Tentamen Omgevingsrecht ( )

Transcriptie

1 FACULTY OF BEHAVIOURAL, MANAGEMENT & SOCIAL SCIENCES Leerstoel Law, Governance & Technology Docenten: Heldeweg/Zevenbergen Datum: 13 maart 2016 STANDAARDANTWOORDEN BIJ HET Tentamen Omgevingsrecht ( ) Datum: 15 maart 2016 Tijd: 8.45 u u Aanwijzingen 1. Dit tentamen bestaat geheel uit open vragen. U heeft maximaal drie uren de tijd om de vragen te beantwoorden. 2. De toets bestaat uit 5 vragen waarmee in totaal 100 punten kunnen worden behaald. Per vraag wordt het maximaal te behalen aantal punten genoemd. 3. De vragen lenen zich goed voor een korte en bondige beantwoording. Dit neemt echter niet weg dat alle antwoorden gemotiveerd dienen te worden, wat ook inhoudt dat steeds verwezen moet worden naar relevante wettelijke bepalingen. Schrijf de wetteksten niet over, maar verwijs naar relevante elementen en leg uit waarom zij relevant zijn voor het antwoord. Let op: in de vragen zelf wordt niet herhaald dat moet worden gemotiveerd op basis van de wet! 4. Het is niet toegestaan enig ander boek of papier op uw tafel te hebben dan: - dit vragenformulier en het blanco tentamenpapier; - een niet-geannoteerde uitgave van wetsteksten; - uw collegekaart. 5. Wetboeken en andere wettekstuitgaven dienen vrij van aantekeningen te zijn. Veel succes! 1

2 Vragen (5) NB Standaardantwoorden zijn niet meer dan dat: a. standaard zodat soms ten faveure van de student kan worden afgeweken; b. standaard in de zin van toegespitst op de summiere kern van het antwoord. Vraag 1 (15 punten) Beschrijf het verschil tussen een structuurplan, een bestemmingsplan en een beheersverordening en geef aan of en in hoeverre deze instrumenten ten opzichte van elkaar complementair of alternatief zijn en of hun gebruik verplicht is. Geef uw gemotiveerde antwoord in maximaal 200 woorden. Standaardantwoord vraag 1 1. De algemene structuurvisie is verplicht op alle drie overheidsniveaus (art. 2.1, 2.2 en 2.3 Wro). Structuurvisies zijn inhoudelijk niet burgers bindend. De structuurvisie is als beleidsdocument complementair aan het bestemmingsplan of de beheersverordening 2. Gemeenten zijn verplicht tot de vaststelling van een (of meer) Bestemmingplannen (art. 3.1 Wro). Alternatief daarvoor is de Beheersverordening (art jo 3.39 Wro) Bestemmingsplannen en beheersverordeningen zijn wel burgers bindend. Deel 1 max 5 punten; deel 2 max 5 punten Vraag 2 (10 punten) Beschrijf twee manieren waarop een bestemmingsplan uitdrukkelijk kan voorzien in milieubescherming en geef aan waarom bestemmingsplannen maar in beperkte mate in milieubescherming mogen voorzien. Geef uw gemotiveerde antwoord in maximaal 200 woorden. Standaardantwoord vraag 2 1. Verschillende manieren. De belangrijkste: - Niet milieubelastend bestemmen (m.i.v. implementeren natuur/flora- en fauna regels) - Zonering - Bedrijvenlijsten 2. Reden terughoudendheid : tweesporenbeleid, waarbij het ruimtelijk facet (Bp) niet het sectorale 2

3 spoor (milieu) in de weg moet zitten: samenloop van normen alleen als: a. relevant vanuit goede r.o. (ergo vanuit ander motief) en b. toegevoegde waarde t.o.v. sectorale normstelling. Deel 1 max 4 punten per manier ; deel 2 max 2 punten Vraag 3 (55 punten) Casus Stel, de gemeente Broek is voornemens een bestemmingsplan Buitenbroek te ontwikkelen voor het buitengebied van de gemeente. Een deel van dit buitengebied, dat direct grenst aan de bebouwde kom, komt mogelijk in aanmerking voor kantoorbestemmingen, terwijl het overige buitengebied agrarische, recreatieve en natuurbeschermingsbestemmingen zou kunnen krijgen. Het bestaande bestemmingsplan ( Broek-buiten ) kent uitsluitend de agrarische bestemming, vrijwel zonder nadere specificatie. Het gemeentebestuur vreest dat als bekend wordt dat het nieuwe bestemmingsplan in voorbereiding wordt genomen enkele thans in het buitengebied gevestigde veehouders omgevingsvergunningen zullen aanvragen voor uitbreiding van hun bedrijf. Omdat het bestaande bestemmingsplan niet in de weg staat aan verlening van die vergunningen zou het realiseren van de nieuwe bestemmingen, voor zover niet-agrarisch, feitelijk onmogelijk kunnen worden, of financieel veel bezwaarlijker. deelvraag 3a. (15 punten) Is het nodig dat het gemeentebestuur, indien het vastbesloten is voornoemd risico te vermijden, reeds op het moment dat de voorbereiding van het bestemmingsplan daadwerkelijk aanvangt zelf maatregelen neemt om de behandeling van vergunningsaanvragen te kunnen aanhouden, en zo ja, welke en voor hoe lang, of treedt alsdan automatisch een wettelijke bescherming in werking en, zo ja, welke en voor hoe lang? Geef uw gemotiveerde antwoord in maximaal 200 woorden. Standaardantwoord vraag 3a 1. Ja, voor terinzagelegging van het ontwerp Bp zal daartoe een voorbereidingsbesluit (ex art. 3.7 Wro moeten worden genomen (met aanhoudingsplicht als gevolg art. 3.3 Wabo) 2. Zodra het ontwerp Bp ter inzage wordt gelegd zou het voorbereidingsbesluit niet meer nodig zijn, omdat alsdan ex lege een aanhoudingsplicht ontstaat (3.3 Wabo) / Indien niet binnen 1 jaar na vaststelling van het voorbereidingsbesluit een ontwerp Bp ter inzage is gelegd vervalt het voorbereidingsbesluit (en daarmee de aanhouding) art. 3.7, lid 5 Wro). Deel 1 max 8 punten; deel 2 max 7 punten. Casusvervolg Stel, op moment X wordt het ontwerp bestemmingplan Buitenbroek ter inzage gelegd. Daarin zijn inderdaad enkele nieuwe kantoorbestemmingen voorzien. Mw Groen, woonachtig in het aangrenzend buitengebied van de naburige gemeente Veen, vreest dat haar uitzicht, dat reikt over de gemeentegrens, zal worden ontsierd indien deze kantoorbestemmingen worden gerealiseerd. deelvraag 3b. (5 punten) 3

4 Welke inspraakmogelijkheden staan mw. Groen wettelijk ter beschikking in de fase voor en na de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan Buitenbroek? Geef uw gemotiveerde antwoord in maximaal 100 woorden. Standaardantwoord vraag 3b 1. Voor terinzagelegging van het ontwerp Bp bestaat daartoe geen formele plicht, maar kan een gemeente vrijwillig een inspraakmogelijkheid bieden 2. Vanaf terinzagelegging van het ontwerp Bp kan eenieder zienswijzen naar voren brengen art. 3.8, lid 5 Wro NB deze vraag ging niet over bezwaar of beroep! Deel 1 max 1 punten; deel 2 max 4 punten. Casusvervolg Stel, het bestuur van de provincie waarin gemeente Broek is gelegen wil mogelijkheden bevorderen voor elektriciteitsopwekking door windmolens met een maximale masthoogte van 100 mtr. en een maximale rotorhoogte van 120 mtr. Deelvraag 3c. (10 punten) Welke mogelijkheid heeft het provinciebestuur om, nadat de gemeente Broek het Bestemmingsplan Buitenbroek heeft vastgesteld, het gemeentebestuur bij aanwijzing te verplichten mee te werken aan het binnen het bestemmingsplan voorzien in de mogelijkheid om op ten minste 4 plaatsen dergelijke windmolens te plaatsen? Geef uw gemotiveerde antwoord in maximaal 200 woorden. Standaardantwoord vraag 3c 1. Bevoegdheid van art. 4.1 Wro: reactieve aanwijzing door GS vanwege provinciaal belang 2. mits het een punt betreft ter zake waarvan de provincie een zienswijze heeft ingediend. (art. 3.8, lid 6 Wro) of op het punt van de aanwijzing sprake is van een verschil tussen het ontwerp en het definitieve Bp. 3. De gemeente is verplicht dit uit te voeren art. 4.2, lid 1 Wro. Dell 1 max 6 punten; deel 2 en 3 samen max 4 punten Deelvraag 3d. (10 punten) Als de mogelijkheid van een aanwijzing achteraf niet (meer) ter beschikking staat van het provinciebestuur, welke planologische interventie heeft de provincie dan nog om buiten medewerking van het gemeentebestuur het planologisch regime van het plangebied Buitenbroek op de gewenste wijze aan te passen? Geef uw gemotiveerde antwoord in maximaal 200 woorden. Standaardantwoord vraag 3d 1. Vaststelling van een Inpassingsplan indien provinciaal belang (art Wro) 2. Medewerking van de gemeente is niet nodig; de provincie kan treden in de bevoegdheden van gemeentelijke instanties (lid 4 van art Wro). 4

5 NB algemene aanwijzing (art. 4.1 Wro) is niet juist want: a. behoeft medewerking gemeente en b. is niet specifiek voor dit plan. Deel 1 max 7 punten; deel 2 max 3 punten. Casusvervolg Stel, kort nadat het bestemmingsplan Buitenbroek in werking is getreden maar vanwege een nog tegen het plan aanhangig beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State nog niet onherroepelijk is, wordt op met inachtneming van het nieuwe plan door het gemeentebestuur een omgevingsvergunning voor de realisatie van windmolens verleend. Op basis van het oude plan ( Broek-buiten ) zou verlening van deze omgevingsvergunning niet mogelijk zijn geweest. Omwonenden van de locatie van de beoogde windmolen zijn verantwoordelijk voor de beroepsprocedure tegen het bestemmingsplan en hebben in verband hiermee ook om schorsing van de inwerkingtreding van het plan gevraagd, maar daarop is nog niet beslist. Intussen maken zij nu ook bezwaar tegen verlening van de omgevingsvergunning. Deelvraag 3 e. (15 punten) Weke instantie of instanties behandeld of behandelen het bezwaar en het schorsingsverzoek, en in welke zin is de beslissing op het schorsingsverzoek procedureel en inhoudelijk relevant voor de beoordeling van het bezwaar tegen de omgevingsvergunning? Geef uw gemotiveerde antwoord in maximaal 200 woorden. Standaardantwoord vraag 3e 1. Bezwaar door B&W (aannemende dat zij bevoegd gezag zijn anders GS of zelfs minister) (art. 8:1 jo 7:1 Awb); schorsing door Vz. ABRS/RvS (art. 8.2 Wro jo art. 8:81 Awb) 2. Zie slide 7 College 5: aanhouden bezwaar totdat op schorsing is beslist; indien schorsing wordt toegewezen dan beoordeling vlgs. oude plan (afwijzing); indien schorsing wordt afgewezen dan beoordeling vlgs. nieuwe plan (verlening). Deel 1 max 7 punten; deel 2 max 8 punten. Vraag 4 (10 punten) Is het juist dat indien een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een bouwactiviteit die in strijd is met het geldend bestemmingsplan, eerst een afzonderlijke procedure tot afwijken van het bestemmingsplan moet worden doorlopen en hoe is procedureel gewaarborgd dat het bevoegd gezag niet te lichtvaardig instemt met afwijking? Geef uw gemotiveerde antwoord in maximaal 200 woorden. Standaardantwoord vraag 4 1. Ja dat is juist, zie art. 2.10, lid 2 Wabo kan van rechtswege worden toegepast zodat een aanvraag i.s.m. het Bp direct als verzoek tot afwijking van het Bp (art. 2.12, lid 1 onder a Wabo) wordt opgevat. 2. I.h.a. door goede ruimtelijke onderbouwing (evt. structuurvisie) en openbare voorbereidingsprocedure, maar vooral Verklaring van Geen Bezwaar (VVGB) zie art. 6.5 Besluit omgevingsrecht 5

6 Deel 1 max 5 punten; deel 2 max 5 punten. Vraag 5 (10 punten voor a. of b.!) Beantwoord maximaal één van de volgende twee vragen. Indien u beide vragen beantwoordt wordt alleen het eerst gegeven antwoord beoordeeld. a. Geef in maximaal 200 woorden aan wat de relatie is tussen de begrippen toelatingsplanologie en positief bestemmen, en welke relevantie het ruimtelijk overgangsrecht heeft voor deze begrippen. b. Geef in maximaal 200 woorden aan wat binnen de ruimtelijke ordening de betekenis is van het begrip limitatief imperatief stelsel en welke betekenis dit heeft voor de mogelijkheid van gemeenten om met autonome verordeningen aanvullend ruimtelijk beleid te ontwikkelen. Standaardantwoord vraag 5a 1. Toelatingsplanologie: waar sprake is van wegbestemmen wordt de rechthebbende door het overgangsrecht beschermd tegen de dwang om zich aan de nieuwe bestemming aan te passen. Wel gelden beperkingen t.a.v. wijziging van het gebruik. 2. Positief bestemmen: een bestaande bestemming wordt in het bestemmingsplan als zodanig opgenomen (ook wel conserverend bestemmen). Deel 1 max. 5 punten; deel 2 max 5 punten. Standaardantwoord vraag 5b 1. Dit betreft de regel dat een omgevingsvergunning slechts mag en moet worden geweigerd indien zich één van de gronden van art lid 1 onder c Wabo voordoet. 2. Gelet op voornoemd artikel kan een autonome gemeentelijke verordening geen weigeringsgrond voor een omgevingsvergunning opleveren. Deel 1 max 5 punten; deel 2 max 5 punten. Einde van dit tentamen. 6