subsidieverlening, -vaststelling, -wijziging c.q. - intrekking dienen meteen schriftelijk te worden gemeld. Artikel 8. Bewaarplicht Ten behoeve van met name controle-doeleinden dient de subsidie-ontvanger alle aan de subsidieverstrekking ten grondslag liggende bewijsstukken gedurende tenminste drie jaar te bewaren. Dit is de minimale termijn; bij de toekenningsbeschikking zal worden bepaald welke bewaartermijn geldt. Deze bepaling is opgenomen teneinde in voorkomende gevallen aan te sluiten bij de termijnen van externe financiers. Artikel 9. Zaken waarin de verordening niet voorziet Artikel 9 geeft een hardheidsclausule voor die gevallen waarin de verordening niet voorziet. In die gevallen waarin niet is voorzien dan wel waarin sprake is van klaarblijkelijke hardheid, neemt het college een beslissing. Artikel 11. Overgangsrecht Met dit artikel wordt de Reïntegratieverordening gemeente Maastricht 2008 ingetrokken. Deze is uiteraard vanaf 2015 voor nieuwe situaties niet meer van toepassing. Op voorzieningen en subsidies die zijn verstrekt voor de inwerkingtredingsdatum van deze verordening en die zijn gebaseerd op de "Reïntegratieverordening gemeente Maastricht 2008" blijft deze oude verordening wel van toepassing. Bij uitvoeringsbesluit dan wel bij afzonderlijk besluit van het college kan afwijkend worden bepaald. PAGINA 26 van 77

27 BIJLAGE 4 VOLGNUMMER Afstemmingsverordening Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 DE RAAD VAN DE GEMEENTE MAASTRICHT, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 4 november 201 4, organisatieonderdeel BO-Sociaal, no ; gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Participatiewet; gezien het advies van de raadscommissie Economische en Sociale Zaken; BESLUIT vast te stellen de Afstemmingsverordening Participatiewet Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begrippen In deze verordening wordt verstaan onder: - benadelingsbedrag: netto-uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan; - bijstandsnorm: toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet; uitkering: algemene bijstand op grond van de Participatiewet Artikel 2. Het toepassen van een verlaging Als de belanghebbende naar het oordeel van het college de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt dan wel anderszins tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan betoont wordt overeenkomstig de wet en deze verordening een verlaging toegepast. Artikel 3. Het besluit tot het opleggen van een verlaging In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 18, tweede, vijfde en zesde lid, van de Participatiewet, wordt in ieder geval vermeld: a. de reden van de verlaging; b. de duur van de verlaging; c. het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd, en d. indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging. Artikel 4. Afzien van verlaging 1. Het college ziet af van een verlaging als: a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of PAGINA 27 van 77

28 BIJLAGE 4 VOLGNUMMER b. de gedraging meer dan één jaar voor constatering daarvan door het college heeft plaatsgevonden. 2. Het college kan afzien van een verlaging als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. 3. Als het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. Artikel 5. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging 1. Een verlaging wordt toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm. 2. Een verlaging kan met terugwerkende kracht worden toegepast op de uitkering over de periode waarop de gedraging betrekking heeft gehad of over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden als een verlaging overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk is omdat de uitkering is beëindigd of ingetrokken. 3. Voor zover het zelfstandigen betreft die bijstand voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen hebben ontvangen, kan de maatregel ook met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand. 4. Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering, wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog opgelegd als belanghebbende binnen de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, opnieuw een uitkering ontvangt. 5. In afwijking van het eerste lid wordt de verlaging toegepast vanaf de ingangsdatum van de bijstand indien de gedraging wordt geconstateerd bij de beoordeling van een aanvraag. Artikel 6. Berekeningsgrondslag 1. Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm. 2. In afwijking van het eerste lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als: a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet, of b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft. 3. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 'bijstandsnorm' worden gelezen als 'bijstandsnorm inclusief de op grond van artikel 12 van de Participatiewet verleende bijzondere bijstand'. 4. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 'bijstandsnorm' worden gelezen als 'de verleende bijzondere bijstand'. Hoofdstuk 2. Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling Artikel 7. Gedragingen Participatiewet Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën: a. eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie; PAGINA 28 van 77

29 BIJLAGE 4 VOLGNUMMER b. tweede categorie: 1. het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet; 2 het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet; 3. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet; c. derde categorie: het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet. Artikel 8. Hoogte en duur van de verlaging De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in artikel 7, wordt vastgesteld op: a. 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie; b. 50% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie; c. 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling Artikel 9. Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand. Artikel 10. Verrekenen verlaging Bij een verlaging als bedoeld in artikel 9, kan de verlaging worden toegepast over drie maanden waarbij zowel aan de maand van oplegging als aan de twee daaropvolgende maanden een derde van de verlaging wordt toebedeeld. Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een verlaging Artikel 11. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid 1. Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet wordt afgestemd op het benadelingsbedrag. 2. De verlaging wordt vastgesteld op: a. 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag tot 1000,--; b. 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf 1000,- tot 2000,--; c. 40% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf 2000, tot 4000,--; d. 100% procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag van bijvoorbeeld 4000,-- of hoger. PAGINA 29 van 77

30 BIJLAGE 4 VOLG_ R In afwijking van het eerste en tweede lid en onverminderd het bepaalde in artikel 18, eerste lid Participatiewet wordt de bijzondere bijstand geweigerd indien het beroep op bijzondere bijstand het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. 4. In afwijking van het eerste en tweede lid en onverminderd het bepaalde in artikel 18, eerste lid Participatiewet wordt, indien belanghebbende geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht, een verlaging opgelegd van 100% van de geldende bijstandsnorm gedurende de _eerste drie maanden gerekend vanaf de start van de verrekening. Met betrekking tot de hier bedoelde verlaging is het bepaalde in artikel 3, van de Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive, van overeenkomstige toepassing. 5. In afwijking van het eerste en tweede lid en onverminderd het bepaalde in artikel 18, eerste lid Participatiewet, wordt een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid tot uitdrukking komend in "het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid voorafgaand aan dag van melding als bedoeld in artikel 9, eerste lid Participatiewet" gelijkgesteld aan een gedraging van de derde categorie als bedoeld in artikel 7. Voor het bepalen van de hoogte van de maatregel is artikel 8 van overeenkomstige toepassing. Artikel 12. Zeer ernstige misdragingen Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, wordt een verlaging opgelegd van: a. 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen de in het eerste lid genoemde personen en bij mondelinge of schriftelijke bedreigingen tegen de in het eerste lid genoemde personen; b. 50% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen materiële zaken. Artikel 13. Niet nakomen van overige verplichtingen Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op: a. 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nàkomen van verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling; b. 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand; c. 40% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand; d. 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand. Hoofdstuk 5. Samenloop en recidive Artikel 14. Samenloop van gedragingen 1. Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld. PAGINA 3D van 77

31 BIJLAGE 4 VOLGNUMMER Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is. 3. Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd. 4. Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is. Artikel 15. Recidive 1. Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de wet, wordt de termijn van de verlaging zoals bedoeld in artikel 9 van deze verordening vastgesteld op twee maanden. 2. Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging anders dan bedoeld in het eerste lid opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld. Hoofdstuk 6. Slotbepalingen Artikel 16. Intrekken oude verordening De Afstemmingsverordening WWB 2013, vastgesteld door de gemeenteraad van Maastricht op 22 januari 201 3, wordt met ingang van 1 januari 2015 ingetrokken. Artikel 17. Inwerkingtreding en citeertitel 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Participatiewet Aldus besloten door de raad der gemeente Maastricht in zijn openbare vergadering 16 december 2014 De griffier, e voorzitter, ( PAGINA 31 van 77

32 BIJLAGE 4 VOLGNUMMER Toelichting Algemeen Opdracht aan gemeenteraad Op grond van artikel 8, eerste lid, onder a, van de Participatiewet is de gemeenteraad verplicht om bij verordening regels te stellen over het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid en de periode van de verlaging van de bijstand bedoeld in artikel 18, vijfde en zesde lid. Met de Afstemmingsverordening Participatiewet wordt aan deze verplichting gevolg gegeven. Rechten en plichten in de Participatiewet De gemeente heeft een verantwoordelijkheid met betrekking tot de invulling van de rechten en plichten van bijstandsgerechtigden.mede gelet op de rechtszekerheid van een bijstandsgerechtigde moet het gemeentelijk beleid vastgelegd worden in een verordening. Rechten en plichten zijn echter twee kanten van één medaille. Het recht op algemene bijstand is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk te worden van de uitkering. Artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet spreekt over het afstemmen van de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van een belanghebbende. In deze bepaling wordt benadrukt dat het vaststellen van de hoogte van de uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen voor bijstandsgerechtigden maatwerk is. Daarbij moet recht worden gedaan aan de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van bijstandsgerechtigden. Artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet legt een directe koppeling tussen de rechten en plichten van uitkeringsgerechtigden: het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk te worden van de uitkering. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de bijstandsgerechtigde, maar ook van de mate waarin de verplichtingen worden nagekomen. De inspanningen die van de bijstandsgerechtigde naar vermogen kunnen worden verwacht, spelen ook een rol. Wanneer het college tot het oordeel komt dat een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, verlaagt het de uitkering. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van een dergelijke verlaging. Het college moet niettemin bij de vaststelling van de verlaging rekening houden met de persoonlijke omstandigheden en de individueel vastgestelde verplichtingen. Het college kan dan ook van een verlaging afzien als het college daartoe zeer dringende redenen aanwezig acht. Met ingang van 1 januari zijn in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet geüniformeerde arbeidsverplichtingen opgenomen. Voor schending van deze verplichting geldt dat de bijstand in beginsel moet worden verlaagd met honderd procent gedurende één tot drie maanden. In de verordening is de duur van de verlaging vastgelegd (artikel 18, vijfde lid, van de Participatiewet). Is afgezien van een verlaging wegens het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid, dan is het niet mogelijk om bij toepassing van bepalingen ten aanzien van recidive deze gedraging mee te tellen. Is vanwege de afstemming op grond van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet of vanwege dringende redenen afgezien van het opleggen van een verlaging, dan is daarin geen reden gelegen om de betreffende gedraging buiten beschouwing te laten in geval van recidive. PAGINA 32 van 77

33 BIJIAGE 4 VOLGNUMMER Het college beoordeelt uiterlijk drie maanden na de datum van de beschikking of de omstandigheden en het gedrag van belanghebbende aanleiding geven de beslissing te herzien (artikel 18, derde lid, van de Participatiewet). Bij een dergelijke herbeoordeling hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen, waarbij alle feiten en omstandigheden opnieuw tegen het licht worden gehouden. Het heeft slechts als doel vast te stellen of belanghebbende tussentijds (binnen de periode waarover de verlaging zich uitstrekt) blijk heeft gegeven van een zodanige gedragsverandering of dat sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden, dat aanleiding bestaat de eerder opgelegde verlaging in zwaarte of duur bij te stellen. 1 Artikel 18, derde lid, van de Participatiewet is naar oordeel van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet van toepassing als sprake is van schending van een van de geüniformeerde arbeidsverplichtingen (artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet). Ten aanzien van geüniformeerde arbeidsverplichtingen is artikel 18, elfde lid, van de Participatiewet van toepassing. Verschil tussen artikel 18, derde lid, en artikel 18, elfde lid, van de Participatiewet is dat artikel 18, elfde lid, pas wordt toegepast als belanghebbende daarom vraagt. Een verlaging krachtens de afstemmingsverordening is een punitieve sanctie voor zover de verlaging wordt opgelegd omdat belanghebbende zich zeer ernstig heeft misdragen. 2 Als een betreffende gedraging ook een strafbaar feit oplevert, kan belanghebbende hier strafrechtelijk voor worden vervolgd. Deze verlaging en de strafvervolging kunnen alleen naast elkaar bestaan als sprake is van juridisch te onderscheiden feiten. Bijvoorbeeld: belanghebbende beledigt opzettelijk een ambtenaar. Strafrechtelijk bezien kan een geldboete worden opgelegd of een gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden. Daarnaast is sprake van zich zeer ernstig misdragen zoals bedoeld in artikel 9, zesde lid, van de Participatiewet op grond waarvan de bijstand kan worden verlaagd. In andere gevallen waarin een verlaging wordt opgelegd krachtens de afstemmingsverordening is sprake van een reparatoire sanctie (bijvoorbeeld bij schending arbeidsverplichting). Als een betreffende gedraging ook een strafbaar feit oplevert, kan belanghebbende hier strafrechtelijk voor worden vervolgd. De verlaging en de strafvervolging kunnen naast elkaar bestaan omdat het hier gaat om een reparatoire maatregel en een punitieve sanctie. Niet verlenen van medewerking Het niet verlenen van medewerking zal niet snel aanleiding geven tot verlaging van de bijstand. Het belangrijkste voorbeeld van de medewerkingsplicht is het toestaan van een huisbezoek. In de praktijk zal het niet toestaan van een huisbezoek echter leiden tot beëindiging of intrekking van het recht op bijstand omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het verlagen van de bijstand is in dat geval niet aan de orde. Het niet voldoen aan een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met arbeidsinschakeling valt ook onder het niet voldoen aan de medewerkingsplicht. In de praktijk betreft het echter veelal oproepen voor gesprekken om bepaalde inlichtingen te verstrekken zodat het niet verschijnen dan wordt gezien als het niet nakomen van de inlichtingenplicht. Daarom is ervoor gekozen het niet verlenen van medewerking zoals bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet niet als verlagingswaardige gedraging op te nemen in deze verordening. 1 CRvB , nr. 10/4882 WWB, ECLl:NL:CRVB:201 1 :BQ CRvB , nrs. 06/4510 WWB, ECLl:NL:CRVB:2007:BC181 1, CRvB , nrs. 07/2262 WWB e.a., ECLl:NL:CRVB:2008:BD9023, CRvB , nrs. 07/2416 WWB e.a., ECLl:NL:CRVB:2008:BE891 9 en CRvB , nr. 08/1 012 WWB, ECLl:NL:CRVB:2010:BL0052. PAGINA 33 van 77

34 BIJLAGE 4 VOLGNUMMER Artikelsgewijze toelichting Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld. Artikel 1. Begrippen Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn ook van toepassing op deze verordening. Bijstandsnorm Onder de 'bijstandsnorm' wordt in deze verordening verstaan de in de situatie van belanghebbende geldende bijstandsnorm. Dit is de toepasselijke norm, vermeerderd met toeslagen, en verminderd met verlagingen, alles inclusief vakantietoeslag. Benadelingsbedrag Het benadelingsbedrag is de netto-uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Voor het bepalen van het benadelingsbedrag wordt uitgegaan van het nettobedrag van de uitkering. Artikel 2. Het toepassen van een verlaging Het verlagen van een uitkering vindt met inachtneming van de wettelijke bepalingen en deze verordening plaats door middel van een aan belanghebbende gericht besluit. Artikel 3. Het besluit tot opleggen van een verlaging De eisen waaraan een besluit moet voldoen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering is voorzien. Tegen een besluit kan een belanghebbende bezwaar en beroep indienen. Artikel 4. Afzien van verlaging Afzien van verlagen in verband met ontbreken van verwijtbaarheid. Het afzien van het opleggen van een verlaging "indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt", is overgenomen uit artikel 18, negende lid, van de Participatiewet. Aangenomen moet worden dat hiervan uitsluitend sprake is bij evidente afwezigheid van verwijtbaarheid. 3 Het is aan het college te beoordelen of elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt aan het betreffende gedrag. Is vanwege de afwezigheid van elke vorm van verwijtbaarheid afgezien van een verlaging, dan is het niet mogelijk om bij toepassing van recidive deze gedraging mee te tellen (zie artikel 15 van deze verordening). Is vanwege de afstemming op grond van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet van een verlaging afgezien dan is daarin geen reden gelegen om de betreffende gedraging buiten beschouwing te laten in geval van recidive. Afzien van verlagen in verband met verjaring Een andere reden om af te zien van het opleggen van een verlaging is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit ("lik op stuk") is het nodig dat een verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. 3 CRvB , nr. 99/1 857 NABW, ECLl:NL:CRVB:2001 :AD4887. PAGINA 34 van 77

35 BIJLAGE 4 VOLGNUMMER Om deze reden regelt artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van deze verordening dat het college geen verlagingen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden. Dit heeft tevens als voordeel dat een uitkeringsgerechtigde niet te lang in onzekerheid wordt gehouden over de vraag of het college overgaat tot het opleggen van een verlaging. Afzien van verlagen in verband met dringende redenen In het tweede lid is geregeld dat kan worden afgezien van het opleggen van een verlaging als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. De verordening stelt een algemene verplichting tot het opleggen van een verlaging voorop. Uitzonderingen moeten echter mogelijk zijn als voor de belanghebbende onaanvaardbare consequenties zouden optreden. Uit het woord "dringend" blijkt dat er wel iets heel bijzonders en uitzonderlijks aan de hand moet zijn, wil een afwijking van het algemene principe gerechtvaardigd zijn. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Er kan worden gedacht aan enerzijds een mindere mate van verwijtbaarheid ten aanzien van de gedraging en anderzijds aan de financiële of sociale gevolgen voor belanghebbende en/of diens gezin. Daarbij moet worden opgemerkt dat ernstige financiële gevolgen op zichzelf geen reden zijn om van een verlaging af te zien, omdat dit inherent is aan het verlagen van een uitkering. Afzien verlagen ook mogelijk bij geüniformeerde arbeidsverplichtingen De wet schrijft bij overtreding van een geüniformeerde arbeidsverplichting een afstemming voor van honderd procent van de bijstand gedurende één tot drie maanden. Op grond van artikel 18, tiende lid, van de Participatiewet moet het college een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel afstemmen op de omstandigheden van een belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven. Dit als - volgens het college - dringende redenen daartoe noodzaken, gelet op bijzondere omstandigheden. Op grond van bijzondere omstandigheden kan het college besluiten de maatregel op een lager niveau, voor een kortere duur of op nul vast te stellen. Schriftelijke mededeling in verband met recidive Het doen van een schriftelijke mededeling in een beschikking dat het college afziet van het opleggen van een verlaging wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive (artikel 4 derde lid). Het opleggen van een verlaging bij recidive is geregeld in artikel 15. Artikel 5. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging Het verlagen van de uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode van het opleggen van een verlaging. Dan hoeft niet te worden overgegaan tot herziening van de uitkering en terugvordering van het te veel betaalde bedrag. In de praktijk zal dit meestal inhouden dat een verlaging wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de kalendermaand, die volgt op de kalendermaand waarin het besluit bekend is gemaakt. Voor de berekening van de hoogte van de verlaging moet worden uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm. Verlagen met terugwerkende kracht (tweede lid) Het is niet altijd mogelijk om een lopende uitkering af te stemmen. In die gevallen kan de verlaging met terugwerkende kracht worden toegepast. Het afstemmingsbesluit dat in dat geval wordt genomen, is een bijzondere vorm van herziening van de uitkering. Het besluit leidt namelijk tot te veel verstrekte uitkering. De uitkering die op grond van het afstemmingsbesluit te veel is verstrekt kan met toepassing van artikel 58, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet worden teruggevorderd. Afstemming met terugwerkende kracht is echter niet altijd mogelijk. Als alle uitkering over de betreffende periode is ingetrokken en teruggevorderd, resteert er niets meer om af te stemmen. Is geen duidelijke datum te PAGINA 35 van 77

36 BIJLAGE 4 VOLGNUMMER koppelen aan de gedrag ing van een belanghebbende dan is verlagen met terugwerkende kracht evenmin mogelijk en kan de verlaging uitsluitend naar de toekomst toe worden toegepast. Verlaging uitvoeren op nieuwe uitkering (vierde lid) Een verlaging kan niet los worden gezien van het recht op bijstand. Het opleggen van een verlaging is niet mogelijk als een belanghebbende geen recht op bijstand (meer) heeft. 4 Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering, is het ook mogelijk om de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog op te leggen als belanghebbende binnen een bepaalde termijn na beëindiging van de uitkering opnieuw een uitkering op grond van de wet ontvangt. Het college moet wel rekening houden met de vervaltermijn voor het opleggen van een maatregel zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b. Een dergelijke maatregel kan vanwege de samenhang met het recht op bijstand niet bij voorbaat worden opgelegd. Het college moet bij het opnieuw toekennen van het recht op bijstand beoordelen in hoeverre er nog aanleiding bestaat om een verlaging toe te passen. Pas dan is sprake van een afstemmingsbesluit en staat de mogelijkheid van bezwaar tegen de maatregel open. 5 Artikel 6. Berekeningsgrondslag Bijstandsnorm In het eerste lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag. Bijzondere bijstand In het tweede lid is bepaald dat een verlaging ook kan worden toegepast op de bijzondere bijstand als aan een belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet. Personen tussen de 18 en 21 jaar ontvangen een lage jongerennorm, die indien noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Als een verlaging uitsluitend op de lage jongerennorm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21 -jarigen. Daarom is in het derde lid, onderdeel a, geregeld dat de berekeningsgrondslag in dat geval bestaat uit de bijstandsnorm inclusief de verleende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet. Op grond van het tweede lid, onderdeel b, is het mogelijk dat het college in incidentele gevallen een verlaging oplegt over de bijzondere bijstand. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand. Een verlaging kan uitsluitend worden opgelegd als daadwerkelijk bijzondere bijstand is verstrekt. Artikel 7. Ged ragingen Participatiewet De artikelen 7 en 8 moeten in onderlinge samenhang worden gelezen. In artikel 7 worden schendingen van verplichtingen uit de Participatiewet geformuleerd. De verwijtbare gedragingen die zijn genoemd in artikel 7 zijn ondergebracht in categorieën. Aan die categorieën wordt in artikel 8 een gewicht toegekend in de vorm van een verlagingspercentage. De categorieën zijn gerangschikt naar toenemende zwaarte en zijn - waar mogelijk - ontleend aan de categorie-indeling met bijbehorende hoogte en duur van verlaging die in de Afstemmingsverordening WWB van toepassing was. 4 CRvB , nr WWB, ECLl:NL:CR VB:2012:BX CRvB , nrs WWB e.a., ECLl:NL:CR VB:2009:BJ7732 en CRvB , nr WWB, ECL l:nl:cr VB:20 10:B PAGINA 36 van 77

37 BIJLAGE 4 VOLGNUMMER Niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen De verwijtbare gedragingen omvatten zowel het niet als het onvoldoende nakomen van diverse verplichtingen. Artikel 18, tweede lid, van de WWB zoals dat luidde vóór 1 januari 2015 bepaalt dat het college moest afstemmen als een belanghebbende de verplichtingen "niet of onvoldoende nakomt". Met het huidige artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet wordt dit gewijzigd in "het niet nakomen van de verplichtingen". Het woord "onvoldoende" valt hiermee weg. Gemeend wordt dat de wetgever hiermee echter geen inhoudelijke wijziging heeft beoogd en dat dit moet worden gelezen als het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen. Om onduidelijkheid hierover te voorkomen is daarom in artikel 7 neergelegd dat sprake is van een verwijtbare gedraging bij het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen. Inspanningen in eerste vier weken na de melding (onderdeel b) De plicht tot arbeidsinschakeling geldt vanaf datum melding (zie artikel 9, eerste lid, van de Participatiewet). Specifiek voor personen jonger dan 27 jaar geldt dat zij worden beoordeeld op hun inspanningen in de eerste vier weken na de melding (artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet). Is geen enkele inspanning verricht, dan bestaat op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel d, van de Participatiewet geen recht op bijstand. Zijn er wel inspanningen verricht, maar naar het oordeel van het college onvoldoende, dan verlaagt het college de uitkering. Het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen (onderdeel c) Deze verwijtbare gedraging is niet aan de orde voor zover het gaat om het niet naar vermogen proberen te verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid als dit het gevolg is van een gedraging zoals bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet. In artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet staan de geüniformeerde arbeidsverplichtingen. Voor schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting geldt een apart afstemmingsregime: verlaging van de bijstand met honderd procent gedurende een in de afstemmingsverordening vastgelegde duur van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden (artikel 18, vijfde lid, van de Participatiewet). In deze verordening is de duur vastgelegd in artikel 9. Er is dus geen sprake van een verwijtbare gedraging zoals bedoeld in artikel 7, onderdeel c, als het niet naar vermogen proberen te verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid voortvloeit uit een gedraging zoals bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet zoals: - het niet naar vermogen verkrijgen van algemene geaccepteerde arbeid in een andere dan de gemeente van inwoning, alvorens naar die andere gemeente te verhuizen; - het niet verkrijgen of niet behouden van kennis en vaardigheden die noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, en - het belemmeren van het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid door kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging en gedrag. Artikel 8. Hoogte en duur van de verlaging Zie voor de verlagingswaardige gedragingen de toelichting bij de artikel 7. Met de Wet Maatregelen WWB zijn geüniformeerde arbeidsverplichtingen en bijbehorende maatregelen geïntrod uceerd. Zie artikel 18, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet. Voor het bepalen van de zwaarte van de afstemming als gevolg van de gedraging zoals omschreven in de derde categorie is aansluiting gezocht bij de verlaging voor het schenden van de geüniformeerde arbeidsverplichting "het naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid in een andere dan de gemeente van inwoning", zoals omschreven in artikel 18, vierde lid, onder c van de wet. PAGINA 37 van 77

38 BIJLAGE 4 VOLGNUMMER Voor de hoogte en duur van de verlaging bij gedragingen in de eerste en tweede categorie is zoveel mogelijk aangesloten bij het voorheen onder de Wet werk en bijstand geldende afstemmingsbeleid. Artikel 9. Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting De eerste keer dat het college het verwijtbaar niet naleven van een geüniformeerde arbeidsverplichting vaststelt, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een bij deze verordening vastgestelde periode (artikel 18, vijfde lid, eerste volzin, van de Participatiewet). De periode van de verlaging is in deze verordening vastgesteld op de minimale duur van een maand. Artikel 10. Verrekenen verlaging Het college heeft de mogelijkheid bij verlaging van de bijstand wegens schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting, de verlaging te verrekenen. Dit over de maand van oplegging van de maatregel en ten hoogste over de twee volgende maanden. Over de eerste maand moet minimaal een derde van het bedrag van de verlaging worden verrekend (artikel 18, vijfde lid, tweede volzin, van de Participatiewet). Wanneer belanghebbende tot inkeer komt, wordt de verlaging stopgezet en ontvangt belanghebbende weer de volledige uitkering (artikel 18, elfde lid, van de Participatiewet). Het gaat hier om een facultatieve bepaling. Verrekenen bij bijzondere omstandigheden Er is voor gekozen gebruik te maken van de mogelijkheid tot het verrekenen van het bedrag van de verlaging bij een eerste schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting (of een herhaalde schending buiten de recidivetermijn) als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Hierbij kan worden gedacht aan: - vergroting schuldenproblematiek; - (dreigende) huisuitzetting; - afsluiting van gas en elektriciteit. Geen verrekening bij recidive Is sprake van een tweede of volgende schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting binnen de recidivetermijn, dan is verrekenen van de maatregel niet mogelijk. Artikel 1 1 bepaalt immers dat verrekenen uitsluitend mogelijk is bij een gedraging zoals bedoeld in artikel 10 van deze verordening én als sprake is van bijzondere omstandigheden. Recidive is niet geregeld in artikel 10, maar in artikel 16, derde lid, van deze verordening en artikel 18, zesde, zevende en achtste lid, van de Participatiewet. Daarom is verrekenen bij recidive niet mogelijk. Artikel 11. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid Aan de Participatiewet ligt het beginsel ten grondslag dat iedereen in eerste instantie in zijn eigen bestaan(skosten) dient te voorzien. Pas wanneer dat niet mogelijk is, kan men een beroep doen op bijstand. Hoofdregel is dus dat iedereen alles zal moeten doen en nalaten om een beroep op bijstand te voorkomen. Leidt een gedraging ertoe dat belanghebbende eerder, langer of voor een hoger bedrag is aangewezen op bijstand, dan is veelal sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Hiervan is in ieder geval sprake bij de volgende gedragingen (als die er toe leiden dat belanghebbende eerder, langer of voor een hoger bedrag is aangewezen op bijstand): - het te snel interen van vermogen; het door eigen schuld verliezen van het recht op een uitkering; - het door eigen schuld te laat aanvragen van een voorliggende voorziening. PAGINA 38 van 77

39 BIJLAGE 4 VOLGNUMMER Op grond van artikel 11 van deze verordening kan een verlaging worden opgelegd wegens het betonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is in dit geval het gedeelte van de uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt gedaan. Het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepte rde arbeid wordt aangemerkt al$ een geüniformeerde arbeidsverplichting (zie artikel 18, vierde lid, onderdelen a en g, Participatiewet). Op grond van het bepaalde in artikel 9, eerste lid Participatiewet geldt die verplichting vanaf de dag van melding. Is sprake van schending van deze verplichting dan moet afstemming plaatsvinden volgens de regels van artikel 18 van de Participatiewet en artikel 9 en 15 van deze verordening. Wanneer echter sprake is van het dooi eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid voorafgaand aan de dag van melding, dan moet deze gedraging worden gezien als een vorm van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Hierbij kan het onder meer gaan om verwijtbaar ontslag, bijvoorbeeld een ontslag op staande voet wegens diefstal of werkweigering. In deze gevallen wordt een eventuele aanvraag WW vrijwel zonder uitzondering geweigerd. Dit betekent echter niet dat de sociale dienst de constatering van het UWV dat er sprake is van verwijtbaarheid zonder meer kan overnemen. Vanuit zorgvuldigheidsoogpunt zal er zelf enig onderzoek moeten plaatsvinden. Daarbij moet met name worden gedacht aan het beginsel van hoor en wederhoor. Levert dit onderzoek gerede twijfel over de verwijtbaarheid op en is bezwaar tegen de weigering van de WW-uitkering ingesteld dan wordt de beslissing hiervan afgewacht. Komt hieruit naar voren dat het ontslag niet verwijtbaar is dan kan er in het kader van de Participatiewet ook geen sprake zijn van verwijtbaarheid. Wordt het primaire besluit van het UWV in bezwaar gehandhaafd dan kan van de zijde van de Sociale Dienst alsnog een maatregel volgen. Is na eigen onderzoek (eveneens) geen twijfel over de verwijtbaarheid dan kan de betreffende maatregel worden opgelegd (let op afstemming met artikel 18, eerste lid Participatiewet). Als de belanghebbende geen bezwaar aantekent tegen de primaire beslissing van het UWV en vervolgens een bijstanduitkering aanvraagt, dan zal de Sociale Dienst natuurlijk ook zelf moeten onderzoeken of het ontslag verwijtbaar is. En ook nu speelt hoor en wederhoor een belangrijke rol. Blijkt dat het ontslag verwijtbaar is dan volgt, onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, de betreffende maatregel. Omdat de standaard sanctiemethodiek met betrekking tot gedragingen die in het algemeen vallen onder het begrip "tekortschietend besef van verantwoordelijkheid" zoals verwoord in artikel 11, eerste lid, niet bij de specifieke gedraging genoemd in het vijfde lid past, wordt mede gezien de ernst van de gedraging aansluiting gezocht bij de methodiek die geldt bij gedragingen van de derde categorie als bedoeld in artikel 7 onderdeel c. De hoogte van de sanctie is in dat geval aangegeven in artikel 8 onderdeel c. Bijstand in de vorm van een geldlening Als sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan het college tevens besluiten de bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken. Dit volgt uit artikel 48, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet. Als het college besluit beide instrumenten te gebruiken (leenbijstand én verlaging) moet het wel voldoende acht slaan op het totale effect hiervan voor de bijstandsgerechtigde. 6 6 CRvB , nrs NABW e.a., ECLl:NL:CRVB:2007:BA2344. PAGINA 39 van 77

40 BIJLAGE 4 VOLGNUMMER Artikel 12. Zeer ernstige misdragingen Onder de term 'zeer ernstige misdraging' dient in elk geval te worden verstaan: elke vorm van ongewenst en agressief fysiek contact met een persoon of het ondernemen van pogingen daartoe. Hieronder valt bijvoorbeeld schoppen, slaan of het (dreigen met) gooien van vo01werpen naar een persoon. Ook het toebrengen van schade aan een geboull! of inventarisonderdeel, evenals het ondernemen van pogingen daartoe in enige vorm wordt als zeer ernstige misdraging gezien. Handelingen die door hun grote en mogelijk blijvende impact op de desbetreffende persoon of personen grote invloed hebben zoals het opzetten van gerichte lastercampagnes, seksuele intimidatie, het tonen van steek- en/of vuurwapens evenals (pogingen tot) opsluiting in een ruimte zijn eveneens als zeer ernstige misdraging te beschouwen.7 Ook verbaal geweld valt onder de noemer 'zeer ernstige misdraging'. 8 Het gaat dus om alle vormen van zeer ernstige misdragingen tegenover de met de uitvoering van de Participatiewet belaste personen en instanties (college, SVB en reintegratiebedrijven) tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.9 Met de zinsnede 'tijdens het verrichten van de werkzaamheden' wordt aangegeven dat de misdraging dient plaats te vinden in het kader van de uitvoering van de Participatiewet. Dat is anders als betrokkenen elkaar buiten werktijd tegen komen: dan is alleen het strafrecht van toepassing. 10 Voor wat betreft de hoogte van de verlaging als gevolg van een zeer ernstige misdraging, wordt in de verordening onderscheid gemaakt tussen enerzijds vernieling (schade toebrengen aan gebouw of inventaris of pogingen daartoe) en anderzijds het toepassen van fysiek geweld en/of het uiten van mondelinge of schriftelijke bedreigingen. De laatste misdragingen worden in de regel zwaarder aangerekend. Het oude beleid dat gold ten tijde van de Wet werk en bijstand wordt hiermee voortgezet. Bovendien sluit het aan op het afstemmingsbeleid voor de IOAW en IOAZ. Artikel 13. Niet nakomen van overige verplichtingen De Participatiewet geeft het college de bevoegdheid om personen verplichtingen op te leggen die volledig individueel bepaald zijn. Artikel 55 van de Participatiewet biedt daartoe de mogelijkheid en beperkt deze tot een viertal categorieên, te weten: 1. verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling; 2. verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand; 3. verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand, en 4. verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand. De hoogte van de verlaging is in deze verordening per categorie verschillend vastgesteld. Omdat de verplichtingen die het college op grond van artikel 55 van de Participatiewet kan opleggen een zeer individueel karakter hebben, kan het voorkomen dat de in de verordening vastgestelde verlaging niet is afgestemd op de individuele omstandigheden van een belanghebbende. Het college zal daarom altijd rekening moeten houden met de individualiseringsbepaling van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet. Deze bepaling verplicht het college de bijstand af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van een belanghebbende. In individuele gevallen kan dus worden afgeweken van de in dit artikel vastgestelde verlaging. 7 Kamerstukken Il 2013/14, , nr. 3, blz CRvB , nrs. 07/2416 WWB e.a., ECLl:NL:CRVB:2008:BE Kamerstukken Il 2013/14, , nr. 3, blz Kamerstukken Il 2013/14, , nr. 3, blz PAGINA 40 van 77

41 BIJLAGE 4 VOLGNUMMER Artikel 14. Samenloop van gedragingen Samenloop bij één gedraging waardoor meerdere verplichtingen worden geschonden Het eerste lid regelt samenloop als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere verplichtingen, die zijn genoemd in deze verordening, artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet of in beide regelingen. In dat geval wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en de duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld. Samenloop bij meerdere gedragingen waardoor één of meerdere verplichtingen worden geschonden Het tweede regelt samenloop als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere verplichtingen, die zijn genoemd in deze verordening, artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet of in beide regelingen. Dit wordt 'meerdaadse samenloop' genoemd. In dat geval wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging toegepast. Deze verlagingen worden in principe gelijktijdig opgelegd. Dit is anders als dit niet verantwoord is. Hierbij spelen factoren zoals de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van een belanghebbende een rol. Daarvoor moet altijd gekeken worden naar de individuele omstandigheden. De verlaging wordt dan over meerdere maanden uitgesmeerd. Samenloop met een bestuurlijke boete Het derde en vierde lid regelen in hoeverre een verlaging kan worden opgelegd als sprake is van een verlagingswaardige gedraging die tevens een boetewaardige gedraging is. Als sprake is van één gedraging die zowel schending van een in deze verordening opgenomen verplichting als schending van de inlichtingenplicht oplevert, kan de schending van deze verplichtingen niet gezamenlijk worden afgedaan, omdat schending van de inlichtingenplicht (wettelijk) is geregeld in de vorm van een bestuurlijke boete. In het geval zich de situatie voordoet dat er sprake is van samenloop tussen de bestuurlijke boete en afstemming dient het college in het individuele geval te beoordelen welke sanctie wordt opgelegd. Bij eendaadse samenloop ligt het voor de hand één sanctie op te leggen. Het college bepaalt of al dan niet een boete wordt opgelegd. Is dit het geval, dan wordt geen verlaging meer opgelegd (derde lid). Bij meerdaadse samenloop ligt het voor de hand de gedraging te sanctioneren door het opleggen van een bestuurlijke boete voor zover sprake is van een gedraging waarin ook een beboetbare gedraging zit. Daarnaast kan het college in dit geval nog een of meer maatregelen opleggen, waarbij bij de hoogte van de afstemming zo nodig rekening kan worden gehouden met de boete en de eventuele andere maatregelen (vierde lid). Als sprake is van één gedraging die zowel schending van een in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet benoemde verplichting als schending van de inlichtingenplicht oplevert, is het voorgaande ook van toepassing. Artikel 15. Recidive Recidive schending geüniformeerde arbeidsverplichting Is sprake van het niet of onvoldoende nakomen van een geüniformeerde arbeidsverplichting binnen twaalf maanden nadat aan een belanghebbende een eerste maatregel is opgelegd wegens schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting, dan bedraagt de verlaging honderd procent gedurende twee maanden. Dit is geregeld in het eerste lid en valt binnen de in artikel 18, zesde lid, van de Participatiewet gegeven marges. PAGINA 41 van 77

42 BIJLAGE 4 VOLGNUMMER Bij een derde, vierde en volgende schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting, telkens binnen twaalf maanden na oplegging van de vorige maatregel, bedraagt de verlaging honderd procent gedurende drie maanden (artikel 18, zevende en achtste lid, van de Participatiewet). Recidivewegens herhaling andere verwijtbare gedragingen Als binnen twaalf maanden na een eerste verwijtbare gedraging wederom sprake is van een verwijtbare gedraging waarmee dezelfde verplichting wordt geschonden, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tol uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de verlaging. Met de eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging bedoeld die aanleiding is geweest tot een verlaging, ook als wegens dringende redenen - op grond van artikel 4, tweede lid, van deze verordening en eventueel 18, tiende lid, van de Participatiewet - is afgezien van het opleggen van een verlaging. Dit geldt ook als van afstemming op grond van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet is afgezien van het opleggen van een verlaging. Is vanwege de afwezigheid van elke vorm van verwijtbaarheid afgezien van een verlaging, dan is het niet mogelijk om bij toepassing van recidive deze gedraging mee te tellen. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van twaalf maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de verlaging is opgelegd, is verzonden. Recidive op recidive bij niet geüniformeerde arbeidsverplichtingen Ook in het geval dat een belanghebbende voor een derde of volgende keer een niet geüniformeerde arbeidsverplichting schendt is telkens een verdubbeling van de duur van de verlaging van toepassing. Dit is de verlaging die geldt bij een eerste schending van de verplichting. Er is expliciet niet voor gekozen de hoogte of de duur van de vorige verlaging te verdubbelen. Uitgangspunt is verdubbeling van de hoogte of de duur van de oorspronkelijke verlaging. Hiermee wordt stapeling van verdubbeling van de verlaging voorkomen. Voor toepassing van de recidivebepaling is hier eveneens vereist dat het opnieuw schenden van dezelfde verplichting plaatsvindt binnen twaalf maanden na bekendmaking van het vorige besluit waarmee een verlaging is toegepast. Is in het vorige besluit vanwege de afstemming op grond van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet of vanwege dringende redenen afgezien van het opleggen van een verlaging afgezien dan is toch sprake van recidive wanneer binnen twaalf maanden na bekendmaking van dit vorige besluit dezelfde verplichting wordt geschonden. Eenzelfde gedraging vereist voor recidive Voor recidive als bedoeld in het eerste en tweede lid is vereist dat sprake moet zijn van "eenzelfde verwijtbare gedraging" als de gedraging waarvoor de eerste verlaging is opgelegd. Voorwaarde is dus dat dezelfde verplichting wordt geschonden. Is dit niet het geval, dan moet de verwijtbare gedraging worden aangemerkt als een eerste schending van een verplichting. Heeft een persoon zich zeer ernstig misdragen (artikel 12) binnen twaalf maanden nadat een verlaging is opgelegd wegens het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (artikel 7, onder a), dan is geen sprake van recidive aangezien het niet "eenzelfde gedraging" betreft. Evenmin is sprake van recidive als een belanghebbende niet meewerkt aan het opstellen van een plan van aanpak (artikel 7, onder b, ten eerste) en vervolgens een opgedragen tegenprestatie niet verricht (artikel 7, onder b, ten vierde). Ook dan is geen sprake van eenzelfde gedraging aangezien twee verschillende verplichtingen zijn geschonden. PAGINA 42van 77

43 BIJLAGE 5 VOLGNUMMER Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ Maastricht-Heuvelland DE RAAD DER GEMEENTE MAASTRICHT, gelet op - artikel 147, eerste lid Gemeentewet; - artikel 35, eerste lid, onderdeel ben artikel 20, tweede lid IOAW, alsmede artikel 35, eerste lid; onderdeel b en artikel 20, eerste lid IOAZ; gezien de in werkingtreding van de Participatiewet; gelet op het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 4 november 201 4, organisatieonderdeel BO-Sociaal, no ; gehoord de commissie "Economische en Sociale Zaken". BESLUIT: vast te stellen: de Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ Hoofdstuk 1 : algemene bepalingen Artikel 1 : Begripsomschrijving 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; b. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; c. de IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ, beiden voor zover zij op de belanghebbende van toepassing zijn; d. Wet SUWI: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; e. uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ; f. grondslag: de voor de werkloze werknemer dan wel gewezen zelfstandige toepasselijke grondslag bedoeld in artikel 5, derde, vierde en vijfde lid van de IOAW, onderscheidenlijk artikel 5, vierde lid van de IOAZ; g. maatregel: het verlagen van de grondslag op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ alsmede het blijvend (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ; h. inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ; i. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht. 2. Zover niet anders is bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de IOAW en IOAZ. PAGINA 43 van 77

44 BIJLAGE 5 VOLGNUMMER Artikel 2: Het opleggen van een maatregel (verlaging uitkering) 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13, tweede en vierde lid IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk 111 IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting -anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel a en c IOAW/IOAZ- schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het college zeer ernstig misdraagt. (weigering uitkering) 2. Indien naar het oordeel van het college bij belanghebbende sprake is van een situatie bedoeld in artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ, welke niet is omschreven in het eerste lid, wordt eveneens overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Artikel 3: De berekeningsgrondslag en de ingangsdatum De maatregel in de vorm van een verlaging wordt toegepast op de grondslag. Artikel 4: Afstemming en duur van de maatregel 1. Een maatregel bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. 2. Tenzij in de verordening anders is bepaald bedraagt de duur van de maatregel een maand. 3. De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid. Artikel 5: Afzien van het opleggen van een maatregel 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, bedoeld in artikel 2, eerste lid, indien: a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden. 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. 3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan. Artikel 6: Ingangsdatum en tijdvak 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende grondslag. 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald. Artikel 7: Samenloop van gedragingen 1. Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die PAGINA 44 van 77

45 BIJLAGE 5 VOLGNUMMER verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd. 2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden in één kalendermaand ten uitvoer gelegd. Indien de maatregelen niet in één kalendermaand kunnen worden geëffectueerd, worden de maatregelen na het besluit tot opleggen van de maatregel achtereenvolgend ten uitvoer gelegd. Hoofdstuk 2: geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid Artikel 8: Indeling in categorieën Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAW/IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën: 1. Eerste categorie: het zich niet dan wel niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet dan wel niet tijdig laten verlengen van de registratie. 2. Tweede categorie: a. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling; b. het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering gericht op arbeidsinschakeling, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van de voorziening c. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAW of van de IOAZ. 3. Derde categorie a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; b. gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren; c. het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van de voorziening. Artikel 9: Hoogte van de maatregel 1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, wordt de maatregel vastgesteld op: a. tien procent van de grondslag bij gedragingen van de eerste categorie; b. vijftig procent van de grondslag bij gedragingen van de tweede categorie; c. honderd procent van de grondslag bij gedragingen van de derde categorie. Hoofdstuk 3: Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden alsmede het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid. Artikel 10: Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid 1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college, met in achtneming van artikel 20, vierde lid IOAW/IOAZ, blijvend een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en: PAGINA 45 van 77

46 BIJLAGE 5 VOLGNUMMER a. aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd. 2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door dit gedrag verloren inkomen. Artikel 11: Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid 1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college blijvend een maatregel op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW/IOAZ en hij weigert de hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. 2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen inkomen uit deze arbeid. Artikel 12: Door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen 1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college blijvend een maatregel op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW/IOAZ en hij door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt. 2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen inkomen uit deze arbeid. Hoofdstuk 4: niet nakomen van de medewerkingsplicht Artikel 13: Niet of onvoldoende meewerken Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op van tien procent van de grondslag, indien belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 IOAW/IOAZ, tweede lid niet is nagekomen door niet of onvoldoende de desgevraagde medewerking te verlenen die nodig is voor de uitvoering van de IOAW/IOAZ. Hoofdstuk 5: overige gedragingen die leiden tot een maatregel Artikel 14: Zeer ernstige misdragingen 1. Indien de belanghebbende zich jegens het college of zijn medewerkers zeer ernstig misdraagt legt het college een maatregel op. In een op directieniveau vast te stellen protocol wordt nader aangegeven wanneer sprake is van zo'n zeer ernstige misdraging. 2. Onverminderd artikel 4, eerste lid, wordt de maatregel bepaald op: a. vijftig procent van de grondslag gedurende een maand indien de gedraging gekwalificeerd kan worden als vernieling; b. honderd procent van de grondslag gedurende een maand indien de gedraging gekwalificeerd kan worden als bedreiging, belaging of mishandeling. Hoofdstuk 6: slotbepalingen Artikel 15: Inwerkingtreding en Intrekking Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari De bestaande Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ, vastgesteld op 22 januari 2013, wordt per 1 januari ingetrokken. PAGINA 46 van 77

47 BIJLAGE 5 VOLGNUMMER Artikel 16: Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als: de Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ Aldus besloten door de raad der gemeente Maastricht in zijn openbare ver 2014 De Griffier, cember De Voorzitter,.- ( PAGINA 47 van 77

48 BIJLAGE 5 VOLGNUMMER Algemene toelichting Met de inwerkingtreding van de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG} op 1 januari 2010, werd het aantal landelijke regels rondom bijstand en de kleinere regelingen IOAW, IOAZ en Bbz verder ingeperkt en werd aan gemeenten gevraagd zelf beleidsregels op te stellen, zo ook voor het afstemmingsbeleid voor de IOAW/IOAZ, dat voorheen geregeld was bij AMvB. De Afstemmingsverordening IOAW/IOAZ bevat nog de nodige verwijzingen naar de Wet werk en bijstand die per 1 januari wordt vervangen door de Participatiewet. Deze nieuwe afstemmingsverordening is daarom vooral tekstueel aangepast aan de komende Participatiewet. Inhoudelijk sluit de verordening zo veel mogelijk aan bij het afstemmingsregime dat onder de WWB gold en straks ook onder de Participatiewet zal gelden. Een uitzondering vormt de afstemming na schending van zogenoemde uniforme verplichtingen. Afstemming berust hier exclusief op de Participatiewet. Daar staat tegenover dat de IOAW en IOAZ nog steeds, dus ook in afwijking van de komende Participatiewet, een aantal situaties onderscheiden waarbij het mogelijk is de uitkering (gedeeltelijk) blijvend te weigeren. De IOAW en IOAZ vormen immers nog steeds specifieke wetten waarin werkloosheid een centrale rol speelt en hebben daarmee niet het sluitstukkarakter van de Participatiewet. Verwijtbare werkloosheid, het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid of het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid worden daardoor zwaar aangerekend. Dat kwam destijds ook tot uitdrukking in de oude AMvB (Maatregelenbesluit Abw, IOAW en IOAZ). Bij weigering van de uitkering blijft de Participatiewet natuurlijk altijd het vangnet. Artikelsgewijze toelichting Hoofdstuk 1: algemene bepalingen Artikel 1: Begripsomschrijving Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht. Onder c. de IOAW/IOAZ Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden. Onder f. grondslag De Participatiewet werkt met verlagingen op de netto bijstand. Bij de IOAW en IOAZ wordt gewerkt vanuit een bruto benadering. Het uitkeringssysteem is hier ook op ingericht. De verlagingen kunnen daarom alleen worden toegepast op de grondslag. Eigenlijk net als onder het regime van het oude Maatregelbesluit Abw, IOAW en IOAZ. Dit neemt niet weg dat bij het bepalen van de hoogte van de maatregelen IOAW/IOAZ toch zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij de percentages en verlagingen op de netto bijstand in het kader van de Participatiewet. Onder g. maatregel In afwijking van de Participatiewet wordt ook het blijvend (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak. Onder h. inkomen PAGINA 48 van 77

49 BIJLAGE 5 VOLGNUMMER Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de Participatiewet gehanteerde inkomensbegrip. Artikel 2: Het opleggen van een maatregel Dit artikel bundelt in het eerste lid het bepaalde in artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ, met uitzondering van het bepaalde dat doelt op artikel 13, eerste en derde lid IOAW/IOAZ. In het derde lid wordt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ gebundeld. Artikel 3: De bereken ingsgrondslag en de ingangsdatum Zoals reeds aangegeven wordt de maatregel toegepast op de grondslag. Artikel 4: Afstemming en duur van de maatregel In deze afstemmingsverordening zijn voor de diverse gedragingen standaardmaatregelen vastgesteld. Desalniettemin dient bij het opleggen van een maatregel, bedoeld in artikel 2, eerste lid, te worden beoordeeld of als gevolg van de ernst van het feit en de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van belanghebbende een andere maatregel gepast is. Zo kan bijvoorbeeld afhankelijk van de zwaarte van de gedraging en de omvang van de gevolgen of bij een zoveelste recidive van de standaardmaatregel worden afgeweken. Deze kan dan hoger (tot maximaal 100%) of juist lager worden vastgesteld. De maatregel kan op basis van het eerste lid in voorkomende gevallen ook over een langere periode worden gespreid. De standaard maatregel is dan bijvoorbeeld één maand 100%, maar wordt vervolgens verdeeld over twee maanden 50%. Het eerste lid is niet van toepassing wanneer de maatregel bestaat uit het blijvend (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering (artikel 2, derde lid). Hier is afstemmen immers niet opportuun. Het is of weigeren volgens de voorgeschreven systematiek of afzien van het opleggen van een maatregel. In het tweede lid van dit artikel is de algemene duur van een maatregel vastgesteld op 1 maand, tenzij in de verordening anders is bepaald. Dit voorbehoud duidt met name op situaties waarbij de maatregel bestaat uit het blijvend (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering. Duur is hier immers geen bepaalde termijn maar staat gelijk aan blijvend weigeren. Door voor de overige gevallen de duur van de maatregel in de algemene bepalingen op te nemen, wordt voorkomen dat overal waar een maatregel wordt genoemd steeds weer moet worden aangegeven dat deze voor 1 maand wordt opgelegd. Het derde lid maakt hier weer een algemene uitzondering op, door bij recidive de duur te verdubbelen. Artikel 5: Afzien van het opleggen van een maatregel Bij het opleggen van een maatregel bedoeld in artikel 2, eerste lid, dient ook de mate van verwijtbaarheid in de beoordeling te worden meegenomen. Hierbij moet de vraag worden gesteld in hoeverre belanghebbende op de hoogte was/kon zijn van zijn verplichtingen, alsmede de psychische gesteldheid van belanghebbende. Bij het ontbreken van iedere verwijtbaarheid wordt er geen maatregel opgelegd. De vraag of elke verwijtbaarheid ontbreekt heeft gezien het bepaalde in artikel 20 IOAW/IOAZ alleen betrekking op maatregelen bedoeld in artikel 2, eerste lid. Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel bedoeld in artikel 2, eerste lid, is verjaring. Omwille van de effectiviteit van een maatregel is het geboden dat deze zo snel mogelijk nadat de gedraging heeft plaatsgevonden wordt opgelegd ("lik op stuk"). Deze verjaringstermijn wordt vastgesteld op één jaar. PAGINA 49 van 77

50 BIJLAGE 5 VOLGNUMMER Bij het afzien van een maatregel wegens dringende redenen is in principe al geconcludeerd dat een maatregel op zijn plaats is. Echter wegens dringende redenen wordt deze maatregel niet opgelegd. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Belanghebbende ontvangt een beschikking dat er is afgezien van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen. Een volgende verwijtbare gedraging zal als recidive worden beschouwd. Artikel 6: Ingangsdatum en tijdvak Net als in de afstemmingverordening Participatiewet, wordt een maatregel in de regel naar de toekomst opgelegd. Hiermee wordt voorkomen dat het recht herzien moet worden en de teveel verstrekte uitkering moet worden teruggevorderd. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand nadat het besluit is genomen. In voorkomende situaties kan het praktisch zijn om de maatregel te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de uitkering wel worden herzien en teruggevorderd. Artikel 7: Samenloop van gedrag ingen De bepaling in het eerste lid geldt dus voor één bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt. Is daarvan sprake dan dient bij het bepalen van de maatregel te worden uitgegaan van de schending van de verplichting waarop de zwaarste maatregel van toepassing is. De bepaling in het tweede lid heeft betrekking op verschillende gedragingen die (min of meer) gelijkertijd plaatsvinden. Hoofdstuk 2: geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid Artikel 8: Indeling in categorieën In deze bepaling is geen gedraging opgenomen in de vorm van het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit houdt verband met het feit dat juist bij deze gedraging de IOAW en IOAZ de mogelijkheid bieden tot tijdelijke of blijvende (gedeeltelijke) weigering van de uitkering. Dit is dan ook apart geregeld in artikel 1 1. Het tijdelijk of blijvend (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering kan overigens ook nog in een tweetal andere situaties. Die zijn omschreven in artikel 10 en 12. Eerste categorie De eerste categorie betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende (tijdig) te laten registreren bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) of die registratie (tijdig) te laten verlengen. De gemeente hecht een groot belang aan de plicht tot arbeidsinschakeling. De inschrijving bij het UWV is een eerste, relatief eenvoudige stap op weg naar re-integratie in het arbeidsproces. Het niet dan wel niet tijdig ingeschreven staan bij het UWV betekent onvermijdelijk een vertraging van de reïntegratie. Tweede categorie Bij toekenning van de uitkering of in een later stadium kan aan de belanghebbende, die niet in staat is om op eigen kracht weer in zijn levensonderhoud te voorzien, de verplichting worden opgelegd om mee te werken aan een (diagnostisch) onderzoek naar zijn mogelijkheden en naar de inzet van reïntegratie-instrumenten waaronder deelname aan een concreet re-integratietraject dat uiteindelijk moet PAGINA 50 van 77

51 BIJLAGE 5 VOLGNUMMER leiden tot uitstroom of zelfstandige maatschappelijke participatie. De arbeidsinschakeling wordt direct geschaad, wanneer de belanghebbende deze verplichting niet of onvoldoende nakomt, hetgeen gevolgen kan hebben voor de duur van de aanspraak op een uitkering. Wordt een re-integratievoorziening aangeboden dan rust op belanghebbende de verplichting zich hier volledig voor in te zetten. Gebeurt dit onvoldoende dan zal dit leiden tot vertraging van het traject. De gedragingen in deze categorie hebben echter niet tot gevolg dat het traject (definitief) geen doorgang vindt of moet worden beëindigd. Van onvoldoende medewerking is in ieder geval sprake als de belanghebbende niet op afspraken bij het re-integratiebedrijf verschijnt of opdrachten in het kader van scholing niet naar behoren uitvoert. Het Transferium Werk en Bijstand vormt binnen het onderzoeks- en re-integratiegebeuren een bijzondere plek. Binnen deze setting gelden bepaalde huisregels die ertoe moeten bijdragen dat het diagnostisch onderzoek zo goed mogelijk kan verlopen. Overtreding van die regels -bijvoorbeeld een herhaalde weigering een hoofdtelefoon af te zetten- zou kunnen worden opgevat als een gedraging van de tweede categorie. Het zonder meer toepassen van de daarbij behorende maatregel van één maand 50% wordt echter als een te zware sanctie ervaren. Het is dan toch mogelijk om een maatregel te baseren op artikel 8, tweede lid, maar vervolgens de hoogte te matigen met toepassing van artikel 4, eerste lid van de verordening. Natuurlijk dient helder te zijn dat belanghebbende, voorafgaand aan het opleggen van een maatregel eerst een duidelijke schriftelijke waarschuwing heeft gehad (overigens niet te verwarren met de waarschuwing bedoeld in artikel 13). In deze tweede categorie is ook de verplichte tegenprestatie opgenomen, d.w.z. de door burgemeester en wethouders opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden als bedoeld artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAW of van de IOAZ. Derde Categorie In de derde categorie gaat het om gedragingen die direct een aanleiding vormen tot een beroep op uitkering of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan. Het gaat hier om het stellen van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de aanvaardbare arbeid en om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen. Bij onderdeel a gaat het om de actieve sollicitatieplicht. De belanghebbende is verplicht een minimaal aantal sollicitaties te verrichten en hiervan op verzoek de bewijsstukken te tonen. Het exacte minimum aantal verplichte sollicitaties zal onder andere afhangen van het aanbod van algemeen geaccepteerde arbeid. Met de enkele mededeling van mondelinge sollicitaties wordt in beginsel geen genoegen genomen, tenzij kan worden geverifieerd dat deze ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Bij onderdeel b wordt geduid op negatieve gedragingen bij sollicitaties. Bij onderdeel c gaat het om dezelfde soort gedragingen als bedoeld in de tweede categorie onder b, echter met dit belangrijke verschil dat de gedraging heeft geleid tot het (definitief) geen doorgang vinden of afbreken van een reïntegtratie-traject. In de praktijk zal beëindiging van zo'n traject veelal pas plaatsvinden nadat de belanghebbende door zijn gedrag herhaaldelijk heeft laten blijken niet mee te willen meewerken aan instrumenten gericht op een zo spoedig mogelijke inschakeling in het arbeidsproces. Ook kan een zeer ernstige gedraging, bijvoorbeeld diefstal tijdens een proefplaatsing, tot beëindiging van het traject leiden. In alle gevallen betreft het gedragingen die de kans op uitstroom voor langere tijd vrijwel onmogelijk maken. Zonder traject is inschakeling in arbeid voor de desbetreffende belanghebbende immers niet mogelijk. PAGINA 51 van 77

52 BIJLAGE 5 VOLGNUMMER Artikel 9: Hoogte van de maatregel Bij het bepalen van hoogte van de maatregel is hier aansluiting gezocht bij de afstemmingsverordening Participatiewet. Verschil is dat als gevolg van de andere uitkeringssystematiek van IOAW/IOAZ (bruto-benadering) hier wordt uitgegaan van een percentage van de grondslag, terwijl bij de Participatiewet een percentage geldt van de bijstandsnorm (netto). Dit kan ertoe leiden dat de uiteindelijk op te leggen maatregel qua hoogte van het bedrag iets afwijkt van die binnen de Participatiewet. Hoofdstuk 3: Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden alsmede het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid Artikel 10: Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid In deze bepaling is de mogelijkheid die de IOAW en IOAZ biedt om bij verwijtbare werkloosheid de uitkering blijvend of tijdelijk geheel of gedeeltelijk te weigeren, volledig uitgewerkt. Vanwege het specifieke uitkeringsregime van IOAW en IOAZ is gekozen voor het blijvend (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering. Verwijtbare werkloosheid wordt de belanghebbende hier dus zwaar aangerekend. Bij een volledige weigering van de uitkering, kan de belanghebbende in wezen per direct aankloppen voor (aanvullende) bijstand ingevolge de Participatiewet. Binnen het kader van de Participatiewet zal dan moeten worden beoordeeld of belanghebbende recht heeft op bijstand (in afwijking van de IOAW en IOAZ kent de Participatiewet een beperkte vermogensvrijlating en een ruimer inkomensbegrip) en in hoeverre het maatregelwaardige gedrag ook binnen de Participatiewet tot een verlaging zou hebben geleid. Hoewel alle besluiten zorgvuldig moeten worden genomen geldt -juist omdat het hier gaat om een ingrijpende sanctie- dat bij de besluitvorming uiterste zorgvuldigheid moet worden betracht. Daarbij moet met name aandacht uitgaan naar het beginsel van hoor en wederhoor. Overigens geldt dit evenzeer bij toepassing van artikel 11 en 12. Artikel 11: Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid Anders dan binnen de Participatiewet kan in het kader van de IOAW en IOAZ bij het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid de uitkering blijvend of tijdelijk geheel of gedeeltelijk worden geweigerd. Net als voorgaand artikel is ook hier vanwege het specifieke uitkeringsregime van de IOAW en IOAZ gekozen voor het blijvend (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering. Het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid weegt dus eveneens zwaar. Bij het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid gaat het concreet om het weigeren van een aangeboden dienstverband. Het kan hierbij om allerlei soorten arbeid gaan, gesubsidieerd of regulier, fulltime of parttime, tijdelijk of voor onbepaalde duur. Essentieel is dat de belanghebbende door de werkweigering afziet van een concrete kans om geheel of gedeeltelijk uit de IOAW of IOAZ te komen. Bij een volledige weigering geldt eenzelfde handelswijze als hiervoor bij artikel 10 is geschetst. Artikel 12: Door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen IOAW en IOAZ bieden ook wanneer sprake is van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid de mogelijkheid de uitkering blijvend of tijdelijk geheel of gedeeltelijk te weigeren. Geheel in lijn van de voorgaande artikelen wordt ook hier de uitkering blijvend (gedeeltelijk) geweigerd. PAGINA 52 van 77

53 BIJLAGE 5 VOLGNUMMER Het gaat in deze om een meer ernstige variant van de gedraging bedoeld in artikel 8, derde lid onder b. De belanghebbende die een IOAW- of IOAZ-uitkering ontvangt moet blijk geven van dusdanig belemmerend gedrag dat kan worden gesproken van het "door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid". Het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid moet overigens niet worden verward met het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen bedoeld in artikel 8, derde lid onder a. Daar gaat het om schending van de actieve sollicitatieplicht. Hoofdstuk 4: niet nakomen van de medewerkingsplicht Artikel 13: Niet of onvoldoende meewerken Dit artikel heeft betrekking op het niet of onvoldoende nakomen van de medewerkingsplicht. Voorbeelden hiervan zijn het niet tonen van het identiteitsbewijs, niet meewerken aan een huisbezoek en niet meewerken aan een onderzoek naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens. Indien belanghebbende niet binnen de daartoe gestelde termijn de informatie verstrekt of anderszins onvoldoende medewerking verleent, wordt het recht op uitkering op grond van artikel 17 van de IOAW/IOAZ opgeschort en wordt belanghebbende verzocht het verzuim binnen een gestelde termijn te herstellen (de zogenaamde hersteltermijn). Indien de informatie of medewerking alsnog wordt verstrekt of verleend, wordt een maatregel toegepast. Indien belanghebbende het verzuim niet herstelt, wordt het recht op uitkering beëindigd met ingang van de eerste dag waarover dat recht is opgeschort. Een bijzondere vorm van schending van de medewerkingsplicht is het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Omdat het hier gaat om het niet nakomen van een verplichting in het kader van de arbeidsinschakeling, wordt deze specifieke gedraging niet gesanctioneerd op basis van dit artikel maar op grond van artikel 8, tweede categorie onder a. De gedraging blijft overigens wel een schending van de medewerkingsplicht ex artikel 13 tweede lid IOAW /IOAZ, waardoor -althans ten aanzien van belanghebbenden aan wie al een uitkering is toegekend- ná de maatregelwaardige gedraging de hierboven geschetste weg van artikel 17 IOAW/IOAZ kan worden gevolgd. Ten aanzien van oproepen door een Re-integratiebedrijf (RIB) kan hier nog worden aangegeven dat de hiervoor bedoelde hersteltermijn niet gaat lopen vanaf het moment dat belanghebbende dient te verschijnen op een afspraak van het RIB, maar pas na de daaropvolgende oproep van de Sociale Dienst. Deze oproep vindt in de regel plaats nadat belanghebbende niet is verschenen op de afspraak van het RIB. Geeft belanghebbende ook geen gehoor aan de oproep van de Sociale Dienst dan geldt voor de hersteltermijn de datum van deze oproep. Hoofdstuk 5: overige gedragingen die leiden tot een maatregel Artikel 14: Zeer ernstige misdragingen Onder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vo rmen van agressie worden verstaan, waarbij sprake is van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. In de verordening is aangegeven dat ag ressief gedrag van een uitkeringsgerechtigde aanleiding vormt voor het opleggen van een maatregel. Een nadere uitwerking van wat onder "het zeer ernstig misdragen" kan worden verstaan, vindt plaats in het zogenoemde Agressieprotocol. Dit protocol geldt ook voo r de Participatiewet. Daarom is voor PAGINA 53 van 77

54 BIJLAGE 5 VOLGNUMMER wat betreft de systematiek in deze verordening waar mogelijk aansluiting gezocht bij de betreffende artikelen van de Participatiewet. Het is in ieder geval duidelijk dat het moet gaan om ernstige misdragingen tegenover medewerkers van de gemeente en medewerkers van andere organisaties die belast zijn met de uitvoering van de IOAW/IOAZ. In afwijking van de Participatiewet is voor de IOAW/IOAZ de voorwaarde blijven gelden dat de ernstige misdraging moet hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van deze wet. Het doen van aangifte van een strafbaar feit is geen voorwaarde voor het opleggen van een maatregel wegens vernieling, bedreiging, belaging of mishandeling. Of aangifte wordt gedaan conform het agressieprotocol staat dus los van het opleggen van een maatregel. Ook een veroordeling door de strafrechter is geen voorwaarde voor toepassing van deze bepaling. Een maatregel vanwege een ernstige misdraging is niet bedoeld om de eventueel door die misdraging veroorzaakte schade te vergoeden. Artikel 15 en 16 In het kader van de inwerkingtreding kan worden opgemerkt dat de Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ 201 3, die is vastgesteld op 22 januari 201 3, op het moment dat de nieuwe Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ in werking treedt, wordt ingetrokken. Dat is ingaande 1 januari PAGINA 54 van 77

55 BIJLAGE 6 VOLGNUMMER Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 DE RAAD VAN DE GEMEENTE MAASTRICHT, Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 nowember 201 4, organisatieonderdeel BO-Sociaal, no ; Gelet op artikel 36 van de Participatiewet; Gezien het advies van de commissie "Economische en Sociale Zaken; BESLUIT vast te stellen: de Verordening individuele inkomenstoeslag Artikel 1 Begripsbepalingen In deze verordening wordt verstaan onder: a. de wet: de Participatiewet b. college: het college van burgemeester en wethouders c. peildatum: de datum waarop een individuele inkomenstoeslag wordt aangevraagd d. Referteperiode: een onafgebroken periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum e. Inkomen: het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet danwel de ontvangen bijstandsnorm f. Laag inkomen: een inkomen niet hoger dan 100% van de voor belanghebbende(n) van toepassing zijnde bijstandsnorm. g. bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet h. de gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 21, onder b van de wet Artikel 2. Indienen verzoek Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet, wordt ingediend middels een door of namens het college vastgesteld formulier. Artikel 3 Voorwaarden Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag de belanghebbende die gedurende de referteperiode beschikte over een laag inkomen en op de peildatum niet beschikt over een vermogen hoger dan de vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34 van de wet. Artikel 4 Hoogte van de toeslag 1. De individuele inkomenstoeslag bedraagt per jaar: a. voor gehuwden: 39 % van de gehuwdennorm; b. voor alleenstaande ouders: 35% van de gehuwdennorm; c. voor alleenstaanden: 28 % van de gehuwdennorm. PAGINA 55 van 77

56 BIJLAGE 6 VOLGNUMl\fER Voor toepassing van het eerste lid is de situatie van de belanghebbende op de peildatum bepalend. 3. Indien één van de gehuwden op de peildatum ingevolge artikel 11 of artikel 13, eerste lid van de wet is uitgesloten van het recht op bijstand, komt de belanghebbende echtgenoot in aanmerking voor een inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande zou gelden. 4. De hoogte van de gehuwdennorm, vermeld in het eerste lid, is het bedrag dat van toepassing is op 1 januari van het kalenderjaar waarin de peildatum valt. De procentuele berekening wordt telkens naar boven afgerond op hele euro's. Artikel 5 Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien strikte toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 6 Inwerkingtreding 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand ingetrokken. Artikel 7 Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele inkomenstoeslag Aldus besloten door de raad der gemeente Maastricht in zijn openbare ver 9dériti' van 16 december De Griffier, De Voorzitter, ( PAGINA 56 van 77

57 BIJLAGE 6 VOLGNUMMER Toelichting Algemeen Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het college kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan personen aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting of aan personen die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgen. Vast te leggen regels in verordening De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen 'langdurig' en 'laag inkomen'. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden. Het college kan in (wet interpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend: - de krachten en bekwaamheden van de persoon, en - de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 (Begripsbepalingen) De begrippen die in de Participatiewet voorkomen en die deels in deze verordening terugkeren, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet. Voor de overige begrippen geldt een eigen definitie. PAGINA 57 van 77

58 BIJLAGE 6 VOLGNUMMER Inkomen Met laag inkomen wordt bedoeld een inkomen niet hoger dan 100% van de voor belanghebbende(n) van toepassing zijnde bijstandsnorm. Voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag wordt Algemene bijstand in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien een individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenst effect kan hebben dat een persoon geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag. Wat voor een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag geldt, dat geldt ook voor een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag op grond van de WW B zoals die luidde vóór 1 januari Peildatum De peildatum is de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet. Artikel 2 (Indienen verzoek) Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet kan een persoon een verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag indienen. Voorheen was de langdurigheidstoeslag alleen op aanvraag verkrijgbaar. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1 :3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb). Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb} die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Artikel 3 (Voorwaarden) Aan de begrippen langdurig laag inkomen is invulling gegeven door te bepalen dat het inkomen gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum (referteperiode) niet hoger mag zij n geweest dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm. De grens waar artikel 36 van de wet op doelt is een maximale grens. Dit kan worden afgeleid uit de toelichting PAGINA 58 van 77

59 BIJLAGE 6 VOLGNUMMER van de wet en de wetsgeschiedenis. Het langdurig laag inkomen bepalen op een lager bedrag is dus toegestaan. De gemeenten binnen Maastricht-Heuvelland hanteren overigens al vanaf invoering van de Langdurigheidstoeslag in 2004 de geldende bijstandsnorm als grens. De duur van de referteperiode is gehandhaafd op 36 maanden. Er is in het verleden gekozen voor een kortere referteperiode (van 60 naar 36 maanden) omdat wordt aangenomen (onder meer door het NIBUD) dat na 36 maanden de reserveringsmogelijkheden minimaal worden. Wat betreft de vermogenseis, kan naar voren worden gebracht dat deze weliswaar al in artikel 36 van de wet is opgenomen, maar dat deze hier nog eens expliciet wordt herhaald, vanwege de beoogde effectieve uitvoering. De belangrijkste toetsingscriteria worden hier immers nog eens nadrukkelijk samen genoemd. Ook wordt in artikel 36 aangegeven dat de belanghebbende geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet mag hebben. De vermogenstoets blijft mitsdien verplicht. Daarnaast bepaalt artikel 36 nog steeds dat een individuele inkomenstoeslag maar één keer in de 12 maanden kan worden verstrekt. De minimum leeftijdsgrens voor het in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag blijft gehandhaafd op 21 jaar. De maximum leeftijd is thans vastgesteld op de pensioengerechtigde leeftijd. Artikel 4 (Hoogte van de toeslag) Lid 1 Voor de hoogte van de toeslag is aansluiting gezocht bij het huidige niveau (2014). Om de verordening niet jaarlijks wegens een indexering aan te hoeven passen, zijn de bedragen uitgedrukt in een percentage van de gehuwdennorm zoals die geldt per 1 januari van het betreffend kalenderjaar (zie in dit verband ook lid 4). De afzonderlijke toeslagen die voortkomen uit de procentuele berekeningswijze worden naar boven toe afgerond op hele euro's. Verder kan hier nog worden opgemerkt dat een belanghebbende maar eenmaal binnen een periode van 12 maanden een toeslag kan krijgen. Dit is uitdrukkelijk in artikel 36 van de wet bepaald. Lid 2 De situatie op de peildatum is bepalend voor welke individuele inkomenstoeslag een belanghebbende in aanmerking wordt gebracht. Is de belanghebbende op dat moment alleenstaande, dan ontvangt hij ook de individuele inkomenstoeslag voor een alleenstaande. Lid 3 In dit lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 van de wet geboden voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners ingevolge artikel 1 1 of 13, eerste lid van de wet is uitgesloten van het recht op bijstand (en dus ook van een LOT). De bijstandswet voorziet niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot. Het toekennen van een toeslag voor gehuwden is echter ook niet opportuun, aangezien de andere echtgenoot géén rechthebbende is. Een concreet voorbeeld in deze is wanneer één echtgenoot op de peildatum in detentie verblijft terwijl de ander een bijstandsuitkering ontvangt. Het derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij één echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op basis van artikel 1 1 of artikel 13, eerste lid van de wet. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor een LOT wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 van de wet of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op een LOT. Het recht op LOT komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen. PAGINA 59 van 77

60 BIJLAGE 6 VOLGNUMMER Lid 4 Zoals in de artikelsgewijze toelichting bij het eerste lid al is vermeld, is de gehuwdennorm die genoemd wordt in het eerste lid de norm die op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldt. Dit betekent dat de bedragen in het eerste lid niet worden aangepast indien in het toepasselijke kalenderjaar de in januari vastgestelde gehuwdennorm in bijvoorbeeld april en/of juli nog wordt gewijzigd. Artikel 5 (Hardheidsclausule) Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken. Artikel 6 (Inwerkingtreding) Met de invoering van de participatiewet en hierin ondergebrachte individuele inkomenstoeslag vervalt de langdurigheidstoeslag. De verordening m.b.t. de langdurigheidstoeslag wordt dan ook ingetrokken per datum van invoering verordening individuele inkomenstoeslag. PAGINA 60 van 77

61 BIJLAGE 7 VOLGNUMMER Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet Maastricht-Heuvelland DE RAAD VAN DE GEMEENTE MAASTRICHT, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 4 november 201 4, organosaieonderdeel BO-Sociaal, no ; gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van de Participatiewet; gezien het advies van de raadscommissie Economische en Sociale Zaken: BESLUIT vast te stellen de Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2015; overwegende dat het noodzakelijk is de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in artikel 60b van de Participatiewet bij verordening te regelen; Artikel 1. Definitiebepaling In deze verordening wordt onder een recidiveboete, een bestuurlijke boete verstaan als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de Participatiewet. Artikel 2. De uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening Het college verrekent het openstaande boetebedrag met de algemene bijstand gedurende de eerste drie maanden na dagtekening van het besluit tot oplegging van een recidiveboete zonder dat het bepaalde in artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in acht wordt genomen. Artikel 3. Verzoek tot doorbetaling huur/hypotheekrente 1. Belanghebbende kan verzoeken om, in afwijking van het bepaalde in artikel 2, de huur dan wel hypotheekrente na aftrek van huurtoeslag respectievelijk hypotheekrenteaftrek, gedurende de in artikel 2 genoemde periode direct vanuit de bijstand te voldoen. Indien dit verzoek wordt toegekend wordt de verrekening daarop aangepast. 2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval afgewezen indien belanghebbende(n) redelijkerwijs over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in zijn levensonderhoud te voorzien dan wel redelijkerwijs deze gelden op korte termijn kan verwerven. Artikel 4. Verrekenen met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht In afwijking van artikel 2 verrekent het college het openstaande boetebedrag met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor zover: a. toepassing van artikel 2 en 3 onaanvaardbare consequenties heeft voor de eventuele minderjarige belanghebbende(n); dan wel PAGINA 61 van 77

62 BIJLAGE 7 VOLGNUMMER b. de gezondheidstoestand van (een van de) belanghebbende(n) naar het oordeel van het college ernstig wordt bedreigd doordat mogelijkheden ontbreken om de noodzakelijke medicatie of behandeling te financieren. Artikel 5. Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015 Artikel 6. Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive ;.i Aldus besloten door de raad der gemeente Maastricht in zijn openbare vergad Jn 16 december De griffier, De voorzitter, ( PAGINA 62 van 77

63 BIJLAGE 7 VOLGNUMMER Algemene toelichting Per 1 januari is de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking getreden. Op basis van deze wet is het college verplicht om een boete op te leggen indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Die verplichting blijft ook gelden binnen de nieuwe Participatiewet die per 1 januari 2015 ingaat. De hoogte van de boete is in beginsel gelijk aan het bedrag dat belanghebbende te veel aan bijstand heeft ontvangen. Is sprake van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht (recidive) dan wordt deze boete in beginsel verhoogd tot 150% van het te veel ontvangen bedrag. Naast deze verhoging krijgt het college daarbij ook de bevoegdheid om in de eerste drie maanden na oplegging van de boete de bijstand volledig te verrekenen met de openstaande boetevordering. In eerste instantie had de wetgever voorzien in een plicht tot volledige verrekening van de boetevordering. Bij amendement is deze verplichting echter omgezet in een bevoegdheid, zodat de gemeente de mogelijkheid heeft om daar waar volledige verrekening onwenselijke effecten heeft (denk b.v. aan hogere maatschappelijke kosten vanwege uithuisplaatsing) de verrekening aan te passen, dan wel bij de verrekening de beslagvrije voet volledig te respecteren. Net als onder de Wet werk en bijstand wordt in de Participatiewet de gemeenteraad verplicht in dit kader bij verordening nadere regels te stellen met betrekking tot het gebruik van deze bevoegdheid. Onder de Wet werk en bijstand is ervoor gekozen die nadere regels op te nemen in de bestaande Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Vanwege de overzichtelijkheid en in aansluiting op de aparte verordeningen van het samenwerkingsverband Pentasz en de gemeente Valkenburg worden de nadere regels rondom verrekening bestuurlijke boete bij recidive nu ook voor Maastricht in een aparte verordening gegoten. Opgemerkt zij nog dat de verordening enkel de verrekening regelt van bijstandsafhankelijken die te maken krijgen met een door het college zelf opgelegde recidiveboete. Is de recidiveboete opgelegd op het moment dat belanghebbende elders bijstand ontvangt, dan kan het boete opleggende college het bijstandsverstrekkende college verzoeken om conform de regels van het boete opleggende college tot verrekening over te gaan. Mocht belanghebbende tussentijds het bijstandsverstrekkende college verzoeken de beslagvrije voet alsnog te respecteren, dan is dit college bij de verrekening daaraan gehouden. Artikelsgewijze toelichting separate verordening Artikel 1 Behoeft geen nadere toelichting Artikel 2 Artikel 4:93, vierde lid, van Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat verrekening niet mogelijk is voorzover beslag op de vordering nietig zou zijn. Concreet houdt dit in dat bij verrekening in beginsel rekening moet worden gehouden met de beslagvrije voet zoals deze zijn regeling vindt in artikel 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Participatiewet geeft het college de bevoegdheid om deze bepaling in de eerste drie maanden na oplegging van de boete buiten toepassing te laten. Het college mag dus de openstaande boetevordering (zowel de recidiveboete als een wellicht nog openstaand bedrag in verband met de eerdere boete) in deze PAGINA 63 van 77

64 BIJLAGE 7 VOLGNUMMER eerste drie maanden volledig met een eventueel bijstandsrecht verrekenen. In eerste instantie was deze verrekening als een verplichting opgenomen in de Wet werk en bijstand. De Kamer achtte echter - juist bij bijstandsverlening - het risico reëel dat zich situaties zouden kunnen voordoen waarbij de uiteindelijke totale maatschappelijke kosten beduidend hoger zouden liggen dan het met deze invorderingsmethodiek bereikte resultaat. Reden voor de Kamer om de gemeente in dit kader meer handelingsvrijheid te geven, om juist in deze individuele situaties af te kunnen wijken van het principe. Vandaar dat bij de verrekening met de bijstand niet gesproken wordt over een plicht, maar over een bij verordening nader in te kaderen bevoegdheid. In deze verordening is er voor gekozen om in lijn met deze bedoeling uit te gaan van het principe van volledige verrekening, om vervolgens in artikel 3 en 4 de mogelijkheden te benoemen om van dit principe af te wijken. Artikel 3 Zoals in de toelichting op artikel 2 aangegeven zijn in artikel 3 en 4 de mogelijkheden om van het in artikel 2 benoemde principe af te wijken nader uitgewerkt. Artikel 3 voorziet daarbij in de mogelijkheid voor belanghebbende om het college te verzoeken om in ieder geval de huur (en bij een eigendomswoning de hypotheekrente onder aftrek van de in dit kader ontvangen belastingteruggave en eventueel ontvangen bijzondere bijstand) via de bijstand te laten doorbetalen. Gedachte hierachter is dat met name moet worden gevreesd dat belanghebbende wanneer hij drie maanden van bijstand verstoken blijft het risico loopt dat hij vanwege de ontstane achterstand in de woonlasten uit huis wordt geplaatst met allerlei eventuele extra kosten voor de maatschappij. Om dit te voorkomen voorziet deze bepaling in de mogelijkheid dat het college het te verrekenen bedrag kan aanpassen, zodat alsnog vanuit de bijstand de woonlasten kunnen worden doorbetaald. Wel is gekozen voor een directe doorbetaling aan de verhuurder/hypotheekverstrekker om te voorkomen dat de bijstand voor andere zaken wordt ingezet, waardoor alsnog het risico van uithuisplaatsing reëel blijft. In het tweede lid van artikel 3 is daarnaast bepaald dat een verzoek tot doorbetaling zonder meer wordt geweigerd indien belanghebbende in redelijkheid over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in zijn levensonderhoud te voorzien dan wel in redelijkheid deze gelden op korte termijn kan verwerven. Gesproken wordt over gelden, niet over middelen. Van het in de Participatiewet gedefinieerde middelenbegrip zijn immers een aantal posten uitgesloten. Denk dan bijvoorbeeld aan bedragen die belanghebbende heeft ontvangen in het kader van een immateriële schadevergoeding of bedragen waarover belanghebbende wel beschikt, maar die bij saldering met de openstaande schulden geen aan te spreken vermogen opleveren. Dit zijn echter wel gelden die belanghebbende in deze situatie kan aanspreken voor zijn levensonderhoud, voor zover hij er in ieder geval in redelijkheid over kan (gaan) beschikken. Iemand kan onder andere redelijkerwijs over gelden gaan beschikken, indien het redelijk is dat hij ofwel binnen afzienbare tijd vermogensbestanddelen te gelde weet te maken ofwel op korte termijn werk weet te aanvaarden. Belanghebbende kan natuurlijk altijd al zijn bezittingen verkopen en op die wijze over gelden gaan beschikken, maar het is niet redelijk dat het college in deze van belanghebbende verlangt dat hij bezittingen verkoopt die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn (denk aan z'n meubels of bed). En natuurlijk kunnen inkomsten worden verworven door werk te aanvaarden, maar indien de PAGINA 64 van 77

65 BIJLAGE 7 VOLGNUMMER afstand van belanghebbende tot de arbeidsmarkt heel groot is, is het niet reëel om te verwachten dat hem dit op zeer korte termijn zal lukken. In dit soort situaties kan dus niet met een beroep op het tweede lid een verzoek tot doorbetaling zonder meer worden afgewezen. Dat gesproken wordt over een verzoek houdt in dat belanghebbende zelf in actie moet komen zo hij de verrekening wil laten aanpassen. Dat houdt tevens in dat zo'n verzoek ook lopende de drie maanden van verrekening kan worden gedaan, mocht bijvoorbeeld plots blijken dat uithuiszetting dreigt of dat verwachte inkomsten uitblijven. Artikel 4 In artikel 4 is een tweetal situaties benoemd waarin het college ondanks de in de wet opgenomen bevoegdheid toch de beslagvrije voet bij verrekening in acht neemt. De genoemde omstandigheden betreffen situaties die ook tijdens de parlementaire behandeling expliciet zijn benoemd. Artikel 5 en 6 Behoeven geen nadere bespreking. PAGINA 65 van 77

66 BIJLAGE 8 VOLGNUMMER Verordening individuele studietoeslag Participatiewet Maastricht-Heuvelland DE RAAD VAN DE GEMEENTE MAASTRICHT, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 november 2014, organisatieonderdeel BO-Sociaal, no ; gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet; gezien het advies van raadscommissie Economische en Sociale Zaken; besluit vast te stellen de Verordening individuele studietoeslag Participatiewet Artikel 1. Begrippen college: het college van burgemeester en wethouders de wet: de Participatiewet studietoeslag: de individuele studietoeslag als bedoeld in artikel 36b van de Participatiewet Artikel 2. Verlening studietoeslag 1. Het college kan op aanvraag aan personen die voldoen aan het gestelde in 36b, eerste lid, van de wet, een individuele studietoeslag verlenen. 2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend door middel van een door of namens het college vastgesteld formulier. Artikel 3. Hoogte individuele studietoeslag 1. De individuele studietoeslag bedraagt een percentage van de van toepassing zijn de bijstandsnorm voor gehuwden conform artikel 21 onderdeel b van de wet. Dit percentage is voor personen tot 21 jaar 15%, bij 21 jaar 18%, bij 22 jaar 21 % en vanaf 23 jaar 25%. 2. De hoogte van de bijstandsnorm voor gehuwden, vermeld in het eerste lid, is het bedrag dat van toepassing is op 1 januari van het kalenderjaar waarin de aanvraagdatum valt. De procentuele berekening wordt telkens naar boven afgerond op hele euro's. Artikel 4. Betaling individuele studietoeslag Een individuele studietoeslag wordt per maand uitbetaald. Artikel 5. Toekenning en beëindiging van de individuele studietoeslag 1. De individuele studietoeslag wordt niet eerder toegekend dan vanaf de eerste dag van de maand waarop de aanvraag is ingediend voor de (resterende) duur van het school- of studiejaar. 2. De individuele studietoeslag wordt tussentijds beëindigd zodra de studie wordt gestaakt of betrokkene niet langer voldoet aan het gestelde in art. 36b, eerste lid, onder b, van de wet. Artikel 6. Nadere regels Het college kan nadere regels stellen die betrekking hebben op: PAGINA 66 van 77

67 BIJLAGE 8 VOWNUMMER a. De vaststelling van de doelgroep met name voor de toepassing van artikel 36b onderdeel d van de wet; b. De wijze waarop ten aanzien van de doelgroep invulling wordt gegeven aan paragraaf 3. 2 van de wet voor zover daarvan afgeweken wordt; c. De wijze waarop ten aanzien van de doelgroep invulling wordt gegeven aan paragraaf 3.4 van de wet voor zover daarvan afgeweken wordt; d. De verrekening van inkomsten en/of het stellen van een inkomstengrens. Artikel 7. Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op 1 januari Artikel 8. Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele studietoeslag Participatiewet Aldus besloten door de raad der gemeente Maastricht in zijn openbare vergaderij)g-"16 december // De Griffier, De Voorzitter, PAGINA 67 van 77

68 BIJLAGE 8 VOLGNUMMER Algemene toelichting De lnvoeringswet Participatiewet introduceert een studieregeling in de Participatiewet: de individuele studietoeslag. Hiermee krijgt het college de mogelijkheid mensen, van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen of bij wie een medische urenbeperking is geconstateerd, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft. Mensen met een arbeidshandicap hebben volgens de regering een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren. Voor hen is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later lager is. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan (TK , , nr. 125, p. 2). De individuele studietoeslag moet worden aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5, onderdeel d, van de Participatiewet). De individuele studietoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor mensen van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen of voor wie een medische urenbeperking geldt. Verordeningsplicht De lnvoeringswet Participatiewet legt de gemeenteraad de verplichting op in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag (artikel 8, derde lid, van de Participatiewet). Discretionaire bevoegdheid Het verlenen van een individuele studietoeslag is een discretionaire bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college aan personen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, een individuele studietoeslag kan toekennen, maar hiertoe niet is gehouden. Het college kan - in aanvulling op artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet - in beleidsregels aangeven wie, wanneer en op grond van welke nadere voorwaarden recht heeft op een individuele studietoeslag. De artikelen 12, 43, 49 en 52 van de Participatiewet zijn niet van toepassing bij verlening van de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). De aanvraag moet worden ingediend bij het college. Een individuele studietoeslag kan niet als lening worden verstrekt als een persoon met de studietoeslag schulden wil aflossen. Artikel 49 van de Participatiewet is namelijk niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Ook artikel 52 van de Participatiewet is niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Dit maakt dat de individuele studietoeslag niet kan worden verstrekt in de vorm van een voorschot. PAGINA 68 van 77

69 BIJLAGE 8 VOLGNUMMER Artikelsgewijze toelichting Artikel 1. Begrippen Deze spreken voor zich. Artikel 2. Verlening studietoeslag In het eerste lid wordt nog eens benadrukt dat een aanvrager op datum aanvraag moet voldoen aan de voorwaarden genoemd in artikel 36b, eerste lid van de Participatiewet. Eén van de voorwaarden is dat bij de aanvrager moet worden vastgesteld of hij arbeidsbeperkt is of dat bij hem sprake is van een medische urenbeperking. Dat laatste moet door het UWV worden bepaald. Wie moet vaststellen of een aanvrager arbeidsbeperkingen ondervindt, wordt via nadere regels bepaald. Het zal er waarschijnlijk op neerkomen dat dit hetzelfde orgaan is dat ook vaststelt of iemand die bijstand aanvraagt of ontvangt een arbeidsbeperking heeft. Een andere voorwaarde is dat de aanvrager recht moet hebben op studiefinanciering of een Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Dit betekent niet dat de aanvrager ook daadwerkelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming moet ontvangen. Het recht op studiefinanciering bestaat, afhankelijk van iemands gekozen opleiding, leeftijd en inkomen. Of van dit recht gebruik gemaakt wordt is niet in de Participatiewet geregeld en is geen vereiste voor het ontvangen van een individuele studietoeslag op grond van de Participatiewet. Voor het recht op een individuele studietoeslag is het dan ook voldoende dat een persoon recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming. De persoon zal - als aanvrager van de toeslag - aannemelijk moeten maken dat hij recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming heeft, bijvoorbeeld door een beschikking van DUO of door een bewijs van inschrijving bij een bepaalde opleiding te overleggen. Om onduidelijkheid te voorkomen omtrent de wijze waarop het verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet moet worden ingediend, wordt in het derde lid bepaald dat dit moet worden gedaan door middel van een door of namens het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling van de Awb. Vandaar ook dat in deze verordening het begrip "aanvraag" wordt gehanteerd en niet "verzoek". Het gaat dus om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele studietoeslag zoals bedoeld in artikel 36b van de Participatiewet. Artikel 3. Hoogte individuele studietoeslag De individuele studietoeslag bedraagt afhankelijk van de leeftijdscategorie, een percentage van de bijstandsnorm voor gehuwden conform artikel 21 onderdeel b van de Participatiewet. Daarmee is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de systematiek die door het UWV wordt toegepast bij toekenning van een vergelijkbare studietoeslag. De percentages voor onder de 23 zijn als volgt berekend: [wettelijk minimumjeugdloon] / [wettelijk minimumloon vanaf 23) * 25%. Er is niet gekozen voor een percentage van het bruto wettelijk minimumloon omdat het werken met netto-bedragen meer past bij de werkwijze rondom de netto bijstand. PAGINA 69 van 77

70 BIJLAGE 8 VOLGNUMMER Artikel 4. Betaling individuele studietoeslag Het ligt voor de hand om de studietoeslag per maand te betalen omdat de toeslag bedoeld is als inkomensaanvullende regeling voor het dekken van algemene kosten van levensonderhoud. Veel van die kosten doen zich maandelijks voor, zoals woonlasten, zorgpremies, etc. Daarnaast vindt betaling vanuit een bijbaan in de regel ook maandelijks plaats. Verder sluit een maandbetaling ook meer aan bij het systeem van in- en uitschrijving bij een studie. Gewoonlijk gebeurt dat per maand (vaak de eerste van de maand). Artikel 5. Toekenning en beëindiging van de individuele studietoeslag In het eerste lid is bepaald dat een studietoeslag pas wordt toegekend vanaf de eerste van de maand waarop de aanvraag is ingediend. Het is niet de bedoeling dat een toeslag met terugwerkende kracht, bijvoorbeeld vanaf datum aanvang studiejaar, wordt verstrekt. Bij ongewijzigde omstandigheden loopt de toeslag tot aan het eind van het school- of studiejaar. Belanghebbende kan tegen het einde van school- of studiejaar een nieuwe aanvraag indienen. Het tweede lid maakt duidelijk dat de studietoeslag tussentijds wordt beëindigd zodra de studie wordt gestaakt of belanghebbende niet langer recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Artikel 6. Nadere regels In dit artikel is aangegeven dat het college nog nadere regels kan stellen. Zo moet bijvoorbeeld nog worden bepaald welke organisatie met welk instrumentarium het college gaat adviseren met betrekking tot het oordeel of een belanghebbende met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijke minimumloon. Het kan ook dat op dit punt wordt volstaan met de nadere regel dat de vaststelling als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, onderdeel d van de Participatiewet, door dezelfde organisatie en op dezelfde wijze plaatsvindt als bij het vaststellen van een evt. arbeidsbeperking bij iemand die bijstand aanvraagt of ontvangt. Ook kan bij nadere regels nog worden gedacht aan het toepassen van een partnertoets en/of met het in bepaalde mate rekening houden met inkomsten anders dan uit studiefinanciering of tegemoekoming studiekosten. Daarbij kan ook een inkomstengrens worden bepaald; komen de inkomsten anders dan uit studiefinanciering of tegemoetkoming schoolkosten bijvoorbeeld boven een bepaalde grens dan vervalt de aanspraak op een studietoeslag. Artikel 7 en 8. Inwerkingtred ing en Citeertitel Behoeven geen nadere bespreking. PAGINA 70 van 77

71 BIJLAGE 9 VOLGNUMMER Verordening handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ Maastricht-Heuvelland DE RAAD DER GEMEENTE MAASTRICHT, gelet op: - artikel 8b van de Participatiewet; - artikel 35, eerste lid, onderdeel c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; - artikel 35, eerste lid, onderdeel c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; - het in werking treden van de Participatiewet; gelet op het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d.4 november 201 4, organisatieonderdeel B&O-Sociaal, no ; gehoord de raadscommissie Economische en Sociale Zaken; BESLUIT: vast te stellen: de Verordening handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ Artikel 1. Begrippen 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; b. IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; c. uitvoeringsplan: het in artikel 2 van deze verordening genoemde uitvoeringsplan Hoogwaardig Handhaven (waaronder een evt. uitvoeringsplan Debiteuren) d. college: het college van burgemeester en wethouders; 2. Voor zover niet anders is bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW en IOAZ. Artikel 2. Vaststelling uitvoeringsplan Het college stelt in het kader van het bestrijden van het ten onrechte ontvangen van bijstand op grond van de Participatiewet en het ten onrechte ontvangen van een uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ, alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van Participatiewet, IOAW en IOAZ een uitvoeringsplan Hoogwaardig Handhaven vast. Artikel 3. Visie en aandachtsvelden Het uitvoeringsplan omvat een gemeentelijke visie op Hoogwaardig Handhaven en vanuit die visie een beschrijving van activiteiten, die evenwichtig worden ontwikkeld binnen de volgende vier aandachtsvelden: PAGINA 71 van 77

72 BIJLAGE 9 VOLGNUM IER ,, a. Vroegtijdige voorlichting/communicatie richting belanghebbenden omtrent rechten en plichten die aan het ontvangen van bijstand of een inkomensvoorziening verbonden zijn en voorts gerichte controle bij aanvraag; b. Optimale dienstverlening; c. Vroegtijdige opsporing van oneigenlijk gebruik en misbruik en constatering van plichtsverzuim door middel van controles bij aanvraag, tijdens en na beëindiging van de bijstand of bij aanvraag, tijdens en na beëindiging van de inkomensvoorziening; d. Daadwerkelijk sanctioneren in geval van oneigenlijk gebruik en misbruik en/of bij schending van overige aan de bijstand of inkomensvoorziening verbonden verplichtingen en/of in situaties waarin de plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie niet dan wel onvoldoende wordt nagekomen. Artikel 4. Invulling bevoegdheid tot terugvordering en verhaal 1. In het uitvoeringsplan wordt aangegeven op welke wijze het college invulling geeft aan de bevoegdheid tot opschorting en de beperkte bevoegdheid tot terugvordering als vermeld in de artikelen 54 en 58 Urn 60 van de Participatiewet, de artikelen 17, 25, 26 en 28 van de IOAW en IOAZ. 2. In het uitvoeringsplan wordt aangegeven op welke wijze het college invulling geeft aan de bevoegdheid tot verhaal als vermeld in de artikelen genoemd in paragraaf 6.5 van de Participatiewet. Artikel 5. Titulatuur van de verordening Deze verordening kan worden aangehaald als: de Verordening handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ Artikel 6. Datum inwerkingtreding verordening De Verordening handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 treedt in werking met ingang van 1 januari De Verordening handhaving WWB, IOAW, IOAZ 2013, vastgesteld op 22 januari 2013, wordt ingaande 1 januari 2015 ingetrokken. Aldus besloten door de raad der gemeente Maastricht in zijn openbare vergadejrlg-van 16 december // De Griffier, De.VéÎorzitter, // ' { PAGINA 72 van 77

73 BIJlAGE 9 VOLGNUMMER Algemene toelichting Op 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking. Deze vervangt de Wet werk en bijstand. Binnen de Participatiewet worden de re-integratieverplichtingen aangescherpt. Zo is in die wet een aantal uniforme verplichtingen opgenomen waarvoor bij niet of onvoldoende nakoming een forse sanctie volgt (100% verlaging van de norm gedurende minimaal een maand). Naast deze aanscherping is al eerder met de Wet aanscherping handhaving het zware sanctiemiddel boete geïntroduceerd dat bij schending van de inlichtingenplicht moet worden opgelegd. De wetgever heeft met beide aanscherpingen willen benadrukken dat verwacht wordt dat een ieder zich optimaal inspant om zelfstandig in de kosten van zijn bestaan te voorzien en dat fraude met bijstand onacceptabel is. Alleen door strikte naleving van de regels blijft er, aldus de wetgever, voldoende maatschappelijk draagvlak bestaan voor onze sociale zekerheid. Om die naleving kracht bij te zetten is een effectief handhavingbeleid van groot belang. Net als onder de Wet werk en bijstand blijft de gemeente ook onder de Participatiewet koersen op de bestaande strategie van Hoogwaardig Handhaven. De komst van de nieuwe Participatiewet maakt het wel noodzakelijk de verordening te actualiseren. Uitgangspunt binnen Hoogwaardig Handhaven blijft dat een combinatie van zowel preventieve als repressieve activiteiten in de uitvoering van de diverse door de gemeente uit te voeren wetten moet leiden tot een verbeterde handhaving en wel in die zin dat méér cliënten bereid zijn wet- en regelgeving spontaan na te leven. De op preventie en repressie gerichte activiteiten bestrijken nog steeds de volgende vier aandachtsvelden: het vroegtijdig informeren en in de aanvraagfase gericht controleren van cliënten; het optimaliseren van de dienstverlening; - vroegtijdige opsporing van fraude en vaststelling van plichtsverzuim door gerichte controles tijdens en bij beëindiging van de bijstandsverlening; - daadwerkelijk sanctioneren in geval van geconstateerde fraude. Ook thans zal weer volgens de doelstellingen van Hoogwaardig Handhaven worden gewerkt; m.a.w. er moet sprake zijn van een zodanige samenhang tussen de vier aandachtsvelden dat deze elkaar versterken waardoor een goede balans ontstaat tussen preventie en repressie. In het geheel van Hoogwaardig Handhaven, ook met het oog op preventie, past nog steeds een efficiënt en effectief controle-instrumentarium. Sinds invoering van de WWB is hier mede aan de hand van het uitvoeringsplan Hoogwaardig Handhaven voortdurend aan gewerkt. Het is de bedoeling dit instrumentarium ook nu weer verder te herijken danwel te blijven verfijnen, waarbij enerzijds gekeken wordt naar nieuwe technische mogelijkheden (denk aan bestandsvergelijkingen) en anderzijds naar "best practises" bij gemeenten elders in het land (nieuwe themacontroles of beproefde samenwerkingsvormen). Daarnaast worden ook de ontwikkelingen gevolgd binnen de handhavingspraktijk van uitvoeringsorganisaties als SVB en UWV. De verordening moet aan het gehele proces (het verder werken aan en blijven uitdragen van Hoogwaardig Handhaven) op hoofdlijnen sturing geven. Tot slot is een andere belangrijke factor binnen Hoogwaardig Handhaven dat handhaving een integraal gebeuren is, d.w.z. dat fraude-alertheid en fraudebewustzijn zeker ook vanuit de preventiegedachte, een zaak is van elke medewerker van de Sociale Dienst. PAGINA 73 van 77

74 BIJLAGE 9 VOLGNUMMER Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 In dit artikel wordt een aantal begrippen omschreven, die terugkeren in de verordening en/of de daarbij behorende toelichting. Artikel 2 Met dit artikel wordt in het kader van het bestrijden van het ten onrechte ontvangen van bijstand of uitkering alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Participatiewet, IOAW en IOAZ aan het college opdracht gegeven een uitvoeringsplan Hoogwaardig Handhaven vast te stellen. Binnen Hoogwaardig Handhaven blijft het van belang dat er een goede balans is tussen de activiteiten binnen de vier aandachstvelden en dus tussen preventie en repressie. Alleen zo kan het spontaan naleven van wet- en regelgeving (toch het uiteindelijke doel van Hoogwaardig Handhaven) worden nagestreefd. In het uitvoeringsplan Hoogwaardig Handhaven zal, juist omdat de wetgever met de beide aanscherpingen van de wet het zwaartepunt heeft gelegd op repressie, extra aandacht uitgaan naar preventie. In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3 wordt hier verder op ingegaan. In de algemene toelichting is al aangegeven dat zal worden voortgegaan met het herijken en verder verfijnen van het controle-instrumentarium. Daarbij zal ook weer worden gekeken naar succesvolle voorbeelden uit de handhavingspraktijk elders in het land. Artikel 3 Omdat wordt vastgehouden aan het principe van Hoogwaardig Handhaven blijven visie en aandachtsvelden ongewijzigd. De toelichting verandert daardoor niet. Een visie op Hoog waardig Handhaven Het uitvoeringsplan dient een visie op Hoogwaardig Handhaven te bevatten. Daarin dient in beknopte vorm tot uitdrukking te komen wat Hoogwaardig Handhaven inhoudt en hoe dit binnen de gemeentelijke organisatie en in de samenwerking met partners (bijvoorbeeld het UWV) kan worden verwezenlijkt. Aandachtsvelden en daarbinnen te ont wikkelen activiteiten. Wil er sprake zijn van Hoogwaardig Handhaven dan moet telkens van enkele vastomlijnde aandachtsvelden worden uitgegaan. Daarnaast verlangt Hoogwaardig Handhaven dat binnen die velden een evenwichtige ontwikkeling van activiteiten plaatsvindt. Zonder een dergelijke "spreiding" is er een risico dat er onvoldoende samenhang tussen de aandachtsvelden wordt gecreëerd. De kans bestaat dan dat deze elkaar weinig zullen versterken, waardoor er weer minder balans is tussen preventie en repressie. Ook activiteiten die gericht zijn op handhaving van arbeids- en re-integratieverplichtingen moeten om die reden gelijkelijk verdeeld zijn. Om aan te geven wat onder een evenwichtige ontwikkeling van activiteiten wordt verstaan en om naar het college toe enigszins richtinggevend te zijn, wordt hierna nader op de aandachtsvelden ingegaan. Daarbij zal per veld zoveel mogelijk worden aangegeven naar welke soorten van activiteiten de gedachten uitgaan als het gaat om activiteiten die in ieder geval in het uitvoeringsplan aan de orde moeten komen. a. Vroegtijdige voorlichting/communicatie richting belanghebbenden omtrent rechten en plichten die aan het ontvangen van bijstand of inkomensvoorziening verbonden zijn en voorts gerichte controle bij aanvraag. PAGINA 74 van 77

75 BIJLAGE 9 VOLGNUMMER Een goede voorlichting en communicatie is bij uitstek een preventiemiddel. Belanghebbenden aan wie met name in de aanvraagfase heel duidelijk te verstaan wordt gegeven wat hun rechten maar vooral ook wat hun plichten zijn, zullen eerder geneigd zijn wet- en regelgeving spontaan na te leven. Zeker wanneer ook nog eens kan worden aangegeven wat in principe allemaal kan worden gecontroleerd. Het ligt dan ook voor de hand dat in het uitvoeringsplan op hoofdlijnen wordt beschreven hoe en in welke vorm die voorlichting en communicatie plaatsvindt. Gelet op de beide aanscherpingen is het vooral van belang dat in het kader van de voorlichting aan "de poort" ook extra nadruk wordt gelegd op het informeren van de cliënt over gevolgen van die aanscherpingen en dan met name de harde consequenties van het schenden van de inlichtingplicht. Bij het vaststellen van de rechtmatigheid in de aanvraagfase zal optimaal gebruik moeten worden gemaakt van eerder bedoeld controle-instrumentarium. Dan gaat het om het toepassen van risicoprofielen maar ook om de inzet van het instrument "internetonderzoek" waarvoor inmiddels een landelijke handreiking is opgesteld. In het uitvoeringsplan dient e.e.a. verder te worden uitgewerkt. Doel is de controle bij aanvraag zo efficiënt en effectief mogelijk uit te voeren. Dit is vooral voor de aanvrager zelf van groot belang. Hij moet zich goed bewust zijn van zijn handelen of nalaten en de eventuele gevolgen daarvan. Daarnaast blijven ook fraudesignalen een belangrijke factor bij het bepalen van de intensiteit van het controleren. Hier speelt natuurlijk ook de fraudealertheid van de professional een belangrijke rol. Gerichte scholing kan daar een juiste impuls aan geven. Voorts kan van het aan "de poort" al nauwgezet toezien op de arbeidsplicht en eventuele reintegratieverplichtingen een preventie-effect uitgaan. Een belanghebbende weet dan al vroeg wat op dit punt van hem verlangd wordt en zal daardoor minder snel zijn plichten verzaken. In het uitvoeringsplan moet aandacht worden besteed aan het onmiddellijk handhaven van de naleving van de plicht tot arbeidsinschakeling. b. Optimalisatie van de dienstverlening. Met optimalisatie van de dienstverlening wordt bedoeld dat de hier te ontwikkelen activiteiten (aanpassingen) ertoe moeten leiden dat de dienstverlening richting belanghebbenden transparanter wordt en dat onnodige belemmeringen worden weggenomen. Meer concreet kan hierbij worden gedacht aan het niet meer vragen van informatie waarover al wordt beschikt of die via andere, uiteraard legitieme, kanalen kan worden verkregen. Ook zouden bepaalde controle-onderzoeken kunnen worden geschrapt, omdat er meer gericht wordt gecontroleerd. Het optimaliseren van de dienstverlening moet uiteindelijk als doel hebben dat onder belanghebbenden een grotere acceptatie ontstaat van wet- en regelgeving en de daaruit voortvloeiende controlepraktijk. Hoewel sinds invoering van het principe van Hoogwaardig Handhaven onder de WWB al behoorlijke voortgang is gemaakt met het verbeteren van de dienstverlening (bijvoorbeeld door het afschaffen van de periodieke verklaringen voor grote groepen cliënten), blijft een nog verdere optimalisering het streven. c. Vroegtijdige opsporing van fraude en constatering van plichtsverzuim door middel va n controles tijdens en na beëindiging van de bijstand of de inkomensvoorziening. Binnen dit aandachtsveld zullen de activiteiten vooral gericht moeten zijn op frauderepressie, op handhaving van de naleving van arbeids- en overige re-integratieverplichtingen en op het nakomen van andere aan bijstand, inkomensvoorziening of uitkering verbonden verplichtingen. Het streven is te komen tot een nog beter functionerende controle-systematiek, hetgeen moet leiden tot het in een zo vroeg mogelijk stadium opsporen van fraude en tot het snel vaststellen van het niet dan wel PAGINA 75 van 77

76 BIJLAGE 9 VOLGNUMMER onvoldoende nakomen door belanghebbenden van arbeids-/re-integratieplichten en overige verplichtingen (plichtsverzuim). In het uitvoeringsplan wordt aangegeven of en zo ja wanneer gerichte controles in de re-integratie-werkprocessen kunnen worden ingepast en zo ja in welke mate en op welke wijze. Net als bij de controles bij aanvraag is het werken met risicoprofielen in dit veld onontbeerlijk. Sneller opsporen kan alleen als je slim en intensief controleert. Bij vroegtijdige opsporing spelen fraudesignalen eveneens een grote rol. Ook van daaruit en dan eventueel gekoppeld aan een risicoprofiel, kunnen gerichte controles worden opgestart. Het uitvoeringsplan zal dan ook daar waar het gaat om rechtmatigheidscontroles (zowel tijdens als bij beëindiging van bijstand, inkomensvoorziening of uitkering maar natuurlijk ook gedurende de aanvraagfase) moeten getuigen van een goed risicomanagement; d.w.z. dat risico- en signaalsturing en de werkprocessen hieromheen zodanig moet zijn dat de controles op basis hiervan ook efficiënt en effectief blijken. Om tot een nog meer evenwichtig controlesysteem te komen, zal naast risico- en signaalgestuurde controles, in het uitvoeringsplan ook aandacht moeten uitgaan naar jaarlijkse themacontroles. Hier kunnen belanghebbenden onder vallen die voldoen aan een risicoprofiel maar ook andere belanghebbenden. Verder zal in het uitvoeringsplan aandacht moeten wo rden besteed aan het houden van a-selecte steekproeven. Dit laatste niet alleen om de effecten van de andere controles te meten, maar ook vanuit het oogpunt van verantwoording richting bestuur. De verwachting is dat, wanneer de activiteiten die binnen dit aandachtsveld worden ontwikkeld een goed repressiemiddel vormen, hier tevens een sterk preventief effect vanuit zal gaan. d. Daadwerkelijk sanctioneren in geval van geconstateerde fra ude en/of bij schending van overige aan de bijstand of inkomensvoorziening verbonden verplichtingen en/of in situaties waarin de plicht tot arbeidsinschakeling en eventuele andere re-integratieverplichtingen (e vt. voortvloeiend uit een werkleeraanbod) niet da n wel onvoldoende worden nagekomen. Dit aandachtsveld benadrukt dat er alleen sprake kan zij n van Hoogwaardig Handhaven wanneer er ook steeds wordt gesanctioneerd. Meer toegespitst betekent dit dat bij vastgestelde fraude, bij niet nakoming van overige aan de bijstand of inkomensvoorziening verbonden verplichtingen en/of in geval van geconstateerde schending van de plicht tot arbeidsinschakeling of mogelijke andere reintegratieverplichtingen, de afstemmingsverordening consequent toepassing vindt en dat bij fraude tevens voortvarend wordt teruggevorderd. Voor de volledigheid dient dit in het uitvoeringsplan nog eens expliciet tot uitdrukking te worden gebracht. Dit sluit dan ook aan bij de aangescherpte Participatiewet, waarin terugvordering weer verplicht is gesteld. Net als in voorgaand aandachtsveld, gaat het hier dus in hoofdzaak om frauderepressie en strikte handhaving van arbeids- en re-integratieplichten en andere aan de bijstand of inkomensvoorziening (incl. het werkleeraanbod) verbonden verplichtingen. Uit consequent terugvorderen vloeit uiteraard voort dat er ook een goede debiteurencontrole moet zijn. Indien bij fraude wel adequaat wordt teruggevorderd, maar vervolgens bij wanbetaling niet snel wordt ingegrepen gaat het repressie-effect grotendeels verloren. Het debiteurenbeleid moet ertoe bijdragen dat consistent en adequaat wordt teruggevorderd. Dit beleid geldt net als deze verordening en het uitvoeringsplan ook voor de IOAW en IOAZ. PAGINA 76 van 77

77 BIJLAGE 9 VOLGNUMMER Artikel 4 Invulling bevoegdheid tot opschorting en beperkte bevoegdheid tot herziening, intrekking terugvordering en invulling bevoegdheid tot verhaal. 1. Met de komst van de Participatiewet wordt herziening, intrekking en terugvordering van ten onrechte verstrekte uitkering ingevolge de Participatiewet, IOAW en IOAZ verplicht gesteld. Het college blijft echter in alle gevallen bevoegd tot opschorting. Ook daar waar geen verplichte herziening, intrekking en terugvordering speelt, zal in principe consequent gebruik worden gemaakt van die bevoegdheid. In het debiteurenbeleid Participatiewet (als afgeleide van het uitvoeringsplan) wordt daar nog nader invulling aan gegeven. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het al of niet hanteren van een drempelbedrag bij niet verplichte terugvordering, het weergegeven van een situatie waarbij van niet verplichte terugvordering wordt afgezien, etc. 2. Uit het oogpunt van Hoogwaardig Handhaven is het van belang dat kosten van bijstand en inkomensvoorziening -indien mogelijk- ook feitelijk worden verhaald. Afgezien van het argument dat er inkomsten kunnen worden gegenereerd, kan verhaal ook een preventieve werking hebben, bijvoorbeeld in geval van zogenoemde schijnverlatingen. Neemt niet weg dat verhaal in het kader van Hoogwaardig Handhaven toch een veel geringere positie inneemt dan terugvordering. Net als bij terugvordering zal in het debiteurenbeleid Participatiewet moeten worden vermeld op welke manier invulling wordt gegeven aan de verhaalsbevoegdheid. Ook hierbij kan worden gedacht aan het al dan niet toepassen van een drempelbedrag, het benoemen van een situatie waarin van verhaal wordt afgezien etc. Artikel 5 Dit artikel betreft de titulatuur van de verordening. Artikel 6 In dit artikel is aangegeven wanneer de nieuwe verordening in werking treedt. De bestaande Verordening handhaving WWB, IOAW, IOAZ 201 3, vastgesteld op 22 januari 2013, wordt ingetrokken ingaande 1 januari PAGINA 77 van 77

78 Sociaal Domein 1 Maastricht -Heuvelland Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvel/and 2015 Status: Raadsconcept Datum: 7 november 2014

79 Sociaal Domein 1 Maastricht -Heuvelland Inhoudsopgave Voorwoord Leeswijzer 5 1. Inleiding Doelstelling "... " Uitgangspunten re-integratie """... "".. "."."... ".".... ".""""""" " Diagnose... " "... " ""... "... " Plaatsing... " " " " Podium "".. """".. "" "".".".... """."."".... """"."."... """""". ".""""" Regionaal Werkbedrljf " " " " "" ".. " Gesubsidieerde arbeid"""".".""""""."." """"..... ".. """""""""""""".. "".. "..... ".. """ l. Loonkostensubsidie ex artikel 10d Participatiewet (50-80% arbeidsvermogen)... ".. "... " Loonkostensubsidie Maastricht-Heuvel/and {30-50% arbeidsvermogen).. ".. "."... "."... " " " Uitstroomsubsidie {80-100% arbeidsvermogen)"" """"".". ". "." " " " """". " Detacheringsfaciliteit """".. """"""""""".. """".. ".. ".""."."... """"""""""... " Werken met behoud van uitkering """. " " "" " """"" ". "" """""" " "." " Tegenprestatie..... "... ""... ".. ".. """""""""..... "."..... ""... """... ""... "... "... """" Beschut werk nieuwe stijl en (arbeidsmatige) dagbesteding ".. ""."".. ".".... """"." """."."""""""" Ontwikkeling Scholing."... "... "... "... "... "... ".. ""... """"... ""... """... "... "... ""... ""... """... " No-rlslcpolls "... " " " " "..... ". ". "." Jobcoaching/werkp/ekaanpassing.... "... "".. " """""""". """""".. ". ""... " "" Premies." ".. "... " """"... ".... ". ".. ". "..... ""... ""... ".. "... ""... " " Onkostenvergoedingen... "..... ". ".... """.... ".. " " ".. """"... """ Ondersteuning bij /eer-werktrajecten.. "..... " " ".. "..... "... "... "" Persoonsgebonden re-integratiebudget "."."".. ""."... "".. ".. """.. "... ".. ".. "..... ".. """". ". " Nuggf!_rs/Anw-er_s ,"""""..,.."...",.....".._ ""....,.".".""._..."""""".,"".."..""? Casemanagement "".".""""". """""."".."......"""""..."..."...". "..... ""... "....." lnkomen ,. JI '.._,, Aanscherping re-integratieverplichtingen en aanscherping sanctiebeleid.. "... ""..... ".... ". " Individuele inkomenstoeslag. ".. "..... "..... "... ".... " Verrekening bestuurlijke boete bij recidive ".. "..... "".. "... ".. " Nieuwe normering bijstand" " " ".. ".... " Invoering kostendelersnorm ".. " "... "" ".... "... "... " Normwijziglng alleenstaande ouder... ""... "."... "... "... "... "... "."... "" Uitvoeringsbesluit woonsituatie en schoolverlaters ""... " " """.. "" Studietoeslag...."."." "...""...".." " ""..."....." """ Handhaving.... "... """"... "."... " " ".. " Cliën tenparticipatie """" ".. " "" " ".. ".. "... ".. " " Armoede ln/eldlng.... "..... " " " ".". "..... "" " " Uitwerking opdrachten.. ".. ".. ".. " " ".. "... ".. ".. ""... "... """".. "... " Financiën ". " "... " " ".... ".. " Uitvoering Risico's Consultatie.. " "... """... "... "" ".".". " "... """. "... " Lijst van afkortingen ".. "" ""... "".. ".. " " Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 2 van 45

80 Sociaal Domein 1 Maastricht-Heuvelland Voorwoord Voor u ligt het beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland In dit plan worden ook de WWB-maatregelen, die per 1 januari 2015 in werking treden en in de Participatiewet worden opgenomen, meegenomen. Kerngedachte van het plan is samenwerken en samen doen. Iedereen is nodig om de sociale zekerheid in Nederland kwalitatief op een hoog niveau én betaalbaar te houden. Zo wordt samengewerkt met de zes gemeenten in de regio Maastricht-Heuvelland én in de arbeidsmarktregio Zuid Limburg (met de 18 gemeenten). Gestreefd wordt naar een zo integraal mogelijke aanpak met de twee andere decentralisaties Jeugdzorg en Wmo2015. Samen met maatschappelijke partners en werkgevers is er een gedeelde verantwoordelijkheid om mensen naar werk en/of participatie toe te leiden. Mensen die een beroep doen op de sociale zekerheid hebben, samen met de gemeente en andere sociale partners, de verantwoordelijkheid om zoveel mogelijk op eigen kracht onderdeel te zijn van de samenleving. Zo komt de ontwikkeling van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving op gang. waarbij vanuit de Participatiewet het hebben van (regulier) werk voorop staat. Dit beleidsplan markeert die overgang en laat zien dat dit alleen mogelijk is als alle betrokkenen gezamenlijk hun verantwoordelijkheid nemen. Het beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 wordt voor één jaar vastgesteld. Het gaat immers om een transitiefase waarin de noodzakelijke ontwikkelingen optimaal in gang gezet worden. Daarmee is 2015 een overgangsjaar waarin de gemeenten verder ervaring opdoen en verbeteren en innoveren. Dit betekent dat ook de uitvoeringsorganisaties, die bij de realisatie van dit beleidsplan worden i _ ngezet, lech een op racht v or he _ t jaar 2 15 krij en. Binnen de drie decentralisaties wordt in 2015 integrale dienstverlening in de kolommen geboden. Hiervoor is de basis gelegd in de drie beleidskaders. In deze kaders is de richting bepaald en is tevens de beweging geschetst naar een integrale aanpak binnen het sociale domein breed. In 2015 wordt met deze beweging gestart en in 2018 is ze afgerond. Het is immers zaak om te komen tot een integrale toegang binnen het sociale domein, waarmee de burger optimaal in zijn/haar eigen kracht wordt gezet. Om tot deze integrale aanpak te komen worden ook in 2015 al aanpassingen in beleid en uitvoering doorgevoerd. Het vergt andere competenties en een andere attitude van medewerkers om de integrale dienstverlening in het brede sociale domein vorm te geven. Hiervoor zal specifieke deskundigheidsbevordering worden ingezet. Onderstaand is een aantal thema's benoemd die in samenhang met de andere twee decentralisaties worden ontwikkeld. Het is immers, zoals gezegd, zaak om te komen tot integrale dienstverlening in het sociale domein breed. Deze opsomming is niet limitatief. Ook in de transformatieperiode blijft er een focus op integraliteit en worden nadere thema's, waar deze aan de orde zijn, benoemd en opgepakt. Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 3 van 45

81 Sociaal Domein 1 Maastricht -Heuvelland Sämebbang WM0201S/feugdwet Toegang Lage inkomens Eigen bijdragen Medezeggenschap en cliënt artici atie Integrale benadering Samenhangende aanpak voor jongeren: tot 18 jaar vallen zij onder de Jeugdwet, daarboven behoren ze tot de doel roe van de Wmo en de Partici atiewet Samenhang met de WM02015 v.w.b. meerkosten chronisch zieken Samenhangende aanpak met WM02015 en Jeugdwet enomen Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 4 van 45

82 Sociaal Domein 1 Maastricht-Heuvelland Leeswijzer Na de inleiding in paragraaf 1, waarin wordt ingegaan op de wet en de opgaven voor de gemeenten, wordt in paragraaf 2 beschreven wat de gemeenten in Maastricht Heuvelland willen bereiken en hoe zij dat gaan doen. Vanuit de uitgangspunten reintegratie, die in paragraaf 3 worden beschreven wordt het plan in de paragrafen 4, 5 en 6 opgebouwd langs het drieluik diagnose-plaatsing-ontwikkeling. Vervolgens volgt in paragraaf 7 een toelichting op de wijzigingen die de Participatiewet, maar ook de Wet maatregelen Wet werk en bijstand, met zich meebrengt ten aanzien van inkomen (de uitkeringen). In paragraaf 8 komt aansluitend het armoedebeleid ter sprake. Hierover vindt overigens nu geen besluitvorming plaats, maar voorstellen hierover volgen in Tot slot worden in de paragrafen 9, 10, 11 en 12 de thema's financiën, uitvoering, risico's en consultatie toegelicht Een verklarende lijst van afkortingen is opgenomen in paragraaf 13. Na de vaststelling van het Beleidskader Participatiewet Maastricht-Heuvelland begin 2014, worden nu het Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015, de diverse in de wet voorgeschreven verordeningen en de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten aangeboden. Het beleidsplan en de verordeningen worden door de raden en het Algemeen Bestuur (AB) Pentasz vastgesteld. Voor het beleidsonderdeel inkomen betreft het: 1. Afstemmingsverordening Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015; 2. Afstemmingsverordening IOAW /IOAZ Maastricht-Heuvelland 2015; 3. Verordening individuele inkomenstoeslag Maastricht-Heuvelland 2015; 4. Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Maastricht-Heuvelland. 2015; 5. Verordening studietoeslag Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 en 6. Verordening handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ Maastricht-Heuvelland Voor het beleidsonderdeel re-integratie en tegenprestatie betreft het: 1. Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht Heuvelland Op basis van deze verordeningen vindt door de colleges en het Dagelijks Bestuur (DB) Pentasz, die daarvoor mandaat krijgen, nadere uitwerking in de uitvoeringsbesluiten plaats. Voor het beleidsonderdeel inkomen betreft het: 1. Uitvoeringsbesluit individuele inkomenstoeslag Maastricht-Heuvelland 2015; 2. Uitvoeringsbesluit individuele studietoeslag Maastricht-Heuvelland 2015 en 3. Uitvoeringsbesluit woonsituatie en schoolverlaters Maastricht-Heuvelland Voor het beleidsonderdeel re-integratie en tegenprestatie betreft het: Uitvoeringsbesluit diagnostiek Maastricht-Heuvelland 2015; 2. Uitvoeringsbesluit loonkostensubsidie en loon waarde Maastricht-Heuvelland 2015; Uitvoeringsbesluit gesubsidieerde arbeid Maastricht-Heuvelland 2015; Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 5 van 45

83 Sociaal Domein 1 Maastricht-Heuvelland 4. Uitvoeringsbesluit werken met behoud van uitkering Maastricht-Heuvelland 2015; 5. Uitvoeringsbesluit tegenprestatie Maastricht-Heuvelland 2015; 6. Uitvoeringsbesluit scholing Maastricht-Heuvelland 2015; 7. Uitvoeringsbesluit no-riskpolis Maastricht-Heuvelland 2015; 8. Uitvoeringsbesluit jobcoaching en werkplekaanpassing Maastricht-Heuvelland 2015; 9. Uitvoeringsbesluit casemanagement Maastricht-Heuvelland 2015; 10. Uitvoeringsbesluit premies Maastricht-Heuvelland 2015; 11. Uitvoeringsbesluit onkostenvergoedingen Maastricht-Heuvelland 2015; 12. Uitvoeringsbesluit persoonsgebonden re-integratiebudget Maastricht Heuvelland 2015 en 13. Uitvoeringsbesluit nuggers Maastricht-Heuvelland Daarnaast wordt in 2015 onderzocht: 1. Of de voorziening beschut werk nieuw wordt ingezet, waarbij de mogelijkheden van arbeidsmatige dagbesteding worden meegenomen. 2. Of een uitvoeringsbesluit ondersteuning bij leerwerktrajecten dient te worden ontwikkeld. Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 6 van 45

84 Sociaal Domein 1 Maastricht -Heuvelland 1. Inleiding Met ingang van 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking. De Participatiewet voegt de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet sociale werkvooïliening (Wsw) en een deel van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) samen. De Participatiewet moet mensen, die nu nog aan de kant staan, meer kansen geven om naar vermogen in hun eigen levensonderhoud te vooïlien en, wanneer dat (nog) niet lukt, om naar vermogen mee te doen in de samenleving. Tegelijk met het inwerking treden van de Participatiewet worden er wijzigingen in de Wet werk en bijstand (WWB) ingevoerd om de bijstand activerender en (financieel) houdbaar te maken. Deze wijzigingen hebben onder andere betrekking op het maatregelenregime bij het niet nakomen van verplichtingen. Bovendien wordt van iedereen die een uitkering ontvangt, verwacht dat er een zogenaamde tegenprestatie naar vermogen wordt geleverd. Onderstaand oveïlicht schetst een beeld van de omvang van de doelgroep waar het in het kader van de Participatiewet om gaat Hierbij wordt opgemerkt dat van de huidige Wajongers in de tabel geen mensen naar de gemeenten komen. Het huidige zittende bestand Wajong blijft de verantwoordelijkheid van het UWV. Gemeenten krijgen vanaf 1 januari 2015 alleen te maken met de nieuwe instroom van gedeeltelijke en tijdelijk arbeidsongeschikte jongeren (18 jaar en ouder). Eijsden-Margraten Gulpen-Wittem / Maastricht / Meerssen / Vaals / Valkenburg aan de / Geul cijfers nww (niet werkende werkzoekende) per augustus 2014 (UWV werkbedrijf) cijfers huidige Wajong bij UWV per eind 2013 (UWV) cijfers WWB per april 2014 (CBS, aantal uitkeringen) cijfers WSW per april 2014 (gemeenten, aantal geplaatste personen) Zoals gezegd stromen vanaf 1 januari 2015 mensen die deels en tijdelijk arbeidsongeschikt zijn in, in de Participatiewet, aangezien zij niet meer in de Wajong of in de WSW terecht kunnen. Het rijk heeft een oveïlicht gegeven van de verwachte instroom van deze nieuwe doelgroep. In de hiernavolgende tabel is de landelijk ontwikkeling afgezet tegen de lokale. Beleidsplan Particlpatlewet Maastricht-Heuvelland pagina 7 van 45

85 Sociaal Domein 1 Maastricht -Heuvelland nsft oiilmëu.wè " = ioj ZfJ17 ioi ' Landelijk Eijsden-Margraten Gulpen-Wittem Maastricht Meerssen Vaals Valkenburg aan de Geul Een aantal onduidelijkheden staat een optimale beleidsvoorbereiding, in- en uitvoering van de wet in het project "Maastricht-Heuvelland werkt'' in de weg. De uitwerking van het Sociaal Akkoord in de Werkkamer is van belang voor een aantal onderdelen van de nieuwe wet. Deze uitwerking is echter nog niet gerealiseerd. Daarnaast volgt in het najaar van 2014 nog een aantal AMvB's (beschut werk (december 2014) en werkbedrijf (oktober 2014)), waarin het rijk nadere regels stelt aan de invulling en uitvoering van de Participatiewet Als de AMvB's zijn gepubliceerd, zullen (indien noodzakelijk) nadere beleidsvoorstellen worden gedaan. Het beleid dat thans wordt ontwikkeld en vastgesteld is dan ook niet in -beton gegoten. Vanwege het vorenstaande is in mei 2014 gekozen voor een drie fasen model, opgenomen in het plan van aanpak Maastricht-Heuvelland werkt Fase 1 ziet op invoering van een aantal zaken per 1 januari 2015, zodat de gemeenten optimaal zijn voorbereid om de dienstverlening aan de burgers per die datum te waarborgen. Fase 2 wordt gebruikt om die zaken die reeds onder de WWB worden toegepast, maar dat ook onder de Participatiewet kunnen, te continueren. Voorwaarde is dat deze zaken naar tevredenheid worden toegepast en Participatiewetproof worden gemaakt In fase 3 wordt het nieuwe beleid en de nieuwe uitvoering ontwikkeld, zodat hiermee per 1 januari 2016 kan worden gestart De Participatiewet is één van de drie decentralisaties, naast de overdracht van de taken Jeugdzorg en Wmo2015 naar de gemeenten. De decentralisaties hebben voor een deel overlap in de doelgroep. Vanuit alle drie de domeinen wordt immers gewerkt aan het realiseren van gezonde en zelfredzame burgers die meedoen in de samenleving. De leidende principes hierbij zijn de vier dimensies zoals benoemd in het Beleidskader Participatiewet, te weten: 'inzet burgerkracht', 'eigen kracht versterken', 'actief helpen' en 'regie op het re-integratieproces (deels) overnemen', Deze dimensies worden hierna nader toegelicht en zijn niet hiërarchisch, maar complementair aan elkaar. Daarom zijn ze horizontaal gevisualiseerd. De vier dimensies lopen in de praktijk in elkaar over en/of worden tegelijkertijd ingezet. Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 8 van 45

86 Sociaal Domein 1 Maastricht - Heuvelland Burger zorgt er zelf voor dat hij/zij in eigen inkomen kan voorzien. Regelt dus zelf scholing, werk en alles wat daarvoor nodig is en vindt dat bij: - reguliere werkgevers - Podium24 - uitzendbureaus - vacaturebanken - onderwijs - werkpleinen - etc. Lukt het niet om op eigen kracht in eigen inkomen te voorzien, dan wordt tijdelijk een uitkering verstrekt. Hieraan is meteen gekoppeld dat hij/zij alles in het werk stelt om zelf naar vermogen in het levensonderhoud te voorzien. Daarnaast worden voorzieningen ingezet zoals: - het Diagnostisch Werkcentrum - de work first aanpak - sollicitatietrainingen -Podium24 - minimabeleid - schuldhulpverlening - bijzondere bijstand -etc. Çtlefhelpen Duurt het langer om in het eigen inkomen te voorzien, dan worden (reïntegratie) instrumenten ingezet zoals: -Podium24 - tegenprestatie - werken met behoud van uitkering - loonkostensubsidie -scholing - social return - minimabeleid - schuldhulpverlening - bijzondere bijstand -etc. ovememen Zitten mensen langdurig in de uitkering, dan wordt de afstand tot de arbeidsmarkt zo groot dat zij (bijna) niet toe te leiden zijn naar die markt Dan worden instrumenten ingezet zoals: - ontheffing arbeidsverplichtingen - eventueel beschut werken nieuw - schuldhulpverlening - minimabeleid - bijzondere bijstand - specifieke persoonlijke. begeleiding en ondersteuning - etc. -=====-----' Het gaat er om de beweging van rechts naar links in gang te zetten. Bij inzet van 'burgerkracht' en 'eigen kracht versterken' heeft de burger zelf de regie. Bij 'actief helpen' en 'regie (deels) overnemen' wordt deze regie (op het re-integratieproces) van de burger overgenomen. Het is echter van belang dat de burger zelf weer zo snel mogelijk de regie krijgt. Dit vergt een andere houding van uitvoerende organisaties (binnen en buiten de gemeenten) en hun medewerkers en leidt tot andere rollen en verhoudingen van die organisaties. Hiervoor zijn immers andere competenties en een andere attitude van medewerkers nodig om de integrale dienstverlening in het brede sociale domein vorm te geven. Die veranderingen worden in 2015 in gang gezet. Het gaat om een integrale en maatwerkgerichte dienstverlening aan burgers. Bij de uitvoering van deze integrale en maatwerkgerichte dienstverlening aan de burger bestaat een grote behoefte aan samenwerking in publiek-private omgeving. De dienstverlening moet integraal en eenvoudig worden georganiseerd en uitgevoerd, Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 9 van 45

87 Sociaal Domein 1 Maastricht - Heuvelland waarbij de sturing vanuit de gemeenten gemaximaliseerd wordt. Bij de ontwikkeling hiervan wordt gedacht vanuit nieuwe verbanden, methodieken en structuren en wordt niet geredeneerd vanuit het bestaande. Na ontwikkeling van het nieuwe vindt confrontatie met het bestaande plaats en worden definitieve keuzes gemaakt over vorm, inhoud en governance. Doel is om een robuuste, congruente en toekomstbestendige uitvoeringsstructuur te realiseren. Bij de ontwikkeling van de nieuwe structuur voor de uitvoering van de Participatiewet is de opgave om zoveel mogelijk mensen tegen zo laag mogelijke kosten aan het werk te helpen. Het aantal mensen dat aan het werk is dient in ieder geval minimaal op hetzelfde aantal te blijven als voor de invoering van de Participatiewet Ook vindt een algemene inventarisatie plaats naar behoeften en mogelijkheden bij werkgevers voor het plaatsen van mensen met beperkingen. De uitvoering van het beleid zal -in samenhang met de twee andere decentralisatiesuitgebreid worden gemonitord. Vanuit deze monitor kan precies worden gevolgd wat de effecten zijn van het beleid, of instrumenten werken, of doelgroepen voldoende worden bereikt en of mensen voldoende in hun eigen kracht worden gezet Ook kunnen hiermee financiële en personele consequenties in beeld worden gebracht. Bij deze monitoring zal nauw worden aangesloten bij de montoring die ook van rijkswege wordt gedaan. In de gemeente Maastricht is door de gemeenteraad overigens een motie aangaande monitoring van de drie decentralisaties, aangenomen en over de uitvoering van deze motie zal afstemming plaatsvinden in de regio Maastricht-Heuvelland. Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 10 van 45

88 Sociaal Domein 1 Maastricht -Heuvelland 2. Doelstelling Doelstelling van de Participatiewet is om iedereen met arbeidsvermogen toe te leiden naar (bij voorkeur regulier) werk. Wanneer dat (nog) niet mogelijk is, wordt van mensen verwacht dat zij participeren naar vermogen. Begin 2014 is in de raden van de gemeenten Maastricht en Valkenburg aan de Geul alsmede het Algemeen Bestuur van Pentasz het Beleidskader Participatiewet Maastricht-Heuvelland aangenomen. In dit beleidskader zijn de volgende uitgangspunten vastgesteld: Maastricht-Heuvelland werkt naar vermogen Eigen verantwoordelijkheid staat centraal en voorop, waarbij aansluiting wordt gezocht bij het reguliere proces van de (( eu )regionale) arbeidsmarkt Het pad van de aanvrager loopt altijd langs de volgende route: o diagnose-plaatsing-ontwikkeling Bij de plaatsing kan -binnen de budgettaire kaders- gebruik worden gemaakt van één of meer van de volgende vormen van werk: o regulier werk o gesubsidieerd werk o werken met behoud van uitkering o tegenprestatie o beschut werkt o dagbesteding Instroom. beperk n en uitstrooi:n bevorçleren _ Eén werkgeversbenadering voor de ( eu)regionale arbeidsmarkt Een samenhangende aanpak binnen het sociale domein Scholing/training Koppeling WMO, beheer openbare ruimte, Oeugd)zorg en onderwijs alsmede koppeling kernen-/wijkaanpak In de visie van gemeenten gaan mensen werken naar vermogen en doen zij dat bij voorkeur bij werkgevers in reguliere banen: MAASTRICHT-HEUVELLAND WERKT NAAR VERMOGEN. Economische onafhankelijkheid is hierbij het primaire doel. Wanneer dat niet lukt en/of regulier werk nog niet tot de mogelijkheden behoort, werken mensen naar vermogen in andere vormen van werk. Het gaat dan om gesubsidieerd werk (dat vooral ook bij reguliere werkgevers wordt ingevuld), werken met behoud van uitkering, tegenprestatie, eventueel beschut werk, (arbeidsmatige) dagbesteding. Zij doen dat ook in de wijken en kernen van de regio Maastricht-Heuvelland in het beheer van de openbare ruimte, bij maatschappelijke organisaties, bij verenigingen etc. Op die manier worden zij in staat gesteld om ervaring op te doen en zich verder te ontwikkelen. Ook kan op deze manier een koppeling gemaakt worden met andere beleidsvelden (zoals de Wmo ). Dit soort initiatieven dragen bij aan burgerkracht. 1 Zie paraeraaf 5.6; over de inzet van dit Instrument dient nog een keuze te worden gemaakt. Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 11 van 45

89 Sociaal Domein 1 Maastricht -Heuvelland De Participatiewet beoogt de gemeenten het instrument in handen te geven om mensen naar werk toe te leiden en hiermee tal van problemen die spelen in gezinnen op te lossen dan wel te voorkomen of beheersbaar te krijgen. Immers, met werken verwerven mensen economische onafhankelijkheid, kunnen ze in hun eigen levensonderhoud voorzien, nemen ze deel aan sociale verbanden en zijn ze beter in staat financiële vraagstukken het hoofd te bieden. Ook flankerende instrumenten van de Participatiewet, zoals het minimabeleid, bijzondere bijstand en schuldhulpverlening. dragen er toe bij dat mensen makkelijker naar werk toe kunnen worden geleid en dus minder beroep hoeven te doen op voorzieningen in het sociale domein. Daar waar het voorzien in eigen levensonderhoud middels (regulier) werk nog niet tot de mogelijkheden behoort, ondersteunen de gemeenten hun burgers binnen de wettelijke kaders met het verstrekken van een (aanvullende) uitkering. Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 12 van 45

90 Sociaal Domein 1 Maastricht -Heuvelland 3. Uitgangspunten re-integratie In het Beleidskader Participatiewet is reeds vastgelegd dat de mens voorop staat en dat hij/zij werkt naar vermogen, bij voorkeur bij reguliere werkgevers. Hierbij wordt aangesloten op het reguliere proces van de (eu)regionale arbeidsmarkt. De eigen verantwoordelijkheid van mensen staat daarbij centraal; van hen wordt gevraagd dat ze vooral zelf op zoek gaan naar werk. Wanneer dat (nog) niet lukt, dan treedt de gemeente faciliterend op en biedt zij daartoe integrale dienstverlening die maatwerk levert, toegesneden op de mogelijkheden van de burger. Het pad van de aanvrager loopt daarbij als uitgangspunt langs de route diagnose-plaatsing-ontwikkeling. Individueel maatwerk is ook hierbij maatgevend en burger en consulent geven hieraan samen invulling. Iedere burger is zelf verantwoordelijk om zo veel en zo snel mogelijk zijn/haar eigen inkomen te verdienen. (Inkomens)ondersteuning wordt alleen daar geboden waar dat nodig is, zonder de verantwoordelijkheid over te nemen. Het is de plicht van iedere uitkeringsgerechtigde zelf om werk te zoeken en te vinden. Doet hij of zij dat niet, dan kan de uitkering worden geweigerd. Het toezien op de naleving daarvan is en blijft een belangrijke taak voor de gemeente. Inkomensondersteuning is aanvullend op wat mensen zelf kunnen verwerven. Dat geldt ook voor de inzet van instrumenten. Participatie/werk draagt bij aan het versterken van de eigen kracht. Iedere interventie is daarom gericht op werken en meedoen. Wanneer mens.en zich bij de gemeenten melden voor een uitkering (en bij de klantherkenning blijkt dat zij tot de doelgroep van de Participatiewet behoren) dan wel ondersteuning, dan worden zij direct geconfronteerd met werk. Werk gaat immers boven uitkering en een goede invulling daarvan is mogelijk via het work first-principé. Uiteraard vindt confrontatie met regulier werk allereerst plaats via Podium24, maar ook via alle andere kanalen die op de arbeidsmarkt voor handen zijn. Daarna volgen de andere vormen van werk die in de Participatiewet worden geboden, te weten: gesubsidieerd werk, werken met behoud van uitkering, tegenprestatie, beschut werk2 en (arbeidsmatige) dagbesteding. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat voor de doelgroep jongeren (tot 27 jaar) de confrontatie met werk vooral via scholing plaatsvindt. Jongeren moeten immers voldoende en adequaat opgeleid de arbeidsmarkt kunnen betreden. Voor hen zal dus eerst worden bekeken of scholing nog een optie is alvorens een van de vormen van werk wordt ingezet. Net zoals werk boven uitkering gaat, gaat daarmee scholing boven uitkering. Regulier werk is het hoogste doel. Er zijn echter (groepen) mensen die daartoe (nog) niet in staat zijn. Daarvoor worden dan ook de andere vormen van werk, maar ook voorzieningen ingezet. In de Verordening re-integratie en tegenprestatie Maastricht-Heuvelland 2015 wordt door de raden en het AB Pentasz het kader aangegeven waarmee doelstellingen en de uitgangspunten van het beleid worden gerealiseerd in het jaar Zle noot 1. Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 13 van 45

91 Sociaal Domein 1 Maastricht -Heuvelland 4. Diagnose Mensen werken naar vermogen. Om in beeld te brengen wat dat vermogen is, is een goede diagnose noodzakelijk. Over de invulling van de diagnose zijn regionaal in Zuid Limburg afspraken gemaakt, waaraan de gemeenten zich hebben geconformeerd. Binnen deze regionaal afgestemde diagnose staan de instrumenten quick scan, verdiepende diagnose en loonwaardebepaling ter beschikking. Met behulp van de quick scan wordt aan de kop van het proces een onderscheid gemaakt tussen mensen die snel naar werk kunnen (de categorie % arbeidsvermogen) en mensen die dat nog niet kunnen. Voor de laatste groep wordt verdiepende diagnose ingezet Voorafgaande aan de quick scan wordt bij de klantherkenning uiteraard eerst beoordeeld of mensen tot de doelgroep van de Participatiewet behoren. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het hier niet gaat om een volledige beoordeling van het recht op uitkering en dat ook niet-uitkeringsgerechtigden Qongeren) gebruik kunnen maken van de diagnose. De diagnose vindt in een reële werkomgeving plaats en is gericht op het bepalen van het arbeidsvermogen en het zelfredzaamheidniveau. Het gaat daarbij om werknemersvaardigheden, vakvaardigheden, competenties, leercapaciteiten, arbeidsritme, dagritme etc. Naast werk worden aanvullende competentietesten ingezet om de diagnose compleet te maken. Indien noodzakelijk worden ook medische en arbeidskundige testen ingezet Tot slot wordt. om de daadwerkelijke loonwaarde op een werkplek te bepalen, binnen de arbeidsmarktregio Zuid-Limburg. één methodiek en één instrument van. loonwaardebepaling gekozen. Hier ligt een nauw verband met het regionale Werkbedrijf (paragraaf 5.2). Het arbeidsvermogen wordt gerelateerd aan regulier werk en is bepalend voor de inzet van de vormen van werk die binnen de uitvoering van de Participatiewet in de regio Maastricht-Heuvelland van toepassing kunnen zijn: a. Regulier werk b. Gesubsidieerd werk c. Werken met behoud van uitkering d. Tegenprestatie e. Beschut werk3 f. (Arbeidsmatige) dagbesteding Het vastgestelde arbeidsvermogen vormt het ordeningsprincipe voor de verdere uitvoering binnen de Participatiewet In aansluiting op de afspraken in het Stedelijk Netwerk Zuid-Limburg wordt gekozen voor de volgende categorieën: a % arbeidsvermogen; b % arbeidsvermogen; c % arbeidsvermogen en d. 0-30% arbeidsvermogen. 1 Zie noot 1. Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 14 van 45

92 Sociaal Domein 1 Maastricht -Heuvelland Ten behoeve van de diagnose wordt in de arbeidsmarktregio Zuid-Limburg een Regionaal Diagnostisch Centrum ontwikkeld. In afwachting van deze ontwikkeling zal per 1 januari 2015 het Transferium Werk en Bijstand (TWB) worden gecontinueerd voor de diagnose. In het plan van aanpak Maastricht-Heuvelland werkt is dit één van de voorzieningen die in fase 2 is geplaatst Het TWB wordt in de aanloop naar 2015 Participatiewetproof gemaakt, zodat vanaf 1 januari 2015 gestart kan worden met het diagnosticeren van het arbeidsvermogen van de nieuwe instroom. In 2015 wordt door de gemeenten gestart met de diagnose van het zittende bestand en deze zal uiterlijk op 1 januari 2018 zijn afgerond. Ook van deze burgers dient immers het arbeidsvermogen in kaart te worden gebracht en in de huidige systematiek is dat nog niet gebeurd. In het TWB (en straks het Regionaal Diagnostische Centrum) wordt de diagnose gesteld aan de hand van reële werkplekken. Deze werkplekken worden zowel regionaal (in Maastricht-Heuvelland) als lokaal vormgegeven. In het Uitvoeringsbesluit Diagnostiek Maastricht-Heuvelland 2015 worden door de colleges en het DB Pentasz nadere regels gesteld omtrent de diagnostiek voor het jaar Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 15 van 45

93 Sociaal Domein 1 Maastricht-Heuvelland 5. Plaatsing Na een gedegen diagnose vindt -binnen de budgettaire kaders- plaatsing in één van de vormen van werk die de wet mogelijk maakt, plaats. Het gaat dan om regulier werk, gesubsidieerd werk, werken met behoud van uitkering, tegenprestatie, beschut werk en (arbeidsmatige) dagbesteding. Gemeenten hebben een groot belang bij plaatsing in regulier werk, aangezien daarmee de instroom in de uitkering wordt beperkt en de uitstroom wordt bevorderd. De arbeidsmarktontwikkelingen zijn nog steeds niet erg gunstig. ondanks dat de toename van de werkloosheid een halt toegeroepen lijkt te zijn. De arbeidsmarkt beperkt zich niet tot een individuele gemeente. Regionaal wordt samengewerkt binnen de arbeidsmarktregio Zuid-Limburg. Dit wil niet zeggen dat de gemeenten in Maastricht-Heuvelland zich opsluiten binnen de muren van deze arbeidsmarktregio. Zuid-Limburg grenst immers aan drie kanten aan België en Duitsland; een achterland met enorme arbeidsmarktmogelijkheden waar we meer en meer gebruik van moeten maken. Met dit achterland moet nog actiever contact worden gezocht en waar mogelijk de samenwerking worden versterkt De ruime ervaringen in deze die door Pentasz en de gemeente Vaals met de Duitse arbeidsmarkt worden opgedaan zijn zeer positief en hiervan gaan de andere gemeenten gebruik maken Podium24 Om tot een goede match te komen tussen de vraag van de werkgevers en het werknemersaanbod is een aantal zaken van cruciaal belang. Een effectieve eenduidige (eu)regionale vraaggerichte werkgeversbenadering is noodzakelijk om de vraagzijde.inzichtelijk te maken. Jn 2014 is deze vraaggerichte werkgeversbenadering via.. Podium24 geëvalueerd en is besloten om Podium24 als pilot te continueren tot 1 januari In die periode worden werkwijze en verdienmodellen getoetst en doorontwikkeld en wordt de vraaggerichte werkgeversdienstverlening verder geoptimaliseerd. In Podium24 werken UWV, gemeenten, uitvoeringsorganisaties, onderwijs en private partijen samen vanuit één loket voor werkgevers, waarbij de vraag van de werkgevers leidend is Regionaal Werkbedrijf In het Sociaal Akkoord is afgesproken dat sociale partners en gemeenten in elke arbeidsmarktregio een regionaal Werkbedrijf oprichten4. Om dit in goede banen te leiden is landelijk een Werkkamer ingericht In de Werkkamer zitten afgevaardigden van Vereniging Nederlands Gemeenten (VNG) en de Stichting van de Arbeid. Het regionaal Werkbedrijf vormt de verbindende schakel tussen mensen met een arbeidsbeperking en werkgevers. Het realiseren van de in het Sociaal Akkoord afgesproken extra (garantie )banen voor mensen met een arbeidsbeperking in een periode tot 2026 is de belangrijkste opgave van de regionale Werkbedrijven. De garantiebanen staan tot en met 2017 met voorrang open voor Wajongers, personen op de WSW-wachtlijst en schoolverlaters met een arbeidsbeperking. 4 Als onderdeel van de lnvoerlngswet Participatlewet is een nieuw artikel opgenomen voor de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI). Dit artikel loa luidt Regionale samenwerking in toeleiding naar werk en verankert de vorming van 35 regionale Werkbedrljven. Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 16 van 45

94 Sociaal Domein 1 Maastricht - Heuvelland De Werkkamer heeft een indicatieve verdeling van garantiebanen naar regio's en sectoren tot en met 2016 afgegeven. Hierbij is uitgegaan van de werkgelegenheid in de arbeidsmarktregio's, gecorrigeerd met het aantal Wajongers en de werkloosheid. Hoe meer Wajongers aanwezig zijn in een regio, hoe groter de kans dat er geschikte kandidaten zijn. Voor de arbeidsmarktregio Zuid-Limburg betekent dit dat er tot en met 2016 in de marktsector 470 garantiebanen en bij de overheids- en onderwijssectoren 295 garantiebanen ingevuld moeten worden. Voor Maastricht-Heuvelland zouden dat in totaal 200 à 250 banen zijn. Landelijk Zuid-Limburg Op dit moment wordt overleg gevoerd hoe het regionaal Werkbedrijf van de arbeidsmarktregio Zuid-Limburg vormgegeven moet worden en door de gemeenten in Maastricht-Heuvelland wordt daar uiteraard op aangesloten. Vooruitlopend daarop gaan de gemeenten vanuit een pro-actieve houding in gesprek met werkgevers om mensen in garantiebanen te plaatsen Gesubsidieerde arbeid In de Participatiewet wordt geen specifieke regelgeving omtrent gesubsidieerde arbeid gegeven (met uitzondering van artikel 10d). Via artikel 7 lid 1, sub a Participatiewet krijgen gemeenten de mogelijkheid om een veelheid aan instrumenten te ontwikkelen om mensen toe te leiden naar de arbeidsmarkt. Eén van diè instrumenten is gesubsidieerde arbeid. De gemeenten bepalen of, en zo ja, in welke omvang de instrumenten worden ingezet Uitgangspunt is dat mensen rechtstreeks bij werkgevers in regulier werk worden geplaatst (al dan niet met proefplaatsing via werken met behoud van uitkering). Lukt dat nog niet, dan kan gesubsidieerde arbeid als instrument worden ingezet De gemeenten in Maastricht-Heuvelland kennen vier vormen van gesubsidieerde arbeid, te weten: a. de loonkostensubsidie ex artikel 10d Participatiewet b. de loonkostensubsidie Maastricht-Heuvelland c. de uitstroomsubsidie d. de detacheringsfaciliteit Loonkostensubsidie ex artikel 10d Participatiewet (50-80% arbeidsvermogen) In artikel 10d van de Participatiewet wordt het eerste instrument binnen gesubsidieerde arbeid geïntroduceerd. Het betreft een specifieke vorm van loonkostensubsidie voor de werkgever om de participatie van personen met een arbeidsbeperking mogelijk te maken. Het betreft mensen die niet zelfstandig 100% van het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Met dit instrument compenseren de gemeenten werkgevers voor de verminderde productiviteit van de werknemer. De loonkostensubsidie ex artikel 10d Participatiewet kan in Maastricht-Heuvelland worden ingezet voor de doelgroep met een arbeidsvermogen van 50-80%. Voor deze doelgroep wordt gekozen aangezien nog niet duidelijk is hoe de financiering van dit instrument wordt geregeld. Gemeenten betalen de subsidie uit het I(nkomens)-deel van Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 17 van 45

95 Sociaal Domein 1 Maastricht-Heuvelland het lopende jaar, maar het is nog niet duidelijk of er ook financiering beschikbaar is voor de betaling van de subsidie in komende jaren. Dit, omdat een werknemer met loonkostensubsidie uitstroomt en dus geen deel meer uitmaakt van het uitkeringsbestand. Met de keuze van de doelgroep is het risico voor de gemeenten zo klein mogelijk gemaakt. De werkgever ontvangt loonkostensubsidie van de gemeente voor het verschil tussen de loonwaarde en het wettelijk minimumloon (WML), tot max. 70% WML. Als de werkgever conform cao loon betaalt dat hoger is dan het wettelijk minimumloon, dan betaalt de werkgever ook het verschil tussen het wettelijk minimumloon en het caoloon. De loonkostensubsidie die ex artikel 10d Participatiewet wordt verstrekt, is een structurele subsidie in die zin, dat deze wordt betaald zolang de werknemer in dienst is, maar hij/zij niet in staat om zelfstandig 100% WML te verdienen. Op het moment dat hij/zij in de loonwaarde naar 100% is gegroeid stopt, de subsidie. Om de hoogte van de loonkostensubsidie ex artikel 10d Participatiewet te kunnen vaststellen, is een systeem van loonwaardebepaling nodig. In de Werkkamer is gesproken over de minimale eisen waaraan de loonwaardebepaling moet voldoen. In de arbeidsmarktregio Zuid-Limburg worden in gezamenlijkheid met werkgevers, gemeenten, onderwijs en UWV, de verdere voorwaarden opgesteld waaraan de loonwaardebepaling moet voldoen. De partijen in het regionale Werkbedrijf (zie paragraaf 5.2) moeten tot één regionaal toe te passen methodiek en instrument komen. In het Uitvoeringsbesluit loonkostensubsidies Maastricht-Heuvelland 2015 worden door de colleges en het DB Pentasz nadere regels gesteld omtrent de voorziening. loonkostensubsidie ex artikel lod Participatiewet voor het jaar Loonkostensubsidie Maastricht-Heuvelland {30-50% arbeidsvermogen) Wanneer werkgevers een dienstverband met personen behorende tot de categorie 30-50% arbeidsvermogen willen aangaan, dan kan daarvoor de loonkostensubsidie Maastricht-Heuvelland worden ingezet. Dit instrument kent dezelfde voorwaarden als het instrument dat op grond van artikel lod Participatiewet wordt ingezet. Verschil is de doelgroep waarvoor het wordt ingezet, de duur van inzet van het instrument en de financiering ervan. Financiering vindt namelijk plaats uit het Participatiebudget en niet uit het I-deel. Het in paragraaf beschreven risico doet zich hiermee niet voor. De loonkostensubsidie Maastricht-Heuvelland kan maximaal twee jaar worden ingezet en ook dit instrument is bedoeld om de medewerker een groei te laten door maken. Na die periode vervalt de subsidie Uitstroomsubsidie {80-100% arbeidsvermogen) Het derde instrument, dat in het kader van gesubsidieerde arbeid kan worden toegepast, is dat van de uitstroomsubsidie. Aan werkgevers, die met een persoon behorende tot de doelgroep met een arbeidsvermogen van 80 tot 100% een arbeidsovereenkomst (van minimaal een halfjaar) afsluiten, kan een uitstroomsubsidie van maximaal 1.500, worden toegekend. Wordt de arbeidsovereenkomst verlengd met minimaal een half jaar dan kan een tweede subsidie van 1.500,- worden verstrekt. Voorwaarde is wel dat geen andere subsidie wordt toegekend. Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 18 van 45

96 Sociaal Domein 1 Maastricht-Heuvelland Detacheringsfaciliteit In de Werkkamer is, naar aanleiding van de uitwerking van het Sociaal Akkoord, afgesproken dat gemeenten een zogenaamde detacheringsfaciliteit inrichten. Deze faciliteit is bedoeld om werkgevers te ontzorgen. Via de detacheringsfaciliteit krijgen mensen een dienstverband (detacheringsbaan) waarmee zij vervolgens worden geplaatst bij werkgevers. De detacheringsbaan is een nieuw instrument en in het uitvoeringsbesluit gesubsidieerde arbeid wordt dit nader uitgewerkt Een bijzondere vorm van de detacheringsfaciltiteit is de huidige groeibaan. Voor het jaar 2015 wordt deze -als een overgangsjaar- ook nog ingezet, aangezien in 2014 ingevulde banen over het jaar heen lopen. In 2015 kan op bescheiden schaal invulling plaatsvinden. Daar waar nodig vindt aanpassing van de huidige werkwijze en afspraken plaats. Ook andere organisaties kunnen de detacheringsfaciliteit inzetten. In het Uitvoeringsbesluit gesubsidieerde arbeid Maastricht-Heuvelland 2015 worden door de colleges en het DB Pentasz nadere regels gesteld omtrent de vormen van gesubsidieerde arbeid, loonkostensubsidie Maastricht-Heuvelland, uitstroomsubsidie en de detacheringsfaciliteit voor het jaar Werken met behoud van uitkering Uitgangspunt van de Participatiewet is dat tegenover het recht op uitkering de plicht van de cliënt staat om de duur van de uitkeringsafhankelijkheid zoveel mogelijk te bekorten. Gemeenten hebben tot taak de cliënt, indien nodig, bij deze inspanningen te ondersteunen. Dit uitgangspunt is in de Participatiewet vastgelegd in artikel 7 (de opdracht aan de gemeente), artikel 9 (de plicht tot arbeidsinschakeling) en artikel 10 (de aanspraak op ondersteuning). Op grond hiervan kan het college/db Pentasz onder omstandigheden van de cliënt eisen dat deze gedurende enige tijd werkt met behoud van uitkering. De werkzaamheden hebben daarmee het karakter van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling en niet op het realiseren van het bedrijfsdoel van de werkgever. Het 'werken met behoud van uitkering' kan dus niet het karakter hebben van een tegenprestatie in de vorm van productieve arbeid voor het ontvangen van een uitkering. Door het rijk zijn aanvullende regels gesteld in artikel 10a Participatiewet om het karakter van werken met behoud van uitkering nader te duiden. Het instrument 'werken met behoud van uitkering' wordt in de nieuwe aanpak ingezet voor mensen die (nog) niet in aanmerking komen voor regulier werk. Maatschappelijke organisaties en de gemeenten kunnen voor de dienstverlening aan de burgers (additioneel) gebruik maken van de diensten van mensen die willen participeren in de samenleving. Hierbij moeten we denken aan werkzaamheden als het bezorgen van een parochie/clubblaadje, groenonderhoud, het beheer van de openbare ruimte, de bibliotheek, het verzorgingshuis, de kaartmiddag, het buurtcentrum etc. Door deze inzet kunnen het publieke (Wmo, beheer openbare ruimte, onderwijs, zorg, etc.) en het sociale domein elkaar over en weer versterken. Zo kan vanuit de Participatiewet menskracht worden geleverd en worden er vanuit het publieke domein werkzaamheden Beleidsplan Participatlewet Maastricht-Heuvelland pagina 19 van 45.

97 Sociaal Domein 1 Maastricht -Heuvelland en plekken beschikbaar gesteld waar mensen, die (nog) geen regulier werk kunnen verrichten, ervaring op doen en vaardigheden ontwikkelen. Voorwaarde en succesfactor voor het slagen van deze vorm van werken in het publieke domein is adequate ondersteuning van de mensen die werken met behoud van uitkering. Deze ondersteuning is vooral gericht op het verwerven van regulier werk en op het vergroten van de zelfredzaamheid. Bij deze ondersteuning kunnen ook de participatiecoaches/ consulenten van gemeenten worden ingezet. Via werken met behoud van uitkering kunnen mensen (de eerste) vaardigheden opdoen (zowel sociale als werknemersvaardigheden), kunnen zij zich oriënteren en kunnen zij al een zekere werkervaring opdoen. Werken met behoud van uitkering dient -om het instrument goed en effectief in te kunnen zetten- aan stringente voorwaarden te voldoen. Personen met een (gehele of gedeeltelijke) Participatiewet-uitkering komen in aanmerking voor werken met behoud van uitkering. Volledigheidshalve wordt er op gewezen dat niet-uitkeringsgerechtigden/ Anw-ers in aanmerking komen voor de instrumenten vrijwilligerswerk/mantelzorg en stage. Door de wetgever worden nadere regels gesteld over de invulling van de vormen van werken met behoud van uitkering. Zo mogen ze slechts beperkt in duur en omvang worden ingezet, mogen de concurrentieverhoudingen niet worden verstoord en mag er geen sprake zijn van verdringing van regulier werk Het is aan de gemeenten om dit te toetsen. Tevens is in de wet bepaald dat gemeenten een inleenvergoeding moeten.vragen wanneer zij mensen in een voorziening bij werkgevers plaatsen. Dat geldt dus ook voor werken met behoud van uitkering. Deze wettelijke beperkingen leiden er toe dat binnen werken met behoud van uitkering de volgende vormen worden onderscheiden: 1. participatieplaatsen op basis van artikel 10a Participatiewet; 2. werken met behoud van uitkering gericht op sociale activering voor jongeren tussen de 18 en 27 jaar; 3. vrijwilligerswerk/mantelzorg; 4. werken met behoud van uitkering gericht op het vaststellen van de loonwaarde voor de doelgroep loonkostensubsidie (artikel lod Participatiewet); 5. stage; 6. werken met behoud van uitkering in het kader van werkgeversarrangementen en 7. werken met behoud van uitkering in het kader van re-integratie. In het Uitvoeringsbesluit werken met behoud van uitkering Maastricht-Heuvelland 2015 worden door de colleges en het DB Pentasz nadere regels gesteld voor het jaar Werken met behoud van uitkering is één van de instrumenten die in het plan van aanpak Maastricht-Heuvelland werkt in fase 2 zijn gepositioneerd. In het overgangsjaar 2015 zullen de vormen van werken met behoud van uitkering worden geoptimaliseerd Tegenprestatie De Participatiewet legt de gemeenteraad de verplichting op om bij verordening regels te stellen over het opdragen van een tegenprestatie aan personen in de leeftijd van 18 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd die een bijstandsuitkering ontvangen (artikel Ba lid 1 onderdeel b van de Participatiewet). Daarnaast heeft het college/db Pentasz de Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 20 van 45

98 Sociaal Domein 1 Maastricht-Heuvelland opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie en de uitvoering van dat beleid (artikel 7 lid 1 onderdeel c van de Participatiewet). Tegenprestatie komt voort uit het algemeen gevoelen dat is ontstaan dat mensen iets terug doen voor de uitkering die zij ontvangen. Het principe van wederkerigheid komt optimaal tot uitdrukking in de tegenprestatie. Bij tegenprestatie gaat het om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die naast of in aanvulling op reguliere arbeid worden verricht Bij de inzet van tegenprestatie mag er geen verdringing van regulier werk plaatsvinden. De afweging kan worden gemaakt om de tegenprestatie al dan niet op te leggen. Wanneer tegenprestatie wordt opgelegd aan de cliënt, dan mag de verplichting niet in de weg staan aan re-integratie of het verwerven, aanvaarden en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Tegenprestatie is uitdrukkelijk geen re-integratie en mag dan ook niet worden gefinancierd uit het Participatiebudget In het Uitvoeringsbesluit tegenprestatie Maastricht-Heuvelland 2015 worden door de colleges en het DB Pentasz nadere regels gesteld omtrent de tegenprestatie voor het jaar Beschut werk nieuwe stijl en (arbeidsmatige) dagbesteding Beschut werk nieuwe stijl onder de Participatiewet is een nieuwe voorzienings, die niet verward moet worden met de huidige voorziening in de SW-bedrijven. Gemeenten hebben de beleidsvrijheid om te beslissen of en op welke manier beschut werk nieuwe stijl wordt aangeboden. Bij beschut werk nieuwe stijl moet er sprake zijn van een arbeidsovereenkotnst met de gemeente als werkgever (rechtstreeks of via een BV, NV of stichting) en de beloning moet minimaal het wettelijk minimumloon zijn, aansluitend bij de CAO van de werkgever. Voor de groep mensen met een blijvende afstand tot de arbeidsmarkt die aangewezen zijn op regelmatige arbeid in een stabiele werkomgeving, kan het instrument beschut werken6 ingezet worden. Voor hen is een leerwerkbaan geen optie. Ze hebben behoefte aan passend werk, waarbinnen ze kunnen werken aan hun competenties en hun productiviteit tot op het voor hen maximaal haalbare niveau. Voorwaarde voor deze groep is een plek waarin ze vertrouwen hebben, waar ze zich vertrouwd voelen. Beschut werken vindt steeds minder plaats binnen de muren van het SW-bedrijf. In de nieuwe aanpak zal het beschut werken nog meer decentraal worden uitgevoerd; in kern, dorp, buurt en wijk worden mensen in een meer of minder beschutte omgeving aan werk geholpen. Zo worden activiteiten voor de wijk, door de wijk en in de wijk uitgevoerd, kan een goede koppeling worden gelegd met dagbesteding en worden synergievoordelen (minder vervoerskosten, betere benutting van capaciteit en infrastructuur) optimaal benut Door gebruikmaking van de loonkostensubsidie kunnen deze beschutte werkplekken ook ingevuld worden bij reguliere werkgevers. 5 Artikel Sa lid le en artikel 10b lid 4 Partlcipatlewet 5 Zie noot 1. Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 21 van 45

99 Sociaal Domein 1 Maastricht-Heuvelland Per 1 januari 2015 worden gemeenten ook verantwoordelijk voor arbeidsmatige dagbesteding (Wmo ). Tussen arbeidsmatige dagbesteding en beschut werk bestaan overeenkomsten. Het gaat om hetzelfde soort werk, zoals bijvoorbeeld fabrieksmatige werkzaamheden, werk in de horeca, catering en in het groen. Er is sprake van overlap in activiteiten, doelgroepen en infrastructuur, maar er zijn ook verschillen. Voor arbeidsmatige dagbesteding wordt. atbankelijk van het inkomen, een vergoeding gevraagd, het is vrijblijvend en de deelnemer krijgt een (medische) indicatie. Bij beschut werk ontvangt de deelnemer een inkomen, het is niet vrijblijvend, de deelnemer is tot regelmatige loonvormende arbeid in staat en hij/zij wordt geselecteerd door de gemeente. Ten aanzien van de financiering is van belang om op te merken dat bij beschut werk sprake is van een subsidie voor arbeid, terwijl bij arbeidsmatige dagbesteding sprake is van het financieren van de kosten van activiteiten (trajectprijs). Opbouw en omvang Landelijk wordt uitgegaan van in 2040 uiteindelijk plekken beschut werk nieuwe stijl. Toegerekend naar Maastricht-Heuvelland gaat het om in totaal ca. 12 plekken in 2015 en 450 plekken structureel in 2040, die ingevuld zouden kunnen worden. Meer of minder plekken sluit de wet echter niet uit In de hiernavolgende tabel is het volume beschut werk nieuwe stijl toegerekend naar de regio, voor de situatie dat zou worden gekozen voor dit instrument Hierbij is uitgegaan van het landelijke verwachte aantal van plekken structureel. Landelijk Eijsden-Margraten 0,8 2,5 4,2 5,8 30 Gulpen-Wittem 0,8 2,5 4,2 5,8 30 Maastricht 8,0 25,0 42,0 58,0 300 Meerssen 0,8 2,5 4,2 5,8 30 Vaals 0,8 2,5 4,2 5,8 30 Valkenburg aan de Geul Totaal Maastricht- Heuvelland 0,8 2,5 4,2 5, , Conclusie Er is nog een aantal onduidelijkheden met betrekking tot de voorziening beschut werk nieuwe stijl. (Mede gelet op de nog te verwachten AmvB.) Helder is wel dat het een dure voorziening betreft voor een beperkt aantal mensen. De doelgroep arbeidsbeperkten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt is veel groter dan het aantal mogelijke plaatsen beschut werk nieuwe stijl op basis van de landelijke financiële middelen. Onduidelijk is nog of en hoe gemeenten deze middelen (via het 1-deel) beschikbaar krijgen. Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 22 van 45

100 Sociaal Domein 1 Maastricht -Heuvelland Bovendien is er overlap met arbeidsmatige dagbesteding. Voorgesteld wordt daarom in het overgangsjaar 2015 nog geen besluit te nemen over de inzet van deze voorziening, maar deze wel verder te onderzoeken. Bij dit onderzoek dient dan ook (arbeidsmatige) dagbesteding en de mogelijkheden daarvan te worden meegenomen. Eindoordeel zou kunnen zijn dat er een alternatieve aanpak mogelijk is en andere (voorliggende) voorzieningen voor de doelgroep worden ingezet In dat geval hoeft beschut werk nieuwe stijl niet te worden ingezet De eventuele keuze voor deze voorziening wordt hiermee onderdeel van de transformatie in het sociaal domein. Dit betekent concreet dat in de re-integratieverordening beschut werk nieuwe stijl (nog) niet wordt opgenomen. In afwachting van de bovenstaande keuze kunnen personen die tot de doelgroep behoren gebruik maken van de andere instrumenten die binnen de Participatiewet voor hen beschikbaar zijn. In 2015 zal worden onderzocht of de voorziening beschut werken nieuw wordt ingezet. In dit onderzoek worden de mogelijkheden van de arbeidsmatige dagbesteding mee genomen. Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 23 van 45

101 Sociaal Domein 1 Maastricht-Heuvelland 6. Ontwikkeling Wanneer burgers, die zich in een uitkeringssituatie bevinden, zijn geplaatst in één van de hiervoor beschreven vormen van werk, en naar vermogen aan de slag zijn, is het van belang dat zij zich naar vermogen verder kunnen ontwikkelen. Voor deze ontwikkeling kan een aantal instrumenten worden ingezet Het betreft o.a. scholing, training, begeleiding. jobcoaching, no-riskpolis, etc. Zo worden mensen in staat gesteld om uiteindelijk uit te stromen naar regulier werk, zodat zij zelfstandig in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Lukt dat (nog) niet, dan is de ontwikkeling gericht om naar vermogen te participeren in de samenleving. De voorzieningen die ten behoeve van de ontwikkeling worden ingezet, worden uiteraard toegesneden op de mogelijkheden en de situatie van de burger. Hierbij is maatwerk leidend. Onderstaand wordt een aantal voorzieningen beschreven die voor de ontwikkeling van burgers kunnen worden ingezet Uiteraard kunnen, vanuit een innovatieslag die in 2015 wordt gemaakt, ook andere voorzieningen worden gecreëerd en is het aan de creativiteit van de burger en de consulent om deze vorm te geven Scholing Kwalificatie/scholing is een belangrijke voorziening bij de uitvoering van het re-integratiebeleid in het kader van de Participatiewet Het gaat hierbij om startkwalificatie (in het bijzonder voor jongeren) en, als deze niet haalbaar is, om arbeidsmarktkwalificatie. Startkwalifi.catieniveau is conform de wettelijke bepalingen in deze HAVO of MBO 2. Het arbeidsmarktkwalificatieniveau wordt gebruikt bij mensen die het startkwalificatieniveau niet kunnen halen. Voor hen is dan het doel arb idsmarktkwalificatie iveau. Hiermee wordt.het niveau bedoeld waarmee zij in de arbeidsmarkt terecht komen en blijven. Inzet van scholing moet in principe bemiddeling en/ of aanbodversterking tot doel hebben. Dit doel wordt ruim geïnterpreteerd. Daarnaast vergt de inzet van scholing een grote mate van maatwerk. Het kader waarbinnen scholing toegepast kan worden, dient dan ook ruim van opzet te zijn. In het Uitvoeringsbesluit scholing Maastricht-Heuvelland 2015 worden door de colleges en het DB Pentasz nadere regels gesteld omtrent de inzet van deze voorziening voor het jaar Hierin worden ook nadere regels gesteld voor de scholing die in het kader van de participatieplaatsen op grond van artikel 10a Participatiewet dient te worden aangeboden No-riskpolis De no-riskpolis kan worden ingezet als ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel Ba lid 2 onderdeel b Participatiewet). De no-riskpolis is een belangrijk instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen bij het in dienst nemen van mensen met arbeidsbeperkingen. Het is een verzekering, waarbij de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Dit is aan de orde bij ziekte van de werknemer die een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van wie die werkgever een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d Participatiewet ontvangt Als voorwaarde geldt dat artikel 29b Ziektewet niet van toepassing is. Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 24 van 45

102 Sociaal Domein 1 Maastricht -Heuvelland In het Uitvoeringsbesluit no-riskpolis Maastricht-Heuvelland 2015 worden door de colleges en het DB Pentasz nadere regels gesteld omtrent de inzet van deze voorziening voor het jaar Jobcoaching/werkplekaanpassing In artikel 10 lid 1 Participatiewet is bepaald dat de aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling kan bestaan uit persoonlijke ondersteuning. Hierbij kan het gaan om ondersteuning op de werkplek door een jobcoach. De voorziening 'persoonlijke ondersteuning' heeft als doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn. Bij deze vorm van ondersteuning is het van belang dat de werknemer zonder die ondersteuning zijn werkzaamheden niet kan verrichten. Dit betekent dat het moet gaan om systematische ondersteuning, gedurende een langere periode met een regelmatig karakter. Aan de inzet van de voorziening persoonlijke ondersteuning verbindt de Participatiewet geen maximumtermijn. Werkplekaanpassing kan ingezet worden wanneer de werkgever een werknemer in dienst neemt die behoort tot de doelgroep Participatiewet en waarbij vaststaat dat de betreffende aanpassing/hulpmiddelen noodzakelijk is/zijn; zonder de aanpassing/hulpmiddel kan de werknemer de opgedragen taken niet uitvoeren. In het Uitvoeringsbesluit jobcoaching en werkplekaanpassing Maastricht-Heuvelland 2015 worden door de colleges en het DB Pentasz nadere regels gesteld omtrent de inzet van deze vooriieningen voor het jaar Premies Eén van de ondersteunende voorzieningen die bij kunnen dragen aan de ontwikkeling van burgers, is het verstrekken van premies. Het verstrekken van premies wordt gezien als een positieve prikkel bij de activering van de uitkeringsgerechtigden. De gemeenten zijn vrij om de regeling voor de premies vorm te geven. Enige verplichting is dat mensen die werkzaam zijn in een participatieplaats een premie moeten krijgen (artikel loa Participatiewet). Ten aanzien van jongeren heeft de wetgever bepaald dat de premie op de uitkering dient te worden gekort In het Uitvoeringsbesluit premies Maastricht-Heuvelland 2015 worden door de colleges en het DB Pentasz nadere regels gesteld omtrent de inzet van deze voorziening voor het jaar Hierin wordt voorgesteld om aan jongeren geen premie te verstrekken Onkostenvergoedingen Onkosten die door personen, behorende tot de doelgroep Participatiewet, worden gemaakt als gevolg van het naleven van de re-integratie- en/of arbeidsverplichting, kunnen worden vergoed uit het re-integratiebudget van de gemeente. Voorbeelden zijn: reis- en verblijfskosten, (werk)kleding, bezoek kapper, boeken en leermiddelen etc. Het betreft nadrukkelijk niet de kosten die direct verbonden zijn aan of reeds opgenomen Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 25 van 45

103 Sociaal Domein 1 Maastricht-Heuvelland zijn in een re-integratietraject en/of scholing. De beoordelingvan de onkostenvergoeding is steeds individueel maatwerk. Hierbij dient ook te worden afgewogen of de werkgever/inlener de kosten, die betrokkene maakt, vergoedt In het Uitvoeringsbesluit onkostenvergoedingen Maastricht-Heuvelland 2015 worden door de colleges en het DB Pentasz nadere regels gesteld omtrent de inzet van deze voorziening voor het jaar Ondersteuning bij /eer-werktrajecten Op grond van artikel 10f Participatiewet kunnen gemeenten ondersteuning bij leerwerktrajecten bieden. Hiermee hebben gemeenten een extra mogelijkheid om een specifieke voorziening aan de volgende personen aan te bieden: personen van 16 of 17 jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of personen van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald. De voorziening kan uitsluitend worden ingezet als het college/db Pentasz meent dat een leer-werktraject nodig is voor toeleiding van de jongere naar arbeid en er ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject (artikel 1 Of Participatiewet). De voorziening 'ondersteuning bij leer-werktrajecten' is inzetbaar voor jongeren van 16 of 17 jaar oud, waarbij schooluitval dreigt, maar die middels een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen en aldus naar arbeid kunnen worden toegeleid. Om te voorkomen dat jongeren onnodig uitvallen, wordt de mogelijkheid van extra ondersteuning geboden. Deze voorziening kan ook worden ingezet ter voorkoming van schooluitval bij jongeren van 18 tot 27 jaar, die middels een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. In 2015 zal worden bezien of een Uitvoeringsbesluit ondersteuning bij leer-werktrajecten dient te worden ontwikkeld Persoonsgebonden re-integratiebudget Eén van de voorzieningen die in het kader van re-integratie kan worden ingezet is het persoonsgebonden re-integratiebudget. Met deze voorziening wordt de eigen kracht en de eigen verantwoordelijkheid van burgers maximaal aangesproken. Immers, hij/zij krijgt met dit instrument de mogelijkheid om de eigen re-integratie zelf volledig vorm te geven. Doelstelling van het persoonsgebonden re-integratiebudget is dat de burger binnen maximaal één jaar voldoende inkomsten uit duurzame arbeid verwerft om uitkeringsonafhankelijk te worden door middel van: a. een regulier dienstverband, of b. zelfstandig ondernemerschap (al dan niet in combinatie met BBZ). Een persoonsgebonden re-integratiebudget wordt maximaal één maal per twee jaar toegekend en duurt maximaal één jaar, te rekenen vanaf de startdatum van het traject Kosten die verband houden met het traject kunnen mogelijk aanvullend worden vergoed. Alleen cliënten met een arbeidsvermogen van 50% tot 80%, kunnen in Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 26 van 45

104 Sociaal Domein 1 Maastricht -Heuvelland aanmerking komen voor een persoonsgebonden re-integratiebudget De hoogte van het budget bedraagt maximaal 4000,- exclusief BTW. In het Uitvoeringsbesluit persoonsgebonden re-integratiebudget Maastricht-Heuvelland 2015 worden door de colleges en het DB Pentasz nadere regels gesteld omtrent de inzet van deze voorziening voor het jaar Nuggers/Anw-ers Naast de mensen die een uitkering in het kader van de Participatiewet ontvangen behoren ook de niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) en mensen met een Algemene Nabestaandewetuitkering (Anw-ers) tot de gemeentelijke doelgroep van de Participatiewet Het doel van de re-integratie van nuggers en Anw-ers is verhoging van de arbeidsparticipatie van deze groep van werkzoekenden. Uitgangspunt bij re-integratie vormt de werkgeversvraag gekoppeld aan de kwaliteiten van de doelgroep. Kenmerkend voor de doelgroep nuggers is het ontbreken van de arbeids- en sollicitatieplicht, zoals die is opgelegd aan de bijstandsgerechtigden. Deze burgers hebben geen verplichting om te gaan werken of deel te nemen aan een traject. Voorts kenmerkt de doelgroep zich door het ontbreken van recente werkervaring en recente opleiding. Een algemene typering is dat deze mensen wel willen werken, maar dat niet hoeven en slechts daartoe overgaan onder bepaalde door hen gestelde voorwaarden. Dat is een wezenlijk verschil met een uitkeringsgerechtigde; het gaat om vrijwilligheid. Om voor ondersteuning in aanmerking te komen, gelden voor nuggers en Anw-ers o.a. de volgende voorwaarden: a. minimaal 16 uur per week beschikbaar zijn voor arbeid én een arbeidsvermogen hebben van %; b. melden op eigen initiatief (zelfmelder); c. het gezinsinkomen (huishoudnorm) bedraagt niet meer dan 200% van het wettelijk minimumloon dan wel binnen afzienbare tijd vindt terugval in de uitkering plaats. In het Uitvoeringsbesluit nuggers Maastricht-Heuvelland 2015 worden door de colleges en het DB Pentasz nadere regels gesteld omtrent de inzet van deze voorziening voor het jaar Casemanagement Bij de uitvoering van de Participatiewet is de rol van consulenten van de gemeenten cruciaal. Immers, het casemanagement dat consulenten bieden is een voorziening in het kader van re-integratie op basis van artikel 7 lid 1, sub a Participatiewet Casemanagement komt als een soort containerbegrip in alle geledingen van de diverse disciplines binnen de uitvoering van de sociale zekerheid, gezondheidszorg. etc. aan de oppervlakte. Uit alle definities die worden geformuleerd dekt de volgende het beste de lading voor de sociale dienst en het werkveld sociale zekerheid: een methode van samenbrengen, regelen, coördineren van diensten ten behoeve van een samenhangend hulppakket rond een bepaalde hulpvraag van een cliënt. Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 27 van 45

105 Sociaal Domein 1 Maastricht-Heuvelland Sleutelbegrippen voor de casemanager zijn in dit verband: zelfredzaamheid, dienstverlening onder voorwaarden, regie, coördinatie, ondersteunen, effectief beïnvloeden, afstemmen, zorgdragen voor, stimuleren, vinger aan de pols, samenbrengen, informeren en procesbegeleiding. In het Uitvoeringsbesluit casemanagement Maastricht-Heuvelland 2015 worden door de colleges en het DB Pentasz nadere regels gesteld omtrent de inzet van deze voorziening voor het jaar Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 28 van 45

106 Sociaal Domein 1 Maastricht-Heuvelland 7. Inkomen Met ingang van 1 januari 2015 bestaat de Wet werk en bijstand (WWB) niet meer onder deze naam, maar wordt deze integraal opgenomen in de Participatiewet Tegelijkertijd wordt de WWB inhoudelijk gewijzigd. Dat gebeurt op grond van de Wet maatregelen Wet werk en bijstand (de Wet WWB-maatregelen) en enkele andere wetten. De Wet WWB-maatregelen leidt tot een tweede aanscherping van de WWB. De eerste aanscherping heeft plaatsgevonden per 1 januari Gemeenten moeten vanaf die datum alle teveel of ten onrechte genoten bijstand terugvorderen. Daarnaast moet bij schending van de inlichtingenplicht (het niet tijdig of onjuist informeren van de gemeente) een boete worden opgelegd ter hoogte van het benadelingsbedrag. Wordt bijvoorbeeld voor 5.000,- gefraudeerd, dan volgt ook een boete van 5.000,-. De Wet WWB-maatregelen heeft nu tot gevolg dat de re-integratieverplichtingen behoorlijk worden aangescherpt Bij het niet nakomen van bepaalde geüniformeerde verplichtingen, moet de uitkering voor ten minste één maand met 100% worden verlaagd. De wijzigingen rondom de re-integratieverplichtingen maken het noodzakelijk dat de gemeentelijke Afstemmingsverordeningen worden aangepast en opnieuw worden vastgesteld. De nieuwe wet brengt ook een forse ingreep in het normenstelsel van de WWB teweeg. Het meest in het oog springend is hier de zogenoemde 'kostendelersnorm'. Die norm houdt in dat de bijstandsuitkering bepaald wordt door het aantal meerderjarige volwassenen die achter een voordeur wonen en daar dus de kosten met elkaar kunnen delen. Het betekent meer concreet dat in een aantal gevallen de uitkeringen flink worden vei'laagd. Gelet op de impact van de kostendelersnorm zal voor zittende bijstandsgerechtigden een overgangsregeling gaan gelden van een half jaar (tot 1 juli 2015). Verder wordt de uitkering voor een alleenstaand ouder gewijzigd. Deze zal door de komst van de Wet hervorming kindregelingen (eveneens ingaande 1 januari 2015) voor een deel van zijn inkomen athankelijk worden van de Belastingdienst De gemeente betaalt dan alleen nog een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. De Belastingdienst 'vult die aan' met een extra kindgebonden budget. Overgangsrecht gaat hier alleen gelden voor alleenstaande ouders die per 1 januari 2015 géén recht hebben op extra kindgebonden budget, omdat ze een toeslagpartner hebben. Door de Wet WWB-maatregelen wijzigt ook de langdurigheidstoeslag. Deze wordt vervangen door een individuele inkomenstoeslag, waarbij niet alleen moet worden bepaald of belanghebbende langdurig een laag inkomen heeft, maar waarbij ook moet worden nagegaan of een belanghebbende, gelet op zijn omstandigheden, geen zicht heeft op inkomensverbetering. Deze individualisering van de toeslag maakt aanpassing van de verordening noodzakelijk. Daarnaast zullen ook aparte beleidsregels moeten worden geformuleerd. Bovendien zal het handhavingsbeleid moeten worden geactualiseerd. Dat geldt zowel voor de verordening alsook voor onderliggende beleidstukken zoals het Uitvoeringsplan Hoogwaardig Handhaven en het debiteurenbeleid. Het aanpassen van deze beleidsstukken vergt echter meer tijd en inzicht waardoor actualisering pas zal Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 29 van 45

107 Sociaal Domein 1 Maastricht-Heuvelland plaatsvinden in de eerste helft van De bestaande nota's zullen tot die tijd gaan gelden binnen de kaders van de Participatiewet Tot slot krijgen gemeenten in de Participatiewet ook de opdracht in een verordening vast te leggen wanneer een individuele studietoeslag kan worden verstrekt aan jongeren met een arbeidsbeperking die een studie willen volgen waarvoor aanspraak bestaat op studiefinanciering. In de volgende paragrafen wordt dieper ingegaan op de veranderingen. Daarbij zal ook worden aangegeven waar nieuw beleid is geformuleerd Aanscherping re-integratieverplichtingen en aanscherping sanctiebeleid In de Wet WWB-maatregelen wordt een aantal re-integratieverplichtingen geüniformeerd. Daarbij gaat het om het in één sanctie-artikel groeperen van enerzijds al bestaande verplichtingen en anderzijds van geheel nieuwe. Bij een bestaande verplichting moet worden gedacht aan het naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid en bij een nieuwe verplichting gaat het bijvoorbeeld om de bereidheid onder bepaalde voorwaarden te verhuizen. Gelet op het belang van deze verplichtingen heeft de wetgever er een meer eenduidige sanctionering aan willen verbinden. Gemeenten moeten bij niet nakoming van de verplichtingen een forse maatregel opleggen. Wel bestaat er na amendering van het wetsvoorstel enige ruimte voor de gemeente om de duur van de maatregel nader te bepalen. Vorenstaand wordt geregeld in de Afstemmingsverordening Participatiewet. Hierin komen tevens de sanctiebepalingen voor de niet-geüniformeerde verplichtingen tot uitdrukking. Daarbij is gekozen voor een meer gematigde variant, hetgeen inhoudt dat bij een eerste schending van een geüniformeerde verplichting de minimale maatregel van 100% gedurende één maand wordt opgelegd, waarbij het mogelijk is het bedrag van de verlaging over twee of drie uitkeringsmaanden te verrekenen. Gelet op de toch wel forse gevolgen van de aanscherping, zal vooral bij het opleggen van de re-integratieverplichtingen goed moeten worden bekeken of belanghebbende naar alle redelijkheid ook aan die verplichtingen kan voldoen. Er zal sterk anticiperend en preventief moeten worden gewerkt Het voorkomen van strenge maatregelen moet voorop staan. De komst van de Participatiewet zorgt er ook voor dat de bestaande Afstemmingsverordening voor de kleine regelingen IOAW en IOAZ vooral tekstueel moet worden geactualiseerd. Het gaat dan met name om het aanpassen van verwijzingen naar de WWB Individuele inkomenstoeslag Met de Wet WWB-maatregelen wijzigt de langdurigheidstoeslag naar een individuele inkomenstoeslag. Het rijk beoogt hiermee het categoriale karakter van de verstrekking te wijzigen naar een meer individuele beoordeling van het recht. De gemeente is ook nu weer verplicht om in een verordening in ieder geval de hoogte van de individuele toeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen 'langdurig' en Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 30 van 45

108 Sociaal Domein 1 Maastricht -Heuvelland 'laag inkomen' aan te geven. Gezien het uitgangspunt het nieuwe beleid zoveel mogelijk te laten aansluiten op het bestaande beleid, is ervoor gekozen dit op dezelfde wijze vorm te geven als voor de langdurigheidstoeslag. Van een langdurig laag inkomen is sprake wanneer een belanghebbende gedurende een aaneen gesloten periode van 3 jaar een inkomen heeft gehad dat niet hoger was dan 100% van het voor hem geldend bijstandsniveau. Volledigheidshalve wordt opgemerkt, dat het hierbij niet alleen om bijstandsgerechtigden gaat. De toeslag is net als voorheen een percentage van de gehuwdennorm op 1 januari van dat jaar. Daardoor vindt automatisch een indexering van de toeslag plaats. De meer individuele beoordeling doelt op het vereiste dat moet worden nagegaan of belanghebbende 'gelet op zijn omstandigheden geen zicht heeft op inkomensverbetering'. Die beoordeling is door de wetgever toebedeeld aan het college/db Pentasz, dat daarbij moet kijken naar de krachten en bekwaamheden van de belanghebbende en naar de inspanningen die deze heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Het uitvoeringsbesluit dat in dit kader is opgesteld, is vooral geënt op de gemeentelijke re-integratietaak. Daarin ligt immers al de (herhaalde) beoordeling besloten van iemands krachten, bekwaamheden en inspanningen om tot inkomensverbetering te komen. Werkt iemand bijvoorbeeld niet of onvoldoende mee aan zijn re-integratie, dan volgt er een maatregel (verlaging van de bijstand). Hierbij wordt dus aangesloten bij de informatie die al bekend is bij de gemeenten en hiermee kan naar verwachting een heel groot deel van de aanvragen op een doelmatige en efficiënte wijze worden afgehandeld. Bij de kleine groep niet-uitkeringsgerechtigden zal de beoordeling moeten plaatsvinden met behulp van andere uitkeringsinstanties of geheel via eigen nader onderzoek Verrekening bestuurlijke boete bij recidive Naast een nieuwe Afstemmingsverordening Participatiewet is ook sprake van een nieuwe Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive. In het kader van de beleidsafstemming in Maastricht-Heuvelland is hier gekozen voor een aparte verordening die tekstueel in overeenstemming is gebracht met de Participatiewet Inhoudelijk wijzigen de regels met betrekking tot verrekening niet Nieuwe normering bijstand Een andere, maar zeker niet minder belangrijke, aanscherping vormt de aanpassing van het stelsel van normen, toeslagen en verlagingen binnen de Participatiewet Invoering kostendelersnorm Allereerst is er de kostendelersnorm, waarbij de hoogte van de bijstandsuitkering wordt vastgesteld aan de hand van het aantal meerderjarige personen (21 jaar of ouder en jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd) dat op één adres gehuisvest is en daar samen één huishouden voert. Uit de hiernavolgende tabel blijkt dat dit grote gevolgen heeft voor het gezinsinkomen. Eerst is de situatie geschetst zoals die nu nog is en daarna hoe die er per 1 januari 2015 uit zal zien. Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 31 van 45

109 _ Sociaal Domein 1 Maastricht -Heuvelland IIO.! J; J s)j p r biïübö e Huishoudtype (aiie Norm personen in dezelfde incl. vt. per woning) Eénpersoonshuishouden 951, Percentage bijstandsniveau per % Norm incl. vt. ná ,64 Percentage bijstandsniveau ná % - _=._J Tweepersoonshuishouden 1.359,49 ehuwd of samenwonend Driepersoonshuishouden 2.175,18 b.v. gehuwd stel + 1 niet ten laste komend volwassen kind Vierpersoonshuishouden 2.990,87 b.v. gehuwd stel + 2 niet ten laste komende volwassen kinderen Vijfpersoonshuishouden 3.806,57 b.v. gehuwd stel + 3 niet ten laste komende volwassen kinderen 100% 160% 220% 280% 1.359, , , ,03 100% 130% 43,33% per lid van het huishouden 160% 40% per lid van het huishouden 190% 38% per lid van het huishouden Niet alle inwonende meerderjarigen vallen onder /wegen mee bij de kostendelersnorm. Een uitzondering. wórdt gèmaakt voor.... inwonende meerderjarige personen die jonger zijn dan 21 jaar; inwonende studerende kinderen (dus ook die ouder zijn dan 21 jaar) en medebewoners niet zijnde bloed- of aanverwanten van belanghebbende in de eerste of tweede graad. De medebewoner moet wel een schriftelijke (huur- of kostganger)overeenkomst kunnen overleggen en er moet sprake zijn van een commerciële prijs. Het ligt voor de hand dat in een uitvoeringsrichtlijn (directiebesluit) wordt aangeven wanneer sprake is van een commerciële prijs. Zoals hiervoor reeds is aangegeven geldt voor het zittend bestand een overgangsregeling van een halfjaar (tot juli 2015) Normwijziging alleenstaande ouder Een andere wijziging die van belang is, is de aanpassing van de norm voor een alleenstaand ouder met een inwonend kind jonger dan 18 jaar. Deze krijgt nu nog een bijstandsuitkering (norm plus toeslag) van 90% van het netto minimumloon, maar ontvangt straks onder de Participatiewet uitsluitend de norm voor een alleenstaande, wat neerkomt op 70% van het netto minimumloon. De rest van het inkomen moet de alleenstaand ouder compenseren door een beroep te doen op fiscale kindregelingen (het extra kindgebonden budget). Voor het zittend bestand gaat deze regeling meteen op 1 januari 2015 in, met uitzondering van de alleenstaand ouder die per 1 januari 2015 géén recht heeft op extra Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 32 van 45

110 Sociaal Domein 1 Maastricht-Heuvelland kindgebonden budget, omdat er fiscaal gezien een toeslagpartner is. Daarvoor geldt een overgangsregeling tot 1 januari Uitvoeringsbesluit woonsituatie en schoolverlaters De veranderingen in het normenstelsel hebben tot gevolg dat de bestaande Verordening toeslagen en verlagingen komt te vervallen. Voor twee situaties is er in de Participatiewet wel nog een bevoegdheid aan het college/db Pentasz toebedeeld voor het maken van een uitvoeringsbesluit. Het gaat dan om een regel die betrekking heeft op het verlagen van de bijstandsuitkering voor schoolverlaters en voor belanghebbenden vanwege hun woonsituatie. In het laatste geval moet worden gedacht aan krakers of dak- en thuislozen Studietoeslag Via een amendement is artikel 36b in de Participatiewet ingevoegd. Daarmee wordt een studieregeling geïntroduceerd voor jongeren van wie is vastgesteld dat ze met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben en voor jongeren met een medische uren beperking. De bedoeling van de regeling is om jongeren met een arbeidshandicap te stimuleren een studie te gaan volgen. Verder moet de toeslag een financiële compensatie vormen voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan. Gemeenten moeten in een verordening de hoogte en de duur van de toeslag vastleggen. In de verordening die ter besluitvorming zal worden voorgelegd is aansluiting gezocht bij de bestaande regeling van het UWV. Daarin neemt de hoogte van de toeslag toe naar gelang de leeftijd van de aanvrager. Daarnaast zullen de colleges / het DB Pentasz in een uitvoeringsbesluit nadere regels stellen. Daarbij wordt gedacht aan een grens voor bijverdiensten, wanneer naast de studie toch wordt gewerkt en aan een mogelijke partnertoets Handhaving Vanwege de komst van de Participatiewet moet ook de Verordening Handhaving worden geactualiseerd. Daarnaast moet het Uitvoeringsplan Hoogwaardig Handhaven en het debiteurenbeleid worden aangepast De strategische aanpak via Hoogwaardig Handhaven, waarbij wordt uitgegaan van de vier aandachtsvelden (vroegtijdige voorlichting, optimalisatie dienstverlening, vroegtijdige opsporing en daadwerkelijk sanctioneren), wordt voortgezet Omdat de wetgever de nadruk legt op repressie, wordt het accent in het handhavingsbeleid juist nog meer gelegd op preventie door gerichte voorlichting. Verder zal meer aandacht uitgaan naar vroegtijdige opsporing, om zo de forse gevolgen van met name de boetes te beperken. Voorts zal in het kader van Hoogwaardig Handhaven nog eens worden benadrukt dat handhaving een integraal gebeuren is; fraude-alertheid is een zaak van alle medewerkers van de sociale dienst Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 33 van 45

111 Sociaal Domein 1 Maastricht-Heuvelland Resumerend kan worden gesteld dat op het terrein van inkomen de volgende verordeningen door de raden / het AB Pentasz worden vastgesteld: 1. Afstemmingsverordening Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015; 2. Afstemmingsverordening IOAW /IOAZ Maastricht-Heuvelland 2015; 3. Verordening individuele inkomenstoeslag Maastricht-Heuvelland 2015; 4. Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Maastricht-Heuvelland 2015; 5. Verordening individuele studietoeslag Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015; 6. Verordening handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ Maastricht-Heuvelland Door de colleges / het DB Pentasz worden aanvullend de volgende beleidsregels vastgesteld: 1. Uitvoeringsbesluit individuele inkomenstoeslag Maastricht-Heuvelland 2015; 2. Uitvoeringsbesluit woonsituatie en schoolverlaters Maastricht-Heuvelland 2015; 3. Uitvoeringsbesluit individuele studietoeslag Participatiewet Maastricht-Heuvelland Naast deze beleidsstukken is er ook een aantal bestaande beleidsdocumenten dat vooralsnog zal gaan gelden binnen de Participatiewet maar dat in de eerste helft van 2015 zal worden geactualiseerd. Het betreft: 1. Uitvoeringsplan hoogwaardig handhaven WWB; 2. Debiteurenbeleid WWB; 3. Uitvoeringsbesluit inkomstenvrijlating parttime werkzaamheden Cliëntenparticipatie De bestaande cliëntenraden WWB en WSW, maar ook de WMO-raden, hebben een belangrijke adviserende rol gespeeld bij de totstandkoming van dit beleidsplan, de verordeningen en uitvoeringsbesluiten. Ook zullen zij een belangrijke rol spelen bij de vormgeving van de uitvoeringsorganisatie sociale dienst Maastricht-Heuvelland. Op grond van artikel 47 Participatiewet dient, ook weer bij verordening, de cliëntenparticipatie te worden geregeld. Momenteel worden de bijstandscliënten in Maastricht-Heuvelland vertegenwoordigd door diverse cliëntenraden. Met het oog op een toekomstige gezamenlijke sociale dienst Maastricht-Heuvelland, wordt het raadzaam gevonden de vaststelling van een nieuwe Verordening cliëntenparticipatie door te schuiven naar 1 juli Het overgangsrecht van de Participatiewet biedt die mogelijkheid. Een ander argument vormt ook de bredere nieuwe doelgroep van de Participatiewet Het gaat daarbij om meer mensen met een arbeidsbeperking. Verder is er de wens om binnen de drie decentralisaties in het Sociaal Domein meer integraal met elkaar af te stemmen. Dit alles maakt het noodzakelijk de gehele cliëntenparticipatie in Maastricht-Heuvelland de komende tijd goed onder de loep te nemen. In 2015 zal worden onderzocht hoe de cliëntenparticipatie Participatiewet verder is vorm te geven. In dit onderzoek wordt de integraliteit met de cliëntenparticipatie Wmo2015 en Jeugdzorg mee genomen. Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 34 van 45

112 Sociaal Domein 1 Maastricht-Heuvelland 8. Armoede 8.1. Inleiding De decentralisaties versterken de rol van de gemeenten om burgers te ondersteunen en meer te laten participeren in de maatschappij. Vanuit hun nieuwe verantwoordelijkheid in het sociale domein krijgen de gemeenten de opdracht om maatwerk te leveren en op individueel niveau te bezien hoe mensen kunnen blijven meedoen aan de samenleving. Het voorkomen dan wel wegnemen van armoede- of schuldenproblematiek is een belangrijke voorwaarde om überhaupt te kunnen participeren in de samenleving. Door armoede en schulden een stevige positie te geven binnen de aanpak van de decentralisaties, wordt de zelfredzaamheid van burgers versterkt Door de zes gemeenten in Maastricht-Heuvelland is het besluit genomen om het armoedebeleid gezamenlijk vorm te geven en te uniformeren. De uitwerking hiervan vindt plaats via de thema's: minimabeleid, schuldhulpverlening en beleidsregels bijzondere bijstand. Voor deze uniformering is gekozen vanwege de rechtsgelijkheid van de burgers van de regio. Om het armoede- en schuldenbeleid verder te intensiveren heeft het kabinet besloten voor miljoen en voor 2015 en verder 90 miljoen extra beschikbaar te stellen. Deze extra middelen worden niet geoormerkt. Gemeenten dienen de middelen wel zo gericht mogelijk in te zetten voor het doel waarvoor ze bestemd zijn. Hiermede rekening houdend is vanuit het project Maastricht-Heuvelland werkt de werkg_roep Armoed geform erd en deze werkt ee drietal opdrachten uit, te weten: 1. Onderzoek de harmonisatiemogelijkheden van het armoede- en schuldenbeleid Maastricht-Heuvelland. 2. Onderzoek de scenario's hoe invulling te geven aan de maatwerkvoorziening inkomensondersteuning Maastricht-Heuvelland. 3. Onderzoek op welke wijze de extra rijksmiddelen kunnen worden ingezet ter intensivering van het armoede- en schuldenbeleid Maastricht-Heuvelland. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de opdrachten -en indien van toepassing- de juridische vastlegging van beleid in beleidsregels en verordeningen etc., in 2015 nader worden uitgewerkt, zulks conform het gestelde in het Plan van aanpak Maastricht- Heuvelland werkt (drie fasen model) Uitwerking opdrachten Opdracht 1 Een onderzoek aangaande de harmonisatiemogelijkheden van het armoede- en schuldenbeleid van de gemeenten in de regio Maastricht-Heuvelland vloeit voort uit de wens om een eenduidig pakket aan regelingen te realiseren; hetzelfde aanbod in alle gemeenten. Een geharmoniseerd armoede- en schuldenbeleid wordt van belang geacht: voor de doorzichtigheid en de eenvoud van de regelingen voor de burgers; voor de uitvoering van de regelingen, die voor nagenoeg dezelfde doelgroep zijn bestemd en vanuit het oogpunt van de controle op de rechtmatigheid en doelmatigheid. Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 35 van 45

113 Sociaal Domein 1 Maastricht -Heuvelland Uitwerking van de opdracht heeft geresulteerd in een inventarisatie en een overeenkomsten en verschillenanalyse van het bestaande armoede- en schuldenbeleid van de gemeenten in de regio Maastricht-Heuvelland. Hieruit is gebleken dat zowel tussen hetgeen schriftelijk is vastgelegd als datgene wat in de praktijk wordt toegepast nagenoeg geen verschillen bestaan. Slechts enkele regelingen zijn anders of gedeeltelijk anders ingevuld. Voor deze regels heeft de werkgroep beleidsregels en richtlijnen geformuleerd met regionale uniformiteit. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de wens van de gemeenten. Vereenvoudiging, afstemming en harmonisatie van het armoede- en schuldenbeleid kan namelijk leiden tot een meer doelmatige uitvoering en een beter bereik van de regelingen die voortvloeien uit het armoede- en schuldenbeleid. Opdracht2 Mensen met een chronische ziekte of een handicap konden voor de (veronderstelde) meerkosten die zij maakten ten opzichte van niet chronisch zieken of gehandicapten een compensatie krijgen via de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Compensatie eigen risico (CER). Onlangs heeft het Rijk besloten deze regelingen af te schaffen, omdat met deze regelingen niet altijd de mensen bereikt werden die bereikt moesten worden. Zo waren er mensen die een tegemoetkoming kregen terwijl zij geen extra zorgkosten hadden. Maar omgekeerd waren er ook chronisch zieken en gehandicapten met extra zorgkosten die hiervoor geen tegemoetkoming kregen. Gemeenten hebben in verband met de afschaffing van de Wtcg en de CER de bevoegdheid gekregen om een maatwerkvoorziening inkomensondersteuning te organiseren. Dit kan binnen de beleidskaders van de Wmo dan wel de beleidskaders van de WWB. De gemeenten hebben de vrijheid om zelf te bepalen hoe zij deze maatwerkvoorziening willen en kunnen inrichten. Dit laatste vanuit de overtuiging dat gemeenten beter zicht hebben op de individuele situatie van burgers en daardoor beter in staat zijn gericht maatwerk te bieden aan burgers die dat echt nodig hebben. Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat de gemeenten minder middelen beschikbaar krijgen voor de uitvoering van deze nieuwe regeling. Het rijk heeft hier namelijk op bezuinigd. Voor de invulling van de maatwerkvoorziening inkomensondersteuning is een aantal scenario's uitgewerkt en uiteindelijk is besloten om de maatwerkvoorziening vorm te geven via het addendum Wmo2015 van de gemeenten. Opdracht3 Het rijk wil het armoede- en schuldenbeleid verder intensiveren en om armoede- en schuldenproblematiek tegen te gaan hebben de gemeenten meer financiële armslag gekregen. Het rijk heeft voor de intensivering van het armoede- en schuldenbeleid in miljoen en vanaf 2015 structureel 90 miljoen per jaar extra middelen ter beschikking gesteld. Het grootste deel van deze middelen gaat naar de gemeenten. Deze middelen zijn niet geoormerkt Gemeenten dienen de middelen wel zo gericht mogelijk in te zetten voor het doel waarvoor ze bestemd zijn, te weten: bestrijding van armoede bij kinderen en versterking van preventie en vroegsignalering van schulden. Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 36 van 45

114 Sociaal Domein 1 Maastricht -Heuvelland Momenteel worden de verschillende mogelijkheden bezien op welke wijze vorm gegeven kan worden aan de intensivering van het armoede- en schuldenbeleid oftewel op welke wijze de extra middelen kunnen worden ingezet In 2015 zullen voorstellen worden gedaan voor de verdere invulling/uitvoering van vorenstaande opdrachten. Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 37 van 45

115 Sociaal Domein 1 Maastricht-Heuvelland 9. Financiën Voor de Participatiewet ontvangen de gemeenten twee budgetten, het Participatie- en het BUIG-budget (de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten). Het Participatiebudget is bedoeld voor re-integratie (huidige en nieuwe doelgroep) en de sociale werkvoorziening (afbouw WSW). Voor het Participatiebudget is een nieuw verdeelmodel ontwikkeld waarvoor een ingroeiperiode van 3 jaar gehanteerd wordt, waarbij het macrobudget de komende jaren fors afneemt Het BUIGbudget is bedoeld voor bekostiging van de bijstand. Ook ten aanzien van dit budget gaat een nieuw verdeelmodel gelden. Bij de verdeling van de bijstandsbudgetten wordt vanaf 1 januari 2015 gebruik gemaakt van het nieuw gekozen 'multiniveau-model'. Dit model houdt rekening met alle objectieve kenmerken van de huishoudens in een gemeente, die van belang zijn voor de kans dat een huishouden een bijstandsuitkering ontvangt Dan gaat het om het type huishouden, waarbij onder andere wordt gekeken naar gezinssamenstelling, leeftijd, opleiding en het wel of niet hebben van gezinsleden met een arbeidsbeperking. Ook wordt specifieke informatie over de regionale arbeidsmarkt betrokken bij het vaststellen van het budget. Op basis van deze gegevens wordt uiteindelijk het budget van in totaal 5,5 miljard euro onder gemeenten verdeeld. Om de effecten die met de overgang naar een nieuw model gepaard gaan te beperken, is er een overgangsregeling, waarbij rekening wordt gehouden met de historische uitgaven van gemeenten. Na twee jaar wordt de overgangsregeling geëvalueerd. Voor gemeenten waar omvangrijke tekorten ontstaan, blijft er een vangnetregeling bestaan. - 4 Zorgpunt hierbij is dat mensen die met behulp van een loonkostensubsidie (op grond van artikel 10d Participatiewet) zijn uitgestroomd, niet langer meetellen in de verdeling van het budget in volgende jaren. Hierdoor is geen budget meer beschikbaar, terwijl de verplichting om de loonkostensubsidie te betalen wel doorloopt Nieuw onder de Participatiewet is dat ook de voorziening structurele loonkostensubsidie (waarmee ook het instrument beschut werk wordt vorm gegeven) uit het BUIG-budget betaald gaat worden. Dit toont weer aan dat er een nauwe samenhang bestaat tussen de middelen voor inkomen en re-integratie; de middelen voor re-integratie dienen zo ingezet te worden dat de uitgaven voor inkomen beheersbaar blijven. Het is dan ook van eminent belang dat de primaire inzet gericht is op regulier werk In de hiernavolgende tabel wordt een overzicht gegeven van de gebundelde budgetten voor de gemeenten in Maastricht-Heuvelland voor de jaren 2014 en Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat het voor 2015 om indicatieve budgetten gaat Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 38 van 45

116 Sociaal Domein 1 Maastricht -Heuvelland Eijsden-Margraten Gulpen-Wittem Maastricht Meerssen Vaals Valkenburg aan de Geul Qll 14Jfl_ - r:d,]915 c _ Vetsdt0 ( J Tevens is bekend hoeveel middelen de gemeenten vanuit het Participatiebudget ontvangen. Het Participatiebudget vormt het belangrijkste budget om ondersteuning van werkzoekenden te realiseren, maar is in de afgelopen jaren reeds fors verminderd. Uit dit budget dienen alle re-integratie-activiteiten te worden gefinancierd. Ook de re-integratie activiteiten die de gemeenten zelf uitvoeren worden ten laste van dit budget gebracht. De afgelopen jaren is er voor gekozen om hier meer op in te zetten. Dat betekent dat de middelen voor (aanvullende) voorzieningen al beperkt zijn, wat onder de Participatiewet wordt versterkt doordat de ontschotting van de budgetten voor re-integratie en WSW ervoor zorgt dat tekorten op de WSW-uitvoering ook (deels) ten laste van het Participatiebudget kunnen worden gebracht. Overigens ontstaan de tekórten óp de WSW voor.een groot deel als gevolg van de bezuinigingen die het rijk op het WSW-budget toepast, terwijl de loonkosten voor de SW-ers niet overeenkomstig dalen. Het verschil tussen de loonkosten (ca ,-) en de beschikbare subsidie (ca ,-) loopt zo op tot ca ,- per SW-er. Beteidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 39 van 45

117 Sociaal Domein 1 Maastricht-Heuvelland Voor de regio Maastricht-Heuvelland ziet het Participatiebudget 2015 als volgt uit: Totaal ParUclpaUebudget ( ) ulpenittem Meerssen aais ' : In de tabel is een vergelijking gemaakt tussen 2015 en Naast het Participatie- en BUIG-budget ontvangen de gemeenten via het gemeentefonds een budget voor uitvoeringskosten. Hierin zitten extra middelen voor de uitvoering van de nieuwe taken van de Participatiewet. Deze middelen dienen hiervoor te worden bestemd. Verder heeft het Europees Sociaal Fonds 114 miljoen vrijgemaakt voor de ondersteuning van arbeidsmarktregio's bij het invoeren van de Participatiewet. Dit budget kan bijvoorbeeld ingezet worden voor ondersteuning van werkloze jongeren, oudere en langdurige werklozen of mensen met een arbeidsbeperking. Ook is een deel van het budget bestemd voor ( ex)leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs. Voor de regio Maastricht-Heuvelland is voor de jaren een bedrag van ca. 1,5 miljoen beschikbaar en een aanvraag hiervoor is in voorbereiding.1 7 De aanvraag dient per 1 november 2014 Ingediend te zijn bij het Agentschap SZW. De gemeente Heerlen is hierbij -als trekkersgemeente van de arbeidsmarktregio- de aanvrager. Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 40 van 45

118 Sociaal Domein 1 Maastricht-Heuvelland 10. Uitvoering De uitvoering is uiteraard nauw betrokken bij de totstandkoming van het beleidsplan, de verordeningen en de uitvoeringsbesluiten. Naast de diverse werkgroepen die intensief aan de slag zijn gegaan met het maken van het beleidsplan, de verordeningen en de uitvoeringsbesluiten is er ook een implementatieteam geformeerd. Dit implementatieteam heeft tot doel het implementeren van de veranderingen in de weten regelgeving in de uitvoering van de drie sociale diensten. De wijzigingen die het nieuwe beleidsplan, de nieuwe verordeningen en de uitvoeringsbesluiten met zich meebrengen moeten tijdig worden doorgevoerd in systemen en documenten. Veranderingen vinden immers nooit vanzelf hun beslag. Deze moeten worden uitgedragen om effect te sorteren. Het implementatieteam speelt hierin een rol. Burgers worden geïnformeerd over de wijzigingen die zich voor gaan doen. Dit betreft zowel algemene informatie via een folder aan alle uitkeringsgerechtigden als heel specifieke informatie via gerichte brieven. De medewerkers die met de wet- en regelgeving aan de slag gaan, worden uitgebreid geïnstrueerd. Met deze aanpak wordt er voor gezorgd dat burgers tijdig zijn geïnformeerd, medewerkers klaar zijn voor het uitvoeren van hun veranderde taak en ze daar ook voldoende bij worden gefaciliteerd. Daarbij vindt uiteraard ook deskundigheidsbevordering van de medewerkers plaats. Deze richt zich naast de wettelijke aspecten voor een belangrijk deel op houdingsaspecten en het goed integraal kunnen toepassen van beleid en instrumenten over hef sociaal domein heen De aanscherping van de WWB leidt tot meer werkzaamheden in de uitvoering. Dat is nu al zichtbaar bij het opleggen van boetes. De verwachting is dat eenzelfde effect te zien zal zijn bij schending van de uniforme verplichtingen. Anders dan bij invoering van de boetes stelt het rijk geen structurele middelen beschikbaar voor dit meerwerk (het bedrag voor de boetes is overigens ontoereikend gebleken, waardoor een deel van de kosten ten laste van de debiteurenopbrengsten komen). Voor uitvoering en kosten van de studietoeslag wordt door het rijk wel een extra bedrag beschikbaar gesteld. Omdat bij de individuele inkomenstoeslag gekoerst wordt op het waar mogelijk voortzetten van het bestaande beleid (vooral wat betreft het criterium 'langdurig laag' en de hoogte van de toeslag) worden hier geen grote financiële gevolgen verwacht De uitgaven in voorgaande jaren vormen hier de leidraad. Voor het uitvoeren van de andere belangrijke wijzigingen zoals de kostendelersnorm en de aanpassingen van de norm voor alleenstaande ouders, ontvangt de gemeente geen extra middelen. Wel stelt het rijk gelden beschikbaar, omdat vanaf 1 januari 2015 de gemeentelijke doelgroep groter wordt door de komst van mensen met een arbeidsbeperking. Het kabinet voegt voor de uitvoeringskosten ten behoeve van de genoemde nieuwe doelgroep middelen toe aan de algemene uitkering. Voor de periode na 2019 geldt dat de omvang, mede in het licht van de geleidelijke toename van de doelgroep Beleidsplan Partidpatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 41 van 45

119 Sociaal Domein 1 Maastricht -Heuvelland Participatiewet, integraal zal worden bezien binnen de dan geldende financieringssystematiek. Voor wat betreft de bijzondere bijstand is van belang om te vermelden dat het afschaffen van de mogelijkheid om bijstand categoriaal te verstrekken tot een verzwaring van de uitvoeringstaken en dus lasten voor de gemeenten betekent Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 42 van 45

120 Sociaal Domein 1 Maastricht-Heuvelland 11. Risico's De Participatiewet moet de gemeenten de instrumenten bieden om de taakstellingen op het gebied van bijstandsvolume en WSW te realiseren. De lokale werkgelegenheidsgroei in combinatie met een excellente uitvoering van de wet, biedt kansen voor onze doelgroepen. Als we hiermee de landelijke ontwikkeling voor weten te blijven, kunnen we mogelijk overschotten op het BUIG-budget realiseren en een ombuiging verwezenlijken. Tegelijkertijd zijn een aantal risico's zichtbaar die het resultaat kunnen beïnvloeden. Wegvallen van bedrijvigheid ten gevolge van de economische crisis kan gevolgen hebben voor de participatiegraad van onze doelgroepen. Voor de toeleiding naar regulier werk van werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt is het commitment van werkgevers noodzakelijk; commitment over de wijze waarop de doelgroep moet worden toegerust voor de arbeidsmarkt en over het bieden van regulier werk aan die doelgroep. Tevens is van belang dat de garantiebanen voor werkzoekenden met een arbeidsbeperking er daadwerkelijk komen. Het rijk rekent de realisatie hiervan immers onverkort door in het macro BUIG-budget Tenslotte vormt de afbouw van de budgetten bestemd voor de subsidiëring van SW-werknemers (en SW-bedrijven) een apart risico. Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 43 van 45

121 Sociaal Domein 1 Maastricht -Heuvelland 12. Consultatie Dit beleidsplan en de verordeningen zijn tot stand gekomen in samenwerking met de raden / het AB Pentasz en de colleges / het DB Pentasz van de zes gemeenten, de inspraakorganisaties van de zes gemeenten alsmede verbonden partijen. Op 14 en 26 mei 2014 zijn de raden in een gezamenlijke sessie geïnformeerd over de Participatiewet, de voortgang van de beleidsvoorbereiding, in- en uitvoering binnen Maastricht Heuvelland. Tijdens die sessies is door de raadsleden de wens geuit om vroeg in het proces betrokken te blijven. Deze betrokkenheid is vormgegeven tijdens de themasessie van 25 augustus 2014 en de input van die bijeenkomst is verwerkt in dit beleidsplan en de verordeningen met bijbehorende uitvoeringsbesluiten. Op 12 en 30 juni 2014 heeft een themasessie Re-integratie plaatsgevonden waarbij, naast de inspraakorganisaties, vertegenwoordigers van uitvoering en beleid van de gemeenten en verbonden partijen zijn betrokken. Ook de input daarvan is verwerkt in de genoemde stukken. Op 1 september 2014 heeft een vergelijkbare sessie plaatsgevonden met de cliëntenraden WWB over de onderwerpen Inkomen en Armoede. Op 2 oktober 2014 heeft vervolgens een informatiesessie met de WMO-raden van de zes gemeenten alsmede de Commissie Integratie en Mondialisering Maastricht, de Jongerenraad Maastricht en de Ouderenraad Maastricht plaatsgevonden, om hen te informeren over het beleidsplan, de verordeningen en de uitvoeringsbesluiten. Op dezelfde dag heeft een inspraaksessie plaatsgevonden met de Cliëntenraad Mergelland (WWB), de Raad voor Uitkeringsgerechtigden Maastricht en de WSW-Raad Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul. Deze drie organisaties leveren de formele inspraak op het beleidsplan, de verordeningen en de uitvoeringsbesluiten. Naast deze consultatie is de besluitvormingsprocedure in het project Transformatie Sociaal Domein Maastricht-Heuvelland doorlopen. Op 9 oktober j.l. zijn het beleidsplan met de bijbehorende stukken getoetst op integraliteit van de 3 D's in de Integrale Projectgroep. De IPG heeft geconcludeerd dat de integraliteit voldoende gewaarborgd is. Vervolgens zijn op 15 oktober j.l. het onderhavige beleidsplan, verordeningen en uitvoeringsbesluiten in de Directiegroep besproken en (na aanpassingen) akkoord bevonden. Alvorens de stukken aan de colleges/het DB Pentasz en de raden/het AB Pentasz zijn aangereikt, zijn deze besproken in het Portefeuillehoudersoverleg Sociaal Domein Maastricht-Heuvelland. Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 44 van 45

122 Sociaal Domein 1 Maastricht-Heuvelland 13. Lijst van afkortingen AB AMvB Anw AOW BUIG BV CAO CER DB DWC HAVO IOAW IOAZ MBO nugger NV nww SUWI sw SZW rws UWV VNG Wajong WML WMO WSW Wtcg WWB Algemeen bestuur Algemene maatregel van bestuur Algemene nabestaanden wet Algemene ouderdomswet Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten Besloten vennootschap Collectieve arbeidsovereenkomst Compensatieregeling eigen risico Dagelijks bestuur Diagnostisch werkcentrum Hoger algemeen voortgezet onderwijs Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen Middelbaar beroepsonderwijs niet uitkeringsgerechtigde Naamloze vennootschap niet werkende werkzoekende Wet structuur uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen Sociale werkvoorziening Sociale zaken en werkgelegenheid Transforium Werk eri Bijstand Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen Vereniging van Nederlandse Gemeenten Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten Wettelijk minimum loon Wet maatschappelijke ondersteuning Wet sociale werkvoorziening Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten Wet werk en bijstand Beleidsplan Participatiewet Maastricht-Heuvelland pagina 45 van 45

123 Uitvoeringsbesluit diagnostiek Maastricht-Heuvelland 2015 BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT, Overwegende dat op grond van artikel 8a lid 1 sub a Participatiewet, de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het op grond van artikel 7, lid 1, sub a Participatiewet ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling; de gemeenteraad deze regels op hoofdlijnen heeft vastgesteld in de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 e.v. van 16 december e de gemeenteraad het college heeft gemandateerd om nadere regels te stellen ter uitwerking van de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 d.d. 16 december 2014; personen behorende tot de doelgroep overeenkomstig de verordening bedoeld in artikel 8a, lid 1, sub a Participatiewet aanspraak hebben op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van de gemeenten noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling en de gemeente op grond van artikel 7, lid 1, sub a Participatiewet tevens verantwoordelijk is voor het bepalen en aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, indien het college deze voorziening noodzakelijk acht Gelet op de artikelen 2, 3 en 4 van de Verordening re-integratie en tegenprestatie Maastricht Heuvelland 2015 e.v. alsmede de artikelen 6, 7, 8a, 9, 9a, 10, 1 Oa, 1 Ob, 1 Oc, 1 Oé:t, 1 Oda en 1 Of van de Participatiewet alsmede de Algemene Wet bestuursrecht Gezien de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 d.d. 16 december BESLUIT Vast te stellen: Uitvoeringsbesluit diagnostiek.maastricht-heuvelland 2015, 1. Inleiding In de nieuwe visie van de gemeenten -zoals deze is vastgelegd in het Beleidskader Participatiewet, dat in februari 2014 door de raden is vastgesteld- gaan mensen werken naàr vermogen en doen zij dat bij voorkeur bij werkgevers in reguliere banen: MAASTRICHT-HEUVELLAND WERKT NAAR VERMOGEN. Economische onafhankelijkheid is hierbij het primaire doel. Wanneer dat niet lukt en/of regulier werk nog niet tot de mogelijkheden behoort, werken mensen naar vermogen in andere vormen van werk (gesubsidieerd werk, werken met behoud van uitkering, tegenprestatie, beschut werk, dagbesteding). Zij doen dat in de wijken en kernen van de regio Maastricht-Heuvelland in het beheer van de openbare ruimte, bij maatschappelijke organisaties, bij verenigingen etc. Op die manier worden zij in staat gesteld om ervaring op te doen en zich verder te ontwikkelen. Ook kan op deze manier een koppeling gemaakt worden met andere beleidsvelden (zoals de WMO). Dit soort initiatieven dragen bij aan burgerkracht. De Participatiewet beoogt de gemeenten het instrument in handen te geven om mensen naar werk toe te leiden en hiermee tal van problemen die spelen in gezinnen op te lo sen dan wel te voorkomen. Immers, met werken verwerven mensen economische onafhankelijkheid, kunnen ze in eigen levensonderhoud voorzien, nemen ze deel aan sociale verbanden en zijn ze in staat financiële vraagstukken beter het hoofd te bieden. Ook flankerende instrumenten van de Participatiewet, zoals het minimabeleid, bijzondere bijstand en schuldhulpverlening dragen er toe bij dat mensen makkelijker naar werk toe kunnen worden geleid en dus minder beroep hoeven te doen op voorzieningen in he!t Sociale Domein.

124 Uitvoeringsbesluit diagnostiek Maastricht-Heuvelland 2015 Het instrument 'werken met behoud van uitkering' wordt in de nieuwe aanpak structureel ingezet voor mensen die (nog) niet in aanmerking komen voor regulier werk. Maatschappelijke organisaties en de gemeenten kunnen voor de dienstverlening, aan de burgers, (additioneel) gebruik maken van de :; diensten van mensen die willen participeren in de samenleving. Hierbij moeten we denken aan werkzaamheden als het bezorgen van een parochie of clubblaadje, werkzaam zijn in het groenonderhoud, het beheer van de openbare ruimte, de bibliotheek, de bejaardensoos, de kaartmiddag, het buurtcentrum etc. Door deze inzet kunnen het publieke (WMO, beheer openbare ruimte, onderwijs, zorg, etc.) en het sociale domein over en weer elkaar,versterken. Zo kan vanuit de Participatiewet menskracht worden geleverd en worden er vanuit het publieke domein werkzaamheden en plekken beschikbaar gesteld waar mensen, die (nog) geen regulier werk kunnen verrichten, ervaring op doen en vaardigheden ontwikkelen. Voorwaarde en succesfactor voor het slagen van deze vorm van werken in het publieke domein is adequate ondersteuning van de mensen die werken met behoud van uitkering. Deze ondersteuning is vooral gericht op het verwerven van regulier werk en op het vergroten van de zelfredzaa ' mheid. Mensen werken naar vermogen. En om in beeld te brengen wat dat vermogen is, is een goede diagnose noodzakelijk. Deze diagnose vindt in een reële werkomgeving plaats en is gericht op het bepalen van het arbeidsvermogen en het zelfredzaamheidniveau. Mensen met een beperkt arbeidsvermogen worden zo veel mogelijk toe geleid naar reguliere werkgevers, die voor het productiviteitsverlies gecompenseerd worden met een wettelijke loonkostensubsidie. Iedere burger is zelf verantwoordelijk om zo veel en zo snel mogelijk zijn eigen inkomen te verdienen. (lnkomens)ondersteuning wordt alleen daar geboden waar dat nodig is, zonder de verantwoordelijkheid over te nemen. Het is de plicht van iedere uitkeringsgerechtigde zelf om werk te zoeken en te vinden. Doet hij of zij dat niet, dan kan de uitkering worden geweigerd. Het toezien op de naleving daarvan is en blijft een belangrijke taak voor de gemeente. Inkomensondersteuning is altijd aanvullend op wat mensen zelf kunnen. Dat geldt ook voor de inzet van instrumenten. Participatie/werk draagt bij aan het versterken van de eigen kracht. Iedere interventie is daarom gericht op werken en meedoen: Bij de inbesteding die in 2009 is vormgegeven vindt de uitvoering van de re-integratieactiviteiten van de gemeenten plaats in de (eigen) uitvoeringsorganisatie. Ten behoeve van de inbesteding is een bestek inbesteding M&M door de gemeenten opgesteld. Hierin hebben de gemeenten;, beschreven welke dienstverlening zij op welke wijze verwachten. In dit bestek zijn ook de percelen 1 (Transferium Werk en Bijstand) en 2 (medische diagnostiek) beschreven. Door de uitvoeringsorganisatie is een beschrijving dienstverlening in besteding opgesteld en daarin beschrijft de organisatie hoe zij de dienstverlening gaat uitvoeren. Beide documenten zijn verankerd in het contract inbesteding reïntegratie Maastricht & Mergelland dat door de partijen is afgesloten. Met de komst van de Participatiewet dienen deze documenten, die nog steeds gelden, Participatiewetproof te worden gemaakt. Immers, het rijk gaat er van uit dat mensen gaan werken naar vermogen en dat zij dit zo regulier als mogelijk gaan doen. Met dit uitvoeringsbesluit worden de percelen 1 en 2 Participatiewetproof gemaakt. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de betreffende documenten nog steeds van toepassing zijn, met uitzondering van de wijzigingen die met dit besluit worden ingevoerd. 2. Diagnose Participatiewet innen de percelen 1 (TWB) en 2 (medische diagnostiek) worden mensen, die aanspraak maken op uitkering en/of ondersteuning/voorziening in het kader van de Participatiewet, gediagnosticeerd met betrekking tot hun arbeidsvermogen. Dit arbeidsvermogen wordt vastgesteld in relatie tot de vormen van werk die binnen de uitvoering van de Participatiewet binnen de regio Maastricht-Heuvelland van toepassing zijn: a. Regulier werk b. Gesubsidieerd werk (groeibaan en loonkostensubsidie)

125 Uitvoeringsbesluit diagnostiek Maastricht-Heuvelland 2015 c. Werken met behoud van uitkering d. Tegenprestatie e. Beschut werk f. Dagbesteding... Het vastgestelde arbeidsvermogen vormt het ordeningsprincipe voor de verdere uitvoering binnen de sociale dienst(en) en Podium24. In aansluiting op de afspraken in het Stedelijk Netwerk Zuid-Limburg wordt gekozen voor de volgende categorieën. Categorie 1 (80-100% arbeidsvermogen) Naast het bevorderen van participatie en het verhogen van zelfredzaamheid is de zogenaamde schadelastbeperking een legitiem streven. Voor de korte termijn zijn hier resultatên te bereiken met categorie 1. De schadelastbeperking komt in geld uitgedrukt tot uiting in beperking uitkeringslasten. Groter nog is het voordeel van mensontwikkeling en economische doeleinden (aansluiting op de LEDpeople agenda). Om op korte termijn resultaten te bereiken met deze doelgroep is een efficiënte en effectieve vorm van diagnostiek nodig. Een diagnostiek die in zeer korte termijn de competenties van een kandidaat toont en deze meteen afzet tegen de competenties die vereist zijn in beroepen c.q. functies uit vacatures. Via een databank dient de match te worden gemaakt. Deze match is een belangrijke indicatie; de feitelijke match blijft uiteindelijk mensenwerk. Categorie 2 (50-80% arbeidsvermogen) De verwachting is dat met een juiste investering de leden van deze doelgroep op passende vormen van werk zijn te krijgen. Hiervoor is noodzakelijk dat de competenties en ontwikkelmogelijkheden uitgebreid in beeld komen. Anders dan bij categorie 1 is dit alleen mogelijk als betrokkene in een reële werkomgeving aan de slag is gegaan. Het meetinstrument geeft antwoord op de vraag welke verdiencapaciteit (loonwaarde) er vooralsnog is en hoe de kandidaat doorontwikkeld moet worden. Categorie 3 (30-50% arbeidsvermogen) De mensen die behoren tot deze categorie hebben naar verwachting niet direct perspectief op de arbeidsmarkt. Zij worden echter wel in staat geacht of worden in staat gesteld maatschappelijk zinvolle activiteiten (participatie, zoals bijvoorbeeld participatieplaatsen conform artikel 1 Oa WWB, vrijwilligerswerk en mantelzorg) te verrichten. Het principe "voor wat hoort wat" is hier in het bijzonder van toepassing. Doorstroom naar de categorieën 1 en 2 is een streven, echter de realiteit gebiedt te zeggen dat dit voor velen niet haalbaar zal zijn. Maatschappelijke participatie is in veel gevallen het einddoel. Categorie 4 (0-30% arbeidsvermogen) We schrijven geen mensen af. Erkend moet worden dat er een groep burgers is voor wie loonvormend werk niet meer aan de orde is. Voor zover zij prima functioneren in gezin, buurt en maatschappij moeten we vooral niet "hospitaliseren". Voor zover dit echter niet het geval is laten we deze burgers niet in de steek. Er is hier behoefte aan een vorm van diagnostiek die niet verbonden is aan toeleiding naar werk, maar aan het mogelijk maken van maatschappelijke deelname inclusief zinnige dagbesteding. De diagnose legt de verbinding met de mogelijkheden die de regelgeving op gebied van zorg biedt (met name AWBZ en WMO). De diagnose geeft tevens antwoord op het financieringsvraagstuk door gebruik te maken van bestaande regelgeving. In het kader van ontkokering ligt hier ook een brug naar beschut werk en bepaalde vormen van dagbesteding. Categorie 5 (structurele ontheffing) Uiteindelijk zal er een groep mensen resteren die om individuele redenen een structurele gehele ontheffing van de arbeidsverplichting krijgen. Dit betekent dat deze mensen ook niet in staat zijn tot het verrichten van vrijwilligerswerk, beschut werken, tegenprestatie etc. Deze ontheffing kan worden herbeoordeeld, aangezien het Rijk er vooralsnog van uit gaat dat mensen niet voor onbepaalde tijd worden ontheven. De re-integratieverplichting blijft overigens gelden. Mensen die een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichting krijgen blijven in de betreffende categorie ingedeeld. Zij hebben immers arbeidsvermogen, maar kunnen dat tijdelij k niet inzetten.

126 Uitvoeringsbesluit diagnostiek Maastricht-Heuvelland De categorieën kunnen worden gekoppeld aan de diverse vormen van werk: Categorie 1 (arbeidsvermogen %) - regulier werk I gesubsidieerd werk I tegenprestatie Categorie 2 (arbeidsvermogen 50-80%) - regulier werk I gesubsidieerd werk / loonkostensubsidie I werken met behoud van uitkering / tegenprestatie Categorie 3 (arbeidsvermogen 30-50%) - gesubsidieerd werk I werken met behoud van uitkering I tegenprestatie Categorie 4 (arbeidsvermogen 0-30%) - beschut werken I dagbesteding I tegenprestatie Categorie 5 (structurele ontheffing) - geen werk mogelijk Voor de vaststelling van het arbeidsvermogen wordt aansluiting gezocht bij de methodiek die in Zuid Limburg wordt gekozen. Door het rijk en in de Werkkamer is immers bepaald dat binnen de arbeidsmarktregio één methodiek van loonwaardebepaling dient te worden toegepast. In afwachting van deze keuze is via het Plan van Aanpak Maastricht-Heuvellan.d werkt, dat in mei 2014 door het portefeuillehoudersoverleg Sociaal Domein Maastricht-Heuvelland is vastgesteld, afgesproken om vooralsnog de huidige instrumenten in te zetten. Dit betekent dat voor de quick scan en de loonwaardebepaling Dariuz wordt ingezet. Naast de categorieën dient de diagnose ook nog andere resultaten op te leveren. Bij de diagnose dient in ieder geval een aantal harde gegevens in beeld te worden gebracht. Het betreft dan: Motivatie Competenties Arbeidsvaardigheden Sociale vaardigheden Beroepsvoorkeur Naast deze zogenaamde harde gegevens kunnen afhankelijk van de behoefte van met name de. afnemer nadere gegevens worden verzameld. Dit zijn o.a. de werkgever, de vrijwilligersorganisatie, maar ook de consulent van de gemeenten. Bij werkgevers/vrijwilligersorganisatie zal de diagnosebehoefte gericht zijn op de vraag. Bij de consulent van de gemeente zal deze ook gericht zijn op de noodzakelijke aanbodversterking. De output van de diagnose vormt een basis voor de matching dan wel een vervolgtraject richting arbeid/participatie. Deze basisset zal geregistreerd moeten worden in een systeem, zodat met de zogenaamde "één druk op de knop" deelnemers geselecteerd kunnen worden. Hoe meer gegevens worden verzameld, des te meer registratie plaats dient te vinden. De diagnose voorziet in een basispakket op basis waarvan maatwerk kan worden geboden. Uiteindelijk zal dit maatwerk altijd via een gesprek met de werkgever, vrijwilligersorganisatie, consulent, cliënt etc. dienen te worden ingevuld. Uiteraard kan aanvullende diagnostiek (inzet van testen bijvoorbeeld) noodzakelijk zijn om te komen tot verdere verfijning (WSP, dagbesteding, etc.). De nadere gegevens zijn: Motivatie, zoekgedrag en sollicitatievaard igheden Sociale vaardigheden Medische beperkingen.. Arbeidsverleden/werkervaring Werknemers- en vakvaardigheden Zelfredzaamheid en de indeling in de zelfredzaamhej(jsmatrix - Inschrijvingsberoep (wensberoep) Leerbaarheid Opleidingsmogelijkheden/noodzaak Persoonlijke situatie/sociale omstandigheden (leefgebieden) Opleidingsniveau Competenties voor zàekberoep Rijbewijs/vervoersmogelijkheden Beroepsprofiel Beschikbaarheid

127 Uitvoeringsbesluit diagnostiek Maastricht-Heuvelland 2015 Behoefte aan kinderopvang 3. Advisering Mede op basis van bovenstaande gegevenswordt uiteindelijk het arbeidsvermogen bepaald en de cliënt dus ingedeeld in één van de genoemde groepen. De indeling van de cliënt in één van de categorieën is de taak van de consulent van de gemeenten en hij/zij maakt hierbij gebruik van de adviezen van de uitvoeringsorganisatie met betrekking tot het TWB en de medische diagnostiek. Naast de indeling in de categorieën zijn de consulenten van de gemeenten ook verantwoordelijk voor het opleggen van de arbeids- en re-integratieverplichting alsmede voor het opleggen van de plîcht tot tegenprestatie. De consulenten maken ook hierbij gebruik van de adviezen van de uitvoeringsorganisatie. In deze adviezen doet de uitvoeringsorganisatie geen uitspraak over het al dan niet opleggen van deze verplichtingen dan wel het inzetten van een vervolgtraject. De uitvoeringsorganisatie dient enkel te adviseren over het arbeidsvermogen en de mogelijkheden van de cliënt. 4. Slotbepalingen 4.1 Onvoorziene omstandigheden In gevallen, de uitvoering van dit uitvoeringsbesluit betreffende, waarin dit uitvoeringsbesluit niet voorziet, beslist het college. 4.2 Hardheidsclausule Het college kan in geval van onbillijkheid of klaarblijkelijke hardheid afwijken van de in dit uitvoeringsbesluit opgenomen bepalingen. 4.3 Inwerkingtreding Dit uitvoeringsbesluit treedt in werking met ingang van 1 januari Citeertitel Dit uitvoeringsbesluit kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbesluit diagnostiek Maastricht Heuvelland Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeef"lt 4 november aastricht d.d. De Secretaris, L I

128 Uitvoeringsbesluit loonkostensubsidie en loonwaarde Maastricht-Heuvelland 2015 BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT-HEUVELLAND I DB PENTASZ Overwegende dat: - op grond van artikel Sa lid 1 sub a Participatiewet, de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het op grond van artikel 7 lid 1 sub a Participatiewet ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeiëlsinschakeling; op grond van artikel 6 lid 2 Participatiewet de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de doelgroep loonkostensubsidie en de loonwaarde zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 onder e en g Participatiewet; deze regels in ieder geval bepalen: a. de wijze waarop wordt vastgesteld wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort en b. de wijze waarop de loonwaarde wordt vastgesteld op grond van artikel 1 Oc Participatiewet het college kan vaststellen wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort; op grond van artikel 1 Od Participatiewet het college de loonwaarde bepaalt van de persoon behorende tot de doelgroep loonkostensubsidie met wie de werkgever een dienstverband wil aangaan; de gemeenteraad deze regels op hoofdlijnen heeft vastgesteld in de Verordening re-integratie en tegenprestatie Maastricht-Heuvelland 2015 van 16 december 2014; de gemeenteraad het college heeft gemandateerd om nadere regels te stellen ter uitwerking van de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 d.d. 16 december 2014; personen behorende tot de doelgroep overeenkomstig de verordening bedoeld in artikel Sa lid 1 sub a Participatiewet aanspraak hebben op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van de gemeenten noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling en de gemeente op grond van artikel 7 lid 1 sub a Participatiewet tevens verantwoordelijk is voor het bepalen en aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, indien het college deze voorziening noodzakelijk acht Gelet op de artikelen 2, 3 en 4 van de Verordening re-integratie en tegenprestatie Maastricht Heuvelland 2015, alsmede de artikelen 6, 7, Sa, 9, 9a, 10, 10a, 10b, 10c, 10d, 10daen 10f van de Participatiewet, alsmede de Algemene Wet Bestuursrecht. Gezien de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 d.d. 16 december BESLUIT: vast te stellen: Uitvoeringsbesluit loonkostensubsidie en loonwaarde Maastricht-Heuvelland 201 5

129 Uitvoeringsbesluit loonkostensubsidie en loonwaarde Maastricht-Heuvelland Inleiding Uitgangspunt van de Participatiewet is dat iedereen, ook iemand met een arbeidsbeperking, in staat is als volwaardig burger te participeren in de samenleving, bij voorkeur via (regulier) werk. Het doe! is dat iedereen economisch onafhankelijk is. Wanneer dat niet lukt of regulier werk (nog) niet mogelijk is, werken mensen op andere manieren naar vermogen. Het college heeft de taak en de ruimte haar inwoners, indien nodig, bij deze inspanningen te ondersteunen. Werk gaat daarbij boven inkomen, zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid staan centraal. Eventuele productiviteitsderving bij de werkgever kan worden gecompenseerd met een loonkostensubsidie. 2. Loonkostensubsidie Vanuit de Participatiewet hebben gemeenten de beschikking over het instrument loonkostensubsidie, inzetbaar voor mensen die niet in staat zijn 100% van het wettelijk minimumloon (WML) te verdienen. Financiering van dit instrument vindt plaats uit het Inkomensdeel. De duur van de inzet hoeft niet perse tijdelijk te zijn. In dit uitvoeringsbesluit gaat het om een andere vorm van loonkostensubsidie dan de vorm van loonkostensubsidie zoals omschreven in het Uitvoeringsbesluit gesubsidieerde arbeid Maastricht Heuvelland 2015 paragraaf Doelgroep loonkostensubsidie In de Verordening re-integratie en tegenprestatie Maastricht-Heuvelland 2015 wordt een duidelijke keuze gemaakt voor het hanteren van enkel de wettelijk bepaalde doelgroepen. De doelgroep waarvoor loonkostensubsidie kan worden verkregen, bestaat uit mensen die een Pw-uitkering van de gemeente genieten en die behoren tot de categorie 50-80% arbeidsvermogen. Alle groepen waarv.oor het college re-integratieverantwoordelijkheid heeft, op grond van artlkel 7 lid 1 onder a Participatiewet, kunnen een aanvraag indienen om vast te stellen of zij tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren. Dit blijkt uit de diagnose van het arbeidsvermogen. Een dergelijke aanvraag kan eenmaal per 12 maanden worden ingediend. Indien bij een nieuwe aanvraag geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, kan de aanvraag door het college worden afgewezen onder verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking. Het college kan ook C!mbtshalve vaststellen of èen persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Deze ambtshalve vaststelling kan alleen plaatsvinden ten aanzien van mensen die een plicht tot arbeidsinschakelîng hebben. Voor personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Anw en voor niet-uitkeringsgerechtigden kan geen ambtshalve vaststelling plaatsvinden Voorwaarden loonkostensubsidie Het college stelt ambtshalve danwel op aanvraag, conform het gestelde in artikel 1 Óc Participatiewet, vast of een. persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. Hierbij worden de volgende criteria in acht genomen: - een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7 eerste lid onder a Participatiewet;. die persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het WMLte verdienen, is dus verminderd productief, waarbij het arbeidsvermogen 50-80% bedraagt, en - die persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Loonkostensubsidie kan ook worden betaald aan een werkgever die in een andere lidstaat van de Europese Unie is gevestigd, wanneer de werknemer in Nederland woont alsook aan een in Nederland gevestigde werkgever, wanneer zijn werknemer in een andere EU-lidstaat woont.

130 Uitvoeringsbesluit loonkostensubsidie en loonwaarde Maastricht"Heuvelland 2015 Wanneer UW\f mensen met een (volledige of combi) UWV-uitkering met een loonkostensubsidie aan het werk wenst te zetten, dan kan zij deze plekken inkopen via de uitvoeringsorganisatie. Het UWV dient dan de volledigè kosten voor haar rekening te nemen. Deze hoofdregel is ook zo bepaald in a rtikel 7 lid 3 Participatiewet Mocht UWV besluiten om de kosten niet voor haar rek13_qi e nemen, dan kan de gemeente besluiten de kosten toch voor haar rekening te nemen. Dit is evenwel afhankelijk van d.e individuele situatie en zal van geval tot geval worden beoordeeld Verstrekking loonkostensubsidie Het college legt het besluit of iemand tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort vast in een beschikking, waartegen de betrokken persoon bezwaar en beroep kan instellen. Personen die tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren en in dienst treden bij een werkgever, ontvangen van de werkgever tenminste het WML of het Cao-loon. De werkgever ontvangt van de gemeente loonkostensubsidie voor het verschil tussen de loonwaarde van de werknemer en het WML Als de werkgever Cao-loon betaalt dat hoger is dan het WML, dan komt het verschil voor rekening van de werkgever. De hoogte van de loonkostensubsidie bedraagt maximaal 70% van het WML, vermeerderd meteen vergoeding voor werkgeverslasten, nader te bepalen bij ministeriële regeling. De loonkostensubsidie wordt naar evenredigheid verminderd, indien iemand in deeltijd werkt De definitie van het WML is neergelegd in artikel 2 onder c Participatiewet Het college verleent geen andere subsidie voor de loonkosten voor dezelfde dienstbetrekking als waarvoor een loonkostensubsidie verstrekt wordt Geen loonkostensubsidie wordt verstrekt indien: - arbeid wordt verricht in een dienstbetrekking zoals bedoeld in artikelen 2 en 7 Wsw, of - met betrekking tot de dienstbetrekking een proeftijd geldt en artikel 10d lid 3 Participatiewet is toegepast, te weten het verrichten van onbeloonde werkzaamheden gedurende maximaal 3 maanden, met het oog op een reële vaststelling van de loonwaarde Duur loonkostensubsidie Deze vorm van loonkostensubsidie is niet per definitie tijdelijk. Het instrument kan, indien nodig, voor een langere periode (tot aan de pensioengerechtigde leeftijd) worden ingezet ter compensatie van de werkgever voor de verminderde productiviteit van de werknemer. Het college stelt na aanvang van de dienstbetrekking jaarlijks ambtshalve vast of een persoon nog steeds tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Ook wordt jaarlijks de hoogte van de loonkostensubsidie opnieuw vastgesteld. Zo wordt de ontwikkeling van (de loonwaarde van) de medewerker gemonitord. In het ideale geval groeien de werknemers immers door totdat zij het WML kunnen verdienen. Voor diegenen met een loonwaarde blijvend minder dan het WML is loonkostensubsidie een structureel instrument gericht op duurzame arbeidsparticipatie. Indien een persoon in een dienstbetrekking waarvoor loonkostensubsidie wordt verstrekt verhuist naar een andere gemeente, blijft de gemeente die oorspronkelijk de loonkostensubsidie heeft verstrekt gedurende die dienstbetrekking verantwoordelijk voor de verlening van de loonkostensubsidie en dus ook voor de jaarlijkse herindicatie. Als bij herindicatie blijkt dat een persoon niet meer tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, wordt de beschikking loonkostensubsidie ingetrokken. De werkgever kan de dienstbetrekking opzeggen indien na herindicatie de loonkostensubsidie niet meer wordt verleend. Als bij herindicatie blijkt dat de loonwaarde van de persoon behorende tot de doelgroep " loonkostensubsidie is gewijzigd, wordt de hoogte van de loonkostensubsidie aangepast.

131 Uitvoeringsbesluit loonkostensubsidie en loonwaarde Maastrkht-Heuvelland Financiering en budgetplafond loonkostensubsidie De inzet van het instrument loonkostensubsidie wordt gefinancierd vanuit het Inkomensdeel, gelet op ' het meer structurele karakter van deze specifieke vorm van loonkostensubsidie. Aan de inzet van de voorziening is een budgetplafond gekoppeld. Dit budgetplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. 3. Loonwaarde Indien een werkgever voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met een persoon behorende tot de doelgroep loonkostensubsidie, stelt het college de loonwaarde van die persoon vast. Indien de dienstbetrekking tot stand komt, verleent het college loonkostensubsidie aan de werkgever, met inachtneming van artikel 1 Od van de Participatiewet Vaststelling loonwaarde De loonwaarde is een vastgesteld percentage van het rechtens geldende loon voor de door een persoon, die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. De methode ter bepaling van de loonwaarde moet objectief zijn en daarom aan bepaalde eisen voldoen. De kwaliteit van de loonwaarde dient volgens de regering op de volgende wijze te worden gewaarborgd: - de loonwaarde moet de prestatie van de werknemer bepalen; - de loonwaarde mag niet afhangen van degene die de loonwaarde bepaalt; - het moet transparant zijn hoe tot de loonwaarde is gekomen; - de methode moet inzichtelijk beschreven en betrouwbaar zijn; - de methode moet richtlijnen bevatten om te komen tot de loonwaarde van een werknemer op een werkplek, die de prestatie van de werknemer weergeeft. In de Werkkamer wordt gesproken over de eisen waaraan de loonwaardebepaling zou moeten voldoen. In de 35 regionale Werkbedrijven moeten gemeenten, sociale partners en UWV een keuze maken voor één regionale methodiek en één regionaal instrument waarmee de loonwaarde op de werkplek kan worden vastgesteld. Voor het geval de afspraken over minimumeisen binnen de Werkbedrijven niet of niet tijdig voor de inwerkingtreding van de Participatiewet tot stand zijn gekomen, legt de regering minimumeisen vast in lagere regelgeving. De loonwaarde wordt vastgesteld door het college. Hiervoor is geen aanvraag vereist. Voor de vaststelling maakt het college gebruik van de regionale methodiek en het regionale instrument. Deze ambtshalve vaststelling vindt jaarlijks plaats, behalve bij werknemers in nieuw beschut werk 1. Voor hen wordt de loonwaarde eens in de drie jaar vastgesteld. Het college legt de vastgestelde loonwaarde vast in een beschikking, waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kan instellen Werken met behoud van uitkering Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie maximaal drie maanden onbeloonde we ' rkzaamheden bij een werkgever laten verrichten, met het oog op een reële vaststelling van de loonwaarde. 1 Indien voor de inzet daarvan wordt gekozen.

132 Uitvoeringsbesluit loonkostensubsidie en loonwaarde Maastricht-Heuvelland Slotbepalingen 4.1. Onvoorziene omstandigheden In gevallen, de uitvoering van dit uitvoeringsbesluit betreffende, waarin dit uitvoeringsbesluit niet voorziet, beslist het college Hardheidsclausule Het college kan in geyal van onbillijkheid of klaarblijkelijke hardheid afwijken van de in dit uitvoeringsbesluit opgenomen bepalingen Inwerkingtreding Dit uitvoeringsbesluit treedt in werking met ingang van 1 januari Citeertitel Dit uitvoeringsbesluit kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbesluit loonkostensubsidie en loonwaarde Maastricht-Heuvelland Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemee 4 november De Secretaris, -- (

133 Uitvoeringsbesluit gesubsidieerde arbeid Maastricht-Heuvelland 2015 BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT, Overwegende dat op grond van artikel Sa lid 1 sub a Participatiewet, de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het op grond van artikel 7, lid 1, sub a Participatiewet ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling; de gemeenteraad deze regels op hoofdlijnen heeft vastgesteld in de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 e.v. van 16 december 2014.en de gemeenteraad het college heeft gemandateerd om nadere regels te stellen ter uitwerking van de "Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015" d.d. 16 december 2014; personen behorende tot de doelgroep overeenkomstig de verordening bedoeld in artikel Sa, lid 1, sub a Participatiewet aanspraak hebben op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van de gemeenten noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling en de gemeente op grond van artikel 7, lid 1, sub a Participatiewet tevens verantwoordelijk is voor het bepalen en aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, indien het college deze voorziening noodzakelijk acht. Gelet op de artikelen 2, 3 en 4 van de Verordening re-integratie en tegenprestatie Maastricht Heuvelland e.v. alsmede de artikelen 6, 7, Sa, 9, 9a, 10, 10a, 10b, 10c, 10d, 10da en 10f van de Participatiewet alsmede de Algemene Wet bestuursrecht. Gezien de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 d.d. 16 december BESLUIT Vast te stellen: Uitvoeringsbesluit gesubsidieerde arbeid Maastricht-Heuvelland Inleiding In de nieuwe visie van de gemeenten in de regio Maastricht-Heuvelland, gaan mensen werken naar vermogen en doen zij dat bij voorkeur bij werkgevers in reguliere banen: MAASTRICHT HEUVELLAND WERKT NAAR VERMOGEN. Economische onafhankelijkheid is hi rbij het primaire doel. Wanneer dat niet lukt en/of regulier werk nog niet tot de mogelijkheden behoort, werken mensen naar vermogen in andere vormen van werk (gesubsidieerd werk, werken met behoud van uitkering, tegenprestatie, beschut werk, dagbesteding). Zij doen dat in de wijken en kernen van de regio Maastricht-Heuvelland in het beheer van de openbare ruimte, bij maatschappelijke organisaties, bij _verenigingen etc. Op die manier worden zij in staat gesteld om ervaring op te doen en zich verder te. Óntwikkelen. Ook kan op deze manier een koppeling gemaakt worden met andere beleidsvelden (zoals de WMO). Dit soort initiatieven dragen bij aan burgerkracht. De Participatiewet beoogt de gemeenten het instrument in handen te geven om mensen naar werk toe te leiden en hiermee tal van problemen die spelen in gezinnen op te lossen dan wel te voorkomen. Immers, met werken verwerven mensen economische onafhankelijkheid, kunnen ze in eigen levensonderhoud voorzien, nemen ze deel aan sociale verbanden en zijn ze in staat financiële vraagstukken beter het hoofd te bieden. Ook flankerende instrumenten van de Participatiewet, zoals het minimabeleid, bijzondere bijstand en schuldhulpverlening dragen er toe bij dat mensen makkelijker naar werk toe kunnen worden geleid en dus minder beroep hoeven te doen op voorzieningen in het Sociale Domein.

134 Uitvoeringsbesluit gesubsidieerde arbeid Maastricht-Heuvelland 2015 In de Participatiewet wordt geen specifieke regelgeving omtrent gesubsidieerde arbeid gegeven. Via artikel 7 lid 1, sub a Participatiewet krijgen gemeenten de mogelijkheid om een veelheid aan instrumenten te ontwikkelen die nodig zijn om mensen toe te leiden naar de arbeidsmarkt. Eén van die instrumenten in gesubsidieerde arbeid. 2. Europese regelgeving In de Participatiewet zijn zoals gezegd geen specifieke eisen opgenomen voor gesubsidieerde arbeid. De Europese regelgeving blijft op dit punt echter wel gelden. Op grond van deze regelgeving worden overheidssubsidies onder bepaalde omstandigheden als staatssteun aangemerkt. Op grond van artikel 87 lid 1 EG is sprake van verboden staatssteun indien door een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen de mededinging wordt vervalst en het interstatelijk handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Zodra aan bepaalde ondernemingen met staatsmiddelen een vodrdeel wordt verschaft, is het ter beoordeling van de Europese Commissie of ten gevolge van de vervalsing van de mededinging, het handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Daartoe strekt de aanmelding van voorgenomen steunmaatregelen (artikel 88 lid 3 EG); alleen indien een vrijstellingsverordening toepasselijk is, is aanmelding noodzakelijk. Gesubsidieerde arbeid kan, indien sprake is van een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen, aangemerkt worden als een aan meldingsplichtige steunmaatregel. Hiervan is echter geen sprake indien: er sprake is van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel Nederland. Van een generieke regeling is sprake als ieder bedrijf of onderneming, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer, een beroep kan doen op subsidie wanneer deze onderneming een uitkeringsgerechtigde van de betreffende gemeente in dienst neemt; dan wel de subsidieontvanger geen economische activiteit uitvoert. De Europese Commissie geeft geen limitatieve opsomming van de organisaties.die geen economische activiteit verrichten. Het onderscheid tussen economische en niet-economische activiteiten is dynamisch en verandert voortdurend als gevolg van de technologische, economische en maatschappelijke ontwikkelingen, zo stelt de Commissie. Voorbeelden liggen in het bijzonder op het terrein van activiteiten die "typisch overheidstaken zijn, namelijk diensten als nationaal onderwijs, stelsels van sociale zekerheid en tal van activiteiten die worden uitgevoerd door organisaties die grotendeels een sociale functie vervullen en niet deelnemen aan industriële of commerciële activiteiten" (Groenboek over Diensten van Algemeen Belang, Europese Commissie, 21 mei 2003, blz. 16). 3. Vormen gesubsidieerde arbeid 3.1 Inleiding In het verleden is ruime ervaring opgedaan met de gesubsidieerde arbeid in verschillende verschijningsvormen. Uit deze ervaringen blijkt dat met name de varianten waarin de kandidaat centraal staat, deze intensief wordt begeleid en geschoold/getraind gericht op regulier werk én waarin wordt gewerkt met kortdurende contracten en subsidies het beste resultaat in uitstroom opleveren. Deze ervaringen worden gestaafd met de uitstroomcijfers uit de groeibanen met ca 30%. In de vormen van gesubsidieerde arbeid wordt dan ook gekozen voor varianten die hier nauw bij aansluiten en die uitgaan van individueel maatwerk voor zowel werknemer als werkgever. Gekozen wordt voor gesubsidieerde arbeid waarin sprake is van kortdurende contracten en kortdurende subsidies. Tevens wordt gewerkt vanuit de kandidaat en wordt deze de noodzakelijke begeleiding en scholing aangeboden om langs de kortste weg naar regulier werk te gaan. Ook kan worden gewerkt met parttime banen.

135 Uitvoeringsbesluit gesubsidieerde arbeid Maastricht-Heuvelland Uitstroomsubsidie Het derde instrument dat in het kader van gesubsidieerde arbeid kan worden toegepast is dat van de uitstroomsubsidie. Aan werkgevers die met een persoon behorende tot de doelgroep een arbeidsovereenkomst afsluiten kan een uitstroomsubsidie worden toegekend. Het toekennen en betalen van deze subsidies geschiedt in 2015 via de uitvoeringsorganisatie. De subsidie bedraagt 25% van het wettelijk minimumloon (ca ,00 per jaar per werknemer bij een contract van een jaar bij een fu lltime dienstverband). Het bedrag van de uitstroomsubsidie komt dan neer op een bedrag van 3.000,00 per jaar. De subsidie wordt evenwel per half jaar toegekend en bedraagt derhalve 1.500,00 voor een fu lltime dienstverband. Hierbij wordt de voorwaarde gesteld dat de werknemer een contract van een half jaar krijgt. De werkgever kan -wanneer hij de werknemer aansluitend wederom voor een half jaar (of langer) een dienstverband aanbiedt een uitstroomsubsidie van 1.500,00 ontvangen. Dit tweede bedrag wordt betaald meteen na aanvang van het verlengde dienstverband. Voorwaarde is dat het verlengde contract geen tussentijdse opzegmogelijkheid kent. OoK uitzendorganisaties kunnen wanneer zij mensen uitzenden gebruik maken van de uitstroomsubsidie. Hierbij geldt een aantal uren van minimaal 260 en maximaal 920 uren. Deze uren dienen gerealiseerd te worden in een tijdsbestek van 12 maanden vanaf de aanvang van het uitzendcontract. Hierbij is aansluiting gezocht bij de definitie duurzaamheid zoals deze door de gemeenten wordt gehanteerd. Het gaat erom dat de deelnemer op het moment van uitstroom een contract heeft van zes manden dan wel in een tijdsbestek van 12 maanden een periode van zes maanden (al dan niet onderbroken) gewerkt heeft. Ook in deze situaties geldt een uitstroomsubsidie van 1.500,00 (gebaseerd op een fulltime dienstverband) gerelateerd aan het aantal uren. Het volledige bedrag geldt wanneer de uitzendkracht 920 uren heeft gewerkt in de periode van 12 maanden. Wanneer minder uren zijn gewerkt wordt de subsidie naar rato toegekend. Ook de uitzendorganisatie kan voor de vorengenoemde tweede bedrag in aanmerking komen en wel wanneer de uitzendkracht een tweede periode van minimaal 260 of maximaal 920 uren aan het werk is geweest in een periode van 12 maanden. Inclusief uitvoeringskosten bedraagt de prijs voor uitstroomsubsidies (bij een urenomvang dat betrokkene uitkeringsvrij is) circa 3.500,00 per jaar (ook hierbij gaat het weer om een indicatieve prijs). In deze prijs is indicatief een bemiddelingsfee opgenomen voor eventuele intermediaire organisaties. Aan de subsidie wordt zoals gezegd de voorwaarde verbonden, dat met de betreffende werknemer een contract van minimaal een half jaar dan wel een uitzendcontract met èen uitzendorganisatie aangegaan dient te worden. De omvang van het contract in aantal uren is afhankelijk van de individuele situatie van de cliênt/werknemer. Als uitgangspunt geldt dat het contract een zodanige urenomvang heeft dat de werknemer niet langer is aangewezen op een (aanvullende) WWB-uitkering (dat aantal uren wordt als fulltime dienstverband beschouwd). In individuele gevallen is het echter geen enkel probleem om hiervan af te wijken en een minder aantal uren te geven. Immers gebleken is, dat ook parttime werk een goede basis vormt om uiteindelijk volledig uit te stromen. Als voorbeeld van situaties waarin kan worden afgeweken van een fulltime contract kunnen worden genoemd de zorg voor kleine kinderen, het verrichten van mantelzorg en de aanwezigheid van een arbeidshandicap. Bij parttime werkzaamheden is het minimum aantal uren 10 uur per week. Uiteraard wordt de subsidie afgestemd op het aantal uren alsmede de duur van het contract, indien dit uiteindelijk toch korter dan een half jaar blijkt te zijn. De subsidie wordt achteraf betaald (met uitzondering van het bedrag voor de tweede. periode van een dienstverband van minimaal een half jaar). De werkgever c.q. de uitzendorganisatie dient binnen een maand na aanvang van het contract de subsidie aan te vragen. Bij de aanvraag dient een kopie van het arbeids-/uitzendcontract te worden overgelegd. Binnen een maand daarna ontvangt de werkgever c.q. de uitzendorganisatie een beschikking van de uitvoeringsorganisatie (namens de gemeente). Na afloop van de termijn waarvoor de subsidie is toegekend dient een aanvraag tot vaststelling van de subsidie te worden ingediend. Deze aanvraag dient binnen twee maanden na afloop van de termijn te

136 Uitvoeringsbesluit gesubsidieerde arbeid Maastricht-Heuvelland 2015 worden ingediend en dient vergezeld te gaan van de loonstroken c.q. de urendeclaraties (bij een uitzendorganisatie) over de betreffende periode. De afrekening zal vervolgens binnen een maand na indiening van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie plaatsvinden door de uitvoeringsorganisatie, De subsidie is bedoeld als compensatie voor de geringere arbeidsprestatie van de werknemer. Daarnaast dient uit het subsidiebedrag begeleiding en scholing die noodzakelijk is voor de betreffende werknemer om te kunnen functioneren op de werkplek, te worden betaald. Scholing en begeleiding gericht op uitstroom extern kan ook uit het reïntegratiebudget worden gefinancierd. Hierbij zal door de gemeente op individuele basis worden getoetst of hiertoe wordt overgegaan. De doelgroep waarvoor uitstroomsubsidie kan worden verkregen bestaat uit mensen die een Pwuitkering van de gemeente genieten en die behoren tot de categorie % arbeidsvermogen. Wanneer UWV mensen met een (volledige of combi) UWV-uitkering met een uitstroomsubsidie aan het werk wenst te zetten, dan kan zij deze plekken inkopen via de uitvoeringsorganisatie. De UWV dient dan de volledige kosten voor haar rekening te nemen. Deze hoofdregel is ook zo bepaald in artikel 7 lid 3 WWB. Mocht UWV besluiten om de kosten niet voor haar rekening te nemen, dan kan de gemeente besluiten de kosten toch voor naar rekening te nemen. Dit is evenwel afhankelijk van de individuele situatie en zal van geval tot geval worden beoordeeld. Gelet op hetgeen in paragraaf drie is beschreven, worden uitstroomsubsidies toegekend aan werkgevers in <:!lle sectoren van de economie in heel Nederland. 3.5 Detacheringsfaciliteit (detacheringsbaan) In de Werkkamer is naar aanleiding van de uitwerking van het Sociaal Akkoord, afgesproken dat gemeenten een zogenaamde detacheringsfaciliteit inrichten. Deze faciliteit is bedoeld om werkgevers te ontzorgen. Via de detacheringsfaciliteit krijgen mensen een dienstverband (detacheringsbaan) waarmee zij vervolgens worden geplaatst bij werkgevers. Het aanbieden van een dienstverband gericht op arbeidsinschakeling, de zogenaamde detacheringsbaan, is daarmee het vierde instrument dat gemeenten kunnen aanbieden aan uitkeringsgerechtigden. Het doel van de detacheringsbaan is om w rkgevers te ontzorgen bij het voorzien in zijn/haar personeelsbehoefte. Daarnaast kan de werknemer werkervaring opdoen en kan hij/zij verder geschoold en begeleid worden waardoor een betere kwalificering voor de arbeidsmarkt plaatsvindt. Tot slot kan de persoon met (aanvankelijk) geen of weinig uitstroomperspectief gedurende een bepaalde tijd in zijn eigen levensonderhoud voorzien (waardoor uitkeringskosten worden bespaard). Bij de inzet van de detacheringsfaciliteit wordt ingespeeld op de flexibilisering van de arbeidsmarkt en wordt maatwerk voor zowel werkgever als werknemer geboden. Het uitgangspunt is immers werken naar vermogen en een detacheringsbaan wordt in zijn omvang dan ook afgestemd op dat vermogen. Bij de detacheringsbaan is de constructie dusdanig dat de werknemer telkens contracten van maximaal een half jaar krijgt. Uitgangspunt -naast werken naar vermogen- is dat mensen uitkeringsonafhankelijk worden. Gedurende het eerste half jaar bedraagt de beloning maximaal de uitkering die betrokkene voorafgaande aan het contract ontvangt. Het aantal uren dat hij/zij actief is in de detacheringsbaan wordt daarop afgestemd. Voor alleenstaanden betekent dit een contract voor 24 uur per week, voor alleenstaande ouders 26 uur per week en voor echtparen/samenwonenden 36 uur per week. In individuele gevallen kan hiervan naar boven en naar beneden worden afgeweken. Hierbij dient voor zowel de werknemer als de werkgever optimaal maatwerk te worden toegepast. De werknemer in de detacheringsbaan krijgt een contract naar burgerlijk recht met de uitvoeringsorganisatie; hierbij is titel 7.10 BW van toepassing. Daarnaast dient overigens ook rekening te worden gehouden met de Wet flexibiliteit en zekerheid. Dit thema za.1 nader worden uitgewerkt met

137 Uitvoeringsbesluit gesubsidieerde arbeid Maastricht-Heuvelland 2015 Een ander aspect waarmee bij de vormen van gesubsidieerde arbeid rekening wordt gehouden is dat van de kosten. De instrumenten gesubsidieerde arbeid zijn namelijk relatief duur gebleken en het is dan ook zaak om de kosten zo beperkt mogelijk te houden. Vanuit het principe MAASTRICHT HEUVELLAND WERKT NAAR VERMOGEN kan dat ook, immers de werkgever betaalt naar rato van het arbeidsvermogen van de werknemer. Hoe hoger dit arbeidsvermogen des te hoger is de bijdrage van de werkgever. 3.2 Loonkostensubsidie Participatiewet In artikel 10d van0de Participatiewet wordt het eerste instrument binnen gesubsidieerde arbeid geïntroduceerd. Het betreft een specifieke vorm van loonkostensubsidie voor de werkgever om de participatie van personen met een arbeidsbeperking mogelijk te maken. Met dit instrument compenseert de gemeente werkgevers voor de verminderde productiviteit van de werknemer. Loonkostensubsidie is voor gemeenten op zich geen onbekend instrument. Gemeenten zetten al jaren loonkostensubsidies vanuit het Participatiebudget in om mensen aan het werk te helpen. Hierbij gaat het om tijdelijke vormen van loonkostensubsidie, waarmee werkgevers tijdelijk worden gestimuleerd om mensen uit de gemeentelijke doelgroep aan te nemen. De Participatiewet introduceert een specifiek instrument loonkostensubsidie voor mensen met een arbeidsbeperking. Met de loonkostensubsidie wordt de werknemer beloond conform de op hem van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomst of de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Op deze beloning worden ook de sociale zekerheid en de pensioenopbouw van de werknemer gebaseerd. Bij de inzet van het instrument loonkostensubsidie heeft de werknemer één inkomstenbron, namelijk het loon dat hij ontvangt van de werkgever. Dit biedt hem meer overzicht en leidt tot minder administratieve belastinq. De werkgever ontvangt loonkostensubsidie van de gemeente voor het verschil tussen de loonwaarde en het wettelijk minimumloon. Als de werkgever conform cao loon betaalt dat hoger is dan het wettelijk minimumloon, dan betaalt de werkgever ook het verschil tussen het wettelijk minimumloon en het caoloon. De definitie van de doelgroep loonkostensubsidie betreft: personen als bedoeld in artikel 7 lid 1 onderdeel a Participatiewet van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van een wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben (artikel 6 lid 1 onderdeel e Participatiewet). In het Uitvoeringsbesluit loonkostensubsidie en loonwaarde Maastricht-Heuvelland 2015 is dit instrument nader uitgewerkt. In dit besluit in o.a. bepaald dat het instrument enkel wordt ingezet voor mensen met een loonwaarde tussen 50% en 80%. 3.3 Loonkostensubsidie Maastricht-Heuvelland De loonkostensubsidie die op basis van artikel 10d Participatiewet wordt verstrekt, wordt zoals gezegd enkel toegepast voor de categorie van 50-80% loonwaarde. De mensen die tot de categorie % loonwaarde behoren dienen rechtstreeks te worden geplaatst en hiervoor kan de uitstroomsubsidie zoals beschreven in paragraaf 4.4 worden ingezet. Wanneer werkgevers een dienstverband met personen behorende tot de categorie 30-50% loonwaarde willen aangaan dan kan daarvoor de loonkostensubsidie Maastricht-Heuvelland worden ingezet. Dit instrument kent dezelfde voorwaarden als het instrument dat op grond van artikel 1 Od Participatiewet wordt ingezet. Verschil is de doelgroep waarvoor het wordt ingezet en de duur van inzet van het instrument. De loonkostensubsidie Maastricht-Heuvelland kan maximaal twee jaar worden ingezet. Na die periode vervalt de subsidie. De loonkostensubsidie Maastricht-Heuvelland wordt gefinancierd uit het Participatiebudget en niet zoals de loonkostensubsidie die op basis van 1 Od Participatiewet wordt verstrekt, uit het 1-deel.

138 Uitvoeringsbesluit gesubsidieerde arbeid Maastricht-Heuvelland 2015 de uitvoeringsorganisatie en hiermee wordt rekening gehouden bij de afsluiting van contracten met werknemers. _ Wanneer andere organisaties kenbaar maken om als detacheringsfaciliteit voor de gemeenten op te treden, dan is dat mogelijk, mits zij aan de door de gemeenten gestelde voorwaarden voldoen. Invulling kan dan op bescheiden schaal en binnen de budgettaire kaders. Op deze wijze kan ook ervaring worden opgedaan met andere uitvoerders en kan worden beoordeeld welke werkwijze goed werkt. Vanuit de detacheringsbaan wordt de werknemer uitgeleend aan derde organisaties die hiervoor een inleenvergoeding dienen te betalen. De inleenvergoeding wordt afgestemd op het arbeidsvermogen van de werknemer. Diens arbeidsvermogen wordt vertaald naar loonwaarde en dat bedrag betaalt de werkgever aan inleenvergoeding. De prijs van een detacheringsbaan van 32 uur per week bedraagt circa ,00 per jaar (indicatieve prijs; bruto-bruto loonkosten). Uiteraard wordt de prijs naar rato bijgesteld als de werknemer minder of meer uren actief is in de betreffende baan. Uitgangspunt is dat de kosten van de gemeenten bij de inzet van de detacheringsbaan zo laag mogelijk zijn en dat de bijdrage van de werkgevers maximaal is. Gelet op hetgeen in paragraaf twee is beschreven, kunnen werknemers in alle sectoren van de economie van Nederland worden geplaatst. Ten behoeve van de detachering wordt een detacheringsovereenkomst tussen de uitvoeringsorganisatie en de inlenende instantie afgesloten. In deze detacheringsovereenkomst worden in ieder geval de aard en de duur van de werkzaamheden, de plaats waar de werkzaamheden worden verricht en de begeleiding van de werknemer overeengekomen. De arbeidsovereenkomst kan in totaal worden afgesloten voor de duur van maximaal een jaar. De werknemer ontvangt tijdens het dienstverband een salaris van uiteindelijk maximaal 100% wettelijk minimumloon. Hiervoor wordt gekozen om de prikkel op uitstroom uit de detacheringsbaan maximaal te houden. De duur van de detacheringsbaan is afhankelijk van de omstandigheden met maximaal één jaar te verlengen. Gedurende dat jaar wordt de werknemer begeleid door de uitvoeringsorganisatie en wordt noodzakelijke scholing ingezet. De omvang van het contract in aantal uren is afhankelijk van de individuele situatie van de cliënt/werknemer. Als uitgangspunt geldt dat het contract na het eerste half jaar een urenomvang heeft van 32 uur per week (dat wordt in dit kader als fulltime beschouwd). Het idee hierachter is tweeledig: enerzijds kan op deze wijze aan zoveel mogelijk personen behorende tot de doelgroep een arbeidsovereenkomst worden aangeboden. Anderzijds vormt deze urenomvang in combinatie met de beloningshoogte van 100% WML een stimulans voor werknemers om op zoek te gaan naar regulier werk. In individuele gevallen is het geen enkel probleem om af te wijken van het 32 uur uitgangspunt en een lager of hoger aantal uren te geven. Met name ten aanzien van parttime werk is gebleken, dat dit een goede basis vormt om uiteindelijk volledig uit te stromen. Als voorbeeld van situaties waarin kan worden afgeweken van een fulltime contract kunnen worden genoemd de zorg voor kleine kinderen, het verrichten van mantelzorg en de aanwezigheid van een arbeidshandicap. Echter ook in andere situaties kan van het fulltime aantal uren worden afgeweken (op het moment dat vanuit de maandelijkse monitoring blijkt dat het budget in het W-deel onvoldoende is kan zelfs gekozen worden voor parttime werk als uitgangspunt; immers een fulltime baan levert twee halftime banen op). Op het moment dat iemand parttime inkomsten heeft, hoeft namelijk minder uitkering te worden betaald; deze kosten bespaart de gemeente derhalve in het 1-deel. Bovendien blijft de casemanager van de gemeente -voor het deel dat de werknemer aanvullende uitkering ontvangt- de cliënt volgen in zijn activiteiten gericht op uitstroom naar regulier werk. Op dat moment wordt.de cliënt derhalve niet alleen begeleid door de casemanager van de uitvoeringsorganisatie gesubsidieerde arbeid maar ook vanuit de gemeente. De gemeentelijke casemanager ziet daarbij op het opleggen en handhaven van de verplichtingen verbonden aan de bijstandsuitkering. Voorwaarde is overigens wel dat beide casemanagers goed met elkaar afstemmen.

139 Uitvoeringsbesluit gesubsidieerde arbeid Maastricht-Heuvelland 2015 Ten behoeve van de werknemers wordt een rechtspositieregeling opgesteld die integraal onderdeel uitmaakt van de individuele arbeidsovereenkomst. Deze rechtspositieregeling zal nog nader worden uitgewerkt in overleg met de uitvoeringsorganisatie. Vanwege de doelstelling reguliere arbeid worden aan de werknemer vanuit de arbeidsvoorwaarden de verplichtingen zoals die gelden op grond van artikel 9 \./injb opgelegd. Zo dient de werknemer Ingeschreven te blijven bij het UWV werkbedrijf. De rechtsgrond voor de verplichtingen wordt -voor wat betreft de gesubsidieerde arbeid- echter niet gevormd door artikel 9 Participatiewet, maar de betreffende bepaling is opgenomen in de rechtspositieregeling. Ten aanzien van ontslag kan nog het volgende worden opgemerkt. Uiteraard zijn de ontslagbepalingen van het BW van toepassing op de detacheringsbanen. Een overeenkomst van een jaar eindigt overigens van rechtswege na afloop van dat jaar (dit zal in de contracten worden geregeld). Aanvullend op deze ontslagbepalingen zal in de rechtspositie van de werknemers worden geregeld, dat het niet meewerken aan de verplichtingen vergelijkbaar met artikel 9 Participatiewet kan leiden tot ontslag van de werknemer. Hieronder valt ook het weigeren van algemeen geaccepteerde (reguliere) arbeid. Zonder meer tot ontslag leidt de situatie waarin de werknemer onderwijs of een beroepsopleiding gaat volgen als bedoeld in de Wet Studiefinanciering of in hoofdstuk 3 of 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Betrokkene hoort dan immers niet meer tot de doelgroep van deze regeling. Verhuizing naar een andere gemeente wordt niet als ontslaggrond aangèmerkt; de gemeente betaalt op dat moment het salaris van de betrokken door, ondanks dat hij/zij in ee.n andere gemeente verblijft. Voorwaarde is wel dat betrokkene zijn werk kan blijven uitoefenen. Wanneer hij/zij op een dusdanige afstand van het werk gaat wonen dat deze niet meer te bereizen is en dus het werk. niet langer kan worden uitgeoefend, dan wordt het dienstverband wel beëindigd. Na afloop van het tijdelijke contract wordt dit in geval van verhuizing niet meer verlengd. De doelgroep van de detacheringsbaan bestaat,uit mensén die een Pw-uitkering van de gemeente genieten en die behoren tot de categorieën 30-50%, 50-80% en % arbeidsvermogen. Zij hebben de detacheringsbaan als opstap naar regulier werk nodig. Wanneer UWV mensen met een (volledige of combi) UWV-uitkering via een detacheringsbaan aan het werk wenst te zetten, dan kan zij déze plekken inkopen via de uitvoeringsorganisatie. De UWV dient dan de volledige kosten voor haar rekening te nemen. Deze hoofdregel is ook zo bepaald in artikel 7 lid 3 Pw. Mocht UWV besluiten om de kosten niet voor haar rekening te nemen, dan kan de gemeente besluiten de kosten toch voor haar rekening te nemen. Dit is evenwel afhankelijk van de individuele situatie en zal van geval tot geval worden beoordeeld. 3.6 Groeibaan Een bijzondere vorm van de detacheringsfaciltiteit is de huidige groeibaan. Dit instrument wordt momenteel ook al ingezet. Voor het jaar 2015 wordt dit -als een overgangsjaar- ook nog ingezet. In 2015 wordt dan bezien of het instrument nog nodig en beschikbaar is vanaf Het jaar 2015 wordt gebruikt als overgangsjaar, aangezien in 2014 ingevulde banen over het jaar heen lopen. In 2015 kan op bescheiden schaal invulling plaatsvinden, maar uiterlijk tot 1 januari De uitvoering geschiedt in 2015 door de Uitvoeringsorganisatie. De voorwaarden en bepalingen zoals deze tot 1 januari 2015 golden, gelden ook in 2015 nog steeds. 3.7 WIW, Met de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand in 2004 is de Wet inschakeling werkzoekenden komen te vervallen. In deze regeling hadden mensen een dienstverband met de gemeenten en _ werden zij gedetacheerd bij inlenende organisaties. Via de Re-integratieverordening \./injb is deze regeling door de gemeenten in de regio Maastricht-Heuvelland gecontinueerd onder het gemeentelijk beleid. De WIW-ers zijn de afgelopen jaren dan ook in dienst gebleven van de gemeenten en via de

140 Uitvoeringsbesluit gesubsidieerde arbeid Maastricht-Heuvelland 2015 uitvoeringsorganisatie zijn de detachering gecontinueerd. Financiering van deze. banen heeft plaatsgevonden uit het re-integratiebudget. Via de inzet van arrangementen is het aantal banen de afgelopen jaren afgebouwd van 25 naar 12 en momenteel wordt nog in drie situaties gesproken over het afsluiten van een arrangement. Met het afsluiten van deze arrangementen is een ultieme en optimale poging gedaan om de betreffende mensen toe te leiden naar regulier werk. Voor de 9 mensen die uiteindelijk resteren in deze regeling is dit helaas niet mogelijk gebleken. Met de inwerkingtreding van de Participatiewet en het intrekken van de Re-integratieverordening 2008 komt de rechtsgrond onder deze regeling te vervallen. Ook ontvangen de gemeenten niet langer de middelen om deze banen nog te financieren. De regeling en de financiering daarvan, wordt dan ook per 1 januari 2015 stopgezet. Na besluitvorming door het college/db en de raad/ab, zal de uitvoeringsorganisatie worden geïnformeerd. De uitvoeringsorganisatie zal. dan voor de betrokken mensen ontslagvergunning moeten aanvragen en zij zal de mensen begeleiden tijdens dit hele traject. Aangezien met deze hele procedure een periode van naar verwachting drie tot zes maanden is gemoeid, nemen de gemeenten de kosten voor de WIW-banen gedurende deze periode nog voor hun rekening. De (voormalige) WIW-ers behoren overigens tot de doelgroep van de garantiebanen en zij zullen dan ook met voorrang worden aangeboden bij werkgevers;om in aanmerking te komen voor één van deze banen. Podium24 en de uitvoeringsorganisatie zullen hiervoor de noodzakelijke en adequate acties ondernemen.. 4. Slotbepalingen 4.1 Onvoorziene omstandigheden In gevallen, de uitvoering van dit uitvoeringsbesluit betreffende, waarin dit uitvoeringsbesluit niet voorziet, beslist het college. 4.2 Hardheidsclausule Het college kan in geval van onbillijkheid of klaarblijkelijke hardheid afwijken van de in dit uitvoeringsbesluit opgenomen bepalingen. 4.3 Inwerkingtreding Dit uitvoeringsbesluit treedt in werking met ingang van 1 januari Citeertitel Dit uitvoeringsbesluit kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbesluit gesubsidieerde arbeid Maastricht-Heuvelland Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente M 4 november tricht d.d. De Secretaris, I

141 Uitvoeringsbesluit werken met behoud van uitkering Maastricht-Heuvelland 2015 BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT, Overwegende dat op grond van artikel 8a lid 1 sub a Participatiewet, de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het op grond van artikel 7, lid 1, sub a Participatiewet ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling; de gemeenteraad deze regels op hoofdlijnen hèeft vastgesteld in de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 e.v. van 16 december 2014 en. de gemeenteraad het college heeft gemandateerd om nadere regels te stellen ter uitwerking van de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 d.d. 16 december 2014; personen behorende tot de doelgroep overeenkomstig de verordening bedoeld in artikel 8a, lid 1, sub a Participatiewet aanspraak hebben op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van de gemeenten noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling en de gemeente op grond van artikel 7, lid 1, sub a Participatiewet tevens verantwoordelijk is voor het bepalen en aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, indien het college deze voorziening noodzakelijk acht. Gelet op de artikelen 2, 3 en 4 van de Verordening re-integratie en tegenprestatie Maastricht Heuvelland 2015 e.v. alsmede de artikelen 6, 7, 8a, 9, 9a, 10, 10a, 10b, 10c, 10d, 10da en 10f van de Participatiewet alsmede de Algemene Wet bestuursrecht. Gezien de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 d.d. 16 december BESLUIT Vast te stellen: Uitvoeringsbesluit werken met behoud van uitkering Maastricht-Heuvelland Inleiding In de nieuwe visie van de gemeenten in de reg io Maastricht-Heuvelland -zoal.s vastgelegd door de raden in februari 2014 in het beleidskader Participatiewet- gaan mensen werken naar vermogen en doen zij dat bij voorkeur bij werkgevers in reguliere banen: MAAST ICHT-HEUVELLAND WERKT NAAR VERMOGEN. Economische onafhankelijkheid is hierbij het primaire doel. Wanneer dat niet lukt en/of regulier werk nog niet tot de mogelijkheden behoort, werken mensen naar vermogen in andere vormen van werk (gesubsidieerd werk, werken met behoud van uitkering, tegenprestatie, beschut werk, dagbesteding). Zij doen dat in de wijken en kernen van de regio Maastricht-Heuvelland in het beheer van de openbare ruimte, bij maatschappelijke organisaties, bij verenigingen etc. Op die manier worden zij in staat gesteld om ervaring op te doen en zich verder te ontwikkelen. Ook kan op deze manier een koppeling gemaakt worden met andere beleidsvelden (zoals de WMO). Dit soort initiatieven dragen bij.aan burgerkracht. De Participatiewet beoogt de gemeenten het instrument in handen te geven om mensen naar werk toe te leiden en hiermee tal van problemen die spelen in gezinnen op te lossen dan wel te voorkomen. Immers, met werken verwerven mensen economische onafhankelijkheid, kunnen ze in eigen levensonderhoud voorzien, nemen ze deel aan sociale verbanden en zijn ze in staat financîêle vraagstukken beter het hoofd te bieden. Ook flankerende instrumenten van de Participatiewet, zoals het minimabeleid, bijzondere bijstand en schuldhulpverlening dragen er toe bij dat mensen makkelijker naar werk toe kunnen worden geleid en dus minder beroep hoeven te doen op voorzieningen in het Sociale Domein.

142 Uitvoeringsbesluit werken met behoud van uitkering Maastricht-Heuvelland 2015 Het instrument 'werken met behoud van uitkering' wordt in de nieuwe aanpak structureel ingezet voor mensen die (nog) niet in aanmerking komen voor regulier werk. Maatschappelijke organisaties en de gemeenten kunnen voor de dienstverlening aan de burgers, (additioneel) gebruik maken van de diensten van mensen die willen participeren in de samenleving. Hierbij moeten we denken aan werkzaamheden als het bezorgen van een parochie/clubblaadje, werkzaam zijn in het groenonderhoud, het beheer van de openbare ruimte, de bibliotheek, de bejaardensoos, de kaartmiddag, het buurtcentrum etc. Door deze inzet kunnen het publieke (WMO, beheer openbare ruimte, onderwijs, zorg, etc.) en het sociale domein over en weer elkaar versterken. Zo kan vanuit de Participatiewet menskracht worden geleverd en worden er vanuit het publieke domein werkzaamheden en plekken beschikbaar gesteld waar mensen, die (nog) geen regulier wèrk kunnen verrichten, ervaring op doen en vaardigheden ontwikkelen. Voorwaarde en succesfactor voor het slagen van deze vorm van werken in het publieke domein is adequate ondersteuning van de mensen die werken met behoud van uitkering. Deze ondersteuning is vooral gericht op het verwerven van regulier werk en op het vergroten van de zelfredzaamheid. Via werken met behoud van uitkering kunnen mensen (de eerste) vaardigheden opdoen (zowel sociale als werknemersvaardigheden), kunnen zij zich oriënteren en kunnen zij al een zekere ervaring opdoen. Ook het instrument werken met behoud van uitkering is een instrument waarbij maatwerk erg belangrijk is. Bij het bijeen brengen van een mens en een plek wordt dan ook voor optimaal maatwerk gezorgd. Duur, omvang, werkzaamheden, begeleiding, leerdoelen etc. worden afgestemd op datgene wat de cliënt nodig heeft. Werken met behoud van uitkering dient -om het instrument goed en effectief in te kunnen zetten- aan stringente voorwaarden te voldoen. Uitgangspunt van de Participatiewet is dat tegenover het recht op uitkering de plicht van de cliënt staat om de duur van de uitkeringsafhankelijkheid zoveel mogelijk te bekorten. Het college heeft tot taak de cliënt indien nodig bij deze inspanningen te ondersteunen. Dit uitgangspunt is in de Participatiewet vastgelegd in artikel 7 (de opdracht aan de gemeente), artikel 9 (de plicht tot arbeidsinschakeling) en artikel 10 (de aanspraak op ondersteuning). Op grond hiervan kan het college onder omstandigheden van de cliënt eisen dat deze gedurende enige tijd werkt met behoud van uitkering. De werkzaamheden hebben dáarmee het karakter van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling en niet op het realiseren van het bedrijfsdoel van de werkgever. Het "werken met behoud van uitkering" kan dus niet het karakter hebben van een tegenprestatie in de vorm van productieve arbeid vcior het ontvangen van een uitkering. Door het rijk zijn aanvullende regels gesteld in artikel 1 Oa WWB om het karakter van werken met behoud van uitkering nader te duiden. In de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 wordt een keuze gemaakt voor de wettelijke doelgroepen zoals deze zijn geformuleerd in artikel 7, lid 1, sub a Participatiewet. Ten aanzien van werken met behoud van uitkering wordt binnen deze doelgroepen uitdrukkelijk de keuze gemaakt dat enkel personen met een (gehele of gedeeltelijke) Participatiewet-uitkering in aanmerking komen voor de voorziening werken met behoud van uitkering. Volledigheidshalve wordt er op gewezen, dat personen van de doelgroep niet-uitkeringsgerechtigden /Anw-ers niet in aanmerking komen voor alle vormen van werken met behoud van uitkering. Voor hen zijn enkel de instrumenten vrijwilligerswerk/mantelzorg en stage beschikbaar. De Participatiewet kent een aantal voorwaarden waaraan het instrument werken met behoud van uitkering moet voldoen en noemt daarnaast ook specifiek enkele vormen. Hierdoor dienen binnen werken met behoud v,an uitkering de volgende vormen te worden onderscheiden: 1. participatieplaatsen op basis. van artikel 1 Oa Pw; 2. werken met behoud van uitkering gericht op sociale activering voor jongeren tussen de 18 en 27 jaar; 3. vrijwilligerswerk/mantelzorg; 4. stage;

143 Uitvoeringsbesluit werken met behoud van uitkering Maastricht-Heuvelland werken met behoud van uitkering in het kader van werkgeversarrangementen {gebaseerd op arbeidsinschakeling {artikel 10a Pw)) en 6. werken met behoud van uitkering in het kader van re-integratie 7. werken met behoud van uitkering in het kader van loonwaardebepaling. Onderstaand worden de vormen 1 Urn 6 verder uitgewerkt. De zevende vorm van werken met behoud van uitkering wordt uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit loonkostensubsidie en loonwaarde Maastricht Heuvelland Vooraf wordt opgemerkt dat voorlopig voor elke vorm geldt, dat de organisatie waar de betreffende vorm wordt ingevuld, zorg draagt voor een adequate verzekering voor de deelnemers. In 2015 wordt 'onderzocht of de gemeenten in de regio Maastricht-Heuvelland een verzekering kunnen afsluiten voor alle mensen die in welke vorm dan ook werken met behoud van uitkering. Op deze manier willen de gemeenten mensen op een adequate wijze verzekeren tegen risico's bij de uitoefening van hun werk. "Werken met behoud van uitkering" is een re-integratie instrument en dient dus niet gezien te worden als een vorm van productieve arbeid. In dat opzicht verschilt het instrument essentieel van werk dat wordt verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst. Het kenmerk van een arbeidsovereenkomst is immers dat de werknemer zich tegenover het ontvangen van loon verbindt tot het doen van productieve arbeid met het oog op het bedrijfsdoel van de werkgever. Bij het aanbieden van "werken met behoud van uitkering" als voorziening gericht op arbeidsinschakeling dient het college steeds dit verschil in karakter tussen de rechten en plichten bij het ontvangen van bijstand en de verhouding tussen werkgever en werknemer in het kader van een dienstbetrekking voor ogen te houden. 2. Voorwaarden aan werken met behoud van uitkering Bij de inzet van het instrument werken met behoud van uitkering gelden de volgende voorwaarden: de werkzaamheden dienen gericht te zijn op het bevorderen van de mogelijkheden van de cliënt om uit te bijstand te stromen. Het moet gaan om additionele werkzaamheden. Het gaat dan om werkzaamheden die naast of in aanvulling op regulier werk worden verricht en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De werkzaamheden, die primair gericht zijn op de arbeidsinschakeling, worden onder verantwoordelijkheid van het college in het kader van de Participatiewet uitgevoerd. Additionaliteit houdt verder in dat het een speciaal gecreëerde functie betreft of een reeds bestaande functie die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten. Hij zal minder productief zijn dan zijn collega's op een reguliere arbeidsplaats. De functieomschrijving betreft een functie die nog niet bestaat, va'ak 'assistent... '. De werkzaamheden mogen niet gericht zijn op het maken van winst of de winst moet weer teruggestopt worden in de kosten voor de begeleiding van de cliënt. De werkgever dient erop toe te zien dat de cliënt op de werkvloer wordt hegeleid en dat er niet meer van de cliënt gevraagd wordt, dan mogelijk op de betreffende plek. Een aanvullend criterium kan zijn dat de betreffende persoon per direct kan worden gemist op de werkplek en dat geen vervanging nodig is. Ter toets van de additionaliteit dient door het medezeggenschapsorgaan binnen de organisatie een verklaring van geen bezwaar tegen de invulling van de participatieplaats, zowel naar omvang als duur en aard van de werkzaamheden, te worden afgegeven. Is er geen medezeggenschapsorgaan, dan dient een verklaring van de directeur van de inlenende instelling te worden overgelegd, waarin verklaard wordt dat er sprake is van additionele arbeid. Deze verklaring wordt door de gemeente opgenomen in haar administratie. Het spreekt voor zich dat de voorwaarden rond additionaliteit niet gelden bij werken met behoud van uitkering binnen de werkgeversarrangementen. De werkzaamheden kunnen niet het karakter hebben van een tegenprestatie in de vorm van productieve arbeid voor het ontvangen van een uitkering. De werkzaamheden dienen te zijn afgestemd op de individuele omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt. Op grond van artikel 7 lid 5 Participatiewet wordt afhankelijk van het instrument werken met behoud van uitkering een inleenvergoeding gevraagd van de betreffende organisatie waar de cliënt

144 Uitvoeringsbesluit werken met behoud van uitkering Maastricht-Heuvelland 2015 werkzaam is. Deze inleenvergoeding wordt toegevoegd aan het Participatiebudget en wordt o.a. ingezet voor de financiering van premies wmbvu. De inleenvergoeding kan op twee manieren in ' rekening worden gebracht: 1. In geld en dan bedraagt ze het percentage WML dat de deelnemer aan loonwaarde heeft. Aangezien de bepaling van loonwaarde nog verder ontwikkeld dient te worden, wordt in afwachting daarvan een standaard inleenvergoeding van 40% WML in rekening gebracht. Deze variant wordt toegepast bij de werkgeversarrangementen. 2. In natura in de vorm van begeleiding, instructie/ training op de werkplek, scholing, etc.. deze vorm wordt ingezet bij de participatieplaatsen, sociale activering jongeren, stage en reïntegratie. Bij het instrument Participatieplaats gaat het rijk er vanuit dat de hoogte van de inleenvergoeding wordt bepaald door de hoogte van de premie die bij dat instrument wordt betaald. Vooralsnog wordt ook bij de participatieplaatsen echter gewerkt met de inleenvergoeding in natura. Deze plekken worden veelal ingevuld in het maatschappelijk middenveld en daar zijn meestal niet de middelen voorhanden om een inleenvergoeding te betalen. In deze organisaties zijn wel altijd mensen beschikbaar die zorg kunnen dragen voor de begeleiding van deelnemers. Het moge duidelijk zijn dat bij vrijwilligerswerk/mantelzorg geen inleenvergoeding in rekening wordt gebracht. De aangeboden werkzaamheden dienen altijd vervat te worden in een voor bezwaar en beroep vatbare individuele beschikking. De aanvraag Participatiewet mag niet buiten behandeling worden gesteld indien cliënt niet wil meewerken (dit is overigens enkel relevant in het Transferium Werk en Bijstand; wanneer iemand die reeds een uitkering geniet weigert deel te nemen aan werken met behoud van uitkering, dan heeft dat consequenties voor diens uitkering conform het maatregelbeleid). De genoemde vormen van "Werken met behoud van uitkering" (WmbvU) zijn een voorziening conform artikel 7 lid 1 sub a Participatiewet. Deze voorzieningen dienen aan een aantal voorwaarden te voldoen, die zijn verwerkt in door de gemeenten opgestelde formats. 3. Participatieplaatsen De participatieplaatsen zijn opgenomen in artikel 1 Oa Participatiewet. Zoals voor alle door het college aangeboden voorzieningen die gericht zijn op arbeidsinschakeling, geldt op grond van artikel 9, lid 1, sub b Participatiewet, dat de betrokkene de plicht heeft om daarvan gebruik te maken indien dat door de gemeente noodzakelijk wordt geacht. Doelgroep In lid 1 van art. 1 Oa Pw is bepaald dat in het kader van de re-integratietaak het college een bijstandsgerechtigde die weinig kans heeft op de arbeidsmarkt en daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is, onbeloonde additionele werkzaamheden kan laten verrichten. Participatieplaatsen zijn aldus bedoeld voor uitkeringsgerechtigden die een kleine kans op inschakeling in het arbeidsproces hebben ten gevolge van persoonlijke werkbelemmeringen en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt. Het instrument participatieplaats op grond van artikel 1 Oa Participatiewet kan worden toegepast voor de doelgroep met 0-30% en 30-50% arbeidsvermogen. In artikel 7 lid 8 Participatiewet is expliciet aangegeven, dat jongeren tussen de 18 en 27 jaar worden uitgesloten van het instrument Participatieplaats. Duur en omvang Duur De werkzaamheden in het kader van een participatieplaats kunnen, op grond van artikel 1 Oa, lid 1 Participatiewet, maximaal twee jaar duren. Verlenging Het is van belang dat regelmatig wordt gekeken naar het functioneren van de betrokkene en wordt bezien of de participatieplaats nog steeds de juiste weg naar werk is. Daarom zijn in de wet beoordelingsmomenten ingebouwd (lid 8, 9 en 10 van artikel 1 Oa Participatiewet). Negen maanden na

145 Uitvoeringsbesluit werken met behoud van uitkering Maastricht-Heuvelland 2015 aanvang van de werkzaamheden op de participatieplaats moet het college beoordelen of de werkzaamheden de kans op werk van betrokkene hebben vergroot. Indien dat niet het geval is ligt het niet in de rede dat de participatieplaats wordt voorgezet. De participatieplaats kan na twee jaar nog twee maal met een jaar worden verlengd. Hiervoor gaan strengere beoordelingscriteria gelden. Verlenging mag alleen plaatsvinden indien daardoor de kans op inschakeling in het arbeidsproces van betrokkene aanmerkelijk verbetert. Het moet daarbij gaan om in de persoon gelegen factoren, zoals een gebrek aan kwalificaties of vaardigheden, en het mag niet gaan om externe factoren, zoals een.tekort aan vacatures of de wens van een gemeente of een werkgever om personen in te zetten in sectoren met veel vacatures. Indien verlenging aan de orde is dan dient een nieuwe plek te worden gezocht. Omvang _ Het aantal uren dat iemand wordt ingeschakeld is afhankelijk van zijn/haar individuele situatie (maatwerk) en is gekoppeld aan het arbeidsvermogen van de betreffende cliënt. In de regeling zijn hieraan geen regels verbonden. In de Participatiewet is het principe van werken naar vermogen geïntroduceerd en dit principe is overgenomen in het re-integratiebeleid van de gemeenten in de regio Maastricht-Heuvelland. Het aantal uren dat iemand actief is in een Participatieplaats wordt dan ook afgezet tegen het percentage van het arbeidsvermogen van hem/ haar. Dit percentage wordt toegepast op een fulltime dienstverband van 36 uur per week. Voorwaarden Om te kunnen spreken van een participatieplaats dient er voldaan te worden aan de volgende voorwaarden: a. Additionaliteit In lid 2 van artikel 10a Participatiewet is bepaald dat het moet gaan om additionele werkzaamheden. Het gaat dan om werkzaamheden die naast of in aanvulling op regulier werk worden verricht en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De werkzaamheden, die primair gericht zijn op de arbeidsinschakeling, worden onder verantwoordelijkheid van het college in het kader van de Participatiewet uitgevoerd. Additionaliteit houdt verder in dat het een speciaal gecreëerde functie betreft of een reeds bestaande functie die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten. Hij zal minder productief zijn dan zijn collega's op een reguliere arbeidsplaats. De functieomschrijving betreft een functie die nog niet bestaat, vaak 'assistent.... '. De werkzaamheden mogen niet gericht zijn op het maken van winst of de winst moet weer teruggestopt worden in de kosten voor de begeleiding van de cliënt. De werkgever dient erop toe te zien dat de cliënt op de werkvloer wordt begeleid en dat er niet meer van de cliënt gevraagd wordt, dan mogelijk in een participatieplaats. Een aanvullend criterium kan zijn dat de betreffende persoon per direct kan worden gemist op de werkplek en dat geen vervanging nodig is. Ter toets van de additionaliteit dient door het medezeggenschapsorgaan binnen de organisatie een verklaring van geen bezwaar tegen de invulling van de participatieplaats, zowel naar omvang als duur en aard van de werkzaamheden, te worden afgegeven. Is er geen medezeggenschapsorgaan, dan dient een verklaring van de directeur van de inlenende instelling te worden overgelegd, waarin verklaard wordt dat er sprake is van additionele arbeid. Deze verklaring wordt door de gemeente opgenomen in haar administratie. b. Scholing en opleiding Wanneer betrokkene niet beschikt over een startkwalificatie, staat dit veelal de duurzame arbeidsinschakeling in de weg. In artikel 10a, vijfde lid Participatiewet wordt bepaald dat scholing of opleiding onderdeel uit moet maken van een participatieplaats en dat gemeenten de plicht hebben scholing of opleiding aan te bieden aan betrokkenen zonder startkwalificatie op een participatieplaats. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op een participatieplaats. Deze scholing moet gericht zijn op het vergroten van de kansen op de arbeidsmarkt. Er hoeft geen scholing of opleiding aangeboden te worden indien deze naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan de

146 Uitvoeringsbesluit werken met behoud van uitkering Maastricht-Heuvelland 2015 kansen op de arbeidsmarkt. De scholing hoeft evenmin te worden aangeboden als deze de krachten en bekwaamheden van de cliënt te boven gaat. Onder scholing of opleiding vallen al die vormen van onderricht die naar het oordeel van de gemeente de kansen op de arbeidsmarkt vergroten. In artikel Sa, eerste lid, sub c Participatiewet is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot de scholing of opleiding. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben - op het type scholing of opleiding dat wordt ingezet in relatie tot de afstand tot de arbeidsmarkt. Bij de inzet van scholing en opleiding wordt de voorwaarde gesteld dat deze arbeidsmarktrelevant zijn. De scholing/opleiding dient dan ook gericht te zijn op de inschakeling in de arbeidsmarkt. Het kan niet zo zijn dat de scholing/training enkel is gericht op het goed kunnen uitoefenen van de werkzaamheden in de participatieplaats. Premie Participatieplaatsen onderscheiden zich van andere re-integratie instrumenten door de grote afstand van de betrokkene tot de arbeidsmarkt, het tijdsbeslag van de activiteiten en de duur van het traject. Dit onderscheid geeft de regering aanleiding om nadere invulling te geven aan het bestaande kader voor de premie die behoort tot de voorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet. In artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet wordt bepaald dat degene die werkzaamheden verricht op een participatieplaats voor het eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van die werkzaamheden recht heeft op een premie indien hij naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt. De hoogte van de premie is op basis van artikel 31 lid 2 sub j aan een maximumbedrag per jaar gebonden (per ,-). De regering acht het vanzelfsprekend dat degene voor wie de werkzaamheden worden verricht (derde) na het eerste jaar een vergoeding betaalt aan de gemeente die overeenstemt met de hoogte van de premie. Immers het college heeft dan beoordeeld dat betrokkene vooruitgang heeft laten zien en het is niet meer dan vanzelfsprekend dat de derde -die daarvan profijt heeft- een financiële bijdrage daarvoor levert. In artikel Sa, eerste lid, sub d, van de Participatiewet wordt bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verstrekken van een premie aan deelnemers aan een participatieplaats. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op de hoogte van de premie in relatie tot de inspanningen van de betrokkene en de financiële bijdrage van de derde na het eerste jaar. Het is van belang dat de gemeenteraad bij het bepalen van de hoogte van de premie ook de risico's van de armoedeval betrekt, die bijvoorbeeld speelt bij toekenning van de maximaal vrij te laten premie aan gehuwden. Om ruimte te bieden voor een kortere beoordelingsperiode dan een jaar, wordt het mogelijk gemaakt om die premie tweemaal - in plaats van eenmaal - per jaar te verstrekken. Deze premie wordt voor het eerst zes maanden na de start van de participatieplaats verstrekt. De premie behoort niet tot het belastbare inkomen van de betrokkene als geen vrijwilligersvergoeding is verkregen in het jaar waarin de premie is uitbetaald en de premie onder het geldende maximum blijft. Ook worden de inkomensafhankelijke bijdragen die op dat inkomen zijn gebaseerd niet beïnvloed. In het Uitvoeringsbesluit premies Maastricht-Heuvelland is de onderhavige premie opgenomen. 4. Werken met behoud van uitkering gericht op sociale activering voor jongeren tussen de 18 en 27 jaar met een arbeidsvermogen van 0-30% en 30-50%. Bij jongeren is het wettelijk niet mogelijk om de participatieplaatsen in te zetten dat neemt niet weg dat in individuele situaties jongeren vanwege hun ontwikkeling, toch aangewezen kunnen zijn op een vergelijkbaar instrument. Voor jongeren tussen de 1 S en 27 jaar met een arbeidsvermogen van 0-30% en 30-50% kan dan ook de re-integratie voorziening 'werken met behoud van uitkering gericht op sociale activering' worden ingezet. De voorziening wordt vastgelegd in een plan van aanpak (artikel 44 lid 4 en 44a Participatiewet).

147 Uitvoeringsbesluit werken met behoud van uitkering Maastricht-Heuvelland 2015 Deze vorm van werken met behoud van uitkering is bedoeld voor jongeren die nog niet in staat zijn om bemiddeld te worden naar werk i.v.m. hun grote afstand tot de arbeidsmarkt. Deze jongeren participeren ook op andere wijze niet of nauwelijks in de maatschappij. Dit kan te maken hebben met in de persoon gelegen belemmeringen, gedragsproblematiek, beperkte sociale vaardigheden, de sociale situatie etc. Werken met behoud van uitkering gericht op sociale activering biedt aan deze jongeren de gelegenheid om in een concrete praktijksituatie deze belemmeringen aan te pakken zodat op termijn inschakeling op de arbeidsmarkt weer mogelijk wordt. Bij deze re-integratievoorziening worden leerdoelen vastgesteld en geëvalueerd zodat vastgesteld kan worden of er vooruitgang wordt geboekt. Ook kunnen aanvullende voorzieningen zoals scholing worden ingezet indien dit nodig is om de aansluiting op de arbeidsmarkt te verbeteren. In eerste instantie is het doel van deze vorm van werken met behoud van uitkering voor jongeren: sociale activering door het verrichten van additionele werkzaamheden. Het betreft hier een tussendeel; het uiteindelijke doel is het bevorderen van de inschakeling op de arbeidsmarkt. 'Werken met behoud van uitkering gericht op sociale activering' duurt in principe 6 maanden. Aan het eind van dit half jaar wordt beoordeeld of er in de gestelde leerdoelen vooruitgang is geboekt. Is dit het geval dan kan de jongere mogelijk al meteen een vervolg krijgen gericht op arbeidsinschakeling. Is er wel vooruitgang geboekt, maar is de afstand tot de arbeidsmarkt nog steeds te groot, dan kan eenmalig de voorziening 'werken met behoud van uitkering gericht op sociale activering' verlengd worden met een periode van maximaal 6 maanden. Indien na de eerste 6 maanden geen vooruitgang in de gestelde leerdoelen heeft plaatsgevonden wordt deze voorziening beëindigd. In totaal kan de jongeren maximaal 12 maanden werken met behoud van uitkering. 5. Vrijwilligerswerk/mantelzorg Vrijwilligerswerk en mantelzorg kunnen als een vorm van werken met behoud van uitkering worden ingezet. Op dat moment maakt deze voorziening onderdeel uit van een re-integratietraject In die situaties dient aan de voorwaarden zoals beschreven in paragraaf 2 te worden voldaan. Opgemerkt wordt dat beide instrumenten specifieke vormen van werken met behoud van uitkering zijn, aangezien zij steeds vrijwillig gebeuren. Het doel van vrijwilligerswerk is maatschappelijke participatie, waarbij het gaat om het verrichten van maatschappelijk zinvolle activiteiten. Onder vrijwilligerswerk wordt verstaan: werk dat niet betaald wordt; werk dat plaatsvindt in georganiseerd verband; werk dat geschiedt uit vrije wil; werk dat niet incidenteel is; werk dat gericht is op de samenleving en werk dat geen wettelijke gezagsverhouding kent. Vrijwilligerswerk is in ieder geval dat werk dat wordt aangebod n door organisaties die bemiddelen in vrijwilligerswerk zoals, het Servicepunt Vrijwilligers van Stichting Trajekt, de Unie van Vrijwilligers, het Steunpunt Mantelzorg, etc.. De vrijwilligersorganisatie zorgt voor een adequate verzekering van de deelnemer. Mantelzorg is onbetaalde zorg voor chronische zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, kind of ander familielid, vriend of kennis. Mantelzorg is vaak langdurig en intensief. Mantelzorgers zijn geen professionele zorgverleners, maar geven zorg omdat zij een persoonlijke band hebben met degene voor wie ze zorgen. Het gaat bij mantelzorg niet om de gebruikelijke dagelijkse verzorging van een kind of ander familielid.

148 Uitvoeringsbesluit werken met behoud van uitkering Maastricht-Heuvelland 2015 Doorgaans wordt van mantelzorg gesproken als de verzorging meer dan 8 uur per week duurt, of langer dan drie maanden aaneensluitend. Uiteraard is het ook mogelijk dat mensen vrijwilligerswerk of mantelzorg verrichten zonder dat dit gekoppeld is aan een voorziening in het kader van re-integratie. 6. Stage Stage kan als een vorm van werken met behoud van uitkering worden ingezet voor de gehele doelgroep Participatiewet. Een stage is geschikt voor klanten zonder recente werkervaring en heeft als doel leerwerkervaring op te doen waardoor inschakeling op de reguliere arbeidsmarkt wordt bevorderd/het arbeidsperspectief significant wordt verbeterd. Het instrument wordt bij voorkeur en zo veel mogelijk ingezet voor mensen die reeds beschikken over een startkwalificatie. Voorkomen moet immers worden dat met de inzet van dit instrument stageplekken voor scholieren/studenten verloren gaan. Het instrument stage kan enkel worden ingezet op initiatief van de cliënt. Voor deze vorm van werken met behoud van uitkering gelden de onderstaande criteria, die zijn afgeleid uit de Verzamelbrief van het ministerie van SM d.d. 19 december Deze brief (inclusief de bijbehorende bijlage) maakt onderdeel uit van dit uitvoeringsbesluit. Criteria stage: a. het leer/opleidingselement staat centraal; b. het werk moet relevant en passend zijn bij het opleidingsniveau van de klant; c. in een stageovereenkomst/leerplan met begin en einddatum worden de leerdoelen benoemd en wordt vastgelegd hoe toetsing op het bereiken van de leerdoelen plaatsvindt; d. begeleiding vindt plaats door de werkgever en is gericht op het leeraspect en niet op het behalen van productie; e. er is voorzien in evaluatiemomenten; f. een stage duurt maximaal 6 maanden en kan niet worden herhaald of verlengd ; g. indien in de cao afspraken zijn gemaakt over betaling van stagiaires dan dient de werkgever hieraan te voldoen; h. de stagiair bezet een additionele plaats en neemt dus geen plaats in die normaliter door een werknemer wordt bezet; i. benodigde reis/onkostenvergoeding en scholing wordt betaald door de werkgever; j. de werkgever zorgt voor een, adequate verzekering; k. na afloop van de periode krijgt de deelnemer een door de werkgever en de gemeente ondertekend werkervaringscertificaat, waarin wordt aangeven welke ervaring is opgedaan en welke competenties verder zijn ontwikkeld en 1. per bedrijf is een beperkt aantal stagiaires in te zetten (dit moet in relatie staan tot aantal reguliere werknemers). 7. Werken met behoud van uitkering in het kader van werkgeversarrangementen In lid 3 van artikel 1 Oa Participatiewet wordt bepaald, dat gedurende maximaal zes maanden kan worden gewerkt met behoud van uitkering gericht op een reguliere plaatsing. Deze periode blijft buiten beschouwing voor de toepassing van artikel 1 Oa Participatiewet. Wordt deze periode van zes maanden overschreden dan zijn de bepalingen van artikel 1 Oa Participatiewet van toepassing. Het college beoordeelt of sprake is van een reëel uitzicht op regulier werk binnen de gestelde termijn van zes maanden. Ook bepaalt het college hoe lang de periode daadwerkelijk duurt. Immers, ook hierbij is maatwerk geboden en dient de periode afhankelijk van de kandidaat zo kort mogelijk te zijn. Voorwaarde is dat het regulier werk dat aansluitend wordt aanvaard van dezelfde of een grotere omvang is dan gedurende de periode van werken met behoud van uitkering. In dit kader zijn door de gemeenten en de samenwerkingspartners in Podium24 werkgeversarrangementen ontwikkeld, voor de doelgroep met een arbeidsvermogen van 50-80% en %.

149 Uitvoeringsbesluit werken met behoud van uitkering Maastricht-Heuvelland 2015 Podium24 is het werkgeversservicepunt voor de regio Maastricht-Heuvelland, dat door de gemeenten in de regio Maastricht-Heuvelland in nauwe samenwerking met Vebego, MTB en UWV Werkbedrijf, vorm is gegeven. Bij deze werkgeversbenadering is de vraag van i:te werkgevers leidend en is het doel om deze vraag steeds te kunnen beantwoorden. Bij de invulling van vacatures met mensen uit de doelgroep van gemeenten is de inzet van een tweetal arrangementen mogelijk. Alvorens deze arrangementen in te zetten wordt getracht om mensen direct te plaatsen in werk. Bij de ontwikkeling van de arrangementen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd: a. één werkgeversbenadering. b. De dienstverlening die aan werkgevers wordt geboden wordt door hen betaald. In voorkomende gevallen kan deze betaling in natura via de inzet van instructie/training/scholing en begeleiding op de werkplek, verzuimcontrole en verzuimbegeleiding, functionerings- en beoordelingsgesprekken, alsmede activering van de deelnemers. c. Het rechtstreeks in dienst nemen van de potentiële werknemer door de werkgever heeft de voorkeur. d. De arbeidsmarkt flexibiliseert steeds verder, waardoor langdurige contracten niet meer vanzelfsprekend zijn. Het gaat vaak om kortdurende contracten of zelfs enkel om opdrachten of werk dat voorhanden is. e. Alvorens mensen aan te bieden bij werkgevers dient de kredietwaardigheid te zijn getoetst. f. Er mag in het afgelopen half jaar geen ontslag om economische redenen hebben plaatsgevonden, g. Er is een passend arrangement voor alle doelgroepen (niet alleen die van de gemeenten). h. Door de inzet van de werkgeversarrangementen is afstemming van wettelijke regelingen (UWV Gemeenten) mogelijk. i. Werken met behoud van uitkering is mogelijk, maar dan alleen betaald. j. Werknemers mogen niet worden doorgeleend, tenzij hiervoor toestemming is verkregen van Podium24. Prolabor heeft deze toestemming standaard. k. De arrangementen worden pas ingezet bij een baanintentie van minimaal.12 uur per week. 1. Het aantal uren werken met behoud van uitkering bedraagt maximaal het aantal uren waarvoor de baanintentie is afgegeven Voor werkgevers zijn, zoals gezegd, twee arrangementen ontwikkeld door de partijen die samenwerken in Podium24. Bij deze arrangementen wordt werken met behoud van uitkering als instrument ingezet. Beide arrangementen worden onderstaand beschreven. Werkgeversarrangement 1: Werving/Selectie/Match De werkgever selecteert een kandidaat en neemt deze, na 2 maanden proef, zelf in dienst Hij/zij wordt door Podium24 ondersteund in de werving, maar voert zelf de selectiegesprekken. Voorwaarde is dat de werkgever een baan intentie afgeeft voor minimaal 12 uur per week. Wanneer de werkgever tot een match komt dan verbindt Podium 24 hem/haar met de uitvoerende partij, die zorg draagt voor de-facturering van de bijdrage van de werkgever (Stichting Phoenix). De werkgever krijgt de kandidaat maximaal twee maanden op proef via werken met behoud van uitkering. De kandidaat staat dan dus nog niet op de payroll van de werkgever. Voordeel is dat de werknemer productief inzetbaar is. Voor de inzet van de werknemer betaalt de werkgever een bijdrage per maand van 40% van het WML (in plaats van 100% WML bij een direct dienstverband). Wanneer de werkgever de kandidaat na twee maanden in dienst neemt, ontvangt hij/zij de in leenvergoeding van de eerste twee maanden terug. Wanneer de werkgever de kandidaat niet in dienst neemt dan stopt de overeenkomst en is de bijdrage een tegemoetkoming in de kosten voor detachering en ontvangt hij/zij deze niet retour. Voorwaarden om in aanmerking te komen voor arrangement 1 : de werkgever geeft een baanintentie af voor minimaal 6 maanden; de baanintentie is voor minimàal 12 uur per week; de werkgever voldoet aan de krediet check en de werkgever vraagt geen verdere dienstverlening.

150 Uitvoeringsbesluit werken met behoud van uitkering Maastricht-Heuvelland 2015 Wanneer de werkgever een breder pakket aan dienstverlening wil van Podium 24 dan wordt arrangement 2 aangeboden. Werkgeversarrangement 2: Maatwerk De werkgever wenst gebruik te maken van detachering en dienstverlening op maat alvorens een kandidaat in dienst te nemen en hij/zij wordt door Podium 24 ondersteund bij de werving. Voorwaarde is dat de werkgever een baanintentie afgeeft voor minimaal 12 uur. Podium 24 verbindt hem/haar met de marktpartij die de vraag op maat maakt Het.arrangement ziet er dan als vólgt uit: De werkgever krijgt de kandidaat maximaal drie maanden op proef (via werken met behoud van uitkering), wanneer hij /zij een baanintentie van zes maanden geeft. Geeft de werkgever een baanintentie van 12 maanden, krijgt hij/zij de kandidaat maximaal zes maanden op proef (ook weer via werken met behoud van uitkering. Gedurende die proeftijd heeft de werkgever geen werkgeverslasten. Vanaf dag 1 is de werknemer via een detacheringsbureau geplaátst bij de werkgever en deze betaalt vanaf dan een aantrekkelijk tarief. In dit tarief is de proefperiode versleuteld. De werknemer is productief inzetbaar en de werkgever kan gebruik maken van deelproducten of een totaal pakket aan diensten zoals: Werving & Selectie Opleiding Begeleiding Detachering Nazorg Voorwaarden om in aanmerking te komen voor arrangement 2: de werkgever geeft een baanintentie af voor minimaal 6 of 12 maanden; de baanintentie is voor minimaal 12 uur per week; de werkgever voldoet aan de krediet check en de werkgever vraagt een breder pakket aan dienstverlening. In individuele situaties kunnen in de werkgeversarrangementen BBL-trajecten worden verwerkt (zie Uitvoeringsbesluit scholing Maastricht-Heuvelland 201 5). Kenmerk van dit soort opleidingen is dat de deelnemer werkt (in loondienst) en daarnaast een opleiding volgt. Dit soort opleidingen kan in principe niet gecombineerd worden met uitkering (werken met behoud van uitkering is niet toegestaan). In individuele situaties kan zoals gezegd echter een werkgeversarrangement worden ingepast in een BBL-traject. 8. Werken met behoud van uitkering in het kader van re-integratie In de aanloop naar de invoering van de Participatiewet en als gevolg van de bezuinigingen op de WSW en op het re-integratiebudget, is gebleken dat nieuwe varianten werken met behoud van uitkering dienden te worden ontwikkeld. In afwachting daarvan is een variant werken met behoud van uitkering re-integratie ontwikkeld. Met de onderhavige variant van werken met behoud van uitkering wordt in een pilot ervaring opgedaan bij MTB. Vanwege de positieve ervaringen hiermee kan de variant breder worden ingezet.. Werken met behoud van uitkering re-integratie wordt gedurende zes maanden ingezet en deze periode kan met maximaal zes maanden worden verlengd. Hierbij is aansluiting gezocht bij de brief van de Staatssecretaris SZW d.d. 9 april aan de Tweede Kamer. De inlenende organisatie betaalt een inleenvergoeding van 3.000,00 per jaar per deelnemer. Deze inleenvergoeding kan ook in natura worden voldaan. Hiervoor kunnen de volgende activiteiten worden ingezet: de inzet van scholing en training (aanvullend op de instructie/training nodig voor het vervullen van de werkzaamheden), activering en de begeleiding naar uitstroom van de deelnemers. Per organisatie kan door de gemeente (na overleg met de betreffende organisatie) een keuze worden gemaakt of de inleenvergoeding in natura wordt voldaan en uit welke activiteiten deze naturavergoeding dan bestaat. De organisatie dient de begeleiding op de betreffende cliënt af te stemmen. Mensen werken maximaal

151 Uitvoeringsbesluit werken met behoud van uitkering Maastricht-Heuvelland uur perweek als opstap naar een reguliere baan. Uitgangspunt is dat mensen naar vermogen gaan werken. Het kan dus zijn dat mensen minder (of meer) uren aan de slag gaan afhankelijk van hun arbeidsvermogen. De doelgroep van werken met behoud van uitkering re-integratie bestaat uit de mensen met een arbeidsvermogen van 30-50%, 50-80% of %. Voorwaarde is dat mensen niet in traject zitten en niet parttime werken (het betreft de doelgroep die voorheen in aanmerking kwam voor groeibanen). De consulent Sociale Zaken beoordeelt of mensen kunnen deelnemen aan dit traject. Het traject dat de deelnemer in het kader van werken met behoud van uitkering re-integratie doorloopt is een leerwerktraject. In dit traject verricht de deelnemer additionele werkzaamheden bij de inlener. Het gaat dan om werkzaamheden die naast of in aanvulling op regulier werk worden verricht en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De werkzaamheden, die primair gericht zijn op de arbeidsinschakeling, worden onder verantwoordelijkheid van het college in het kader van de Participatiewet uitgevoerd. Additionaliteit houdt verder in dat het een speciaal gecreëerde functie betreft of een reeds bestaande functie die een uitkeringsgereèhtigde alleen met speciale begeleid ing kan verrichten. Hij zal minder productief zijn dan zijn collega's op een reguliere arbeidsplaats. De functieomschrijving betreft een functie die nog niet bestaat, vaak 'assistent... '. De werkzaamheden mogen niet gericht zijn op het maken van winst of de winst moet weer teruggestopt worden in de kosten voor de begeleiding van de cliënt. De werkgever dient erop toe te zien dat de cliënt op de werkvloer wordt begeleid en dat er niet meer van de cliënt gevraagd wordt, dan mogelijk op de betreffende plek. Een aanvullend criterium kan zijn dat de betreffende persoon per direct kan worden gemist op de werkplek en dat geen vervanging nodig is. Ter toets van de additionaliteit dient door het medezeggenschapsorgaan binnen de organisatie een verklaring van geen bezwaar tegen de invulling van de participatieplaats, zowel naar omvang als duur en aard van de werkzaamheden, te worden afgegeven. Is er geen medezeggenschapsorgaan, dan dient een verklaring van de directeur van de inlenende instelling te worden overgelegd, waarin verklaard wordt dat er sprake is van additionele arbeid. Deze verklaring wordt door de gemeente opgenomen in haar administratie. De inlenende organisatie zorgt voor instructie en begeleiding op de werkplek (afgestemd op de kandidaat), verzuimcontrole en verzuimbegeleiding en functionerings- en beoordelingsgesprekken en adequate verzekering (zoals gezegd wordt in 2015 door de gemeenten onderzocht of zij een verzekering kunnen afsluiten voor deelnemers) van de mensen. Mensen die dat nodig hebben krijgen training/scholing aangeboden. Voor de deelnemer kan Dariuz worden toegepast (vergelijkbaar met WSW-uitvoering), waarbij via diagnose (die veelal in het TWB heeft plaatsgevonden), assessment en (eventueel) loonwaardebepaling in beeld wordt gebracht wat de groei en de loonwaarde van mensen is. De daadwerkelijke inzet van Dariuz en de wijze waarop dat gebeurt wordt nader uitgewerkt. De inlenende organisatie vult als het ware de werkgeversrol in en rapporteert aan de gemeente over voortgang via verzuimrapportages en rapportages Dariuz. Hierover worden nadere afspraken gemaakt met de inlenende organisatie. 9. Europese regelgeving Bij werken met behoud van uitkering zou de Europese regelgeving van invloed kunnen zijn. Op grond van deze regelgeving worden overheidssubsidies onder bepaalde omstandigheden als staatssteun aangemerkt. Op grond van artikel 87 lid 1 EG is sprake van verboden staatssteun indien door een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen de mededinging wordt vervalst en het interstatelijk handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Zodra aan bepaalde ondernemingen met staatsmiddelen een voordee.1 wordt verschaft, is het ter beoordeling van de Europese Commissie of ten gevolge van de vervalsing van de mededinging, het handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Daartoe strekt de aanmelding van voorgenomen steunmaatregelen (artikel 88 lid 3 EG); alleen indien een vrijstellingsverordening toepasselijk is, is aanmelding noodzakelijk.

152 Uitvoeringsbesluit werken met behoud van uitkering Maastricht-Heuvelland 2015 Werken met behoud van uitkering zou, indien sprake is van een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen, aangemerkt kunnen worden als een aanmeldingsplichtige steunmaatregel. Hiervan is echter geen sprake indien: er sprake is van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel Nederland. Van een generieke regeling is sprake als ieder bedrijf of onderneming, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer, een beroep kan doen op subsidie wanneer deze onderneming een uitkeringsgerechtigde van de betreffende gemeente in dienst neemt; dan wel de subsidieontvanger geen economische activiteit uitvoert. De Europese Commissie geeft geen limitatieve opsomming van de organisaties die geen economische activiteit verrichten. Het onderscheid tussen economische en niet-economische activiteiten is dynamisch en verandert voortdurend als gevolg van de technologische, economische en maatschappelijke ontwikkelingen, zo stelt de Commissie. Voorbeelden liggen in het bijzonder op het terrein van activiteiten die "typisch overheidstaken zijn, namelijk diensten als nationaal onderwijs, stelsels van sociale zekerheid en tal van activiteiten die worden uitgevoerd door organisaties die grotendeels een sociale functie vervullen en niet deelnemen aan industriêle of commerciêle activiteiten" (Groenboek over Diensten van Algemeen Belang, Europese Commissie, 21 'mei 2003, blz. 16). 10. Slotbepalingen a. Onvoorziene omstandigheden In gevallen, de uitvoering van dit uitvoeringsbesluit betreffende, waarin dit uitvoeringsbesluit niet voorziet, beslist het college. b. Hardheidsclausule Het college kan in geval van onbillijkheid of klaarblijkelijke hardheid afwijken van de in dit uitvoeringsbesluit opgenomen bepalingen. " c. Inwerkingtreding Dit uitvoeringsbesluit treedt in werking met ingang van 1 januari d. Citeertitel Dit uitvoeringsbesluit kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbesluit werken met behoud van uitkering Maastricht-Heuvelland Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente 4 november De Secretaris, (

153 Uitvoeringsbesluit tegenprestatie Maastricht-Heuvelland 2015 BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT, Overwegende dat op grond van artikel Sa, lid 1, onderdeel b Participatiewet, de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het ex artikel 9, lid 1, onderdeel c Participatiewet opdragen van een tegenprestatie; de gemeenteraad deze regels op hoofdlijnen heeft vastgesteld in de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland van 16 december 2014 en de gemeenteraad het college heeft gemandateerd om nadere regels te stellen ter uitwerking van de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 d.d. 16 december 2014; Gelet op de artikelen 2, 3 en 4 van de Verordening re-integratie en tegenprestatie Maastricht Heuvelland 2015 alsmede de artikelen 6, 7, Sa, 9, 9a, 10, 10a, 10b, 10c, 10d, 10da en 10f van de Participatiewet alsmede de Algemene Wet bestuursrecht. Gezien de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 d.d. 16 december BESLUIT: Vast te stellen: Uitvoeringsbesluit tegenprestatie Maastricht-Heuvelland Inleiding Op grond van artikel 9, lid 1, onderdeel c van de Participatiewet is de uitkeringsgerechtigde verplicht om naar vermogen een door het college opgedragen tegenprestatie te verrichten. In dit uitvoeringsbesluit wordt beschreven voor wie de tegenprestatie bedoeld is en aan welke voorwaarden voldaan moet worden. 2. Doelgroep tegenprestatie Het college kan de verplichting tot tegenprestatie opleggen aan iedereen die een uitkering ontvangt op basis van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ, in de leeftijd van 1 S jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. 3. Vrijstelling tegenprestatie De volgende groepen zijn vrijgesteld van het verrichten van eer tegenprestatie: - Op basis van art 9 lid 5 van de Participatiewet zijn volledig en duurzaam arbeidsongeschikten vrijgesteld van de verplichting tot tegenprestatie. Deze groep arbeidsongeschikten wordt gedefinieerd in art 4 WIA. Op basis van art 9, lid 7 van de Participatiewet zijn alleenstaande ouders met een ontheffing als bedoeld in art 9a, lid 1 van de Participatiewet vrijgesteld van de verplichting tot tegenprestatie. - Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken aanwezig zijn, kan in individuele gevallen tijdelijk ontheffing worden verleend van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie conform artikel 9, lid 2 van de Participatiewet. Uitkeringsgerechtigden die mantelzorg verrichten worden gedurende de periode van mantelzorg vrijgesteld van de verplichting tot tegenprestatie. Onder mantelzorg wordt verstaan: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de

154 Uitvoeringsbesluit tegenprestatie Maastricht-Heuvelland 2015 sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. vier belangrijkste kenmerken van mantelzorg zijn: o er is een bestaande sociale relatie tussen de zorgvrager en de zorgverlener; D mantelzorg wordt niet verricht in een georganiseerd verband; het verrichten van mantelzorg is veelal geen bewuste keuze; o het verlenen van mantelzorg is nooit afdwingbaar. Vanwege dit laatste kenmerk wordt de mantelzorg niet gezien als tegenprestatie, maar vormt het een vrijstellingsgrond. - Uitkeringsgerechtigden die een deeltijdbaan vervullen, welke qua omvang groter of gelijk is aan de omvang van een tegenprestatie. Uitkeringsgerechtigden die een re-integratietraject/inburgeringstraject volgen en waarbij het aantal te investeren trajecturen qua omvang groter of gelijk is aan de omvang van de tegenprestatie. 4. Inhoud tegenprestatie De werkzaamheden die verricht worden in het kader van een tegenprestatie dienen te voldoen aan de volgende voorwaarden: De werkzaamheden zijn primair gericht op het leveren van een nuttige bijdrage aan de samenleving. De tegenprestatie is in beginsel niet gericht op toeleiding naar de arbeidsmarkt; - De tegenprestatie is niet bedoeld als re-integratieinstrument; De werkzaamheden zijn additioneel van aard; De werkzaamheden zijn onbeloond; De werkzaamheden zijn maatschappelijk nuttig; De tegenprestatie mag het accepteren van passende arbeid of het verrichten van re-integratieinspanningen niet belemmeren. Additionaliteit Additionaliteit kan als volgt gedefinieerd worden: Werkzaamheden die naast of in aanvulling op regulier werk worden verricht en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De werkzaamheden mogen niet gericht zijn op het maken van winst. Additionaliteit houdt verder in dat het een speciaal gecreëerde werkplek betreft of een reeds Bestaande werkplek die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten. Een aanvullend criterium kan zijn dat de betreffende persoon per direct kan worden gemist op de werkplek en dat geen vervanging nodig is. Naar vermogen De tegenprestatie moet naar vermogen van de belanghebbende worden verricht. Hierdoor moet bij het opdragen van een tegenprestatie rekening worden gehouden met de volgende factoren: De persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende moeten in aanmerking worden genomen. Indien een belanghebbende al een maatschappelijke activiteiuvrijwilligerswerk verricht, kan het college besluiten deze maatschappelijke activiteit/vrijwilligerswerk aan te merken als tegenprestatie. Bij de beoordeling wordt vooral gekeken naar de aard van de activiteit en de omvang van de activiteit. De persoonlijke wensen en kwaliteiten van een belanghebbende moeten in overweging worden genomen. Hèt college is niet gehouden te voldoen aan de wensen van een belanghebbende, maar moet deze wel in de beoordeling meenemen. Draagt belanghebbende geen ideeën aan, dan legt het college belanghebbende een lijst met keuzemogelijkheden voor van maatschappelijk nuttige werkzaamheden die voorhanden zijn. Als belanghebbende geen voorkeur kenbaar maakt of er geen keuzemogelijkheid is, legt het college een werkzaamheid op. Het is immers aan het college, en niet aan een belanghebbende, een tegenprestatie op te dragen aan belanghebbende.

155 Uitvoeringsbesluit tegenprestatie Maastricht-Heuvelland Duur en omvang tegenprestatie Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. De tegenprestatie wordt opgedragen voor de maximale duur van 6 maanden. De tegenprestatie wordt opgedragen naar vermogen voor maximaal 20 uur per week. 6. Werkwijze opleggen verplichting tot tegenprestatie Bij het opleggen van de tegenprestatie wordt de volgende werkwijze gehanteerd: a. Allereerst wordt onderzocht of de uitkeringsgerechtigde reeds maatschappelijk nuttige activiteiten verricht welke aangemerkt kunnen worden als tegenprestatie; b. Wanneer dat nog niet het geval is, wordt de uitkeringsgerechtigde in de gelegenheid gesteld om zelf een activiteit te zoeken die voldoet aan bovenstaande criteria voor de tegenprestatie. Het initiatief ligt hierbij in eerste instantie bij de uitkeringsgerechtigde. Indien nodig kan de consulent hem/haar hierbij faciliteren en ondersteunen; c. Wanneer de uitkeringsgerechtigde zelf geen activiteit verricht, dan kan de consulent een activiteit als tegenprestatie opleggen die past bij het vermogen van de uitkeringsgerechtigde. 7. Handelwijze wanneer geen maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn Het college draagt geen tegenprestatie op indien geen werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie. 8. Niet nakomen verplichting tegenprestatie Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor het niet nakomen van de tegenprestatie dat de bijstand kan worden afgestemd overeenkomstig de gemeentelijke afstemmingsverordening. 9. Verzekering De organisatie waar de tegenprestatie wordt verricht is verantwoordêlijk voor een adequate verzekering van degene die de tegenprestatie verricht. 10. Onkostenvergoeding In beginsel is de organisatie waar de tegenprestatie verricht wordt verantwoordelijk voor een adequate onkostenvergoeding (bv. Werkkleding, reiskosten e.d.). 11. Financieringsbron De kosten die samenhangen met het opleggen van de tegenprestatie worden niet gefinancierd uit het Participatiebudget. Hierbij moet gedacht worden aan kosten voor noodzakelijke begeleiding, onkostenvergoedingen, verzekering e.d. 12. Onvoorziene omstandigheden In gevallen, de uitvoering van dit uitvoeringsbesluit betreffende, waarin dit uitvoeringsbesluit niet. voorziet, beslist het college.

156 Uitvoeringsbesluit tegenprestatie Maastricht-Heuvelland Hardheidsclausule Het college kan in geval van onbillijkheid of klaarblijkelijke hardheid afwijken van de in dit uitvoeringsbesluit opgenomen bepalingen. 14. Inwerkingtreding Dit uitvoeringsbesluit treedt in werking met ingang van 1 januari Citeertitel Dit uitvoeringsbesluit kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbesluit tegenprestatie Maastricht Heuvelland Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeen 4 november De Secretaris, (

157 Uitvoeringsbesluit scholing Maastricht-Heuvelland 2015 BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT, Overwegende dat op grond van artikel 8a lid 1 sub a Participatiewet, de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het op grond van artikel 7, lid 1, sub a Participatiewet ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling; de gemeenteraad deze regels op hoofdlijnen heeft vastgesteld in de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 e.v. van 16 december 2014 en de gemeenteraad het college heeft gemandateerd om nadere regels te stellen ter uitwerking van de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 d.d. 16 december 2014; personen behorende tot de doelgroep overeenkomstig de verordening bedoeld in artikel 8a, lid 1, sub a Participatiewet aanspraak hebben op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van de gemeenten noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling en de gemeente op grond van artikel 7, lid 1, sub a Participatiewet tevens verantwoordelijk is voor het bepalen en aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, indien het college deze voorziening noodzakelijk acht. Gelet op de artikelen 2, 3 en 4 van de Verordening re-integratie en tegenprestatie Maastricht Heuvelland 2015 e.v. alsmede de artikelen 6, 7, 8a, 9, 9a, 10, 10a, 10b, 10c, 10d, 10da en 10f van de Participatiewet alsmede de Algemene Wet bestuursrecht. Gezien de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 d.d. 16 december BESLUIT Vast te stellen: Uitvoeringsbesluit scholing Maastricht-Heuvelland Inleiding Kwalificatie/scholing is een belangrijke voorziening in de uitvoering van het re-integratiebeleid in het kader van de Participatiewet. Het gaat hierbij om startkwalificatie (in het bijzonder voor jongeren) en. als deze niet haalbaar is voor arbeidsmarktkwalificatie. Startkwalificatieniveau is conform de wettelijke bepalingen in deze HAVO of MBO 2. Het arbeidsmarkt-kwalificatieniveau wordt gebruikt bij mensen die het startkwalificatieniveau niet kunnen halen. Voor hen is dan het doel arbeidsmarktkwalificatieniveau. Hiermee wordt het niveau bedoeld waarmee zij in de arbeidsmarkt terecht komen en blijven. Uitgangspunt is dat de inzet van scholing bemiddeling en/of aanbodversterking tot doel heeft. Dit doel wordt ruim geïnterpreteerd en individueel maatwerk is leidend. Personen behorende tot de doelgroep dienen immers maximaal gefaciliteerd te worden. Het kader waarbinnen scholing toegepast kan worden is daarom dan ook ruim van opzet en ziet ook op de toepassing van scholing bij participatieplaatsen en voor de alleenstaande ouders die gebruikmaken van artikel 9a Participatiewet. 2. Welke kosten komen voor vergoeding in aanmerking? De directe kosten (lesgeld en examengeld) van scholing, opleidingen en cursussen die bij succesvolle afronding een diploma/certificaat opleveren komen voor vergoeding in aanmerking. Bijkomende kosten, zoals boeken, leermiddelen en reiskosten etc. kunnen worden vergoed via de regeling onkostenvergoeding.

158 Uitvoeringsbesluit scholing Maastricht-Heuvelland Doelgroep Personen met een Pw-, IOAW of IOAZ-uitkering tot de pensioengerechtigde leeftijd. Personen behorende tot de doelgroep nuggers. Personen met combi-uitkering Pw, IOAW, IOAZ en WW, WIA (samenlopers), die een traject volgen dat door de gemeente wordt gefinancierd. 4. Inzet instrument De consulenten kunnen het instrument scholing inzetten; 5. Beoordeling De consulent beoordeelt de noodzaak van het inzetten het instrument scholing. De beoordeling wordt vastgelegd in een rapportage. Beoordelingscriteria. Uitgangspunt re-integratiebeleid. Kwalificatie/scholing is een belangrijke voorziening in het kader van de uitvoering van het reintegratiebeleid. Het gaat hierbij om startkwalificatie (in het bijzonder voor jongeren) en als deze niet haalbaar is voor arbeidsmarktkwalificatie. Inzet van het instrument scholing wordt dan ook benaderd vanuit het standpunt "ja, mits het past binnen het geldende kader". Het geldende kader is hieronder verder uitgewerkt. 6. Relatie met werk Afhankelijk van de categorie arbeidsvermogen, waarin de klant door de gemeente is ingedeeld, moet de scholing aan een van de vormen van werk gerelateerd zijn. Dit kan een directe of toekomstige relatie zijn. M.b.t. de toekomstige relatie met werk is geen termijn van toepassing. Categorie 50-80% en % arbeidsvermogen. Als scholing wordt ingezet voor klanten die ingedeeld zijn in het klantprofiel en % arbeidsvermogen, ligt het voor de hand dat er een directer verband ligt met regulier/gesubsidieerd (betaald) werk dan in het geval dat de klant ingedeeld in de categorieën 30-50% en 0-30% arbeidsvermogen. Het kan hier een direct verband betreffen (baanintentie) maar het kan ook een verband betreffen dat op de langere termijn gelegd kan worden, nl. een verbetering van de positie op de arbeidsmarkt. In ieder geval moet er een verband bestaan tussen de scholing en de arbeidsmarkt. Categorie 0-30% en 30-50% arbeidsvermogen. Indien de klant ingedeeld is in de categorie 0-30% en 30-50% arbeidsvermogen dan is een verband met zinvolle maatschappelijk participatie (gesubsidieerde arbeid, werken met behoud van uitkering, vrijwilligerswerk, mantelzorg, tegenprestatie, etc.) meer voor de hand liggend. Maatschappelijke participatie is per slot van rekening het eerste doel dat wordt nagestreefd voor deze klantgroep. In geval van dit klantprofiel kan scholing op zich al aangemerkt worden als een vorm van participatie. 7. Diploma/certificaat Uitsluitend die opleidingen, cursussen, die bij succesvolle afronding een diploma/certificaat opleveren komen voor vergoeding in aanmerking. Een bewijs van deelname kan in voorkomende individuele situaties worden aangemerkt als certificaat.

159 Uitvoeringsbesluit scholing Maastricht-Heuvelland 2015 Duur scholing. De scholing die vanuit het Participatiebudget gefinancierd wordt mag maximaal 1 jaar duren. Van deze termijn kan op grond van individuele omstandigheden worden afgeweken. De beoordeling van de noodzaak om af te wijken van de algemene richtlijn ligt in beginsel bij de consulent. 8. Kosten sch.oling De directe scholingskosten (lesgeld en examengeld) bedragen maximaal 5000,-. Van dit maximale bedrag kan op grond van individuele omstandigheden worden afgeweken. De beoordeling van de noodzaak om af te wijken van de algemene richtlijn ligt in beginsel bij de consulent. Voorliggende voorzieningen. Er mag geen sprake zijn van een voorliggende voorziening. Vormen van voorliggende voorzieningen zijn: Wet Studiefinanciering (WSF), Wet Tegemoetkoming Studiekosten (WTS), Volwasseneneducatie en mogelijkheden die door (toekomstige) werkgevers worden geboden. 9. BBL-opleidingen BBL-opleiding zijn opleidingen in het kader van de beroepsbegeleidende leerweg en hierbij wordt werken (4 dagen) en leren (één dag) gecombineerd. Kenmerk van dit soort opleidingen is dat de deelnemer in loondienst werkt en daarnaast de opleiding volgt. Dit soort opleidingen kan niet gecombineerd worden met uitkering (werken met behoud van uitkering is niet toegestaan). In individuele situaties kan een werkgeversarrangement worden ingepast in een BBL-traject. De opleidingskosten komen voor vergoeding in aanmerking mits de deelnemer een baan heeft. Dit kan een reguliere baa n zijn maar ook een gesubsidieerde baan. 10. Scholing voor alleenstaande ouders met ontheffing arbeidsverplichtingen Voor de alleenstaande ouder die op grond van artikel 9a Pw is ontheven van de arbeidsverplichtingen gelden afwijkende voorwaarden bij het inzetten van een scholing of opleiding in het kader van artikel 9 lid 1 onderdeel b Pw Scholing tot startkwalificatie 1. Indien de alleenstaande ouder aan wie een ontheffing is verleend als bedoeld in artikel 9a Pw niet beschikt over een startkwalificatie wordt de voorziening bedoeld in artikel 9 lid 1 onderdeel b Pw ten minste ingevuld met scholing of opleiding tot minimaal het die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert op grond van artikel 9a lid 10 Pw, tenzij een dergelijke scholing of opleiding de krachten ' en bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat. 2. Alvorens scholing of opleiding zoals bedoeld in artikel 9a lid 10 Pw wordt aangeboden wordt vastgesteld of de alleenstaande ouder een dergelijke scholing of opleiding qua leervermogen en belastbaarheid aan kan. 3. Als de alleenstaande ouder geen startkwalificatie heeft, zal scholing of opleiding tot minimaal het niveau startkwalificatie worden ingezet mits de alleenstaande ouder voldoende leerbaar is; 10.2 Startkwalificatie niet haalbaar 1. Indien scholing de krachten en bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat, blijft de algemene re-integratieverplichting onder artikel 9 lid 1 onderdeel b Pw gelden; 2. Instrumenten gericht op maatschappelijke participatie kunnen worden ingezet, zodat na de periode van de ontheffing de kansen op uitstroom naar de arbeidsmarkt worden vergroot. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan vrijwilligerswerk, sociale activering en werken met behoud van uitkering.

160 Uitvoeringsbesluit scholing Maastricht-Heuvelland In bezit van startkwalificatie 1. De alleenstaande ouder aan wie een ontheffing is verleend als bedoeld in artikel 9a Pw beschikt over een startkwalificatie krijgt de mogelijkheid om de voorziening bedoeld in artikel 9 lid 1 onderdeel b Pw in te vullen en met een beroepsopleidende leerweg op maximaal MB0-4 als bedoeld in artikel 9a lid 11 Pw gedurende de periode dat de ontheffing geldt, tenzij dit de krachten en bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat; 2. Alvorens deze voorziening zoals bedoeld in artikel 9a lid 11 Pw wordt ingevuld dient onderzocht te worden of de alleenstaande ouder een dergelijke opleiding qua leervermogen en belastbaarheid aan kan Randvoorwaarden scholing 1. De opleiding dient altijd binnen 6 maanden nadat de ontheffing verstrekt is, in te gaan; 2. Indien een scholingstraject ingezet wordt dat langer dan een jaar duurt, wordt ieder jaar aan de hand van de vorderingen beoordeeld of het scholingstraject voortgezet kan worden; 3. Mocht uit het onderzoek blijken dat de beoogde resultaten van de studie niet worden behaald, wordt het scholingstraject beëindigd; 4. In zeer bijzondere omstandigheden kan van het bepaalde in onderdeel 3 worden afgeweken; 5. Maatwerk is uitgangspunt. Overwegingen hierbij zijn: sluit de scholing goed aan bij de interesses, passend bij de groeisectoren (voldoende arbeidsperspectief) en competenties van de ouder, biedt de scholing voldoende perspectief op de arbeidsmarkt, is het goed te combineren met het gezinsleven etc. 11. Onvoorzien omstandigheden/hardheidsclausule In gevallen, de uitvoering van dit uitvoeringsbesluit betreffende, waarin dit uitvoeringsbesluit niet voorziet, beslist het college. 12. Hardheidsclausule Het college kan in geval van onbillijkheid of klaarblijkelijke hardheid afwijken van de in dit uitvoeringsbesluit opgenomen bepalingen. 13. Inwerkingtreding Dit uitvoeringsbesluit treedt in werking met ingang van 1 januari Citeertitel. Dit uitvoeringsbesluit kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbesluit scholing Maastricht-Heuvelland Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maa richt d.d. 4 november De Secretaris, ( \.

161 Uitvoeringsbesluit no-riskpolis Maastricht-Heuvelland 2015 BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT, Overwegende dat op grond van artikel 8a lid 1, sul:;> a Participatiewet, de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het op grond van artikel 7, lid 1, sub a Participatiewet ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling; de gemeenteraad deze regels op hoofdlijnen heeft vastgesteld in de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 van 16 december 2014 en de gemeenteraad het college heeft gemandateerd om nadere regels te stellen ter uitwerking van de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 d.d. 16 december 2014; personen behorende tot de doelgroep overeenkomstig de verordening bedoeld in artikel 8a, lid 1, sub a Participatiewet aanspraak hebben op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van de gemeenten noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling en; de gemeente op grond van artikel 7, lid 1, sub a Participatiewet tevens verantwoordelijk is voor het bepalen en aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, indien het college deze voorziening noodzakelijk acht. Gelet op de artikelen 2, 3 en 4 van de Verordening re-integratie en tegenprestatie Maastricht Heuvelland 2015 alsmede de artikelen 6, 7, Ba, 9, 9a, 10, 10a, 10b, 10c, 10d, 10da en 10f van de Participatiewet alsmede de Algemene Wet bestuursrecht. Gezien de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 d.d. 16 december BESLUIT: Vast te stellen: Uitvoeringsbesluit no-riskpolis Maastricht-Heuvelland Inleiding De no-riskpolis kan worden ingezet als ondersteuning bij arbeidsinschakeling (art 8a lid 2 onderdeel b Participatiewet). De no-riskpolis is vooral gericht op het wegnemen van aarzelingen bij werkgevers bij het in dienst nemen van mensen met arbeidsbeperkingen. Het is een verzekering waarbij de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten, wanneer de werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. 2. Doelgroep De no-riskpolis kan ingezet worden, wanneer de werkgever een werknemer in dienst neemt die voldoet aan de volgende doelgroepcriteria: - De werknemer heeft een structurele functionelè of andere beperking of; - De werknemer waarvoor de betreffende werkgever in aanmerking komt voor een loonkostensubsidie conform het uitvoeringsbesluit loonkostensubsidie en loonwaardebepaling 2015; - De. werknemer waarvoor de werkgever in aanmerking komt voor een loonkostensubsidie Maastricht-Heuvelland conform het uitvoeringsbesluit gesubsidieerde arbeid 2015.

162 Uitvoeringsbesluit no-riskpolis Maastricht-Heuvelland Voorwaarden Om in àanmerking te komen voor de no-riskpolis dient voldaan te zijn aan de volgende voorwaarden: - Er dient sprake te zijn van een arbeidsovereenkomst van minimaal 6 maanden; De verzekerde werknemer dient voorafgaande aan de aanvang van de arbeid te behoren tot de doelgroep voor de no-riskpolis; De in Nederland gevestigde werkgever komt in aanmerking voor de no-riskpolis. Wanneer de werkgever in het buitenland is gevestigd, worden door de verzekeraar eisen gesteld aan de wijze van verzuimcontrole. De verzekeringsmaatschappij beoordeelt in deze gevallen of de buitenla.ndse werkgever in aanmerking komt voor de no-riskpolis; De werknemer is woonachtig in de gemeente <MaastrichWalkenburg aan de Geul/Eijsden Margraten, Gulpen-Wittem, Meerssen, Vaals>; Artikel 29b Ziektewet is niet van toepassing. 4. Omvang en duur vergoeding De no-riskpolis kent de volgende restricties ten aanzien van omvang en duur: De no-riskpolis vergoedt het loon van de werknemer tot maximaal 100% van het minimumloon. Er vindt een extra dekking plaats van de bijkomende werkgeverslasten (15%). Er is sprake van een eigen risico voor de werkgever van 1 week. Het college vergoedt de no-riskpolis tot maximaal 12 maanden na indiensttreding. In uitzonderlijke gevallen kan de no-riskpolis met maximaal 12 maanden worden verlengd. De dekking kan niet langer duren dan de duur van de arbeidsovereenkomst. 5. Verzekeringnemer De gemeente is in alle gevallen de verzekeringnemer. De werknemer is de verzekerde en de werkgever is de begunstigde. De polis is niet overdraagbaar aan een andere werkgever en kan niet ingezet worden voor een andere werknemer. 6. Toekenning voorziening no-riskpolis Toekenning van de voorziening no-riskpolis vindt uitsluitend plaats op aanvraag. Hiervoor is een aanvraagformulier beschikbaar. 7. Budgetplafond en financieringsbron Aan de inzet van deze voorziening is een budgetplafond gekoppeld dat jaarlijks wordt vastgesteld door het college. Deze voorziening wordt gefinancierd vanuit het Participatiebudget. Onvoorziene omstandigheden In gevallen, de uitvoering van dit uitvoeringsbesluit betreffende, waarin dit uitvoering;;besluit niet voorziet, beslist het college. 8. Hardheidsclausule Het college kan in geval van onbillijkheid of klaarblijkelijke hardheid afwij ken van de in dit uitvoeringsbesluit opgenomen bepalingen. 9. Inwerkingtreding Dit uitvoeringsbesluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

163 Uitvoeringsbesluit no-riskpolis Maastricht-Heuvelland Citeertitel Dit uitvoeringsbesluit kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbesluit no-riskpolis Maastricht Heuvelland Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders va 4 november De Secretaris, oe surgerester, -

164 Uitvoeringsbesluit jobcoaching en werkplekaanpassing Maastricht-Heuvelland 2015 BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT, Overwegende dat op grond van artikel Sa lid 1, sub a Participatiewet, de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het op grond van artikel 7, lid 1, sub a Participatiewet ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling; de gemeenteraad deze regels op hoofdlijnen heeft vastgesteld in de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 van 16 december 2014 en de gemeenteraad het college heeft gemandateerd om nadere regels te stellen ter uitwerking van de Verordening re-integ ratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 d.d. 16 december 2014; personen behorende tot de doelgroep overeenkomstig de verordening bedoeld in artikel Sa, lid 1, sub a Participatiewet aanspraak hebben op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van de gemeenten noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling en; de gemeente op grond van artikel 7, lid 1, sub a Participatiewet tevens verantwoordelijk is voor het bepalen en aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, indien het college deze voorziening noodzakelijk acht. Gelet op de artikelen 2, 3 en 4 van de Verordening re-integratie en tegenprestatie Maastricht Heuvelland 2015 alsmede de artikelen 6, 7, Sa, 9, 9a, 10, 1 Oa, 1 Ob, 1 Oc, 1 Od, 1 Oda en 1 Of van de Participatiewet alsmede de Algemene Wet bestuursrecht. Gezien de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 d.d. 16 december BESLUIT: Vast te stellen: Uitvoeringsbesluit jobcoaching en werkplekaanpassing Maastricht-Heuvelland Inleiding Artikel 10 lid 1 van de Participatiewet bepaalt dat het college bij arbeidsinschakeling de voorziening persoonlijke ondersteuning (= jobcoaching) kan inzetten. Deze voorziening heeft als doel dat een werknemer wordt begelèid naar een situatie waarin hij uiteindelijk zonder begeleiding bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn. Het gaat om systematische ondersteuning waarbij het van belang is dat de werknemer zonder deze ondersteuning zijn werkzaamheden niet kan verrichten. 2. Doelgroep Jobcoaching Jobcoaching kan ingèzet worden wanneer de werkgever een werknemer in dienst neemt die behoort tot de doelgroep Participatiewet en waarbij vaststaat dat de betreffende ondersteuning noodzakelijk is. D.w.z. zonder de ondersteuning kan de werknemer de opgedragen taken niet uitvoeren. Werkplekaanpassinglhulpmidde/en Werkplekaanpassing kan ingezet worden wanneer de werkgever een werknemer in dienst neemt die behoort tot de doelgroep Participatiewet en waarbij vaststaat dat de betreffende aanpassing/hulpmiddelen noodzakelijk is. D.w.z. zonder de aanpassing/hulpmiddel kan de werknemer de opgedragen taken niet uitvoeren.

165 Uitvoeringsbesluit jobcoaching en werkplekaanpassing Maastricht-Heuvelland Voorwaarden Om in aanmerking te kunnen komen voor jobcoaching dient voldaan te zijn aan de volgende voorwaarden: Er moet sprake zijn van noodzakelijke ondersteuning. Deze noodzakelijkheid wordt beoordeeld en vastgesteld door een arbeidsdeskundige. De werknemer is zonder de ondersteuning niet in staat om zijn werkzaamheden in redelijkheid te verrichten. Bovendien moet er een behoefte zijn aan deze ondersteuning vanuit zowel werkgever als werknemer; Het moet gaan om systematische ondersteuning gedurende een langere periode, met een regelmatig karakter; Gedurende de periode van toekenning van deze voorziening kan de intensiteit van ondersteuning wisselend zijn; Er moet sprake zijn van een dienstverband van >12 uur per week; Er moet sprake zijn van een dienstverband van 6 maanden of langer; iedere 6 maanden wordt de noodzaak van de ondersteuning en de omvang van de ondersteuning herbeoordeeld. De herbeoordelingsperiode kan vervroegd worden wanneer er eerder twijfels bestaan over de noodzaak van de ondersteuning; De ondersteuning kan zowel individueel als in groepsverband aangeboden worden. Om in aanmerking te komen voor een werkplekaanpassing/hulpmiddel dient voldaan te zijn aan de volgende voorwaarden: Er moet sprake zijn van een noodzakelijke aanpassing/hulpmiddel. De noodzakelijkheid wordt beoordeeld en vastgesteld door een arbeidsdeskundige. De werknemer is zonder de aanpassing/hulpmiddel niet in staat om zijn werkzaamheden in redelijkheid te verrichten. Bovendien moet er een behoefte zijn aan deze ondersteuning vanuit zowel werkgever als werknemer; Daar waar mogelij k wordt in principe gekozen voor een verhuisbare aanpassing; Er moet sprake zijn van een dienstverband van 6 maanden of langer. 4. Duur en omvang jobcoaching De noodzaak van de voorziening persoonlijke ondersteuning wordt ieder half jaar herbeoordeeld. Op basis van deze herbeoordeling kan de ondersteuning steeds met een halfjaar verlengd worden tot maximaal 3 jaar in totaal. Een verlenging van deze ondersteuning na 3 jaar kan uitsluitend plaatsvinden op aanvraag. Ook dan zal de noodzaak beoordeeld worden. De mate van begeleiding wordt bepaald door de arbeidsdeskundige. Deze beoordeelt aldus de noodzaak, de duur en de omvang van de betreffende voorziening. 5. Jobcoach De jobcoach kan afkomstig zijn uit de gemeente, de werkgever waar de werkzaamheden plaats vinden of uit een intermediaire organisatie. 6. Toekenning voorziening jobcoaching/werkplekaanpassing/hulpmiddelen Toekenning van de voorziening jobcoaching, vindt uitsluitend plaats op aanvraag. Hiervoor is een aanvraagformulier beschikbaar. 7. Budgetplafond en financieringsbron Aan de inzet van deze voorzieningen is een budgetplafond gekoppeld dat jaarlijks door het college wordt vastgesteld. Deze voorziening wordt gefinancierd vanuit het Participatiebudget.

166 Uitvoeringsbesluit jobcoaching en werkplekaanp assing Maastricht-Heuvelland Onvoorziene omstandigheden In gevallen, de uitvoering van dit uitvoeringsbesluit betreffende, waarin dit uitvoeringsbesluit niet voorziet, beslist het college. 9. Hardheidsclausule Het college kan in geval van onbillijkheid of klaarblijkelijke hardheid afwijken van de in dit uitvoeringsbesluit opgenomen bepalingen. 10. Inwerkingtreding Dit uitvoeringsbesluit treedt in werking met ingang van 1 januari Citeertitel Dit uitvoeringsbesluit kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbesluit jobcoaching en werkplekaanpassing Maastricht-Heuvelland Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente 4 november De Secretaris, (

167 Uitvoeringsbesluit casemanagement re-integratie Maastricht-Heuvelland 2015 BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT, Overwegende dat op grond van artikel 8a lid 1, sub a Participatiewet, de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het op grond van artikel 7, lid 1, sub a Participatiewet ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling; de gemeenteraad deze regels op hoofdlijnen heeft vastgesteld in de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 van 16 december 2014 en de gemeenteraad het college heeft gemandateerd oqi _nag_ere regels te stellen ter uitwerking van de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewét Maastricht-Heuvelland d.d. 16 december 2014; personen behorende tot de doelgroep overeenkomstig de verordening bedoeld in artikel 8a, lid 1, sub a Participatiewet aanspraak hebben op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van de gemeenten noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling en; de gemeente op grond van artikel 7, lid 1, sub a Participatiewet tevens verantwoordelijk is voor het bepalen en aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, indien het college deze voorziening noodzakelijk acht. Gelet op de artikelen 2, 3 en 4 van de Verordening re-integratie en tegenprestatie Maastricht Heuvelland 2015 alsmede de artikelen 6, 7, Ba, 9, 9a, 10, 10a, 10b, 10c, 10d, 10da en 10f van de Participatiewet alsmede de Algemene Wet bestuursrecht. Gezien de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 d.d. 16 december BESLUIT Vast te stellen: Uitvoeringsbesluit casemanagement re-integratie Maastricht-Heuvelland Inleiding Bij de uitvoering van de Participatiewet spelen de consulenten van de gemeenten een cruciale rol. Immers, het casemanagement dat consulenten bieden is een voorziening in het kader van reïntegratie op basis van artikel 7 lid 1, sub a Participatiewet. In dit uitvoeringsbesluit wordt een kader geboden aan de consulenten voor de invulling van de rol als casemanager. Vanuit een managerieke verantwoordelijkheid zal door de directie en management van de sociale dienst via "het vakmanschap" nadere invulling worden gegeven aan dit kader. Aan de directie en het management van de sociale dienst wordt hiertoe dan ook mandaat verleend. 2. Definitie casemanagement Casemanagement komt als een soort containerbegrip in alle geledingen van de diverse disciplines binnen de uitvoering van de sociale zekerheid, gezondheidszorg, etc. aan de oppervlakte. Uit alle definities die worden geformuleerd dekt de onderstaande het beste de lading voor de sociale dienst en het werkveld sociale zekerheid. Casemanagement: een methode van samenbrengen, regelen, coördineren van diensten tbv een samenhangend hulppakket rond een bepaalde hulpvraag van een cliënt. In deze definitie wordt casemanagement gezien als een rol en niet als een aparte functie in de formatie van de sociale dienst. Het kan derhalve wel zo zijn dat in bepaalde functies de rol van casemanager ligt besloten in het takenpakket dat de functiehouder dient uit te voeren.

168 Uitvoeringsbesluit casemanagement re-integratie Maastricht-Heuvelland 2015 Sleutelbegrippen voor de casemanager zijn in dit verband: zelfredzaamheid, dienstverlening onder voorwaarden, regie, coördinatie, ondersteunen, effectief beïnvloeden, afstemmen, zorgdragen voor, stimuleren, vinger aan de pols, sam nbrengen, informeren en procesbegeleiding. 3. Taken en verantwoordelijkheden Bij de uitvoering van de re-integratieopdracht zoals deze is verwoord in artikel 7 lid 1, sub a van de Participatiewet en in het re-integratiebeleid, hebben de consulenten in ieder geval de volgende taken/verantwoordelijkheden. 1. aanspreekpunt/contactpersoon voor alsmede begeleiden/faciliteren van personen behorende tot de doelgroep re-integratie van de gemeenten (voorziening in het kader van re-integratie); 2. beoordelen of het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling noodzakelijk is (artikel 7, lid 1 sub a I artikel 8 lid 1 sub a I artikel 10 Participatiewet); 3. indien deze noodzaak is vastgesteld, een voorziening bedoeld onder punt 2 bepalen en aanbieden (artikel 7, lid 1 sub a / artikel Ba lid 1 sub a / artikel 10 Participatiewet / Verordening re-integratie en tegenprestatie Maastricht-Heuvelland 2015); 4. beoordeling plicht tot arbeidsinschakeling en beoordeling naleving van de geldende verplichtingen (artikel 9 en 9a Participatiewet / afstemmingsverordening Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015). Met de invulling van bovenstaande taken/verantwoordelijkheden is de consulent de regisseur van het proces van re-integratie. De regierol houdt in dat de consulent pro-actief werkt, volgens een bepaalde methodiek, met als doel om de klant (uiteindelijk) toe te leiden naar de arbeidsmarkt. De consulent doet niet alles zelf, maar werkt samen met andere interne en externe partijen. Op basis van zijn kennis over de klant en diens situatie is hij de spil binnen het proces van re-integratie. "De klant kennen" is essentieel voor een effectieve en efficiënte uitvoering van re-integratie. Primair is de consulent gericht op de klant. Hij is. echter ook onderdeel van een groter geheel en dient in dat verband meerdere belangen (team, organisatieonderdeel, gemeente). Hij werkt binnen de kaders van de wet en van (lokale) regelgeving zoals gemeentelijke verordeningen en beleids- en uitvoeringskaders. Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente M 4 november De Secretaris, - (

169 Uitvoeringsbesluit premies Maastricht-Heuvelland 2015 BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT, Overwegende dat op grond van artikel 8a lid 1 sub a Participatiewet, de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het op grond van artikel 7, lid 1, sub a Participatiewet ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling; de gemeenteraad deze regels op hoofdlijnen heeft vastgesteld in de "Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015"van 16 december 2014; de gemeenteraad het college heeft gemandateerd om nadere regels te stellen ter uitwerking van de "Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015" d.d. 16 december 2014; personen behorende tot de doelgroep overeenkomstig de verordening bedoeld in artikel 8a, lid 1,. sub a Participatiewet aanspraak hebben op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van de gemeenten noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling en de gemeente op grond van artikel 7, lid 1, sub a Participatiewet tevens verantwoordelijk is voor het. bepalen en aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakefing, indien het college deze voorziening noodzakelijk acht. Gelet op de artikelen 2, 3 en 4 van de "Verordening re-integratie en tegenprestatie Maastricht Heuvelland 2015 e.v." alsmede de artikelen 6, 7, Ba, 9, 9a, 10, 1 Oa, 10b, 10c, 10d, 10da en 10f van de Participatiewet alsmede de Algemene Wet bestuursrecht. Gezien de "Verordening re-integratie en tegenprestatie Partic_ipatiewet Maastricht-Heuvelland 201 5" d.d. 16 december BESLUIT Vast te stellen: "Uitvoeringsbesluit premies Maastricht-Heuvelland 2015" Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begripsomschrijving 1. In dit uitvoeringsbesluit wordt verstaan onder: a. Belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken; b. Pw: Particîpatiewet; c. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; d. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; e. wet: de Pw, de IOAZ of de IOAW; f. uitkering: een periodieke uitkering voor levensonderhoud op grond van de wet; g. uitkeringsgerechtigde: degene of diens partner die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de wet; h participatieplaats: onbeloonde additionele werkzaamheden als bedoeld in en onder voorwaarden van artikel 1 Oa Pw 2. Voor zover niet anders is bepaald, worden begrippen in dit uitvoeringsbesluit gebruikt in dezelfde. betekenis als in de wet.

170 Uitvoeringsbesluit premies Maastricht-Heuvelland 2015 Hoofdstuk 2. Premies Artikel 2. Premie deelname participatieplaats 1. Aan de uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een participatieplaats wordt een premie toegekend. 2. De participatieplaats bedoeld in lid 1 dient te zijn vastgelegd in een beschikking/trajectcontract waarin tevens is vastgelegd dat er een premie wordt verstrekt. 3. De premie participatieplaats bedoeld in lid 1 bedraagt 75,00 per maand. Artikel 3. Beoordeling consulent De beoordeling of een participatieplaats als bedoeld in artikel 2 lid 1 volgens gestelde voorwaarden van de wet en het "Uitvoeringsbesluit werken met behoud van uitkering 2015" is doorlopen geschiedt door de consulent van de gemeente. Hoofdstuk 3. Verplichtingen Artikel 4. Inlichtingenplicht 1. De uitkeringsgerechtigde of aanvrager is verplicht onder overlegging van bewijsstukken burgemeester en wethouders onmiddellijk mededeling te doen van de feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de uitvoering van dit uitvoeringsbesluit. 2. Er bestaat geen recht op een premie als bedoeld in artikel 2 indien niet is voldaan aan de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17 van de Pw of als bedoeld in artikel 13 van de IOAW of IOAZ. Hoofdstuk 4. De toekenning en uitbetaling Artikel 5. De aanvraag. 1. De premie genoemd in artikel 2 wordt ambtshalve toegekend na beoordeling door de consulent van de gemeente. 2. Nadat belanghebbende gedurende zes maanden werkzaam is in een participatieplaats wordt een premie als bedoeld in artikel 2 toegekend. 3. Wanneer belanghebbende korter dan zes maanden actief is in de participatieplaats, wordt de premie naar rato toegekend. Artikel 6. Maximale premie per kalenderjaar Het totaal dat in een kalenderjaar op grond van dit uitvoeringsbesluit aan premies wordt verstrekt, bedraagt maximaal het bedrag zoals genoemd in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, Pw. Artikel 7. Uitbetaling premie De premie wordt twee maal per jaar uitbetaald met een maximum van 900,00 per jaar. Artikel 8. Geen recht op premie. Indien belanghebbende een onkostenvergoeding heeft ontvangen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k van de Pw, bestaat er geen recht op de premie(s). Hoofdstuk 5. Slotbepalingen Artikel 9. Onvoorziene omstandigheden. In gevallen, de uitvoering van dit uitvoeringsbesluit betreffende, waarin deze niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

171 Uitvoeringsbesluit premies Maastricht-Heuvelland 2015 Artikel 10. Hardheidsclausule Burgemeester en wethouders kunnen ingeval van onbillijkheid of klaarblijkelijke hardheid, afwijken van de in dit uitvoeringsbesluit opgenomen bepalingen.,- Artikel 11. Inwerkingtreding Dit uitvoeringsbesluit treedt in werking met ingang van 1 januari Het uitvoeringsbesluit premiebeleid WNB, IOAW en IOAZ 2012 wordt ingetrokken met dien verstande dat dit besluit van toepassing blijft op situaties van voor 1 januari Hierbij is de datum van de start van de werkzaamheden of activiteit doorslaggevend. Artikel 12. Citeertitel Dit uitvoeringsbesluit kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbesluit premies Maastricht-Heuvelland 2015: Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemee 4 november De Secretaris, - l

172 Uitvoeringsbesluit premies Maastricht-Heuvelland 2015 Toelichting: Algemeen Bij raadsbesluit van 16 december 2014 is de "Verordening re-integratie en tegenprestatie Maastricht Heuvelfand 2015" vastgesteld. In deze verordening is bepaald dat het college van Burgemeester en wethouders uitvoeringsbesluiten kan vaststellen. Naast de voorzieningen kunnen ook ondersteunende voorzieningen worden aangeboden. Eén van de ondersteunende voorzieningen is het verstrekken van premies waarvan de voorwaarden in dit uitvoeringsbesluit zijn vastgelegd. Het verstrekken van premies als positieve prikkel bij de activering van de uitkeringsgerechtigde is niet nieuw. Met het onderhavige uitvoeringsbesluit premies wordt de verstrekking van een premie mogelijk gemaakt bij de participatieplaatsen, zoals ook bepaald in de wet. ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begripsomschrijving Uitkeringsgerechtigde: In geval er sprake is van gehuwden/samenwonenden worden beide partners samen beschouwd als 'de uitkeringsgerechtigde'. Door echter de toevoeging 'en diens partner' wordt geregeld dat beide partners, indien zij aan de voorwaarden voldoen recht hebben op de premies. Participatieplaats: In artikel 10a Pw staat beschreven dat een participatieplaats onbeloonde additionele werkzaamheden zijn. In dit artikel staat verder beschreven waar een dergelijke plaats aan moet voldoen. De maximale duur voor een participatieplaats is twee jaar. In artikel 10 a sub 9 staat vermeld wanneer deze periode met een jaar verlengd mag worden mits de belanghebbende in een andere omgeving andere additionele werkzaamheden verricht. Hoofdstuk 2. Premies Artikel 2. Premie deelname participatieplaats In het premiebeleid 2015 bestaat de mogelijkheid tot het verstrekken van een premie aan personen die deelnemen aan de participatieplaatsen. Voorwaarde is dat de voorziening is opgenomen in een beschikking/trajectcontract. De hoogte van de premie is vastgesteld op 75,00 per maand. Artikel 3. Beoordeling consulent De consulent van de gemeente legt de participatieplaats vast middels een beschikking/trajectcontract en beoordeeld achteraf of aan de aan gestelde voorwaarden hiervan is voldaan. Hoofdstuk 3. Verplichtingen Artikel 4. Inlichtingenplicht Om te vermijden dat in geval van geconstateerde fraude alsnog premie kan worden verstrekt over de gebleken inkomsten, wordt in dit artikel aan premieverstrekking de voorwaarde verbonden dat tijdig en volledige informatie is verstrekt over de inkomsten. Als niet aan deze voorwaarde is voldaan, bestaat er geen recht op de premie. Hoofdstuk 4. De toekenning en uitbetaling Artikel 5. De aanvraag De premie bt:idoeld in artikel 2 wordt ambtshalve toegekend maar alvorens tot verstrekking wordt overgegaan beoordeelt consulent achteraf of aan de voorwaarden is voldaan. Een half jaar nadat

173 Uitvoeringsbesluit premies Maastricht-Heuvelland 2015 belanghebbende gestart is met de participatieplaats dient de premie voor het eerst beoordeeld te worden. Wanneer belanghebbende korter dan zes maanden actief is in de voorziening, wordt de premie over die kortere periode naar rato toegekend Artikel 6. Maximale premie per kalenderjaar Artikel 31, lid 2 onder j. van de wet regelt dat een premie in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling tot ten hoogste 2.305,00 per kalenderjaar (prijspeil 20 14) in het kader van de middelentoets niet tot de middelen van de uitkeringsgerechtigde wordt gerekend. Qua maximering dient in dit besluit daarbij te worden aangesloten. Voor samenwonenden/gehuwden geldt het maximum voor de gezamenlijke premies. Artikel 7. Uitbetaling premies De premie wordt twee maal per jaar uitbetaald met een maximum van 900,00 per jaar. Hierbij is aansluiting gezocht bij de regeling voor de participatieplaatsen op grond van artikel 1 Oa Pw. Artikel 8. Geen recht op premie Wanneer een persoon een kostenvergoeding ontvangt voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste een bij ministeriele regeling vast te stellen bedrag, bestaat geen recht op premie(s) genoemd in dit uitvoeringsbesluit. Hoofdstuk 5. Slotbepalingen Artikel 9. Onvoorziene omstandigheden Indien zich in de praktijk situaties voordoen welke niet gelijk zijn doch naar aard en strekking vergelijkbaar zijn aan de beschreven situaties in dit besluit, dan kan BenW hierover een besluit nemen. Artikel 10. Hardheidsclausule Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om af te wijken van hetgeen in het besluit is vastgelegd indien er sprake is van klaarblijkelijke hardheid of onbillijkheid. BenW nemen hier op individuele basis een afzonderlijk gemotiveerd besluit.

174 Uitvoeringsbesluit onkostenvergoeding Maastricht-Heuvelland 2015 BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT, Overwegende dat op grond van artikel Ba lid 1 sub a Participatiewet, de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het op grond van artikel 7, lid 1, sub a Participatiewet ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling; de gemeenteraad deze regels op hoofdlijnen heeft vastgesteld in de Verordening re-integratie en tegenprestatie ParticipatiewetMaastricht-Heuvelland 2015 e.v. van 16 december 2014 en de gemeenteraad het college heeft gemandateerd om nadere regels te stellen ter uitwerking van de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 d.d. 16 december 2014; personen behorende tot de doelgroep overeenkomstig de verordening bedoeld in artikel Ba, lid 1, sub a Participatiewet aanspraak hebben op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van de gemeenten noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling en de gemeente op grond van artikel 7, lid 1, sub a Participatiewet tevens verantwoordelijk is voor het bepalen en aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, indien het college deze voorzie'ning noodzakelijk acht. Gelet op de artikelen 2, 3 en 4 van de Verordening re-integratie en tegenprestatie Maastricht Heuvelland e.v. alsmede de artikelen 6, 7, Ba, 9, 9a, 10, 10a, 10b, 10c, 10d, 10da en 10f van de Participatiewet alsmede de Algemene Wet bestuursrecht. Gezien de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 d.d. 16 december BESLUIT Vast te stellen: Uitvoeringsbesluit onkostenvergoeding Maastricht-Heuvelland Inleiding Onkosten die door personen, behorende tot de doelgroep, worden gemaakt als gevolg van het naleven van de re-integratie- en/of arbeidsverplichting kunnen worden vergoed uit het Participatiebudget van de gemeente. Uitgangspunt hierbij is dat de (potentiële) werkgever de betreffende kosten vergoed. Wanneer dat niet mogelijk is wordt maatwerk toegepast voor de cliënt. Voorbeelden zijn: reis- en verblijfskosten, (werk)kleding, bezoek kapper, boeken en leermiddelen etc. Het betreft nadrukkelijk niet de kosten die direct verbonden zijn aan of reeds opgenomen zijn in een re-integratietraject en/of scholing.

175 Uitvoeringsbesluit onkostenvergoeding Maastricht-Heuvelland Doelgroep Personen met een Pw-, IOAW of IOAZ-uitkering tot de pensioengerechtigde leeftijd. Personen behorende tot de doelgroep nuggers. Personen met combi-uitkering Pw, IOAW, IOAZ en WW, WIA (samenlopers), die een traject volgen dat door de gemeente wordt gefinancierd. 3. Beoordeling De consulent beoordeelt de noodzaak van het verstrekken van de vergoeding. Uitgangspunten zijn een pro-actieve houding van de consulent (niet nee, tenzij, maar ja, mits) en individueel maatwerk. Bij de beoordeling gelden volgende criteria: - de klant heeft een belemmering om deel te nemen aan re-integratie activiteiten en/of werk (regulier, gesubsidieerd en/of werken met behoud van uitkering) te aanvaarden c.q. te verkrijgen; - de kosten worden niet vergoed door de werkgever/inlener; middels de te verstrekken onkostenvergoeding wordt deze belemmering opgeheven; het betreft een klantgerichte, praktische en goedkoopste oplossing; betaling geschiedt na overlegging van een betalingsbewijs; - voorschot op toegekende onkostenvergoeding via het Participatiebudget is niet mogelijk. Indien voorschotverlening noodzakelijk is dan moet dit via reguliere uitkering gebeuren. 4. Onvoorziene omstandigheden In gevallen, de uitvoering van dit uitvoeringsbesluit betreffende, waarin dit uitvoeringsbesluit niet voorziet, beslist het college. 5. Hardheidsclausule Het college kan in geval van onbillijkheid of klaarblijkelijke hardheid afwijken van de in dit uitvoeringsbesluit opgenomen bepalingen. 6. Inwerkingtreding Dit uitvoeringsbesluit treedt in werking met ingang van 1 januari Citeertitel Dit uitvoeringsbesluit kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbesluit onkostenvergoeding Maastricht-Heuvelland Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maastricht d.d. 4 november De Secretaris, (

176 Uitvoeringsbesluit persoonsgebonden re-integratiebudget Maastricht-Heuvelland 2015 l BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT, Overwegende dat op grond van artikel Ba lid 1 sub a Participatiewet, de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het op grond van artikel 7, lid 1, sub a Participatiewet ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling; de gemeenteraad deze regels op hoofdlijnen heeft vastgesteld in de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 e.v. van 16 december 2014 en de gemeenteraad het college heeft gemandateerd om nadere regels te stellen ter uitwerking van de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 d.d. 16 december 2014; personen behorende tot de doelgroep overeenkomstig de verordening bedoeld in artikel Ba, lid 1, sub a Participatiewet aanspraak hebben op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van de gemeente noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling en de gemeente op grond van artikel 7, lid 1, sub a Participatiewet tevens verantwoordelijk is voor het bepalen en aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, indien het college deze voorziening noodzakelijk acht. Gelet op de artikelen 2, 3 en 4 van de Verordening re-integratie en tegenprestatie Maastricht Heuvelland 2015 e.v. alsmede de artikelen 6, 7, Ba, 9, 9a, 10, 1 Oa, 10b, 1 Oc, 10d, 1 Oda en 10f van de Participatiewet alsmede de Algemene Wet bestuursrecht. Gezien de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 d.d. 16 december BESLUIT Vast te stellen: Uitvoeringsbesluit persoonsgebonden re-integratie budget Maastricht- Heuvelland Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begripsomschrijving 1. In dit uitvoeringsbesluit wordt verstaan onder: a. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken; b. Pw: Participatiewet; c. Anw: Algemene nabestaanden wet; d. Awb: Algemene wet bestuursrecht; e. wet: de Pw; f. uitkering: een periodieke uitkering voor levensonderhoud op grond van de wet; g. nugger: niet uitkeringsgerechtigde; h. college: het college van burgemeester en wethouder?; i. prb: persoonsgebonden re-integratiebudget 2. Voor zover niet anders is bepaald, worden begrippen in dit uitvoeringsbesluit gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet. Artikel 2. Bevoegdheid van college Het prb wordt verstrekt met in achtneming van dit uitvoeringsbesluit. Hoofdstuk 2. De aanvraag

177 Uitvoeringsbesluit persoonsgebonden re-integratiebudget Maastricht-Heuvelland 2015 Artikel 3. De termijn van aanvraag De aanvraag voor een prb wordt door de cliënt vóór de startdatum van het traject bij college ingediend. Artikel 4. Gegevens bij de aanvraag 1. De cliënt die een aanvraag voor een prb wil indienen, gebruikt daarvoor het aanvraagformulier persoonsgebonden re-integratiebudget. 2. Het college houdt het recht om naast de gegevens van het aanvraagformulier aanvullende gegevens op te vragen. HoofdstuJ< 3. Voorwaarden, hoogte en weigeringsgronden Artikel 5. Voorwaarden 1. Doelstelling van het prb-traject is dat de klant binnen maximaal één jaar voldoende inkomsten uit duurzame arbeid verwerft om uitkeringsonafhankelijk te worden door middel van: a. een regulier dienstverband, of b. zelfstandig ondernemerschap (al dan niet in combinatie met BBZ). 2. Een prb wordt maximaal één maal per twee jaar toegekend. 3. Een prb-traject duurt maximaal één jaar te rekenen vanaf de startdatum van het traject. 4. Kosten die verband houden met het traject kunnen mogelijk aanvullend worden vergoed. 5. Alleen cliënten met een arbeidsvermogen van %, kunnen in aanmerking komen voor een prb-traject. Artikel 6. Hoogte van het prb Het college stelt de hoogte van het prb vast op maximaal 4000,- exclusief btw. Artikel 7. Weigeringsgronden De subsidieverstrekking kan naast de in artikel 4:25 jo 4:35 Awb genoemde gevallen worden geweigerd indien gegronde redenen bestaan aan te nemen, dat: a. de gelden niet of in onvoldoende mate besteed zullen worden voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld; b. het door het college vastgestelde subsidieplafond is bereikt; c. de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente. Hoofdstuk 4. Beslissing op de aanvraag en wijze van betaling Artikel 8. Beslistermijn. 1. Het college beslist op een prb-aanvraag binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen. 2. Het college kan de beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen. De aanvrager wordt daarvan schriftelijk in kennis gesteld. 3. Het college kan de in lid 2 genoemde termijn verlengen, indien dit noodzakelijk is voor de afhandeling van het onderzoek. De aanvrager wordt hiervan schriftelijk in k.ennis gesteld. Artikel 9. Wijze van betaling 1. Betaling vindt plaats op basis van facturen. Rekeningen van derden worden rechtstreeks betaald. 2. Een voorschot op het persoonsgebonden re-integratiebudget is niet mogelijk. Artikel 10. Financiering Aan de inzet van de voorziening is een budgetplafond gekoppeld. Dit budgetplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld.

178 Uitvoeringsbesluit persoonsgebonden re-integratiebudget Maastricht-Heuvelland 2015 Hoofdstuk 5. Slotbepalingen Artikel 11. Onvoorziene omstandigheden In gevallen, de uitvoering van dit uitvoeringsbesluit betreffende, waarin dit uitvoeringsbesluit niet voorziet, beslist het college. Artikel 12. Hardheidsclausule Het college kan in geval van onbillijkheid of klaarblijkelijke hardheid afwijken van de in dit uitvoeringsbesluit opgenomen bepalingen. Artikel 13. Inwerkingtreding, Dit uitvoeringsbesluit treedt in werking met ingang van 1 januari Het uitvoeringsbesluit persoonsgebonden re-integratiebudget WWB 2012 (Maastricht) wordt ingetrokken, met dien verstande dat dit besluit van toepassing blijft op situaties van voor 1 januari Hierbij is de datum van de start van de werkzaamheden of activiteit doorslaggevend. Artikel 14. Citeertitel Dit uitvoeringsbesluit kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbesluit persoonsgebonden re-integratiebudget Maastricht-Heuvelland Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeen 4 november aastricht d.d. De Secretaris, I

179 Uitvoeringsbesluit nuggers Maastricht-Heuvelland ). BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT, Overwegende dat op grond van artikel Sa lid 1 sub a Participatiewet, de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het op grond van artikel 7, lid 1, sub a Participatiewet ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling; de gemeenteraad deze regels op hoofdlijnen heeft vastgesteld in de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 e.v. van 16 december 2014 en de gemeenteraad het college heeft gemandateerd om nadere regels te stellen ter uitwerking van de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 d.d. 16 december 2014; personen behorende tot de doelgroep overeenkomstig de verordening bedoeld in artikel Sa, lid 1, sub a Participatiewet aanspraak hebben op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van de gemeente noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling en de gemeente op grond van artikel 7, lid 1, sub a Participatiewet tevens verantwoordelijk is voor het bepalen en aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, indien het college deze voorziening noodzakelijk acht. Gelet op de artikelen 2, 3 en 4 van de Verordening re-integratie en tegenprestatie Maastricht Heuvelland 2015 e.v. alsmede de artikelen 6, 7, Sa, 9, 9a, 10, 10a, 10b, 10c, 10d, 10da en 10f van de Participatiewet alsmede de Algemene Wet bestuursrecht. Gezien de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet MaastrichFHeuvelland 2015 d.d. 16 december BESLUIT: Vast te stellen: Uitvoeringsbesluit nuggers Maastricht-Heuvelland 2015 Artikel 1. Begripsomschrijving 1. In dit uitvoeringsbesluit wordt verstaan onder: a. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken; b. Pw: Participatiewet; c. Anw:Algemene nabestaanden wet; d. wet: de Pw; e. uitkering: een periodieke uitkering voor levensonderhoud op grond van de wet; f. nugger: niet uitkeringsgerechtigde; g. Anw-er: personen met een uitkering op basis van de Anw; h. college: het college van burgemeester en wethouders; i. prb: persoonsgebonden re-integratiebudget 2. Voor zover niet anders is bepaald, worden begrippen in dit uitvoeringsbesluit gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet. Artikel 2. Voorwaarden. Om voor ondersteuning in aanmerking te komen, geldt voor nuggers en Anw-ers dat: a. zij minimaal 16 uur per week beschikbaar zijn voor arbeid én een arbeidsvermogen hebben van S0-100%; b. zij zich melden op eigen initiatief (zelfmelder); c. het gezinsinkomen (huishoudnorm) niet meer bedraagt dan 200% van het wettelijk minimumloon dan wel binnen afzienbare tijd terugval in de uitkering plaats vindt; d. het vermogen niet meer dan ,- bedraagt; e. jongeren die aanspraak maken op ondersteuning sluitend worden opgepakt en ook door het expertteam kunnen worden aangemeld;

180 .. Uitvoeringsbesluit nuggers Maastricht-Heuvelland 2015 f. dat de overeenkomst 'deelname nugger-traject' door de deelnemer wordt ondertekend. Artikel 3. Ondersteuning a. Elke burger behorende tot de doelgroep nugger I Anw-er, die aanspraak maakt op re-integratie in het kader van de wet, krijgt ondersteuning van de gemeente. Deze ondersteuning wordt geboden middels het casemanagement nugger /Anw. b. De ondersteuning van jongeren zonder startkwalificatie is vooral gericht op terugleiden naar school. Artikel 4. Voorzieningen Het college beoordeelt of inzet van een voorziening noodzakelijk wordt geacht. Hierbij geldt het uitgangspunt dat inzet van de voorziening gericht is op succesvolle plaatsing op de arbeidsmarkt. De volgende voorzieningen staan ter beschikking: a. quickscan; b. prb gericht op arbeidsinschakeling; c. detacheringsbaan (uitsluitend voor jongeren); d. uitstroomsubsidie (uitsluitend voor jongeren); e. groeibaan in het kader van leer-werktrajecten (uitsluitend voor jongeren); f. onbetaald werk (stage I proefplaatsingen); g. belastbaarheidsonderzoek; h. scholing. Artikel 5. Financiering Aan de inzet van de voorziening is een budgetplafond gekoppeld. Dit budgetplafond wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Artikel 6. Onvoldoende meewerken Indien cliënt onvoldoende meewerkt, wordt het traject gestopt en kan terugvordering van de gemaakte kosten plaatsvinden middels een civielrechtelijke procedure. Artikel 7. Onvoorziene omstandigheden In gevallen, de uitvoering van dit uitvoeringsbesluit betreffende, waarin dit uitvoeringsbesluit niet voorziet, beslist het college. Artikel 8. Hardheidsclausule Het college kan in geval van onbillijkheid of klaarblijkelijke hardheid afwijken van de in dit uitvoeringsbesluit opgenomen bepalingen. Artikel 9. Inwerkingtreding Dit uitvoeringsbesluit treedt in werking met ingang van 1 januari Het Uitvoeringsbesluit nuggers 2012 wordt ingetrokken, met dien verstande dat dit besluit van toepassing blijft op situaties van voor 1 januari Hierbij is de datum van de start van de werkzaamheden of activiteit doorslaggevend. Artikel 10. Citeertitel Dit uitvoeringsbesluit kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbesluit nuggers Maastricht-Heuvelland Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente 4 november aastricht d.d. De Secretaris, {,;.'''.".

181 Uitvoeringsbesluit individuele inkomenstoeslag Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 UITVOERINGSBESLUIT INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG PARTICIPATIEWET MAASTRICHT-HEUVELLAND 2015 Vanaf 1 januari 2015 is, vanwege de invoering van de participatiewet, de categoriale voorziening langdurigheidstoeslag vervangen door de individuele inkomenstoeslag. De belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering komt in aanmerking voofeen individuele inkomenstoeslag. Hierbij dient op basis van maatwerk gekeken te worden of er recht bestaat op een individuele inkomenstoeslag. Kernbegrippen waar naar gekeken dient te worden zijn de krachten en bekwaamheden van de individuele persoon in verhouding tot de inspanning die geleverd is om tot inkomensverbetering te komen. Langdurig Jaag inkomen Aan de begrippen langdurig laag inkomen is invulling gegeven door te bepalen dat het inkomen gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum (referteperiode) niet hoger mag zijn geweest dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Voor het begrip van toepassing zijnde bijstandsnorm geldt een kleine afwijking. Wanneer er sprake is van een marginale overschrijding van de bijstandsnorm kan er nog steeds sprake zijn van recht op een individuele inkomenstoeslag. Geen zicht op inkomensverbetering Er is sprake van 'geen zicht op inkomensverbetering' indien het duidelijk is dat de belanghebbende ondanks alle inspanningen in de afgelopen drie jaar niet in geslaagd is om een inkomen te verwerven hoger dan zijn of haar van toepassing zijnde bijstandsnorm waarbij men zich in de referteperiode (3 jaar) heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen, voldoende heeft meegewerkt aan de arbeidsinschakeling / een ingezet re-integratietraject en geen uitsluitingsgronden aanwezig zijn. Bij het beoordelen of belanghebbende zich voldoende heeft ingespannen om tot inkomensverbetering te. komen wordt gekeken naar de mogelijkheden en beperkingen van belanghebbende (zijn krachten en bekwaamheden) in combinatie met de geleverde inspanningen. Of belanghebbende zich voldoende heeft ingespannen kan in de praktijk blijken uit (periodieke) doelmatigheidsheronderzoeken maar kan ook volgen uit monitoring van re-integratieverplichtingen en andere door de gemeente geïnitieerde re-integratie en/of participatietaken of uit de inzet van instrumenten in dit kader. Volgt uit onderzoek dat belanghebbende zich niet of onvoldoende heeft. ingespannen om te re-integreren of te participeren dan houdt dat in feite ook in dat hij daarmee niet of onvoldoende heeft getracht om tot inkomensverbetering te komen. De beste objectieve graadmeter in deze is dan ook na te gaa_n of er al dan niet een maatregel (verlaging van de uitkering) is opgelegd vanwege het niet nakomen van re-integratie- of participatieverplichtingen. Uitsluitingen Is in de referteperiode een m_çiatregel als gevolg van schending van re-integratie- of participatieverplichtingen opgelegd dan moet daaraan de conclusie worden verbonden dat belanghebbende onvoldoende inspanningen heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Daardoor komt hij niet in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Een uitzondering op deze regel vormt de maatregel wegens het niet ingeschreven staan als werkzoekende c.q. het niet tijdig verlengen van de inschrijving. Hierbij geldt een ruimere interpretatie. Wanneer belanghebbende tijdens de referteperiode meer dan 2 maal een maatregel is verstrekt wegens het niet inschrijven c.q. tijdig verlengen van zijn inschrijving als werkzoekende kan er worden gesproken worden van frustreren van het re integratieproces en bestaat er geen recht qp een individuele inkomenstoeslag. Overigens kan bij het ontbreken van arbeidsverplichtingen worden aangenomen dat een belanghebbende hee. ft voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen.

182 Uitvoeringsbesluit individuele inkomenstoeslag Participatiewet Maastricht : Heuvelland 2015 Studenten Uitgangspunt is dat bij studenten in beginsel uitzicht op inkomensverbetering bestaat. Indien de belanghebbende op de peildatum of in de referteperiode een opleiding volgt of heeft gevolgd als bedoeld in de Wet op de studiefinanciering (WSF) of de Wet Toegemoetkoming Onderviljsbijdrage en Schoolkosten(WTOS) bestaat erin beginsel zicht op inkomensverbetering en dus geen recht op de individuele inkomenstoeslag. Bij de beoordeling of een student in een concreet geval al dan niet recht heeft op een inkomenstoeslag dient onderzocht te worden of er in het individuele geval ten gunste van belanghebbende dient te worden afgeweken van het vastgestelde beleid (artikel 4:84 Awb). NB Wanneer de aanvrager(s) niet onder de re-integratieverplichtingen van de Participatiewet vallen maar onder andere wetgeving dienen dezelfde criteria gehanteerd te worden als voor belanghebbenden die onder de participatie wet vallen. In de praktijk betekent dit dat er een controle dient plaats te vinden of belanghebbende(n) zich tijdens de referteperiode hebben gehouden aan de regels gesteld door de uitkeringsinstantie m. b.t. re-integratie. Hiertoe kan onder andere Suwinet worden geraadpleegd inzake opgelegde maatregelen. Voor personen die gedurende de referte periode gewerkt hebben als zelfstandige kan worden volstaan met de inkomenstoets. Voor wat betreft de periode van zelfstandige werkzaamheden wordt aangenomen dat men vólledig heeft voldaan aan de re-integratie verplichtingen. Moment van toekenning De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet. Bijstandsverlening is alleen mogelijk op schriftelijk verzoek middels het hiervoor bestemde aanvraagformulier. De hoogte van de inkomenstoeslag De individuele inkomenstoeslag bedraagt per jaar: a. voor gehuwden: 39 % van de gehuwdennorm; b. voor alleenstaande ouders: 33% vari de gehuwdennorm; c. voor alleenstaanden: 28 % van de gehuwdennorm. Voor de vaststelling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag is de situatie van de belanghebbende op de peildatum bepalend. Indien één van de gehuwden op de peildatum ingevolge artikel 1 1 of artikel 13, eerste lid van de wet is uitgesloten van het recht op bijstand, komt de belanghebbende echtgenoot in aanmerking voor een inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande zou gelden. De procentuele berekening wordt telkens naar boven afgerond op hele euro's.

183 Uitvoeringsbesluit individuele inkomenstoeslag Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 Vanaf 1 januari 2015 is, vanwege de invoering van de participatiewet, de categoriale voorziening langdurigheidstoeslag vervangen door de individuele inkomenstoeslag. De belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering komt in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Hierbij dient op basis van maatwerk gekeken te worden of er recht bestaat op een individuele inkomenstoeslag. Kernbegrippen waar naar gekeken dient te worden zijn de krachten en bekwaamheden van de individuele persoon in verhouding tot de inspanning die geleverd is om tot inkomensverbetering te komen. Langdurig laag inkomen Aan de begrippen langdurig laag inkomen is invulling gegeven door te bepalen dat het inkomen gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum (referteperiode) niet hoger mag zijn geweest dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Voor het begrip van toepassing zijnde bijstandsnorm geldt een kleine afwijking. Wanneer er sprake is van een marginale overschrijding van de bijstandsnorm kan er nog steeds sprake zijn van recht op een individuele inkomenstoeslag. Geen zicht op inkomensverbetering Er is sprake van 'geen zicht op inkomensverbetering' indien het duidelijk is dat de belanghebbende ondanks alle inspanningen in de afgelopen drie jaar niet in geslaagd is om een inkomen te verwerven hoger dan zijn of haar van toepassing zijnde bijstandsnorm waarbij men zich in de referteperiode (3 jaar) heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen, voldoende heeft meegewerkt aan de arbeidsinschakeling / een ingezet re-integratietraject en geen uitsluitingsgronden aanwezig zijn. Bij het beoordelen of belanghebbende zich voldoende heeft ingespannen om tot inkomensverbetering te komen wordt gekeken naar de mogelijkheden en beperkingen van belanghebbende (zijn krachten en bekwaamheden) in combinatie met de geleverde inspanningen. Of belanghebbende zich voldoende heeft ingespannen kan in de praktijk blijken uit (periodieke) doelmatigheidsheronderzoeken maar kan ook volgen uit monitoring van re-integratieverplichtingen en andere door de gemeente geïnitieerde re-integratie en/of participatietaken of uit de inzet van instrumenten in dit kader. Volgt uit onderzoek dat belanghebbende zich niet of onvoldoende heeft ingespannen om te re-integreren of te participeren dan houdt dat in feite ook in dat hij daarmee niet of onvoldoende heeft getracht om tot inkomensverbetering te komen. De beste objectieve graadmeter in deze is dan ook na te gaan of er al dan niet een maatregel (verlaging van de uitkering) is opgelegd vanwege het niet nakomen van re-integratie- of participatieverplichtingen. Uitsluitingen Is in de referteperiode een maatregel als gevolg van schending van re-integratie- of participatieverplichtingen opgelegd dan moet daaraan de conclusie worden verbonden dat belanghebbende onvoldoende inspanningen heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Daardoor komt hij niet in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Een uitzondering op deze regel vormt de maatregel wegens het niet ingeschreven staan als werkzoekende c.q. het niet tijdig verlengen van de inschrijving. Hierbij geldt een ruimere interpretatie. Wanneer belanghebbende tijdens de referteperiode meer dan 2 maal een maatregel is verstrekt wegens het niet inschrijven c.q. tijdig verlengen van zijn inschrijving als werkzoekende kan er worden gesproken worden van frustreren van het re integratieproces en bestaat er geen recht op e n individuele inkomenstoeslag. Overigens kan bij het ontbreken van arbeidsverplichtingen worden aangenomen dat een belanghebbende heeft voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen. Studenten Uitgangspunt is dat bij studenten in beginsel uitzicht op inkomensverbetering bestaat. Indien de belanghebbende op de peildatum of in de referteperiode een opleiding volgt of heeft gevolgd als bedoeld in de Wet op de studiefinanciering (WSF) of de Wet Toegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten(WTOS) bestaat er in beginsel zicht op inkomensverbetering en dus geen recht op de

184 Uitvoeringsbesluit individuele inkomenstoeslag Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 individuele inkomenstoeslag. Bij de beoordeling of een student in een concreet geval al dan niet recht heeft op een inkomenstoeslag dient onderzocht te worden of er in het individuele geval ten gunste van belanghebbende dient te worden afgeweken van het vastgestelde beleid (artikel 4:84 Awb). NB Wanneer de aanvrager(s) niet onder de re-integratieverplichtingen van de Participatiewet vallen maar onder andere wetgeving dienen dezelfde criteria gehanteerd te worden als voor belanghebbenden die onder de participatie wet vallen. In de praktijk betekent dit dat er een controle dient plaats te vinden of belanghebbende(n) zich tijdens de referteperiode hebben gehouden aan de regels gesteld door de uitkeringsinstantie m.b.t. re-integratie. Hiertoe kan onder andere Suwinet worden geraadpleegd inzake opgelegde maatregelen. Voor personen die gedurende de referte periode gewerkt hebben als zelfstandige kan worden volstaan met de inkomenstoets. Voor wat betreft de periode van zelfstandige werkzaamheden wordt aangenomen dat men volledig heeft voldaan aan de re-integratie verplichtingen. Moment van toekenning De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet. Bijstandsverlening is alleen mogelijk op schriftelijk verzoek middels het hiervoor bestemde aanvraagformulier. De hoogte van de inkomenstoeslag De individuele inkomenstoeslag bedraagt pèr jaar: a. voor gehuwden: 39 % van de gehuwdennorm; b. voor alleenstaande ouders: 33% van de gehuwdennorm; c. voor alleenstaanden: 28 % van de gehuwdennorm. Voor de vaststelling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag is de situatie van de belanghebbende op de pèildatum bepalend. Indien één van de gehuwden op de peildatum ingevolge artikel 11 of artikel 13, eerste lid van de wet is uitgesloten van het recht op bijstand, komt de belanghebbende echtgenoot in aanmerking voor een inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande zou gelden. De procentuele berekening wordt telkens naar boven afgerond op hele euro's.

185 Uitvoeringsbesluit woonsituatie en schoolverlaters Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN MAASTRICHT, gelet op artikel 27 en 28 van de Participatiewet. BESLUIT: vast te stellen: het Uitvoeringsbesluit woonsituatie en schoolverlaters Algemene bepalingen Artikel 1: Begripsomschrijving 1. In dit uitvoeringsbesluit wordt verstaan onder: a. het college: het college van burgemeester en wethouders b. woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, als mede een woonwagen of een woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Participatiewet c. woonkosten: 1. indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huurtoeslag-tijdvak per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag 2. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsaandeel van de onroerende-zaak-belasting, de brand-opstalverzekering, het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten, erfpachtcanon, kosten van Vereniging van Eigenaren, kosten voor groot onderhoud en ingrijpende reparaties (volgens tabel Ministerie VROM bij vaststell.ing exploitatie-kosten woningbouwcorporaties). De te ontvangen rijkssubsidie voor premiewoningen dient op de verschuldigde rente in mindering te worden gebracht, naar rato van de verhouding rente/aflossing d. schoolverlater: de belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 2. Voor zover niet anders is bepaald, worden begrippen in dit uitvoeringsbesluit gebruikt in dezelfde r- betekenis als in de Participatiewet. Artikel 2: Verlagingen norm woonsituatie Het college verlaagt de norm bedoeld in artikel 21 van de Participatiewet met 15% van het wettelijk netto minimumloon indien de belanghebbende geen woning bewoont dan wel een woning bewoont waaraan voor hem geen woonkosten verbonden zijn. Artiket.3: Verlaging norni schoolverlaters De norm bedoeld in artikel 21 en 22a van de Participatiewet wordt voor schoolverlaters nadat ze het onderwijs of de beroepsopleiding hebben beëindigd gedurende zes maanden verlaagd naar het van toepassing zijnde normbedrag voor de kosten van lèvensonderhoud bedoeld in artikel 33, tweede lid van de Participatiewet. Hierbij geldt de restrictie dat de bijstandsverlening nooit méér mag bedragen dan de toepasselijke norm van artikel 21 en 22a.. 1J

186 Uitvoeringsbesluit woonsituatie en schoolverlaters Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 Slotbe lingen Artikel 4 Dit uitvoeringsbesluit kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbesluit woonsituatie en schoolverlaters 2015 Artikel 5 Het Uitvoeringsbesluit woonsituatie en schoolverlaters 2015 treedt in werking met ingang van 1 januari Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders van de 4 november De Secretaris, De Burgemeester, I -

187 Uitvoeringsbesluit woonsituatie en schoolverlaters Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 Algemene toelichting Net als onder de Wet werk en bijstand, maakt de Participatiewet het mogelijk de bijstandsnorm te verlagen in situaties waarbij er geen of nauwelijks sprake is van woonlasten. Daarnaast kan de bijstandsnorm ook weer worden verlaagd nadat een belanghebbende recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding. Voorheen werd aan die bevoegdheid nader invulling gegeven in de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand. Met de komst van vaste bijstandnormen in de Participatiewet en het wegvallen van de toeslagen is de verordening komen te vervallen. De bevoegdheid om de bijstandsnorm te verlagen kan nu worden neergelegd in een door het college vastgesteld uitvoeringsbesluit. Omdat ervoor gekozen is het bestaande beleid zoveel mogelijk te handhaven wordt hier, met dit uitvoeringsbesluit, van de door de wetgever geboden mogelijkheid gebruik gemaakt. Voortzetting van het bestaande beleid betekent ook dat een eventuele verlaging alleen wordt toegepast op de hogere normen van artikel 21 Participatiewet. De naar verhouding al lage jongerennormen genoemd in artikel 20 Participatiewet blijven hier buiten schot. Artikelsgewijze toelichting Algemene bepalingen Artikel 1: Begripsomschrijving b. Woning Aan het begrip "woning" komt dezelfde betekenis toe als in art. 3 van de Participatiewet. c. Woonkosten Voor de woonkosten van een huurwoning wordt aangesloten bij het begrip reken huur dat in de Wet op de huurtoeslag wordt gehanteerd. Voor de woonkosten van een eigen woning wordt rekening gehouden met de te betalen hypotheekrente en de zakelijke lasten die aan het hebben van een eigen woning verbonden zijn. Voor wat betreft de hypotheekrente gaat het hierbij om de rente voor (dat deel van) de hypotheek die is afgesloten voor de financiering van de woning. Rente verbonden aan (een deel van) de hypotheek, die betrekking heeft op bijvoorbeeld de financiering van duurzame gebruiksgoederen, wordt niet meegenomen. Het gaat hier om de kosten van bewoning inclusief eventuele servicekosten. Bij de beschrijving is expliciet aangegeven dat hier sprake moet zijn van een commerciële overeenkomst. Een dergelijke commerciële overeenkomst (kostgangerschap, onderhuur of kamerhuur) wordt uitgesloten geacht tussen bloedverwanten in de eerste en tweede graad. d. Schoolverlater Onder schoolverlater wordt de belanghebbende verstaan, die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Artikel 2: Verlagingen norm woonsituatie Niet alleen door de algemene bestaanskosten met een ander te delen kunnen er aanzienlijk lagere bestaanskosten zijn maar ook als bepaalde kosten ontbreken. Bij de bijstandsverlening moet met deze lagere bestaanskosten rekening worden gehouden. Van lágere algemene bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn bij de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers. De verlaging van de norm bedoeld in artikel 21 van de Participatiewet bedraagt dan 15% van het wettelijk netto minimumloon (= 15% van de gehuwdennorm). Ook wanneer een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonkosten betaalt, kan gesproken worden van lagere algemene bestaanskosten voortkomend uit de. woonsituatie. In het laatste geval wordt echter niet gekozen voor verlaging van de norm op basis van artikel 27 van de Participatiewet, maar voor inkomstenverrekening als bedoeld in artikel 3 3 van de Participatiewet. Daarmee wordt de bestaande werkwijze voortgezet.

188 Uitvoeringsbesluit woonsituatie en schoolverlaters Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 De situatie van dak- en thuislozen verdient hier apart aandacht. Volgens de toelichting bij artikel 27 van de Participatiewet kan de gemeente niet zonder meer volstaan met het verstrekken van een lager bedrag aan bijstand vanwege het enkele feit van het ontbreken van woonruimte. Gemeenten dienen volgens de toelichting dan ook zorg te dragen voor een adequaat voorzieningenniveau voor dak- en thuislozen. Artikel 27 in combinatie met artikel 57 van de Participatiewet bieden hier mogelijkheden. Bij de vaststelling van de uitkeringshoogte dient te worden betrokken dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang. Binnen Maastricht zijn er verschillende opvangvormen. De uitkeringshoogte is afhankelijk van het soort opvang. Bepaling van die hoogte verlangt dus enig maatwerk. Wanneer door een alleenstaande bijvoorbeeld gebruik wordt gemaakt van de dagopvang bij het leger des Heils is de volledige alleenstaande norm op zijn plaats. Wel moet worden benadrukt dat in die gevallen vaak gegronde redenen zijn om aan te nemen dat een belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen. Aan de bijstandsverlening kan dan de verplichting worden verbonden dat belanghebbende eraan meewerkt dat de uitkering rechtstreeks wordt overgemaakt aan de betreffende opvanginstantie (artikel 57, eerste lid, van de Participatiewet). Naast dak- en thuislozen die gebruik maken van voornoemde dagopvang, zijn er ook die alleen een postadres hebben (via Leger des Heils). Sommigen daarvan doen geregeld een beroep op de nachtopvang. In het verleden is ten aanzien van deze groep (ook die gebruik maakten van de nachtopvang) bepaald dat de lagere algemene kosten van bestaan een verlaging rechtvaardigen van 15% van norm en/of toeslag. Er bestaat thans geen aanleiding hiervan af te wijken. Omdat in de Participatiewet alleen nog sprake is van bijstandnormen zal de verlaging daarop plaatsvinden. Gelet op de basishuur vermeld in de Wet op de huurtoeslag en er vanuit gaande dat er in de regel ook nog andere woonlasten zijn, zou bij het geheel ontbreken van woonkosten een verlaging op zijn plaats zijn van afgerond, 20% van het netto minimumloon. Er wordt echter niet gekozen voor een verlaging met 20% omdat uit de praktijk volgt dat er toch nog vaak bijkomende kosten zijn. Bij krakers komen die kosten (bijvoorbeeld kosten aansluiting energievoorzieningen) voort uit het bewonen van een woning, terwijl de dak- en thuisloze die regelmatig de nachtopvang bezoekt eveneens (zij het beperkte) kosten maakt. Deze worden in alle gevallen geraamd op 5% van het wettelijk netto minimumloon (5% van de gehuwdennorm). Het vorenstaande resulteert dan in een verlaging van de norm met 15% van het wettelijk netto minimumloon. Artikel 3: Verlaging norm schoolverlaters Hier is gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot verlaging van de norm zoals aangegeven in artikel 28 van de Participatiewet. Degene die recentelij k het onderwijs of de beroepsopleiding heeft beëindigd, op grond waarvan er aanspraak bestond op een toelage in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 dan wel de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, ontvangt een lagere uitkering. Voor alle duidelijkheid wordt hier nog eens aangegeven dat de soort scholing of studie maatgevend is voor de aanspraak op een toelage op basis van de Wet Studiefinanciering 2000 of een tegemoetkoming krachtens de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Het maakt dus niet uit of de belanghebbende zelf recht had op een dergelijke toelage. De verlaging van de bijstandsnorm houdt in principe in dat deze wordt verlaagd tot de toepasselijke normbedragen voor levensonderhoud zoals bedoeld in artikel 33, tweed lid van de Participatiewet. De bijstandsnorm ligt in de regel hoger dan die bedragen. Soms aanzienlijk hoger en in andere voorkomende gevallen slechts beperkt. Er wordt vanuit gegaan dat de belanghebbende tijdens de studieperiode de bestedingen heeft afgestemd op dit inkomen uit studiefinanciering en dat de noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toenemen als de studie wordt beëindigd en belanghebbende vervolgens als schoolverlater op bijstand aangewezen raakt. Afgaande op de toelichting bij artikel 28 van de Participatiewet, speelt de invloed van inkomsten bijvoorbeeld uit àrbeid of stagevergoeding van belanghebbende tijdens de studie in deze geen rol. De verlaagde uitkering geldt voor een periode van

Raadsnota. Raadsvergadering d.d.: 15 december 2014 Agenda nr: Onderwerp: Vaststelling beleidsplan en verordeningen Participatiewet 2015.

Raadsnota. Raadsvergadering d.d.: 15 december 2014 Agenda nr: Onderwerp: Vaststelling beleidsplan en verordeningen Participatiewet 2015. Raadsnota Raadsvergadering d.d.: 15 december 2014 Agenda nr: Onderwerp: Vaststelling beleidsplan en verordeningen Participatiewet 2015. Aan de gemeenteraad, 1. Doel, Samenvatting en Advies van het raadsvoorstel

Nadere informatie

Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland Het Algemeen Bestuur van Pentasz,

Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland Het Algemeen Bestuur van Pentasz, Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 4.8 Het Algemeen Bestuur van Pentasz, gelet op de artikelen 6, 7, 8a, 9, 9a, 10, 10a, 10b, 10c, 10d, 10da en 10f van

Nadere informatie

Re-integratieverordening Participatiewet 2015 per (Aanpassing artikel 8)

Re-integratieverordening Participatiewet 2015 per (Aanpassing artikel 8) GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van de gemeente Haaren Nr. 52858 3 april 2017 Re-integratieverordening Participatiewet 2015 per 1-1-2017 (Aanpassing artikel 8) De raad van de gemeente Haaren; in zijn vergadering

Nadere informatie

Korte inhoud : De verordeningen Participatiewet dienen door de gemeenteraad te worden vastgesteld.

Korte inhoud : De verordeningen Participatiewet dienen door de gemeenteraad te worden vastgesteld. Nummer : 10-01.2015 Onderwerp : Verordeningen Participatiewet Korte inhoud : De verordeningen Participatiewet dienen door de gemeenteraad te worden vastgesteld. Uithuizen, 18 december 2014. AAN DE RAAD.

Nadere informatie

Toelichting Participatiewet Raadsbijeenkomst

Toelichting Participatiewet Raadsbijeenkomst Toelichting Participatiewet Raadsbijeenkomst 25-08- Inleiding Met de invoering van de Participatiewet op 1 januari 2015 worden gemeenten verantwoordelijk voor alle burgers met arbeidsvermogen die ondersteuning

Nadere informatie

Portefeuillehouder: M. Verschuren Behandelend ambtenaar J. van Bragt, 0595-750306 gemeente@winsum.nl (t.a.v. J.van Bragt)

Portefeuillehouder: M. Verschuren Behandelend ambtenaar J. van Bragt, 0595-750306 gemeente@winsum.nl (t.a.v. J.van Bragt) Vergadering: 27 januari 2015 Agendanummer: 14 Status: Besluitvormend Portefeuillehouder: M. Verschuren Behandelend ambtenaar J. van Bragt, 0595-750306 E-mail: gemeente@winsum.nl (t.a.v. J.van Bragt) Aan

Nadere informatie

Re-integratieverordening Participatiewet WIHW 2017 gemeente Oud-Beijerland. Artikel 2. Verplichtingen van de persoon uit de doelgroep

Re-integratieverordening Participatiewet WIHW 2017 gemeente Oud-Beijerland. Artikel 2. Verplichtingen van de persoon uit de doelgroep GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van de gemeente Oud-Beijerland Nr. 157294 14 september 2017 Re-integratieverordening Participatiewet WIHW 2017 gemeente Oud-Beijerland Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel

Nadere informatie

Gezien het voorstel inzake Gewijzigde WWB-verordeningen na aanscherping WWB (Gem. blad Afd. A 2012, no. );

Gezien het voorstel inzake Gewijzigde WWB-verordeningen na aanscherping WWB (Gem. blad Afd. A 2012, no. ); 2012, no. < no. > De Raad der gemeente Stein; Gezien het voorstel inzake Gewijzigde WWB-verordeningen na aanscherping WWB (Gem. blad Afd. A 2012, no. ); Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders

Nadere informatie

Participatiewet. 9 september 2014. raadscommissie EM - 1 -

Participatiewet. 9 september 2014. raadscommissie EM - 1 - Participatiewet raadscommissie EM 9 september 2014-1 - Inhoud achtergrond wijzigingen sociale zekerheid hoofdlijnen Participatiewet 1 januari 2015 financiering Rijk wetswijzigingen WWB 1 januari 2015 voorbereidingen

Nadere informatie

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 26 augustus 2010;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 26 augustus 2010; CVDR Officiële uitgave van Eemsmond. Nr. CVDR63088_1 11 oktober 2016 Re-integratieverordening 2010 De raad van de gemeente Eemsmond; Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders

Nadere informatie

CVDR. Nr. CVDR601394_1. Participatieverordening Meierijstad Hoofdstuk 1 Algemeen

CVDR. Nr. CVDR601394_1. Participatieverordening Meierijstad Hoofdstuk 1 Algemeen CVDR Officiële uitgave van Meierijstad. Nr. CVDR601394_1 23 januari 2017 Participatieverordening Meierijstad 2017 De raad van de gemeente Meierijstad, gelezen het voorstel van de Stuurgroep fusie Meierijstad;

Nadere informatie

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2009

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2009 Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2009 Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie gemeente Heemskerk Officiële naam regeling Re-integratieverordening Wet werk en

Nadere informatie

Re-integratieverordening Participatiewet

Re-integratieverordening Participatiewet Re-integratieverordening Participatiewet 2015.1 Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begrippen 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste

Nadere informatie

Aan de gemeenteraad Gemeente Steenwijkerland Vendelweg 1 8331 XE Steenwijk Steenwijk, 16-12-2014 Nummer voorstel: 2015/4

Aan de gemeenteraad Gemeente Steenwijkerland Vendelweg 1 8331 XE Steenwijk Steenwijk, 16-12-2014 Nummer voorstel: 2015/4 Voorstel aan de raad Aan de gemeenteraad Gemeente Steenwijkerland Vendelweg 1 8331 XE Steenwijk Steenwijk, 16-12-2014 Nummer voorstel: 2015/4 Voor raadsvergadering d.d.: 13-01-2015 Agendapunt: 7 Onderwerp:

Nadere informatie

vast te stellen de hierna volgende Verordening tegenprestatie Alkmaar 2015 Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

vast te stellen de hierna volgende Verordening tegenprestatie Alkmaar 2015 Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Alkmaar. Nr. 1818 8 januari 2015 Verordening tegenprestatie Alkmaar 2015 De raad van de gemeente Alkmaar; gelezen het voorstel de stuurgroep fusie; gelet op

Nadere informatie

Raadsvoorstel. Aanleiding. Datum

Raadsvoorstel. Aanleiding. Datum Raadsvoorstel Datum 10 december 2014 Agenda nr.: (in te vullen door griffie) raadsvergadering: Portefeuillehouder: Hans Verbraak Registratiecode: (in te vullen door griffie) Onderwerp: Aan de raad van

Nadere informatie

Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015

Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 ================================================================================== De raad van de gemeente (naam gemeente) ; gelezen het voorstel

Nadere informatie

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2004 gemeente Tholen

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2004 gemeente Tholen CVDR Officiële uitgave van Tholen. Nr. CVDR43763_1 20 maart 2018 Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2004 gemeente Tholen De raad der gemeente Tholen; gelezen het voorstel van het college van

Nadere informatie

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas DE RAAD VAN DE GEMEENTE PEEL EN MAAS Gelet op het raadsvoorstel (2016-087 07) Gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149

Nadere informatie

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 Definitieve versie 30-10-2014 Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 De raad van de gemeente Montferland; Gelezen het

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen De raad van de gemeente Oldebroek; Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012 kenmerk 98182 gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 april 2012; gelet op de artikelen 7 en 8 en 10

Nadere informatie

Voorstel aan de gemeenteraad van Oostzaan

Voorstel aan de gemeenteraad van Oostzaan Onderwerp: Regelingen regionaal Participatiewet Oostzaan Invullen door Raadsgriffie RV-nummer: 14/84 Beleidsveld: Werk en inkomen Datum: 26 november 2014 Portefeuillehouder: M. Olij Contactpersoon: Corina

Nadere informatie

Beleidskader en verordeningen Participatiewet Eddy van der Spek Eva Mercks

Beleidskader en verordeningen Participatiewet Eddy van der Spek Eva Mercks Beleidskader en verordeningen Participatiewet 2015 Eddy van der Spek Eva Mercks Inhoud Proces van totstandkoming Participatiewet Wat blijft hetzelfde Wat verandert er Dienstverleningsarrangementen werkzoekenden

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Onderwerp Datum 26 oktober 2012 Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Venray 2013 Pagina 1 van 6 De raad van Venray, gelezen het advies van de Cliëntenraad WWB van 16 oktober 2012, gelezen

Nadere informatie

Re-integratieverordening Participatiewet 2015, gemeente Zundert

Re-integratieverordening Participatiewet 2015, gemeente Zundert CVDR Officiële uitgave van Zundert. Nr. CVDR347843_1 14 november 2017 Re-integratieverordening Participatiewet 2015, gemeente Zundert De raad van de gemeente Zundert; Gelezen het voorstel van het college

Nadere informatie

VERORDENING TEGENPRESENTATIE PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ 2015

VERORDENING TEGENPRESENTATIE PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ 2015 VERORDENING TEGENPRESENTATIE PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ 2015 Artikel 1. Begrippen In deze verordening wordt verstaan onder: a) uitkeringsgerechtigden: personen die een uitkering ontvangen op grond van

Nadere informatie

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Castricum 2015

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Castricum 2015 Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Castricum 2015 De raad van de gemeente Castricum; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 28 oktober [nummer]; gelet op

Nadere informatie

Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Haarlem (versie ) De raad van de gemeente Haarlem;

Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Haarlem (versie ) De raad van de gemeente Haarlem; Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Haarlem (versie 10-09-2014) De raad van de gemeente Haarlem; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van [datum en nummer]; gelet op artikel

Nadere informatie

Raadsvoorstel Zeewolde

Raadsvoorstel Zeewolde Datum Agendapunt Documentnummer 14 R06S008 Onderwerp Verordeningen Participatiewet Raadsvoorstel Zeewolde Beoogd effect De gemeente heeft een verantwoordelijkheid met betrekking tot de invulling van de

Nadere informatie

Raadsvoorstel Openbare Raadsvergadering CONCEPT

Raadsvoorstel Openbare Raadsvergadering CONCEPT Raadsvoorstel Openbare Raadsvergadering CONCEPT Datum 30 juni 2015 Agendapunt 10 Onderwerp Verordeningen Participatiewet Portefeuillehouder(s) wethouder J.M.M. van den Beuken Inhoudelijk voorstel Per 1

Nadere informatie

Een nieuwe taak voor gemeenten

Een nieuwe taak voor gemeenten Een nieuwe taak voor gemeenten Vanaf 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking. Het doel van de wet is om meer mensen, ook mensen met een arbeidsbeperking, aan de slag te krijgen. De gemeente

Nadere informatie

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Venray 2017

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Venray 2017 Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Venray 2017 De raad van de gemeente Venray; gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Participatiewet en artikel 35

Nadere informatie

Sfeervol Meerssen. Aan de Gemeenteraad

Sfeervol Meerssen. Aan de Gemeenteraad Raadsvoorstel Onderwerp: Verlenging vigerend beleid Participatiewet 2015 Raadsvergadering: 17 december 2015 Raadsnummering: 15-vanRijsw-02 Zaaknummer: 238914 Programma / Kader: Participatiebeleid Portefeuillehouder:

Nadere informatie

Het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder

Het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van de gemeente Noordoostpolder Nr. 11290 18 januari 2018 Beleidsregels Participatie Noordoostpolder 2018 Het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder overwegende

Nadere informatie

GEMEENTEBLAD. Officiële publicatie van Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude

GEMEENTEBLAD. Officiële publicatie van Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude Verordening tegenprestatie Participatiewet Haarlemmerliede en Spaarnwoude 2015 De raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 23 september

Nadere informatie

Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Lemsterland. gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d.

Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Lemsterland. gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Lemsterland. De raad van de gemeente Lemsterland; gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 6 december 2010; gelet op de artikelen 7, 8,

Nadere informatie

Afdeling: Beleid Maatschappij Leiderdorp, 30 oktober 2014 Onderwerp: Re-integratieverordening. Aan de raad. Participatiewet

Afdeling: Beleid Maatschappij Leiderdorp, 30 oktober 2014 Onderwerp: Re-integratieverordening. Aan de raad. Participatiewet Pagina 1 van 6 Versie Nr.1 Afdeling: Beleid Maatschappij Leiderdorp, 30 oktober 2014 Onderwerp: Re-integratieverordening Aan de raad. Participatiewet Beslispunten *Z00288A120 E* 1. Vast te stellen de Re-integratieverordening

Nadere informatie

Raadsvoorstel Openbare Raadsvergadering LE - Raadstukken 2014\80

Raadsvoorstel Openbare Raadsvergadering LE - Raadstukken 2014\80 Raadsvoorstel Openbare Raadsvergadering LE - Raadstukken 2014\80 Datum 15 december 2014 Agendapunt 8 Onderwerp Verordeningen Participatiewet 2015 Portefeuillehouder(s) wethouder J.M.M. van den Beuken Inhoudelijk

Nadere informatie

Re-integratieverordening Participatiewet Deurne 2015

Re-integratieverordening Participatiewet Deurne 2015 CVDR Officiële uitgave van Deurne. Nr. CVDR358167_1 28 september 2018 Re-integratieverordening Participatiewet Deurne 2015 DE RAAD DER GEMEENTE DEURNE gezien het voorstel van burgemeester en wethouders

Nadere informatie

RE-INTEGRATIEVERORDENING PARTICIPATIEWET 2015

RE-INTEGRATIEVERORDENING PARTICIPATIEWET 2015 RE-INTEGRATIEVERORDENING PARTICIPATIEWET 2015 De raad van de gemeente Grootegast; gelezen het voorstel van het college van ; Gezien het advies van de Wmo-adviesraad d.d. gelet op de artikelen 8a, eerste

Nadere informatie

Participatiewet. Gezamenlijke Raadsbijeenkomst, 14 en 26 mei 2014

Participatiewet. Gezamenlijke Raadsbijeenkomst, 14 en 26 mei 2014 Participatiewet Gezamenlijke Raadsbijeenkomst, 14 en 26 mei 2014 Kenmerken Participatiewet Iedereen met arbeidsvermogen naar (regulier) werk Werk boven uitkering en werken naar vermogen Eigen verantwoordelijkheid

Nadere informatie

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014 gelet op artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014 gelet op artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet; Verordening tegenprestatie Participatiewet Ede 2015 De raad van de gemeente Ede; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014 gelet op artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van

Nadere informatie

Agendapuntnr.: Renswoude, 27 oktober Nr.: Behandeld door: M.H.T. Jansen Onderwerp: Verordening Tegenprestatie Renswoude 2015

Agendapuntnr.: Renswoude, 27 oktober Nr.: Behandeld door: M.H.T. Jansen Onderwerp: Verordening Tegenprestatie Renswoude 2015 Agendapuntnr.: Nr.: 149997 Behandeld door: M.H.T. Jansen Onderwerp: Verordening Tegenprestatie Renswoude 2015 Renswoude, 27 oktober 2015 Aan de gemeenteraad Geachte raad, Inleiding Sinds 2012 beschikken

Nadere informatie

Verordening Tegenprestatie 2015. Gemeente Achtkarspelen

Verordening Tegenprestatie 2015. Gemeente Achtkarspelen Verordening Tegenprestatie 2015 Gemeente Achtkarspelen De Raad van de gemeente Achtkarspelen: overwegende dat: de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers,

Nadere informatie

Participatiewet. Wetgeving

Participatiewet. Wetgeving Participatiewet Gemeenteraad 9 december 2014 Wetgeving Wet maatregelen WWB Wet hervorming kindregelingen Invoeringswet Participatiewet december 14 Participatiewet 2 1 Inhoud presentatie Huidige situatie

Nadere informatie

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 november 2014;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 november 2014; DE RAAD VAN DE GEMEENTE HAREN, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 november 2014; gelet op de artikelen 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e, en tweede lid, en 10b, vierde

Nadere informatie

Re-integratieverordening Participatiewet 2015

Re-integratieverordening Participatiewet 2015 Re-integratieverordening Participatiewet 2015 Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begrippen 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste

Nadere informatie

Gemeente Bergen op Zoom - Re-integratieverordening Participatiewet

Gemeente Bergen op Zoom - Re-integratieverordening Participatiewet GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Bergen op Zoom. Nr. 78160 24 december 2014 Gemeente Bergen op Zoom - Re-integratieverordening Participatiewet De raad van de gemeente Bergen op Zoom overwegende

Nadere informatie

Agendapunt. Registratienummer Kopie aan afdeling Akkoord Bespreken Kopie Openbaar. Burgemeester

Agendapunt. Registratienummer Kopie aan afdeling Akkoord Bespreken Kopie Openbaar. Burgemeester B&W voorstel Agendapunt Nummer Onderwerp Verordeningen Re- integratie, Loonkostensubsidie en Individuele Studietoelage Ambtenaar Carina Neijgh van Lier Afdeling Economie en Werk Paraaf afdelingsmanager

Nadere informatie

GEMEENTEBLAD 2004 nr. 150

GEMEENTEBLAD 2004 nr. 150 GEMEENTEBLAD 2004 nr. 150 De raad van de gemeente Maassluis; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 augustus 2004, bijlagennummer I ; gelet op artikel 149, eerste lid van de Gemeentewet,

Nadere informatie

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving) Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie gemeente Heerhugowaard Officiële naam regeling verordening tegenprestatie gemeente Heerhugowaard 2015 Citeertitel Verordening Tegenprestatie

Nadere informatie

Zundertse Regelgeving Wetstechnische informatie

Zundertse Regelgeving Wetstechnische informatie Zundertse Regelgeving Wetstechnische informatie Rubriek: Maatschappelijke zorg en welzijn Naam regeling: Re-integratieverordening Participatiewet 2015, gemeente Zundert Citeertitel: Re-integratieverordening

Nadere informatie

RAADSBESLUIT. gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d ;

RAADSBESLUIT. gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d ; RAADSBESLUIT Onderwerp: Dagtekening: nummer: 1e wijziging van de Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ Asten 2010 1 februari 2011.. De raad van de gemeente Asten; gezien het voorstel van het college

Nadere informatie

Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Castricum 2015

Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Castricum 2015 Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Castricum 2015 De raad van de gemeente Castricum; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 28 oktober [nummer]; gelet op de

Nadere informatie

Bijlage 9: Advies cliëntenraad Roerdalen en reactie college Bijlage(n) ter inzage: N.v.t.

Bijlage 9: Advies cliëntenraad Roerdalen en reactie college Bijlage(n) ter inzage: N.v.t. Raadsvoorstel Onderwerp: Verordeningen Participatiewet 2015 Indiener agendapunt: College van Burgemeester en wethouders Roerdalen Portefeuillehouder: J.G.A.M. den Teuling Gevraagd besluit: 1. De bijgevoegde

Nadere informatie

io-fó-m nr. 6293^ n Heemst

io-fó-m nr. 6293^ n Heemst ' oort bij raadsbesii' io-fó-m nr. 6293^ n Heemst Verordening tegenprestatie Participatiewet Heemstede 2015 De raad van de gemeente Heemstede; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders

Nadere informatie

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Rijssen-Holten 2015

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Rijssen-Holten 2015 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Rijssen-Holten. Nr. 83916 31 december 2014 Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Rijssen-Holten 2015 Overwegingen: - dat per 1 januari

Nadere informatie

Participatiewet. Beide medewerkers van Het Plein (Lochem en Zutphen)

Participatiewet. Beide medewerkers van Het Plein (Lochem en Zutphen) Participatiewet De wet en de verordeningen Dinsdag 4 november 2014, Bartho van Wel>Presentatie Participatiewet Bert van der Laan> gespreksleider en Vitale Sportvereniging Beide medewerkers van Het Plein

Nadere informatie

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2004

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2004 RAADSBESLUlT De raad van de gemeente Papendrecht; gelezen het voorstel van het college d.d. 18 juni 12004; nummer 041 12004; gelet op anikei 147, eerste lid van de Gemeentewet, de anikelen 7 en 8 en 10

Nadere informatie

De raad van de gemeente Schiermonnikoog,

De raad van de gemeente Schiermonnikoog, De raad van de gemeente Schiermonnikoog, Gelet op artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel e van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk

Nadere informatie

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 6 januari 2015;

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 6 januari 2015; VERORDENING De Raad van de gemeente Uden; overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen

Nadere informatie

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.18 november 2014, nummer: 14/987;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.18 november 2014, nummer: 14/987; De raad van de gemeente Emmen; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.18 november 2014, nummer: 14/987; gelet op het bepaalde in artikel 8, eerste lid, onderdeel b van de Participatiewet,

Nadere informatie

Presentatie Participatiewet & Wijzigingen Wwb. Commissie Samenleving Brielle

Presentatie Participatiewet & Wijzigingen Wwb. Commissie Samenleving Brielle Presentatie & Wijzigingen Wwb Commissie Samenleving Brielle Inhoud Presentatie Doelen participatiewet Uitgangspunten participatiewet Samenwerking Consequenties invoering participatiewet Wijzigingen Wwb

Nadere informatie

Verordening Loonkostensubsidie Participatiewet Gemeente Capelle aan den IJssel 2015

Verordening Loonkostensubsidie Participatiewet Gemeente Capelle aan den IJssel 2015 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Capelle aan den IJssel. Nr. 76798 24 december 2014 Verordening Loonkostensubsidie Participatiewet Gemeente Capelle aan den IJssel 2015 De raad van de gemeente

Nadere informatie

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 februari 2015;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 februari 2015; CVDR Officiële uitgave van Cuijk. Nr. CVDR365741_1 22 mei 2018 Re-integratieverordening Participatiewet 2015 De raad van de gemeente Cuijk; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 februari

Nadere informatie

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Lelystad houdende regels omtrent participatie [Participatieverordening Lelystad 2018]

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Lelystad houdende regels omtrent participatie [Participatieverordening Lelystad 2018] CVDR Officiële uitgave van Lelystad. Nr. CVDR610349_1 30 mei 2018 Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Lelystad houdende regels omtrent participatie [Participatieverordening Lelystad 2018] Nummer:

Nadere informatie

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN HOOFDSTUK 2 BESCHUT WERK

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN HOOFDSTUK 2 BESCHUT WERK Corsanummer: 17-0091433 Het college van burgemeester en wethouders gemeente Westland; gelet op artikel 10, lid 1, aanhef en onderdeel j van de re-integratieverordening Participatiewet 2017; besluit: vast

Nadere informatie

Re-integratieverordening Participatiewet 2017

Re-integratieverordening Participatiewet 2017 Re-integratieverordening Participatiewet 2017 De raad van de gemeente Tiel; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders gelet op de artikelen 8a, eerste lid, aanhef en onder a,

Nadere informatie

Burgemeester en Wethouders 30 april Steller Documentnummer Afdeling. R. van Wijk 15I Samenleving

Burgemeester en Wethouders 30 april Steller Documentnummer Afdeling. R. van Wijk 15I Samenleving Burgemeester en Wethouders Steller Documentnummer Afdeling R. van Wijk 5I00048 Samenleving Doorkiesnummer Communicatie Portefeuillehouder 036 5229564 Nee G.M. Dijksterhuis Kabinet Brief bijgevoegd Te volgen

Nadere informatie

Gemeenteblad Officiële uitgave van de gemeente Huizen Week: 51 Datum: nr. 30

Gemeenteblad Officiële uitgave van de gemeente Huizen Week: 51 Datum: nr. 30 Gemeenteblad Officiële uitgave van de gemeente Huizen Week: 51 Datum: 18-12-2014 nr. 30 Burgemeester en wethouders maken bekend dat de gemeenteraad van Huizen in zijn vergadering van 11 december 2014 besloten

Nadere informatie

Artikelsgewijze toelichting Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

Artikelsgewijze toelichting Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld. Toelichting Algemeen Er is gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarin

Nadere informatie

b e s l u i t : Het college kan een tegenprestatie opdragen voor zover die werkzaamheden:

b e s l u i t : Het college kan een tegenprestatie opdragen voor zover die werkzaamheden: De gemeenteraad Gooise Meren Gelezen het voorstel van 9348 gelet op artikel 7, lid 1 sub c, artikel 8a, lid 1 sub b en artikel 9 van de Participatiewet; gelet op artikel 35, lid e sub e en artikel 37 van

Nadere informatie

Verordeningen Participatiewet

Verordeningen Participatiewet Verordeningen Participatiewet Persbericht van 11 mei jl. 935 extra banen in de arbeidsmarktregio Groningen en Noord-Drenthe In de arbeidsmarktregio Groningen en Noord-Drenthe is afgesproken dat er tot

Nadere informatie

VERORDENING TEGENPRESTATIE PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ 2015

VERORDENING TEGENPRESTATIE PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ 2015 VERORDENING TEGENPRESTATIE PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ 2015 DE RAAD VAN DE GEMEENTE TEN BOER gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 26 mei 2015 nr. TB 15.5037761; gelet op artikel 8a,

Nadere informatie

vast te stellen de Verordening individuele studietoeslag gemeente Haarlem.

vast te stellen de Verordening individuele studietoeslag gemeente Haarlem. Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Haarlem (versie 28-08-2014) De raad van de gemeente Haarlem; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van [datum en nummer]; gelet

Nadere informatie

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van,

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van, Verordening tegenprestatie Participatiewet 2015 De raad van de gemeente Tiel, Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van, Gelet op artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van

Nadere informatie

besluit vast te stellen de Bijlage van de gemeente Wijchen bij de Verordening tegenprestatie

besluit vast te stellen de Bijlage van de gemeente Wijchen bij de Verordening tegenprestatie Het Algemeen Bestuur van de Modulaire Gemeenschappelijke Regeling Rijk van Nijmegen (MGR), gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen van 6 januari 2015; gelet op artikel

Nadere informatie

~'i" ~ Emmen. ~~~ Gemeente. Raadsvoorstel. 11. de verordening loonkostensubsidie gemeente Emmen 2015 per 1 juli 2015 vast te stellen

~'i ~ Emmen. ~~~ Gemeente. Raadsvoorstel. 11. de verordening loonkostensubsidie gemeente Emmen 2015 per 1 juli 2015 vast te stellen Raadsvoorstel jaar Raad categorie / agendanr. B.enW. 2015 RA15.0041 A 9 15/458 ~ ~~~ Gemeente ~'i" ~ Emmen ~ Onderwerp: I Verordening loonkostensubsidie gemeente Emmen 2015 Portefeuillehouder: H.R. Arends

Nadere informatie

Verordening Tegenprestatie WerkSaam Westfriesland 2015

Verordening Tegenprestatie WerkSaam Westfriesland 2015 Verordening Tegenprestatie WerkSaam Westfriesland 2015 Het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling WerkSaam Westfriesland, gevestigd te Hoorn; Gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur

Nadere informatie

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Verordening tegenprestatie Participatiewet 2015 Kenmerk: 183277 De raad van de gemeente Oldebroek; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 oktober 2014; gelet op artikel 8a, eerste lid,

Nadere informatie

REÏNTEGRATIEVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND RIJSWIJK 2005

REÏNTEGRATIEVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND RIJSWIJK 2005 -1.833.52 REÏNTEGRATIEVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND RIJSWIJK 2005 HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1. Begripsomschrijvingen In deze verordening wordt verstaan onder: a. de wet : de WWB b. WWB:

Nadere informatie

Reïntegratieverordening. werk en bijstand

Reïntegratieverordening. werk en bijstand Reïntegratieverordening werk en bijstand Midden-Delfland, augustus 2004 1 De Raad van de gemeente Midden-Delfland, Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 oktober 2004,

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2013 2014 33 161 Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en enige andere

Nadere informatie

Raadsbesluit Raadsvergadering: 28 mei 2014

Raadsbesluit Raadsvergadering: 28 mei 2014 ONDERWERP Beleidskadernota Participatiewet 2015 SAMENVATTING Op 20 februari 2014 is door de Tweede Kamer het wetsvoorstel Participatiewet aangenomen. Het voorstel ligt nu bij de Eerste Kamer en als deze

Nadere informatie

Wijziging op de Verordening Re-integratie en Tegenprestatie Participatiewet 2015 gemeente Borsele

Wijziging op de Verordening Re-integratie en Tegenprestatie Participatiewet 2015 gemeente Borsele Wijziging op de Verordening Re-integratie en Tegenprestatie Participatiewet 2015 gemeente Borsele Citeertitel: Re-integratieverordening 2015 De raad van de gemeente Borsele, gelezen het voorstel van burgemeester

Nadere informatie

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 1 december 2015;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 1 december 2015; GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Berg en Dal. Nr. 15879 11 februari 2016 Verordening Tegenprestatie naar Vermogen gemeente Berg en Dal De raad van de gemeente Berg en Dal; gelezen het voorstel

Nadere informatie

Verordening tegenprestatie Sociale Zekerheid 2015, gemeente Drimmelen

Verordening tegenprestatie Sociale Zekerheid 2015, gemeente Drimmelen Verordening tegenprestatie Sociale Zekerheid 2015, gemeente Drimmelen De raad van de gemeente Drimmelen; gezien het voorstel van burgemeester en wethouder van 11 november 2014; gelet op artikel 8, lid

Nadere informatie

De Verordening tegenprestatie Participatiewet IOAW en IOAZ Waddinxveen 2015.;

De Verordening tegenprestatie Participatiewet IOAW en IOAZ Waddinxveen 2015.; GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Waddinxveen. Nr. 81579 24 december 2014 Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ Waddinxveen 2015 De raad van de gemeente Waddinxveen gelezen

Nadere informatie

ALGEMENE TOELICHTING VERORDENING TEGENPRESTATIE

ALGEMENE TOELICHTING VERORDENING TEGENPRESTATIE ALGEMENE TOELICHTING VERORDENING TEGENPRESTATIE Het college is bevoegd een uitkeringsgerechtigde te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, ook als die tegenprestatie niet direct samenhangt

Nadere informatie

GEMEENTEBLAD. Officiële publicatie van Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude

GEMEENTEBLAD. Officiële publicatie van Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude Verordening individuele studietoeslag Participatiewet Haarlemmerliede en Spaarnwoude (II) De raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van

Nadere informatie

Re-integratieverordening Participatiewet

Re-integratieverordening Participatiewet Re-integratieverordening Participatiewet 2015.1 Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begrippen 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste

Nadere informatie

Raadsvergadering : 8 september 2015 agendapunt : Commissie : Sociaal. : Verordening loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Berkelland 2015

Raadsvergadering : 8 september 2015 agendapunt : Commissie : Sociaal. : Verordening loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Berkelland 2015 Zaaknummer : 144422 Raadsvergadering : 8 september 2015 agendapunt : Commissie : Sociaal Onderwerp : Verordening loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Berkelland 2015 Collegevergadering : 11 augustus

Nadere informatie

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Heerenveen. Nr. 82635 29 december 2014 Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015 De raad van de gemeente Heerenveen;

Nadere informatie

20 15-20 4 20 15-205 Gemeenteraad

20 15-20 4 20 15-205 Gemeenteraad Nieuwegein 20 15-20 4 20 15-205 Gemeenteraad Onderwerp Verordening Individuele studietoeslag WIL en Datum 22 april 2015 Participatieverordening WIL Raadsvoorstel Afdeling Strat gie Maatschappelijke Ontwikkeling

Nadere informatie

Algemeen bestuur Sociale Dienst Bommelerwaard - Re-integratieverordening Participatiewet 2016 vastgesteld

Algemeen bestuur Sociale Dienst Bommelerwaard - Re-integratieverordening Participatiewet 2016 vastgesteld GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Zaltbommel. Nr. 119333 14 december 2015 Algemeen bestuur Sociale Dienst Bommelerwaard - Re-integratieverordening Participatiewet 2016 vastgesteld het algemeen

Nadere informatie

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d., nummer:. ;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d., nummer:. ; Raadsbesluit De raad van de gemeente Coevorden; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d., nummer:. ; gelet op het bepaalde in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b van de Participatiewet,

Nadere informatie

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Midden-Drenthe

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Midden-Drenthe De raad van de gemeente Midden-Drenthe; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014; gelet op artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet, artikel 35

Nadere informatie

*Z C* Beslispunten 1. Aan u wordt voorgesteld de Reintegratieverordening Goeree-Overflakkee met ingang van 1 januari 2013 vast te stellen.

*Z C* Beslispunten 1. Aan u wordt voorgesteld de Reintegratieverordening Goeree-Overflakkee met ingang van 1 januari 2013 vast te stellen. Gemeenteraad van Goeree-Overflakkee Postbus 1 3240 AA MIDDELHARNIS *Z010136663C* Registratienummer : Z -13-03423/417 Agendanummer : Portefeuillehouder :Ter behandeling bij Raadsvergadering : 21 maart opsteller

Nadere informatie

overwegende dat het college ten behoeve van de personen uit de doelgroep loonkostensubsidie kan verstrekken aan de werkgever van deze doelgroep;

overwegende dat het college ten behoeve van de personen uit de doelgroep loonkostensubsidie kan verstrekken aan de werkgever van deze doelgroep; De raad van de gemeente Elburg; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014; gelet op de artikelen 6, tweede lid, 10c en 10d van de Participatiewet; overwegende dat het college

Nadere informatie

VERORDENING TEGENPRESTATIE PARTICIPATIEWET, IOAW en IOAZ ASTEN 2015

VERORDENING TEGENPRESTATIE PARTICIPATIEWET, IOAW en IOAZ ASTEN 2015 VERORDENING TEGENPRESTATIE PARTICIPATIEWET, IOAW en IOAZ ASTEN 2015 De raad van de gemeente Asten, gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 19 mei 2015; gehoord het advies van de Commissie

Nadere informatie