Aanvraag. Ontheffing artikel 75 Flora- en faunawet. Waarom dit formulier? Uw gegevens. In te vullen door Dienst Regelingen.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Aanvraag. Ontheffing artikel 75 Flora- en faunawet. Waarom dit formulier? Uw gegevens. In te vullen door Dienst Regelingen."

Transcriptie

1 Aanvraag Ontheffing artikel 75 Flora- en faunawet o A o B Waarom dit formulier? Met dit formulier vraagt u ontheffing aan voor activiteiten die gevolgen hebben voor beschermde dier- en plantensoorten. Namelijk voor: ruimtelijke ingrepen beheer en schadebestrijding, voor het gebruik van verboden vangmiddelen, voor de opvang van wilde dieren of voor de ringplicht van gefokte dieren onderzoek en onderwijs, repopulatie en herintroductie biologische bestrijders van ziekten, plagen en onkruiden Meer informatie Lees vóór het invullen van de vragen eerst de toelichting bij dit formulier. Meer informatie vindt u op Uw gegevens 1a Wie vraagt de ontheffing aan? Naam organisatie { } Naam aanvrager { o m o v Functie aanvrager { } Bezoekadres { } Postcode en plaats [\\\\]{ } Postadres { } Postcode en plaats [\\\\]{ } Telefoonnummer(s) [\\\\\\\\] [\\\\\\\\] Faxnummer [\\\\\\\\] In te vullen door Dienst Regelingen adres { } Aanvraagnummer Ontvangstdatum Paraaf [\\\\\\\\\\\] [] - [] - [\\] { } Opmerkingen { } { } DR /

2 Uw gegevens (vervolg) 1b Met wie kunnen wij contact opnemen met vragen over dit formulier? Vul hier uw eigen gegevens in of die van uw contactpersoon. Naam organisatie { } Naam contactpersoon { o m o v Functie contactpersoon { } Bezoekadres { } Postcode en plaats [\\\\]{ } Postadres { } Postcode en plaats [\\\\]{ } Telefoonnummer(s) [\\\\\\\\] [\\\\\\\\] Faxnummer [\\\\\\\\] adres { } 2 Over uw activiteiten Wat is de naam van uw project? Geef uw activiteiten een korte en herkenbare titel. Deze naam zal in de correspondentie gebruikt worden om naar uw aanvraag te verwijzen. { 3 In welke gemeente(n) en provincie(s) gaat u de werkzaamheden of activiteiten uitvoeren? Als u werkzaamheden of activiteiten in heel Nederland gaat uitvoeren, vult u in heel Nederland. Gemeente(n) { } { } Provincie(s) { } { } 4 Voor welke periode vraagt u de ontheffing aan? [] - [] - [\\] t/m [] - [] - [\\] 5 Voor welke soort activiteit vraagt u ontheffing aan? Kruis één optie aan. Wilt u voor verschillende soorten activiteiten ontheffing aanvragen? Vul voor elke activiteit apart een formulier in. Ruimtelijke ingrepen o Ruimtelijke ingrepen r Ga naar vraag 6 o Beheer en schadebestrijding, gebruik van verboden vangmiddelen, opvang van wilde dieren of ringplicht van gefokte dieren r Ga naar vraag 8 o Onderzoek en onderwijs, repopulatie en herintroductie r Ga naar vraag 11 o Gebruik van biologische bestrijders van ziekten, plagen en onkruiden r Ga naar vraag 14 6 Waarom vraagt u ontheffing aan? De wet spreekt van belangen. Deze vindt u in artikel 2, lid 3 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten. U kunt meerdere opties aankruisen. o Bescherming van flora en fauna (belang b) o Veiligheid van het luchtverkeer (belang c) o Volksgezondheid of openbare veiligheid (belang d) o Dwingende reden van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten (belang e) o Bestendig beheer en onderhoud in de land- en bosbouw (belang h) o Bestendig gebruik (belang i) o Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling (belang j) 2

3 Specifieke soorten Beschermingsregime Verbodsbepalingen Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Soort Soort Vogels Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 uit uit (planten) (dieren) (dieren) (voort- (eieren) (alleen met tabel 2 tabel 3 plantings-, het oog op rust of ver- verplaatsen) blijfplaatsen van dieren) o o o o plukken o verzamelen o doden o verwonden o opzettelijk verontrusten o beschadigen o vernielen o zoeken o rapen o vervoer en onder zich o afsnijden o vangen o uithalen o uit nest hebben o uitsteken o bemachtigen o wegnemen nemen o vernielen o met het oog o verstoren o beschadigen o beschadigen daarop o vernielen o ontwortelen opsporen o van groeiplaats verwijderen o o o o plukken o doden o opzettelijk o beschadigen o zoeken o vervoer en o verzamelen o verwonden verontrusten o vernielen o rapen onder zich o afsnijden o vangen o uithalen o uit nest hebben o uitsteken o bemachtigen o wegnemen nemen o vernielen o met het oog o verstoren o beschadigen o beschadigen daarop o vernielen o ontwortelen opsporen o van groeiplaats verwijderen Vul de tabel in. Vallen deze soorten onder het beschermings regime uit tabel 2 of 3? Of gaat het om vogels? 7 Voor welke soorten en welke verbods bepalingen vraagt u ontheffing aan? o o o o plukken o verzamelen o afsnijden o uitsteken o vernielen o beschadigen o ontwortelen o van groeiplaats verwijderen o doden o verwonden o vangen o bemachtigen o met het oog daarop opsporen o opzettelijk verontrusten o beschadigen o vernielen o uithalen o wegnemen o verstoren o zoeken o rapen o uit nest nemen o beschadigen o vernielen o vervoer en onder zich hebben 3 Ga naar Activiteitenplan (verplichte bijlage)

4 Specifieke soorten Beschermingsregime Verbodsbepalingen Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Soort Soort Vogels Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 uit uit (planten) (dieren) (dieren) (voort- (eieren) (alleen met tabel 2 tabel 3 plantings-, het oog op rust of ver- verplaatsen) blijfplaatsen van dieren) o o o o plukken o verzamelen o doden o verwonden o opzettelijk verontrusten o beschadigen o vernielen o zoeken o rapen o vervoer en onder zich o afsnijden o vangen o uithalen o uit nest hebben o uitsteken o bemachtigen o wegnemen nemen o vernielen o met het oog o verstoren o beschadigen o beschadigen daarop o vernielen o ontwortelen opsporen o van groeiplaats verwijderen o o o o plukken o doden o opzettelijk o beschadigen o zoeken o vervoer en o verzamelen o verwonden verontrusten o vernielen o rapen onder zich o afsnijden o vangen o uithalen o uit nest hebben o uitsteken o bemachtigen o wegnemen nemen o vernielen o met het oog o verstoren o beschadigen o beschadigen daarop o vernielen o ontwortelen opsporen o van groeiplaats verwijderen Vul de tabel in. Vallen deze soorten onder het beschermings regime uit tabel 2 of 3? Of gaat het om vogels? 7 Voor welke soorten en welke verbods bepalingen vraagt u ontheffing aan? o o o o plukken o verzamelen o afsnijden o uitsteken o vernielen o beschadigen o ontwortelen o van groeiplaats verwijderen o doden o verwonden o vangen o bemachtigen o met het oog daarop opsporen o opzettelijk verontrusten o beschadigen o vernielen o uithalen o wegnemen o verstoren o zoeken o rapen o uit nest nemen o beschadigen o vernielen o vervoer en onder zich hebben 3 Ga naar Activiteitenplan (verplichte bijlage)

5 Specifieke soorten Beschermingsregime Verbodsbepalingen Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Soort Soort Vogels Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 uit uit (planten) (dieren) (dieren) (voort- (eieren) (alleen met tabel 2 tabel 3 plantings-, het oog op rust of ver- verplaatsen) blijfplaatsen van dieren) o o o o plukken o verzamelen o doden o verwonden o opzettelijk verontrusten o beschadigen o vernielen o zoeken o rapen o vervoer en onder zich o afsnijden o vangen o uithalen o uit nest hebben o uitsteken o bemachtigen o wegnemen nemen o vernielen o met het oog o verstoren o beschadigen o beschadigen daarop o vernielen o ontwortelen opsporen o van groeiplaats verwijderen o o o o plukken o doden o opzettelijk o beschadigen o zoeken o vervoer en o verzamelen o verwonden verontrusten o vernielen o rapen onder zich o afsnijden o vangen o uithalen o uit nest hebben o uitsteken o bemachtigen o wegnemen nemen o vernielen o met het oog o verstoren o beschadigen o beschadigen daarop o vernielen o ontwortelen opsporen o van groeiplaats verwijderen Vul de tabel in. Vallen deze soorten onder het beschermings regime uit tabel 2 of 3? Of gaat het om vogels? 7 Voor welke soorten en welke verbods bepalingen vraagt u ontheffing aan? o o o o plukken o verzamelen o afsnijden o uitsteken o vernielen o beschadigen o ontwortelen o van groeiplaats verwijderen o doden o verwonden o vangen o bemachtigen o met het oog daarop opsporen o opzettelijk verontrusten o beschadigen o vernielen o uithalen o wegnemen o verstoren o zoeken o rapen o uit nest nemen o beschadigen o vernielen o vervoer en onder zich hebben 3 Ga naar Activiteitenplan (verplichte bijlage)

6 Specifieke soorten Beschermingsregime Verbodsbepalingen Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Soort Soort Vogels Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 uit uit (planten) (dieren) (dieren) (voort- (eieren) (alleen met tabel 2 tabel 3 plantings-, het oog op rust of ver- verplaatsen) blijfplaatsen van dieren) o o o o plukken o verzamelen o doden o verwonden o opzettelijk verontrusten o beschadigen o vernielen o zoeken o rapen o vervoer en onder zich o afsnijden o vangen o uithalen o uit nest hebben o uitsteken o bemachtigen o wegnemen nemen o vernielen o met het oog o verstoren o beschadigen o beschadigen daarop o vernielen o ontwortelen opsporen o van groeiplaats verwijderen o o o o plukken o doden o opzettelijk o beschadigen o zoeken o vervoer en o verzamelen o verwonden verontrusten o vernielen o rapen onder zich o afsnijden o vangen o uithalen o uit nest hebben o uitsteken o bemachtigen o wegnemen nemen o vernielen o met het oog o verstoren o beschadigen o beschadigen daarop o vernielen o ontwortelen opsporen o van groeiplaats verwijderen Vul de tabel in. Vallen deze soorten onder het beschermings regime uit tabel 2 of 3? Of gaat het om vogels? 7 Voor welke soorten en welke verbods bepalingen vraagt u ontheffing aan? o o o o plukken o verzamelen o afsnijden o uitsteken o vernielen o beschadigen o ontwortelen o van groeiplaats verwijderen o doden o verwonden o vangen o bemachtigen o met het oog daarop opsporen o opzettelijk verontrusten o beschadigen o vernielen o uithalen o wegnemen o verstoren o zoeken o rapen o uit nest nemen o beschadigen o vernielen o vervoer en onder zich hebben 3 Ga naar Activiteitenplan (verplichte bijlage)

7 Specifieke soorten Beschermingsregime Verbodsbepalingen Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Soort Soort Vogels Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 uit uit (planten) (dieren) (dieren) (voort- (eieren) (alleen met tabel 2 tabel 3 plantings-, het oog op rust of ver- verplaatsen) blijfplaatsen van dieren) o o o o plukken o verzamelen o doden o verwonden o opzettelijk verontrusten o beschadigen o vernielen o zoeken o rapen o vervoer en onder zich o afsnijden o vangen o uithalen o uit nest hebben o uitsteken o bemachtigen o wegnemen nemen o vernielen o met het oog o verstoren o beschadigen o beschadigen daarop o vernielen o ontwortelen opsporen o van groeiplaats verwijderen o o o o plukken o doden o opzettelijk o beschadigen o zoeken o vervoer en o verzamelen o verwonden verontrusten o vernielen o rapen onder zich o afsnijden o vangen o uithalen o uit nest hebben o uitsteken o bemachtigen o wegnemen nemen o vernielen o met het oog o verstoren o beschadigen o beschadigen daarop o vernielen o ontwortelen opsporen o van groeiplaats verwijderen Vul de tabel in. Vallen deze soorten onder het beschermings regime uit tabel 2 of 3? Of gaat het om vogels? 7 Voor welke soorten en welke verbods bepalingen vraagt u ontheffing aan? o o o o plukken o verzamelen o afsnijden o uitsteken o vernielen o beschadigen o ontwortelen o van groeiplaats verwijderen o doden o verwonden o vangen o bemachtigen o met het oog daarop opsporen o opzettelijk verontrusten o beschadigen o vernielen o uithalen o wegnemen o verstoren o zoeken o rapen o uit nest nemen o beschadigen o vernielen o vervoer en onder zich hebben 3 Ga naar Activiteitenplan (verplichte bijlage)

8 Beheer en schadebestrijding, het gebruik van verboden vangmiddelen, de opvang van wilde dieren of de ringplicht van gefokte dieren 8 Waarom vraagt u ontheffing aan? De wet spreekt van belangen. De belangen vindt u in artikel 2, lid 3 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten. U kunt meerdere opties aankruisen. o Bescherming van flora en fauna (belang b) o Veiligheid van het luchtverkeer (belang c) o Volksgezondheid of openbare veiligheid (belang d) o Voorkomen van ernstige schade aan vormen van eigendom, anders dan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren (belang f) o Belangrijke overlast veroorzaakt door dieren van een beschermde inheemse diersoort (belang g) o Overige, namelijk { } 9 Voor welke verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet vraagt u ontheffing aan? U kunt meerdere opties aankruisen. Verbodsbepalingen beschermde inheemse planten of producten van planten Artikel 8 o plukken o verzamelen o afsnijden o uitsteken o vernielen o beschadigen o ontwortelen o op een andere manier van de groeiplaats verwijderen Artikel 13 o verbod op bezit, vervoer Artikel 14 o uitzaaien Verbodsbepalingen beschermde inheemse dieren of eieren van dieren of producten daarvan Artikel 9 o doden o verwonden o vangen o bemachtigen o met het oog op een van de bovenstaande doelen opsporen Artikel 10 o opzettelijk verontrusten Artikel 11 o beschadigen / vernielen / uithalen / wegnemen / verstoren van nesten / holen / andere voortplantings-, rust- of verblijfplaatsen (doorhalen wat niet van toepassing is) Artikel 12 o zoeken / rapen / uit nesten nemen / beschadigen / vernielen van eieren (doorhalen wat niet van toepassing is) Artikel 13 o verbod op bezit, vervoer Artikel 14 o uitzetten in de vrije natuur Artikel 15 o verboden vangmiddelen o Overige, namelijk { } 4

9 10 Voor welke soorten vraagt u ontheffing aan? Onder welk beschermingsregime vallen deze soorten? Vul de tabel in. Specifieke soorten Beschermingsregime Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Basisverordening Flora- en faunawet Habitatrichtlijn (CITES-Bijlagen) (Bijlage IV) Kruis aan en streep door wat niet van toepassing is { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D Ga naar Activiteitenplan (verplichte bijlage) 5

10 Onderzoek en onderwijs, repopulatie en herintroductie 11 Waarom vraagt u ontheffing aan? De wet spreekt van belangen. Het belang vindt u in artikel 75, lid 6 onderdeel a. Kruis aan. o Ik vraag ontheffing aan voor onderzoek en onderwijs, repopulatie en herintroductie, en ook de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten. 12 Voor welke verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet vraagt u ontheffing aan? U kunt meerdere opties aankruisen. Verbodsbepalingen beschermde inheemse planten of producten van planten Artikel 8 o plukken o verzamelen o afsnijden o uitsteken o vernielen o beschadigen o ontwortelen o op een andere manier van de groeiplaats verwijderen Artikel 13 o verbod op bezit, vervoer Artikel 14 o uitzaaien Verbodsbepalingen beschermde inheemse dieren of eieren van dieren of producten daarvan Artikel 9 o doden o verwonden o vangen o bemachtigen o met het oog op een van de bovenstaande doelen opsporen Artikel 10 o opzettelijk verontrusten Artikel 11 o beschadigen / vernielen / uithalen / wegnemen / verstoren van nesten / holen / andere voortplantings-, rust- of verblijfplaatsen (doorhalen wat niet van toepassing is) Artikel 12 o zoeken / rapen / uit nesten nemen / beschadigen / vernielen van eieren (doorhalen wat niet van toepassing is) Artikel 13 o verbod op bezit, vervoer Artikel 14 o uitzetten in de vrije natuur Artikel 15 o verboden vangmiddelen o Overige, namelijk { } 6

11 13 Voor welke soorten vraagt u ontheffing aan? Onder welk beschermingsregime vallen deze soorten? Vul de tabel in. Specifieke soorten Beschermingsregime Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Basisverordening Flora- en faunawet Habitatrichtlijn (CITES-Bijlagen) (Bijlage IV) Kruis aan en streep door wat niet van toepassing is { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D { } { } o A / B / C / D Ga naar Activiteitenplan (verplichte bijlage) 7

12 Biologische bestrijders van ziekten, plagen en onkruiden 14 Voor welk belang vraagt u ontheffing aan? De wet spreekt van belangen. Het belang vindt u in artikel 2, lid 3 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten. Kruis aan. o Ik vraag ontheffing aan voor de bescherming van flora en fauna. 15 Voor welke verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet vraagt u ontheffing aan? Kruis aan. o Ik vraag ontheffing aan voor het uitzetten van dieren of eieren van dieren in de vrije natuur. 16 Waar wilt u de soort of het organisme uitzetten? U kunt meerdere opties aankruisen. o in kassen o in het open veld o in openbaar groen o in natuurlijk gebied o in overige, nl { } 17 Voor welke soort vraagt u ontheffing aan? Geef de volledige wetenschappelijke naam: geslacht, soort en auteursnaam. { 18 Vraagt u deze ontheffing aan voor een inheems of een uitheems organisme? o inheems organisme o uitheems organisme 19 Hangt deze aanvraag samen met een andere ontheffingsaanvraag? o Nee r Ga naar Activiteitenplan (verplichte bijlage) o Ja r Ga naar vraag Voor welke soort of organisme heeft u een andere aanvraag ingediend? Geef de volledige wetenschappelijke naam: geslacht, soort en auteursnaam. Soort of organisme { } Aanvraagnummer { } (voor zover bekend) 21 Gaat het bij de andere aanvraag om een inheems of een uitheems organisme? o inheems organisme o uitheems organisme 8

13 Activiteitenplan (verplichte bijlage) Waar staan de verplichte onderdelen in uw activiteitenplan? Wij beoordelen uw aanvraag op basis van een activiteitenplan. U bent verplicht de onderdelen uit het schema in uw plan op te nemen. Geef aan op welke bladzijde en in welke paragraaf het onderdeel staat. Lees de toelichting bij dit formulier. Vraagt u ontheffing aan voor Biologische bestrijders? Daarvoor gelden afwijkende eisen. Neem contact op met Het LNV-Loket. Verplicht onderdeel Bladzijde Paragraaf A Adres, postcode, gemeente en provincie van de locatie(s) waar de activiteiten worden uitgevoerd B Omschrijving activiteiten en werkzaamheden C Ingetekende topografische kaart D Manier waarop u de activiteiten wilt uitvoeren E Doel en belang van uw activiteiten F Planning en onderbouwing van de activiteiten G Deskundige die betrokken is bij uw activiteiten en zijn/haar kwalificaties H K orte termijn effecten op de beschermde soort(en) per fase/activiteit I Lange termijn effecten op de staat van instandhouding van de soort(en) per fase/activiteit J Verantwoording van uw effectenstudie Niet verplicht Bladzijde Paragraaf K Overheidsinstantie die eventueel al toestemming heeft verleend voor uw activiteiten vanuit andere wet- en regelgeving Vraagt u ontheffing aan voor een ruimtelijke ingreep? Geef aan waar de extra eisen staan in uw activiteitenplan. Vul alleen in als u ontheffing aanvraagt voor een ruimtelijke ingreep. Verplicht onderdeel bij ruimtelijke ingrepen Bladzijde Paragraaf L Beschrijving huidige situatie van het gebied M Positie van de uitvoeringslocatie ten opzichte van natuurgebieden N Verspreiding van beschermde soorten op en nabij de uitvoeringslocatie O Verantwoording verspreidingsinformatie P Maatregelen om schade aan de soort te voorkomen of te beperken (mitigerende maatregelen) Q Maatregelen om onvermijdelijke schade aan de soort te herstellen (compenserende maatregelen) R Tijdstip en locatie mitigerende en compenserende maatregelen 9

14 Activiteitenplan (verplichte bijlage) (vervolg) Vraagt u ontheffing aan voor vogels, voor soorten uit bijlage IV van de Habitatrichtlijn of voor soorten uit bijlage 1 Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten? Geef aan waar de extra eisen staan in uw activiteitenplan. Vul alleen in als u ontheffing aanvraagt voor een ruimtelijke ingreep. Voor soorten, zie tabel 3 in de toelichting. Verplicht onderdeel bij ruimtelijke ingrepen Bladzijde Paragraaf S Beschrijving alternatieven en reden waarom u die alternatieven niet gebruikt T Beschrijving zorgvuldig handelen Vraagt u ontheffing aan voor een dwingende reden van groot openbaar belang? Geef aan waar de extra eis staat in uw activiteitenplan. Vul alleen in als u ontheffing aanvraagt voor een ruimtelijke ingreep. Verplicht onderdeel bij ruimtelijke ingrepen Bladzijde Paragraaf U Omschrijving dwingende reden van groot openbaar belang Checklist bijlagen Welke bijlagen stuurt u mee? Kruis aan welke bijlagen u meestuurt. Zie de toelichting. Verplichte bijlage o Activiteitenplan in tweevoud Verplicht bij Ruimtelijke ingrepen en Beheer en schadebestrijding o Topografische kaart in tweevoud van het gebied waar u de werkzaamheden wilt uitvoeren Verplicht, voor zover van toepassing o Twee kopieën van eerdere vergunningen die u heeft gekregen van ons of een ander overheidsorgaan voor dezelfde werkzaamheden of activiteiten o Kopie van het legitimatiebewijs van de aanvrager o Een uittreksel van de Kamer van Koophandel of een kopie van de statuten als de aanvrager een rechtspersoon is o Machtingsformulier als u iemand wilt machtigen om de ontheffing voor u aan te vragen Kosten Hoe betaalt u de kosten voor deze aanvraag? Kruis één optie aan. Rekeninghouder: o Ik krijg een factuur van Dienst Regelingen o Ik ga akkoord met een éénmalige afschrijving van mijn (post)bankrekening voor de kosten van de ontheffing voor: ruimtelijke ingrepen belang b, c en d: 100 voor een ontheffing langer dan één jaar, of 60 voor een ontheffing van maximaal één jaar ruimtelijke ingrepen belang e, h, i en j: 300 beheer en schadebestrijding, het gebruik van verboden vangmiddelen, de opvang van wilde dieren: 100 voor een ontheffing langer dan één jaar, of 60 voor een ontheffing van maximaal één jaar onderzoek en onderwijs, repopulatie en herintroductie: 100 voor een ontheffing langer dan één jaar, of 60 voor een ontheffing van maximaal één jaar biologische bestrijders van ziekten, plagen en onkruiden: 100 voor een ontheffing langer dan één jaar, of 60 voor een ontheffing van maximaal één jaar Voorletters en achternaam { o m o v Adres { } Rekeningnummer [\\\\\\\\] Handtekening rekeninghouder { } 10

15

16 A COMPANY OF Notitie Aan : Wagenaar, Thonon Van : Kuijsten Datum : 22 maart 2011 Kopie : Groenendijk Onze referentie : 9V /N0047_rev2/904848/Amst HASKONING NEDERLAND B.V. RUIMTELIJKE ONTWIKKELING Betreft : Activiteitenplan (Platform) bij ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet TAQA Offshore B.V. heeft het voornemen om CO 2 afkomstig van de Maasvlakte Power Plant 3 (MPP3 ) elektriciteitscentrale gedeeltelijk af te vangen, te transporteren en in een uitgeproduceerd gasveld in de Noordzee op te slaan. In de rookgassen van de MPP3-centrale bevindt zich onder andere CO 2. Het CO 2 zal worden gescheiden van de overige rookgassen. De beoogde jaarlijkse hoeveelheid af te vangen CO 2 bedraagt circa 1,1 miljoen ton. Dit is ongeveer 20% van de jaarlijks verwachte uitstoot van CO 2 afkomstig van de MPP3. Als opslaglocatie zal een uitgeproduceerd gasveld in de Noordzee dienst doen. Om dit te kunnen bewerkstelligen zal een aanpassing van het huidige gaswinplatform noodzakelijk zijn. Ook is een aanpassing nodig van de putten naar de diepe leeggeproduceerde gasreservoirs. Het voorliggende activiteitenplan beschrijft de handelswijze ten aanzien van beschermde soorten flora en fauna tijdens de aanleg en gebruiksfase van de CO 2 -opslaglocatie voor de MPP3. A. Locatie De locatie is gelegen in de Noordzee buiten de provinciegrenzen en binnen de 12 mijlszone. In Figuur 1 is de locatie van de opvanglocatie in paars weergegeven. Het platform (P18-A) bevindt zich circa 20 kilometer uit de kust, nog net binnen de 12 mijlszone. Vanwege de locatie op open zee ontbreken adresgegevens. Figuur 1: locatie opvang (paars) 22 maart V /N0047_rev2/904848/Amst 1/6

17 B. De voorgenomen activiteit samengevat Om de opvang van CO 2 te kunnen realiseren zal het huidige platform (P18-A) aangepast en voor opslag geschikt moeten worden gemaakt. Hiertoe dienen de volgende aanpassingen te worden gedaan: De buisleiding wordt met het platform P18-A verbonden door middel van een riser, dit is een buisleiding die vanaf de zeebodem verticaal naar boven loopt. Aan het eind van de riser komt een klep die dichtgaat bij een storing. Na deze klep wordt een T-stuk geplaatst voor het aansluiten van een pig-installatie. Om de buis schoon te maken wordt periodiek vanaf de landzijde een pig (een rager of raagbol) in de buisleiding geplaatst die met lucht door de buisleiding verplaatst. Er wordt een control panel geplaatst ten behoeve van het bedienen van de putten. Deze wordt geplaatst boven het bestaande control panel. Tijdens normale operatie is de temperatuur van de CO 2 bij aankomst op het platform gezakt tot circa 50 o C, afhankelijk van de actuele operatie- en omgevingsfactoren. Dit is de geschikte CO 2 injectietemperatuur. Bij opstart en lage doorzet is de temperatuursverlaging groter. De temperatuur is dan te laag voor injectie en opwarming van CO 2 is nodig. Als de CO 2 weer een geschikte temperatuur heeft, kan de verwarming uitgeschakeld worden. Er wordt een verwarmingsinstallatie (van circa 4 MW) geïnstalleerd op het platform voor de regelklep. Voor het plaatsen van de verwarmingsinstallatie moeten bestaande leidingen worden omgelegd. Gedurende vijf jaar zal vanaf het platform P18-A opslag plaatsvinden in twee reservoirs (P18-4 en P18-6). Om dit te kunnen bewerkstelligen zullen aanvankelijk twee, uiteindelijk mogelijk vijf, putten aangepast moeten worden zodat het CO 2 permanent in de ondergrond opgeslagen kan worden. De aanpassing van de putten bestaat uit het uitwisselen van de tubing (buis in de put waarbinnen de CO² injectie plaatsvindt, controle en indien nodig herstel van de wanddikte en controle en herstel van de kwaliteit van het cement in de putten. C. Topografische kaart In figuur 1 (hoofdstuk A) is een overzichtskaart weergegeven van de opvanglocatie. D. Manier waarop de activiteiten worden uitgevoerd. De voorgenomen activiteit bestaat uit het aanbrengen van een aantal aanpassingen om het platform en de risers geschikt te maken voor de injectie van CO 2. De aanpassingen behelzen: ruimte creëren voor meetapparatuur, het installeren van een dieselheater en tank (basisalternatief) en het aanpassen van enkele putten voor CO 2 toevoer/opslag. De aanpassingen van de eerste 2 putten (van de 5) zullen waarschijnlijk in één keer plaatsvinden en zullen zo n 8 à 10 weken duren. Met betrekking tot eventuele effecten op het zeeleven is vooral het openboren van de putten relevant. De eerste twee putten die worden opengeboord hebben een plug op ca m diepte. Het openboren daarvan duurt ongeveer 5 werkdagen per boring. Als de putten zijn aangepast, duren de overige werkzaamheden nog zo n 6 maanden. De bemanning zal op een schip verblijven. In deze periode zal er gemiddeld één bevoorradingsschip per dag van en naar het platform gaan (vanuit IJmuiden, Rotterdam, Den Helder, etc.). Het personeel zal per helikopter reizen. De normale vlieghoogte van de helikopter is 500 m; de heli landt op het platform op ongeveer 12 m hoogte. Productieplatform P18-A is en blijft ook na de veranderingen (CO 2 injectie) een onbemand platform. De installaties op het platform worden met behulp van controlekleppen vanuit P15-D of de onshore Central Control Room geregeld. Wel vinden geregeld controle- en inspectiebezoeken plaats en wordt het platform 12 maal per jaar door een tankschip bezocht voor het bijvullen van 22 maart V /N0047_rev2/904848/Amst 2/6

18 de dieseltank (basisalternatief). Het personeel voor controle en inspectie zal per helikopter reizen. E. Doel en belang van de activiteiten De afgelopen decennia is het aannemelijk geworden dat de toenemende hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer leidt tot opwarming van de aarde. Volgens de huidige inzichten gaat het om een wereldwijde temperatuurstijging met 1 tot 4 graden in 2100 t.o.v (KNMIklimaatscenario s). De klimaatscenario s van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC, een organisatie van de Verenigde Naties) geven aan dat een opwarming van de atmosfeer vanaf 2 graden leidt tot wereldwijde klimaatproblemen. Als gevolg van de opwarming van de atmosfeer, zal de zeespiegel stijgen en zullen wind, regen en droogte extremer worden. Zowel op nationaal als internationaal niveau is afgesproken maatregelen te nemen om verdere opwarming te voorkomen en broeikasgasemissies terug te dringen. Verschillende oplossingen worden overwogen. CO2-opslag in lege gasreservoirs wordt zeker op de kortere termijn als een kansrijke mogelijkheid gezien. Hoewel veel studies zijn uitgevoerd, is hiermee nog weinig praktijkervaring opgedaan. Vanuit de Europese Unie (EU) worden landen en initiatiefnemers gestimuleerd om zogenaamde demonstratieprojecten uit te voeren om kennis en ervaring op te doen met CCS. Een voorbeeld is het Maasvlakte CCS demonstratieproject, kortweg aangeduid als het ROAD-project. ROAD staat voor Rotterdam Opslag en Afvang Demonstratieproject. E.ON heeft het voornemen om CO 2 afkomstig van de MPP3 elektriciteitscentrale gedeeltelijk af te vangen, te transporteren en in een uitgeproduceerd gasveld in de Noordzee op te slaan. In de rookgassen van de MPP3-centrale bevindt zich onder andere CO 2. Het CO 2 zal worden gescheiden van de overige rookgassen. De beoogde jaarlijkse hoeveelheid af te vangen CO 2 bedraagt circa 1,1 miljoen ton. Dit is ongeveer 20% van de jaarlijks verwachte uitstoot van CO 2 afkomstig van de MPP3. De afvanginstallatie zorgt daarmee voor een belangrijke reductie van CO2-uitstoot en daarmee het tegen gaan van het broeikaseffect. Het project zal dan ook voor het milieu gunstige effecten opleveren en heeft daarom een dwingende reden van groot openbaar belang. F. Planning en onderbouwing van de activiteiten In hoofdstuk B en D staan de activiteiten tijdens de aanleg- en gebruiksfase omschreven. Bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden zal rekening gehouden worden met aanwezige flora en fauna. G. Betrokken deskundige bij de activiteiten Dit activiteitenplan is opgesteld door dhr. ir. C.W. Kuijsten en dhr. dr. J. Groenendijk, ecologen bij Royal Haskoning en lid van het Netwerk Groene Bureaus. H. Effecten op korte termijn De werkzaamheden voor het aanpassen van het platform en het CO 2 injectiesysteem hebben tijdelijk zeer beperkte effecten op soorten tot gevolg. De effecten zijn samengevat in tabel 1. De met de activiteiten gepaard gaande toename in de onderwatergeluidsniveaus is maatgevend voor de effecten op zeezoogdieren en vissen. De effecten zijn het gevolg van geluid dat ontstaat tijdens het wegboren van de pluggen in de voormalige gasputten om ze geschikt te maken voor CO 2 injectie. Alle overige verstorende effecten op vissen, vogels, zeezoogdieren en de kwaliteit van habitats zijn nul of verwaarloosbaar. 22 maart V /N0047_rev2/904848/Amst 3/6

19 Tabel 1 Overzicht van tijdelijke effecten van het aanpassen van het platform en het CO 2 injectiesysteem; effecten op vissen en zeezoogdieren zijn uitgedrukt als oppervlakte beïnvloed gebied (km 2 ) waarbinnen bij een verblijf van minimaal 24 uur tijdelijke doofheid zou kunnen optreden (TTS = temporary threshold shift); voor vogels en zeezoogdieren is (ook) het maximale aantal verstoorde individuen weergegeven; n.b. = niet bepaald Soort(groep) oppervlakte (km 2 ) Effect aantal individuen vissen 8-50 n.b. foeragerende kust- en zeevogels verwaarloosbaar verwaarloosbaar Bruinvis 0,2 <1 Gewone en grijze zeehond De vissen die voorkomen in het plangebied waarop mogelijke effecten kunnen optreden, zijn: botervis, driedradige meun, gevlekte gladde haai, kleine pieterman, kleine slakdolf, schurftvis, slakdolf, vorskwab, zwarte grondel, glasgrondel en grote koornaarvis. Deze soorten zijn niet in tabellen van de Flora- en faunawet opgenomen maar wel beschermd in de Flora- en faunawet. Het is onduidelijk welke aantallen van deze soorten verstoord zullen worden. Wel is duidelijk dat de duurzame instandhouding van deze soorten niet in het geding is. I. Effecten op lange termijn voor de staat van instandhouding Effecten op de lange termijn voor de staat van instandhouding van beschermde soorten op zee worden niet verwacht. Er zijn tijdens de exploitatiefase uitsluitend lange termijn effecten te verwachten als gevolg van het (onwaarschijnlijke) optreden van een calamiteit. Zie paragraaf (blz. 47) van het rapport: MER Maasvlakte CCS demonstratieproject: Achtergrondrapport Mariene Natuur, HWE, J. Verantwoording effectenstudie Op verzoek van TAQA Offshore B.V. heeft Heinis Water en Ecologie een onderzoek uitgevoerd dat is vastgelegd in het Achtergrondrapport Natuur bij het Milieueffectrapport Maasvlakte CCS demonstratieproject (HWE, 2011). K. Overheidsinstanties die al toestemming hebben verleend voor de activiteiten vanuit andere wet- en regelgeving Dit is een niet verplicht onderdeel. L. Beschrijving huidige situatie plangebied Het plangebied ligt in de Noordzee ter hoogte van het huidige productieplatform P18-A. Figuur 1 geeft de locatie van het productieplatform weer. Het plangebied betreft dus een uit productie genomen platform, bestaande uit een grotendeels stalen constructie op palen, die in de open zee staat. M. Positie van de uitvoeringslocatie ten opzichte van natuurgebieden Er liggen drie Natura 2000-gebieden in de relatieve nabijheid van de planlocatie: Solleveld & Kapittelduinen, Voornes Duin en Voordelta. Van deze Natura 2000-gebieden ligt de Voordelta op een afstand van ca. 10 kilometer ten zuidoosten van het plangebied. Solleveld & Kapittelduinen en Voornes Duin liggen beiden op een afstand van ongeveer 20 kilometer ten oosten van het plangebied. 22 maart V /N0047_rev2/904848/Amst 4/6

20 N. Verspreiding van beschermde soorten op en nabij de uitvoeringslocatie Voor de verspreiding van beschermde soorten op zee wordt verwezen naar paragraaf 4.3 (blz ) van het Achtergrondrapport Natuur bij het Milieueffectrapport Maasvlakte CCS door Heinis Water en Ecologie (HWE, 2011). O. Verantwoording verspreidingsgegevens Zie paragraaf 4.3 (blz ) van het Achtergrondrapport Natuur bij het Milieueffectrapport Maasvlakte CCS door Heinis Water en Ecologie (HWE, 2011). P. Maatregelen om schade aan de soort(en) te voorkomen of te beperken (mitigerende maatregelen). Eventuele maatregelen om schade aan beschermde soorten op zee, als gevolg van geluidsverstoring bij het openboren van de putten, te voorkomen of te beperken zouden gezocht kunnen worden in de toepassing van boormethodieken die minder geluid veroorzaken. De toepassing van dergelijke technieken is weinig kostenefficiënt en de positieve effecten ten aanzien van de geluidsniveaus zullen verwaarloosbaar zijn. Het is daarom niet zinvol om deze methodes toe te passen. Q. Maatregelen om onvermijdelijke schade aan de soort(en) te herstellen (compenserende maatregelen). Onvermijdelijke schade aan soorten op land is niet aan de orde, waardoor compenserende maatregelen niet van toepassing zijn. De mogelijk optredende tijdelijke gehoorschade bij mariene soorten is naar verwachting dermate beperkt dat maatregelen hiertegen niet zinvol of realistisch zijn. R. Tijdstip en locatie mitigerende en compenserende maatregelen Nvt. Zie P en Q. S. Beschrijving alternatieven en reden waarom de alternatieven niet gebruikt zijn In het kader van de CO 2 -opslaglocatie is het Milieueffectrapport Opslag CCS Maasvlakte (ROAD-project) opgesteld waarin verschillende varianten beschreven worden in paragraaf 5.5 (blz. 53 t/m 56). Hoewel er voor de opslag verschillende alternatieven en varianten zijn bedacht is geen hiervan onderscheidend ten aanzien van (mogelijke) effecten op beschermde soorten. De mogelijke effecten zijn allen het gevolg van aanpassingswerkzaamheden van het platform en de bouw van de CO2 injectie installatie. Bij alle varianten dienen deze werkzaamheden uitgevoerd te worden. Er zijn voor het project geen andere locaties en methoden voorhanden waarbij (mogelijke) effecten op beschermde soorten afwezig of geringer zijn. T. Beschrijving zorgvuldig handelen Tijdens de aanlegfase op zee worden geen specifieke maatregelen genomen om schadelijke effecten op soorten te voorkomen of te beperken (zie P). Zorgvuldig handelen is daarom voor wat betreft mitigerende en compenserende maatregelen niet aan de orde. Aan de algemene zorgplicht t.a.v. alle in het wild levende planten en dieren zal worden voldaan. U. Omschrijving dwingende reden van groot openbaar belang. Zie E. 22 maart V /N0047_rev2/904848/Amst 5/6

21 22 maart V /N0047_rev2/904848/Amst 6/6

22 MER Maasvlakte CCS demonstratieproject Achtergrondrapport Effecten Transport en Platform op Natuur Bruinvis - foto: Stichting De Noordzee Versie 3.0 eindrapport 8 april 2011 HWE onderzoek en advies in waterbeheer en ecologie 1

23 Colofon Titel: Ondertitel: Kenmerk: Datum: 8 april 2011 Auteur: Gecontroleerd door: In opdracht van: Contactpersoon opdrachtgever: MER Maasvlakte CCS project Achtergrondrapport Transport en Platform ROAD_ARNatuur Dr. F. Heinis Heinis Waterbeheer en Ecologie Graaf Wichmanlaan GV Bussum Royal Haskoning Dr. I. Thonon 2

24 Inhoudsopgave 1 Inleiding De milieueffectrapportage en dit achtergrondrapport Opzet en leeswijzer Beschrijving project Inleiding Het initiatief Doel van het project Transport Geografische reikwijdte onderdeel Transport Voorgenomen activiteit: aanleg, gebruik en onderhoud Platform (opslag) Geografische reikwijdte onderdeel Platform Voorgenomen activiteit: aanleg, gebruik en onderhoud Toetsing, vergelijking en beoordeling Inleiding Toetsingscriteria en indicatoren Diversiteit habitats Diversiteit soorten Vergelijkings- en beoordelingskader Huidige toestand en autonome ontwikkelingen Inleiding Diversiteit habitats Oppervlakte natuurdoeltypen en habitattypen Kenmerken (mariene) natuurdoeltypen en habitattypen Kwaliteit (mariene) natuurdoeltypen en habitattypen Autonome ontwikkelingen Diversiteit soorten Inleiding Hogere planten Mariene bodemfauna Vissen Foeragerende kust- en zeevogels Broedvogels Zeezoogdieren Landzoogdieren Effecten Werkwijze effectvoorspelling Afbakening effecten Effecten van Transport Inleiding Aanlegfase effecten van onderwatergeluid Aanlegfase effecten van emissies van schepen Aanlegfase effecten van bodemberoering Aanlegfase effecten van visuele verstoring Gebruiksfase effecten van onderwatergeluid Gebruiksfase effecten van visuele verstoring Gebruiksfase effecten van plotseling vrijgekomen CO2 bij een calamiteit Effecten van Platform (CO2 opslag) Inleiding Aanlegfase effecten van onderwatergeluid Aanlegfase effecten van emissies van schepen Aanlegfase effecten van visuele verstoring Gebruiksfase effecten van onderwatergeluid Gebruiksfase effecten van lichtverstoring

25 5.4.7 Gebruiksfase effecten van plotseling vrijgekomen CO2 bij een calamiteit Overzicht van effecten Transport Tijdelijke effecten van transport op habitats en soorten Permanente (kans op) effecten van transport op habitats en soorten Platform Tijdelijke effecten platform op habitats en soorten Permanente (kans op) effecten platform op habitats en soorten Vergelijking alternatieven en beoordeling van effecten Vergelijking en beoordeling in m.e.r.-kader (alternatieven/varianten) Diversiteit habitats Diversiteit soorten Vergelijking en beoordeling Natuurbeschermingswet Flora- en faunawet en soortbescherming Habitatrichtlijn Nota Ruimte en Integraal Beheersplan Noordzee 2015 (EHS) OSPAR Kaderrichtlijn Mariene Strategie Kaderrichtlijn Water Literatuur...57 BIJLAGEN (2) 4

26 1 Inleiding 1.1 De milieueffectrapportage en dit achtergrondrapport De afgelopen decennia is aannemelijk geworden dat de toenemende hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer leidt tot opwarming van de aarde. Zowel op nationaal als internationaal niveau is afgesproken maatregelen te nemen om verdere opwarming te voorkomen en broeikasgasemissies terug te dringen. Verschillende oplossingen worden overwogen. CO2-opslag in lege gasreservoirs wordt zeker op de kortere termijn als een kansrijke mogelijkheid gezien. Hoewel veel studies zijn uitgevoerd, is hiermee nog weinig praktijkervaring opgedaan. Vanuit de Europese Unie (EU) worden landen en initiatiefnemers nu gestimuleerd om zogenaamde demonstratieprojecten uit te voeren om kennis en ervaring op te doen. In Europa is in het kader van European Energy Program for Recovery (EEPR) een tender uitgeschreven om partijen uit te nodigen om een gesubsidieerd demonstratieproject te doen op Carbon Capture & Storage (of CCS). De initiatiefnemer heeft zich hierop ingeschreven en gewonnen. Deze subsidiegelden, samen met de bijdrage van de Nederlandse overheid brengen eveneens de verplichting mee om kennis te delen. Dit achtergrondrapport Natuur voor Transport en Platform bevat voor de MER Deelrapporten Transport en Platform de onderbouwing voor de hoofdstukken Natuur en is onderdeel van de hoofdrapportage MER CCS demonstratieproject. In dit hoofdrapport worden de onderdelen afvang, transport, platform, opslag en de plan-mer samengekoppeld. Zie Figuur 1-1 voor een schema waarin de samenhang van de verschillende onderdelen wordt weergegeven. Figuur 1-1 Schematisch overzicht van de verschillende deelrapporten inclusief de verschillende vergunningaanvragen 5

27 1.2 Opzet en leeswijzer Het hierna volgende hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het project op hoofdlijnen. In de inleiding wordt het initiatief en het doel beschreven waarna in de paragrafen 2.2 en 2.3 de onderdelen van het project worden behandeld die relevant zijn in relatie tot eventuele effecten op de natuur. Hoofdstuk 3 gaat over het toetsingskader dat wordt gebruikt om effecten van het project op de natuur te beoordelen en alternatieven met elkaar te vergelijken. Een uitgebreide beschrijving van de huidige toestand van de natuur is opgenomen in hoofdstuk 4. Na een algemene inleiding komen achtereenvolgens de habitats (4.2) en de verschillende soortgroepen aan bod, respectievelijk hogere planten (4.3.2), bodemdieren (4.3.3), vissen (4.3.4), foeragerende kust- en zeevogels (4.3.5), broedvogels (4.3.6), zeezoogdieren (4.3.7) en landzoogdieren (4.3.8). Hoofdstuk 5 bevat de beschrijving van effecten van het project op de natuur. Eerst wordt in 5.1 ingegaan op de gevolgde werkwijze, waarna in 5.2 een overzicht wordt gegeven van de relevante effecttypen. Vervolgens bevat paragraaf 5.3 een gedetailleerde beschrijving van de effecten van de aanleg en het gebruik van het onderdeel Transport die in paragraaf 5.2 als relevant zijn bestempeld en bevat paragraaf 5.4 deze beschrijving voor het onderdeel Platform/Opslag. In hoofdstuk 6 worden de in hoofdstuk 5 gekwantificeerde effecten samengevat, uitgesplitst naar tijdelijke en permanente effecten van Tarnsport (6.1) en Platform/Opslag (6.2). Tenslotte worden de effecten in hoofdstuk 7 beoordeeld en getoetst aan de verschillende beleidsmatige toetsingskaders, waarna het rapport wordt afgesloten met een lijst van aangehaalde literatuur en een tweetal bijlagen. 6

28 2 Beschrijving project 2.1 Inleiding Het initiatief De initiatiefnemer heeft het voornemen om CO2 afkomstig van een elektriciteitscentrale gedeeltelijk af te vangen, te transporteren en in de diepe ondergrond van de Noordzee permanent op te slaan. Het afvangen, transporteren en opslaan van CO2 wordt internationaal aangeduid als Carbon Capture and Storage, of kortweg CCS. De CO2-afvang zal plaatsvinden in Rotterdam op de Maasvlakte, op het terrein van de E.ON Maasvlakte Power Plant 3 (MPP3). In de rookgassen van de centrale bevindt zich onder andere CO2. Het CO2 wordt gescheiden van de overige rookgassen. De beoogde jaarlijkse hoeveelheid af te vangen CO2 bedraagt gemiddeld 1,1 Mton CO2 per jaar met een overall ontwerpcapaciteit van 47 kg/s (dit komt overeen met 1,5 Mton op jaarbasis). Dit is ruim 20% van de jaarlijks verwachte uitstoot van CO2 afkomstig van de MPP3. Het afgevangen CO2 wordt gecomprimeerd tot de gewenste druk en daarna met behulp van een ondergrondse buisleiding afgevoerd naar een platform op de Noordzee. De afstand van de afvanginstallatie tot het platform op de Noordzee bedraagt circa 25 km. Het eerste gedeelte van de buisleiding bevindt zich op de Maasvlakte. Hier zal de buisleiding in een reeds bestaande buisleidingenstraat liggen. Het offshore deel van de buisleiding komt in de bodem van de Noordzee te liggen. Het eindpunt van de buisleiding is het platform P18-A (zie Figuur 2-1). Vanaf dit platform zal het CO2 gedurende de demonstratiefase van circa vijf jaar op een diepte van meter in het leeg geproduceerde reservoir van P18 geïnjecteerd worden. Het CO2 wordt permanent in de reservoirs opgeslagen. Figuur 2-1 Overzicht van MMP3 en reservoirs, de ligging van de buisleiding is indicatief weergegeven Doel van het project ROAD is een demonstratieproject dat tot doel heeft een geïntegreerde CO2-afvang, -transport en - opslagketen (of CCS) op industriële schaal toe te passen. Het gaat daarbij om diverse CCS-technologieën die zich op een kleinere schaal hebben bewezen en die op grotere schaal moeten worden toegepast en geïntegreerd. De combinatie van de schaalgrootte en de geïntegreerde CCS-keten maken ROAD tot een bijzonder project. Met het demonstratieproject wil ROAD nieuwe kennis en ervaring opdoen. De kennis en ervaring die opgedaan wordt zal bestaan uit technische-, juridische-, economische-, organisatorische- en maatschappelijke effecten. Deze kennis en ervaring zal ROAD onder andere gaan delen met het Europese CCS netwerk ( van overheden, bedrijven en kennisinstellingen. Daarmee kan ROAD een belangrijke 7

29 bijdrage leveren aan de commerciële introductie van CCS en uiteindelijk aan de wereldwijde reductie van CO2-emissies. 2.2 Transport Geografische reikwijdte onderdeel Transport Het onderdeel transport bestaat uit alle schakels tussen het onderdeel afvang (terrein E.ON) en het onderdeel platform (Platform P18-A). In hoofdlijnen bestaat het transport uit een buisleiding waarmee de CO2 onder druk wordt getransporteerd van de compressor en koelinstallatie (die bij afvang horen) naar de aansluiting op het platform Voorgenomen activiteit: aanleg, gebruik en onderhoud De voorgenomen aanlegactiviteit van de transportleiding bestaat uit het aanvoeren, construeren en leggen van de buisleiding op land en zee. Hierbij dient een aantal kruisingen gemaakt te worden met wegen, spoorlijn en leidingen. Tevens wordt de toekomstige monding van de Yangtzehaven en Maasmond gepasseerd door middel van boringen. Op zee wordt de buisleiding in de zeebodem geplaatst. Door middel van een verticale buisleiding wordt de aansluiting op het platform gemaakt. De gebruiksfase van de buisleiding bestaat uit de opstartfase, de fase waarin het CO2 door middel van de buisleiding getransporteerd wordt en de cool downfase (afkoelfase nadat de transport van CO2 stopgezet is). Het onderhoud aan de buisleiding bestaat onder andere uit monitoring van de ingraafdiepte van de buisleiding in de zeebodem, inspectie van de buisleiding nabij het platform en activiteiten om de ingraving van de buisleiding in de bodem te herstellen. 2.3 Platform (opslag) Geografische reikwijdte onderdeel Platform Binnen het MER CCS demonstratieproject vormt het onderdeel Platform de laatste schakel. CO2 dat via de transportleiding (onderdeel Transport, zie 2.2) op Platform P18-A aankomt wordt al dan niet na verhitting (respectievelijk basisalternatief en alternatief koude injectie ) in een van de voormalige gasvelden geïnjecteerd Voorgenomen activiteit: aanleg, gebruik en onderhoud De voorgenomen activiteit bestaat uit het aanbrengen van een aantal aanpassingen om het platform en de risers geschikt te maken voor de injectie van CO2. De aanpassingen behelzen: ruimte creëren voor meetapparatuur, het installeren van een dieselheater en tank (basisalternatief) en het aanpassen van enkele putten voor CO 2 toevoer/opslag. De aanpassingen van de eerste 2 putten (van de 5) zullen waarschijnlijk in één keer plaatsvinden en zullen zoʼn 8 à 10 weken duren. Met betrekking tot eventuele effecten op het zeeleven is vooral het openboren van de putten relevant. De eerste twee putten die worden opengeboord hebben een plug op ca m diepte. Het openboren daarvan duurt ongeveer 5 werkdagen per boring. Als de putten zijn aangepast, duren de overige werkzaamheden nog zoʼn 6 maanden. De bemanning zal op een schip verblijven. In deze periode zal er gemiddeld één bevoorradingsschip per dag van en naar het platform gaan (vanuit IJmuiden, Rotterdam, Den Helder, etc.). Het personeel zal per helikopter reizen. De normale vlieghoogte van de helikopter is 500 m; de heli landt op het platform op ongeveer 12 m hoogte. Productieplatform P18-A is en blijft ook na de veranderingen (CO2 injectie) een onbemand productieplatform. De installaties op het productieplatform worden met behulp van controlekleppen vanuit P15-D of de onshore Central Control Room geregeld. Wel vinden geregeld controle- en inspectiebezoeken plaats en wordt het platform 12 maal per jaar door een tankschip bezocht voor het bijvullen van de dieseltank (basisalternatief). Het personeel voor controle en inspectie zal per helikopter reizen. 8

30 3 Toetsing, vergelijking en beoordeling 3.1 Inleiding Het beoordelings- en toetsingskader voor natuur heeft tot doel op een gestructureerde manier inzicht te geven in de effecten van de aanleg, respectievelijk aanpassing, het gebruik en het onderhoud van de transportleiding en het platform voor de injectie van CO2 in voormalige gasvelden. Er is gekozen voor een set van criteria die aan de volgende eisen voldoet: goede aansluiting bij nationaal en internationaal water- en natuurbeleid; goede aansluiting bij nationale en internationale wet- en regelgeving; eenduidige en herkenbare eenheden; kwantificeerbare eenheden. De opzet van het toetsingskader sluit aan bij de werkwijze die is ontwikkeld voor het milieueffectrapport en de Passende Beoordeling Maasvlakte 2 (zie Vertegaal et al., 2007; Heinis et al., 2007; Goderie et al., 1999) en is in diverse latere projecten toegepast, waaronder milieueffectrapporten voor de verruiming van het Schelde-estuarium (Consortium Arcadis Technum, 2007) en een aantal windturbineparken op de Noordzee (o.a. Ecofys, 2006; KEMA, 2009). De hoofdcriteria komen direct overeen met de grondslag van het nationale en internationale (water)natuurbeleid en -regelgeving (w.o. Natuur voor mensen, mensen voor natuur 2001, Nota Ruimte 2006, Integraal Beheerplan Noordzee 2015, EU Vogelrichtlijn 1979, EU Habitatrichtlijn 1992, Kaderrichtlijn Water 2000, Kaderrichtlijn Mariene Strategie 2005). Deze grondslag luidt: (behoud/bescherming/ontwikkeling van) nationale en internationale diversiteit van ecosystemen (kortweg: diversiteit habitats); (behoud/bescherming/ontwikkeling van) nationale en internationale diversiteit van soorten (kortweg: diversiteit soorten). Deze criteria zijn ook relevant in het kader van wet- en regelgeving. Het criterium diversiteit habitats is in Natura 2000-gebieden relevant als toetsingscriterium voor gebiedsbescherming. Het criterium diversiteit soorten is tevens bruikbaar bij de beoordeling van mogelijke relevante effecten in relatie tot de Flora- en faunawet. In relatie tot toetsing aan de Waterwet speelt het ecologisch functioneren 1 een belangrijke rol. Voor een uitgebreid overzicht van de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar Hoofdstuk 3 van het deelrapport Transport. 3.2 Toetsingscriteria en indicatoren Diversiteit habitats Het criterium diversiteit habitats wordt in dit MER meetbaar gemaakt aan de hand van de oppervlakte en kwaliteit van EU-habitattypen c.q. natuurdoeltypen. Een overzicht van in de Noordzee voorkomende natuurdoeltypen en habitattypen is opgenomen in Tabel 3-1. In het terrestrische deel van het studiegebied komen geen natuurdoeltypen of habitattype voor. De Noordzee maakt in zijn geheel onderdeel uit van de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In de Nota Ruimte zijn op de Noordzee indicatieve gebieden begrensd met bijzondere ecologische waarden zodat hiervoor te zijner tijd specifieke beschermingsregimes kunnen worden opgesteld (Ministeries VROM, LNV, VenW en EZ, 2006). Dit zijn de kustzee, het Friese Front, de Centrale Oestergronden, de Klaverbank en de Doggersbank Het gaat daarbij respectievelijk om de natuurdoeltypen 1.6-a, 1.6-c, 1.6-d, 1.6-e en 1.6-f uit onderstaande Tabel 3-1 Het tracé voor de CO2-transportleiding is gelegen in de natuurdoeltypen 1.6-a (kustzee) en 1.6-b (hoogdynamische zandige zone van de open zee). Het platform van waaruit CO2 in de gasvelden wordt geïnjecteerd bevindt zich in natuurdoeltype 1.6-b (hoogdynamische zandige zone van de open zee). Voor beschrijvingen en begrenzingen van de onderscheiden natuurdoeltypen en habitattypen wordt verwezen naar Bal et al. (2001), Janssen en Schaminée (2003) en 1 Het gaat hier om de ecologische elementen uit de Kaderrichtlijn Water en de Kaderrichtlijn Mariene strategie. 9

31 Tabel 3-1 Natuurdoeltypen en EU-habitattypen in de Noordzee Deelgebied omschrijving natuurdoeltype EU-habitattype Noordzee offshore hoog-dynamische zandige zone van de open zee 1.6-b - frontzone van de open zee 1.6-c - ziltige zone van de open zee 1.6-d - grintrijke zone van de open zee 1.6-e H1170 laag-dynamische zandige zone van de open zee 1.6-f H1110_C Noordzeekustzone kustzee (0 doorgaande 20 m dieptelijn) 1.6-a H1110_B Naast het voorkomen en de oppervlakte van natuurdoeltypen en habitattypen is van belang in hoeverre het betreffende natuurdoeltype of habitattype natuurlijk functioneert, met andere woorden wat de kwaliteit van het natuurdoel/-habitattype is. Zo kan de kwaliteit van een belangrijk component van die kwaliteit, te weten het bodemleven, worden beïnvloed door bodemberoerende visserij, baggeractiviteiten, strandsuppleties enzovoort. In dit MER wordt de kwaliteit van de natuurdoeltypen en habitattypen afgemeten aan de criteria voor de kwaliteit van habitattypen die in het kader van Natura 2000 voor de Nederlandse mariene en estuariene habitattypen zijn opgesteld. Daarbij is voor de kustzee uitgegaan van de criteria voor habitattype H1110_B (overstroomde zandbanken, Noordzeekustzone) en is voor het daarbuiten gelegen deel van het studiegebied uitgegaan van dezelfde, maar naar eigen inzicht enigszins aangepaste set criteria (zie verder paragraaf 4.2.3) Diversiteit soorten Bij het identificeren van de in het MER te onderzoeken soort(groep)en spelen bedreiging en zeldzaamheid op (inter)nationale schaal een belangrijke rol 2. Het betreft soort(groep)en die een beschermde status hebben gekregen of vanwege het feit dat ze op Rode lijsten e.d. voorkomen beschouwd dienen te worden. Voor elke, mogelijk in beschouwing te nemen soortgroep is daarom eerst onderzocht in hoeverre er binnen de soortgroep soorten zijn met een speciale beschermde status volgens de in dit hoofdstuk aangegeven toetsingscriteria. Voor de Noordzee en het terrestrische deel van het studiegebied zijn de volgende soortgroepen in beschouwing genomen: fytoplankton (algen) hogere planten zoöplankton meiofauna mariene (ongewervelde) bodemfauna terrestrische ongewervelde dieren (slakken, libellen, vlinders e.d.) vissen van zoute wateren vissen van zoete wateren amfibieën en reptielen vogels zeezoogdieren grondzoogdieren vleermuizen. Fytoplankton Er is relatief veel bekend over de verspreiding en het voorkomen van algen op het Nederlandse deel van het Continentaal Plat (NCP) (diverse jaarrapportages RIKZ). Algen hebben echter geen beschermde status in het natuurbeleid, noch zijn voor algen in het kader van OSPAR, de Kaderrichtlijn Water of Ecosysteemdoelen Noordzee doelsoorten vastgesteld of zijn gegevens voorhanden over de nationale en internationale zeldzaamheid van algensoorten. Daarnaast is van slechts een beperkt aantal algensoorten voldoende bekend over de relatie tussen de abiotische karakteristieken en voorkomen. In het traject rond de Kaderrichtlijn Water zijn voor deze soortgroep alleen graadmeters voorgesteld die betrekking hebben op het functioneren van het ecosysteem, te weten biomassa (chlorofyl-a) en (afwezigheid van) bloei van Phaeocystis (Stowa, 2007). 2 Soort(groep)en die belangrijk zijn vanwege hun rol in het voedselweb worden behandeld bij het aspect kwaliteit van het criterium diversiteit habitats. 10

32 Conclusie: algen worden voor wat betreft het aspect diversiteit soorten niet meegenomen in het effectenonderzoek 3. Hogere planten De Noordzee bevat (vrijwel) geen geschikte groeimogelijkheden voor hogere planten. Hogere planten worden eigenlijk uitsluitend in de luwere en hoger gelegen delen van de kustzone aangetroffen. De twee, als doelsoort aangemerkte soorten van intergetijdengebieden, te weten Groot zeegras (Zostera marina) en Klein zeegras (Zostera noltii) komen langs de Nederlandse kust niet (meer) voor Op het op land gelegen deel van het tracé bestaat de vegetatie overwegend uit korte kruid/grasvegetaties met weinig tot zeer veel open zand. Daarnaast kunnen er in het plangebied vegetaties van stranden, zandige dijken en stortstenen voorkomen. Het is niet uitgesloten dat in deze vegetaties aandachtssoorten hogere planten voorkomen. Hogere planten worden voor wat betreft het aspect diversiteit soorten niet meegenomen in het onderzoek naar effecten op de Noordzee, maar wel in dat van de effecten op het terrestrische deel van het studiegebied. Zoöplankton Voor zoöplankton geldt hetzelfde als voor algen met het verschil dat over de verspreiding en abundantie van zoöplankton minder bekend is dan voor algen. Conclusie: zoöplankton wordt niet meegenomen in het verdere effectenonderzoek, omdat aan geen van de genoemde criteria wordt voldaan. Meiofauna Hoewel de meiofauna (op de bodem levende dieren < 1 mm) een belangrijke rol vervult in het voedselweb van mariene en estuariene ecosystemen (Huys e.a., 1992), is kennis over voorkomen, verspreiding en ecologie in het studiegebied van deze diergroep niet of nauwelijks voorhanden. Daarnaast hebben meiofauna soorten geen status in het Nederlandse of internationale natuurbeleid. Conclusie: meiofauna wordt niet meegenomen in het verdere effectenonderzoek, omdat aan geen van de genoemde criteria wordt voldaan. Mariene (ongewervelde) bodemfauna (> 1 mm) Binnen de groep van de bodemdieren is vooral informatie beschikbaar over de groep van de in de bodem ingegraven dieren, de infauna (o.a. Holtmann e.a., 1996; Kaag & Escaravage, 2007; Craeymeersch & Escaravage, 2010). Er komt als gevolg van het gebruik van nieuwe technieken echter geleidelijk meer informatie beschikbaar over soorten die op de bodemoppervlak leven (epifauna) of in lagere dichtheden voorkomen (Daan e.a., 1997; Lavaleye e.a., 2000; Kaag & Escaravge, 2007; Craeymeersch & Escaravage, 2010). Deze groep van organismen bevat geen soorten met een beschermde status volgens de Habitatrichtlijn. Ook door Bal e.a. (2001) zijn voor deze diergroep geen doelsoorten gedefinieerd. Wel zijn inmiddels voor de habitattypen lijsten van zogenaamde typische soorten vastgesteld (zie profielendocumenten op Dit zijn echter geen bedreigde of zeldzame soorten, maar soorten die in een bepaald habitat(sub)type zouden moeten voorkomen. In het kader van het Ospar-verdrag is in 2008 een lijst aangenomen met bedreigde soorten en habitats. (OSPAR, 2008). Hier staan drie bodemdieren op die in de Noordzee voorkomen: de Noordkromp (Arctica islandica), de oester (Ostrea edulis) en de purperslak (Nucella lapillus). Tot op heden is nog geen invulling gegeven aan het streven naar behoud en herstel van langlevende en langzaam voortplantende bodemdieren. Er is dan ook geen goed bruikbare Rode Lijst of doelsoortenlijst beschikbaar; bovendien is er niet meer dan fragmentarische kennis over het huidig voorkomen op de Noordzee. Conclusie: van de bodemfauna voldoen alleen de drie in het kader van het Ospar-verdrag als bedreigde soort genoemde bodemdieren aan de hiervoor gestelde criteria voor in het MER te behandelen aandachtssoorten. Vanwege hun belangrijke rol in het voedselweb van de Noordzee wordt, naast het voorkomen van deze aandachtssoorten, in het MER aandacht besteed aan de ruimtelijke variatie in bodemdiergemeenschappen, bepaalde sleutelsoorten, aantallen en biomassa. Daarnaast vormen 3 Fytoplankton maakt wel onderdeel uit van het criterium diversiteit habitats. Het is een van de factoren die bepalend is voor de kwaliteit. 11

33 bodemdieren een belangrijke tussenvariabele bij het bepalen van eventuele effecten op de kwaliteit van habitats en foerageermogelijkheden voor dieren hoger in de voedselketen. Deze aspecten worden beschreven in (kwaliteit natuurdoeltypen en habitattypen) en (bodemdieren). Terrestrische ongewervelden Het plangebied biedt geen geschikte leefomgeving voor beschermde slakken, libellen, vlinders, kevers of andere ongewervelden. Het voorkomen van beschermde soorten uit deze groep is uitgesloten. Deze diergroep maakt daarom geen onderdeel uit van het effectenonderzoek. Vissen van zoute wateren Vissen worden beschermd door de Habitatrichtlijn (bijlage 2) en Rode lijsten. Daarnaast zijn verschillende vissen als doelsoorten aangewezen in Bal e.a. (2001) en komen er diverse soorten vissen voor op Osparlijst van bedreigde soorten (Ospar, 2008). Binnen het thema Biodiversiteit van de Ecosysteemdoelen Noordzee nemen vissen ook een belangrijke plaats in. Over de verspreiding van vissen op de Noordzee en de kustzone is de nodige kennis beschikbaar (o.a. Knijn e.a., 1993; Daan, 2000; Asjes e.a., 2004). Bij de selectie van aandachtssoorten vissen zijn de volgende criteria gehanteerd: de soort komt voor op bijlage 2 van de Habitatrichtlijn of is beschermd volgens de Flora- en faunawet óf is doelsoort volgens Bal e.a. (2001), óf is bedreigd volgens Ospar (2008) óf komt voor op de Nederlandse Rode lijst, én komt voor op het Nederlands Continentaal Plat (NCP). Behalve dat een groot aantal vissoorten een bepaalde status heeft in het nationale en internationale natuurbeleid spelen sommige soorten ook nog een belangrijke rol in het mariene voedselweb ( ecologisch functioneren ). In de beschrijving van de huidige situatie voor vissen worden de zogenaamde voedselweb soorten apart besproken. Conclusie: van de vissen worden geselecteerde aandachtssoorten en voedselwebsoorten in het effectenonderzoek meegenomen. Als maat wordt de presentie per (nader te bepalen) oppervlakte-eenheid gebruikt. Zoetwatervissen Aangezien er binnen de invloedssfeer van het tracé geen zoet water (sloten e.d.) aanwezig is, is het voorkomen van zoetwatervissen hier uitgesloten. Ook in de rest van de Maasvlakte zijn volgens Ravon geen beschermde soorten bekend. Zoetwatervissen maken daarom geen onderdeel uit van het effectenonderzoek. Amfibieën en reptielen Veel plekken op of direct nabij het op land gelegen deel van het tracé vormen geschikt leefgebied voor de rugstreeppad; er zijn (tijdelijke) poelen en overal is vergraafbare grond, hetgeen respectievelijk voor geschikt voortplantingswater en land- of overwinteringshabitat kan zorgen. De aanwezigheid van helmvegetaties bij het strand aan de noordkant van het tracé kan mogelijk (marginaal) geschikt leefgebied opleveren voor de zandhagedis; hier is voldoende afwisseling van beschutting en zonplekken (zie Figuur 3-1). De afstand tot bekende populaties bij het Oostvoornse Meer en nabij de Slufter is echter meer dan 4 kilometer en het tussenliggende terrein is naar verwachting nauwelijks aantrekkelijk voor de soort. Hierom wordt het voorkomen van de zandhagedis zeer onwaarschijnlijk geacht. Hetzelfde geldt voor het mogelijk voorkomen van de rugstreeppad op het bouwterrein voor de CCS-installatie. Eerder onderzoek (Grutters e.a., 2011) heeft aangetoond dat er geen rugstreeppadden op het terrein van E.ON aanwezig zijn. Vanwege de zeer spaarzame begroeiing en beschikbaarheid van wateren, en op basis van verspreidingsinformatie, zijn andere reptielen- en amfibieënsoorten in de omgeving van het tracé niet te verwachten. Conclusie: amfibieën en reptielen maken geen onderdeel uit van het effectenonderzoek 12

34 Figuur 3-1 Omgeving van het tracé. Links: landwaartse zijde van de zanddijk nabij het intredepunt van de boring onder de toekomstige Yangtze-haven. Rechts: strand en duintjes bij het intredepunt van de boring onder de Maasmonding. Vogels Alle inheemse vogels zijn beschermd op grond van de Flora- en faunawet. Daarnaast zijn verschillende kust- en zeevogels op Bijlage 1 van de Vogelrichtlijn, de Rode Lijst (2004) en de lijst van doelsoorten volgens het Handboek natuurdoeltypen (Bal et al., 2001) te vinden. Op de OSPAR-lijst staan geen regelmatig voorkomende vogelsoorten van het NCP. In het op land gelegen deel van het studiegebied komt geschikt broedbiotoop voor kustgebonden soorten voor. In het mariene deel van het studiegebied komen geen broedlocaties van zeevogels voor, maar worden uitsluitend foeragerende kust- en zeevogels gezien. Dit kunnen doortrekkende, overwinterende of op het land broedende soorten zijn. De lijst met in beschouwing te nemen kust en zeevogelsoorten is beperkt tot min of meer kenmerkende kust- en zeevogels, die een deel van het jaar gebruik maken van de kustzone en/of de Noordzee offshore als foerageergebied. Relatief zeldzame kust- en zeevogels, en trekvogels die hun verspreidingsgebied overwegend buiten de Nederlandse Noordzee hebben worden buiten beschouwing gelaten. Onder de meest kenmerkende vogels van de Noordzee offshore, zoals drieteenmeeuw en zeekoet komen vrijwel geen volgens bovenstaande criteria te selecteren soorten voor. Dit heeft mogelijk te maken met een gebrek aan gegevens over aantallen, trends en ecologie ten opzichte van land- en kustvogels. Om deze reden is de lijst met te beschouwen vogelsoorten uitgebreid met een aantal op grond van de bestaande literatuur geselecteerde en voor het studiegebied kenmerkende zeevogels (Baptist & Wolf, 1993; Berrevoets & Arts, 2001, 2002, 2003; Camphuysen & Leopold, 1994). Conclusie: in het effectenonderzoek worden aandachtssoorten broedvogels en kust- en zeevogels in beschouwing genomen. Als maat wordt het (potentieel) aantal broedparen, de presentie of de aantallen per deelgebied gebruikt. Zeezoogdieren Op het NCP komen ongeveer 25 soorten zeezoogdieren van nature voor. Hiervan zijn er 7 inheems en is de rest doortrekker of dwaalgast (Bisseling et al., 2001; Reid et al., 2003; RIVM e.a., 2003; Van der Meij & Camphuysen, 2006). Het gaat daarbij om soorten als walrussen, klapmutsen, diverse dolfijnsoorten, beluga, grienden, butskoppen, gewone vinvis, dwergvinvis en potvissen. Verschillende soorten zeezoogdieren worden beschermd door bijlage 2 en/of 4 van de Habitatrichtlijn en Rode lijsten. Daarnaast zijn verschillende zeezoogdieren als doelsoorten aangewezen in Bal et al. (2001) en komen er diverse soorten voor op de OSPAR lijst van bedreigde soorten (OSPAR, 2008). Ook worden zeezoogdieren binnen het thema Biodiversiteit van de Ecosysteemdoelen Noordzee genoemd (instandhouden en zo nodig herstellen van populaties zeezoogdieren). Over de verspreiding van zeezoogdieren op de Noordzee, in de Waddenzee en het Deltagebied is de nodige kennis beschikbaar (o.a. Reid et al., 2003, diverse jaarrapportages van RIKZ/Waterdienst, diverse rapportages van Alterra/IMARES). Gehanteerde criteria bij de selectie van aandachtssoorten zeezoogdieren zijn: de soort komt voor op bijlage 2 of 4 van de Habitatrichtlijn óf 13

35 is beschermd volgens de Flora- en faunawet óf is doelsoort volgens Bal et al. (2001), óf is bedreigd volgens OSPAR (2008) óf komt voor op de Nederlandse Rode lijst, én komt voor op het NCP. Conclusie: in het effectenonderzoek worden aandachtssoorten zeezoogdieren in beschouwing genomen. Als maat wordt de presentie per (nader te bepalen) oppervlakte-eenheid of de aantallen per deelgebied gebruikt. Grondzoogdieren en vleermuizen Verschillende aan land gebonden zoogdieren verdienen het predicaat aandachtssoort omdat zij zijn beschermd via de Flora- en faunawet, doelsoort zijn volgens het handboek Natuurdoeltypen (Bal e.a., 2001) en/of zijn vermeld op Rode lijsten. Het is niet uitgesloten dat een of meerdere aandachtssoorten in het terrestrische deel van het studiegebied voorkomen. Als maat wordt uitgegaan van (waargenomen) presentie in het gebied en het areaal geschikt biotoop (potentiële aanwezigheid. 3.3 Vergelijkings en beoordelingskader Het platform voor de inectie van CO2 in de voormalige gasproductie-velden ligt in de Noordzee offshore zone voor de Hollandse vastelandskust. De transportleiding en (eventuele) elektriciteitskabel loopt vanaf de Maasvlakte via de kustzone naar het platform. Het vergelijkings- en beoordelingskader voor natuur heeft betrekking op de locatie van het platform en op het tracé van de transportleiding en de elektriciteitskabel op zee tot aan de afvanginstallatie. Onderstaande Tabel 3-2 geeft een overzicht van de uitwerking in parameters en maten van de bovengenoemde hoofdcriteria in het beoordelingskader natuur voor het buiten de (doorgaande 20 m dieptelijn gelegen deel van de Noordzee, de Noordzeekustzone (inclusief de vaargeul naar de Rotterdamse haven) en het op land gelegen deel van het studiegebied. Tevens is aangegeven in welke andere procedures de informatie over de betreffende criteria en parameters zal worden gebruikt. Tabel 3-2 Overzicht criteria, parameters en eenheden beoordelingskader onderwaterleven. Ffwt: Flora- en faunawet (12 mijls-zone), Nb-wet: Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000-gebieden), EHS: Ecologische hoofdstructuur (gehele Noordzee) criterium parameter eenheid procedure Ffwet Nb-wet OSPAR KRW KRM EHS diversiteit natuurdoeltypen en oppervlakte per type habitats habitattypen kwaliteit - - diversiteit aandachtssoorten presentie soorten hogere planten aandachtssoorten presentie per oppervlakteeenheid bodemdieren gemeenschap kwalitatieve beschrijving bodemdieren aandachtssoorten presentie per oppervlakteeenheid - vissen aandachtssoorten kust- en zeevogels presentie per oppervlakteeenheid aandachtssoorten (potentieel) aantal broedvogels broedparen aandachtssoorten presentie per oppervlakteeenheid/absolute aantallen zeezoogdieren - - aandachtssoorten landzoogdieren presentie

36 4 Huidige toestand en autonome ontwikkelingen 4.1 Inleiding De bestaande situatie en autonome ontwikkelingen worden beschreven aan de hand van de hoofdcriteria van het beoordelingskader onderwaterleven (zie paragraaf 3.2): diversiteit habitats (paragraaf 4.2) diversiteit soorten (paragraaf 4.3). Hierbij worden steeds de parameters en eenheden gebruikt zoals eerder gedefinieerd. Per parameter wordt aangegeven op welke basisgegevens de beschrijving is gebaseerd en welke bewerkingen eventueel zijn uitgevoerd. De beschrijvingen worden zo veel mogelijk gepresenteerd in de vorm van (semi-)kwantitatieve tabellen en kaartmateriaal. De verdere toelichting is beknopt gehouden; zo wordt niet overal ingegaan op de ecologie van betreffende soorten en habitats. De autonome ontwikkeling wordt alleen kwalitatief beschreven. Als in latere paragrafen sprake is van verwachte, gekwantificeerde effecten op bepaalde parameters, wordt op dat moment bij de bepaling van de omvang van het effect zo nodig gecorrigeerd voor de gevolgen van autonome ontwikkelingen voor de betreffende parameter. 4.2 Diversiteit habitats Oppervlakte natuurdoeltypen en habitattypen Voor de milieurapportage van het CCS demonstratieproject wordt als studiegebied voor de mariene natuur het zuidelijk deel van het Nederlands deel van het Continentaal Plat, dat noordwaarts wordt begrensd door het Friese Front in beschouwing genomen. Dit deel van de Noordzee wordt ook wel Zuidelijke Bocht genoemd. Het plangebied bestaat uit (de directe omgeving van) het platform en de twee alternatieven voor het tracé van de transportleiding en de elektriciteitskabel. Voor het tracé en het platform wordt op zee aan weerszijden een zone van 500 m als grens van het plangebied aangehouden. Op een heel klein stukje aan de noordzijde van de Maasvlakte na, dat in de Voordelta ligt, liggen zowel beide tracés als het platform buiten aangewezen of aangemelde Natura 2000-gebieden. Wel loopt een deel van de tracés door het tussen Hoek van Holland en Bergen gelegen deel van de kustzee dat als een gebied met bijzondere ecologische waarden is gekarakteriseerd (Lindeboom et al., 2005; IDON, 2005). Het mariene deel van het plangebied behoort in zijn geheel tot de nationale Ecologische Hoofdstructuur. In totaal omvat het studiegebied voor het CCS demonstratieproject ongeveer km 2 aan mariene natuur 4. Verreweg het grootste deel van het studiegebied ( km 2 ) kan worden gerekend tot de hoogdynamische zandige zone van de open zee. De hele Nederlandse kustzee beslaat ongeveer km 2. Hiervan ligt zo n 450 km 2 tussen Hoek van Holland en Bergen. In de EU-systematiek wordt de kustzee tot habitattype H1110_B (permanent overstroomde zandbanken, Noordzeekustzone) gerekend. Tabel 4-1 bevat voor het studiegebied en het plangebied van het CCS demonstratieproject een overzicht van de oppervlakten per natuurdoeltype en habitattype. Tabel 4-1 Oppervlakten natuurdoeltypen en habitattypen in het studiegebied en plangebied van het CCS demonstratieproject (km 2 ) Natuurdoeltype/deelgebied EUhabitattypgebied studie- plangebied tracés platform basisalternatief kort alternatief hoogdynamische zone van ,5 12,0 0,8 de open zee - offshore kustzee (NAP tot -20m) Voordelta H1110_B 923 <0,1 <0,1 - Zuid-Hollandse kust H1110_B 450 6,5 3,8-4 Zoals aangegeven in komen in het op land gelegen deel van het studiegebied geen habitattypen of natuurdoeltypen voor. 15

37 4.2.2 Kenmerken (mariene) natuurdoeltypen en habitattypen Ongeveer 40% van het NCP kan worden gerekend tot het natuurdoeltype hoog dynamische zandige zone van de open zee. De gehele Zuidelijke Bocht van het NCP tot aan het Friese Front, dat op ongeveer 50 km ten noorden van de Waddeneilanden ligt, bestaat uit dit natuurdoeltype. Het gebied wordt gekenmerkt door bodems van vooral fijn tot matig grof zand ( µm) en een waterdiepte tussen 20 tot 30 m. Doordat de gehalten aan voedingsstoffen lager zijn, is de biologische productiviteit lager dan in de hierna beschreven kustzee. Enkele kenmerken van dit natuurtype zijn opgenomen in onderstaande Tabel 4-2. Behalve dat de hele Noordzee onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur, liggen er, binnen het deel dat tot de hoogdynamische zandige zone van de open zee wordt gerekend, geen gebieden met een bijzondere beleidsmatige status. De kustzee is het gebied dat loopt vanaf de laagste laagwaterlijn tot aan de 20 meter dieptelijn. Door de relatief geringe diepte en de aanvoer van voedselrijk (rivier)water is de biologische productiviteit er hoog. Dit komt tot uiting in hoge concentraties algen en een hoge biomassa bodemdieren. Hierdoor is het gebied van groot belang als foerageergebied voor schelpdier- en visetende vogels en als kinderkamergebied voor jonge vis. Daarnaast vervult de kustzee een functie als paaigebied voor een aantal vissoorten en als doortrek- en rustgebied voor vogels en vindt er transport van op de Noordzee geboren vislarven naar o.a. de Waddenzee plaats. Het ondiepe deel van de kustzee (<10 meter) is vooral belangrijk als opgroeigebied voor vissen en kent een andere bodemdierensamenstelling dan het diepe deel van de kustzee (tussen 10 en 20 meter diepte). Enkele kenmerken van de kustzee staan vermeld in onderstaande Tabel 4-2. De kustzee wordt in de Nota Ruimte in het geheel als gebied met bijzondere ecologische waarde aangemerkt (Ministeries VROM, LNV, VenW en EZ, 2006). In het Integraal Beheersplan Nordzee 2015 zijn de Gebieden met Bijzondere Ecologische Waarden nader begrensd. (IDON, 2005) Het tussen Bergen en de Voordelta gelegen deel van de kustzee is daarbij buiten het beschermingsregime voor Gebieden met Bijzondere Ecologische Waarden gelaten. Tabel 4-2 Kenmerken van de mariene natuur in het studiegebied voor het CCS demonstratieproject (naar: IDON, 2004 & kustzee open zee waterdiepte (m t.o.v. LLWS) bodemsamenstelling (µm) gehalte zwevend stof (mg/l) voedingsstoffen (N, P in mg/l en N:P) 0,61-0,04-14,6 0,16 0,02-8,0 algen biomassa (chlorofyl-a µg/l) 9,8 3, Kwaliteit (mariene) natuurdoeltypen en habitattypen Criteria en indicatoren In de Natura 2000-systematiek zijn abiotische randvoorwaarden, het voorkomen van typische soorten en overige kenmerken voor een goede structuur en functie bepalend voor de kwaliteit van mariene habitattypen 5. Voor het habitattype H1110_B (overstroomde zandbanken, Noordzeekustzone) zijn deze twee aspecten door het ministerie van LNV nader uitgewerkt in een landelijk profiel (Ministerie LNV, 2008). In dit MER wordt de kwaliteit van de habitats aan de hand van de uit dit profiel afgeleide set criteria voor de abiotische randvoorwaarden en de overige kenmerken van een goede structuur en functie beschreven. Omdat er geen lijst van typische soorten voor het off shore gedeelte van het studiegebied bestaat, wordt het deelaspect typische soorten in dit MER niet verder uitgewerkt. Wel wordt in aandacht besteed aan de (verschillen in de) karakteristieken van de bodemdiergemeenschappen van de kustzone en open zee o.a. aan de hand van het voorkomen van kenmerkende soort(groep)en. De uit het profiel afgeleide criteria voor abiotische randvoorwaarden en overige kenmerken van een goede structuur en functie zijn direct toepasbaar op het in de Voordelta en voor de Zuid-Hollandse kust gelegen deel van het studiegebied. Voor toepassing in het buiten de 20 m dieptelijn gelegen deel van het studiegebied is de set enigszins aangepast. Tabel 4-3 bevat een overzicht van de criteria met de daar bijbehorende eenheden/indicatoren. 5 De kwaliteit van een habitattype wordt in de profielbeschrijving bepaald door vier kwaliteitselementen van dat habitattype. Deze elementen zijn: vegetatietypen, abiotische randvoorwaarden, typische soorten en overige kenmerken van een goede structuur en functie. Habitattype H1110_B is gedefinieerd als vegetatieloos, daarom wordt dit kwaliteitselement in dit rapport buiten beschouwing gelaten. 16

38 Tabel 4-3 Criteria voor het bepalen van de kwaliteit van habitats in de kustzone (Voordelta en Zuid- Hollandse kust) en de open zee. Deelaspect Criterium Eenheid/indicator kustzone open zee Abiotische bodemdynamiek natuurlijke afwisseling hoog- + + randvoorwaarden en laagdynamische delen waterkwaliteit concentratie nutriënten en + + toxische stoffen(mg/l) (variatie in) zoutgehalte concentratie Cl - (g/l) + + doorzicht Secchidiepte (m) + + Overige productiviteit toename algenbiomassa per + + kenmerken van een goede variatie soortenrijkdom tijdseenheid aantal soorten per monster + + structuur en functie bodemfauna aandeel grote soorten diversiteit visgemeenschap soortensamenstelling + + leeftijdsopbouw schelpdierconcentraties aanwezigheid + n.v.t. concentraties schelpkokerwormen aanwezigheid + + Abiotische randvoorwaarden - bodemdynamiek Kenmerk van het habitattype H1110_B (overstroomde zandbanken, Noordzeekustzone) is dat op de bodem van nature dynamische omstandigheden heersen, die voornamelijk het gevolg zijn van golf- en getijwerking. De mate van bodemdynamiek is afhankelijk van de ligging ten opzichte van de platen (in de luwte ervan of niet), de diepte en bodemhelling en -samenstelling. In de kustzone is invloed van golfwerking (en daarmee de wind) bepalend voor de (variatie in) de bodemdynamiek. In het algemeen bestaat er in de kustzone een kenmerkende gradiënt in de mate van bodemdynamiek vanaf het strand naar de diepere delen, waarbij de dynamiek in de brandingszone hoog is en in de diepere delen relatief laag. Tijdens een storm zij de golven hoger en verplaatst de zone van de hoogste dynamiek zich in zeewaartse richting. Op open zee wordt de bodemdynamiek vooral bepaald door de getijwerking en zijn de variaties veel kleiner dan in de kustzone. Bij zeer zware stormen zal de bodem wel worden geraakt, maar het heftig in beweging brengen van zand zoals dat in de kustzone kan gebeuren vindt op de bodem van de open zee niet of nauwelijks plaats. Abiotische randvoorwaarden waterkwaliteit Om een optimaal ecologisch functioneren mogelijk te maken moet het water in de kustzone en de open zee van goede waterkwaliteit. Het gaat daarbij om kwaliteit in chemische zin en daarmee om (de afwezigheid van) milieuvreemde stoffen als bestrijdingsmiddelen (zoals drins), polychloorbifenylen (PCB s) en antiaangroeimiddelen als tributyltin (TBT). Daarnaast is de concentratie van nutriënten en de onderlinge verhouding daarin bepalend voor het functioneren van het ecosysteem. De waterkwaliteit in het studiegebied wordt grotendeels beïnvloed door de uitstroming van Rijn en Maas via de Nieuwe Waterweg en de Haringvlietsluizen. Mede door aanvoer van voedingsstoffen via deze weg zijn de kustwateren relatief voedselrijk. Met uitzondering van de organotinverbindingen voldoen alle, routinematig gemeten probleemstoffen in de Nederlandse kustwateren aan de norm (Water in beeld, 2010). In 2006 lag de concentratie tributyltin in de kleinste sedimentfractie (< 63 µm) in het plangebied tussen 7 en 30 µg/kg fijne fractie (Water in beeld, 2009). Deze concentraties waren substantieel lager dan de in 2003 gemeten waarden van meer dan 30 µg/kg fijne fractie. De verwachting is dat de daling verder door zal zetten aangezien er sinds 2008 een wereldwijd verbod geldt op het gebruik van deze middelen. Abiotische randvoorwaarden zoutgehalte Kenmerkend voor de kustzone is dat er als gevolg van rivierafvoer een gradiënt in het zoutgehalte aanwezig is. Op open zee is het zoutgehalte in het algemeen niet of nauwelijks variabel. In de kustwateren wordt de variatie in het zoutgehalte bepaald door de rivierafvoer en daarmee van klimatologische omstandigheden (meer of minder afvoer van water uit de grote rivieren) en het spuiregime van de Haringvlietsluizen. Nabij de Haringvlietsluize kan bij een sterke rivierafvoer het water sterk verzoeten, wat tot sterfte van bepaalde daarvoor gevoelige soorten, zoals schelpdieren, kan leiden. Hoewel de zoutgehalten in de kustwateren fluctueren is het water vanuit de biota bezien echter doorgaans zout (> 17 mg Cl - /l). 17

39 Abiotische randvoorwaarden doorzicht De helderheid van het water is bepalend voor de mate waarin fotosynthese (primaire productie) kan plaatsvinden. In de kustzone is het water als gevolg van een hoger gehalte aan zwevend stof (slib) troebeler dan in de open zee (zie ook Tabel 4-2). Overige kenmerken productiviteit De relatief grote productiviteit wordt in het profielendocument als een belangrijk kenmerk van de Noordzeekustzone gezien. In de beschrijving wordt aangegeven dat het kustgebied een productief systeem is gebaseerd op vorming van organische stof door (ééncellige) algen (fytoplankton) die óf direct als voedsel dienen (via zoöplankton, bodemdieren en vissen) of waarvan de afbraakproducten dienen als voedsel. Daarnaast wordt aangegeven dat aangevoerde organische stof en slib een voedselbron zijn. In dit MER is de genoemde productiviteit geïnterpreteerd als draagkracht. Deze wordt conform de huidige inzichten bepaald door de productiviteit van het eerste trofische niveau, de primaire producenten. Er kan namelijk van worden uitgegaan dat mariene ecosystemen in de gematigde streken (kustgebied en open zee) onder normale, niet over-geëxploiteerde omstandigheden bottom-up worden gereguleerd (Frank e.a., 2007). Dit betekent dat de totale draagkracht van het systeem in feite door de beschikbaarheid van voedingsstoffen, licht en temperatuur wordt bepaald. In kustsystemen is de concentratie voedingsstoffen als gevolg van de aanvoer door rivieren in het algemeen relatief hoog en ook de temperatuur kan vanwege de relatief geringe waterdiepte hogere gemiddelde waarden bereiken dan het water in de open zee. Dit zijn factoren die de productiviteit van het eerste trofische niveau, de primaire producenten en de basis van de voedselketen, te weten het fytoplankton en het fytobenthos, positief beïnvloeden. In de kustwateren vormt licht vanwege hogere slibconcentraties, meer dan op open zee vaak een beperkende factor voor de algenproductie. Desondanks is de productiviteit van vrij zwevende algen en algen die op de bodem leven in kustsystemen ten opzichte van die in open zee hoog. De in de waterkolom en op de bodem (in delen waar voldoende licht komt) geproduceerde algen vormen het voedsel voor het volgende trofische niveau, dat in de Voordelta bestaat uit vrij zwevend dierlijk plankton en bodemdieren. Ook deze worden weer gegeten (door vissen, andere bodemdieren of vogels) die op hun beurt weer als voedsel dienen voor andere soorten. Overige kenmerken variatie soortenrijkdom bodemfauna Wat betreft de beschrijving van de bodemfauna draait het in het profielendocument vooral om de variatie in de samenstelling van de levensgemeenschappen. Er worden meerdere factoren genoemd die hiervoor bepalend zijn, waaronder dynamiek, diepte en bodemsamenstelling (slibgehalte). Ook wordt aangegeven dat de biodiversiteit (soortensamenstelling en abundantie) in de loop van de vorige eeuw is veranderd. In een (nog te verschijnen) nieuwe versie van het profielendocument wordt bovendien de balans tussen het voorkomen van langlevende en kortlevende soorten als belangrijk kenmerk genoemd. In het plangebied bestaat een grote variatie in de soortenrijkdom van bodemdieren, uitgedrukt als het aantal soorten per monster. Per (boxcore)monster van ca. 0,08 m 2 kan een enkele soort tot enkele tientallen soorten worden aangetroffen (Kaag & Escaravage, 2007; Craeymeersch & Escaravage, 2010). De variatie speelt zich zowel in de tijd (variatie tussen jaren) als in de ruimte af. Onder ongestoorde omstandigheden wordt de ruimtelijke variatie voor een belangrijk deel door de diepte en de bodemdynamiek bepaald. Uit een analyse van een uitgebreide set gegevens van de Voordelta is gebleken dat er op (vrijwel) onbeviste locaties een significante correlatie tussen het gemiddelde aantal soorten per monster en de diepte is, waarbij het gemiddeld aantal soorten het hoogst is op dieptes van meer dan 15 m. Het effect van bodemdynamiek blijkt uit het feit dat op relatief dynamische locaties significant minder soorten per monster worden gevonden dan in rustiger gebieden (Heinis, in prep.). Overige kenmerken diversiteit visgemeenschap In het profielendocument wordt bij de beschrijving van de visgemeenschap aangegeven dat in het habitattype soorten aanwezig zijn die verschillen in voedselkeuze (benthos, plankton, garnalen/vis) en in levensfase (juveniel, volwassen, resident) of die alleen in bepaalde seizoenen van het habitat gebruik maken (trekvissen, seizoensgasten). Deze opsomming maakt duidelijk dat de soort(groep)samenstelling van de visgemeenschap een belangrijk kenmerk is. Daarnaast is voor de soorten waarvoor het gebied als opgroeigebied functioneert de leeftijdsopbouw een belangrijk criterium. Het feit dat in de visfauna in de periode vanaf 1970 veranderingen zijn opgetreden, waaronder de pijlstaartrog en enkele haaiensoorten geeft aan dat ook het voorkomen van langlevende soorten van belang is. In de kuswateren worden vissoorten regelmatig gevangen (Tulp et al., 2006; Couperus et al., 2009). Hiervan zijn in het voorjaar schol, wijting, schar, spiering en haring het talrijkst. In het najaar zijn dat schol, schar, diverse grondelsoorten, pitvis en tong. Voor een aantal vissoorten vormen de kustwateren een opgroeigebied (kinderkamerfunctie). Deze soorten, waarvan de meerderheid elders op de Noordzee wordt geboren, komen als larve via de heersende zeestromen in de kustzone terecht om daar in de voedselrijke 18

40 wateren op te groeien. Als de dieren ouder worden, keren zij weer terug naar open zee. Uit de uitgebreide bemonstering in het kader van de nulmetingen voor Maasvlakte 2 blijkt dat het in het voorjaar vooral gaat om haring, spiering en wijting en dat dit in het najaar het geval is voor tong en schar. 0 e jaars schol en bot zijn in beide seizoenen gevangen (Tulp et al., 2006). Overige kenmerken schelpdierconcentraties Kenmerkend voor de kustzone is het (plaatselijk) voorkomen van hoge dichtheden van ingegraven schelpdieren (zoals Spisula substruncata, Ensis directus). Er zijn echter sterke jaar tot jaar fluctuaties in de dichtheden van deze schelpdieren. Deze schelpdierconcentraties vervullen een belangrijke rol in het kustsysteem aangezien zij essentieel zijn als voedselbron voor overwinterende zwarte zee-eenden en eiders. In de tweede helft van de jaren negentig lag er meer dan 400 miljoen kg aan Spisula subtruncata in de Nederlandse kustzone. Vanaf 2001 nam de omvang van het bestand snel af totdat de soort in 2005 vrijwel volledig uit de kustwateren was verdwenen. Hoewel Spisula een voorzichtig herstel lijkt door te maken, worden de hoge waarden van de jaren negentig nog steeds bij lange na niet gehaald; in 2009 werd de totale omvang van het bestand in de kustzone geschat op een kleine 14 miljoen kg (Goudswaard et al., 2009). Voor de Zuid-Hollandse kust bedroegen de dichtheden van meerjarige, voor schelpdieretende eenden te benutten exemplaren niet meer dan 10 m -2 (Figuur 4-1). De andere, in de kustzone veel voorkomende Amerikaanse zwaardschede Ensis directus komt in Zuid- Hollandse kustzone met waarde van maximaal 50 individuen m -2 ook niet in bijzonder hoge dichtheden voor. Van deze soort werden in 2009 de hoogste dichtheden en biomassa s in de Voordelta gevonden (Figuur 4-2). Figuur 4-1 Halfgeknotte strandschelp Spisula subtruncata: berekende dichtheid (aantal m -2 ) per locatie van meerjarige (rechts) en 1-jarige dieren (links) in Bron: Goudswaard et al.,

41 Figuur 4-2 Amerikaanse zwaardschede Ensis directus: totale dichtheid N-totaal (aantal individuen m -2 ) en biomassa (gram versgewicht m -2 ) per locatie in Bron: Goudswaard et al., 2009 Biotische kenmerken concentraties schelpkokerwormen Naast schelpdierbanken kunnen schelpkokerwormen (Lanice conchilega) in hoge dichtheden voorkomen en de bodemeigenschappen veranderen (Rabaut, 2009). Deze soort komt zowel in de kuszone als op open zee voor. Schelpkokerwormen leven in het sediment en bouwen lange kokers uit zand en schelpstukjes. De top van de koker steekt zo n vier tot vijf centimeter uit het zand. Het voedsel bestaat uit algen en gesuspendeerd dood organisch materiaal dat met uit de koker stekende tentakels uit het water wordt gefilterd. Bij gevaar trekt de worm zich in de koker terug. Schelpkokerwormen kunnen in dichtheden van duizenden individuen per vierkante meter voorkomen. Bij dergelijke hoge dichtheden zou men van biogene riffen kunnen spreken (Rabaut, 2009). In Figuur 4-3 is de dichtheid en de verspreiding van schelpkokerwormen zeewaarts van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse kust in 2006 weergegeven. Te zien is dat schelpkokerwormen op de meerderheid van de locaties niet of in lage dichtheden (< 300 ind.m -2 ) voorkomen. 20

42 Figuur 4-3 Dichtheid (ind.m -2 ) en verspreiding van schelpkokerwormen Lanice conchilega in Bron: Kaag & Escaravage, Autonome ontwikkelingen Op de Noordzee worden geen ontwikkelingen verwacht die de oppervlakten van natuurdoeltypen en habitattypen beïnvloeden. Kwaliteitsverbeteringen zijn te verwachten door een afname van de waterverontreiniging en veranderingen in visserijmethoden. Afname van de kwaliteit is te verwachten door een groeiende druk van diverse gebruiksfuncties van de Noordzee, met name scheepvaart, zandwinning en windparken. Langs de Delflandse kust zal een deel van de ondiepe onderwateroever verdwijnen door de aanleg van de zogenaamde zandmotor. In de Voordelta verdwijnt een kleine ha van habitattype H1110_B als gevolg van de aanleg van Maasvlakte 2. Dit zal op de langere termijn tot een beperkt aantal kleine morfologische veranderingen in de monding van het Haringvliet leiden. Verder is de verwachting dat in het meest noordelijke, ten westen van de landaanwinning een zogenaamde erosiekuil van maximaal 470 ha zal ontstaan (Berkenbosch et al., 2007 en achtergrondrapporten). Hier is de waterdiepte dermate groot dat het geen geschikte foerageerlocatie voor schelpdieretende eenden meer is (ook als er schelpdieren zouden voorkomen). 4.3 Diversiteit soorten Inleiding Conform de opzet van het toetsings- en vergelijkingskader voor natuur wordt het criterium diversiteit soorten beschreven aan de hand van het voorkomen van aandachtssoort(groep)en. Deze paragraaf bevat 21

43 een beschrijving van de huidige situatie en de verwachte autonome ontwikkelingen voor de volgende soortgroepen: Hogere planten: paragraaf Bodemdieren: paragraaf Vissen: paragraaf Foeragerende kust- en zeevogels: paragraaf Broedvogels: paragraaf Zeezoogdieren: paragraaf Landzoogdieren: paragraaf Hogere planten De vegetatie op het op land gelegen deel van het tracé bestaat overwegend uit korte kruid/grasvegetaties met weinig tot zeer veel open zand. Aangetroffen soorten zijn onder andere hertshoornweegbree, jakobskruiskruid en gewone reigersbek. Op de zandige dijken, het strand en nabij de stortstenen staan o.a. duindoorn, helm en strandkweek. Hier zou ook de beschermde blauwe zeedistel kunnen voorkomen; deze is echter niet aangetroffen (Grutters e.a., 2011). Alleen vlak bij het punt waar de buisleiding de kust verlaat (zie Figuur 4-4) zijn 2 exemplaren van de via de Flora- en faunawet beschermde bijenorchis (tabel 2) aangetroffen. Figuur 4-4 Omgeving van het tracé langs de Europaweg, nabij de intredelocatie van de boring onder de Maasmonding Mariene bodemfauna In het zuidelijk deel van het Nederlands Continentaal Plat, waarin de activiteiten voor het CCS demonstratieproject plaatsvinden, worden twee verschillende gemeenschappen van bodemdieren aangetroffen, een kust- en een offshore gemeenschap (Holtmann et al., 1996; Kaag & Escaravage, 2007). De gemeenschappen verschillen van elkaar in soortensamenstelling en biomassa. De hoogste biomassa s worden in de kustgemeenschap gevonden. Dit is vooral het gevolg van de relatief hoge dichtheden van schelpdieren, zoals Spisula subtruncata (halfgeknotte strandschelp) en Ensis directus (Amerikaanse zwaardschede). Deze schelpdieren zijn belangrijk vanwege hun rol in het voedselweb. Zij vormen namelijk een belangrijke voedselbron voor schelpdieretende duikeenden, zoals de Zwarte zee-eend. Het platform ligt in het verspreidingsgebied van de gemeenschap die kenmerkend is voor natuurdoeltype 1.6-b (offshore gedeelte van de Zuidelijke Bocht). Deze gemeenschap vertegenwoordigt voor wat betreft de bodemfauna geen bijzondere ecologische waarde (Lindeboom et al., 2005). Het tracé van de transportleiding en de elektriciteitskabel doorkruist de biomassarijke kustzee. In Tabel 4-4 zijn de belangrijkste kenmerken van de twee bodemdiergemeenschappen samengevat. De drie aandachtssoorten noordkromp (Arctica islandica), platte oester (Ostrea edulis) en purperslak (Nucella lapillus) zijn in de periode niet in het studiegebied aangetroffen. Tabel 4-5 bevat een overzicht van de geraadpleegde gegevens. Het is niet waarschijnlijk dat dit moet worden toegeschreven aan een gebrek aan gegevens. Er is vrij veel bekend van het voorkomen van bodemdieren in het studiegebied en voor alle drie de soorten geldt dat het zuidelijke deel van het NCP niet (of niet meer) tot het natuurlijk habitat behoort. Zo is de noordkromp het laatste decennium uitsluitend in de dieper gelegen slibgebieden in het noordelijk deel van het NCP gevonden, zij het in lage aantallen (Lavaleye e.a., 2000). De soort is zeer gevoelig voor bodemberoerende visserij en een herstel en eventuele uitbreiding van de populatie is uitgesloten zolang de Noordzee nog zo intensief wordt bevist. Voor de platte oester geldt dat deze van nature voorkomt in hoog productieve estuariene en ondiepe kustgebieden in het hele gebied tussen Noorwegen, via de Noordzee tot aan de Atlantische kusten van Marokko. In de 19e en 20e eeuw zijn de, o.a. op de Oestergronden en in de Waddenzee voorkomende oesterbanken in hoog tempo opgevist, als gevolg waarvan deze schelpdiersoort in de jaren 50 van de vorige eeuw op het NCP (vrijwel) 22

44 uitstierf. Het wordt onwaarschijnlijk geacht dat de platte oester zich spontaan kan herstellen, vanwege een té kleine natuurlijke populatie, gebrek aan geschikt substraat, de verspreiding van een niet-inheemse soort als de Japanse oester die de niche van de platte oester bezet, et cetera (OSPAR Commission, 2008b). De purperslak is een soort die van nature op rotsachtige, aan golven geëxponeerde kusten voorkomt (OSPAR Commission, 2008b) en komt van nature niet voor in zandige bodems waaruit het studiegebied bestaat. De soort wordt wel in Nederland aangetroffen, maar uitsluitend op kunstmatige rotsen zoals dijkbeschoeiingen en dergelijke (Gmelich Meyling et al., 2007). Tabel 4-4 Kenmerken van bodemdiergemeenschappen in het studiegebied voor het CCS demonstratieproject (naar: Holtmann et al., 1996; Craeymeersch et al., 1998); tussen haakjes: standaarddeviatie; NDT = natuurdoeltype kenmerkende en meest voorkomende soorten offshore gemeenschap (NDT 1.6-b) (> ca. 20 km) polychaete wormen: Nephtys cirrosa, Scoloplos armiger, Spiophanes bombyx vlokreeften: Bathyporeia guilliamsonia, B. elegans, Urothoe brevicornis kustgemeenschap (NDT 1.6-a) (< 5 km) schelpdieren: Spisula subtruncata, Ensis directus, Macoma balthica polychaete wormen: Nephtys hombergii, Magelona papillicornis vlokreeften: Urothoe poseidonis gem. aantal soorten/monster 16,2 (7,7) 14,3 (7,3) dichtheid (ind./m2) 1965 (2942) 2556 (3458) biomassa (g AVDW/m2) 13,6 (20,0) 40,8 (52,7) mediane korrelgrootte (µm) 273 (69) 197 (55) slibgehalte (%) 1,5 (2,1) 7,2 (12,0) Tabel 4-5 Beschikbaarheid van gegevens voor OSPAR-soorten bodemdieren in het studiegebied reguliere programma s (jaarlijks) 1 incidentele metingen stations periode stations periode offshore boxcore ca , schaaf ca , kustzone boxcore ca , schaaf ca , Holtmann et al., 1999; Daan & Mulder, 2000; Daan & Mulder, 2003 Lavaleye et al., 2000 Jarvis et al., 2004 Kaag & Escaravage, 2007 Craeymeersch & Escaravage, 2010 Autonome ontwikkelingen Bodemdiergemeenschappen zijn qua soortensamenstelling, dichtheid en biomassa vooral in de kustzone zeer veranderlijk. De factoren die aan deze veranderingen ten grondslag liggen zijn meestal niet bekend. Trendmatige veranderingen zijn daarom niet goed te voorspellen. Het is zeker niet onwaarschijnlijk dat op de middellange termijn veranderingen in bodemdiergemeenschappen zullen optreden onder invloed van veranderingen in vistechnieken, vestiging van nieuwe exoten, klimaatverandering en dergelijke. Het is op dit moment echter niet goed mogelijk te voorspellen hoe deze veranderingen zullen uitpakken. In de periode dat effecten van het CCS demonstratieproject op bodemdieren kunnen optreden (met name tijdens de aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabel) zijn echter geen belangrijke veranderingen te verwachten Vissen Gebruikte gegevens Voor de beschrijving van de huidige situatie voor vissen is uitgegaan van de volgende bronnen: boomkorbemonsteringen tussen 0 en 30 m voor de Hollandse kust in de periode (Tien et al., 2004) overzicht van 30 jaar boomkorbemonsteringen in het zuidelijk deel van de Nederlandse kustzone (Asjes et al., 2004) in het kader van OWEZ uitgevoerde surveys van pelagische vissen (Grift et al., 2004) 23

45 aan het eind van de jaren 90 uitgevoerde monstercampagnes op en rond Loswal Noord (Daan et al., 1998, 1999, 2000) meer algemene informatie over het voorkomen van soorten op het Nederlands Continentaal Plat (Daan, 2000, Muus et al., 1999 en Knijn et al., 1993). Voorkomen In de gehele Noordzee zijn in het totaal 256 vissoorten waargenomen (Daan, 2000). Dit betreft zowel soorten die hier echt thuishoren als passanten. Het ondiepere deel van de Noordzee, waartoe ook het Nederlands Continentaal Plat behoort, is het leefgebied voor zo n 75 soorten, die hier hun hele levenscyclus voltooien. Hiervan zijn er weer een kleine 30 min of meer algemeen. In het zuidelijk deel van de Noordzee worden 20, aan de bodem gebonden aandachtssoorten vissen regelmatig aangetroffen (zie Tabel 4-6). Achtereenvolgens zijn schol, dwergtong, tong en kleine pieterman hiervan de talrijkste. Ruwe haai, kleine slakdolf en gevlekte rog zijn in de afgelopen 30 jaar niet aangetroffen. Van de aandachtssoorten die hoger in de waterkolom voorkomen zijn de aantallen moeilijker te bepalen, omdat voor deze soorten geen langjarige meetprogramma s bestaan. Beschikbare langjarige gegevens betreffen vooral de resultaten van monstercampagnes met boomkortuigen, die niet specifiek op pelagische vissoorten zijn gericht. In het kader van de 0-meting voor het OWEZ Windturbinepark en het project Flyland is een viertal bemonsteringen in de periode juni 2002 tot en met oktober 2003 uitgevoerd, waarin wél specifiek op pelagische soorten is gevist (Grift e.a., 2004). De resultaten van deze campagnes zijn weergegeven in Tabel 4-6. Vanwege de grote verschillen in meetstrategie zijn de gegeven getallen voor pelagische soorten echter niet vergelijkbaar met die van bodemvissen en het relatief gering aantal monsterdagen wellicht niet helemaal representatief. Wel kan worden geconcludeerd dat voor 2 van de 8 hoger in de waterkolom voorkomende aandachtssoorten, namelijk houting en zalm, het studiegebied niet of nauwelijks van betekenis is. Van de overige 6 soorten is alleen de ansjovis redelijk talrijk. De andere pelagische aandachtssoorten komen (waarschijnlijk) in zeer lage dichtheden voor. Van de in de tabel opgenomen aandachtssoorten spelen verschillende soorten ook een belangrijke rol in het mariene voedselweb (o.a. platvissoorten als schol en tong, maar ook rondvissen als kabeljauw en dergelijke). Niet aandachtssoorten die in relatief grote dichtheden voorkomen en om dezelfde reden van belang zijn, zijn grondels (in kustzone), haring, sprot en zandspieringen. Ruimtelijke variatie Binnen het studiegebied bestaat er een duidelijke gradiënt in de samenstelling van de visgemeenschap van ondiep naar diep water. In dieper water, verder uit de kust, neemt het totale aantal vissen (aandachtssoorten en niet-aandachtssoorten) af en bedraagt op 30 m diepte nog maar ongeveer 10% van het aantal op 5 meter diepte (Grift et al., 2001). In dieper water komen echter grotere vissen voor dan in ondiep water, waardoor er vrijwel geen verschillen in de totale biomassa (= kg vis) zijn. Deze loopt tussen 0 en 20 m diepte op van ongeveer 0,4 tot 1,7 kg/1000 m 2 en bedraagt op 30 m ongeveer 1 kg/1000 m 2. Ook tussen soorten bestaan er verschillen: zo wordt de kleine pieterman vooral in dieper water gevangen, terwijl de kabeljauw in lage aantallen vooral in de zone tot 20 m diep wordt aangetroffen. Andere soorten, zoals schol en tong komen in beide deelgebieden voor. Voor beide soorten geldt echter dat er een verband bestaat tussen leeftijd en diepte van voorkomen, waarbij de jongere levensstadia in de ondiepe, voedselrijke wateren van de kustzone leven (kinderkamerfunctie van de kustzone). Tabel 4-6 bevat voor de geselecteerde aandachtsoorten vissen een overzicht van de differentiatie in voorkomen. Autonome ontwikkelingen Evenals bij bodemdieren zijn ten aanzien van vissen op de middellange termijn allerlei veranderingen mogelijk als gevolg van klimaatverandering, verandering in vistechnieken en intensiteit en dergelijke. Dergelijke veranderingen zijn op dit moment niet te voorspellen. 24

46 Tabel 4-6 Voorkomen van aandachtssoorten vissen in het studiegebied (kust/offshore; + = aanwezig, - = niet of zeer sporadisch aanwezig); HR = Habitatrichtlijn, Ffw = Flora- en faunawet ( = beschermd, maar niet opgenomen in tabel 1, 2 of 3), doelsoort = doelsoort cf. Bal et al., 2001 (itz-criteria: I/i = internationale betekenis, T/t = trend : soort is afgenomen, Z/z = zeldzaamheid; hoofdletter/kleine letter geeft aan hoe sterk het criterium geldt), RL = Rode Lijst (categorieën: VN=verdwenen uit Nederland, EB=ernstig bedreigd; BE=bedreigd, KW=kwetsbaar; GE= gevoelig) Nederlandse naam status max. aantal per ha kust offshore HR Ffw OSPAR doelsoort RL dichtbij of op bodem levend botervis - - tz KW diklipharder it driedradige meun - - itz KW dwergtong it - 9, gevlekte gladde haai - - z GE 0 0, gevlekte rog - - iz grote pieterman itz BE 0 0, kabeljauw ,07 0, kleine pieterman - - it - 5, kleine slakdolf - - iz GE pijlstaartrog TZ EB puitaal it ruwe haai tz KW schol I schurftvis - - it slakdolf - - it - 0 0, stekelrog Tz KW tong I - 2, vijfdradige meun it - 0 0, vorskwab - - iz GE zeeprik B2 - I zwarte grondel - - iz GE hoog in de waterkolom levend ansjovis T GE steur B2 tab. 3 TZ VN fint B2 - - ITZ VN 0 0, geep iz - 0 0, glasgrondel - - itz EB 0 0, grote koornaarvis - - TZ BE houting B2 tab. 3 I spiering iz - 0 0, zalm B2 - I Tien et al., Daan et al., 1998, 1999, Asjes et al, Grift et al., soort is een estuariene resident en is vooral gebonden aan een estuarium-achtige omgeving, zoals de Waddenzee, de Ooster- en Westerschelde of (delen van) de Voordelta. Indeling volgens Welleman, Foeragerende kust en zeevogels Gebruikte gegevens en bewerking De huidige situatie voor foeragerende kust- en zeevogels worden beschreven voor de delen van het studiegebied waarvan niet op voorhand is uit te sluiten dat er een invloed is van de aanleg en exploitatie van de transportleiding/elektriciteitskabel en het platform. Dit zijn: Noordelijk deel van de Voordelta, ten westen en noorden van de Maasvlakte; Zuid-Hollandse kust; Open zee rond transportleiding/elektriciteitskabel en platform. De betekenis van deze gebieden voor foeragerende kust- en zeevogels wordt uitgedrukt in het gemiddelde aantal, op enig moment waargenomen vogels per km 2. Voor de beschrijving van de huidige situatie is gebruik gemaakt van de volgende bronnen: Voordelta: resultaten van de door Bureau Waardenburg uitgevoerde 0-meting vogels MEP Maasvlakte 2 over de periode november 2004 juni Het betreft de bronbestanden van vliegtuigtellingen (voor meeuwen en sterns), boottellingen en tellingen vanaf de kust. Deze gegevens zijn voor het MER en de passende beoordeling Maasvlakte 2 bewerkt (zie Vertegaal et al., 2007) en 25

47 hier ongewijzigd overgenomen. Voor de eenden is gebruik gemaakt van diverse jaarrapportages van RIKZ/Waterdienst. Zuid-Hollandse kust: in de Zuid-Hollandse kustwateren en de Euro-Maasgeul worden, met uitzondering van de jaarlijkse midwintertellingen van zee-eenden geen systematische tellingen uitgevoerd. Voor dit deel van het studiegebied is uitgegaan van de in Lindeboom et al. (2008) weergegeven kaarten en de schattingen op basis van de dichtheden ten westen van de Maasvlakte en Hinderplaat (zie ook Vertegaal et al., 2007); Open zee rond transportleiding/elektriciteitskabel en platform: Over het voorkomen van foeragerende vogels op verder van de kust gelegen delen van de Noordzee zijn geen gedetailleerde gegevens beschikbaar. Tellingen zijn alleen mogelijk vanuit vliegtuigen en schepen, in het algemeen in de vorm van transecttellingen. Op basis van dergelijke tellingen zijn diverse atlassen over het voorkomen van zeevogels in (delen van) de Noordzee samengesteld (Baptist & Wolff, 1993; Camphuysen & Leopold, 1994, Lindeboom et al., 2008) en rapportages over de verspreiding van afzonderlijke soorten (Camphuysen, 1995; vanaf 2001 jaarrapportages van afzonderlijke soorten door RIKZ/Waterdienst, waaronder Arts, 2009) en deelgebieden (bijvoorbeeld Camphuysen e.a., 1999). De dichtheden van kust- en zeevogels zijn in deze rapporten in het algemeen weergegeven in tamelijk grote vlakken en in vrij grove dichtheidsklassen. Voor de bepaling van dichtheden van aandachtssoorten zeevogels in het studiegebied is per soort uitgegaan van de meest recente bronnen (Arts, 2009, Lindeboom et al., 2008), maar zijn dichtheden ook vergeleken met oudere gegevens. Bij de interpretatie van beschikbare gegevens is rekening gehouden met variatie in dichtheden in het studiegebied en de (wijde) omgeving. De dichtheden zijn met ruime onzekerheidmarges bepaald. Voorkomen Tabel 4-7 geeft een overzicht van het voorkomen van aandachtsoorten foeragerende kust- en zeevogels in de onderscheiden gebieden, uitgedrukt in het gemiddeld aantal vogels per km 2. Tabel 4-7 Geschatte dichtheid aandachtssoorten foeragerende kust- en zeevogels in het studiegebied soortgroep soort status 1 dichtheid (N/km2) 2 VR ishd doelsoort Voordelta kustzone open zee viseters incl. roodkeelduiker VD I 0,2-0,3 + - meeuwen parelduiker - I fuut - VD - 0,1-1 0, ,1 aalscholver - VD iz 0,2-0,6 0,2-0,6 + noordse stormvogel ,1-0,2 jan van gent ,2-0,5 grote jager ,1 0-0,1 0-0,1 kleine jager ,05 0-0,05 0-0,05 drieteenmeeuw , dwergmeeuw - VD iz 1,5-2 2,5-5 0,75-1,5 kleine mantelmeeuw - - iz stormmeeuw - - I 2,5-5 2, ,5 grote stern VD ITz 0,5-0,75 0,5-0,75 0,25-0,5 visdief/noordse stern VD ITz ,5 dwergstern - ITz alk/zeekoet ,1-1 0,1-1 0,1-1 schelpdieretende eider - VD eenden zwarte zee-eend - VD status: VR = soort van bijlage 1 Vogelrichtlijn; Ishd = soort waarvoor in betreffend Natura 2000-gebied een instandhoudingsdoelstelling geldt: VD =Voordelta, Doelsoort = doelsoorten volgens Handboek Natuurdoeltypen (Bal e.a., 2001): op basis van itz -criteria: I/i = internationale betekenis, T/t = trend : soort is afgenomen, Z/z = zeldzaamheid; hoofdletter/kleine letter geeft aan hoe sterk het criterium geldt; alleen status als niet-broedvogel is vermeld 2 dichtheid: + : soort wordt incidenteel waargenomen - : soort komt niet voor of is de laatste 5 jaar niet waargenomen In de tabel is te zien dat in de kustwateren van het studiegebied vrijwel uitsluitend visetende watervogels, met soorten als roodkeelduiker, fuut, aalscholver en verschillende sternsoorten voorkomen. Meeuwensoorten zijn ook tot deze groep gerekend, hoewel deze naast vis ook veel ander voedsel, zoals aas en afval eten. De viseters foerageren in een groot gebied; ze komen in de hele kustzone voor. In Figuur 4-5 is als voorbeeld de verspreiding van de fuut langs de Nederlandse kust in februari/maart weergegeven. Onder de viseters in het studiegebied zijn zowel typische overwinteraars, waaronder roodkeelduiker en fuut, als zomervogels, zoals grote stern en visdief die in het studiegebied foerageren vanuit grote kolonies op de kust (eilandjes in het Grevelingenmeer, havengebied) en vogels die nagenoeg jaarrond aanwezig zijn (aalscholver, meeuwen), mede dankzij de aanwezigheid van grote kolonies op het aangrenzende land. In principe vormen de kustwateren door de aanwezigheid van bestanden van de schelpdieren Spisula subtruncata en Ensis directus een geschikt foerageergebied voor zee-eenden. In het verleden werden dan 26

48 ook grote groepen eenden voor de (Noord)-Hollandse kust gezien. Blijkens de jaarlijks uitgevoerde tellingen in januari is dit de laatste jaren echter niet meer het geval (zie bijvoorbeeld Arts, 2010). Figuur 4-5 Verspreiding van de fuut langs de Nederlandse kust. Bron: Lindeboom et al., Op de volle Noordzee komen vooral echte zeevogels voor, die buiten de broedtijd de hele Noordzee (en andere zeeën) gebruiken als voedselgebied. De belangrijkste soorten en soortgroepen foeragerende zeevogels zijn noordse stormvogel, stormvogeltjes, pijlstormvogels, jan van gent, jagers, meeuwen en alkachtigen. In voorjaar en zomer zijn de dichtheden van zeevogels laag, omdat de vogels zich dan in hoofdzaak in de omgeving van broedgebieden elders bevinden. De hoogste dichtheden worden bereikt in de winterperiode. Zeevogels komen in het algemeen tamelijk verspreid voor; (kleine) concentraties treden vooral op in het kielzog van schepen. De voor dit MER geselecteerde aandachtssoorten hebben geen formele status als Rode Lijstsoort en dergelijke. Wel zijn deze soorten, net als alle andere inheemse vogelsoorten binnen de 12-mijlszone beschermd volgens de Flora- en faunawet. De meest voorkomende aandachtssoorten zeevogels op het tot de open zee gerekende deel van het studiegebied zijn drieteenmeeuw, kleine mantelmeeuw en alk/zeekoet. Gemiddeld zijn er naar schatting 12 tot 60 drieteenmeeuwen in dit deel van het studiegebied aanwezig. In Figuur 4-6 is de verspreiding van de drieteenmeeuw in het najaar en het begin van de winter weergegeven. Op de Noordzee als geheel zijn drieteenmeeuw en alk/zeekoet de meest algemene zeevogels. Beide soorten komen in het najaar in (zeer) hoge dichtheden op het noordelijk deel van het NCP voor; pas in de winter zijn de dichtheden de offshorezone van de hele Nederlandse kust, waaronder het plangebied voor het CCS demonstratieproject, relatief hoog. De kleine mantelmeeuw bereikt hier in de periode april-mei de hoogste dichtheden. Waarschijnlijk zijn dit grotendeels vogels die in de grote meeuwenkolonies in het havengebied broeden. Kleine mantelmeeuwen kunnen vanuit de broedkolonies voedselvluchten van tientallen kilometers maken. Verder op zee zijn de dichtheden echter lager dan in de kustzone. Van de andere aandachtssoorten zijn niet eer dan enkele exemplaren in het plangebied aanwezig. De meeste soorten hebben een seizoenspatroon dat vergelijkbaar is met drieteenmeeuw en zeekoet. 27

49 Figuur 4-6 Gemiddelde dichtheid van de drieteenmeeuw in oktober/november en december/januari in de periode Rode lijnen geven de begrenzing van de gebieden met bijzondere ecologische waarden weer. Bron: Arts, Autonome ontwikkelingen In de soortensamenstelling en de dichtheden van visetende vogels in de kustzone zullen mogelijk veranderingen optreden als gevolg van de aanleg en de aanwezigheid van de zandmotor. Door dit project zal voor de kust een zogenaamd natuureiland met daarachter een luwer gebied ontstaan dat andere soorten zal aantrekken dan nu in het gebied voorkomen (zie MER Zandmotor Delflandse kust en bijbehorend achtergrondrapport Natuur, 2010). De aantallen foeragerende zeevogels in en rond het tot de open zee gerekende deel van het plangebied kunnen flinke fluctuaties vertonen, waarschijnlijk onder invloed van jaarlijkse verschillen in voortplantingssucces in de broedgebieden. Voor het overige worden voor deze vogels onder invloed van natuurlijke en/of menselijke activiteiten in het studiegebied geen substantiële veranderingen verwacht Broedvogels Voorkomen De wijde omgeving van het, op land gelegen deel van het tracé kan broedbiotoop opleveren voor kustsoorten als kluut, kleine plevier, strandplevier, kokmeeuw, stormmeeuw en kleine mantelmeeuw, hoewel nabijgelegen kustvlakten als de Slufter en Oostvoornse Meer beter broedbiotoop vormen. Omdat er geen bomen aanwezig zijn in de nabijheid van het tracé en (doornige) struiken slechts zeer spaarzaam bij de intredelocatie van de boring onder de Maasmonding, is het voorkomen van bomen- en struweelbroeders als ekster, zwarte kraai etc. uitgesloten bij het tracé. Een groot deel van het tracé loopt vlak langs de landwaartse (zuid-oostelijke) kant van de Europaweg. Vanwege het gebrek aan beschutting en het verkeer is de directe omgeving van het tracé ongeschikt als broedbiotoop voor vogels. Op is in 2008 melding gemaakt van een territorium van de Slechtvalk bij de electriciteitscentrale van E.ON, welke op enkele honderden meters afstand van de MPP3 staat. De nestplaats van deze vogelsoort is jaarrond beschermd, in tegenstelling tot de andere in deze paragraaf genoemde vogelsoorten. Autonome ontwikkelingen De autonome ontwikkeling op en rondom de huidige Maasvlakte is dat de ruimte voor natuurlijke soorten en habitats geleidelijk aan zal verminderen en verschuift naar de nieuw te realiseren zeewering van Maasvlakte 2. Voor pioniersoorten als kluut en kleine plevier is de verwachting dat deze tijdelijk kunnen toenemen afhankelijk van het al dan niet treffen van maatregelen op Maasvlakte 2. 28

50 4.3.7 Zeezoogdieren Gebruikte gegevens In het zuidelijk deel van de Noordzee komen 7 aandachtssoorten zeezoogdieren voor (zie paragraaf voor selectiecriteria). Voor de beschrijving van de huidige situatie voor deze soorten is gebruik gemaakt van de volgende bronnen: zeehonden: resultaten van onderzoek naar de bewegingen van gezenderde zeehonden (Reijnders e.a., 2000; Brasseur & Reijnders, 2001 en Brasseur et al., 2008) bruinvissen: overzicht verspreiding over het NCP (Arts, 2009), de Atlas voor zeezoogdieren in Noordwest Europa (Reid e.a., 2003 en SCANS, 2006) overige zeezoogdieren (met name dolfijnen): van der Meij & Camphuysen (2006), Camphuysen & Peet (2006) en Atlas voor zeezoogdieren in Noordwest Europa (Reid e.a., 2003). Voorkomen De kennis over de Gewone zeehonden in het plangebied is vooral gebaseerd op een beperkt aantal dieren dat gezenderd werd in de Waddenzee en het Deltagebied. Op basis van dat werk is in combinatie met kennis over de populatiegrootte een verspreidingsmodel gemaakt van de aanwezigheid van deze dieren in de Zuidelijke Bocht. Directe waarnemingen van deze diersoort op zee zijn relatief zeldzaam. Voor de grijze zeehonden zijn de zenderdata uit dit gebied nog te beperkt om mee te nemen in de overwegingen. Op de Razende Bol, op circa 60 km ten oosten van het plangebied, verzamelen zich echter geregeld enkele honderden grijze zeehonden. Op de Bollen van de Ooster (Voordelta, op ruim 80 km naar het zuiden) kunnen tegenwoordig ook ruim 100 tot soms wel 300 dieren liggen (Strucker et al., 2006, 2007, 2008, 2009, 2010). Zeehonden komen geconcentreerd voor in de Waddenzee en Delta, waar ze rustige zandplaten gebruiken om te rusten. Meer dan 80% van hun tijd wordt echter doorgebracht op een afstand van km van deze platen, veelal op de Noordzee (Brasseur et al., 2004). Hier vinden ze waarschijnlijk een groot deel van hun voedsel en via de Noordzee trekken dieren ook heen en weer tussen Waddenzee, Voordelta en Engeland (data op grond van zenderwerk, IMARES). Wanneer ze niet zwemmen, verkiezen de Gewone zeehonden in Nederland droogvallende zandbanken waar ze gedurende laagwater op de kant kunnen komen. Grijze zeehonden worden hier ook gezien, maar lijken een voorkeur te hebben voor banken die hoger zijn en dus langer droog liggen. Gedurende de voortplanting en de verharingsperiode worden hier de grootste concentraties zeehonden aangetroffen. Voor de grijze zeehonden is de voortplantingsperiode in december-januari, terwijl de verharing in maart-april plaatsvindt. De gewone zeehonden krijgen hun jongen juist in juni-juli en verharen in augustus-september. Men zou kunnen aannemen dat in deze periodes er relatief minder dieren in open zee zijn. Beide zeehondensoorten vertonen grote individuele variatie in de frequentie waarmee foerageertochten worden ondernomen, de afstanden die daarbij worden afgelegd en de gebieden die worden bezocht. In het algemeen is de kennis over het gebruik van de Noordzee door zeehonden relatief nieuw en dus beperkt. Van de gewone zeehond heeft men aanzienlijk meer gegevens verzameld over het voorkomen in Nederlandse wateren dan van de grijze zeehond (Reijnders et al., 2000; Brasseur & Reijnders, 2001; Brasseur et al., 2004). Voor de grijze zeehond is gebruik gemaakt van kennis verzameld in het buitenland, met name Groot-Brittannië (Matthiopoulos et al., 2004; Aarts et al., 2008). Data uit de Nederlandse wateren ontbreken nog grotendeels. Van beide soorten zeehonden mag worden aangenomen dat de grootste concentraties in de buurt van de ligplaatsen zullen worden aangetroffen en de dieren vervolgens, afhankelijk van de dan aanwezige prooien, uitwaaieren over de Noordzee. In Figuur 4-7 is de op basis van gezenderde Gewone zeehonden geschatte verspreiding op zee weergegeven, uitgedrukt in dichtheden (aantal per km 2 ). Uit de figuur is af te lezen dat de dichtheid in het plangebied voor het CCS demonstratieproject tussen 0,02 en 0,05 ligt. Dit betekent dat, uitgaande van een totale oppervlakte van het plangebied van 18,4 km 2 (zie 4.2.1) op enig moment gemiddeld niet meer dan 1 gewone zeehond in het plangebied kan worden aangetroffen. Voor Grijze zeehonden is deze berekening nog niet te maken vanwege het gebrek aan zenderdata. Een extrapolatie op grond van de gegevens voor de Gewone zeehond is niet verantwoord omdat er aan de ene kant minder Grijze dan Gewone zeehonden zijn, en aan de andere kant Grijze zeehonden meer geneigd zijn om grote afstanden op de Noordzee af te leggen (McConnell et al., 1994; 1999; Aarts et al., 2008). De planlocatie ligt daarom zeker binnen hun bereik. Dit geldt ook voor dieren die de Noordzee opzwemmen vanaf ligplaatsen langs de Engelse en Schotse kust. In het Verenigd Koninkrijk leven veel meer ( ) grijze zeehonden dan in Nederland, maar het merendeel leeft bij de Orkneys, dus op zeer grote afstand van de planlocatie. De aantallen Britse dieren die hier nog voor zullen komen zijn daarom vermoedelijk zeer gering. 29

51 Figuur 4-7 Gemodelleerde verspreiding van de Gewone zeehond op zee. Voor het met dit model bepalen van de kans op voorkomen vormt de afstand tot de (droge) ligplaatsen in de Waddenzee en de Voordelta het uitgangspunt. Weergegeven is het geschatte aantal dieren per km 2, uitgaande van een omvang van de totale Nederlandse populatie van ruim 6000 dieren (situatie 2007). Bron: Brasseur et al De omvang van de totale populatie Bruinvissen in de Noordzee werd in 1994 geschat op tot exemplaren (Hammond e.a., 2002). De zeezoogdierenatlas (Reid e.a., 2003) laat zien dat de ondiepe zee voor de Nederlandse vastelandskust een marginale plek inneemt voor de gehele Noordzeepopulatie. Uit de resultaten van het SCANS-2 (2005) onderzoek blijkt echter dat er sindsdien een verschuiving is opgetreden in de verspreiding van bruinvissen van de noordelijke naar de zuidelijke Noordzee (SCANS, 2006; zie ook Brasseur et al., 2008). De totale populatieomvang is niet veranderd. Waarnemingen van het aantal waargenomen en gestrande bruinvissen langs de Nederlandse kust ondersteunen dit (Camphuysen & Peet, 2006). Voor de schattingen voor de aantallen bruinvissen in het plangebied voor het CCS demonstratieproject is primair uitgegaan van Arts (2008). In de periode varieerde het gemiddelde aantal bruinvissen in het plangebied van 0-0,1 in de periode april/jan tot maximaal 0,5 per km 2 in februari/maart. Dit betekent dat in de periode februari/maart op enig moment maximaal 9 bruinvissen in het plangebied kunnen worden aangetroffen. Dit is ongeveer 0,002 0,003% van de totale Noordzeepopulatie en ongeveer 0,007% van de op individuen geschatte populatie in de Zuidelijke Noordzee, inclusief het Kanaal (SCANS gegevens in: Brasseur et al., 2008). Volgens Brasseur et al. (2008) vertonen bruinvissen geen sterk migratiegedrag. Wel zijn er duidelijke seizoenspatronen in de waargenomen dichtheden. Over het gehele Nederlands deel van het Continentaal Plat bezien zijn de aantallen het laagst in de winter (december/januari) en het hoogst in april/mei (Arts, 2008). In februari/maart is het aantal, langs de kust waargenomen bruinvissen echter het hoogst (zie Arts, 2008 & Camphuysen in: Brasseur et al., 2008). 30

52 Naast zeehonden en bruinvissen kan een viertal dolfijnensoorten als inheems worden gekenmerkt: tuimelaar, witsnuitdolfijn, witflankdolfijn en gewone dolfijn. De vier dolfijnsoorten zijn in het Zuidelijke deel van de Noordzee echter een zeldzame verschijning. Ook de daar door vissers en recreatievaarders relatief veel gesignaleerde witsnuitdolfijn is in specifiek op zeezoogdieren gerichte surveys in het studiegebied niet waargenomen (Van der Meij & Camphuysen, 2006). In Tabel 4-8 zijn de hiervoor weergegeven schattingen voor het voorkomen van aandachtssoorten zeezoogdieren in het plangebied voor het CCS demonstratieproject en schattingen voor de totale omvang van populaties samengevat. Tabel 4-8 Beleidsmatige status, huidig voorkomen in plangebied voor het CCS demonstratieproject (aantal individuen) en populatieomvang van aandachtssoorten zeezoogdieren status in het beleid voorkomen soort HR/NbW Ffwet OSPAR doelsoort RL tracé platform populatie Gewone zeehond B2, tab. 3 - Itz KW 0,9 0, Voordelta Grijze zeehond B2, Voordelta tab. 2 - IZ GE n.b. n.b Bruinvis B2 tab. 3 ITZ EB 9,0 0, (NZ-zuid) Tuimelaar B2 tab. 3 - VN z n.b. Witsnuitdolfijn B4 tab. 3 - Iz - <0,01 n.b. Witflankdolfijn B4 tab zz n.b. Gewone dolfijn B4 tab zz n.b. HR: EU-Habitatrichtlijn (B2 of B4 = Bijlage 2 of 4; VD = Voordelta, WZ = Waddenzee; NZ kust = Noordzeekustzone); NbW: Natuurbeschermingswet 1998; Ffwet: Flora- en faunawet, doelsoort volgens Bal et al. (2001) (itzcriteria: I/i = internationale betekenis, T/t = trend : soort is afgenomen, Z/z = zeldzaamheid; hoofdletter/kleine letter geeft aan hoe sterk het criterium geldt); RL: Rode Lijst (categorieën: EB=ernstig bedreigd; BE=bedreigd, KW=kwetsbaar; GE= gevoelig) Autonome ontwikkelingen Momenteel nemen de aantallen van beide zeehondensoorten in Nederland toe (TSEG, 2006). Dit blijkt uit tellingen vanuit de lucht die meerdere malen per jaar worden uitgevoerd in de (internationale) Waddenzee en in de Delta, wat een goed beeld geeft van de populatieontwikkeling. Omdat de dieren worden geteld als ze rusten op zandplaten, wordt steevast een deel van de populatie gemist (de dieren die zich op zee bevinden). Dit aandeel is geschat aan de hand van een aantal studies waarin bekende aantallen dieren waren uitgerust met VHF zenders en door na te gaan welke gezenderde dieren zich ten tijde van de tellingen op de platen bevonden, kon het aantal dieren op zee worden geschat (als circa 30% van de populatie). In 2005 werd de populatie gewone zeehonden in de Waddenzee (van Den Helder tot Esbjerg in Denemarken) geschat op circa dieren ( geteld); hiervan werd een kwart (4.065) in Nederland geteld (TSEG, 2006). De jaarlijkse groei lijkt af te nemen. Deze bedroeg in %, wat aanzienlijk lager was dan de cijfers voor (gemiddeld 18,5% groei per jaar). Grijze zeehonden hebben zich relatief recent in het Nederlandse Waddengebied en de Delta gevestigd. Hun aantallen groeien snel, met 20% per jaar. Dit wordt, behalve door geboorten in Nederland zelf, vooral veroorzaakt door immigratie uit het Verenigd Koninkrijk. In 2006 werden dieren geteld; een schatting van de werkelijke aantalen ontbreekt vooralsnog omdat onduidelijk is hoeveel dieren ten tijde van de vliegtuigtellingen (onzichtbaar) in het water zwemmen. Op het Nederlands deel van het Continentaal Plat was de trend voor bruinvissen in de periode positief waarbij de toename vanaf 2002 significant was (Arts, 2008). Na 2005 boog de trend echter om naar negatief. Waarnemingen vanaf de Nederlandse kust bevestigen dit beeld. Omdat niet bekend is wat de achterliggende reden van deze fluctuaties is, is ook niet te voorspellen in hoeverre deze neergaande trend doorzet. Er worden de komende jaren geen veranderingen in het voorkomen van drie va de vier aandachtssoorten dolfijnen verwacht. De aantallen tuimelaars zouden de komende jaren kunnen stijgen, wanneer blijkt dat de waarneming van groepen van tientallen exemplaren in het Marsdiep in 2004 geen incident was, maar het begin van de terugkeer van de tuimelaar in de kustwateren (Camphuysen & Peet, 2006). 31

53 4.3.8 Landzoogdieren Sporen van het konijn zijn op veel plaatsen op en rondom het tracé aangetroffen, in de vorm van keutels en holen. Ook andere algemene grondzoogdieren van tabel 1 zijn niet op voorhand uit te sluiten, hoewel de kans op het voorkomen gering is gezien de beperkte mogelijkheden voor foerageren en verblijfplaatsen. Opportunistische soorten als veldmuis, vosmuis, vos en bunzing zouden kunnen voorkomen. Geschikt leefgebied voor de noordse woelmuis is niet aanwezig; de soort komt niet voor in of nabij het plangebied. Voor vleermuizen biedt de omgeving van het tracé zeer beperkte mogelijkheden. Bomen of gebouwen waarin geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig zouden kunnen zijn, zijn er niet. Lijnvormige structuren die als vliegroute kunnen dienen zijn nauwelijks beschikbaar (hooguit de dijk zou dienst kunnen doen). Als foerageergebied tenslotte is het plangebied en de directe omgeving naar verwachting ook van zeer beperkte waarde. Indien vleermuizen hier voorkomen, betreft het algemene soorten zoals gewone en ruige dwergvleermuis en laatvlieger. De tweekleurige vleermuis is in 2005 eenmaal gevangen op ongeveer 1 kilometer ten zuidoosten van de MPP3. Deze soort is echter zeer zeldzaam en bestendig voorkomen op de Maasvlakte is niet aannemelijk. 32

54 5 Effecten 5.1 Werkwijze effectvoorspelling Het voorspellen van de effecten van het CCS demonstratieproject op de in dit MER gehanteerde criteria voor de natuur, zoals deze zijn opgenomen in het beoordelingskader natuur (zie 3.3) bestaat uit de volgende stappen: afbakening van relevante, nader te onderzoeken effecten en effectketens (paragraaf 5.2); literatuuronderzoek met betrekking tot beschikbare kennis over onderscheiden effecttypen in relatie tot parameters uit het beoordelingskader; interpretatie en vertaling van beschikbare literatuur in zoveel mogelijk kwantitatieve min of meer algemeen geldige ingreep/effectrelaties, c.q. rekenregels; uitvoeren effectberekeningen op basis van de gespecificeerde ontwerpen voor het tracé van de pijpleiding op zee en het platform waarvandaan het aangevoerde CO2 in de gasvelden wordt geïnjecteerd (5.3 en 5.4); beoordeling van de effecten van het project tijdens de aanleg- en exploitatiefase op de natuur (hoofdstuk 7). Bij het verzamelen van literatuur vormt het effectenonderzoek dat reeds eerder is uitgevoerd in het kader van BritNed, Maasvlakte 2 en diverse windparken een belangrijk vertrekpunt. De daarbij gebruikte informatie is geanalyseerd en heeft waar mogelijk ook als basis voor de effectbepaling met betrekking tot het CCS demonstratieproject gediend. Deze basis is zo veel mogelijk aangevuld met recent en ander aanvullend onderzoek. Een belangrijk deel van de mogelijke effecten heeft betrekking op de eventuele toename van het geluidsdrukniveaus onderwater die met de aanleg/aanpassing en de exploitatie van de transportleiding en het platform gepaard gaan. De inzichten op het gebied van onderwatergeluid en de relatie met biota zijn de laatste jaren nog steeds sterk aan verandering onderhevig. Ook neemt de kennis over werkelijk optredende geluidisdrukniveaus als gevolg van scheepvaart en dergelijke snel toe. Om in dit MER dienaangaande over de meest recent kennis en inzichten te kunnen beschikken is voor het aspect onderwatergeluid gebruik gemaakt van de informatie in een door TNO, speciaal voor dit MER opgestelde notitie. Deze notitie is als bijlage bij dit achtergrondrapport gevoegd. Aard en detailniveau van de resulterende effectrelaties/rekenregels worden vooral bepaald door de kwaliteit, diepgang en bruikbaarheid van beschikbaar effectenonderzoek. Waar zinvol, c.q. op grond van het voorzorgsprincipe noodzakelijk, worden in de effectrelaties en rekenregels onzekerheidsmarges toegepast. In hierna volgende paragrafen 5.3 en 5.4 worden, na de afbakening van de effecten (paragraaf 5.2) de effecten besproken van de verschillende fasen en onderdelen van het CCS demonstratieproject op natuur, inclusief eventuele alternatieven/varianten: effecten van de aanleg en het gebruik van de transportleiding (paragraaf 5.3); effecten van de aanpassing en het gebruik van het platform (paragraaf 5.4). 5.2 Afbakening effecten Als vertrekpunt voor de afbakening van mogelijk relevante effecten op de natuur is een overzicht gemaakt van de activiteiten die gerelateerd zijn aan het voornemen: de CO2 transportleiding en het platform. Hiervan worden alle fasen in de bestaanscyclus in beschouwing genomen: aanleg, exploitatie en verwijdering. De verschillende activiteiten en ingrepen kunnen uiteenlopende typen effecten hebben op natuur en ecologie. Het betreft in het algemeen effecten als gevolg van veranderingen in primaire abiotische factoren die veranderen door het voorgenomen project. Sommige denkbare effectketens zijn lang en complex. Effecten op het ecosysteem en daarmee op de daar voorkomende natuurwaarden kunnen het gevolg zijn van: geluid en trillingen tijdens de aanlegwerkzaamheden transportleiding elektriciteitskabel, gebruik transportleiding en gas-injectiebuizen ( risers ), onderhoudswerkzaamheden etc.); emissies van stikstof- en zwavelverbindingen, et cetera door gebruik schepen, bouwmachines et cetera (in alle fasen); troebeling van het zeewater (door aanleg transportleiding en elektriciteitskabel); 33

55 bodemverstoring op land en zee (door aanleg transportleiding en elektriciteitskabel); veranderingen in bodemligging en sedimentsamenstelling als gevolg van bovengenoemde effecten; elektromagnetische velden (door gebruik elektriciteitskabel); warmte-emissie (idem); vrijkomen CO2 bij een calamiteit. Effecten waarvan op voorhand voldoende duidelijk is dat deze verwaarloosbaar klein zullen zijn, zullen niet nader worden onderzocht. Effecten die op kunnen treden, hoe klein die ook lijken, moeten wel worden onderzocht om zodoende de ernst van het effect te kunnen bepalen. Om deze reden is bij de selectie van nader te onderzoeken effecten terughoudend omgegaan met de mogelijkheid effecttypen in dit stadium al als niet relevant te bestempelen. Transportleiding en elektriciteitskabel Een overzicht van de relevante effecttypen en effectketens in relatie tot de aanleg- en het gebruik van de transportleiding en de elektriciteitskabel is opgenomen in Tabel 5-1. De aard, omvang en duur van deze effecten worden in de paragrafen tot en met nader verkend. De effecttypen van de verschillende activiteiten tijdens de aanlegfase (en verwijderingfase) zijn onderling sterk vergelijkbaar. In alle gevallen gaat het namelijk (in principe) om tijdelijke effecten; alleen door emissies vrijgekomen toxische stoffen zouden zich (blijvend) in de voedselketen kunnen ophopen. In alle gevallen gaan transport c.q. werkzaamheden gepaard met (bodem)verstoring en geluidemissies, hetgeen kan doorwerken in de voedselketen of als gevolg waarvan effecten op hiervoor gevoelige soortgroepen kunnen optreden. Effecten gedurende de exploitatiefase hebben betrekking op een mogelijke verandering in de hoeveelheid geluid onder water als gevolg van het stromen van CO2 door de leiding, benodigde scheepsbewegingen voor onderhoud en inspectie (geluid onder water en visuele verstoring) en het door een calamiteit plotseling in het water en in de lucht vrijkomen van CO2. Er zijn geen effecten te verwachten van het gebruik van de transportleiding en elektriciteitskabel als gevolg van het ontstaan van elektromagnetische velden (elektriciteitskabel) of door warmteontwikkeling (beide). In de exploitatiefase ontstaan door transport van elektriciteit elektromagnetische velden rond de elektriciteitskabel; dit kan invloed hebben op vissen en zeezoogdieren die hiervoor relatief gevoelig zijn. Uit eerdere studies naar elektromagnetische velden rond elektriciteitskabels van- en naar windparken op zee is gebleken dat ten opzichte van het natuurlijke aardmagnetische veld de verhoging aan het water/bodem oppervlak verwaarloosbaar is. Er zijn daarom zijn geen effecten op daarvoor gevoelige organismen te verwachten (zie ook par. 7.9 in MER Deelrapport Transport). Bij gebruik van de transportleiding en de kabel wordt ook warmte geproduceerd; direct rond de leiding kan de temperatuur bij maximale belasting oplopen 28 C. De elektriciteitskabel wordt aanmerkelijk minder warm: op 20 cm van de kabel bedraagt de temperatuurverhoging nog maar 1 C. Voor de transportleiding wordt geschat dat er op 60 cm van de buis geen verschil meer met de omgevingstemperatuur zal zijn. De transportleiding en de elektriciteitskabel liggen beide ongeveer 1 m onder het bodem-wateroppervlak. Dit betekent dat er geen effecten op de lokale, in de bovenste ca. 10 cm van de bodem levende fauna zijn te verwachten (zie verder paragraaf 7.8 in MER Deelrapport Transport). 34

56 Tabel 5-1 Relevantie van mogelijke effecten van de aanleg en exploitatie van de transportleiding en de elektriciteitskabel; verwijzing naar paragraafnummer: effect wordt nader onderzocht; - : het effect is 0 of verwaarloosbaar en wordt niet nader onderzocht. projectfase deelactiviteit tussenstap effectketen te onderzoeken effect relevantie aanleg transportleiding en elektriciteitskabel scheepsbewegingen voor aanvoer materiaal, graven, onderwatergeluid verstoord oppervlak diversiteit soorten (vissen, zeezoogdieren) diversiteit soorten (vogels) baggeren en leggen leiding/kabel emissies concentraties kwaliteit habitats stikstof- en zwavelverbindingen gestuurde boring onder vaargeul onderwatergeluid diversiteit soorten (vissen, zeezoogdieren) bodemberoering, trillingen kwaliteit habitats, diversiteit soorten (bodemdieren) ingraven vergraving, kwaliteit habitats, diversiteit transportleiding en elektriciteitskabel bodemberoering, troebeling en sedimentatie soorten (bodemdieren, broedvogels) exploitatie stromen van aardgas onderwatergeluid diversiteit soorten (vissen, en CO2 door leiding zeezoogdieren) elektriciteitstransport ontstaan elektrische diversiteit soorten (vissen, - velden zeezoogdieren) warmteontwikkeling kwaliteit habitats, diversiteit - soorten (bodemdieren) scheepsbewegingen voor onderhoud en inspectie onderwatergeluid verstoord oppervlak diversiteit soorten (vissen, zeezoogdieren) diversiteit soorten (vogels) calamiteit vrijkomen CO2 in water vrijkomen CO2 in lucht onderwatergeluid diversiteit soorten (bodemdieren, vissen, zeezoogdieren) diversiteit soorten (vogels) diversiteit soorten (vissen, zeezoogdieren) Platform voor CO 2 -injectie en opslag In Tabel 5-3 zijn op vergelijkbare wijze de nader te onderzoeken effecttypen in relatie tot het aanbrengen van aanpassingen op en rond het huidige platform en de exploitatie ervan voor de injectie van CO2 in de lege gasvelden opgenomen. De als relevant beschouwde effecttypen worden in de paragraaf tot en met nader verkend. De mogelijke effecten van het platform zijn ten opzichte van die van de transportleiding en de elektriciteitskabel beperkter en spelen zich vooral op lokaal niveau, in de directe nabijheid van het platform af. Uitzondering hierop is de tijdelijke toename van scheepsbewegingen en helikoptervluchten voor de aanvoer van materiaal en personeel. Het belangrijkste effect hiervan betreft de ermee gepaard gaande toename van het onderwatergeluid. In de exploitatiefase zou het gas dat door de niet-geïsoleerde injectiebuizen ( risers ) stroomt tot een ongewenste toename van het onderwatergeluid kunnen leiden. Daarnaast is onderzocht in hoeverre verstoring van vogels door de verlichting van het platform kan optreden. In het geval dat CO2 vóór injectie wordt verhit wordt gebruik gemaakt van een (waarschijnlijk) diesel gestookte heater. Hierbij komen rookgassen vrij waaronder stikstof- en zwaveloxiden. De hoeveelheden zijn echter dermate gering dat hiervan geen effecten op het mariene ecosysteem zijn te verwachten. Tot slot kunnen er als gevolg van een calamiteit effecten optreden als plotseling een grote hoeveelheid CO2 vrijkomt bij het ontstaan van een lek in het traject tussen het platform en het voormalige CO2-injectieveld. 35

57 Tabel 5-2 Relevantie van mogelijke effecten van de aanpassing en exploitatie van het injectieplatform, inclusief opslag; verwijzing naar paragraafnummer: effect wordt nader onderzocht; - : het effect is 0 of verwaarloosbaar en wordt niet nader onderzocht. projectfase deelactiviteit tussenstap effectketen te onderzoeken effect relevantie aanpassing platform en putten voor CO2 injectie scheepsbewegingen voor aanvoer materiaal en verblijf onderwatergeluid verstoord oppervlak diversiteit soorten (vissen, zeezoogdieren) diversiteit soorten (vogels) personeel helikoptervluchten onderwatergeluid diversiteit soorten (vissen, voor aanvoer personeel zeezoogdieren) emissies concentraties stikstof- en zwavelverbindingen kwaliteit habitats exploitatie en opslag openboren van putten en van nieuwe tubing voorzien stromen van aardgas en CO2 door risers helikoptervluchten voor onderhoud en inspectie emissies onderwatergeluid onderwatergeluid onderwatergeluid concentraties stikstof- en zwavelverbindingen diversiteit soorten (vissen, zeezoogdieren) diversiteit soorten (vissen, zeezoogdieren) diversiteit soorten (vissen, zeezoogdieren) kwaliteit habitats - verlichting platform lichtverstoring diversiteit soorten (vogels) calamiteit vrijkomen CO2 in diversiteit soorten water (bodemdieren, vissen, zeezoogdieren) vrijkomen CO2 in lucht diversiteit soorten (vogels) onderwatergeluid diversiteit soorten (vissen, zeezoogdieren) 5.3 Effecten van Transport Inleiding De effecten van het onderdeel Transport binnen het CSC-demonstratieproject worden in eerste instantie beschreven voor het basisalternatief. Dit is het alternatief dat in de notitie Reikwijdte en detailniveau is beschreven. Voor het deel Transport op zee bestaat dit alternatief uit het in de zeebodem ingraven van een koolstofstalen buisleiding die op 100 m afstand een reeds bestaand tracé van de gasleiding naar het gasproductieplatform P18-A volgt. Daarnaast worden, als dat voor het betreffende effecttype onderscheiden is, de effecten van de variant basisalternatief met elektriciteitskabel beschreven. Een tweede alternatief voor het tracé van de transportleiding (al dan niet met een daarnaast gelegen elektriciteitskabel) betreft de zogenaamde kortste route. In plaats van het volgen van een bestaande route wordt in dit alternatief de kortst mogelijke route tussen het uittredepunt op de Maasvlakte en het injectie-platform gevolgd. De twee routes zijn geschetst in Figuur 5-1. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de aanleg en de exploitatie van de transportleiding op zee met de alternatieven en varianten wordt verwezen naar de hoofdstukken 4 en 5 van het MER Deelrapport Transport en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken. 36

58 Figuur 5-1 Alternatieven voor de tracés van de CO2-transportleiding; links: basisalternatief; rechts: kortste route Aanlegfase effecten van onderwatergeluid Onderwatergeluid en de relatie met mariene organismen De effecten van onderwatergeluid kunnen naar gelang het geluidsdrukniveau en de frequentie in verschillende invloedszones worden ingedeeld (naar Richardson e.a., 1995; Kastelein e.a., 2008). De indeling van de zones is voor alle dieren hetzelfde, maar de ligging van de grenzen verschilt van soort tot soort, en van situatie tot situatie: Hoorbaarheidszone alle geluiden die hoorbaar zijn voor organismen. Hierbij spelen de gevoeligheid van het gehoorapparaat en achtergrondgeluiden een rol. Tot de hoorbaarheidszone behoren ook geluiden die de dieren wel kunnen horen, maar waar ze verder niet op reageren. Reactiezone tot deze zone behoren de geluiden waarop dieren een reactie vertonen in gedrag of fysiologie. Deze zone is variabel, omdat de akoestische eigenschappen van het milieu ter plaatse en het al dan niet aanwezig zijn van achtergrondgeluid een grote rol spelen. Op een plek waar veel achtergrondgeluid is door scheepvaart of andere bronnen kan de reactie van dieren heel anders zijn dan op een locatie waar alleen natuurlijke geluidsbronnen aanwezig zijn. Reacties kunnen heel gering zijn en bestaan uit een kleine afwijking van het natuurlijke gedrag (distraction, of attraction wanneer nieuwsgierige dieren juist worden aangetrokken door het geluid). De sterkste reactie is het mijden van de bron door weg te zwemmen. Maskeringszone dit is het gebied waar geluiden interfereren met de geluiden die dieren produceren of die hun prooi produceert. Als het niet-natuurlijke geluid een vergelijkbaar frequentiebereik en een vergelijkbare geluidssterkte heeft als de door de dieren of hun prooien geproduceerde (echolocatie)geluiden, is er sprake van maskering. Dit hindert met name dieren die hun prooi opsporen met echolocatie. In het studiegebied voor dit MER speelt dit geen rol aangezien dergelijke dieren daar niet voorkomen. Zone van gehoorschade dit zijn de geluiden waarvan de sterkte zo groot is dat er een tijdelijke verhoging van de gehoordrempel optreedt ( temporary threshold shift - TTS) of waarbij het gehoor of de gehoororganen permanent worden beschadigd ( permanent threshold shift - PTS); Zones van andere fysieke of fysiologische schade en dood dit zijn geluiden die zo sterk zijn dat onherstelbare schade aan andere, niet tot het gehoor behorende, organen optreedt en/of functies worden verstoord of die tot de dood kunnen leiden. Vissen zijn gevoelig voor onderwatergeluid, maar hebben geen extern gehoororgaan, zoals alle zoogdieren, dus ook de in zee levende zoogdieren, dat wel hebben. Geluid in de vorm van drukverschillen onder water kan door vissen op verschillende manieren worden waargenomen (Tomson e.a., 2006): Het zijlijnsysteem, waarmee dichtbij de geluidsbron laag frequente geluiden (als langzame waterstromen langs het lichaam) worden gedetecteerd. In relatie tot de effecten van scheepsgeluid is deze vorm van horen echter niet belangrijk; het akoestische veld kan namelijk alleen maar zeer dicht bij de geluidsbron worden waargenomen. Het binnenoor (met de zogenaamde gehoorsteentjes), dat in essentie op beweging reageert. Een vis neemt geluiden waar via het lichaam, dat beweegt door kleine veranderingen in de geluidsdruk en/of via drukveranderingen in de zwemblaas die al dan niet via speciale structuren worden doorgegeven aan het gehoororgaan. Bij vissen wordt onderscheid gemaakt in gehoorspecialisten, waartoe soorten behoren met een relatief lage gehoordrempel en hoge gevoeligheid voor geluid, en gehoorgeneralisten: soorten die geen zwemblaas hebben of waarbij speciale structuren voor een efficiënte geluidsoverdracht ontbreken. De meeste 37

59 bodemvissen, waaronder platvissen als Bot, Schar, Schol en Tong, zijn gehoorgeneralisten terwijl Haring (Clupea harengus) een vertegenwoordiger van de gehoorspecialisten is. Net als bij andere horende organismen is de gevoeligheid van het gehoor van in het water levende dieren niet over het gehele audiofrequentiebereik gelijk. Zo ligt voor de Gewone zeehond de grootste gevoeligheid in het gebied met de hogere frequenties: zij horen het best bij frequenties tussen ca en Hz. Bruinvissen horen bij lagere frequenties minder goed dan zeehonden, maar zijn daarentegen veel gevoeliger bij de hogere frequenties tussen en Hz. Vissen horen het best bij veel lagere frequenties die liggen tussen ca. 50 en Hz. Dit is ook het gebied waarbinnen verhoging van achtergrondgeluidniveaus als gevolg van scheepsgeluid kan worden verwacht. In zijn algemeenheid zijn vissen minder gevoelig voor geluid dan zeehonden, ook in dit deel van het geluid(sdruk)spectrum. Sommige vissoorten, zoals Haring en Kabeljauw (gehoorspecialisten) hebben bij de laagste frequenties echter een met zeehonden vergelijkbare gevoeligheid. Figuur 5-2 bevat audiogrammen van de bruinvis, de gewone zeehond en een tweetal maatgevende vissoorten: de Schar (als representant van de gehoorgeneralisten) en de Haring (een gehoorspecialist). Figuur 5-2 Audiogrammen van bruinvis, gewone zeehond en een tweetal maatgevende vissoorten Om de invloed van de toename van geluidsniveaus als gevolg van de aanleg en de exploitatie van de transportleiding op vissen en zeezoogdieren in beeld te brengen is uitgegaan van het geluidsniveau waarbij tijdelijke gehoorschade optreedt (TTS = temporary threshold shift). Dit is een algemeen geaccepteerde grens die mede is gekozen, omdat uit overwegingen in Southall e.a. (2007) kan worden afgeleid dat bij lagere waarden geen mijding zal optreden 6. Voor bruinvissen en zeehonden is uitgegaan van een voor de specifieke gevoeligheid van de dieren gewogen Sound Exposure Level voor continu geluid, die betrekking heeft op een periode van 24 uur (dagdosis). Er is daarbij gebruik gemaakt van de zogenaamde M-weging (Southall et al., 2007). Voor bruinvissen en zeehonden zijn waarden van respectievelijk 195 en 183 db re 1 µpa 2 s gebruikt (Ainslie, 2010; Southall et al., 2007). Voor vissen zijn de gehanteerde drempelwaarden niet gewogen, maar is wel onderscheid gemaakt tussen kleine vissen (< 2 gram versgewicht) en grotere vissen (> 2 gram versgewicht). De gebruikte, eveneens op een periode van 24 uur gebaseerde TTS-waarden bedragen respectievelijk 183 en 187 db re 1 µpa 2 s (Ainslie, 2010). Voor het schatten van veilige afstanden ten opzichte van de geluidsbronnen voor de onderzochte soort(groep)en zijn worst case aannamen gedaan (zie verder notitie TNO in bijlage 1). Onderwatergeluid door scheepsbewegingen tijdens de aanleg van de transportleiding en elektriciteitskabel Tijdens de aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabel zijn meerdere schepen tegelijk op de aanleglocatie aanwezig. Het gaat daarbij om een (pijpen)legschip, een schip voor het graven van de geul, 6 Dit is een minder voorzichtige grens voor mijdingsgedrag dan bijvoorbeeld is gehanteerd in de Passende Beoordelingen van de effecten van windparken op zee, die op een veel lager niveau dan TTS is gelegd (o.a. Arends e.a., 2008). De in die rapporten toegepaste grens is afgeleid van resultaten van experimenten in bassins (Kastelein et al., 2006), waarvan men zich kan afvragen in hoeverre deze relevant zijn voor veldsituaties met veel hogere natuurlijke geluidsniveaus. 38

60 sleepboten, begeleidingsschepen en bevoorradingsschepen. Zo nodig is op bepaalde locaties eerst een baggerschip aanwezig om bij aanwezigheid van zogenaamde zandgolven de bodem te egaliseren (zie hoofdstuk 4 van het deelrapport MER Transport voor een gedetailleerde beschrijving van de werkzaamheden en schepen). De bedrijvigheid van deze schepen veroorzaakt gedurende de aanlegperiode van maximaal 6-8 weken een toename van relatief laag frequent onderwatergeluid. De verwachting is dat het meeste geluid wordt geproduceerd door de pijpenlegger en het eventueel in te zetten baggerschip als gevolg van het feit dat deze schepen over extra schroeven beschikken om het schip in positie te houden (zie verder notitie TNO in bijlage). Tabel 5-3 bevat een overzicht van de door TNO geschatte afstanden ten opzichte van de geluidsbron waarbinnen bruinvissen, gewone zeehonden en vissen tijdelijke gehoorschade kunnen oplopen als ze zich gedurende respectievelijk 24, 6 en 3 uur binnen deze contour ophouden. Uit het overzicht blijkt dat voor de bruinvis de grens waarbinnen dat het geval is maximaal 630 m voor een tijdsduur van 24 uur is. Voor vissen, die gevoeliger voor laag frequent geluid zijn, zijn de afstanden veel groter; bij een klein visje dat gedurende 24 uur binnen een contour van 10 km ten opzichte van een volop in bedrijf zijnd pijpenlegschip verblijft, zou de TTS-drempel kunnen worden overschreden. Bij een verblijfsduur van 6 uur bedraagt de veilige afstand 2,5 km en bij een verblijfsduur van 3 uur is dat 1,3 km. Voor zeehonden, die gevoeliger voor laagfrequent geluid zijn dan bruinvissen zijn de geschatte effectafstanden vergelijkbaar met die van kleine vissen. Tabel 5-3 Bron van onderwatergeluid en relatie met TTS voor relevante zeezoogdieren en vissen geluidsbron diersoort drempel TTS cumulatief 24 uur (db re 1 µpa 2 s) SEL op 100 m cumulatief 24 uur (db re 1 µpa 2 s) veilige afstand bij verblijf van 24 uur (m) idem bij verblijf van 6 uur (m) idem bij verblijf van 3 uur (m) pijpenlegger bruinvis gewone zeehond vis groot vis klein baggerschip bruinvis gewone zeehond vis groot vis klein In Tabel 5-4 zijn de oppervlakten beïnvloed gebied voor bruinvissen, zeehonden en vissen opgenomen. Uit het overzicht blijkt dat tijdens de aanlegfase, die 6-8 weken duurt in maar een zeer gering deel van het zuidelijk deel van Nederlands Continentaal Plat dieren als gevolg van de aanlegwerkzaamheden tijdelijke gehoorschade zouden kunnen oplopen. Voor bruinvissen en zeehonden gaat om respectievelijk 0,005 en 1,2% van de totale oppervlakte van km 2, in het onwaarschijnlijke geval dat de dieren 24 uur binnen de verstoringscontour van respectievelijk 630 en meter zouden verblijven. Voor vissen gaat het respectievelijk om 1,2 en 0,2% voor kleine en grote vissen. Tabel 5-4 Schatting van maximale geluidseffecten van de aanleg van de transportleiding en elektriciteitskabel op zeezoogdieren en vissen als zij gedurende de aangegeven tijden binnen de TTScontour verblijven (uitgedrukt in opp. beïnvloed gebied in km 2 ). De totale duur van de aanlegfase bedraagt 6-8 weken opp. beïnvloedingszone (km 2 ) % zuidelijke Noordzee 3 uur 6 uur 24 uur 3 uur 6 uur 24 uur bruinvis 0,02 0,8 1,2 <<0,1 <<0,1 <<0,1 gewone + grijze zeehond 4,9 19,6 314 <0,1 0,1 1,2 vissen - groot 0,03 3,1 50,2 <<0,1 <0,1 0,2 vissen - klein 4,9 19,6 314 <0,1 <0,1 1,2 Onderwatergeluid door gestuurde boring onder toegangsgeul haven Onder water ontstaat tijdens het boren geluid dat door boren door contact van de boor met het zand, 7 m onder het water/bodemoppervlak. Er is geen direct contact met het water, waardoor er geen directe overdracht van trillingen naar het water is. Uit de literatuur blijkt dat boren vooral laag frequent, tonaal geluid veroorzaakt in de 31 en 62 Hz tertsbanden. TNO schat in dat de boorgeluiden/-trillingen in het water wellicht waarneembaar zullen zijn, maar dat ze ten opzichte van het scheepsgeluid van de hier zeer 39

61 drukbevaren vaargeul ondergeschikt zullen zijn (zie TNO-notitie in bijlage 1). Effecten op vissen en zeezoogdieren als gevolg van het boren onder de vaargeul kunnen daarmee worden uitgesloten Aanlegfase effecten van emissies van schepen Emissies van toxische stoffen hebben betrekking op het uitlogen van op de scheepsromp toegepaste verfproducten (antifouling). Moderne antifoulings zijn gebaseerd op siliconen of scheiden koperhoudende biociden uit 7. Toxische stoffen kunnen op verschillende manieren effecten hebben op de vitaliteit van vissen en zeehonden. Van biocidevrije antifoulings zijn geen effecten op de waterkwaliteit te verwachten (Wijga e.a., 2008). Van de overige antifoulings zou alleen van de uitloging van koper een effect kunnen worden verwacht. Uit de hieronder weergegeven worst case berekening voor de uitloging van koper van de tijdens de aanleg aanwezige schepen, namelijk als alle tijdens de aanleg aanwezige schepen van koperhoudende anti-fouling zijn voorzien, blijkt dat het om zulke kleine hoeveelheden gaat dat effecten op de kwaliteit van habitats als gevolg van de aanleg van de transportleiding en elektriciteitskabel kunnen worden uitgesloten. Uitloging koper uit antifouling De maximale verhoging van de koperconcentratie in het water als gevolg van de uitloging van koper van de romp van één baggerschip is berekend op basis van de volgende gegevens: De emissiesnelheid van koper bedraagt 10 µg per cm 2 nat scheepsoppervlak per dag (Hulskotte e.a., 2007); Het natte scheepsoppervlak van het grootste schip dat bij de aanleg wordt gebruikt is geschat op 5000 m 2 ; Tijdens de aanleg zijn verder 5 kleinere schepen aanwezig met een gezamenlijk nat scheepsoppervlak van m 2. Uit de berekening blijkt dat de uitloging van koper maximaal 0,65 kg per dag bedraagt. Ervan uitgaande dat deze hoeveelheid zich verspreidt over een oppervlakte van 15 x 15 km, dan betekent dat bij een diepte van 20 m een concentratieverhoging met 0,14 x 10-6 mg/l. Bij een over de periode gemiddelde achtergrondconcentratie van 0,67 x 10-3 mg/l ( is dit een verwaarloosbare verhoging van 0,02%. Als gevolg van de getijbeweging wordt het water rond de aanleglocatie voortdurend ververst als gevolg waarvan het koper niet locaal inde organismen zal worden opgehoopt. Eventuele effecten van verbrandingsstoffen op de waterkwaliteit betreffen de uitstoot naar de lucht en vervolgens depositie van stikstof- en zwaveloxiden (NOx en SO2). Opgelost in het zeewater kunnen de stoffen een rol gaan spelen in het mariene voedselweb. Daarbij is vooral de rol van stikstof (in de vorm van nitraat, NO3 - ) van belang, omdat dit een van de belangrijkste nutriënten (voedingsstoffen) voor algen is. Extra nutriënten kunnen in het watersysteem een effect hebben op de algenproductie en daarmee op de kwaliteit van habitattypen. Grotere veranderingen in het voedselweb kunnen ook doorwerken naar soorten hoger in de voedselketen, zoals vissen, vogels en zeehonden. Uit de hierna weergegeven indicatieve berekeningen kan echter worden afgeleid dat de door de emissies van NOx en zwavelverbindingen optredende concentratieverhogingen dermate gering zijn dat effecten als gevolg van de aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabel op de kwaliteit van habitats kunnen worden uitgesloten. Emissies van stikstof- en zwaveloxiden De maximale verhoging van de stikstof- en zwavelconcentraties in het water als gevolg van de verbranding en uitstoot van stikstof- en zwaveloxiden door de activiteiten van de bij de aanleg van de betrokken schepen is als volgt geschat: Het brandstofverbruik van de schepen is geschat op maximaal liter per dag (5,7 miljoen liter voor de aanleg van transportleiding en elektriciteitskabel); De emissiefactoren voor NOx en SO2 bedragen respectievelijk 59 en 5,5 g per kg verbruikte brandstof (Klein e.a., 2007); NOx bestaat voor 95% uit NO en voor 5% uit NO2; De depositie naar het zeewater bedraagt 100% (er komt dus niets op het land terecht). Uit de berekening blijkt dat bij een berekende dagelijkse emissie van kg NOx en 481 kg SO2 maximaal kg stikstof en 241 kg zwavel op het water zou kunnen neerkomen. Ervan uitgaande dat deze hoeveelheid zich verspreidt over een oppervlakte van 15 x 15 km, dan betekent dat een concentratieverhoging met 1,1 x 10-3 mg stikstof per liter en 0,11 x 10-3 mg zwavel per liter. Dit is een verwaarloosbare tijdelijke verhoging van de in de kustzee voorkomende achtergrondconcentraties van 51 mg N/l en 910 g S/l (respectievelijk 0,20 tot 0,26% 8 en minder dan 0,001%). Dit zijn de maximale dagelijkse concentratieverhogingen per dag. Als gevolg van de netto noordwaarts gerichte getijdestroming vindt namelijk voortduren verversing van het water rond de aanleglocatie plaats, waardoor de nutriënten zich uiteindelijk over een veel grotere oppervlakte verspreiden Aanlegfase effecten van bodemberoering Sterfte van fauna als gevolg van graafwerkzaamheden 7 Organotin speelt geen rol meer: via een convenant is afgesproken dat vanaf 2000 geen organotinhoudende coating meer wordt toegepast en vanaf 2003 geen organotinhoudende coating meer aanwezig mag zijn in de actieve toplaag. In 2008 ging bovendien de wereldwijde ban op toepassing van deze middelen in. 8 De bandbreedte is het gevolg van bandbreedte in de achtergrondconcentratie. Deze is in de kustzone hoger dan op open zee. Hierdoor is de berekende concentratieverhoging in de kustzone iets lager dan op open zee. 40

62 De met aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabel gepaard gaande graafwerkzaamheden zullen leiden tot een beperkte, tijdelijke verstoring van de bodem. Op land kan de aanleg leiden tot verstoring van op de grond broedende vogels als meeuwen, kluut, kleine plevier e.d. Op zee hebben de graafwerkzaamheden lokaal de verwijdering van niet-mobiele bodemdieren tot gevolg. Om de gevolgen hiervan op de kwaliteit van de habitats te kunnen beoordelen wordt (als worst case scenario) aangenomen dat alle aanwezige fauna zal worden verwijderd. De omvang van de gevolgen van de verstoring van de zeebodem is bepaald aan de hand van de vergravingsbreedte en de lengte van het tracé van de transportleiding/elektriciteitskabel. Tabel 5-5 bevat een overzicht van de oppervlakten verstoord gebied en het aandeel dat deze oppervlakten uitmaken van de totale oppervlakte waar de betreffende bodemdiergemeenschap voorkomt. Uit de getallen is duidelijk dat het door de graafwerkzaamheden verstoorde oppervlakte ten opzichte van het totale leefgebied van bodemdieren verwaarloosbaar is. Het betreft bovendien een tijdelijk effect; binnen enkele jaren zal de oorspronkelijke bodemdiergemeenschap zich hebben hersteld. Tabel 5-5 Oppervlakten (tijdelijk) verstoorde zeebodem langs het tracé per alternatief in de kustzone en het off shore gebied (werkbreedte aan weerszijden van de transportleiding/kabel 10 m) alternatief/variant oppervlakte verstoorde bodem (km 2 ) % totale oppervlakte bodemfauna gemeenschap kustzone off shore kust off shore voorkeurstracé basisalternatief 0,13 0,23 0,002 0,001 voorkeurstracé variant + elektriciteitskabel 0,26 0,46 0,004 0,002 kortste tracé basisalternatief 0,08 0,24 0,001 0,001 kortste tracé variant + elektriciteitskabel 1,16 0,48 0,002 0,003 Troebeling van zeewater en slibsedimentatie als gevolg van graafwerkzaamheden Het eventueel egaliseren van de bodem het vervolgens ingraven/leggen van de transportleiding en de elektriciteitskabel zal ertoe leiden dat het bodemmateriaal moet worden weggehaald en dat het daarin aanwezige fijne materiaal (slib) in suspensie komt. Dit heeft lokaal een (tijdelijke) toename van het slibgehalte van het water tot gevolg (troebeling). Dit kan tot de volgende effecten leiden: de lichtomstandigheden in de waterkolom worden slechter, waardoor een afname van de primaire productie (groei van fytoplankton) optreedt; vissen die op zicht jagen kunnen problemen ondervinden bij het vangen van hun prooi; sedimentatie van (een deel van) het omgewoelde materiaal zodat organismen levend onder het neervallende materiaal begraven worden en daardoor sterven of hinder ondervinden bij de ademhaling en de opname van voedsel. In paragraaf 7.7 van het deelrapport MER Transport wordt een schatting gemaakt van de lokale verhoging van de slibconcentratie tijdens de aanlegperiode. Het resultaat van deze schatting is opgenomen in onderstaande Tabel 5-6. Tabel 5-6 Slib dat als gevolg van graafwerkzaamheden tijdens de aanleg in suspensie komt Alternatief/variant Verhoging van de slibconcentratie, gemiddeld over de waterkolom (mg/l) Voorkeurstracé - Basisalternatief 0,3 Voorkeurstracé - Variant met elektriciteitskabel 0,5 Kortste tracé - Basisalternatief 0,3 Kortste tracé - Variant met elektriciteitskabel 0,5 De tijdelijke verhoging van de slibconcentratie is ten opzichte van een achtergrondconcentratie van mg/l in de kustzee (< NAP 20 m) en een natuurlijke variatie van mg/l verwaarloosbaar. Ook op dieper water waar de achtergrondconcentratie 5 10 mg/l bedraagt is de verhoging van weinig betekenis gezien de plaatselijkheid en de tijdelijkheid van het effect. In feite zijn de effecten te vergelijken met effecten die optreden bij een storm: er komt tijdelijk een bepaalde hoeveelheid fijn materiaal uit de bodem vrij die na verloop van tijd door natuurlijke processen weer in de bodem terechtkomt. In tegenstelling tot de effecten van zandwinning voor bijvoorbeeld Maasvlakte 2 of strandsuppleties wordt het zand namelijk niet aan het systeem onttrokken, maar wordt uitsluitend verplaatst. Omdat ook geen effecten op de beschikbaarheid van voedingsstoffen optreden, kunnen effecten op de primaire productie worden uitgesloten. 41

63 5.3.5 Aanlegfase effecten van visuele verstoring Door de aanwezigheid van de diverse schepen die voor de aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabel nodig zijn kan verstoring van in de nabijheid van de aanleglocatie rustende en/of foeragerend vogels optreden. Het gaat om diverse soorten visetende vogels als meeuwen, jagers, jan van genten en in de kustzone ook futen en aalscholvers (zie 4.3.5). Voor het berekenen van de oppervlakte verstoord gebied wordt als minimale verstoringsafstand 600 m aangehouden (Bouma e.a., 2002). Er is worst case van uitgegaan dat alle vogels binnen de genoemde afstanden tot de aanleglocatie zullen verdwijnen 9. Op grond van de beschrijving van de aanlegtrein bij de aanleg van de transportleiding en elektriciteitskabel in het deelrapport MER Transport in (paragraaf 4.3.3) is ervan uitgegaan dat binnen een rechthoek van bij 500 m schepen aanwezig zijn. Het gaat om een kabellegschip, een schip met graafmachine en diverse begeleidende schepen (waaronder sleepboten). Als hier aan alle zijden 600 m bij wordt opgeteld, leidt dit tot een oppervlakte verstoord gebied van 4,6 km 2. Tabel 5-7 geeft een overzicht van de maximale aantallen kust- en zeevogels die normaliter zouden voorkomen in het gebied dat door de aanlegactiviteiten tijdelijk wordt verstoord. Hierin zijn soorten van de in Tabel 4-7 opgenomen lijst, waarvan minder dan 1 exemplaar in het verstoorde gebied zou voorkomen niet opgenomen. Tabel 5-7 Maximaal aantal verstoorde vogels tijdens de aanleg van de transportleiding en elektriciteitskabel op zee Soort status* deelgebied ishd VR/itz kustzone open zee fuut VD aalscholver VD 3 0 noordse stormvogel jan van gent drieteenmeeuw dwergmeeuw VD 23 7 kleine mantelmeeuw stormmeeuw grote stern VD 3 2 visdief/noordse stern VD alk/zeekoet Totaal * status: ishd = instandhoudingsdoelstelling in genoemde gebied VR/itz = soort van bijlage 1 Vogelrichtlijn en/of doelsoort Handboek Natuurdoeltypen (Bal e.a., 2001) VD = Natura 2000-gebied Voordelta Gebruiksfase effecten van onderwatergeluid Onderwatergeluid als gevolg van scheepsbewegingen Bij het aanleggen worden de transportleiding en elektriciteitskabel in de bodem gewerkt. Om te zorgen dat deze daadwerkelijk in de bodem blijven liggen, is het van belang om in de eerste jaren na aanleg inspectie uit te voeren. Hiermee wordt gecontroleerd of de aanvankelijke ingraafdiepte voldoende is en of de bodemdynamiek (erosie en sedimentatie) voldoet aan de verwachtingen. Het is nog niet bekend hoe vaak deze inspecties dienen plaats te vinden, maar het moge duidelijk zijn dat de ermee gepaard gaande scheepsbewegingen in het niet vallen bij de scheepsbewegingen als gevolg van de aanleg van de transportleiding en de elektriciteitskabel. Aangezien er als gevolg van de door de aanleg veroorzaakte toename van het onderwatergeluid zeer geringe of verwaarloosbare effecten op het zeeleven zal hebben (zie 5.3.2), zijn er geen effecten van de scheepsbewegingen ten behoeve van onderhoud te verwachten. Onderwatergeluid als gevolg van stroming van CO 2 Bij een in gebruik zijnde, 1 m onder het water-bodemoppervlak begraven en geïsoleerde CO2- transportleiding kan stromingsgeluid in de pijpleiding optreden. TNO concludeert naar aanleiding van het 9 Sommige soorten, zoals meeuwensoorten en visdieven worden juist door scheepsactiviteiten aangetrokken. 42

64 onderzoek naar de verschillende, met het CCS demonstratieproject CCS samenhangende geluidsbronnen dat de geluidafstraling naar het water verwaarloosbaar is (zie bijlage). Effecten als gevolg van stromingsgeluid door de transportleiding op het zeeleven kunnen dan ook worden uitgesloten (zie ook 5.4.5). Onderwatergeluid als gevolg van plotseling vrijkomen van CO 2 bij een calamiteit De kans op een calamiteit wordt zodanig klein geacht (0,5 % per 40 jaar) dat een inventarisatie van het onderwatergeluid dat tengevolge van zoʼn calamiteit zou kunnen ontstaan vooralsnog niet is onderzocht (zie QRA CO2 transport ROAD door Tebodin) Gebruiksfase effecten van visuele verstoring In de gebruiksfase dienen regelmatig inspecties van de transportleiding en de elektriciteitskabel plaats te vinden (vooral in de eerste jaren). Bij dergelijke inspecties gaat het om scheepsbewegingen van een relatief klein schip. Dit zal niet tot noemenswaardige verstoring van vogels leiden Gebruiksfase effecten van plotseling vrijgekomen CO 2 bij een calamiteit Als gevolg van een calamiteit zou de transportleiding kunnen scheuren (hoewel de kans dat dit gebeurt zeer gering is, zie QRA CO2 transport ROAD door Tebodin), waardoor CO2 in het water vrijkomt. Bij vrijkomen van CO2 onder water ontstaat een zogenaamde bubble plume die zich naar het wateroppervlak beweegt om zich daar te verspreiden. Omdat CO2 zwaarder is dan lucht, zal het gas zich in lucht op het grensvlak met het zeewater als een wolk verspreiden. De waterdiepte is bepalend voor de dimensies van de gaswolk aan het wateroppervlak: hoe groter de diepte, hoe meer de uistroomsnelheid door het water wordt gereduceerd en hoe groter de oppervlakte waarover CO2 zich boven water zal verspreiden (en hoe platter de wolk). Vogels die zich op of nabij het wateroppervlak bevinden kunnen bij het optreden van een dergelijke calamiteit negatieve effecten van het vrijgekomen CO2 ondervinden doordat zij verdoofd raken of bij zeer hoge concentraties zelfs sterven. Om een inschatting te maken van de maximale omvang van het beïnvloedingsgebied en de effecten op vogels, zijn door Tebodin modelberekeningen uitgevoerd om de dimensies van de gaswolk te bepalen (zie bijlage 2). De berekeningen zijn uitgevoerd voor een relatief rustig weertype, te weten een nachtsituatie met een gemiddelde bewolking en een windsnelheid van 1,5 m/s. Dit is een worst case situatie, want door de lage windsnelheid en de stabiele atmosfeer zal de invloed van het weer op het vrijgekomen CO2 minimaal zijn, zodat de concentratie in de wolk minder snel daalt. Voor de bepaling van de effecten op vogels is van grenswaarden voor de CO2 concentratie van 10% en 20% uitgegaan. Dit zijn waarden die, met de nodige veiligheidsmarges zijn afgeleid van een vergelijking van verdovingstechnieken voor pluimvee (Morgenstern et al., 2009). Daarbij kan 10% als een veilige waarde worden beschouwd waaronder geen effecten optreden, kunnen vogels tussen 10 en 20% verdoofd raken en zou bij concentraties van meer dan 20% sterfte kunnen optreden. Tabel 5-8 bevat het resultaat van de modelberekeningen. Weergegeven zijn de maximale oppervlakten waarbinnen de CO2 concentratie 20 cm boven het wateroppervlak meer dan 10% en meer dan 20% bedragen. Daarnaast is voor dezelfde grenswaarden weergegeven wat de maximale hoogte van de wolk is als de transportleiding in het ondiepere water van de kustzone zou scheuren en wanneer dat in het off shore gelegen deel zou gebeuren. Voor details van de berekeningen wordt verwezen naar bijlage 2 en Tebodin (2011). Tabel 5-8 Omvang van gebied van verhoogde CO 2-concentraties op zee (oppervlakte op 20 cm boven het wateroppervlak en maximale hoogte) bij scheuren van de transportleiding CO2 concentratie 10% 20% oppervlakte (km 2 ) 0,57 0,25 maximale hoogte (m) kustzone off shore Voor het berekenen van effecten op foeragerende kust- en zeevogels is er worst case van uitgegaan dat alle vogels die zich bij het optreden van de calamiteit binnen de contour van 10% CO2 bevinden zullen sterven (verdrinken), omdat zij direct verdoofd raken en niet kunnen ontsnappen. Tabel 5-9 bevat het resultaat van de berekeningen. 43

65 Tabel 5-9 Maximale sterfte van vogels door vrijkomen CO 2 (aantal individuen) Soort status* deelgebied ishd VR/itz kustzone open zee fuut VD drieteenmeeuw dwergmeeuw VD 3 1 kleine mantelmeeuw stormmeeuw visdief/noordse stern VD 3 1 alk/zeekoet Totaal * status: ishd = instandhoudingsdoelstelling in genoemde gebied VR/itz = soort van bijlage 1 Vogelrichtlijn en/of doelsoort Handboek Natuurdoeltypen (Bal e.a., 2001) VD = Natura 2000-gebied Voordelta 5.4 Effecten van Platform (CO 2 opslag) Inleiding De beschrijving van de effecten van het onderdeel Platform binnen het CCS-demonstratieproject op de mariene natuur heeft zowel betrekking op het basisalternatief als het alternatief koude injectie. Deze alternatieven zijn voor wat betreft het aspect mariene natuur niet onderscheidend. De met de aanpassing van het platform en injectiesysteem gepaard gaande activiteiten en de activiteiten die op en nabij het platform in de exploitatiefase plaatsvinden zijn globaal beschreven in 2.3 en meer uitgebreid in het Deelrapport MER Platform. De hierna volgende paragrafen t/m bevatten de beschrijving van effecten op mariene natuur tijdens de aanleg-/installatiefase, waarna in de paragrafen tot en met de beschrijving van de effecten in de gebruiksfase volgen Aanlegfase effecten van onderwatergeluid Onderwatergeluid als gevolg van boringen De bestaande en niet meer in gebruik zijnde putten voor de productie van gas moeten worden aangepast om ze geschikt te maken voor CO2 toevoer en opslag. Een van de benodigde activiteiten, te weten het openboren van afsluitpluggen leidt tot een toename van het onderwatergeluid. In eerste instantie zullen 2, direct bij het platform uitkomende putten worden aangepakt. In deze putten bevinden de pluggen zich op een diepte van ongeveer 3 km. Aan de hand van literatuurgegevens heeft TNO een schatting gemaakt van het door de boringen veroorzaakte onderwatergeluid (zie bijlage 1). Tabel 5-10 bevat een overzicht van de door TNO geschatte afstanden ten opzichte van de geluidsbron waarbinnen bruinvissen, gewone zeehonden en vissen tijdelijke gehoorschade kunnen oplopen als ze zich gedurende respectievelijk 24, 6 en 3 uur binnen deze contour ophouden. Uit het overzicht blijkt dat voor de bruinvis de grens waarbinnen dat het geval is maximaal 250 m voor een tijdsduur van 24 uur is. Voor vissen, die gevoeliger voor laag frequent geluid zijn, zijn de afstanden veel groter; bij een klein visje dat gedurende 24 uur binnen een contour van 4 km ten opzichte van de boorinstallatie verblijft, zou de TTSdrempel kunnen worden overschreden. Bij een verblijfsduur van 6 uur bedraagt de veilige afstand 1 km en bij een verblijfsduur van 3 uur is dat 500 m. Voor zeehonden, die gevoeliger voor laagfrequent geluid zijn dan bruinvissen zijn de geschatte effectafstanden vergelijkbaar met die van kleine vissen. In Tabel 5-11 zijn de oppervlakten beïnvloed gebied voor bruinvissen, zeehonden en vissen opgenomen. Uit het overzicht blijkt dat door het tijdens het openboren van een put veroorzaakte onderwatergeluid in maar een zeer gering deel van het zuidelijk deel van Nederlands Continentaal Plat dieren tijdelijke gehoorschade zouden kunnen oplopen. Voor bruinvissen en zeehonden gaat om respectievelijk 0,001 en 0,2% van de totale oppervlakte van km 2, in het onwaarschijnlijke geval dat de dieren 24 uur binnen de verstoringscontour van respectievelijk 250 en meter zouden verblijven. Voor vissen gaat het respectievelijk om 0,03 en 0,2% voor kleine en grote vissen. 44

66 Tabel 5-10 Onderwatergeluid door openboren van putten en relatie met TTS voor relevante zeezoogdieren en vissen geluidsbron diersoort drempel TTS cumulatief 24 uur (db re 1 µpa 2 s) draaiende boor gewone zeehond SEL op 100 m cumulatief 24 uur (db re 1 µpa 2 s) veilige afstand bij verblijf van 24 uur (m) idem bij verblijf van 6 uur (m) idem bij verblijf van 3 uur (m) bruinvis vis groot vis klein Tabel 5-11 Schatting van maximale geluidseffecten van het openboren van een put op zeezoogdieren en vissen als zij gedurende de aangegeven tijden binnen de TTS-contour verblijven (uitgedrukt in opp. beïnvloed gebied in km 2 ). De duur van het openboren van 1 put bedraagt 4-5 weken. opp. beïnvloedingszone (km 2 ) % zuidelijke Noordzee 3 uur 6 uur 24 uur 3 uur 6 uur 24 uur bruinvis 0,0 0,0 0,2 <<0,1 <<0,1 <<0,1 gewone + grijze zeehond 0,8 3,1 50,2 <<0,1 <0,1 0,2 vissen - groot 0,1 0,50 7,9 <<0,1 <<0,1 <0,1 vissen - klein 0,8 3,14 50,2 <<0,1 <0,1 0,2 Onderwatergeluid als gevolg van scheeps- en helikopterbewegingen In de periode van ca. 6 maanden dat het platform wordt aangepast zal het aantal scheepsbewegingen van, naar en rond het platform tijdelijk toenemen. In deze periode zal er gemiddeld één bevoorradingsschip per dag van en naar het platform gaan (vanuit IJmuiden, Rotterdam, Den Helder, etc.). Het personeel zal per helikopter reizen en tijdens de werkzaamheden op een bij het platform gestationeerd schip verblijven. Het door de helikopter gegenereerde geluid dringt niet of nauwelijks in het water door en is bovendien zo laagfrequent (minder dan 50 Hz) dat het niet door vissen of zeezoogdieren zal worden gehoord. De bevoorradingsschepen zorgen wel voor een tijdelijke toename van het onderwatergeluid. De frequentie waarmee deze schepen naar- en van het platform varen, is echter zo laag dat uitgesloten kan worden dat dit tot effecten op vissen en zeezoogdieren leidt, zeker als deze scheepsbewegingen worden afgezet tegen de totale hoeveelheid scheepvaart in het gebied Aanlegfase effecten van emissies van schepen Het dagelijks naar en van het platform varen van een bevoorradingsschip zal niet tot een noemenswaardige emissie van toxische stoffen of stikstof- en zwavelhoudende verbindingen leiden (zie 5.3.3) Aanlegfase effecten van visuele verstoring Het dagelijks naar en van het platform varen van een bevoorradingsschip zal niet tot noemenswaardige verstoring van foeragerende kust- en zeevogels leiden (zie ook 5.3.4). Het normale foerageergedrag van de, vooral visetende soorten zal namelijk niet negatief worden beïnvloed Gebruiksfase effecten van onderwatergeluid Onderwatergeluid als gevolg van stroming van gas/co 2 door risers Als het CO2 via de (geïsoleerde) transportleiding bij het platform aankomt, wordt het via een zogenaamde upstream riser naar het platform gebracht. Deze riser is een niet geïsoleerde metalen buis. CO2 dat hierin naar boven wordt getransporteerd kan door turbulente stroming tot geluidafstraling naar het water leiden (denk aan ruisen van gas of water in een koperen leiding). Uit de berekeningen van TNO blijkt dat de geluidsniveaus die hierdoor optreden zeer laag zijn, namelijk zo n 56 db re 1 µpa 2. Dit is een waarde die ruimschoots onder de grenswaarde ligt waarboven tijdelijke gehoorschade bij vissen of zeezoogdieren optreedt. Effecten op vissen en zeezoogdieren als gevolg van onderwatergeluid dat ontstaat bij het transport van CO2 vanuit de transportleiding naar het platform kunnen daarmee worden uitgesloten. Uitgangspunten en gedetailleerde resultaten van de door TNO uitgevoerde berekeningen zijn opgenomen in bijlage 1. 45

67 Onderwatergeluid als gevolg van helikoptervluchten In de exploitatiefase zal ongeveer eenmaal per maand een helikoptervlucht naar- en van het platform worden uitgevoerd t.b.v. onderhoud en inspectie. De door deze vluchten gegenereerde geluidsniveaus onder water zullen niet tot het effecten op het zeeleven leiden (zie ook 5.4.2). Onderwatergeluid als gevolg van plotseling vrijkomen CO 2 De kans op een calamiteit wordt zodanig klein geacht dat een inventarisatie van het onderwatergeluid dat tengevolge van zoʼn calamiteit zou kunnen ontstaan vooralsnog niet is onderzocht (zie QRA CO2 transport ROAD door Tebodin) Gebruiksfase effecten van lichtverstoring Net als in de huidige situatie zal het platform tijdens de werkzaamheden voor aanpassing van het platform en het injectiesysteem én tijdens de gebruiksfase zijn verlicht (zie ook deelrapport MER Platform). De lichtuitstraling wordt veroorzaakt door navigatielichten en naamplaatverlichting en neemt ten opzichte van de autonome ontwikkeling (= uitsluitend gasproductie) niet toe. Het is natuurlijk wel zo dat het platform als gevolg van het gebruik voor CO2 injectie langer in gebruik zal blijven dan wanneer het uitsluitend voor de gasproductie wordt gebruikt. Vogels die over Noordzee vliegen (zowel tijdens al buiten de trektijd) worden door de verlichting aangetrokken en kunnen in aanvaring komen met het platform. Niet alle vogelsoorten zijn echter even gevoelig. Op de Noordzee kan een 7-tal trekroutes worden onderscheiden. Het platform ligt (aan de rand van) twee daarvan (zie Figuur 5-3). Uit het onderzoek van Bruinzeel et al. (2009) blijkt dat geen van de relatief gevoelige soorten waarvoor de op hun trekroutes gelegen platforms gesommeerde sterfte significante effecten op de populatie kan hebben van deze twee routes gebruik maken. Sterfte van vogels als gevolg van de verlichting van het platform is daarmee niet uit te sluiten, maar deze sterfte zal zeker niet tot substantiële effecten op vogelpopulaties leiden. Conclusie: een belangrijke toename van effecten van de verlichting van het platform op trekvogels als gevolg van de langere exploitatie ervan kan worden uitgesloten.!! Figuur 5-3 Relevante migratieroutes in relatie tot de ligging van platform. Pijlen geven de voornaamste migratierichting aan en de zwarte symbolen de op de Noordzee gelegen platforms. Om de aanvaringskans op de route te visualiseren is de locatie van elk platform tevens weergegeven op een as die loodrecht op de trekrichting staat. Figuren overgenomen uit Bruinzeel et al.,

Aanvraag. Ontheffing artikel 75 Flora- en faunawet. Waarom dit formulier? Uw gegevens. In te vullen door Dienst Regelingen.

Aanvraag. Ontheffing artikel 75 Flora- en faunawet. Waarom dit formulier? Uw gegevens. In te vullen door Dienst Regelingen. Aanvraag Ontheffing artikel 75 Flora- en faunawet o A o B Waarom dit formulier? Met dit formulier vraagt u ontheffing aan voor activiteiten die gevolgen hebben voor beschermde dier- en plantensoorten.

Nadere informatie

2 Gegevens contactpersoon 2.1 Vul hier uw gegevens in. Naam organisatie Eco Reest Naam contactpersoon Janien Kamps Dhr. Mw.

2 Gegevens contactpersoon 2.1 Vul hier uw gegevens in. Naam organisatie Eco Reest Naam contactpersoon Janien Kamps Dhr. Mw. Aanvraag Ontheffing artikel 75 Flora- en faunawet Wilt u een ontheffing aanvragen voor activiteiten die gevolgen voor beschermde dier- en plantsoorten? Namelijk voor: ruimtelijke ingrepen beheer en schadebestrijding,

Nadere informatie

2 Gegevens contactpersoon 2.1 Vul hier uw gegevens in. Naam organisatie de Woningstichting Naam contactpersoon A.M. Bogers Dhr. Mw.

2 Gegevens contactpersoon 2.1 Vul hier uw gegevens in. Naam organisatie de Woningstichting Naam contactpersoon A.M. Bogers Dhr. Mw. Aanvraag Ontheffing artikel 75 Flora- en faunawet Wilt u een ontheffing aanvragen voor activiteiten die gevolgen voor beschermde dier- en plantsoorten? Namelijk voor: ruimtelijke ingrepen beheer en schadebestrijding,

Nadere informatie

Telefoonnummer(s) 0165301851

Telefoonnummer(s) 0165301851 Aanvraag Ontheffing artikel 75 Flora- en faunawet Wilt u een ontheffing aanvragen voor activiteiten die gevolgen voor beschermde dier- en plantsoorten? Namelijk voor: ruimtelijke ingrepen beheer en schadebestrijding,

Nadere informatie

Telefoonnummer(s) 0575-568233. a.noordermeer@brummen.nl

Telefoonnummer(s) 0575-568233. a.noordermeer@brummen.nl Aanvraag Ontheffing artikel 75 Flora- en faunawet Wilt u een ontheffing aanvragen voor activiteiten die gevolgen voor beschermde dier- en plantsoorten? Namelijk voor: ruimtelijke ingrepen beheer en schadebestrijding,

Nadere informatie

ntheffing artikel 75 Fl Waterschap Veluwe P Spaan Secretaris - directeur Steenbokstraat 10 7324 AX Postbus 4142 7320 AC (055) 527 29 11

ntheffing artikel 75 Fl Waterschap Veluwe P Spaan Secretaris - directeur Steenbokstraat 10 7324 AX Postbus 4142 7320 AC (055) 527 29 11 r Dienst Regelingen Aanvraag 5 ntheffing artikel 75 Fl landbouw, natuur an voediclkwiliteit r Waarom dit formulier? Met dit formulier vraagt u ontheffing aan voor activiteiten die gevolgen hebben voor

Nadere informatie

Formulier voor aanvraag ontheffing op grond van: Wet Natuurbescherming Onderdeel: Soorten (hoofdstuk 3 Wnb)

Formulier voor aanvraag ontheffing op grond van: Wet Natuurbescherming Onderdeel: Soorten (hoofdstuk 3 Wnb) Formulier voor aanvraag ontheffing op grond van: Wet Natuurbescherming Onderdeel: Soorten (hoofdstuk 3 Wnb) Het formulier heeft betrekking op het verzoek tot ontheffing Wet Natuurbescherming (Wnb), onderdeel

Nadere informatie

r Waarom dit formulier?

r Waarom dit formulier? r Dienst Regelingen r Waarom dit formulier? ~i A n Met dit formulier vagt u ontheffing aan voor ativiteiten die gevolgen hebben voor beshermde dier- en plantensoorten. Namelijk voor: ruimtelijke ingrepen

Nadere informatie

Eelerwoude B.V. S. Semmekrot Mossendamsdwarsweg AB GOOR. Datum 18 november 2016 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

Eelerwoude B.V. S. Semmekrot Mossendamsdwarsweg AB GOOR. Datum 18 november 2016 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet > Retouradres Postbus 19530, 2500 CM Den Haag Eelerwoude B.V. S. Semmekrot Mossendamsdwarsweg 3 7470 AB GOOR Postbus 19530, 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl Betreft

Nadere informatie

Quickscan Flora- en Faunawet. t.b.v. sloop Opstallen. Oude Maasstraat 18 gemeente Uden

Quickscan Flora- en Faunawet. t.b.v. sloop Opstallen. Oude Maasstraat 18 gemeente Uden Quickscan Flora- en Faunawet t.b.v. sloop Opstallen Oude Maasstraat 18 gemeente Uden Zaaknummer:Ecologisch 253720 Adviesbureau Ettema december 2015 Behoort bij besluit van het College van burgemeester

Nadere informatie

Bijlage 1 Wettelijk kader

Bijlage 1 Wettelijk kader Bijlage 1 Wettelijk kader Inleiding In deze bijlage worden de wettelijke kaders voor ecologische beoordelingen van ruimtelijke ingrepen en andere handelingen beschreven. In de natuurbeschermingswetgeving

Nadere informatie

Uw aanvraag van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet wijs ik af

Uw aanvraag van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet wijs ik af > Retouradres Postbus 19530, 2500 CM Den Haag Loo Plan B.V. C.A. Sinke Diepesteeg 4 6994 CD DE STEEG Postbus 19530, 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl Betreft Beslissing

Nadere informatie

Aanvraag Ontheffing Soortenbescherming

Aanvraag Ontheffing Soortenbescherming Aanvraag Ontheffing Soortenbescherming Let op! Dit onderdeel van het aanvraagformulier wordt regelmatig als gevolg van gewijzigde inzichten aangepast; raadpleeg voor de meest recente versie daarom op:

Nadere informatie

Aanvullend natuuronderzoek locatie Nieuweweg / Parklaan te Hattem

Aanvullend natuuronderzoek locatie Nieuweweg / Parklaan te Hattem Aanvullend natuuronderzoek locatie Nieuweweg / Parklaan te Hattem Onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen en steenmarter Datum: 15-10-2012 Auteur: A. Tuitert Opdrachtgever: Aveco de Bondt Rapportnummer:

Nadere informatie

Biodivers B.V. P.J.L. de Groot Hoenkoopse Buurtweg GB OUDEWATER. Datum 3 augustus 2016 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

Biodivers B.V. P.J.L. de Groot Hoenkoopse Buurtweg GB OUDEWATER. Datum 3 augustus 2016 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet > Retouradres Postbus 19530, 2500 CM Den Haag Biodivers B.V. P.J.L. de Groot Hoenkoopse Buurtweg 51 3421 GB OUDEWATER Postbus 19530, 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl

Nadere informatie

Activiteitenplan 380 kv hoogspanningsstation Vijfhuizen

Activiteitenplan 380 kv hoogspanningsstation Vijfhuizen NOTITIE AAN Dienst Regelingen VAN Sara Zehenpfenning ONDERWERP Activiteitenplan 380 kv hoogspanningsstation Vijfhuizen TER BESLUITVORMING TER INFORMATIE Activiteitenplan 380 kv hoogspanningsstation Vijfhuizen

Nadere informatie

Steenuil en ontheffingsaanvragen van de Flora- en faunawet. Martijn van Opijnen (Dienst Regelingen) Wouter van Heusden (Dienst Landelijk Gebied)

Steenuil en ontheffingsaanvragen van de Flora- en faunawet. Martijn van Opijnen (Dienst Regelingen) Wouter van Heusden (Dienst Landelijk Gebied) Steenuil en ontheffingsaanvragen van de Flora- en faunawet Martijn van Opijnen (Dienst Regelingen) Wouter van Heusden (Dienst Landelijk Gebied) 5 november 2011 Wat doen DR en DLG Dienst Regelingen is namens

Nadere informatie

Tabel 1: Inventarisatieschema onderzoek Waterspitsmuis.

Tabel 1: Inventarisatieschema onderzoek Waterspitsmuis. Notitie Aanvullend onderzoek Waterspitsmuis Assenrade Hattem Auteurs: ing. M. van der Sluis (Eindredactie drs. I. Veeman) Project: 06093A Datum: 20 december 2007 Status: definitief ecogroen advies bv Postbus

Nadere informatie

Dienst Regelingen Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

Dienst Regelingen Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag TAQA Offshore B.V. J. W. van Hoogstraaten Postbus 11550 2502 AN DEN HAAG Postbus 19530 2500 CM Den Haag

Nadere informatie

CCS Maasvlakte (ROAD-project)

CCS Maasvlakte (ROAD-project) CCS Maasvlakte (ROAD-project) Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 13 maart 2012 / rapportnummer 2479 107 1. Oordeel over het MER Maasvlakte CCS project CV (verder MCP 1 ) wil het Rotterdam Opslag

Nadere informatie

Beverwijkerstraatweg 44 - Castricum

Beverwijkerstraatweg 44 - Castricum Quick scan flora en fauna Beverwijkerstraatweg 44 - Castricum Gemeente Castricum 0 INHOUD 1. Aanleiding... 2 2. Gebiedsomschrijving en beoogde ingrepen... 3 3. Wettelijk kader... 4 4. Voorkomen van beschermde

Nadere informatie

Ik verleen u deze ontheffing voor de periode van 24 februari 2015 tot en met 1 januari 2018.

Ik verleen u deze ontheffing voor de periode van 24 februari 2015 tot en met 1 januari 2018. > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag Radboud Universiteit Nijmegen Prof. Dr. H. Siepel Postbus 9201 6500 GL NIJMEGEN Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl

Nadere informatie

PROJECTPLAN ONTHEFFING AANSLUITING A9 - HEILOO Provincie Noord-Holland 16 DECEMBER 2016

PROJECTPLAN ONTHEFFING AANSLUITING A9 - HEILOO Provincie Noord-Holland 16 DECEMBER 2016 PROJECTPLAN ONTHEFFING AANSLUITING A9 - HEILOO Provincie Noord-Holland 16 DECEMBER 2016 Contactpersonen IRIS BAIJENS Arcadis Nederland B.V. Postbus 264 6800 AG Arnhem Nederland 2 INHOUDSOPGAVE ONDERBOUWING

Nadere informatie

Ecomilieu R. Gerritsen Bergweg 5A 7671 TA VRIEZENVEEN. Datum 16 maart 2016 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

Ecomilieu R. Gerritsen Bergweg 5A 7671 TA VRIEZENVEEN. Datum 16 maart 2016 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag Ecomilieu R. Gerritsen Bergweg 5A 7671 TA VRIEZENVEEN Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl Betreft Beslissing

Nadere informatie

Erasmus Medisch Centrum B.E.E. Martina Dr. Molewaterplein GEROTTERDAM

Erasmus Medisch Centrum B.E.E. Martina Dr. Molewaterplein GEROTTERDAM > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag Erasmus Medisch Centrum B.E.E. Martina Dr. Molewaterplein 50 3015 GEROTTERDAM Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl

Nadere informatie

NATUURTOETS LANGE WEMEN HENGELO VERVOLGONDERZOEK GEMEENTE HENGELO

NATUURTOETS LANGE WEMEN HENGELO VERVOLGONDERZOEK GEMEENTE HENGELO VERVOLGONDERZOEK GEMEENTE HENGELO November 2009 Inhoud 1 Inleiding 3 1.1 Aanleiding en doel 3 1.2 Werkwijze 3 1.3 Leeswijzer 4 2 Wettelijk kader Flora- en faunawet 5 3 Aanwezige natuurwaarden 7 3.1 Inleiding

Nadere informatie

Dit besluit is één van de besluiten die nodig zijn voor het ROAD-project. Daarom is ook op dit besluit de rijkscoördinatieregeling van toepassing.

Dit besluit is één van de besluiten die nodig zijn voor het ROAD-project. Daarom is ook op dit besluit de rijkscoördinatieregeling van toepassing. Ministerie van Economische Zaken, Landbouwen/nnovatie > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Oen Haag TAQA Offshore B. V. J.W. van Hoogstraaten Postbus 11550 2502 AN DEN HAAG ONTWERPBESLUIT Betreft Toekenning

Nadere informatie

Veldbiologische Werken J.C. Knotters Kastanjeberg KA ROOSENDAAL. Datum 16 december 2016 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

Veldbiologische Werken J.C. Knotters Kastanjeberg KA ROOSENDAAL. Datum 16 december 2016 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet > Retouradres Postbus 19530, 2500 CM Den Haag Veldbiologische Werken J.C. Knotters Kastanjeberg 12 4708 KA ROOSENDAAL Postbus 19530, 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl

Nadere informatie

Dit besluit is één van de besluiten die nodig zijn voor het ROAD-project. Daarom is ook op dit besluit de rijkscoördinatieregeling van toepassing.

Dit besluit is één van de besluiten die nodig zijn voor het ROAD-project. Daarom is ook op dit besluit de rijkscoördinatieregeling van toepassing. Ministerie van Economische Zaken, Landbouwelllnnovatie :> Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag Maasvlakte CCS Project C. V. J.c.P. Schoenmakers Postbus 133 3100 AC SCHIEDAM ONTWERPBESLUIT Postbus

Nadere informatie

Eelerwoude B.V. S. Semmekrot Mossendamsdwarsweg AB GOOR. Datum 12 augustus 2016 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

Eelerwoude B.V. S. Semmekrot Mossendamsdwarsweg AB GOOR. Datum 12 augustus 2016 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet > Retouradres Postbus 19530, 2500 CM Den Haag Eelerwoude B.V. S. Semmekrot Mossendamsdwarsweg 3 7470 AB GOOR Postbus 19530, 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl Betreft

Nadere informatie

Deze wet beschermt van ongeveer 500 van de dier- en plantensoorten die in Nederland

Deze wet beschermt van ongeveer 500 van de dier- en plantensoorten die in Nederland Bijlage 3. Ecologie B3.1. Beleidskader Aanleiding en doel De beoogde ontwikkeling betreft de bouw van 31 woningen op een deels braakliggende kavel en delen van zeer diepe achtertuinen (zie ook paragraaf

Nadere informatie

Aanvraag Wet Natuurbescherming - Basismodule

Aanvraag Wet Natuurbescherming - Basismodule Dit formulier wordt regelmatig als gevolg van gewijzigde inzichten aangepast; raadpleeg voor de meest recente versie daarom www.zeeland.nl FORMULIER Postadres Postbus 6001 4330 LA Middelburg E provincie@zeeland.nl

Nadere informatie

NWEA Winddagen Natuurwetgeving & Windenergie op land Aandachtspunten soortenbescherming

NWEA Winddagen Natuurwetgeving & Windenergie op land Aandachtspunten soortenbescherming NWEA Winddagen Natuurwetgeving & Windenergie op land Aandachtspunten soortenbescherming Harm Dotinga (harm.dotinga@vogelbescherming.nl / 15 juni 2016 Flora- en faunawet (Ffw): toetsingskader voor windparken

Nadere informatie

Notitie. 1 Inleiding. Referentienummer Datum Kenmerk PN mei Betreft Roofvogel onderzoek (BMP-R methode)

Notitie. 1 Inleiding. Referentienummer Datum Kenmerk PN mei Betreft Roofvogel onderzoek (BMP-R methode) Notitie Referentienummer Datum Kenmerk 20 mei 2014 Betreft Roofvogel onderzoek (BMP-R methode) 1 Inleiding 1.1 Kader van het onderzoek Projecten of handelingen dienen te worden getoetst aan de wet- en

Nadere informatie

NatuurInclusief J. Beijk Alexandrinalaan NN BORCULO. Datum 13 februari 2014 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

NatuurInclusief J. Beijk Alexandrinalaan NN BORCULO. Datum 13 februari 2014 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag NatuurInclusief J. Beijk Alexandrinalaan 7 7271 NN BORCULO Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl Betreft Beslissing

Nadere informatie

Staatsbosbeheer T. Muusse Hilweg MT WERKENDAM. Datum 7 augustus 2014 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

Staatsbosbeheer T. Muusse Hilweg MT WERKENDAM. Datum 7 augustus 2014 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag Staatsbosbeheer T. Muusse Hilweg 4 4251 MT WERKENDAM Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl Betreft Beslissing

Nadere informatie

Cursus ontheffingverlening soortenbescherming onder de Wet natuurbescherming - introductie

Cursus ontheffingverlening soortenbescherming onder de Wet natuurbescherming - introductie Cursus ontheffingverlening soortenbescherming onder de Wet natuurbescherming - introductie Doelgroep: medewerkers provincie en omgevingsdiensten Opdrachtgever: Ministerie van Economische Zaken Najaar 2016,

Nadere informatie

Verkennend natuuronderzoek N237 Soesterberg

Verkennend natuuronderzoek N237 Soesterberg Verkennend natuuronderzoek N237 Soesterberg Verantwoording Titel : Verkennend natuuronderzoek N237 Soesterberg Subtitel : Projectnummer : Referentienummer : Revisie : C1 Datum : 30-10-2012 Auteur(s) :

Nadere informatie

Dienst Regelingen Team Natuur. Conny Krutzen Martijn van Opijnen

Dienst Regelingen Team Natuur. Conny Krutzen Martijn van Opijnen Dienst Regelingen Team Natuur Conny Krutzen Martijn van Opijnen Vleermuizen in de stad 4 september 2012 In deze presentatie 1. Over Dienst Regelingen 2. Flora- en faunawet, Wabo 3. Vleermuizen en de wet

Nadere informatie

De das in de nieuwe wet natuurbescherming. Beleven, benutten en beschermen

De das in de nieuwe wet natuurbescherming. Beleven, benutten en beschermen De das in de nieuwe wet natuurbescherming Beleven, benutten en beschermen Integratie van bestaande natuurwetten Natuurbeschermingswet 1998 gebieden hoofdstuk 2 Flora- en faunawet soorten hoofdstuk 3 Boswet

Nadere informatie

Flora- en faunascan voor de bouw van een woning aan de Bolenbergweg te Belfeld

Flora- en faunascan voor de bouw van een woning aan de Bolenbergweg te Belfeld Tegelseweg 3 5951 GK Belfeld Tel: 077-4642999 www.faunaconsult.nl info@faunaconsult.nl Faunaconsult KvK Venlo 09116138 De heer J. Bruekers Bolenbergweg 18 5951 AZ Belfeld Flora- en faunascan voor de bouw

Nadere informatie

QUICKSCAN FLORA EN FAUNA

QUICKSCAN FLORA EN FAUNA QUICKSCAN FLORA EN FAUNA Behorende bij project: ( Naast) Elststraat 2, te Rosmalen Gemeente s-hertogenbosch Opdrachtgever: De heer P. van Hooft Projectnummer: PS.2016.618 Datum: 9 augustus 2016 Pasmaat

Nadere informatie

Stichting RAVON R. van Westrienen Postbus 1413 6501 BK NIJMEGEN. Datum 17 november 2014 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

Stichting RAVON R. van Westrienen Postbus 1413 6501 BK NIJMEGEN. Datum 17 november 2014 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag Stichting RAVON R. van Westrienen Postbus 1413 6501 BK NIJMEGEN Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl Betreft

Nadere informatie

Wildernistrek E.G.C. van Uchelen Reeweg 1 8381 GA VLEDDER. Datum 19 juni 2015 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

Wildernistrek E.G.C. van Uchelen Reeweg 1 8381 GA VLEDDER. Datum 19 juni 2015 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag Wildernistrek E.G.C. van Uchelen Reeweg 1 8381 GA VLEDDER Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl Betreft Beslissing

Nadere informatie

Staatsbosbeheer Divisie Ontwikkeling en Beheer S. Thijsen Smallepad MG AMERSFOORT

Staatsbosbeheer Divisie Ontwikkeling en Beheer S. Thijsen Smallepad MG AMERSFOORT > Retouradres Postbus 19530, 2500 CM Den Haag Staatsbosbeheer Divisie Ontwikkeling en Beheer S. Thijsen Smallepad 5 3811 MG AMERSFOORT Postbus 19530, 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070

Nadere informatie

Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk (KuiperCompagnons)

Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk (KuiperCompagnons) Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk 14-16 (KuiperCompagnons) NATUUR Kader De Flora- en faunawet (hierna: Ffw) beschermt alle in het wild levende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën. Van deze soortgroepen

Nadere informatie

Op 6 maart 2014 heb ik uw aanvraag voor een ontheffing voor Gagel knippen ontvangen. In deze brief stel ik u op de hoogte van mijn beslissing.

Op 6 maart 2014 heb ik uw aanvraag voor een ontheffing voor Gagel knippen ontvangen. In deze brief stel ik u op de hoogte van mijn beslissing. > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag van Houwelingen sierteelt B.V. F. van Houwelingen Gerestraat 13a 4063 CN HEESSELT Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39

Nadere informatie

TOELICHTING FLORA- EN FAUNAWET

TOELICHTING FLORA- EN FAUNAWET BUREAU NATUURBALANS - LIMES DIVERGENS BV Natuuronderzoek gastransportleiding Hommelhof Zuid-Limburg BIJLAGE 1 TOELICHTING FLORA- EN FAUNAWET De Flora- en faunawet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten

Nadere informatie

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Rijksdienst voor Ondernemend Nederland > Retouradres Postbus 40225 8004 DE Zwolle Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Provincie Noord-Holland p/a Omgevingsdienst noordzeekanaalgebied Postbus 40225 Postbus

Nadere informatie

Quickscan Lankhorsterweg 27 Staphorst. John Mulder

Quickscan Lankhorsterweg 27 Staphorst. John Mulder Quickscan Lankhorsterweg 27 Staphorst John Mulder Colofon Mulder,J.(2018): Quickscan Lankhorsterweg 27 Staphorst. Ecologisch Adviesbureau Mulder, Beemte Broekland. Opdrachtgever: dhr. H. Visscher. Status

Nadere informatie

Ik verleen u deze ontheffing voor de periode van 20 september 2016 tot en met 15 oktober 2017.

Ik verleen u deze ontheffing voor de periode van 20 september 2016 tot en met 15 oktober 2017. > Retouradres Postbus 19530, 2500 CM Den Haag Jasja Dekker dierecologie J. Dekker Enkhuizenstraat 26 6843 WZ ARNHEM Postbus 19530, 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl

Nadere informatie

Jasja Dekker Dierecologie J. Dekker Enkhuizenstraat 26 6843 WZ ARNHEM. Datum 30 januari 2014 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

Jasja Dekker Dierecologie J. Dekker Enkhuizenstraat 26 6843 WZ ARNHEM. Datum 30 januari 2014 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag Dienst Regelingen Jasja Dekker Dierecologie J. Dekker Enkhuizenstraat 26 6843 WZ ARNHEM Postbus 19530 2500 CM Den Haag www.drloket.nl T 0800-22 333 22 F 070-378

Nadere informatie

Formulier voor aanvraag vergunning Wet natuurbescherming Onderdeel: Natura 2000-gebieden (hoofdstuk 2 Wnb)

Formulier voor aanvraag vergunning Wet natuurbescherming Onderdeel: Natura 2000-gebieden (hoofdstuk 2 Wnb) Formulier voor aanvraag vergunning Wet natuurbescherming Onderdeel: Natura 2000-gebieden (hoofdstuk 2 Wnb) Het formulier heeft betrekking op het verzoek Wet natuurbescherming, Natura 2000-gebieden (Hoofdstuk

Nadere informatie

Vleermuisonderzoek De Waterwijzer Lelystad

Vleermuisonderzoek De Waterwijzer Lelystad Vleermuisonderzoek De Waterwijzer Lelystad Opdrachtgever : DG Groep Rapporteur : R. van der Kuil Status : concept Datum : 27 augustus 2011 Stichting CREX Boekenburglaan 54 2215 AE Voorhout 06-48410531

Nadere informatie

provincie Zeeland M/V* M/V* inschrijfnummer Kamer van Koophandel: plaats van inschrijving: datum van inschrijving: Ga verder met vraag 6.

provincie Zeeland M/V* M/V* inschrijfnummer Kamer van Koophandel: plaats van inschrijving: datum van inschrijving: Ga verder met vraag 6. provincie Zeeland Aanvraag ontheffing ex art. 68 van de Flora- en faunawet Ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren A GEGEVENS AANVRAGER 1. Naam

Nadere informatie

Natuurtoets omgevingsvergunning bouw woning Horsterweg 217 Ermelo

Natuurtoets omgevingsvergunning bouw woning Horsterweg 217 Ermelo Natuurtoets omgevingsvergunning bouw woning Horsterweg 217 Ermelo Opdrachtgever Contactpersoon Grondvitaal Voorthuizerstraat 256 3881 SN PUTTEN Cobie Mertens Uitvoering Groenewold Adviesbureau voor Milieu

Nadere informatie

Gemeente Heerenveen H. Huisman Postbus BH HEERENVEEN. Datum 16 februari 2015 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora en faunawet

Gemeente Heerenveen H. Huisman Postbus BH HEERENVEEN. Datum 16 februari 2015 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora en faunawet > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag Gemeente Heerenveen H. Huisman Postbus 15.000 8441 BH HEERENVEEN Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl Betreft

Nadere informatie

Resultaten Quickscan, vissen en vleermuisonderzoek met betrekking tot de Flora- en Faunawet.

Resultaten Quickscan, vissen en vleermuisonderzoek met betrekking tot de Flora- en Faunawet. Aan Rob Knijn Van C. van den Tempel CC M. Witteveldt Datum 12 januari 2017 Betreft Flora- en faunagegevens Middenweg Zuid Project Herontwikkeling Middenweg Zuid Geachte heer Knijn, Beste Rob, In 2014 en

Nadere informatie

Stichting Waterproef R.W.G.M. Melis Postbus ZGEDAM. Datum 7 maart 2014 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

Stichting Waterproef R.W.G.M. Melis Postbus ZGEDAM. Datum 7 maart 2014 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag Stichting Waterproef R.W.G.M. Melis Postbus 43 1135 ZGEDAM Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl Betreft Beslissing

Nadere informatie

Vereniging Buyshaven D.J. Koopman Flevolaan MA ENKHUIZEN. Datum 22 april 2016 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora en faunawet

Vereniging Buyshaven D.J. Koopman Flevolaan MA ENKHUIZEN. Datum 22 april 2016 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora en faunawet > Retouradres Postbus 19530, 2500 CM Den Haag Vereniging Buyshaven D.J. Koopman Flevolaan 1 1601 MA ENKHUIZEN Postbus 19530, 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl Betreft

Nadere informatie

Netwerk Groene Bureaus J.P.M. Burger Zeisterweg NL ODIJK. Datum 24 februari 2015 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

Netwerk Groene Bureaus J.P.M. Burger Zeisterweg NL ODIJK. Datum 24 februari 2015 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag Netwerk Groene Bureaus J.P.M. Burger Zeisterweg 14 3984 NL ODIJK Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl Betreft

Nadere informatie

Wet natuurbescherming ONTHEFFING BESCHERMDE SOORTEN

Wet natuurbescherming ONTHEFFING BESCHERMDE SOORTEN Wet natuurbescherming ONTHEFFING BESCHERMDE SOORTEN Voor het aanvragen van een ontheffing worden leges geheven (zie website provincie Gelderland). 1 ALGEMENE GEGEVENS a Aanvrager naam: ENGIE Energie Nederland

Nadere informatie

Onderzoek flora en fauna

Onderzoek flora en fauna Onderzoek flora en fauna 1. Conclusie Geconcludeerd wordt dat voor de beoogde functieveranderingen geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is. Hierbij dient wel gewerkt te worden

Nadere informatie

Saksen Weimar fase 5 en verder Ecologische check

Saksen Weimar fase 5 en verder Ecologische check Saksen Weimar fase 5 en verder Arnhem, 11 december 2014 P a g i n a 2 Colofon Titel : Saksen Weimar fase 5 Subtitel : Projectnummer : 14.125 Datum : 11 december 2014 Veldonderzoek : T. Kooij Auteur(s)

Nadere informatie

Quick-scan Stationlaan Zevenbergen

Quick-scan Stationlaan Zevenbergen Quick-scan Stationlaan Zevenbergen Opdrachtgever : Timek bouwmanagement Tholen Kruisland, 28 november 2008 Rapport 2008/10 Ecologisch Adviesbureau Henk Baptist Brugweg 6 4756 SM Kruisland 0167 533272 henk@habitatrichtlijn.nl

Nadere informatie

Doel. Wat is jullie voorkennis? Natuurwetgeving verbindt

Doel. Wat is jullie voorkennis? Natuurwetgeving verbindt Natuurwetgeving verbindt Roland-Jan Buijs Buijs Eco Consult B.V. i.s.m. Raymond van Breemen Gemeente Breda Doel Inzicht in de Flora- en faunawet Vertaling wetgeving naar praktijk door proactief handelen

Nadere informatie

Ik verleen u deze ontheffing voor de periode van 1 december 2016 tot en met 30 november 2021.

Ik verleen u deze ontheffing voor de periode van 1 december 2016 tot en met 30 november 2021. > Retouradres Postbus 19530, 2500 CM Den Haag PCF Holland B.V. J. Koole Postbus 2087 8203 AB LELYSTAD Postbus 19530, 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl Datum 15 november

Nadere informatie

Natuurbalans - Limes Divergens B.V. G. Hoogerwerf Toernooiveld ED NIJMEGEN

Natuurbalans - Limes Divergens B.V. G. Hoogerwerf Toernooiveld ED NIJMEGEN > Retouradres Postbus 19530, 2500 CM Den Haag Natuurbalans - Limes Divergens B.V. G. Hoogerwerf Toernooiveld 1 6525 ED NIJMEGEN Postbus 19530, 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61

Nadere informatie

Soortenbescherming. Buitenevenementen

Soortenbescherming. Buitenevenementen Soortenbescherming en Buitenevenementen Bron www.drloket.nl Flora en faunawet en buitenevenementen Bron www.drloket.nl Pagina 1 Buitenevenementen Wilt u een evenement in de buitenlucht organiseren? Dan

Nadere informatie

Quickscan samenvatting natuurtoets Sint Nicolaasdijk 153, Kampen

Quickscan samenvatting natuurtoets Sint Nicolaasdijk 153, Kampen Witpaard BV Contactpersoon Kenmerk Status Datum Dhr. J. Drenth 15-182 concept 13 mei 2015 Betreft Quickscan samenvatting natuurtoets Sint Nicolaasdijk 153, Kampen Omschrijving Aanleiding en doelstelling

Nadere informatie

Aanvraag Ontheffing Flora en Faunawet. Zuidlob Wind B.V. io. Windpark De Zuidlob

Aanvraag Ontheffing Flora en Faunawet. Zuidlob Wind B.V. io. Windpark De Zuidlob Aanvraag Ontheffing Flora en Faunawet Zuidlob Wind B.V. io Windpark De Zuidlob Project: Windpark De Zuidlob Auteurs: Dhr. J.P. de Gooijer / Nuon Wind Development B.V. Referentie Nummer: 11128006/JdG/0510/0ff

Nadere informatie

HABITATSCAN DIEPENBROCKLAAN. Broedvogels & vleermuizen

HABITATSCAN DIEPENBROCKLAAN. Broedvogels & vleermuizen HABITATSCAN DIEPENBROCKLAAN Broedvogels & vleermuizen Adviesbureau E.C.O. Logisch Nieuwerkerk a/d IJssel, 14-2-2017 VERANTWOORDING Opdrachtgever: Gemeente Voorschoten Contactpersoon: R. Pitlo Adres: Leidseweg

Nadere informatie

Quickscan natuur Besto terrein Zwartsluis

Quickscan natuur Besto terrein Zwartsluis Quickscan natuur Besto terrein Zwartsluis 3 april 2014 Zoon ecologie Colofon Titel Quickscan natuur Besto terrein Zwartsluis Opdrachtgever mro Uitvoerder ZOON ECOLOGIE Auteur C.P.M. Zoon Datum 3 april

Nadere informatie

Alterra Wageningen UR G. Müskens Droevendaalsesteeg PB WAGENINGEN. Datum 11 april 2014 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

Alterra Wageningen UR G. Müskens Droevendaalsesteeg PB WAGENINGEN. Datum 11 april 2014 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag Alterra Wageningen UR G. Müskens Droevendaalsesteeg 3 6708 PB WAGENINGEN Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl

Nadere informatie

Gemeente Leiden F. van der Sluis Postbus PC LEIDEN. Datum 31 januari 2014 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

Gemeente Leiden F. van der Sluis Postbus PC LEIDEN. Datum 31 januari 2014 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag Gemeente Leiden F. van der Sluis Postbus 9100 2300 PC LEIDEN Rijksdienst voor Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl

Nadere informatie

Samenvatting quickscan natuurtoets

Samenvatting quickscan natuurtoets Samenvatting quickscan natuurtoets Onderwerp Opdrachtgever Insingerstraat Soest RV&O Project Status Datum Sloop en nieuwbouw Insingerstraat concept 8 januari 2016 Auteur Veldonderzoek Projectcode Gelder,

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Hoofdstuk 3, ontheffing soorten Artikel 3.3 lid 1 (Vogelrichtlijnsoorten), artikel 3.8 lid 1 (Habitatrichtlijnsoorten en Verdragen

Nadere informatie

! " # $! % & '%(#(#%) * +,,, & -, ".,,,,,!

!  # $! % & '%(#(#%) * +,,, & -, .,,,,,! ! " # $! % & %(#(#%) *+,,, &-,".,,,,! 1 Inleiding Het plangebied is gelegen op de hoek van het perceel Werkensedijk 69 en de Monnikenhoef te Werkendam. Ter plaatse is in de huidige situatie een voormalig

Nadere informatie

Soortenstandaarden Juridisch kader. Versie 1.0, oktober 2014

Soortenstandaarden Juridisch kader. Versie 1.0, oktober 2014 Soortenstandaarden Juridisch kader Versie 1.0, oktober 2014 Juridisch kader Soortenstandaarden Versie 1.0 Oktober 2014 Inleiding 3 1 Wettelijke bescherming en beoordelingskader 5 2 De zorgplicht en het

Nadere informatie

TOETSING FLORA- EN FAUNAWET VOOR DE BOUW VAN EEN RESTSTOFFEN ENERGIECENTRALE IN HET INDUSTRIEHAVENTERREIN TE HARLINGEN.

TOETSING FLORA- EN FAUNAWET VOOR DE BOUW VAN EEN RESTSTOFFEN ENERGIECENTRALE IN HET INDUSTRIEHAVENTERREIN TE HARLINGEN. TOETSING FLORA- EN FAUNAWET VOOR DE BOUW VAN EEN RESTSTOFFEN ENERGIECENTRALE IN HET INDUSTRIEHAVENTERREIN TE HARLINGEN. G:\BBPROJECT\Tekst\P06115 Industriehaven Harlingen\rapport\Toetsing Flora- en faunawet

Nadere informatie

De Vuurvogel B.V. J. van Lamoen en T. Etaoil Coninckstraat WD AMERSFOORT

De Vuurvogel B.V. J. van Lamoen en T. Etaoil Coninckstraat WD AMERSFOORT > Retouradres Postbus 40225, 8004 DE Zwolle De Vuurvogel B.V. J. van Lamoen en T. Etaoil Coninckstraat 21 3811 WD AMERSFOORT Postbus 40225, 8004 DE Zwolle mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 ffwet@rvo.nl Betreft

Nadere informatie

SOORTBESCHERMING IN DE PRAKTIJK. De praktische wijzigingen tussen Flora- en faunawet en de Wet Natuurbescherming

SOORTBESCHERMING IN DE PRAKTIJK. De praktische wijzigingen tussen Flora- en faunawet en de Wet Natuurbescherming SOORTBESCHERMING IN DE PRAKTIJK De praktische wijzigingen tussen Flora- en faunawet en de Wet Natuurbescherming Presentatie Regiobijeenkomst West 14 september 2016 INHOUDSOPGAVE - Huidige soortbescherming

Nadere informatie

Arcus Zuid Projectontwikkeling B.V. B.J.M. Mertens Dorpstraat JX OIRSBEEK

Arcus Zuid Projectontwikkeling B.V. B.J.M. Mertens Dorpstraat JX OIRSBEEK > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag Arcus Zuid Projectontwikkeling B.V. B.J.M. Mertens Dorpstraat 98 6438 JX OIRSBEEK Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39

Nadere informatie

Aanvraag ontheffingverlening ex art. 68 van de Flora- en faunawet

Aanvraag ontheffingverlening ex art. 68 van de Flora- en faunawet Aanvraag ontheffingverlening ex art. 68 de Flora- en faunawet A AANVRAGER 1. Naam aanvrager: M/V* Adres: Postcode en plaats: Telefoonnummer: Faxnummer: E-mailadres: Relatienummer: (indien bekend) Indien

Nadere informatie

IMARES Wageningen UR T.P. Bult Ankerpark AG DEN HELDER. Datum 16 februari 2016 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

IMARES Wageningen UR T.P. Bult Ankerpark AG DEN HELDER. Datum 16 februari 2016 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag IMARES Wageningen UR T.P. Bult Ankerpark 27 1781 AG DEN HELDER Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl Betreft

Nadere informatie

Soortenonderzoek Julianahof Zeist

Soortenonderzoek Julianahof Zeist Soortenonderzoek Julianahof Zeist 21 sept 2013 ZOON ECOLOGIE Colofon Titel Soortenonderzoek Julianahof Zeist Opdrachtgever mro Uitvoerder ZOON ECOLOGIE Auteur C.P.M. Zoon Datum 21 sept 2013 ZOON ECOLOGIE

Nadere informatie

SOVON Vogelonderzoek Nederland R.L. Vogel Toernooiveld ED NIJMEGEN

SOVON Vogelonderzoek Nederland R.L. Vogel Toernooiveld ED NIJMEGEN > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag SOVON Vogelonderzoek Nederland R.L. Vogel Toernooiveld 1 6525 ED NIJMEGEN Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl

Nadere informatie

Quickscan Flora- en faunawet Nieuwematenweg 14 te Reutum

Quickscan Flora- en faunawet Nieuwematenweg 14 te Reutum Quickscan Flora- en faunawet Nieuwematenweg 14 te Reutum Drs. John Mulder m Ecologisch Adviesbureau Mulder Colofon Mulder,J.(2011): Quickscan Flora- en faunawet Nieuwematenweg 14 te Reutum. Ecologisch

Nadere informatie

Natuurtoets MCS. Planteam Groen, Recreatie en Water

Natuurtoets MCS. Planteam Groen, Recreatie en Water Natuurtoets MCS Planteam Groen, Recreatie en Water Juli 2010 Inhoudsopgave 1. Doel en vraagstelling 2. Samenvatting 3. Afbakening 4. Wettelijk kader 5. Inventarisatie 6. Effecten van uitvoering van het

Nadere informatie

Stichting opvang Bronsbergen H.W. Enzerink Bronsbergen AA ZUTPHEN

Stichting opvang Bronsbergen H.W. Enzerink Bronsbergen AA ZUTPHEN > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag Stichting opvang Bronsbergen H.W. Enzerink Bronsbergen 10 7207 AA ZUTPHEN Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl

Nadere informatie

MEMO. Vleermuizen Sportlaan 2 4 te Gemert

MEMO. Vleermuizen Sportlaan 2 4 te Gemert MEMO Vleermuizen Sportlaan 2 4 te Gemert Datum : 24 juli 2017 Projectnummer : 17-0194 Opdrachtgever : A van Schijndel beheer Opgesteld door : Ir. E.J.F. Claassen Aanleiding Opdrachtgever is voornemens

Nadere informatie

Rotterdam CCUS Project Porthos: transport en opslag van CO2

Rotterdam CCUS Project Porthos: transport en opslag van CO2 Rotterdam CCUS Project Porthos: transport en opslag van CO2 Klimaatdoelstellingen in Nederland Nederland heeft duidelijke klimaatdoelstellingen: in 2030 moet de uitstoot van broeikasgassen met 49% zijn

Nadere informatie

Ecologische QuickScan, Flora & fauna scan Gamma Zeist

Ecologische QuickScan, Flora & fauna scan Gamma Zeist Ecologische QuickScan, Flora & fauna scan Gamma Zeist Aan Van Contact Tel: 06 137 84 381 p.minken@zeist.nl Datum 19-01-2018 Afschriften aan Betreft Inleiding Fons van den Heuvel Huib Groeneveld en Paul

Nadere informatie

Betreft : Toetsing Flora- en faunawet Blokhoeve Nieuwegein

Betreft : Toetsing Flora- en faunawet Blokhoeve Nieuwegein A COMPANY OF Notitie Aan : Gemeente Nieuwegein Van : Royal Haskoning Datum : 14 januari 2011 Kopie : Onze referentie : 9W2455/N0001/902036/Rott HASKONING NEDERLAND B.V. RUIMTELIJKE ONTWIKKELING Betreft

Nadere informatie

Directie Natuur en Biodiversiteit Team Vergunningen Nb-wet POV-dag 'het delen-durven-doen'festival donderdag 5 januari 2017

Directie Natuur en Biodiversiteit Team Vergunningen Nb-wet POV-dag 'het delen-durven-doen'festival donderdag 5 januari 2017 Directie Natuur en Biodiversiteit 1 Directoraat-Generaal Agro en Natuur Directie Natuur en Biodiversiteit Team Vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 Het delen, durven, doen festival Directie Natuur en

Nadere informatie

Quickscan samenvatting twee percelen Staphorst

Quickscan samenvatting twee percelen Staphorst Aan Bouwbedrijf Bovenhuis B.V. t.a.v. de heer J. H. Tromp Contactpersoon Kenmerk Status Datum M.A. (Martin) Heinen 14-416 concept 11 februari 2016 Betreft Quickscan samenvatting twee percelen Staphorst

Nadere informatie

De Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming Consequenties voor gemeenten De Wet natuurbescherming Omgevingsdienst West-Holland, Leiden, 28-1-2016 Wim Heijligers m.m.v. Vincent Wisgerhof Opbouw presentatie 1. Natuurbeschermingswetgeving; bescherming

Nadere informatie

S.J. van der Stok Benedeneind ZZ 309 3405 CK BENSCHOP. Datum 8 oktober 2013 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora en faunawet

S.J. van der Stok Benedeneind ZZ 309 3405 CK BENSCHOP. Datum 8 oktober 2013 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora en faunawet > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag S.J. van der Stok Benedeneind ZZ 309 3405 CK BENSCHOP Postbus 19530 2500 CM Den Haag www.drloket.nl T 0800-22 333 22 F 070-378 61 39 ffwet@dienst-regelingen.nl

Nadere informatie

Quickscan samenvatting Flora- en faunawet Van Zuylenlaan 9, Hoevelaken

Quickscan samenvatting Flora- en faunawet Van Zuylenlaan 9, Hoevelaken Dhr. J.P.L.M.G. Gelauff Van Zuylenlaan 9 3871 BG Hoevelaken Contactpersoon Kenmerk Status Datum Dhr. A. de Gelder 15-314 definitief 31 augustus 2015 Betreft Quickscan samenvatting Flora- en faunawet Van

Nadere informatie

Gemeente Midden-Drenthe M.W.L. Koster Postbus AA BEILEN. Datum 16 december 2015 Betreft Beslissing aanvraag art. 75 Flora en faunawet

Gemeente Midden-Drenthe M.W.L. Koster Postbus AA BEILEN. Datum 16 december 2015 Betreft Beslissing aanvraag art. 75 Flora en faunawet > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag Gemeente Midden-Drenthe M.W.L. Koster Postbus 24 9410 AA BEILEN Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl Betreft

Nadere informatie