Omgevingsvergunning. Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg

Transcriptie

1 Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning Intrekking omgevingsvergunning locatie Kleefsedijk ongenummerd te Sevenum, gemeente Horst aan de Maas Klevar B.V. Kenmerk: 2015/85141 d.d. 17 november 2015 Verzonden:

2 INHOUDSOPGAVE 1 Besluit 3 2 Procedure Huidige vergunningsituatie Bevoegd gezag Procedure Ontvankelijkheid en opschorting procedure Adviezen 5 3 Toetsingskader en overwegingen 5 4 Zienswijzen 8 Zaaknummer: 2015/56320 intrekkingsbesluit Klevar 2

3 1 Besluit Gedeputeerde Staten hebben op 24 augustus 2010 aan Klevar B.V. te Sevenum een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) verleend voor een inrichting voor een veehouderij ( vleesvarkens) met brijvoederkeuken, gelegen aan de Kleefsedijk ongenummerd te Sevenum. Deze vergunning is op 18 juli 2012, /1/A4 bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) onherroepelijk geworden. Sindsdien is er sprake van een omgevingsvergunning in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Op 31 juli 2015 hebben wij van de heer Niek Verhaegh, mede namens de Werkgroep Kleefsedijk, een verzoek ontvangen om de vergunning zoals hierboven genoemd in te trekken. Het verzoek is geregistreerd onder nummer Gedeputeerde Staten besluiten gelet op artikel 2.33, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo): De omgevingsvergunning van Klevar B.V. te Sevenum, verleend op 24 augustus 2010 met kenmerk 07/43039 in te trekken. De besluitvormingsprocedure is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.15 juncto paragraaf 3.3 (uitgebreide procedure) van de Wabo. Een afschrift van dit ontwerpbesluit is verzonden aan: Klevar BV, de heer P.J.G.H. Haenen, Steegsehoek 6, 5975 NR SEVENUM; Agron Advies mevrouw J. van den Berg koppelstraat 95, 5741 GB BEEK EN DONK; Den Hollander Advocaten mr. J. van Groningen Oostelijke Achterweg CM MIDDELHARNIS; Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst a/d Maas Wilhelminaplein ES Horst; Waterschap Peel en Maasvallei Postbus RJ VENLO; Brandweer van Sevenum Raadhuisplein 1, 5975 BK SEVENUM; de Inspectie voor Leefomgeving en Transport, Postbus 16191, 2500 BD Den Haag; Rechtsbescherming Gereserveerd. Gedeputeerde Staten van Limburg, Voorzitter, Secretaris, Zaaknummer: 2015/56320 intrekkingsbesluit Klevar 3

4 2 Procedure 2.1 Huidige vergunningsituatie Op 14 augustus 2010, kenmerk 07/43039 hebben wij aan Klevar BV te Sevenum een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) verleend voor een inrichting voor een veehouderij ( vleesvarekens) met brijvoederkeuken, gelegen aan de Kleefsedijk ongenummerd te Sevenum. Deze vergunning is bij uitspraak door de ABRS van 18 juli 2012, /1/A4 onherroepelijk geworden. Verder zijn er voor deze inrichting geen andere omgevingsvergunningen verleend. Omgevingsvergunningen/bouwvergunningen voor het bouwen van bouwwerken (t.b.v. veehouderij) waarbij van het heersende bestemmingsplan moest worden afgeweken zijn wel aangevraagd bij B en W van Horst aan de Maas, dan wel GS van Limburg, maar hebben niet tot verleende vergunningen of toestemmingen dan wel enige planologische medewerking geleid. Meest recentelijk hebben GS van Limburg met in acht neming van een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad van Horst aan de Maas, op 29 oktober 2013 een door Klevar B.V. ingediende aanvraag voor het oprichten van vleesvarkensstallen, een voerkeuken, luchtwassers, een loods, mest- en sleufsilo's (activiteit bouwen en handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening) geweigerd. Verder is er door GS van Limburg op 24 juli 2014 een (ontwerp)besluit genomen in de zin van de artikel 16/19d van de Natuurbescherminsgwet 1998 voor het in de nabijheid van het Natura 2000-gebied Deurnsche Peel en Mariapeel wijzigen, uitbreiden en exploiteren van een varkenshouderij zoals aangevraagd d.d. 14 april 2011 met kenmerk aan de Kleefsedijk ongenummerd te Sevenum. De inrichting welke wij hebben vergund op 14 augustus 2010 is niet opgericht en evenmin in werking gebracht tot op heden. 2.2 Bevoegd gezag De inrichting is onder andere genoemd in categorie 28.4 (acceptatie en bewerking van afvalstoffen) van onderdeel C van bijlage 1 van het Bor. Verder bevat de inrichting één of meerdere IPPC-installaties (categorie 6.6 van Bijlage 1 bij de Richtlijn Industriële Emissies). Daarom zijn wij het bevoegd gezag voor de integrale omgevingsvergunning. 2.3 Procedure De vigerende omgevingsvergunning is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.4 van de Wabo. De intrekking op verzoek van een derde dient eveneens te worden voorbereid met deze uitgebreide voorbereidingsprocedure op basis van artikel 3.10, eerste lid onder c juncto artikel 3.15, derde lid van de Wabo. 2.4 Ontvankelijkheid en opschorting procedure Na ontvangst van het intrekkingsverzoek (verzoek belanghebbende is op basis van artikel 1:3, derde lid) hebben wij deze aan de hand van de Mor getoetst op ontvankelijkheid. Daarbij is gebleken dat het Zaaknummer: 2015/56320 intrekkingsbesluit Klevar 4

5 intrekkingsverzoek voldoende gegevens bevat om erop te kunnen beslissen. De heer N. Verhaegh is bovendien woonachtig in de nabijheid het perceel waarop de inrichting van Klevar BV was voorzien. Aangezien hij binnen het potentiële gebied woont alwaar de milieugevolgen van de op te richten inrichting merkbaar zijn, is de heer Verhaegh een belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en is zijn verzoek als een aanvraag te beschouwen. Aan het voorgaande doet niet af dat het intrekkingsverzoek mede door de Werkgroep Kleefsedijk, waarvan rechtspersoonlijkheid niet is gebleken, is gedaan. 2.5 Adviezen Advies In de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of betrokkenheid aangewezen als adviseur. Gelet op het bepaalde in artikel 2.26 van de Wabo, alsmede de artikelen 6.1 tot en met 6.4 van het Bor, hebben wij de aanvraag ter advies verzonden aan: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Horst aan de Maas; Naar aanleiding van de aanvraag hebben wij op. advies ontvangen van.: 3 Toetsingskader en overwegingen Overeenkomstig artikel 2.33 Wabo kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning (gedeeltelijk) intrekken. De omstandigheden waaronder dit moet of kan gebeuren zijn eveneens vermeld in dit artikel. In dit geval is er sprake van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.33, tweede lid, onderdeel a: Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover: a. gedurende drie jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a onderscheidenlijk b of g, gedurende 26 weken onderscheidenlijk de in de vergunning bepaalde termijn, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. In onderhavig geval is verzocht tot gehele intrekking van de vergunning. Intrekkingsbevoegdheid De in artikel 2.33, tweede lid, onder a overgenomen intrekkingsbevoegdheid is één op één overgenomen uit het inmiddels door de komst van de Wabo vervallen artikel 8.25 van de Wet milieubeheer. De termijn (3 jaren) van art lid 1 onder c wordt niet gestuit door vooropgezet incidenteel en kortstondig gebruik van de inrichting (ABRS 18 februari 2004, BR 2004, p. 90). De bevoegdheid de vergunning in te trekken indien gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning, moet goed worden onderscheiden van het van rechtswege vervallen van de vergunning indien de inrichting niet binnen drie jaar nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, is voltooid en in werking is gebracht (art lid 1). Op basis van artikel 8.18, eerste lid van de Wm gold tot aan de inwerkingtreding van de Wabo dat een vergunning van rechtswege verviel als de inrichting niet binnen drie jaar nadat de vergunning onherroepelijk was geworden, was voltooid en in werking gebracht. Hiertegen was geen beroep mogelijk. In een uitspraak van 27 februari 1997 (BR 1997, p. 427) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Zaaknummer: 2015/56320 intrekkingsbesluit Klevar 5

6 uitgemaakt dat de mededeling niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van art. 1:3 Awb. Het rechtsgevolg, het vervallen van de vergunning, vloeit rechtstreeks voort uit de wet en niet uit de mededeling van het bevoegd gezag. Een vergunning kon ook gedeeltelijk vervallen (ABRvS 18 mei 1999, AB 2000/280). In deze uitspraak stelde de ABRS vast dat één van de vergunde stallen niet binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de milieuvergunning was gerealiseerd, zodat de rechten voor de niet-gerealiseerde stal en de daarin onder te brengen 300 mestvarkens waren vervallen. Daaraan doet volgens de Afdeling niet af dat een deel van de vergunde mestvarkens elders in de inrichting zijn gehouden. Art Wm biedt geen grondslag voor het van rechtswege vervallen van de vergunning indien een aantal verlangde voorzieningen niet of niet tijdig is gerealiseerd. Zie ABRvS 18 september 2002, nr /1, JM 2002/124 en ABRvS 6 mei 2004, nr /1. Situatie Klevar BV Zoals in de aanhef van dit besluit reeds is vermeld, hebben wij op 24 augustus 2010 een vergunning ingevolge de Wm verleend aan Klevar BV voor het oprichten en inwerking hebben van een inrichting voor het houden van vleesvarkens en het bedrijven van een brijvoederkeuken. Deze vergunning is bij uitspraak van de ABRS van 18 juli 2012, /1/A4 onherroepelijk geworden. Tot op heden zijn er geen activiteiten verricht met gebruikmaking van de verleende vergunning, laat staan dat de vergunning (gedeeltelijk) is opgericht en in werking is gebracht. Aangezien de vergunning reeds in 2010 is verleend, is de driejarentermijn inmiddels ruim verstreken. Ook na het onherroepelijk worden van de verleende vergunning is inmiddels zelfs drie jaar verstreken. De bevoegdheid om op basis van artikel 2.33, tweede lid, onderdeel a van de Wabo de verleende vergunning in te trekken is derhalve daarmee gegeven. Ware de Wabo overigens niet in werking getreden per 31 oktober 2010 en ware daarmee hoofdstuk 8 van de Wm nog geldend geweest, dan was de verleende vergunning, zoals hierboven is beschreven reeds op 24 augustus 2015 van rechtswege vervallen. Verder is allerminst belangrijk hier te vermelden dat het oprichten en in werking brengen van de inrichting van Klevar BV tevens het bouwen van diverse bouwwerken, waaronder stallen en dierenverblijven, inhoudt. Hiertoe zijn derhalve één of meer toestemmingen van overheidswege nodig. Zoals reeds gesteld zijn er echter nooit bouwvergunningen verleend voor de benodigde bouwwerken. Dit betekent dat de Wm-vergunning op grond van artikel 20.8 van de Wm niet in werking is getreden. Artikel 20.8 Wm, zoals dat vòòr de inwerkingtreding van de Wabo gold, luidde als volgt: In afwijking van artikel 20.3, eerste lid, eerste volzin, treedt een besluit als bedoeld in artikel 20.6, eerste lid, in gevallen als bedoeld in artikel 8.5, tweede lid, - waarin de vergunning betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting, dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet - niet eerder in werking dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend. Weliswaar is het oude recht (lees Wm) van toepassing geweest op de totstandkoming, vaststelling en de beroepsprocedure met betrekking tot de Wm-vergunning aan Klevar BV en is de vergunning na haar verkregen onherroepelijkheid een omgevingsvergunning op grond van de Wabo geworden (artikel 1.2, lid 2, onder c Invoeringswet Wabo), waarna 20.8 van de Wm geen toepassing meer zou toekomen en gesuggereerd zou kunnen worden dat bij afwezigheid van een bepaling als 20.8 in de Wabo de verleende vergunning aan Klevar BV gewoon in werking zou zijn getreden, doch op basis van artikel 1.2a, tweede lid van de Invoeringswet Wabo is dit niet zo. Op basis van dit artikel treedt in gevallen als bedoeld in het eerste lid van 1.2a Invoerinsgwet Wabo, alsmede in gevallen waarin sprake is van een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer waarop artikel 1.2, tweede en derde lid van de Invoeringswet Wabo (zoals in casu het geval is), van toepassing is, de betrokken omgevingsvergunning niet eerder in werking dan nadat vergunning is verleend voor de betrokken bouwactiviteit. Zaaknummer: 2015/56320 intrekkingsbesluit Klevar 6

7 Kortom: er is sprake van een verleende Wm-vergunning welke inmiddels een omgevingsvergunning is geworden welke vooralsnog niet in werking is getreden, aangezien er geen vergunning(en) is/zijn verleend voor de betrokken bouwactiviteit. Zoals reeds gesteld, is meest recentelijk op 29 oktober 2013 een door Klevar BV aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen en handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening door ons geweigerd. Op 16 december 2013 heeft Klevar BV hiertegen beroep bij de Rechtbank Roermond ingediend. Op 22 juni 2015 is dit beroepschrift namens Klevar BV echter ingetrokken. Een nieuwe aanvraag is tot op heden niet meer ingediend. Bij uitspraak van 24 december 2014, /1/A1, heeft de ABRS in hoger beroep in een kwestie tussen Klevar enerzijds en B en W van Horst aan de Maas en Restaurant de Turfhoeve BV anderzijds geoordeeld dat de B en W van Horst aan de Maas in bezwaar op 5 maart 2013 terecht hebben besloten het verzoek van Klevar om een ruimtelijke procedure te starten voor het mogelijk maken van het oprichten van stallen voor het huisvesten van vleesvarkens en het oprichten van een biovergistingsinstallatie aan de Kleefsedijk (ong.) af te wijzen, waarbij het bezwaar van Klevar ongegrond is verklaard. De ABRS overweegt weliswaar dat het besluit op bezwaar van 5 maart 2013 geen stand kan houden, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Belangrijke overwegingen in dit kader zijn: Het college heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het bouwplan, nu het voorziet in incidentele nieuwvestiging, in strijd is met het reconstructieplan. Ingevolge het reconstructieplan kan slechts bij een bestaande concentratie intensieve veehouderijen worden meegewerkt aan incidentele nieuwvestiging, terwijl in dit geval geen bestaande concentratie intensieve veeteelt in de omgeving van het perceel aanwezig is, aldus het college. Het college heeft, ter onderbouwing van zijn betoog aangevoerd dat binnen een straal van 1 km van het perceel vijf bestaande intensieve veehouderijen zijn gelegen, waarvan er één zich heeft aangemeld voor de zogeheten stoppersregeling. Het college heeft van belang geacht dat de bedrijven kleinschalige familiebedrijven zijn, waarvan vier ongeveer 300 tot 500 zeugen hebben en een ander ongeveer De bedrijven hebben een bouwvlak van maximaal 1,5 hectare, waarmee het ruimtebeslag van de bedrijven beperkt is. Het college heeft verder van belang geacht dat tussen deze bedrijven veel ruimte is gelegen De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een bestaande concentratie intensieve veeteelt in de omgeving van het perceel in dit geval niet heeft kunnen betrekken hoeveel intensieve veehouderijen binnen een straal van 1 km van het perceel zijn gelegen, wat het ruimtebeslag van deze bedrijven is en hoeveel ruimte tussen deze bedrijven is gelegen Klevar heeft, naast het bedrijf waar zijn aanvraag op ziet, 24 agrarische bedrijven genoemd die zijn gelegen in de omgeving van zijn perceel. Elf van deze bedrijven zijn gelegen binnen een straal van 1 km van het perceel. De Afdeling acht door het college voldoende aannemelijk gemaakt dat vijf van deze bedrijven intensieve veehouderijen zijn. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat op de door Klevar vermelde percelen Gelderdijk 30 en Saardijk 6, in ieder geval op dit moment, geen intensieve veehouderijen meer aanwezig zijn. Van de overige vier door Klevar genoemde bedrijven binnen een straal van 1 km van het perceel is niet in geschil dat dit geen intensieve veehouderijen zijn Het college heeft vrijstelling geweigerd van het bestemmingsplan. In dat bestemmingsplan zijn de op pagina B-21 van het reconstructieplan opgenomen criteria, zoals hiervoor weergegeven onder 2.1, niet verwerkt, hetgeen betekent dat geen projectvestigingen intensieve veehouderij dan wel locaties voor incidentele nieuwvestiging zijn aangewezen. Dat het perceel voor aanwijzing als locatie voor incidentele nieuwvestiging in aanmerking zou komen, is niet gebleken. Op pagina B-21 van het reconstructieplan is Zaaknummer: 2015/56320 intrekkingsbesluit Klevar 7

8 immers vermeld dat incidentele nieuwvestiging alleen mogelijk is bij bestaande concentraties van intensieve veehouderijen. In aanmerking genomen de door het college vermelde feiten en omstandigheden, en gelet op de door partijen overgelegde stukken en de ter zitting getoonde luchtfoto's, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat geen bestaande concentratie van intensieve veeteelt in de omgeving van het perceel aanwezig is. Gelet hierop en nu het bouwplan evenmin kan worden aangemerkt als projectvestiging als bedoeld in het reconstructieplan, heeft het college in redelijkheid kunnen weigeren vrijstelling en bouwvergunning te verlenen. Gelet hierop behoeft niet alsnog te worden bezien of het perceel vanwege locatiespecifieke omstandigheden geschikt is voor intensieve veehouderij. 7. Nu het college, gelet op hetgeen onder 6.3 is overwogen, de aanvraag om vrijstelling en bouwvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren, behoeft hetgeen De Turfhoeve in beroep heeft aangevoerd geen bespreking, nu daarmee slechts is beoogd de weigering in stand te laten. Uit voornoemde uitspraak kunnen wij niet anders dan afleiden dat er voor de inrichting waarvoor wij op 24 augustus 2010 een Wm-vergunning hebben verleend, geen omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen en handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening zal worden verleend en daarmee de verleende Wm-vergunning, zoals hierboven reeds is gemotiveerd, niet in werking zal treden, laat staan dat er gebruik wordt gemaakt van de door ons verleende Wm-vergunning. Het voorgaande wordt bevestigd door een aanvraag d.d. 29 juni 2015 van Agronadvies (tevens de adviseur van Klevar BV) om een vergunning ingevolge de Nbw voor een veehouderij aan de Kleefsedijk 9 in Sevenum. In deze aanvraag wordt verzocht de ammoniakrechten voor de locaties Vliegert 5 en Spiesberg 10 te Grashoek, welke reeds zijn ingezet in het kader van de aanvraag om een Nbwvergunning voor de nieuwvestiging van een varkenshouderij van Klevar BV aan de Kleefsedijk ongenummerd, in te zetten als externe saldering. In de aanvraag wordt vermeld dat het project van Klevar BV aan de Kleefsedijk ongenummerd geen doorgang gaat vinden. Gezien het bovenstaande zijn wij in redelijkheid tot honorering van het intrekkingsverzoek kunnen komen. 4 Zienswijzen gereserveerd Zaaknummer: 2015/56320 intrekkingsbesluit Klevar 8