Bericht van de Natuur- en Milieufederatie Zuid-Holland m.b.t. de nieuwe Natuurbeschermingswet

Transcriptie

1 Bericht van de Natuur- en Milieufederatie Zuid-Holland m.b.t. de nieuwe Natuurbeschermingswet Beste mensen, Per 1 januari 2017 treedt de nieuwe Wet natuurbescherming in werking. Met die wet worden een aantal belangrijke bevoegdheden op het gebied van natuur van het Rijk naar de provincies overgedragen. De provincies gaan daarmee een nog grotere rol krijgen op het gebied van natuurbeleid. Zij moeten de Wet natuurbescherming dus in hun eigen beleid gaan implementeren en daarom liggen er moment een ontwerp verordening en beleidsregel ter inzage, zie Meer achtergrondinformatie over de Wet natuurbescherming is bijvoorbeeld hier te vinden: De stukken van de provincie die nu ter inzage liggen zijn belangrijk, want hierin worden bijvoorbeeld veel dingen op het gebied van faunabeheer (o.a. afschot van soorten om schade te voorkomen) geregeld. Ook biedt de Wet natuurbescherming de provincies mogelijkheden om zelf provinciale natuurgebieden en landschappen aan te wijzen. Omdat het dus om beleid gaat dat van groot belang is voor de natuur in Zuid-Holland, gaan wij een zienswijze indienen op de stukken die nu ter inzage liggen. In de bijlage vinden jullie een concept hiervoor. Iedereen die dat wil kan desgewenst aansluiten als mede ondertekenaar van deze zienswijze en aanvullingen voor de tekst of suggesties voor aanpassingen zijn ook welkom. Ik hoor dit graag uiterlijk 5 juli. Daarna zal ik deze reacties verwerken en de zienswijze gereed maken voor indiening. Om de zienswijze door je organisatie mede te laten ondertekenen is het aanleveren van een handtekening in dit geval niet nodig, Een bevestiging van ondertekening met de naam van je organisatie per mail volstaat. In het concept staan nog een aantal punten geel gemarkeerd. Hierop is nog nadere informatie nodig en deze worden later dus nog verder uitgewerkt. Ook zal er t.z.t. op basis van het definitieve concept nog een check plaatsvinden op taal- en typefouten. Veel dank alvast voor jullie reacties! Vriendelijke groeten, Susanne Kuijpers NATUUR EN MILIEUFEDERATIE ZUID-HOLLAND Bezuidenhoutseweg AW Den Haag Tel: s.kuijpers@milieufederatie.nl Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland

2 t.a.v. Afdeling Water en Groen Postbus LP Den Haag Betreft: Zienswijze Ontwerp-Verordening en Ontwerp-Beleidsregel uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland Geacht College van Gedeputeerde Staten, Hierbij willen de volgende organisaties gebruik maken van de gelegenheid om te reageren op uw Ontwerp-Verordening en Ontwerp-Beleidsregel uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland: Natuur en Milieufederatie Zuid-Holland Stichting Duinbehoud Proces en participatie Allereerst willen wij kenbaar maken dat wij teleurgesteld zijn dat u ons niet in een eerder stadium van de implementatie van de Wet natuurbescherming in het provinciale beleid betrokken heeft. U stelt ons nu, via deze formele ter inzage legging, pas in de gelegenheid om inbreng te leveren terwijl wij ervan overtuigd zijn dat het de kwaliteit van de besluitvorming ten goede zou komen wanneer al in een veel eerder stadium zou worden ingezet op participatie van belanghebbenden. Wij hebben begrepen dat deze vroegtijdige en uitgebreide afstemming bijvoorbeeld wel heeft plaatsgevonden met de Faunabeheereenheid. Wij pleiten ervoor om in het vervolg dergelijke afstemming met alle belanghebbenden plaats te laten vinden. Enkele van de ondertekenaars van deze zienswijze hebben dit overigens ook in het (ambtelijke) Groene Partners Overleg aangekaart. Toen is een afstemmingsronde over de implementatie van de Wet natuurbescherming met de relevante organisaties toegezegd, maar helaas heeft die nooit plaatsgevonden. Natuurvisie Wij hebben vernomen dat u ervoor gekozen heeft om nu geen (volgens de Wet natuurbescherming verplichte) natuurvisie op te stellen, maar u volgend jaar de Beleidsvisie Groen zal actualiseren. En in een later stadium uw natuurbeleid op zal nemen in de als gevolg van de Omgevingswet op te stellen omgevingsvisie. Wij kunnen ons erin vinden dat de tijdsdruk te groot is om dit jaar nog een natuurvisie op te stellen, ook wij vinden kwaliteit belangrijker dan snelheid. Wel willen wij benadrukken dat de provinciale natuurvisie meer behoort te zijn dan een oude Beleidsvisie Groen in een nieuw jasje. De inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming gaat gepaard met een decentralisatie en geeft u dus meer verantwoordelijkheden op het gebied van natuur. Daar horen een duidelijk visie en ambities bij en wij rekenen erop dat deze een plek gaan krijgen in het

3 aangekondigde volgend jaar op te stellen beleidsdocument. Wij leveren graag een bijdrage in het proces van totstandkoming hiervan. Actieve soortenbescherming In artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming is opgenomen dat provincies verplicht zijn om maatregelen te nemen in het kader van actieve soortenbescherming. In de voorliggende ontwerp verordening en beleidsregel is niets opgenomen over de uitvoering van dit onderdeel van de wet. Het is echter wel van groot belang dat hier alsnog invulling aan wordt gegeven, ook in het licht van de op te stellen natuurvisie / op te waarderen Beleidsvisie Groen. Wij stellen voor om op basis van de rode lijst na te gaan voor welke soorten actieve soortenbescherming nodig is om tot een gunstige staat van instandhouding te komen en hier passende maatregelen voor op te stellen en uit te voeren. Wij zijn graag bereid om hierover met u mee te denken. Inhoudelijke reactie op Ontwerp Verordening Samenstelling bestuur faunabeheereenheid (artikel 2.2) Het is volgens ons van belang dat het bestuur van de faunabeheereenheid (FBE) zo goed als mogelijk een afspiegeling vormt van de maatschappij vanwege de maatschappelijke gevoeligheid voor het faunabeheer. Wij pleiten er daarom voor om naast een zetel voor agrariërs, particuliere grondeigenaren, terreinbeherende organisaties, vereniging van jachtaktehouders en maatschappelijke organisaties ook een zetel beschikbaar te stellen voor de wetenschap. De draagt bij aan een meer evenwichtige balans in het bestuur van de FBE en zorgt ook voor de inbreng van de meest actuele wetenschappelijke inzichten op het gebied van faunabeheer. In artikel 2.2 lid 2 wordt aan de vertegenwoordiger van de maatschappelijke organisatie(s) de voorwaarde gesteld dat deze spreekt namens een achterban van ten minste 2500 leden die woonachtig zijn in Zuid-Holland. Wij onderschrijven dat het van belang is dat deze vertegenwoordiger namens een achterban de positie in de FBE kan bekleden. Maar wij vinden het opmerkelijk dat deze eis gesteld wordt in de vorm van een minimaal aantal leden omdat hiermee stichtingen bij voorbaat uitgesloten worden. Ook vinden wij onjuist dat dergelijke eisen met betrekking tot het vertegenwoordigen van een achterban niet gesteld worden aan de overige zetels binnen het bestuur van de fbe. Informatie en verantwoording (artikel 2.3) Wij pleiten ervoor om in het jaarlijks verslag van de FBE naast gegevens over de uitvoering van de ontheffing en de populatieontwikkeling van de relevante soorten ook informatie op te nemen over de ontwikkeling van de schade. Hiermee wordt inzicht gegeven in de effectiviteit van de uitvoering van het faunabeheerplan.

4 Eisen aan een faunabeheerplan (artikel ) In artikel 3.2 wordt in lid 6 aangegeven dat in het faunabeheerplan beschreven moet worden hoe er rekening wordt gehouden met de Natura 2000-gebieden en de door GS aan te wijzen rustgebieden voor trekganzen. Hoe de aanwijzing van deze rustgebieden in zijn werk gaat, welke gebieden dit zijn en welke voorwaarden er voor deze gebieden gelden wordt echter nergens toegelicht. Wij pleiten er daarom voor dat deze toelichting wordt toegevoegd en dat duidelijk wordt geborgd dat de bedoelde rustgebieden ook daadwerkelijk worden aangewezen. In rustgebieden dient volgens ons niet alleen geen afschot plaats te vinden, maar deze dienen ook uitgesloten te zijn van verjaging door verstoring. In artikel 3.3 c wordt aangegeven dat in een faunabeheerplan de noodzaak van een duurzaam beheer onderbouwd moet worden met een onderbouwing van de schade aan de belangen. Wanneer het om schade van land- en tuinbouw gaat, zijn wij van mening dat uit deze onderbouwing een minimale omvang van de schade moet blijken om tot een duurzaam beheer over te kunnen gaan. Deze minimale omvang zou in de verordening gekwantificeerd moeten worden om duidelijkheid te scheppen wanneer faunabeheer aan de orde kan zijn. In de beleidsregel wordt deze minimale omvang wel benoemd ( ), maar deze eis aan het faunabeheerplan zou dus ook opgenomen moeten worden in de verordening. Daarnaast pleiten wij ervoor dat als aanvullende voorwaarde aan een faunabeheerplan wordt gesteld dat dit inzicht geeft in de (ongewenste) bijeffecten van de uitvoering hiervan. Bijvoorbeeld de onbedoelde verstoring van andere soorten, Dit geeft inzicht in hoeverre de bedoelde effecten van het beheer zich verhouden tot negatieve bijeffecten. Alleen door het totaal van effecten van het faunabeheerplan in beeld te brengen kan een zorgvuldige afweging worden gemaakt of het faunabeheerplan per saldo de publieke (provinciale) belangen dient. In de toelichting wordt aangegeven dat in het faunabeheerplan m.b.t. het weergeven van trendgegevens van te beheren populaties gebruik gemaakt mag worden van gegevens op provincieniveau (versus lokaal niveau). Wij zijn het hier niet mee eens en zijn van mening dat het faunabeheerplan inzicht dient te geven van de populatieontwikkeling op lokaal niveau omdat deze kan afwijken van de ontwikkeling op provinciaal of landelijk niveau. Bovendien volgt uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 1 dat mogelijke effecten op de gunstige staat van instandhouding op lokaal niveau beoordeeld dienen te worden. Nestbehandeling vogels (artikel 5.1) In artikel 5.1 wordt aangegeven dat voor de soorten die in bijlage 1 zijn opgenomen een vrijstelling geldt voor het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, rustplaatsen en eieren. De zilvermeeuw is echter ten onrechte opgenomen in bijlage 1. Deze soort neemt namelijk significant af, zowel op landelijk niveau als in Zuid-Holland (zie figuur 1). 1 Uitspraak van 19 juni 2013, zaaknummer /1/A3 en uitspraak van 14 januari 2015, zaaknummer /1/A3.

5 Figuur 1: Aantalsontwikkeling Zilvermeeuw als broedvogel landelijk (links) en in Zuid-Holland (rechts). Bron: Sovon Voor het opnemen van deze soort op de vrijstellingenlijst voor nestbehandeling zou volgens ons eerst duidelijk aangetoond moeten worden dat dit de gunstige staat van instandhouding van de soort niet verder in gevaar brengt. Dat is nu ten onrechte niet gebeurd. In artikel 3.3 lid 3 c is opgenomen dat een vrijstelling alleen verleend kan worden wanneer dit niet leidt tot een verslechtering van de staat van instandhouding van de desbetreffende soort. Directe schadebestrijding (artikel 5.2) In artikel 5.2 lid 1 wordt aangegeven dat voor de soorten die in bijlage 2 genoemd worden een vrijstelling wordt afgegeven voor het opzettelijk doden en vangen in het kader van een aantal genoemde belangen. Het gaat hierbij om de volgende soorten: - Grauwe gans - Brandgans - Kolgans - Knobbelzwaan - Smient De voorschriften voor de uitvoering van deze vrijstelling dienen opgenomen te worden in het faunabeheerplan. Wij willen hierover een aantal opmerkingen maken: 1. Opname van de smient in bijlage 2 is onacceptabel Nederland, en in het bijzonder Zuid-Holland, is erg belangrijk voor het voortbestaan van de smient. In het vigerende faunabeheerplan is te lezen dat 50-75% van de totale flyway die door West-Europa trekt in Nederland overwintert. In Zuid-Holland kan tot 50% van dit Nederlandse winteraantal verblijven. Het relatieve belang van Nederland voor de smient als soort is groot.

6 In 2006 werd vastgesteld dat smient in Nederland een gunstige staat van instandhouding kende. Cijfers van Sovon 2 laten zien dat de aantallen smienten zowel in heel Nederland als en Zuid-Holland tot die tijd toenamen gevolgd door een stabilisatie. Sovon geeft echter aan dat er de laatste tien jaar sprake is van een significante afname van het aantal smienten in Nederland en in Zuid-Holland. Zowel het Natura 2000 doelendocument als het vigerende faunabeheerplan geven aan dat het instandhoudingsdoel voor de smient een populatieomvang van bedraagt: Het instandhoudingsdoel van de smient (voor Nederland) is een seizoengemiddelde van exemplaren. Uit de gegevens van Sovon blijkt dat dit seizoensgemiddelde dat als instandhoudingsdoel wordt genoemd op dit moment niet gehaald wordt. En vanwege de significante afname van het aantal smienten waar volgens de gegevens van Sovon zowel in Zuid-Holland als in Nederland sprake van is (zie figuur 2), raakt dit instandhoudingsdoel alleen maar verder uit zicht. Daarom is het in strijd met artikel 3.15 uit de Wet natuurbescherming om de smient op te nemen in bijlage 3 van de verordening en mag er dus geen vrijstelling verleend worden voor het doden van deze soort. Figuur 2: Aantalsontwikkeling smient Nederland (links) en Zuid-Holland (rechts) Bron: Sovon 2. Winterganzen dienen te worden ontzien Afschot van ganzen in de winterperiode is niet juiste de oplossing om schade terug te dringen. Maatregelen om de schade te reduceren moeten daar worden toegepast waar ze het meeste effect hebben en tegelijkertijd zo weinig mogelijk dierenleed veroorzaken en overige natuurwaarden verontrusten. Afschot in de winterperiode zorgt voor veel verontrusting in het landelijk gebied en verontrust de trekganzen waarvoor we een internationale verantwoordelijkheid hebben. De kolganzen die zich in de winter in Nederland bevinden zijn vrijwel allemaal (circa 99%) trekganzen die in het (vroege) voorjaar terugvliegen naar de broedgebieden in de noordelijk toendra s. Van de grauwe ganzen die zich in de winter in Zuid-Holland bevinden gaat het voor circa 20% om trekganzen uit Noord- en Oost-Europa, de overige grauwe ganzen zijn hier ook in de zomer aanwezig. Van de brandgans is 79-85% van de ganzen die zich in de winter in Nederland bevinden trekgans (bron: faunabeheerplan). 2 en

7 Nederland is een van de weinige geschikte overwinteringsbestemmingen voor deze vogels. Jagen op deze ganzen heeft invloed op een ecosysteem ver weg, waar we de effecten niet van kunnen volgen Afschot van ganzen in de winterperiode brengt dus een groot risico met zich mee ganzen van buiten Nederland (trekganzen) te schieten, waarvoor we een internationale verantwoordelijkheid hebben. Het relatief belang van Nederland voor trekkende ganzen (wintergasten) is zeer groot. 3. Negatieve effecten op overige (beschermde) natuurwaarden door uitvoering van de ontheffing dient voorkomen te worden Het is van groot belang dat kwetsbare natuurgebieden bij uitvoering van de vrijstellingen worden uitgesloten. Het doden van vogels kan veel verstoring veroorzaken waardoor andere natuurwaarden aangetast worden, met name door het gebruik van geweren en honden. Vooral in de beschermde natuurgebieden is dit zorgelijk. Maar ook voor weidevogels kan uitvoering van de vrijstelling grote negatieve gevolgen hebben doordat hun leefgebied in veel gevallen overlapt met dat van ganzen. De nesten van inheemse vogels en voortplantingsplaatsen zijn strikt beschermd en mogen dus niet verstoord worden. In ieder geval dienen te Natura 2000-gebieden, inclusief een omringende bufferzone, uitgesloten te worden van uitvoering van de vrijstelling. 4. Uitvoering van de vrijstelling dient alleen plaats te vinden bij een concrete dreiging van schade In de voorwaarden die in het faunabeheerplan gesteld dienen te worden voor uitvoering van de vrijstelling dient duidelijk geborgd te worden dat uitvoering gekoppeld is aan concrete dreiging van schade. Slechts de aanwezigheid van soorten uit bijlage 2 op percelen betekent namelijk nog niet dat hier ook schade dreigt op te treden. 5. De knobbelzwaan is ten onrechte opgenomen in bijlage 2 In de toelichting op de soorten die zijn opgenomen in bijlage 2 wordt aangegeven dat uit onderzoek van CLM is gebleken dat dreiging van schade per soort een bedrag van boven de betreft. Dit onderzoek was bij de ter inzage legging van de ontwerp stukken niet beschikbaar en kon ook bij navraag niet aangeleverd worden omdat dit nog een concept status zou hebben. [checken of het CLM onderzoek er ook bij het indienen van de zienswijze nog steeds niet is]. Wij zijn er derhalve niet van overtuigd dat de knobbelzwaan voor schades van meer dan oer jaar zal zorgen. Uit het vigerende faunabeheerplan blijkt namelijk dat in de periode waarvan schadecijfers worden weergegeven ( ) er niet één keer sprake is geweest van schade van meer dan per jaar. Er is dus onvoldoende onderbouwd dat de knobbelzwaan voor substantiële schade kan zorgen en derhalve hoort deze soort niet in bijlage 2 thuis. Toegestane middelen en onderbouwing vrijstelling Er wordt in lid 5 een hele reeks toegestane middelen genoemd om de soorten waarvoor een vrijstelling geldt te mogen doden. Mag dat op deze manier? Is dat niet in strijd met de Vogelrichtlijn (artikel 9, lid 2)? Moet dit niet meer toegespitst worden per soort o.g.v. Besluit beheer en schadebestrijding dieren artikel 72 lid 3.

8 In de toelichting wordt aangegeven dat er alleen vrijstelling wordt verleend voor het doden bij een verwachting van schade van meer dan euro per jaar. Dit zou uit onderzoek van CLM blijken voor de soorten die in bijlage 2 genoemd worden. Het onderzoek van CLM heb ik opgevraagd, maar nu nog niet in bezit want het blijkt alleen nog maar in concept gereed te zijn. Vraag is of daarin goed onderbouwd wordt in hoeverre de grens van euro schade per jaar redelijk is. Zou dit niet veel hoger moeten liggen? Afschot voor zonsopkomst en na zonsondergang wordt ten onrechte toegestaan In artikel 5.2 lid 7 wordt aangegeven dat soorten waarvoor een vrijstelling geldt gedood worden vanaf een half uur oor zonsopkomst en tot een half uur na zonsondergang. Het doden voor zonsopkomst en na zonsondergang is in strijd met art. 9 van de Vogelrichtlijn. Dat blijkt ook uit jurisprudentie 3. Afschot voor zonsopkomst en na zonsondergang mag dus niet worden toegestaan. Beweiden en bemesten bij Natura gebieden (artikel 8.2) In artikel 8.2 wordt aangegeven dat het verbod uit artikel 2.7 lid 2 (zonder vergunning mogen geen activiteiten verricht worden die Habitats in de N 2000-gebieden kunnen aantasten of soorten waarvoor het gebied is aangewezen kunnen verstoren) niet van toepassing is op het weiden van vee en het op of in de bodem brengen van meststoffen. Dit is erg opmerkelijk omdat vermesting juist een van de grootste problemen is voor het behalen van doelen voor de kwaliteit van de natuur 4. Een nee, tenzij benadering zou daarom gepast zijn. Dat zou neerkomen op een algemeen verbod op het op of in de bodem brengen van meststoffen in Natura 2000-gebieden, waarbij alleen voor organische mest, middels vergunningen, uitzonderingen gemaakt kunnen worden, mits dit te combineren is met de Natura 2000 instandhoudingsdoelstellingen (en met de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water). Dit is bijvoorbeeld denkbaar in weidegebieden. Beweiding door landbouwhuisdieren die in het kader van natuurbeheer ingezet worden voor begrazing dient uitgezonderd te worden van dit verbod omdat dit juist kan bijdragen aan het behalen van natuurdoelen. In de Natura 2000-gebieden dient het natuurbelang voorop te staan en dient dus geen generieke toestemming gegeven te worden aan activiteiten die juist het behalen van de natuurdoelen in de weg kunnen staan. Handhaving van toezicht In de toelichting op de verordening wordt aangegeven dat het voor maatschappelijk draagvlak cruciaal is dat de uitvoering van de schadebestrijding in het veld zo diervriendelijk mogelijk en conform de regels wordt uitgevoerd. De provincie zou daarom zorgen voor adequate handhaving en toezicht. Wij onderkennen het belang hiervan, maar betwijfelen of er wel voldoende capaciteit is

9 voor handhaving en toezicht. De provincie gaf onlangs aan dat de Omgevingsdienst Haaglanden voor de uitvoering hiervan zorgt en hier 1000 uur per jaar voor beschikbaar heeft, inclusief de afhandeling van meldingen en klachten 5. Dit is dus bij lange na nog niet eens 1 fte. Wij betwijfelen sterk of hiermee voor het gewenste adequate handhaving en toezicht gezorgd kan worden. Programmatische aanpak In de toelichting wordt aangegeven dat de Wet Natuurbescherming de mogelijkheid biedt om een programma vast te stellen om de staat van instandhouding van beschermde soorten of natuurlijke habitats te verbeteren, mede met het oog op een duurzame economische ontwikkeling. Er wordt aangegeven dat deze mogelijkheid in een later stadium verkend zal worden. Wij willen er hierbij voor pleiten om een dergelijke programmatische aanpak in te zetten voor het behoud en de versterking van de populatie weidevogels in Zuid-Holland. De weidevogels gaan hard achteruit en een programmatische aanpak zou juist voor deze soorten kunnen helpen omdat hun leefgebied in grote mate gelegen is in het agrarisch gebied en er dus gezocht moet worden naar een aanpak die zowel economische als ecologische belangen dient. 5 Beantwoording Statenvragen PvdD Ontheffingen afschot diverse vogelsoorten met nummer 3158, 10 mei 2016.

10 Inhoudelijke reactie op Ontwerp Beleidsregel Vergunning PAS HIC Rotterdam (artikel 2.1) Is dit in lijn met de afspraken uit de stikstofovereenkomst? In de beleidsregel wordt nader uitgewerkt wat projecten en handelingen aan extra depositie mogen veroorzaken. Hier zou echter ook een nadere uitwerking moeten staan (of verwijzing naar de betreffende elementen uit de PAS) van de wijze waarop bewerkstelligd gaat worden dat ondanks deze extra depositie toch de instandhoudingsdoelstellingen gehaald gaan worden (hetzij doordat de totale emissie niet toeneemt of afneemt, hetzij door extra beheermaatregelen). Vergunningen PAS algemeen (artikel 2.2) In de beleidsregel wordt nader uitgewerkt wat projecten en handelingen aan extra depositie mogen veroorzaken. Hier zou echter ook een nadere uitwerking moeten staan (of verwijzing naar de betreffende elementen uit de PAS) van de wijze waarop bewerkstelligd gaat worden dat ondanks deze extra depositie toch de instandhoudingsdoelstellingen gehaald gaan worden (hetzij doordat de totale emissie niet toeneemt of afneemt, hetzij door extra beheermaatregelen). Volksgezondheid en openbate veiligheid Artikel 3.2 In Artikel 3.2 van de beleidsregel wordt onder d aangegeven dat vossen in de bebouwde kom gelden als risico voor volksgezondheid of openbare veiligheid. Een onderbouwing van deze stelling ontbreekt ten onrechte want het is discutabel of deze stelling juist is. Veiligheid van het luchtverkeer(artikel 3.3) In dit artikel wordt onder a aangegeven dat de veiligheid in het geding is als vogels zich op het terrein van Rotterdam The Hague Airport bevinden of de nabijheid daarvan. Er wordt niet gespecificeerd wat nabijheid dan inhoudt. Het is niet duidelijk of bijvoorbeeld de beschermde natuurgebieden (NNN) in de polder Schieveen en de Ackerdijkse Plassen hier dan ook onder vallen. Het zou onacceptabel zijn als het hier toegestaan om zonder beperkingen vogels te doden omdat hier ook bedreigde en beschermde soorten voorkomen. Goedkeuring faunabeheerplan (artikel 3.8) In dit artikel wordt als eis aan het faunabeheerplan gesteld dat er zonder beheer sprake moet zijn van schade aan gewassen van meer dan per jaar. Wij vinden het positief dat er een ondergrens aan schade wordt gehanteerd om tot faunabeheer over te gaan. Wel missen wij een nadere onderbouwing van het hanteren van als grens, het is ons niet duidelijk op basis waarvan deze is vastgesteld. Deze grens in verhouding moeten staan tot de financiële opbrengsten vanuit de landbouw. Daarnaast is het van belang dat deze grens niet alleen in de beleidsregel wordt opgenomen, maar ook in artikel 3 van de verordening.

11 Ook pleiten wij ervoor dat het faunabeheerplan voor vaststelling ter inzage wordt gelegd. Met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming neemt het belang van het faunabeheerplan toe. Het is daarom van grote waarde dat dit faunabeheerplan op maatschappelijk draagvlak kan rekenen en op een democratische wijze tot stand komt. Het ter inzage leggen van het plan voor vaststelling kan hier een grote bijdrage aan leveren. Aanwijzing provinciaal landschap en provinciaal natuurgebied (artikel 6.2) De Wet natuurbescherming biedt provincies de mogelijkheid om zelf provinciale landschappen en natuurgebieden aan te wijzen. Dit is een prachtige mogelijkheid om als provincie te laten zien dat u uw taak als verantwoordelijke voor natuur en landschap serieus neemt en eigen ambities hebt op dit vlak. Juist nu de economie weer aantrekt en woningbouwopgaven groter lijken te zijn dan enkele jaren geleden werd voorzien, is het van belang om het natuurlijk en landschappelijk kapitaal van de provincie van een adequate bescherming te voorzien. De veelheid aan bouwplannen in de kuststrook 6 maakt duidelijk dat regie op provinciaal niveau noodzakelijk is om open landschappen te beschermen tegen ad hoc bouwplannen van gemeenten en projectontwikkelaars. Een aantal gebieden die volgens in ieder geval provinciale bescherming verdienen vanwege de grote druk op het landschap zijn: Midden-Delfland Groene Hart Duin, Horst & Weide Hoeksche Waard Kust Daarnaast vervalt met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming de status van Beschermd Natuurmonument. Een aantal gebieden in Zuid-Holland zijn momenteel wel Beschermd Natuurmonument, naar vallen niet onder Natura Deze gebieden dreigen dus hun beschermde status kwijt te raken. Wij pleiten er daarom voor om deze gebieden opnieuw een beschermingsstatus te geven door hen aan te wijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden. Ook is het zo dat in Beschermde Natuurmonumenten voorheen landschappelijk waarden als weidsheid en duisternis nog beschermd werden. Deze waarden worden niet beschermd via het Natura 2000 beschermingsregime Dit maakt het van nog groter belang om bijzondere provinciale landschappen en natuurgebieden aan te wijzen om dergelijke landschappelijke waarden van een bescherming te voorzien Geerpolder Plas, Groote Gat, Huys ten Donck, Kamerikse Nessen, Niemandshoek, Oeverlanden Braassemermeer, Oeverlanden Giessen, Oude Dee/ Breede Gooi en Smoutjesvlietlanden.

12 Wij verzoeken u om bij de besluitvorming over de Verordening en Beleidsregel uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland rekening te houden met onze zienswijze. Wij zijn graag bereid om onze zienswijze desgewenst nader toe te lichten. Met vriendelijke groet,