Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 51, tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

Transcriptie

1 STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Nr maart 2016 Regeling van de Raad voor de rechtspraak houdende regels met betrekking tot het afleggen van de eed of de belofte door gerechtsambtenaren en andere burgerlijke rijksambtenaren werkzaam bij de Rechtspraak (Regeling afleggen eed en belofte rijksambtenaren Rechtspraak). De Raad voor de rechtspraak, Gelet op artikel 51, tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement; Gezien artikel 89 van de Wet op de rechterlijke organisatie; Gezien artikel 1, vierde lid, van het Besluit uitoefening rechtspositionele bevoegdheden gerechtsambtenaren en ambtenaren bureau Raad voor de rechtspraak; Gezien artikel 4, vierde lid, van het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak; In overeenstemming met de centrales van verenigingen van ambtenaren als bedoeld in artikel 113, derde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement; Georganiseerd Overleg Raad voor de rechtspraak (GO-Raad) van 26 januari 2016; Besluit: Artikel 1 In deze regeling wordt verstaan onder: a. eed of belofte: eed of belofte als bedoeld in artikel 51 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement; b. formulier: formulier voor het afleggen van de eed of belofte waarvan de tekst is vastgesteld bij Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Vaststelling formulier eed/belofte rijksambtenaren, Staatscourant 1998, nr. 92); c. de Rechtspraak: 1. de Raad voor de rechtspraak; 2. de gerechten zijnde de rechtbanken, de gerechtshoven, de Centrale Raad van Beroep en het College van beroep voor het bedrijfsleven; 3. het bureau bij de Raad voor de rechtspraak, het Studiecentrum Rechtspleging (SSR), de service provider intern rechtspraak (spir-it) en het Landelijk Dienstencentrum Rechtspleging (LDCR). d. ambtenaren of rijksambtenaren: gerechtsambtenaren en andere rijksambtenaren werkzaam bij de Rechtspraak; e. bevoegd gezag: 1. ten aanzien van de ambtenaren werkzaam bij een gerecht: het bestuur van het gerecht; 2. ten aanzien van de ambtenaren werkzaam bij het bureau, bij het SSR, bij spir-it en bij het LDCR: de Raad voor de rechtspraak; 3. ten aanzien van een niet-rechterlijk bestuurslid van het gerechtsbestuur: het bestuur van het gerecht uitgezonderd het betrokken niet-rechterlijk lid van het gerechtsbestuur; 4. ten aanzien van een niet-rechterlijk bestuurslid van de Raad: de Raad uitgezonderd het betrokken niet-rechterlijk lid van de Raad. Artikel 2 De ambtenaar die is aangesteld of tewerkgesteld bij de Rechtspraak legt de eed of belofte af volgens het bepaalde in deze regeling. Artikel 3 1. De eed of belofte wordt afgelegd bij aanvang van de indiensttreding, doch in elk geval binnen drie maanden na aanstelling of tewerkstelling. 2. Het bevoegd gezag of een daartoe gemandateerd functionaris draagt zorg dat de ambtenaar een oproep ontvangt voor het afleggen van de eed of belofte. 1 Staatscourant 2016 nr maart 2016

2 3. Het bevoegd gezag of een daartoe gemandateerd functionaris stelt de ambtenaar in de gelegenheid de voorkeur aan te geven voor de eed of de belofte. Artikel 4 1. Een niet-rechterlijk lid van het gerechtsbestuur legt de eed of belofte af ten overstaan van de voorzitter van het gerechtsbestuur of het rechterlijk lid van het gerechtsbestuur. 2. Een ambtenaar werkzaam bij het gerecht legt de eed of belofte af ten overstaan van de voorzitter of een ander lid van het gerechtsbestuur. Het gerechtsbestuur kan bepalen dat de eed of belofte wordt afgelegd ten overstaan van een afdelingsvoorzitter. 3. Een niet-rechterlijk lid van de Raad voor de rechtspraak legt de eed of belofte af ten overstaan van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak of een ander lid van de Raad. 4. De directeur van het bureau bij de Raad voor de rechtspraak legt de eed of belofte af ten overstaan van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak of een ander lid van de Raad. 5. Een ambtenaar werkzaam bij het bureau legt de eed of belofte af ten overstaan van de directeur of diens plaatsvervanger. 6. Indien een rijksambtenaar wordt benoemd tot voorzitter van het college van bestuur SSR legt hij de eed of belofte af ten overstaan van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak of een ander lid van de Raad. 7. Indien een rijksambtenaar wordt benoemd als lid van het college van bestuur SSR legt hij de eed of belofte af ten overstaan van de voorzitter van het college van bestuur SSR. 8. Een ambtenaar werkzaam bij SSR legt de eed of belofte af ten overstaan van de voorzitter van het college van bestuur van de SSR of diens plaatsvervanger. 9. De directeur van het LDCR legt de eed of belofte af ten overstaan van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak of een ander lid van de Raad. 10. Een ambtenaar werkzaam bij het LDCR legt de eed of belofte af ten overstaan van de directeur van het LDCR of diens plaatsvervanger. 11. De directeur van spir-it legt de eed of belofte af ten overstaan van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak of een ander lid van de Raad. 12. Een ambtenaar werkzaam bij spir-it legt de eed of belofte af ten overstaan van de directeur van spir-it of diens plaatsvervanger. Artikel 5 De eed of belofte wordt afgelegd in aanwezigheid van een getuige aangewezen door het bevoegd gezag of een daartoe gemandateerd functionaris. Artikel 6 1. Het afleggen van de eed geschiedt door voorlezing van de tekst van het formulier door degene ten overstaan van wie de eed wordt afgelegd, waarna de ambtenaar woordelijk uitspreekt: Zo waarlijk helpe mij God Almachtig. 2. Het afleggen van de belofte geschiedt door voorlezing van de tekst van het formulier door degene ten overstaan van wie de belofte wordt afgelegd, waarna de ambtenaar woordelijk uitspreekt: Dat verklaar en beloof ik. 3. De eed wordt staande afgelegd waarbij de ambtenaar de twee voorste vingers van de rechterhand opsteekt. 4. De belofte wordt staande afgelegd, zonder handopsteken. 2 Staatscourant 2016 nr maart 2016

3 Artikel 7 1. Het formulier, in tweevoud opgemaakt, wordt door de ambtenaar en degene ten overstaan van wie de eed of belofte is afgelegd, ondertekend. 2. De ambtenaar ontvangt een exemplaar; het andere exemplaar wordt in het personeelsdossier van de ambtenaar opgenomen. Artikel 8 Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Artikel 9 Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling afleggen eed en belofte rijksambtenaren Rechtspraak. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. Den Haag, 8 februari 2016 F.C. Bakker Voorzitter Raad voor de rechtspraak 3 Staatscourant 2016 nr maart 2016

4 TOELICHTING Regeling eed of belofte verplicht Het tweede lid van artikel 51 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) verplicht tot het tot stand brengen van ministeriële regels over het afleggen van de eed of belofte door de ambtenaar. De term ministeriele regels betekent in dit geval regels van de Raad. Bevoegdheid van de Raad tot het stellen van regels Op basis van artikel 1, vierde lid, van het Besluit uitoefening rechtspositionele bevoegdheden gerechtsambtenaren en ambtenaren bureau Raad voor de rechtspraak en op basis van artikel 4 van het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak heeft de Raad voor de rechtspraak de bevoegdheid in bepaalde gevallen regels te stellen ten aanzien van niet-rechterlijke leden van het gerechtsbestuur en niet-rechterlijk leden van de Raad, ten aanzien van gerechtsambtenaren en ten aanzien van de ambtenaren van het bureau Raad voor de rechtspraak. De Raad is bevoegd deze regels voor overeenstemming voor te leggen aan de vakbonden in het GO-Raad (zie ook artikel 113, derde lid ARAR). De Raad is, behalve bevoegd gezag van het personeel van het bureau Raad, ook het bevoegd gezag van het personeel van de landelijke diensten. Deze regeling is daarom eveneens van toepassing op de medewerkers van het SSR, spir-it en het LDCR. Voorheen had de Raad door middel van de Regeling overeenkomstige toepassing rechtspositionele regelingen op 31 oktober 2002 de Regeling afleggen eed en belofte ambtenaar, van de minister van Justitie van 10 mei 1999, van overeenkomstige toepassing verklaard. Nu de minister van Veiligheid en Justitie een nieuwe regeling heeft opgesteld die qua terminologie niet aansluit op de terminologie binnen de Rechtspraak, heeft de Raad besloten eigen regels vast te stellen. De onderhavige regeling is wel geënt op de nieuwe Regeling afleggen eed en belofte ambtenaar ministerie VenJ 2015, maar aangescherpt vanuit integriteitsoogpunt en qua terminologie toegesneden op de Rechtspraak. Gelijktijdig met de vaststelling door de Raad van de onderhavige regeling is de Regeling afleggen eed en belofte ambtenaar, vastgesteld door de minister van Justitie op 10 mei 1999, en de Regeling afleggen eed en belofte ambtenaar ministerie VenJ 2015, vastgesteld door de minister van Veiligheid en Justitie op 7 april 2015, niet meer van toepassing binnen de Rechtspraak (artikel 1, tweede lid, Regeling overeenkomstige toepassing rechtspositionele regelingen). Reikwijdte De regeling is van toepassing op gerechtsambtenaren en andere rijksambtenaren, werkzaam binnen de Rechtspraak. De regeling is eveneens van toepassing op het niet-rechterlijk lid van het gerechtsbestuur; een niet-rechterlijk lid is immers een gerechtsambtenaar (art. 15, tweede lid Wet op de RO). Op het niet-rechterlijk lid van het gerechtsbestuur zijn nagenoeg alle ARAR-regelingen van toepassing, waaronder ook artikel 51 ARAR (eed en belofte). Voorts is de regeling van toepassing op de niet-rechterlijke leden van de Raad. Uit het besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak blijkt dat de Ambtenarenwet en het ARAR (waaronder artikel 51) van toepassing zijn op de niet-rechterlijk leden van de Raad, behoudens de benodigde uitzonderingen vanwege de bijzondere positie als bestuurder. De regeling is niet van toepassing op rechterlijke ambtenaren. Voor rechterlijke ambtenaren is het afleggen van de eed en belofte uitputtend geregeld in: artikel 5g van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren; de Bijlage bij bovengenoemd artikel, waarin het formulier wordt vastgesteld; artikelen 2h en 2i van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren; artikelen 1 en 2 van het Besluit rechtspositie leden met rechtspraak belast en gerechtsauditeurs CRvB en CBb. De regeling is evenmin van toepassing op extern personeel, zoals stagiaires, uitzendkrachten en andere externen. Zij leggen een geheimhoudingsverklaring af. 4 Staatscourant 2016 nr maart 2016

5 Integriteitsbeleid Het afleggen van de eed of belofte maakt onderdeel uit van het integriteitsbeleid. Integriteit is al jaren één van de speerpunten binnen de Rechtspraak. Het afleggen van de eed of belofte wordt beschouwd als een betekenisvolle gebeurtenis waardoor aan het begin van een (hervatte) loopbaan bij de Rechtspraak de nadruk wordt gelegd op fundamentele gedragsregels binnen de Rijksorganisatie in het algemeen en de Rechtspraak in het bijzonder. Belangrijke componenten De belangrijke elementen in de nieuwe regeling zijn de volgende. Ambtenaren die worden aangesteld in een functie bij de Rechtspraak dienen altijd de eed of belofte af te leggen, ook indien zij de direct voorafgaand aan de functie bij de Rechtspraak in dienst zijn geweest van een ministerie of een ander orgaan van de (Rijks)overheid. Het afleggen van de eed of belofte door nieuwe medewerkers is bij uitstek een gebeurtenis om aandacht te besteden aan (Rechtspraakspecifieke) integriteit. Medewerkers die onmiddellijk voorafgaand in dienst waren bij een ander gerecht of dienst binnen de Rechtspraak behoeven niet opnieuw de eed of belofte af te leggen. Het verdient aanbeveling de eed of belofte direct bij indiensttreding te laten afleggen. Desalniettemin biedt de regeling ruimte om daarvoor iets langer de tijd te nemen, met een maximum van drie maanden. Aangegeven is welk orgaan of welke functionaris binnen de Rechtspraak de eed of belofte mag afnemen. Een gerechtsbestuur kan desgewenst bepalen dat het afleggen van de eed of belofte op het niveau van afdelingsvoorzitter kan geschieden. Een getuige hoeft niet langer het formulier mede te ondertekenen. Daarmee is de ondertekening van het formulier aangepast naar het voorschrift van het vastgestelde formulier. Formulier eed of belofte Het formulier voor het afleggen van de eed of de belofte is vastgesteld door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Vaststelling formulier eed/belofte rijksambtenaren, Staatscourant 1998, 92). Medezeggenschap Over deze regeling is overeenstemming bereikt in het Georganiseerd Overleg Raad voor de rechtspraak (GO-Raad) van 26 januari Hiermee is voldaan aan het overeenstemmingsvereiste van artikel 113, derde lid, van het ARAR. De centrale ondernemingsraad (COR) is geïnformeerd. Den Haag, 8 februari 2016 F.C. Bakker Voorzitter Raad voor de rechtspraak 5 Staatscourant 2016 nr maart 2016