B en W. nr d.d

Transcriptie

1 B en W. nr d.d Onderwerp Vaststellen deelverordening subsidieregeling peuterspeelzaalwerk Leiden 2013 voor de inspraak Besluiten: Behoudens advies van de commissie 1. de deelverordening subsidieregeling peuterspeelzaalwerk Leiden 2013 vast te stellen voor de inspraak, waarin nadere regels gesteld worden aan de subsidiering van het peuterspeelzaalwerk. Perssamenvatting: De gemeente subsidieert peuterspeelzaalwerk met als doel voldoende, kwalitatief hoogwaardig en over de stad verspreid peuterspeelzaalwerk te realiseren. Dit levert een bijdrage aan de opvoeding en ontwikkeling van kinderen vanaf twee jaar tot de leeftijd waarop zij naar het basisonderwijs gaan. In de deelverordening subsidieregeling peuterspeelzaalwerk Leiden 2013 wordt vastgesteld op basis waarvan subsidie voor het peuterspeelzaalwerk verstrekt wordt.

2 Deelverordening subsidieregeling peuterspeelzaalwerk Leiden 2013 Hoofdstuk 1 Artikel 1 ALGEMENE BEPALINGEN Begripsomschrijvingen 1. Beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over een voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificatie; 2. Doelgroepkind: een kind dat op basis van het opleidingsniveau van zijn ouders of signalering door het CJG een extra ondersteuningsbehoefte heeft om de kans op onderwijsachterstanden te verkleinen; 3. Doorgaande leerlijn: de aansluiting tussen het educatieve programma van de peuterspeelzaal en het educatieve programma ( de leerlijn ) op de basisschool; 4. Houder: degene die één of meerdere peuterspeelzalen exploiteert; 5. LRP: Landelijk Register Peuterspeelzalen, waarin de gemeente alle peuterspeelzalen die voldoen aan de kwaliteitseisen bij of krachtens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen opneemt; 6. Ouderbijdrage: de bijdrage die ouders betalen voor het peuterspeelzaalwerk; 7. Peuterplaats: een bezoek van een peuter gedurende twee dagdelen van drie uur per week, gedurende 40 weken per jaar; 8. Peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt, anders dan in kinderdagopvang of gastouderopvang; 9. Peuterspeelzaalwerk: het creëren van optimale ontwikkelingskansen voor alle kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar door het aanbieden van veelzijdige en passende speel- en contactmogelijkheden; 10. Voorschoolse Educatie (VVE): uitvoering van een door de gemeente gesubsidieerd programma dat gericht is op het verkleinen van onderwijsachterstanden bij doelgroepkinderen. 11. College: college van Burgemeester en Wethouders van gemeente Leiden. Artikel 2 Doel van de verordening De deelverordening heeft tot doel om nadere regels te stellen aan de subsidiering van het peuterspeelzaalwerk. Artikel 3 Bevoegdheid 1. Het College is het bevoegde bestuursorgaan voor het nemen van beslissingen op grond van deze deelverordening; 2. Voor zover in deze deelverordening niet anders is bepaald, is het gestelde in de Algemene Subsidieverordening gemeente Leiden 2012 van toepassing. Hoofdstuk 2 HOOGTE VAN DE SUBSIDIE Artikel 4 Hoogte van de subsidie De gemeente subsidieert het verschil tussen de kostprijs van een peuterplaats en de per peuterplaats gerealiseerde ouderbijdrage tot een jaarlijks vastgesteld maximum. Artikel 5 Subsidieplafond 1. De gemeenteraad stelt jaarlijks in november een subsidieplafond voor het peuterspeelzaalwerk vast; 2. Indien met de aanvragen het subsidieplafond wordt overschreden, bepaalt het College aan hand van de in artikel 8 genoemden selectiecriteria welke aanvragen toegekend worden.

3 Hoofdstuk 3 AANVRAAG EN VERLENEN VAN DE SUBSIDIE Artikel 6 De aanvraag 1. Een houder kan subsidie aanvragen voor het realiseren van het product peuterplaats; 2. Een aanvraag voor subsidie dient uiterlijk 1 september voorafgaande aan het jaar waarin het product gerealiseerd wordt, schriftelijk bij het College te zijn ingediend; 3. Een aanvraag omvat minimaal: a. een omschrijving van het product waarvoor subsidie aangevraagd wordt; b. een omschrijving van de organisatie waarbinnen dit product gerealiseerd wordt, waaruit in ieder geval blijkt wat de capaciteit van de houder per peuterspeelzaal is en hoe groot het (op ervaringen gebaseerde) verwachte bezettingspercentage is; c. de pedagogische visie van de houder (per peuterspeelzaal) en de vertaling naar de praktijk door de houder; d. de visie van de houder op peuterspeelzaalwerk in relatie tot landelijke ontwikkelingen in deze sector; e. een begroting en dekkingsplan van de kosten van het product waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen aangevraagde subsidies en geschatte inkomsten uit ouderbijdragen; f. de gehanteerde inkomensafhankelijke ouderbijdragentabel; g. een doorrekening van de begroting naar een kostprijs per peuterplaats. Deze kostprijs moet minimaal uitgesplitst zijn in huisvestingskosten, overhead, personeelslasten en overige kosten; 4. In de aanvraag dient houder te onderbouwen dat de peuterspeelzaal aan de algemene voorwaarden uit artikel 7 lid 1 t/m 10 voldoet. Artikel 7 Algemene voorwaarden waaraan de aanvrager moet voldoen 1. De peuterspeelzaal waarvoor subsidie wordt aangevraagd, is gevestigd in Leiden; 2. De peuterspeelzaal is toegankelijk voor alle peuters uit de gemeente, waarbij het wenselijk is dat peuters een peuterspeelzaal bezoeken in de wijk waar zij wonen; 3. Minimaal 95% van de peuterplaatsen wordt bezet door in Leiden woonachtige kinderen; 4. De peuterspeelzaal hanteert per peuterplaats een inkomensafhankelijke ouderbijdrage die gebaseerd is op de landelijke adviestabel ouderbijdragen peuterspeelzaalwerk van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG); 5. De organisatiestructuur van de houder bestaat in elk geval uit een bestuur of een Raad van Toezicht, een coördinator / directeur, minimaal 1 maar bij voorkeur 2 beroepskrachten en een vervangingsregeling van beroepskrachten; 6. De peuterspeelzaal voldoet aan de criteria voor ambitieniveau 2; 7. De peuterspeelzaal waar de peuterplaatsen gerealiseerd worden biedt minimaal kwaliteit conform de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, wat blijkt uit registratie van de peuterspeelzaal in het LRP; 8. De peuterspeelzaal biedt kwaliteit conform de Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen Leiden 2011 ; 9. De peuterspeelzaal werkt aantoonbaar samen met het basisonderwijs en het Centrum voor Jeugd en Gezin; 10. De houder heeft zicht op het aantal doelgroepkinderen per peuterspeelzaal en is bereid om (in overleg met de gemeente) bij meer dan 30 % doelgroepkinderen per locatie een VVE-peuterspeelzaal (methodiek: Piramide) te worden. Artikel 8 Selectiecriteria indien aanvragen het subsidieplafond overstijgen 1. Subsidieverlening aan peuterspeelzalen die, specifiek op het pedagogische vlak, hoge kwaliteit bieden, geniet de voorkeur ten opzichte van subsidieverlening aan peuterspeelzalen die slechts minimaal aan de kwaliteitseisen voldoen; 2. Peuterspeelzalen zijn goed verspreid over de stad; 3. Het bezettingspercentage van een peuterspeelzaal is minimaal 90%;

4 4. De peuterspeelzaal hanteert vastgestelde protocollen betreffende kinderen die extra zorg nodig hebben, het signaleren van problemen en het eventueel inschakelen van externe hulpverlening; 5. Bij gelijke geschiktheid gaat voorkeur uit naar één houder met aanbod van meerdere peuterspeelzalen over de hele stad. 6. De peuterspeelzaal is verbonden aan een basisschool in het kader van de doorgaande leerlijn en werkt intensief samen met deze school. Artikel 9 Weigeringsgronden 1. Indien er een gemeentelijk handhavingstraject met betrekking tot de kwaliteit op een bestaande peuterspeelzaal is ingesteld, kan dit voor het College aanleiding zijn om voor het product peuterplaats op deze locatie geen subsidie toe te kennen. Artikel 10 Verlenen van subsidie 1. Subsidie wordt verleend voor minimaal één kalenderjaar; 2. De subsidie wordt verleend in de vorm van een voorschot van 100% van het toegekende bedrag, verdeeld in 10 termijnen van 8% en 2 termijnen (mei en december) van 10%. Hoofdstuk 4 VASTSTELLEN VAN DE SUBSIDIE Artikel 11 Verantwoording 1. Tussentijdse afwijking van in een subsidiebeschikking vastgelegde prestatieafspraken kan alleen plaatsvinden nadat houder hierover in overleg is getreden met het College en het College deze afwijking schriftelijk heeft goedgekeurd; 2. Gedurende het subsidiejaar worden rapportages uitgebracht over de daadwerkelijke bezetting en de gerealiseerde gemiddelde ouderbijdrage per peuterplaats op 1 mei en 1 september; 3. Over de subsidie wordt uiterlijk vóór 1 mei van het jaar volgend op het kalenderjaar waarvoor de subsidie is verleend, verantwoording afgelegd. Deze verantwoording bevat: a. Een inhoudelijk verslag, met daarin in ieder geval: i. Verantwoording dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht; ii. Het aantal peuterplaatsen per peuterspeelzaal; iii. Het bezettingspercentage per peuterspeelzaal; iv. Het aantal kinderen dat per einde jaar (31-12) de peuterspeelzaal bezoekt; v. Het aantal doelgroepkinderen dat gedurende het jaar de peuterspeelzaal heeft bezocht; vi. Deelname van het aantal kinderen buiten Leiden; vii. Wachtlijstgegevens, inclusief de gemiddelde wachttijd; viii. Inzicht in de daadwerkelijk gerealiseerde kostprijs per peuterplaats, minimaal uitgesplitst in huisvestingskosten, overhead, personeelslasten en overige kosten, en de daadwerkelijk gerealiseerde ouderbijdrage. b. Een financieel jaarverslag (conform hoofdstuk 7 van de Algemene Subsidieverordening Gemeente Leiden 2012). 4. Het College kan bij de subsidieverlening bepalen dat aanvullende gegevens voor de verantwoording moeten worden aangeleverd. Artikel 12 Vaststelling 1. Het College stelt binnen 13 weken na ontvangst van de verantwoording de subsidie vast. Hoofdstuk 5 OVERIGE BEPALINGEN Artikel 13 Hardheidsclausule Het College beslist in alle voorkomende gevallen waarin deze regeling niet voorziet. Het College is bevoegd om in bijzondere gevallen gemotiveerd van deze regeling af te wijken.

5 Artikel 14 Overgangsbepalingen Aanvragen voor het subsidiejaar 2013 die bij inwerkingtreding van de verordening reeds in behandeling zijn genomen, worden conform de werkwijze uit het verleden afgehandeld. Artikel 15 Inwerkingtreding De verordening treedt in werking met ingang van 1 januari Artikel 16 Citeertitel De verordening wordt aangehaald als Deelverordening subsidieregeling peuterspeelzaalwerk Leiden 2013.

6 TOELICHTING Artikel 1 Begripsomschrijvingen In dit artikel wordt een aantal begrippen toegelicht, dat in de verordening wordt gehanteerd. Ad 2: de Leidse definitie van het begrip Doelgroepkind is verder uitgewerkt in het lokale beleidsplan onderwijskansen Het beste uit ieder kind, onderwijsachterstandenbeleid Artikel 2 Doel van de verordening Door middel van subsidiering van peuterspeelzaalwerk wil de gemeente een voldoende en over de stad verspreid aanbod peuterspeelzaalwerk realiseren. Dit levert een pedagogische bijdrage aan de opvoeding en ontwikkeling van kinderen van 2 jaar tot de leeftijd waarop zij naar het basisonderwijs gaan. Daarnaast biedt het peuterspeelzaalwerk een solide basis voor het lokale onderwijskansen beleid. Dit komt tot uiting doordat binnen het gesubsidieerde peuterspeelzaalwerk de mogelijkheid bestaat om, indien de gemeente dit wenselijk acht, voorschoolse educatie te implementeren. Artikel 4 Hoogte van de subsidie De ouderbijdrage dient te worden berekend conform de landelijke inkomensafhankelijke ouderbijdragentabel kinderopvang. Bij de verantwoording van de subsidie wordt de begrootte inkomensafhankelijke ouderbijdrage afgezet tegen de daadwerkelijk gerealiseerde ouderbijdrage. Is de gerealiseerde ouderbijdrage hoger dan verwacht, dan zal in de subsidievaststelling de subsidie per peuterplaats evenredig naar beneden worden bijgesteld. Artikel 7 Algemene voorwaarden waaraan de aanvrager moet voldoen Hier worden de voorwaarden genoemd waaraan de aanvraag moet voldoen. Alle voorwaarden zijn verplicht. Ad 2: De bezetting van peuterspeelzalen is bij voorkeur een afspiegeling van de wijk. Wanneer kinderen in de eigen wijk naar de peuterspeelzaal gaan, versterkt dit de sociale binding met de wijk. De kans is bovendien groot dat kinderen ook samen in de wijk naar school gaan na de peuterspeelzaalperiode, dat is gezellig en vertrouwd. Hiermee wordt de lokale wens om scholen een afspiegeling van de wijk te laten zijn al vanuit de voorschoolse periode ondersteund. Ad 3: Vanuit de randgemeenten gaat een aantal kinderen in Leiden naar school. Zij bezoeken soms ook een voorschoolse voorziening (peuterspeelzaal of kinderdagverblijf) in Leiden. Aan de andere kant bezoekt een aantal kinderen uit Leiden ook een basisschool of voorschoolse voorziening in een randgemeente. Ad 4: Deze adviestabel wordt jaarlijks opgesteld en/of geïndexeerd door de VNG en is gebaseerd op de inkomensafhankelijke ouderbijdragen voor de kinderdagopvang. Ad 5: Hiermee wordt een minimaal professionaliteitniveau van de houder gevraagd. Tevens wordt garantie gevraagd aan éénpitters voor continuïteit van het aanbod bij onverwachte omstandigheden zoals arbeidsongeschiktheid van de beroepskrachten. Ad 6: In het peuterspeelzaalwerk worden landelijk de volgende drie ambitieniveaus erkend: Ambitieniveau 0: Ambitieniveau 1: Ambitieniveau 2: spelen, ontmoeten; spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren; spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen. Ad 7: Peuterspeelzalen worden conform de wet jaarlijks getoetst op kwaliteitseisen door de GGD Hollands Midden. Indien er tekortkomingen zijn, start de gemeente een handhavingstraject met als doel verbetering van de kwaliteit. Indien dit niet het gewenste

7 resultaat oplevert, heeft de gemeente de mogelijkheid om als uiterste instrument een peuterspeelzaal uit te schrijven uit het LRP. Ad 8: Zie toelichting bij ad 7. Ad 9: Gemeente Leiden werkt vanuit het jeugdbeleid en het onderwijskansen beleid aan een stadsbreed protocol (gereed medio 2013) voor overdracht van kinderen van de voorschoolse naar schoolse voorzieningen. Het gaat dan met name om zorgkinderen en doelgroepkinderen VVE. Partners uit het onderwijsveld, voorschoolse voorzieningen, welzijn en zorg en gemeente werken hierin samen. Ad 10: Indien op verzoek van de gemeente gestart wordt met Piramide als programma voor Voorschoolse Educatie (VVE), kan de gemeente daarvoor middelen beschikbaar stellen. De kaders hiervoor zijn vastgelegd in het lokale onderwijskansen beleid. Artikel 8 Selectiecriteria indien aanvragen het subsidieplafond overstijgen Ad 1: Vanaf 2013 zal de toezichthouder kwaliteit peuterspeelzaalwerk (i.c. de GGD Hollands Midden) in de bevindingen van een inspectierapport een beoordeling van het kwaliteitsniveau opnemen. Hieruit is af te leiden of een peuterspeelzaal minimaal voldoet, voldoet of boven de kwaliteitseisen uitstijgt. Ad 2: Voor een goede spreiding van peuterspeelzalen over de stad moeten aanbod en vraag op elkaar afgestemd zijn. Niet in elke wijk is vraag naar een peuterspeelzaal, dit is vaak afhankelijk van het aantal 2-4 jarigen woonachtig in een wijk en de aanwezigheid van een basisschool. Peuterspeelzalen moeten op verzoek van de gemeente kunnen aantonen dat er vanuit de wijk waar zij gevestigd zijn, vraag is naar de voorziening (door middel van het aanleveren van postcode-informatie van de peuters). Ad 3: Dit bezettingspercentage is gebaseerd op ervaringen van de afgelopen jaren. Ad 5: De gemeente geeft er de voorkeur aan om gesubsidieerd peuterspeelzaalwerk door één partner te laten uitvoeren. Reden hiervan is dat er meer flexibiliteit in het aanbod gerealiseerd kan worden en er slechts met één partner afspraken gemaakt kunnen worden over goede inhoudelijke samenwerking tussen het peuterspeelzaalwerk, de gemeente en de stadspartners zoals CJG en basisonderwijs. Artikel 9 Weigeringsgronden Een eerste stap in het gemeentelijke handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzalen is een aanwijzing. Dit handhavingsinstrument zal nog niet van invloed zijn op het al dan niet toekennen van een subsidiebeschikking. Mogelijke vervolginstrumenten zijn een last onder dwangsom, last onder bestuursdwang of een bestuurlijke boete. Deze instrumenten worden in principe alleen ingezet indien een houder zich niet voldoende inzet of niet bij machte is om de gewenste kwaliteitsverbetering te realiseren. Subsidieverlening is in dit geval onwenselijk.