KONINKLIJK BESLUIT VAN 19 DECEMBER 1967

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "KONINKLIJK BESLUIT VAN 19 DECEMBER 1967"

Transcriptie

1 KONINKLIJK BESLUIT VAN 19 DECEMBER 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen (B.S. 28 december 1967) S.101

2 Aangevuld, gewijzigd en aangepast door : - het koninklijk besluit van 6 augustus 1969 (B.S. 30 augustus 1969) ; - het koninklijk besluit van 15 juli 1970 (B.S. 18 juli 1970) ; - het koninklijk besluit van 23 december 1970 (B.S. 30 december 1970) ; - het koninklijk besluit van 11 juni 1971 (B.S. 12 juni 1971) ; - het koninklijk besluit van 17 augustus 1971 (B.S. 4 december 1971) ; - het koninklijk besluit van 26 november 1971 (B.S. 4 december 1971) ; - het koninklijk besluit van 30 december 1971 (B.S. 20 januari 1972) ; - het koninklijk besluit van 18 augustus 1972 (B.S. 25 augustus 1972) ; - het koninklijk besluit van 16 januari 1973 (B.S. 16 februari 1973) ; - het koninklijk besluit van 6 augustus 1973 (B.S. 23 november 1973) ; - het koninklijk besluit van 13 december 1973 (B.S. 27 december 1973) ; - het koninklijk besluit van 27 december 1974 (B.S. 1 januari 1975) ; Errata : B.S. 17 april 1975 ; - het koninklijk besluit van 5 april 1976 (B.S. 30 april 1976) ; - het koninklijk besluit van 15 oktober 1976 (B.S. 6 november 1976) ; - het koninklijk besluit van 24 mei 1977 (B.S. 30 juni 1977) ; - het koninklijk besluit van 23 juli 1977 (B.S. 27 september 1977) ; - het koninklijk besluit van 6 oktober 1977 (B.S. 4 november 1977) ; Errata : B.S. van 22 december 1977 ; - het koninklijk besluit van 9 augustus 1978 (B.S. 16 september 1978) ; - het koninklijk besluit van 19 oktober 1978 (B.S. 22 oktober 1980) ; S.102

3 - het koninklijk besluit van 11 juni 1979 (B.S. 5 juli 1979) ; Errata : B.S. 2 augustus 1979 ; - het koninklijk besluit van 20 december 1980 (B.S. 21 januari 1981) ; - het koninklijk besluit van 18 mei 1981 (B.S. 3 juni 1981) ; - het koninklijk besluit van 2 juli 1981 (B.S. 31 juli 1981) ; - het koninklijk besluit van 20 juli 1981 (B.S. 21 augustus 1981) ; - het koninklijk besluit van 1 december 1981 (B.S. 17 december 1981) ; - het koninklijk besluit van 3 mei 1982 (B.S. 28 mei 1982) ; - het koninklijk besluit van 14 juni 1982 (B.S. 7 juli 1982) ; - het koninklijk besluit van 28 maart 1983 (B.S. 9 april 1983) ; - het koninklijk besluit van 20 augustus 1983 (B.S. 25 augustus 1983) ; Erratum : B.S. 3 september 1983 ; - het koninklijk besluit van 20 september 1983 (B.S. 8 oktober 1983) ; - het koninklijk besluit van 28 oktober 1983 (B.S. 3 december 1983) ; - het koninklijk besluit van 19 september 1984 (B.S. 13 oktober 1984), op zijn beurt gewijzigd door het koninklijk besluit van 24 september 1985 (B.S. 5 november 1985) ; - het koninklijk besluit van 20 september 1984 (B.S. 13 oktober 1984) ; - het koninklijk besluit van 19 november 1984 (B.S. 11 december 1984) ; - het koninklijk besluit van 2 april 1985 (B.S. 9 mei 1985) ; - het koninklijk besluit van 22 juli 1985 (B.S. 20 augustus 1985) ; - het koninklijk besluit van 23 juli 1985 (B.S. 20 augustus 1985) ; - het koninklijk besluit van 30 juli 1985 (B.S. 4 september 1985) ; S.103

4 - het koninklijk besluit van 11 september 1985 (B.S. 15 oktober 1985); - het koninklijk besluit van 25 november 1986 (B.S. 12 december 1986) (erratum: B.S. 16 januari 1987); - het koninklijk besluit van 18 maart 1988 (B.S. 2 april 1988); - het koninklijk besluit van 14 december 1988 (B.S. 10 januari 1989); - het koninklijk besluit van 7 februari 1989 (B.S. 11 februari 1989); - het koninklijk besluit van 3 april 1989 (B.S. 7 april 1989); - het koninklijk besluit van 5 december 1989 (B.S. 4 januari 1990); - het koninklijk besluit van 25 januari 1990 (B.S. 14 februari 1990); - het koninklijk besluit van 25 januari 1991 (B.S. 16 april 1991); - het koninklijk besluit van 12 december 1991 (B.S. 23 januari 1992); - het koninklijk besluit van 16 januari 1992 (B.S. 1 februari 1992); - het koninklijk besluit van 1 juli 1992 (B.S. 3 juli 1992); - het koninklijk besluit van 12 februari 1993 (B.S. 16 maart 1993); - het koninklijk besluit van 18 mei 1993 (B.S. 15 juni 1993); - het koninklijk besluit van 24 december 1993 (B.S. 13 januari 1994); - het koninklijk besluit van 18 april 1994 (B.S. 10 juni 1994); - het koninklijk besluit van 3 juni 1994 (B.S. 30 juli 1994); - het koninklijk besluit van 9 december 1994 (B.S. 8 februari 1995); - het koninklijk besluit van 19 maart 1996 (B.S. 13 april 1996); - het koninklijk besluit van 10 juli 1996 (B.S. 17 oktober 1996); - het koninklijk besluit van 10 juli 1996 (B.S. 17 oktober 1996); - het koninklijk besluit van 23 december 1996 (B.S. 29 januari 1997) (erratum: B.S. 23 mei 1997); - het koninklijk besluit van 6 juli 1997 (B.S. 2 augustus 1997); - het koninklijk besluit van 28 september 1998 (B.S. 28 november 1998); - het koninklijk besluit van 20 juli 2000 (B.S. 30 augustus 2000); - het koninklijk besluit van 3 februari 2003 (B.S. 14 maart 2003); - het koninklijk besluit van 7 februari 2003 (B.S. 14 maart 2003); - het koninklijk besluit van 3 juli 2005 (B.S. 11 juli 2005); - het koninklijk besluit van 7 juli 2005 (B.S. 25 juli 2005); - de koninklijke besluiten van 24 augustus 2005 (B.S. 12 september 2005); - het koninklijk besluit van 4 oktober 2005 (B.S. 11 oktober 2005); - het koninklijk besluit van 10 november 2005 (B.S. 30 november 2005); - het koninklijk besluit van 17 januari 2006 (B.S. 23 januari 2006); - het koninklijk besluit van 21 juni 2006 (B.S. 6 juli 2006). Bijwerking 2006/2 S.104

5 - het koninklijk besluit van 1 juli 2006 (B.S. 25 juli 2006); - het koninklijk besluit van 20 juli 2006 (B.S. 7 augustus 2006); - het koninklijk besluit van 12 december 2006 (B.S. 17 januari 2007); - het koninklijk besluit van 15 januari 2007 (B.S. 7 februari 2007); - het koninklijk besluit van 21 april 2007 (B.S. 11 mei 2007). - het koninklijk besluit van 19 september 2008 (B.S. 14 oktober 2008); - het koninklijk besluit van 1 juli 2009 (B.S. 10 juli 2009); - het koninklijk besluit van 21 februari 2010 (B.S. 3 maart 2010); - het koninklijk besluit van 6 april 2010 (B.S. 20 april 2010, 2 e editie); - het koninklijk besluit van 6 april 2010 (B.S. 21 april 2010); - het koninklijk besluit van 25 oktober 2011 (B.S. 4 november 2011); - het koninklijk besluit van 24 januari 2014 (B.S. 12 februari 2014); - het koninklijk besluit van 27 mei 2014 (B.S. 16 juni 2014). Bijwerking 2014/1 S.104/1

6 INHOUDSTAFEL Bladzijde Voorafgaande bepaling Hoofdstuk I Toepassingsgebied Hoofdstuk II De verplichtingen Afdeling 1 De aansluiting bij een sociale verzekeringskas Afdeling 2 De aanwending van een levensverzekeringscontract of van een onroerend goed - overgangsbepalingen a) De aanwending van een levensverzekeringscontract b) De aanwending van een onroerend goed c) De verzaking van de aanwending van een onroerend goed Algemene bepaling Afdeling 3 (Opgeheven) Afdeling 4 Algemene bepalingen omtrent de vaststelling, de inning en de invordering der bijdragen Afdeling 5 Algemene bepalingen - 108/ / Hoofdstuk III De vrije sociale verzekeringskassen voor zelfstandigen Bijwerking 2010/4 S.105

7 Hoofdstuk IV Het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen a) De raad van beheer b) Het beheerscomité c) Gemeenschappelijke bepalingen d) Algemene bepalingen Hoofdstuk V De Commissie voor Vrijstelling van Bijdragen Hoofdstuk VI De vertegenwoordiging van de zelfstandigen- en gezinsorganisaties Hoofdstuk VII Overgangsbepalingen Slotbepalingen S.106

8 Voorafgaande bepaling Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit dient verstaan: 1 onder "koninklijk besluit nr. 38": het koninklijk besluit nr. 38 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, aangevuld en gewijzigd bij koninklijk besluit nr. 74 van 10 november 1967 en bij de wet van 21 december 1970; 2 onder "Rijksinstituut": het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen; 3 onder "Sociale Verzekeringskas": de sociale verzekeringskassen voor zelfstandigen, de Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, behoudens andersluidende bepaling, inbegrepen; 4 onder "zelfstandige": de zelfstandige en de helper; 5 onder "Algemeen Beheerscomité": het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut van de zelfstandigen, opgericht bij artikel 107 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen; (51) [6 onder "directeur-generaal": de directeur-generaal van het Bestuur van de Sociale Zekerheid der Zelfstandigen van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid opgericht door het koninklijk besluit van 23 mei 2001 houdende oprichting van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid.] (54)(125) Hoofdstuk I - TOEPASSINGSGEBIED Artikel 2. [ 1. De mandatarissen bedoeld in artikel 3, 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38, kunnen het bewijs van de kosteloosheid van hun mandaat leveren : 1 door een statutaire bepaling of, bij gebrek daaraan, 2 door een beslissing van het orgaan dat bevoegd is om de vergoedingen van de mandatarissen vast te stellen. Bijwerking 2014/1 S.107

9 2. De statutaire bepaling of de beslissing, bedoeld in paragraaf 1, kan ten vroegste uitwerking hebben vanaf de twaalfde maand voorafgaand aan: 1 ofwel de maand waarin de statutaire bepaling of de beslissing is gepubliceerd in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad; 2 ofwel de maand waarin de statutaire bepaling of de beslissing is meegedeeld aan de sociale verzekeringskas waarbij de mandataris is aangesloten of, bij gebrek aan aansluiting, aan het Rijksinstituut. 3. Het bewijs van de kosteloosheid van het mandaat kan niet aanvaard worden wanneer er uit het mandaat inkomsten, bedoeld in artikel 30, 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, voortvloeien of wanneer de vereniging of vennootschap, bedoeld in artikel 3, 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38, bijdragen of premies stort voor de opbouw van een aanvullend pensioen van de mandataris. Het vorige lid wordt toegepast vanaf het jaar waarop de inkomsten of de bijdragen of premies betrekking hebben.] (17) (222) Bijwerking 2014/1 S.107/1

10 Artikel 3. [ 1. Behoudens bewijs van het tegendeel, worden, met uitzondering van de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 beoogde echtgenoten, de echtgenoten geacht afzonderlijke beroepsbezigheden als zelfstandige uit te oefenen wanneer ze, in die hoedanigheid, beroepsinkomsten aangeven bij de Administratie der Directe Belastingen. 2. De verklaring op erewoord bedoeld in artikel 7bis, 1, [derde lid] (105), van het koninklijk besluit nr. 38, waarvan het model wordt vastgelegd door de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheden heeft, wordt bij ter post aangetekende brief gericht aan de sociale verzekeringskas van de betrokken zelfstandige. 38/8 38/7bis, 1,2 e lid (a) De toezending van de verklaring op erewoord moet door de betrokken sociale verzekeringskas aan het Rijksinstituut worden meegedeeld. Personen bedoeld in artikel 7bis, 1, [derde lid] (105), van het koninklijk besluit nr. 38 moeten, indien de betrokken zelfstandige op 1 januari 2003 aan het koninklijk besluit nr. 38 onderworpen is, de verklaring op erewoord toesturen binnen een termijn van negentig dagen te rekenen vanaf 1 januari 2003 [of binnen een termijn van negentig dagen volgend op het feit dat de toepassing van artikel 7bis, 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38 met zich meebrengt] (106). De in het vorig lid bedoelde personen moeten, indien de betrokken zelfstandige zijn activiteit opstart na 1 januari 2003, de verklaring op erewoord toesturen binnen een termijn van negentig dagen vanaf het begin van zijn zelfstandige activiteit [of binnen een termijn van negentig dagen volgend op het feit dat de toepassing van artikel 7bis, 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38 met zich meebrengt] (106).] (79) [De laattijdige verklaring op erewoord kan geen betrekking hebben op een periode voorafgaand aan het kalenderkwartaal in de loop waarvan ze aan de sociale verzekeringskas werd toegezonden. Wanneer de verklaring op erewoord niet overeenstemt met de werkelijkheid, kan de Koning, vertegenwoordigd door de Minister belast met Middenstand, een administratieve geldboete van 500 EUR opleggen aan diegene die de verklaring op erewoord heeft ondertekend.] (107) (a) Zie hierna het M.B. van (B.S ), volgend op het M.B. van (B.S ). Bijwerking 2010/2 S.108

11 Artikel 4. De personen bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 38 worden geacht verder te genieten van een sociaal statuut, ten minste gelijkwaardig aan dat ingericht ten voordele van de zelfstandigen, wanneer zij, alhoewel zij de beroepsbezigheid, die aanleiding gaf tot toepassing van eerstgenoemd statuut, niet meer uitoefenen, hun recht op sociale voordelen, door dit statuut gewaarborgd, behouden. De personen bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 38 zijn in geen geval onderworpen vanaf het kwartaal gedurende hetwelk zij [de pensioenleeftijd] bereiken. (63) Artikel 5. Voor de toepassing van artikel 7, 4, van het koninklijk besluit nr. 38 wordt de bezigheid als helper geacht toevallig te zijn hetzij wanneer zij uitgeoefend wordt door studenten die recht geven op kinderbijslag hetzij, in de andere gevallen, wanneer zij niet regelmatig van aard is en niet over tenminste negentig dagen per jaar liep. Hoofdstuk II. - DE VERPLICHTINGEN Afdeling 1 - DE AANSLUITING BIJ EEN SOCIALE VERZEKERINGS- KAS Artikel 6. [Om bij een sociaal verzekeringsfonds aan te sluiten moet de verzekeringsplichtige een verklaring van aansluiting, waarvan het model wordt vastgesteld door de Minister van Middenstand, in dubbel exemplaar ondertekenen. 38/10, 2, 1 (a) De toetreding tot het sociaal verzekeringsfonds moet aan het Rijksinstituut ter registratie medegedeeld worden. De goedkeuring van de registratie door het Rijksinstituut geldt als aansluiting. In geval van dubbele toetreding wordt slechts deze als geldig beschouwd, die eerst aan het Rijksinstituut medegedeeld werd. (a) Het M.B. van (B.S ), gewijzigd door het M.B. van (B.S ), door het M.B. van (B.S ) en door het M.B. van (B.S ). Bijwerking 2010/2 S.108/1

12 Nadat het door het Rijksinstituut in kennis werd gesteld van de goedkeuring van de registratie, stuurt het sociaal verzekeringsfonds een attest van aansluiting, waarvan het model door de Minister van Middenstand wordt vastgesteld, naar de verzekeringsplichtige. Het sociaal verzekeringsfonds stuurt eveneens een afschrift van de aansluitingsverklaring naar het Rijksinstituut. Indien uit deze verklaring blijkt dat de beroepsbezigheid, die ten gronde ligt aan de aansluiting, voorheen werd uitgeoefend onder voorwaarden die aanleiding gaven tot onderwerping aan de sociale zekerheid van de werknemers, zendt het Rijksinstituut een afschrift van de aansluitingsverklaring naar de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Ingeval van betwisting van de voormelde aansluiting, aan het Rijksinstituut ter kennis gebracht vóór het einde van de tweede maand volgend op de datum van deze overzending, wordt door het Rijksinstituut overleg gepleegd met voornoemde Rijksdienst. Indien uit de aansluitingsverklaring of uit het in het vorige lid bedoelde overleg blijkt dat de aansluiting niet kan worden weerhouden, wordt zij door het Rijksinstituut met ingang van de datum van haar uitwerking vernietigd. In de gevallen waarin de aansluiting wordt vernietigd, betekent het Rijksinstituut zijn beslissing bij aangetekend schrijven aan de betrokkene en geeft daarvan kennis aan het betrokken sociaal verzekeringsfonds. De verklaring van aansluiting waarvan sprake in het eerste lid mag ten vroegste zes maanden vóór de aanvang van de activiteit, die aanleiding geeft tot onderwerping aan het koninklijk besluit nr. 38, onderschreven worden.] (6) [Artikel 6bis. 1. De sociale verzekeringskas weigert de aansluiting van de vreemdelingen die op het ogenblik van hun aanvraag tot aansluiting geen beroepskaart kunnen voorleggen, als ze over een beroepskaart moeten beschikken om een zelfstandige activiteit in België te mogen uitoefenen. 38/10, 2, 7 [ ] (127) Bijwerking 2007/1 S.109

13 2. De sociale verzekeringskas deelt langs elektronische weg aan het Rijksinstituut de volgende gegevens mede, met betrekking tot de personen waarvan zij de aansluiting overeenkomstig 1 heeft geweigerd: 1 de identificatiegegevens: - het Rijksregisternummer (indien de persoon over een rijksregisternummer beschikt); - de naam, voornaam, geboortedatum, geslacht, nationaliteit en verblijfplaats (indien de persoon over een bisnummer beschikt of indien er geen inschrijvingsnummer sociale zekerheid gekend is betreffende deze persoon); 2 de redenen van weigering. Teneinde te vermijden dat een persoon, waarvan een sociale verzekeringskas de aansluiting heeft geweigerd, zich bij een andere sociale verzekeringskas aansluit, houdt het Rijksinstituut een geïnformatiseerd bestand bij, dat alle gegevens bevat, bedoeld in het eerste lid. De sociale verzekeringskassen die een aanvraag tot aansluiting hebben ontvangen, raadplegen via elektronische weg de in dit bestand beschikbare gegevens betreffende de aanvraag die ze behandelen.] (98) Artikel 7. De verzekerde is verplicht zijn sociale verzekeringskas, binnen de vijftien dagen, elke wijziging ter kennis te brengen in de inlichtingen, die op de verklaring van aansluiting voorkomen. Bijwerking 2005/3 S.109/1

14 Artikel 8. De verzekerde is verplicht aan zijn sociale verzekeringskas, binnen een termijn van vijftien dagen, aan de hand van een officieel bewijsstuk, de staking van alle beroepsbezigheid als zelfstandige mede te delen. Bij ontvangst van deze inlichtingen en na te hebben nagegaan dat de stopzetting van de beroepsbezigheid naar behoren bewezen is en dat de betrokkene niet onderworpen is aan een ander stelsel van sociale zekerheid of een statuut, laat de sociale verzekeringskas aan haar aangeslotene de voorwaarden kennen, waarin het eventueel mogelijk is zijn recht op uitkeringen te vrijwaren of aanspraak te maken op die uitkeringen, naar gelang van het geval. Artikel 9. De zelfstandige die nalaat, [uiterlijk op de dag van de aanvang van zijn beroepsbezigheid] (157), keuze te doen van een sociaal verzekeringsfonds, wordt in gebreke gesteld door middel van een ter post aangetekend schrijven verstuurd door het Rijksinstituut. Indien hij binnen de dertig dagen na de datum van de verzending over de post van de ingebrekestelling niet vrijwillig aansluit bij een sociale verzekeringskas, wordt hij ambtshalve aangesloten bij de Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen. [Het Rijksinstituut kan afzien van de ingebrekestelling wanneer gebleken is dat de zelfstandige een onderworpene is bedoeld in artikel 12, 2, eerste lid, en artikel 13, 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38.] (2) 38/10, 1 38/10, 2, 3 38/10, 2, 5 [Nadat het Rijksinstituut de zelfstandige in kennis heeft gesteld van zijn onderwerping aan het koninklijk besluit nr. 38, kan worden afgezien van de ambtshalve aansluiting bij de Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen wanneer aan alle hiernavolgende voorwaarden is voldaan : - betrokkene oefent geen zelfstandige beroepsactiviteit meer uit op het ogenblik waarop de onderwerping aan het koninklijk besluit nr. 38 wordt vastgesteld ; - op grond van een onderzoek van het Rijksinstituut kan redelijkerwijze worden aangenomen dat betrokkene volledig insolvabel is ; - er is geen hoofdelijk aansprakelijke persoon in de zin van artikel 15 van het koninklijk besluit nr. 38.] (55) Bijwerking 2010/2 S.110

15 Artikel 9bis. [De in artikel 37, 3, bedoelde personen zijn niet verplicht om bij een sociale verzekeringskas aan te sluiten.] (30) [Artikel 9ter. Wanneer uit gegevens blijkt dat een persoon beantwoordt aan het vermoeden in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38, sluit het Rijksinstituut hem van ambtswege aan bij de kas van de geholpen zelfstandige. Indien deze gegevens door de aangeslotene worden betwist, is deze verplicht een in artikel 3, 2, bedoelde verklaring op erewoord aan de voornoemde kas toe te sturen, ten laatste binnen de maand nadat deze kas hem een verzoek tot betaling van bijdragen heeft verzonden. 38/7bis, 1 De ambtshalve aansluiting wordt vernietigd wanneer de kas elektronisch aan het Rijksinstituut de ontvangst van een verklaring op erewoord meedeelt.] (80) Artikel 10. Tekst van kracht tot en met 31 december De zelfstandige, die ten minste vier jaar aangesloten is gebleven bij dezelfde sociale verzekeringskas, mag op 1 januari van ieder jaar, deze kas verlaten en bij een andere sociale verzekeringskas aansluiten. 38/10, 2, 2 Deze termijn loopt: 1 vanaf de 1ste dag van het kalenderkwartaal waarin de onderwerping een aanvang neemt, indien de aansluiting plaats vond [uiterlijk op de dag van de aanvang van de zelfstandige beroepsbezigheid] (158); 2 vanaf de 1ste dag van het kalenderkwartaal waarin de verklaring van aansluiting of de aansluiting van ambtswege, naargelang het geval, plaats vond, indien deze aansluiting plaats vond na de in 1 bedoelde periode. [Er mag geen verandering van kas plaatsvinden indien, op de dag dat de verandering moet gebeuren, bijdragen die van de onderworpene werden gevorderd en die opeisbaar zijn, in hoofdsom of toebehoren verschuldigd blijven. Bijwerking 2014/1 S.110/1

16 Onder bijdragen in de zin van voorgaand lid dient te worden verstaan, zowel de bijdragen bedoeld in de artikelen 12 en 13 van het koninklijk besluit nr. 38 als de bijzondere bijdragen opgelegd aan de zelfstandigen bij de koninklijke besluiten nr. 38 van 30 maart 1982, nr. 160 van 30 december 1982, nr. 218 van 7 november 1983 en nr. 290 van 31 maart 1984 tot vaststelling, in de sector van de zelfstandigen, van een bijzondere bijdrage ten laste van de alleenstaanden en de gezinnen zonder kinderen.] (44) [In afwijking van het eerste lid kan geen verandering van kas gebeuren na 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de onderworpene de pensioenleeftijd bereikt of na 31 december van het jaar waarin hij een vervroegd pensioen bekomt.] (64) 2. Het ontslag is slechts definitief indien het opgesteld is overeenkomstig het model door de Minister van Middenstand voorgeschreven en indien de kas waarbij de onderworpene denkt aan te sluiten, het ontslag heeft betekend aan de kas, die betrokkene wil verlaten en aan het Rijksinstituut, ten minste zes maand voor de datum waarop de mutatie moet ingaan. De betekening aan de kas gebeurt bij een ter post aangetekend schrijven. Er moet een eensluidend afschrift bijgevoegd van de verklaring van aansluiting. De in deze paragraaf bedoelde betekeningen worden voor niet bestaande gehouden indien ze plaatsvonden op een datum waarop een vorige verandering van sociale verzekeringskas nog geen effectieve uitwerking had. Tekst van kracht vanaf 1 januari De zelfstandige, die ten minste vier jaar aangesloten is gebleven bij dezelfde sociale verzekeringskas, mag op 1 januari van ieder jaar, deze kas verlaten en bij een andere sociale verzekeringskas aansluiten. 38/10, 2, 2 Deze termijn loopt: 1 vanaf de 1ste dag van het kalenderkwartaal waarin de onderwerping een aanvang neemt, indien de aansluiting plaats vond [uiterlijk op de dag van de aanvang van de zelfstandige beroepsbezigheid] (158); 2 vanaf de 1ste dag van het kalenderkwartaal waarin de verklaring van aansluiting of de aansluiting van ambtswege, naargelang het geval, plaats vond, indien deze aansluiting plaats vond na de in 1 bedoelde periode. [Er mag geen verandering van fonds plaatsvinden indien er, op de dag dat de verandering moet gebeuren, bijdragen die van de onderworpene werden gevorderd en die opeisbaar zijn, verschuldigd zijn. Bijwerking 2014/1 S.110/2

17 Onder bijdragen in de zin van het voorgaande lid dient te worden verstaan, zowel de bijdragen in hoofdsom als de aanhorigheden bedoeld in het koninklijk besluit nr. 38 en in dit besluit, evenals de administratieve geldboeten zoals bedoeld in de artikelen 17bis en 17ter van het koninklijk besluit nr. 38.] (44) (165) [In afwijking van het eerste lid kan geen verandering van kas gebeuren na 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de onderworpene de pensioenleeftijd bereikt of na 31 december van het jaar waarin hij een vervroegd pensioen bekomt.] (64) 2. Het ontslag is slechts definitief indien het opgesteld is overeenkomstig het model door de Minister van Middenstand voorgeschreven en indien de kas waarbij de onderworpene denkt aan te sluiten, het ontslag heeft betekend aan de kas, die betrokkene wil verlaten en aan het Rijksinstituut, ten minste zes maand voor de datum waarop de mutatie moet ingaan. De betekening aan de kas gebeurt bij een ter post aangetekend schrijven. Er moet een eensluidend afschrift bijgevoegd van de verklaring van aansluiting. De in deze paragraaf bedoelde betekeningen worden voor niet bestaande gehouden indien ze plaatsvonden op een datum waarop een vorige verandering van sociale verzekeringskas nog geen effectieve uitwerking had. Artikel 11. Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 [ 1. De in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 beoogde helper die enkel is onderworpen aan de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, richt een verklaring van aansluiting, waarvan het model wordt vastgelegd door de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheden heeft, aan de sociale verzekeringskas waarbij de geholpen zelfstandige is aangesloten. 38/7bis, 2 en 3 (a) (a) Zie hierna het M.B. van (B.S ), volgend op het M.B. van (B.S ) Bijwerking 2014/1 S.111

18 2. De in 1 beoogde helper is verschuldigd: 1 de volgende jaarlijkse bijdrage: - 0,79 pct. op het gedeelte van de referteberoepsinkomsten, in de zin van artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 38, van de geholpen zelfstandige, dat het in artikel 12, 1, eerste lid, 1, van hetzelfde besluit vermelde bedrag niet te boven gaat, geïndexeerd overeenkomstig artikel 14 van hetzelfde besluit, en - 0,51 pct. op het gedeelte van de genoemde referteberoepsinkomsten van de geholpen zelfstandige, beoogd in artikel 12, 1, eerste lid, 2, van hetzelfde besluit, geïndexeerd overeenkomstig artikel 14 van hetzelfde besluit; 2 de in artikel 20, 4, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde bijdrage. Voor de berekening van de bijdragen beoogd bij het voorgaand lid, 1, zijn de bepalingen van artikel 12, 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van toepassing. De bijdragen bedoeld bij deze paragraaf zijn verschuldigd ook indien de geholpen zelfstandige de bijdragen beoogd bij artikel 12, 2, of bij artikel 13, 1, van het koninklijk besluit nr. 38 verschuldigd is. 3. Voor de toepassing van de regelen betreffende het begin van bezigheid beoogd bij de artikelen [38 tot 40, 41bis en 43 van dit besluit, evenals de artikelen 13bis en 13ter van het koninklijk besluit nr. 38] (129), alsmede voor de toepassing van deze welke de verandering van kas betreffen, beoogd bij artikel 10, dient de toestand uitsluitend in hoofde van de geholpen zelfstandige onder ogen genomen te worden; de enkele onderwerping aan de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, van de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 beoogde helper is als zodanig geen begin van bezigheid.] (3) (65) (81) Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015 [ 1. De in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 beoogde helper die enkel is onderworpen aan de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, richt een verklaring van aansluiting, waarvan het model wordt vastgelegd door de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheden heeft, aan de sociale verzekeringskas waarbij de geholpen zelfstandige is aangesloten. (a) Zie hierna het M.B. van (B.S ), volgend op het M.B. van (B.S ) 38/7bis, 2 en 3 (a) Bijwerking 2014/1 S.111/1

19 2. [De in 1 beoogde helper is verschuldigd: 1 de volgende jaarlijkse bijdrage: - 0,79 pct. op het gedeelte van de beroepsinkomsten, in de zin van artikel 11, 2 van het koninklijk besluit nr. 38, van de geholpen zelfstandige, dat het in artikel 12, 1, eerste lid, 1, van hetzelfde besluit vermelde bedrag niet te boven gaat, geïndexeerd overeenkomstig artikel 14 van hetzelfde besluit, en - 0,51 pct. op het gedeelte van de genoemde beroepsinkomsten van de geholpen zelfstandige, beoogd in artikel 12, 1, eerste lid, 2, van hetzelfde besluit, waarvan de bedragen worden geïndexeerd overeenkomstig artikel 14 van hetzelfde besluit; 2 de in artikel 20, 4, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde bijdrage. Voor de berekening van de bijdragen beoogd bij het voorgaand lid, 1, zijn de bepalingen van artikel 12, 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van toepassing. In het bijdragejaar zelf worden de bijdragen verschuldigd door genoemde helper berekend op basis van dezelfde inkomsten als deze waarop de geholpen zelfstandige bijdraagt. Deze bijdragen worden vervolgens geregulariseerd overeenkomstig artikel 11, 5 van het koninklijk besluit nr. 38. De bijdragen bedoeld bij deze paragraaf zijn verschuldigd ook indien de geholpen zelfstandige de bijdragen beoogd bij artikel 12, 2, of bij artikel 13, 1, van het koninklijk besluit nr. 38 verschuldigd is.] (166) 3. Voor de toepassing van de regelen betreffende het begin van bezigheid beoogd bij de artikelen [38 tot 39bis en 43 van dit besluit en bij artikel 13bis van het koninklijk besluit nr. 38] (129) (167), alsmede voor de toepassing van deze welke de verandering van kas betreffen, beoogd bij artikel 10, dient de toestand uitsluitend in hoofde van de geholpen zelfstandige onder ogen genomen te worden; de enkele onderwerping aan de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, van de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 beoogde helper is als zodanig geen begin van bezigheid.] (3) (65) (81) Bijwerking 2014/1 S.111/2

20 [Artikel 11bis. Tekst van kracht tot en met 31 december De in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 beoogde helper [die onderworpen is aan het sociaal statuut der zelfstandigen of die opteert voor onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen] (108) richt een verklaring van aansluiting, waarvan het model wordt vastgelegd door de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheden heeft, aan de sociale verzekeringskas waarbij de geholpen zelfstandige is aangesloten. [De aansluiting van de in artikel 7bis, 3, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde helper die opteert voor onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen, gaat in ten vroegste de eerste dag van het kalenderkwartaal voorafgaand aan datgene waarin de aansluiting, waarin de optie voor de onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen duidelijk vermeld staat, ter kennis werd gebracht van het Rijksinstituut.] (109) 38/7bis (a) 2. Onverminderd de onderwerping aan de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, wordt [de in 1, tweede lid, beoogde helper] (110) die de verschuldigde bijdragen niet betaalt binnen de maand na de ingebrekestelling, toegezonden door de sociale verzekeringskas, geacht de vrijwillige onderwerping te verzaken. [De in 1, tweede lid, bedoelde helper die aan de vrijwillige onderwerping verzaakt, verliest gedurende één jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van het kalenderkwartaal volgend op datgene waarin de verzaking plaatsgreep, de mogelijkheid opnieuw beroep te doen op de vrijwillige onderwerping.] (111) 3. Voor de berekening van de bijdragen die verschuldigd zijn door een zelfstandige die geholpen wordt door een [in 1, eerste lid, bedoelde helper] (112) die zich in een periode van begin van bezigheid bevindt, worden de beroepsinkomsten van het refertejaar verminderd met de forfaitaire beroepsinkomsten waarop de voorlopige bijdragen van deze helper worden berekend zolang de inkomstengegevens met betrekking tot het refertejaar in hoofde van deze helper niet verstrekt zijn. 4. Voor de toepassing van de regelen welke de verandering van kas betreffen, beoogd bij artikel 10, dient de toestand van de in 1 bedoelde helper uitsluitend in hoofde van de geholpen zelfstandige onder ogen genomen te worden.] (82) (a) Zie hierna het M.B. van (B.S ), volgend op het M.B. van (B.S ) en van (B.S ). Bijwerking 2014/1 S.112

21 Tekst van kracht vanaf 1 januari De in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 beoogde helper [die onderworpen is aan het sociaal statuut der zelfstandigen of die opteert voor onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen] (108) richt een verklaring van aansluiting, waarvan het model wordt vastgelegd door de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheden heeft, aan de sociale verzekeringskas waarbij de geholpen zelfstandige is aangesloten. [De aansluiting van de in artikel 7bis, 3, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde helper die opteert voor onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen, gaat in ten vroegste de eerste dag van het kalenderkwartaal voorafgaand aan datgene waarin de aansluiting, waarin de optie voor de onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen duidelijk vermeld staat, ter kennis werd gebracht van het Rijksinstituut.] (109) 38/7bis (a) 2. Onverminderd de onderwerping aan de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, wordt [de in 1, tweede lid, beoogde helper] (110) die de verschuldigde bijdragen niet betaalt binnen de maand na de ingebrekestelling, toegezonden door de sociale verzekeringskas, geacht de vrijwillige onderwerping te verzaken. [De in 1, tweede lid, bedoelde helper die aan de vrijwillige onderwerping verzaakt, verliest gedurende één jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van het kalenderkwartaal volgend op datgene waarin de verzaking plaatsgreep, de mogelijkheid opnieuw beroep te doen op de vrijwillige onderwerping.] (111) 3. [ ] (112)] (168) 4. Voor de toepassing van de regelen welke de verandering van kas betreffen, beoogd bij artikel 10, dient de toestand van de in 1 bedoelde helper uitsluitend in hoofde van de geholpen zelfstandige onder ogen genomen te worden.] (82) (a) Zie hierna het M.B. van (B.S ), volgend op het M.B. van (B.S ) en van (B.S ). Bijwerking 2014/1 S.112/1

22 Artikel De man, die zijn echtgenote in de uitoefening van haar beroep bijstaat of vervangt, en die niet onderworpen is aan het koninklijk besluit nr. 38 en zich niet bevindt in de voorwaarden bedoeld in de artikelen 35 en 36 van dit besluit, kan, in gemeen akkoord met zijn echtgenote, vragen in de plaats van deze laatste onderworpen te zijn. Hiertoe moeten de echtgenoten een gemeenschappelijk verzoekschrift richten aan de sociale verzekeringskas waarbij de echtgenote aangesloten is. Indien de echtgenote nog niet bij een sociale verzekeringskas is aangesloten, kan het verzoekschrift bij de verklaring van aansluiting gevoegd worden. In beide gevallen wordt het verzoekschrift ondertekend door beide echtgenoten ; hun handtekening wordt gelegaliseerd door de burgemeester van de gemeente van hun verblijfplaats. Indien de echtgenote aangesloten is bij een sociale verzekeringskas, wordt de man bij dezelfde kas aangesloten. De onderwerping van de man vangt aan vanaf het tweede burgerlijk kwartaal dat volgt op datgene tijdens hetwelk het verzoekschrift werd ingediend, behalve indien deze formaliteit vervuld werd binnen een termijn van negentig dagen, na de datum waarop de activiteit van de vrouw een aanvang heeft genomen. In dat geval gaat de onderwerping van de man in vanaf het ogenblik waarop de vrouw onderworpen was. Nochtans, indien de man een andere beroepsactiviteit heeft stopgezet ten einde helper van zijn echtgenote te worden, vangt de onderwerping aan vanaf het kalenderkwartaal gedurende hetwelk de activiteit als helper begonnen is, voor zover het verzoekschrift ingediend, wordt binnen de termijn van zes maanden te rekenen vanaf de datum waarop deze activiteit een aanvang heeft genomen. 38/8 ARS/98 2. De onderwerping van de man in de plaats van zijn echtgenote is niet toegelaten indien deze onderwerping een aanvang dient te nemen na het kwartaal dat voorafgaat aan dat waarin de man de leeftijd van 65 jaar bereikt of een vervroegd rustpensioen als zelfstandige bekomt. 3. De onderwerping van de man in de plaats van zijn echtgenote eindigt in ieder geval, vanaf het kwartaal waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt of een vervroegd rustpensioen als zelfstandige bekomt. In deze veronderstelling is de echtgenote onderworpen vanaf hetzelfde kwartaal. Bijwerking 2005/3 S.113

23 4. Voor de toepassing van de regelen betreffende het begin van activiteit, bedoeld in de artikelen [38 tot 40, 41bis en 43 van dit besluit, evenals de artikelen 13bis en 13ter van het koninklijk besluit nr. 38] (130), alsmede voor de toepassing van deze welke de veranderingen van kas betreffen, bedoeld in artikel 10, dient de toestand uitsluitend in hoofde van de echtgenote onder ogen genomen te worden ; de onderwerping van de man in plaats van de echtgenote is, als zodanig, geen begin van activiteit. 5. Wanneer de man de uitoefening aanvat van een beroepsbezigheid, anders dan deze als zelfstandige, die hem in de voorwaarden brengt bedoeld in de artikelen 35 en 36, eindigt zijn onderwerping in de plaats van zijn echtgenote op het einde van het kwartaal in de loop waarvan bedoelde beroepsbezigheid aanving, behoudens zo die bezigheid aanving de eerste werkdag van een kalenderkwartaal ; in dat geval eindigt de onderwerping van de man bij het verstrijken van het voorgaand kalenderkwartaal. 6. Dit artikel houdt op uitwerking te hebben op 1 oktober 1985, uitgezonderd wanneer, krachtens zijn toepassing, de man op 30 september 1985 onderworpen is. Artikel 13. [...] (a) (a) Opgeheven bij het koninklijk besluit van , art. 6 - uitw. op (B.S ). Bijwerking 2008/2 S.114

24 Afdeling 2 - DE AANWENDING VAN EEN LEVENSVERZEKE- RINGSONTRACT OF VAN EEN ONROEREND GOED - OVERGANGSBEPALINGEN a) De aanwending van een levensverzekeringscontract W /21 Artikel 14. Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 en opgeheven met ingang op 1 januari 2015 (169) 1. De aanwending van een levensverzekeringscontract neemt een einde: 1 bij het overlijden van de verzekerde die ongehuwd, weduwnaar of uit de echt gescheiden is, of bij het overlijden van de weduwe van de verzekerde, naargelang van het geval ; 2 wanneer het verzekeringsorganisme, binnen het raam van artikel 37, 3 van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, aan het Rijksinstituut de gekapitaliseerde waarde stort van de rente. 2. De rente die beantwoordt aan de aangewende kapitalen mag niet afgekocht worden noch door de verzekerde noch door zijn weduwe, naargelang het geval. Artikelen 14bis tot 18 [...] (a) (a) De artikelen 14bis tot 17 opgeheven bij het koninklijk besluit van , art. 2 - uitw. op (B.S ). Artikel 18 opgeheven bij het koninklijk besluit van , art. 8 - uitw. op (B.S ). Bijwerking 2014/1 S.115

25 b) De aanwending van een onroerend goed Artikel 19. Het bedrag van de schuld tegenover het Rijksinstituut, welke voortspruit uit de aanwending van een onroerend goed, is op elk ogenblik gelijk aan het kapitaal nodig voor de vestiging van de maximumrenten, die bij een pensioenkas zouden gevestigd geweest zijn sedert de ingangsdatum van de aanwending krachtens de wet van 30 juni 1956 of krachtens de wet van 28 maart 1960, naar gelang de aanwending binnen het raam van de ene of de andere dezer wetten plaats vond. Dit kapitaal wordt vastgesteld rekening houdend met de aanpassing van die renten aan de schommelingen van de index der consumptieprijzen. Nochtans wordt geen rekening gehouden met het gedeelte van die aanpassing dat, wat de personen betreft die werkelijk renten hebben gevestigd op de in het voorgaand lid bedoelde basis, niet ten laste is van de verzekerde. Artikel De schuld die voortspruit uit de aanwending van een onroerend goed is van rechtswege eisbaar : 1 indien de onderworpene ophoudt eigenaar te zijn van de goederen die hij heeft aangewend tot vestiging van zijn pensioenfonds ; 2 indien de onderworpene in staat van kennelijk onvermogen is of in faillissement wordt verklaard ; 3 indien de hypothecaire inschrijving tot waarborg van de schuldvordering van het Rijksinstituut de in de akte van aanwending overeengekomen rang niet bekleedt. 2. De eisbaarheid wordt door het Rijksinstituut verworven door het bestaan alleen van het feit dat er aanleiding toe geeft zonder voorafgaandelijke ingebrekestelling ; de onderworpene kan hiertegen geen enkele exceptie aanvoeren. S.116

26 Artikel 21. De betaling van de schuld kan worden geëist in al de gevallen waarin de schuldvordering van het Rijksinstituut in gevaar wordt gebracht en meer bepaald : 1 indien de onderworpene ophoudt eigenaar te zijn van de aangewende goederen zoals gezegd in de akte van aanwending ; 2 indien om welke reden ook, al weze het om openbaar nut, de gehypothekeerde goederen verbrokkeld of met zakelijke rechten bezwaard worden na de akte van aanwending ; 3 indien de gehypothekeerde goederen slecht beheerd, slecht onderhouden of fel gewijzigd worden ; 4 indien een aangewend gebouw niet meer tegen brand verzekerd is of indien de onderworpene, op verzoek van het Rijksinstituut, de betaling niet bewijst van de bij de polis voorziene premiën ; 5 indien de onderworpene meer dan één jaar huur op pachtgeld vooruit ontvangt, verbindt of overdraagt, indien hij een huurcontract van meer dan negen jaar afsluit of een huurcontract waarin bepalingen voorkomen die de waarborg van het Rijksinstituut verminderen ; 6 indien de onderworpene verzoekt om een konkordaat ; 7 indien de schuldinvordering van het Rijksinstituut vermeerdert ten gevolge van de stijging van de index der kleinhandelsprijzen en het bedrag van de hypothecaire inschrijving niet voldoende is om deze schuldvordering te waarborgen ; 8 indien blijkt dat de documenten, die hebben gediend voor het indienen of het onderzoek der aanvraag tot aanwending, valse of onjuiste inlichtingen inhouden, of indien de onderworpene om t even welke bepaling van de aanwendingsakte weigert uit te voeren. S.117

27 Artikel 22. Wanneer de schuld eisbaar wordt, verwittigt het Rijksinstituut de betrokkene bij ter post aangetekend schrijven. Het in artikel 19 bedoeld kapitaal, dat aan het Rijksinstituut dient gestort, wordt vastgesteld in verhouding tot het tijdvak dat verlopen is sedert de datum waarop de aanwending uitwerking had. Het wordt berekend in functie van de leeftijd, uitgedrukt in jaren en volledige kwartalen, door de verzekerde bereikt op de eerste dag van het kalenderkwartaal in de loop waarvan het in het eerste lid bedoeld bericht verstuurd wordt. Wanneer dit kapitaal gestort werd, geeft het Rijksinstituut hiervan kennis aan de sociale verzekeringskas waarbij betrokkene laatstelijk was aangesloten of, bij ontstentenis van dergelijke aansluiting, aan de Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen. De bevoegde sociale verzekeringskas houdt, op de individuele rekening van de betrokkene, nota van de informatie welke haar door het Rijksinstituut wordt doorgegeven. 38/21, 2, 2 e lid Artikel 23. De schuld die voortspruit uit de aanwending van een onroerend goed houdt op te bestaan : 1 de dag waarop het Rijksinstituut het in artikel 19 bedoeld kapitaal ontvangt vastgesteld in verhouding tot het tijdvak dat verstreken is sedert de datum waarop de aanwending uitwerking had ; 2 de dag waarop het Rijksinstituut, bij overlijden van een gehuwd verzekerde, het kapitaal ontvangt tot vestiging van de overlevingsrente die uit de toepassing van artikel 19 voortspruit ; 3 door het overlijden van de onderworpene die ongehuwd, weduwnaar of uit de echt gescheiden is of door het overlijden van de weduwe van de onderworpene, naargelang het geval. S.118

28 c) De verzaking van de aanwending van een onroerend goed Artikel 24. De zelfstandige die, tot vestiging van zijn pensioenfonds, een onroerend goed heeft aangewend en hieraan een einde wenst te stellen, dient de verzaking aan het Rijksinstituut te betekenen. Die verzaking is slechts effectief wanneer de verzekerde aan het Rijksinstituut het kapitaal heeft gestort bedoeld in artikel 19, vastgesteld in verhouding tot het tijdvak dat verstreken is sinds de datum waarop de aanwending uitwerking had. Het wordt berekend in functie van de leeftijd, uitgedrukt in jaren en volledige kwartalen, door de verzekerde bereikt de eerste dag van het tweede kalenderkwartaal dat volgt op datgene in de loop waarvan de verzaking aan het Rijksinstituut betekend werd. De laatste twee alinea s van artikel 22 zijn van overeenkomstige toepassing bij verzaking van de aanwending van een onroerend goed. Artikel 25. [...] (a) Artikel 26. De weduwe van een zelfstandige, die, voor de vestiging van zijn pensioenfonds, een onroerend goed had aangewend, mag die aanwending verzaken. De verzaking wordt aan het Rijksinstituut betekend. Ze is slechts effectief wanneer de betrokkene aan het Rijksinstituut het kapitaal heeft gestort dat de overlevingsrente vertegenwoordigt die voortspruit uit de toepassing van artikel 19. Dit kapitaal wordt berekend in functie van de leeftijd, uitgedrukt in jaren en volledige kwartalen, door de weduwe bereikt de eerste dag van het tweede kalenderkwartaal dat volgt op datgene in de loop waarvan de verzaking van de aanwending aan het Rijksinstituut betekend werd. (a) Opgeheven bij het koninklijk besluit van , art uitw. op (B.S ). S.119

29 Wanneer dit kapitaal gestort werd, geeft het Rijksinstituut hiervan kennis aan de sociale verzekeringskas waarbij de man laatstelijk was aangesloten, of aan de Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, indien de man nooit bij een sociale verzekeringskas was aangesloten. De bevoegde sociale verzekeringskas houdt op de individuele rekening van de man nota van de informatie welke haar door het Rijksinstituut wordt doorgegeven. 38/21, 2, 2 e lid Algemene bepaling Artikel 27. Wanneer de aanwending van een onroerend goed een einde neemt, heeft dit nieuw element een weerslag op het vaststellen der uitkeringen, voorzien door het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, ten vroegste vanaf de eerste van de maand die volgt op deze in de loop waarvan het in artikel 19 bedoeld kapitaal aan het Rijksinstituut werd gestort. Wanneer het in het voorgaand lid bedoeld nieuw element zich voordoet in hoofde van iemand die een rust- of overlevingspensioen geniet, treft het Rijksinstituut ambtshalve een nieuwe beslissing die uitwerking heeft op de in datzelfde lid bedoelde datum. 72/33, 3 Afdeling 3 - ARTIKELEN 28 TOT 32 [...] (a) (a) Opgeheven bij het koninklijk besluit van , art uitw. op (B.S ). S.120

30 Afdeling 4 - ALGEMENE BEPALINGEN OMTRENT DE VAST- STELLING, DE INNING EN DE INVORDERING DER BIJDRAGEN Artikel 33. Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 [De beroepsinkomsten in de zin van artikel 11, 2, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38 zijn de beroepsinkomsten van het aanslagjaar beoogd in artikel 11, 2, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 38, meegedeeld door de Administratie der Directe Belastingen overeenkomstig artikel 11, 2, zesde lid, van het koninklijk besluit nr. 38.] (31) (66) (88) Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015 [De zelfstandige kan aan zijn sociaal verzekeringsfonds vragen om voor een bepaald bijdragejaar verminderde bijdragen te betalen zoals bedoeld in artikel 11, 3, zesde lid van het koninklijk besluit nr. 38. Deze aanvraag gebeurt aan de hand van het aanvraagformulier waarvan het model wordt vastgelegd door de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheden heeft. Deze aanvraag, vergezeld van alle nuttig geachte stavingsstukken, wordt bij het sociaal verzekeringsfonds ingediend, hetzij per aangetekend schrijven hetzij ter plaatse tegen afgifte van een ontvangstbewijs. De beslissing van het sociaal verzekeringsfonds zal schriftelijk aan de betrokken zelfstandige ter kennis worden gebracht. Het sociaal verzekeringsfonds bewaart de aanvraag van de zelfstandige, de stavingsstukken zoals bedoeld in het eerste lid, de beslissing en eventuele andere relevante stukken waarop deze beslissing gebaseerd is.] (31) (66) (88) (170) Artikel 34. Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 Wanneer de vaststelling van de inkomsten van de onderworpene het voorwerp uitmaakt van een betwisting op fiscaal gebied, worden de bij artikel 33, 1, bedoelde bedrijfsinkomsten vervangen door het door de belanghebbende aangenomen inkomstenbedrag. Bijwerking 2014/1 S.121

31 De eventuele supplementaire bijdrage wordt geïnd zodra het geschil met de Administratie der Belastingen beslecht is. Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015 Wanneer de vaststelling van de inkomsten van de onderworpene het voorwerp uitmaakt van een betwisting op fiscaal gebied, worden de [bij artikel 11, 2 van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde beroepsinkomsten] (171) vervangen door het door de belanghebbende aangenomen inkomstenbedrag. De eventuele supplementaire bijdrage wordt geïnd zodra het geschil met [de Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit van de Federale Overheidsdienst Financiën] (172) beslecht is. Artikel 34bis. Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 en opgeheven met ingang op 1 januari 2015 (173) Wanneer de onderworpene in het tijdvak gelegen tussen het refertejaar, in de zin van artikel 11, 2, van het koninklijk besluit nr. 38, en het jaar waarvoor de bijdragen zijn verschuldigd een sociale verzekeringskas verlaten heeft om bij een andere sociale verzekeringskas aan te sluiten, dient eerstgenoemde kas alle inlichtingen te verstrekken ten einde de laatstgenoemde kas toe te laten het bedrag van de bedrijfsinkomsten vast te stellen. Deze overmaking van inlichtingen gebeurt, op verzoek van het Rijksinstituut, overeenkomstig de modaliteiten vastgesteld door de Minister van Middenstand. [ ] (77)(131) Artikel 34ter. Bijwerking 2014/1 S.121/1

32 Artikel 35. [ 1. Voor de toepassing van artikel 12, 2, van het koninklijk besluit nr. 38 wordt de onderworpene geacht, benevens de beroepsbezigheid als zelfstandige, gewoonlijk en hoofdzakelijk, een andere beroepsbezigheid uit te oefenen gedurende het jaar waarvoor de bijdragen verschuldigd zijn : a) wanneer hij in de hoedanigheid van werknemer is tewerkgesteld in een arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren per maand ten minste gelijk is aan de helft van het aantal maandelijks gepresteerde arbeidsuren door een werknemer die voltijds is tewerkgesteld in dezelfde onderneming of, bij ontstentenis, in dezelfde bedrijfstak. Voor de bepaling van het hoofdzakelijk uitgeoefend beroep wordt rekening gehouden met de periodes van inactiviteit die in de pensioenregeling voor werknemers met periodes van bezigheid worden gelijkgesteld ; b) wanneer, indien zijn bezigheid behoort tot een ander pensioenstelsel dan dat der werknemers, dat gevestigd is door of krachtens een wet, een provinciaal reglement of door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, deze bezigheid gedurende het jaar loopt over ten minste acht maanden of 200 dagen en het aantal arbeidsuren per maand ten minste gelijk is aan de helft van het aantal maandelijkse arbeidsuren voor een voltijdse tewerkstelling of, zo het prestaties in het dag- of avondonderwijs betreft, overeenkomt met ten minste 6/10 van het uurrooster voorzien voor de toekenning van een volledige bezoldiging. Voor de bepaling van het hoofdzakelijk uitgeoefend beroep wordt rekening gehouden met de periodes van inactiviteit die in het bedoelde pensioenstelsel met periodes van bezigheid worden gelijkgesteld]. (8) 2. Wanneer de beroepsbezigheid uitgeoefend wordt in de voorwaarden, die normaal zouden beantwoord hebben aan het begrip gewone en hoofdzakelijke tewerkstelling, in de zin van 1, indien zij over een geheel jaar gelopen had, maar dat in feite aan deze voorwaarde niet kon voldaan worden, aangezien de [betrokkene] in de loop van het jaar deze beroepsbezigheid begonnen is of gestaakt heeft, wordt de onderworpene, onverminderd de toepassing van artikel 39, 1, geacht aan de in 1 bedoelde voorwaarde te voldoen voor de kwartalen waarover deze beroepsbezigheid loopt. (9) 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt een beroepsbezigheid in dienst van een internationaal of supranationaal organisme, waarvan België deel uitmaakt, gelijkgesteld met een beroepsbezigheid als [werknemer] in de zin van 1, a. (10) Bijwerking S.122

33 Artikel 36. [ 1. Voor de toepassing van artikel 12, 2 van het koninklijk besluit nr. 38 wordt de onderworpene geacht verder een gewoonlijke en hoofdzakelijke bezigheid uit te oefenen, wanneer een einde kwam aan de bezigheid die, benevens de zelfstandige activiteit, uitgeoefend werd en de belanghebbende naar gelang het geval : 1 een uitkering geniet binnen het raam van de sociale zekerheid of een rust- of invaliditeitspensioen krachtens een pensioenstelsel vastgelegd door of krachtens een wet, een provinciaal reglement of door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen of een uitkering als slachtoffer van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte met een werkonbekwaamheid van ten minste 66 pct., voor zover de uitkering of het pensioen op 1 januari van het in aanmerking genomen jaar het bedrag bereikt van het minimumpensioen van een alleenstaande zelfstandige op diezelfde datum ; 2 zijn rechten vrijwaart op een rust- of invaliditeitspensioen krachtens een pensioenstelsel zoals bedoeld onder 1, zonder een uitkering of een pensioen, beantwoordend aan de onder 1 gestelde voorwaarden, te genieten. 2. Artikel 12, 2 van het koninklijk besluit nr. 38 is eveneens van toepassing zelfs indien de bezigheid die aanleiding geeft tot onderwerping aan ditzelfde besluit, een aanvang nam wanneer de belanghebbende zich reeds bevond in één van de in 1 van dit artikel bedoelde toestanden.] (57) Bijwerking 1996/2 S.123

34 Artikel 37. Tekst van kracht tot en met 31 december [Volgende personen kunnen vragen gelijkgesteld te worden met de in artikel 12, 2, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde personen: a) de aan dit besluit onderworpen personen ten gunste waarvan, voor het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, rechten worden gewaarborgd op uitkeringen in een verplichte regeling voor pensioen en kinderbijslag-, en ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector geneeskundige verzorging, die minstens gelijkwaardig zijn aan die van het sociaal statuut der zelfstandigen; b) de aan voornoemd besluit onderworpen studenten; c) de Ministers en Staatssecretarissen, de leden van een Executieve, van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van een Gewestraad, van een Gemeenschapsraad, van een Bestendige Deputatie, van een college van burgemeester en schepenen en de voorzitters van Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, wanneer zij aan vernoemd besluit onderworpen zijn. 38/12, 2, 4 e lid [De gelijkstelling kan, voor het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, enkel toegekend worden op voorwaarde dat de beroepsinkomsten, in de zin van artikel 33, geherwaardeerd overeenkomstig artikel 11, 3, van het koninklijk besluit nr. 38, en die als basis moeten dienen voor de berekening van de bijdragen voor het bedoelde jaar, geen 1.920,48 EUR bereiken voor de onder a) en b) bedoelde personen, en geen 405,60 EUR bereiken voor de onder c) bedoelde personen. De bedragen 405,60 EUR en 1.920,48 EUR worden aangepast overeenkomstig de bepalingen van artikel 14, 1, van het koninklijk besluit nr. 38.] (67) (89) De gelijkstelling kan niet voor gevolg hebben dat bijdragen verschuldigd in het raam van het koninklijk besluit nr. 38 die op de dag van de aanvraag zijn betaald, worden terugbetaald, met uitzondering evenwel van de voorlopige bijdragen die bij begin van activiteit verschuldigd zijn. De aanvraag ingediend met het oog op het genot van de bepalingen van deze paragraaf blijft, in voorkomend geval, geldig voor de volgende jaren, zolang zij niet wordt verzaakt. De verzaking heeft slechts uitwerking vanaf de eerste dag van het jaar dat volgt op dat waarin ze is gedaan. Bijwerking 2014/1 S.123/1

35 Indien niet meer aan de in het eerste en tweede lid vermelde voorwaarden is voldaan, wordt de gelijkstelling niet meer toegekend met ingang van het kwartaal waarin niet meer aan de betreffende voorwaarden is voldaan. Voor de toepassing van deze paragraaf dient onder student te worden verstaan, de onderworpene van minder dan 25 jaar die cursussen volgt of een stage doormaakt om te kunnen worden benoemd in een openbaar ambt of die, hoewel hij geen verplichte cursussen meer volgt, een verhandeling bij het einde van hogere studiën voorbereidt, in de zin van de wetgeving betreffende de gezinsbijslag der zelfstandigen.] (11) (12) (32) [De toepassing van de in het eerste lid bedoelde gelijkstelling sluit de toepassing van de specifieke regeling voor de helpers bedoeld in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 uit.] (83) 2. De personen bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit nr. 38 worden geacht alle beroepsbezigheid te hebben gestaakt, wanneer zij een land- of tuinbouwactiviteit uitoefenen en op voorwaarde dat de oppervlakte van de bewerkte gronden niet groter is dan: a) 1 ha voor de exploitatie van een landbouwgrond of van een maai- of grasweide; b) 35 aren voor de exploitatie van een gewone boomgaard, dit wil zeggen een al dan niet met gras bezaaide grond waarop een normaal aantal fruitbomen staan rekening gehouden met de soort waartoe zij behoren; c) 15 aren voor een groenteteelt; d) 15 aren voor een tabaksteelt; e) 15 aren voor een hopteelt; f) 15 aren voor een teelt van geneeskrachtige planten; g) 15 aren voor de exploitatie van een intensieve boomgaard, dit wil zeggen een boomgaard die geëxploiteerd wordt samen met de teelt van vruchten, bloemen, groenten, vroege aardappelen; h) 12,5 aren voor de exploitatie van een boomkwekerij of een rijsbos; i) 10 aren voor een witloofteelt (wortelteelt en beddingen voor snelteelt); j) 3 aren voor een teelt van bloemen en sierplanten; k) 200 m2 voor de exploitatie van één of meer serres. 38/13, 3 Bijwerking 2003/1 S.124

36 Indien de exploitatie verscheidene van de hierboven beschouwde teelten omvat en de oppervlakte aangewend voor elk dezer het in vorig lid bepaald maximum niet overschrijdt, worden de personen, bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit nr. 38, geacht alle beroepsbezigheid te hebben gestaakt: a) indien de exploitatie verscheidene van de in voorgaand lid b) tot k) bedoelde teelten omvat, op voorwaarde dat de globale oppervlakte 17,5 aren niet overschrijdt; b) indien de exploitatie enerzijds een in voorgaand lid a) bedoelde exploitatie en anderzijds één of meer in voorgaand lid b) tot k) bedoelde teelten omvat, onder de dubbele voorwaarde dat, in voorkomend geval, voldaan is aan de bepaling van a) van onderhavig lid en dat de globale oppervlakte 1 ha niet overschrijdt. Voor de toepassing van a) van vorig lid komt de oppervlakte aangewend voor de exploitatie van een gewone boomgaard slechts ten belope van 50 pct. in aanmerking. [ 3. De in artikel 13 van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde personen, die een mandaat in de zin van artikel 2 uitoefenen, worden uit dien hoofde geacht geen beroepsbezigheid uit te oefenen indien zij de kosteloosheid van dit mandaat bewijzen. Dat bewijs mag door elk rechtsmiddel geleverd worden, uitgezonderd de getuigenis, behalve wanneer de Administratie der Directe Belastingen bedrijfsinkomsten heeft weerhouden uit hoofde van de uitoefening van dit mandaat.] (33) 38/13, 3 Tekst van kracht vanaf 1 januari [Volgende personen kunnen vragen gelijkgesteld te worden met de in artikel 12, 2, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde personen: a) de aan dit besluit onderworpen personen ten gunste waarvan, voor het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, rechten worden gewaarborgd op uitkeringen in een verplichte regeling voor pensioen en kinderbijslag-, en ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector geneeskundige verzorging, die minstens gelijkwaardig zijn aan die van het sociaal statuut der zelfstandigen; b) de aan voornoemd besluit onderworpen studenten; c) de Ministers en Staatssecretarissen, de leden van een Executieve, van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van een Gewestraad, van een Gemeenschapsraad, van een Bestendige Deputatie, van een college van burgemeester en schepenen en de voorzitters van Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, wanneer zij aan vernoemd besluit onderworpen zijn. 38/12, 2, 4 e lid Bijwerking 2014/1 S.125

37 [De gelijkstelling kan, voor het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, enkel toegekend worden op voorwaarde dat de beroepsinkomsten, [ ] (174) die als basis moeten dienen voor de berekening van de bijdragen voor het bedoelde jaar, geen 1.920,48 EUR bereiken voor de onder a) en b) bedoelde personen, en geen 405,60 EUR bereiken voor de onder c) bedoelde personen. De bedragen 405,60 EUR en 1.920,48 EUR worden aangepast overeenkomstig de bepalingen van artikel 14, 1, van het koninklijk besluit nr. 38.] (67) (89) De gelijkstelling kan niet voor gevolg hebben dat bijdragen verschuldigd in het raam van het koninklijk besluit nr. 38 die op de dag van de aanvraag zijn betaald, worden terugbetaald, met uitzondering evenwel van de voorlopige bijdragen die bij begin van activiteit verschuldigd zijn. De aanvraag ingediend met het oog op het genot van de bepalingen van deze paragraaf blijft, in voorkomend geval, geldig voor de volgende jaren, zolang zij niet wordt verzaakt. De verzaking heeft slechts uitwerking vanaf de eerste dag van het jaar dat volgt op dat waarin ze is gedaan. Indien niet meer aan de in het eerste en tweede lid vermelde voorwaarden is voldaan, wordt de gelijkstelling niet meer toegekend met ingang van het kwartaal waarin niet meer aan de betreffende voorwaarden is voldaan. Voor de toepassing van deze paragraaf dient onder student te worden verstaan, de onderworpene van minder dan 25 jaar die cursussen volgt of een stage doormaakt om te kunnen worden benoemd in een openbaar ambt of die, hoewel hij geen verplichte cursussen meer volgt, een verhandeling bij het einde van hogere studiën voorbereidt, in de zin van de wetgeving betreffende de gezinsbijslag der zelfstandigen.] (11) (12) (32) [De toepassing van de in het eerste lid bedoelde gelijkstelling sluit de toepassing van de specifieke regeling voor de helpers bedoeld in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 uit.] (83) Bijwerking 2014/1 S.125/1

38 2. De personen bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit nr. 38 worden geacht alle beroepsbezigheid te hebben gestaakt, wanneer zij een land- of tuinbouwactiviteit uitoefenen en op voorwaarde dat de oppervlakte van de bewerkte gronden niet groter is dan: a) 1 ha voor de exploitatie van een landbouwgrond of van een maai- of grasweide; b) 35 aren voor de exploitatie van een gewone boomgaard, dit wil zeggen een al dan niet met gras bezaaide grond waarop een normaal aantal fruitbomen staan rekening gehouden met de soort waartoe zij behoren; c) 15 aren voor een groenteteelt; d) 15 aren voor een tabaksteelt; e) 15 aren voor een hopteelt; f) 15 aren voor een teelt van geneeskrachtige planten; g) 15 aren voor de exploitatie van een intensieve boomgaard, dit wil zeggen een boomgaard die geëxploiteerd wordt samen met de teelt van vruchten, bloemen, groenten, vroege aardappelen; h) 12,5 aren voor de exploitatie van een boomkwekerij of een rijsbos; i) 10 aren voor een witloofteelt (wortelteelt en beddingen voor snelteelt); j) 3 aren voor een teelt van bloemen en sierplanten; k) 200 m2 voor de exploitatie van één of meer serres. 38/13, 3 Indien de exploitatie verscheidene van de hierboven beschouwde teelten omvat en de oppervlakte aangewend voor elk dezer het in vorig lid bepaald maximum niet overschrijdt, worden de personen, bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit nr. 38, geacht alle beroepsbezigheid te hebben gestaakt: a) indien de exploitatie verscheidene van de in voorgaand lid b) tot k) bedoelde teelten omvat, op voorwaarde dat de globale oppervlakte 17,5 aren niet overschrijdt; b) indien de exploitatie enerzijds een in voorgaand lid a) bedoelde exploitatie en anderzijds één of meer in voorgaand lid b) tot k) bedoelde teelten omvat, onder de dubbele voorwaarde dat, in voorkomend geval, voldaan is aan de bepaling van a) van onderhavig lid en dat de globale oppervlakte 1 ha niet overschrijdt. Voor de toepassing van a) van vorig lid komt de oppervlakte aangewend voor de exploitatie van een gewone boomgaard slechts ten belope van 50 pct. in aanmerking. Bijwerking 2014/1 S.125/2

39 [ 3. De in artikel 13 van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde personen, die een mandaat in de zin van artikel 2 uitoefenen, worden uit dien hoofde geacht geen beroepsbezigheid uit te oefenen indien zij de kosteloosheid van dit mandaat bewijzen. Dat bewijs mag door elk rechtsmiddel geleverd worden, uitgezonderd de getuigenis, behalve wanneer [de Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit van de Federale Overheidsdienst Financiën beroepsinkomsten] (175) heeft weerhouden uit hoofde van de uitoefening van dit mandaat.] (33) 38/13, 3 Artikel 38. Tekst van kracht tot en met 31 december Er is begin van bezigheid in de zin van [artikel 13bis, 1,] van het koninklijk besluit nr. 38 (132): 1 wanneer geen enkele zelfstandige bezigheid werd uitgeoefend in de loop van het voorgaande burgerlijk kwartaal; 2 wanneer zich een feit voordoet dat van aard is de zelfstandige te rangschikken in de categorie onderworpenen bedoeld in artikel 35; 3 wanneer zich een gebeurtenis voordoet die voor gevolg heeft dat de zelfstandige de categorie onderworpenen bedoeld in artikel 35 verlaat; [4 [wanneer zich een gebeurtenis voordoet die tot gevolg heeft dat de zelfstandige, al dan niet vrijwillig, onderworpen wordt aan het sociaal statuut der zelfstandigen in de hoedanigheid van helper bedoeld in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38;] (84) (113) [5 wanneer zich een gebeurtenis voordoet die tot gevolg heeft dat de betrokkene de categorie onderworpenen bedoeld in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 verlaat.] (114) 2. Worden onder meer niet beschouwd een begin van bezigheid uit te maken in de zin van dit artikel: 1 de verzaking van de aanwending van een levensverzekeringscontract of een onroerend goed; 2 het feit dat de onderworpene in de categorie onderworpenen bedoeld in artikel 37 komt of eruit verdwijnt, naar gelang het geval; 3 [onverminderd de gevallen bedoeld in 1, 4 en 5, het feit dat de zelfstandige helper wordt of omgekeerd;] (115) 4 [de tot de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, beperkte onderwerping van de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 beoogde helpers.] (4) (85) Bijwerking 2014/1 S.125/3

40 3. Wanneer de beroepsbezigheid, die naast de activiteit als zelfstandige wordt uitgeoefend, van jaar tot jaar terugkeert en slechts een gedeelte van het jaar beslaat, is 1, 2, niet van toepassing indien dergelijke activiteit de onderworpene, voor het vorig jaar, reeds in de voorwaarden bracht bedoeld in de artikelen 35 en 36. In dezelfde hypothese is 1, 3, niet van toepassing wanneer dergelijke activiteit het volgend jaar, de onderworpene normaal in de voorwaarden moet brengen bedoeld in de artikelen 35 en 36. Tekst van kracht vanaf 1 januari Er is begin van bezigheid in de zin van [artikel 13bis, 1,] van het koninklijk besluit nr. 38 (132): 1 wanneer geen enkele zelfstandige bezigheid werd uitgeoefend in de loop van het voorgaande burgerlijk kwartaal; 2 [wanneer de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 beoogde helper waarvan de onderwerping zich beperkt tot de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, overstapt naar een andere categorie onderworpenen aan het sociaal statuut der zelfstandigen.] (176) 3 [ ] (177) 4 [ ] (84) (113) (177) 5 [...] (114) (177) 2. Worden onder meer niet beschouwd een begin van bezigheid uit te maken in de zin van dit artikel: 1 de verzaking van de aanwending van een levensverzekeringscontract of een onroerend goed; 2 het feit dat de onderworpene in de categorie onderworpenen bedoeld in artikel 37 komt of eruit verdwijnt, naar gelang het geval; 3 [onverminderd het geval bedoeld in 1, 2 ] (178), het feit dat de zelfstandige helper wordt of omgekeerd;] (115) 4 [de tot de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, beperkte onderwerping van de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 beoogde helpers.] (4) (85) [5 onverminderd het geval bedoeld in 1, 2, het feit dat de zelfstandige, al dan niet vrijwillig, onderworpen wordt aan het sociaal statuut der zelfstandigen in de hoedanigheid van helper bedoeld in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38; Bijwerking 2014/1 S.125/4

41 6 onverminderd het geval bedoeld in 1, 2, het feit dat de betrokkene de categorie onderworpenen bedoeld in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 verlaat; 7 het feit dat de onderworpene in de categorie van onderworpenen bedoeld in artikel 35 komt; 8 het feit dat de onderworpene de categorie van onderworpenen bedoeld in artikel 35 verlaat.] (179) 3. [ ] (180) Artikel 39. Tekst van kracht tot en met 31 december Voor de in artikel 38, 1, 2, bedoelde gevallen heeft de nieuwe toestand uitwerking vanaf het kalenderkwartaal dat volgt op dat waarin zich het feit voordoet dat hiertoe aanleiding geeft. Wanneer de gebeurtenis zich evenwel voordoet de eerste dag van een kalenderkwartaal heeft de nieuwe toestand uitwerking vanaf dat kwartaal. 2. Voor de in artikel 38, 1, 3, bedoelde gevallen heeft de nieuwe toestand uitwerking vanaf het kalenderkwartaal waarin zich het feit voordoet dat hiertoe aanleiding geeft. [ 3. De twee vorige paragrafen zijn evenwel niet van toepassing in de gevallen bedoeld bij artikel 39bis, 2 en 3.] (116) Tekst van kracht vanaf 1 januari Voor de in [artikel 38, 2, 7 ] (181), bedoelde gevallen heeft de nieuwe toestand uitwerking vanaf het kalenderkwartaal dat volgt op dat waarin zich het feit voordoet dat hiertoe aanleiding geeft. Wanneer de gebeurtenis zich evenwel voordoet de eerste dag van een kalenderkwartaal heeft de nieuwe toestand uitwerking vanaf dat kwartaal. 2. Voor de in [artikel 38, 2, 8 ] (182), bedoelde gevallen heeft de nieuwe toestand uitwerking vanaf het kalenderkwartaal waarin zich het feit voordoet dat hiertoe aanleiding geeft. [ 3. De twee vorige paragrafen zijn evenwel niet van toepassing in de gevallen bedoeld bij artikel 39bis, 2 en 3.] (116) Bijwerking 2014/1 S.125/5

42 [Artikel 39bis Tekst van kracht tot en met 31 december Wanneer de in artikel 7bis, 3, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde helper overstapt van de categorie onderworpenen aan de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sectoren der uitkerings- en moederschapsverzekering, naar de categorie onderworpenen aan het sociaal statuut der zelfstandigen, heeft deze nieuwe toestand uitwerking vanaf het kalenderkwartaal waarin de verklaring van aansluiting waaruit deze overgang blijkt aan de sociale verzekeringskas werd bezorgd. Het voorgaande lid doet evenwel geen afbreuk aan hetgeen bepaald is in artikel 11bis, 1, tweede lid van dit besluit. Wanneer de in artikel 7bis, 3, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde helper overstapt of geacht wordt over te stappen van de categorie onderworpenen aan het sociaal statuut der zelfstandigen naar de categorie onderworpenen aan de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sectoren der uitkeringsen moederschapsverzekering, heeft deze nieuwe toestand uitwerking vanaf het kalenderkwartaal waarin het verzoek tot overgang van categorie aan de sociale verzekeringskas werd meegedeeld. 2. Met uitzondering van de gevallen bedoeld in 1, eerste lid, heeft de nieuwe toestand voor de overige in artikel 38, 1, 4, bedoelde gevallen, alsook in de gevallen bedoeld in artikel 38, 2, 4, uitwerking vanaf het kalenderkwartaal dat volgt op datgene waarin zich het feit voordoet dat hiertoe aanleiding geeft. Wanneer de overgang zich evenwel voordoet de eerste dag van een kalenderkwartaal, heeft de nieuwe toestand uitwerking vanaf dat kalenderkwartaal 3. Voor de in artikel 38, 1, 5 bedoelde gevallen heeft de nieuwe toestand uitwerking vanaf het kalenderkwartaal waarin zich het feit voordoet dat hiertoe aanleiding geeft.] (117) Bijwerking 2014/1 S.126

43 Tekst van kracht vanaf 1 januari Wanneer de in artikel 7bis, 3, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde helper overstapt van de categorie onderworpenen aan de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sectoren der uitkerings- en moederschapsverzekering, naar de categorie onderworpenen aan het sociaal statuut der zelfstandigen, heeft deze nieuwe toestand uitwerking vanaf het kalenderkwartaal waarin de verklaring van aansluiting waaruit deze overgang blijkt aan de sociale verzekeringskas werd bezorgd. Het voorgaande lid doet evenwel geen afbreuk aan hetgeen bepaald is in artikel 11bis, 1, tweede lid van dit besluit. Wanneer de in artikel 7bis, 3, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde helper overstapt of geacht wordt over te stappen van de categorie onderworpenen aan het sociaal statuut der zelfstandigen naar de categorie onderworpenen aan de ziekte- en invaliditeitsverzekering, sectoren der uitkeringsen moederschapsverzekering, heeft deze nieuwe toestand uitwerking vanaf het kalenderkwartaal waarin het verzoek tot overgang van categorie aan de sociale verzekeringskas werd meegedeeld. 2. Met uitzondering van de gevallen bedoeld in 1, eerste lid, heeft de nieuwe toestand voor [de overige in artikel 38, 2, 4 en 5, bedoelde gevallen] (183), uitwerking vanaf het kalenderkwartaal dat volgt op datgene waarin zich het feit voordoet dat hiertoe aanleiding geeft. Wanneer de overgang zich evenwel voordoet de eerste dag van een kalenderkwartaal, heeft de nieuwe toestand uitwerking vanaf dat kalenderkwartaal 3. Voor de [in artikel 38, 2, 6 ] (184) bedoelde gevallen heeft de nieuwe toestand uitwerking vanaf het kalenderkwartaal waarin zich het feit voordoet dat hiertoe aanleiding geeft.] (117) Artikel 40. Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 en opgeheven met ingang op 1 januari 2015 (185) 1. [ ] (68) (69) (70) (86) (90) (118) (133) Bijwerking 2014/1 S.126/1

44 [ 1bis. De [in artikel 13bis, 2, van het koninklijk besluit nr. 38] (133) bedoelde onderworpenen kunnen gedurende de periode van begin van bezigheid vrijwillig vervroegde bijdragen betalen die hoger zijn dan de [in artikel 13bis, 2, van het koninklijk besluit nr. 38] (133) vastgestelde bedragen. Deze vervroegde bijdragen worden berekend op de raming van hun inkomsten. Voor de toekenning van de bonus bedoeld in artikel 45, moet de betaling van deze vervroegde bijdragen plaatsvinden vóór het einde van het tweede kalenderkwartaal volgend op het refertejaar in de zin van [artikel 13ter van het koninklijk besluit nr. 38] (133) dat dient voor de regularisatie van genoemde bijdragen.] (121) Bijwerking 2008/2 S.127

45 2. [Op basis van objectieve elementen, mag het sociaal verzekeringsfonds waarbij zij aangesloten zijn, op hun verzoek, een voorlopige toelating verlenen: a) aan de [in artikel 13bis, 2, 3, van het koninklijk besluit nr. 38] (133) bedoelde personen, om geen bijdrage te betalen, indien ze menen dat hun inkomen geen [405,60 EUR] (90) zal bereiken; b) aan de [in artikel 13bis, 2, 4 en 5, van het koninklijk besluit nr. 38] (133) bedoelde personen, om geen bijdrage te betalen, indien ze menen dat hun inkomen geen [811,20 EUR] (90) zal bereiken; c) aan de in artikel 37, 1, bedoelde personen: - ofwel geen bijdrage te betalen, indien ze menen dat hun inkomen geen [405,60 EUR] (90) zal bereiken; - ofwel een bijdrage te betalen gelijk aan deze die op basis van een inkomen van [1.920,48 EUR] (90) verschuldigd is door een in [artikel 13bis, 2, 3 ] (133), van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde verzekeringsplichtige, indien ze menen dat hun inkomen dit laatste bedrag niet zal overschrijden; - ofwel een bijdrage te betalen gelijk aan deze die op basis van een inkomen van [ [3,666,15] (133) EUR] (90) verschuldigd is door een in [artikel 13bis, 2, 1, van het koninklijk besluit nr. 38] (133) bedoelde verzekeringsplichtige, indien ze menen dat hun inkomen het in artikel 12, 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, bedoelde minimuminkomen niet zal overschrijden.] (71) (a) 3. De inkomstenbedragen, beoogd bij dit artikel, zijn reeds vastgesteld tegen spilindex 142,75. Zij worden overeenkomstig artikel 14, 1, van het koninklijk besluit nr. 38 aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen. (a) De SVF zijn bevoegd voor de aanvragen ingediend vanaf Voor de voorgaande historiek van deze 2: zie (13)(19)(48)(58). Bijwerking 2008/2 S.127/1

46 Artikel 41. [ ] (59) (72) (73) (78) (91) (92) (93) (134) Bijwerking 2008/2 S.128

47 Artikel 41bis. Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 In geval van begin van bezigheid in de zin van artikel 38, 1, moet de sociale verzekeringskas, rekening houdend met de eigen toestand van de onderworpene, schriftelijk en op duidelijke wijze diens aandacht vestigen op: 1 de voorlopige aard van de bijdragen die hem eerst zullen worden opgevraagd; 2 de wijze waarop de voorlopige bijdragen later zullen worden geregulariseerd; 3 de gevolgen die deze regularisatie zou kunnen meebrengen. 38/20, 3 e lid, b Terzelfdertijd zal de kas de onderworpene vragen een formulier te ondertekenen waarbij hij erkent de bovenvermelde inlichtingen te hebben bekomen en waarop hij zal vermelden [of hij wenst dat zijn voorlopige bijdragen zouden worden berekend overeenkomstig artikel 40, 1bis op grond van hogere beroepsinkomsten dan deze die resulteren uit de toepassing van [artikel 13bis, 2, van het koninklijk besluit nr. 38] (135) en,] (122) in bevestigend geval, op grond van welk bedrag. Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015 [...] (186) [Het fonds vraagt de onderworpene (op het moment van de aansluiting) een formulier te ondertekenen waarbij hij erkent de nodige inlichtingen overeenkomstig artikel 11, 4, van het koninklijk besluit nr. 38 te hebben bekomen en waarop hij vermeldt of hij wenst dat zijn voorlopige bijdragen overeenkomstig artikel 11, 3, vijfde of zesde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 zouden worden berekend op grond van hogere of lagere beroepsinkomsten dan deze die resulteren uit de toepassing van artikel 13bis, 2, van het koninklijk besluit nr. 38 en, in bevestigend geval, op grond van welk bedrag.] (122) (135) (187) Bijwerking 2014/1 S.129

48 Artikel 42. Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 In de loop van de eerste maand van elk kalenderkwartaal laat de sociale verzekeringskas, door middel van een vervaldagbericht, aan de onderworpene het bedrag kennen van de bijdrage die hij voor dat kwartaal verschuldigd is. De bijdrage dient betaald uiterlijk de laatste dag van het kwartaal waarop ze betrekking heeft. 38/15, 1, 2 e lid [Deze bijdrage wordt geacht betaald te zijn de dag waarop het bedrag ervan op het krediet van de rekening van het sociaal verzekeringsfonds of van de door dit fonds aangestelde advocaat of gerechtsdeurwaarder werd gebracht. In afwijking van voorgaand lid gelden eveneens als datum van betaling: - voor de betalingen in speciën aan het loket van het sociaal verzekeringsfonds: de dag waarop de betaling in speciën aan het loket van het sociaal verzekeringsfonds werd verricht; - voor de stortingen in een postkantoor: de dag waarop de storting in het postkantoor werd verricht; - voor de betalingen in speciën aan de advocaat of de gerechtsdeurwaarder aangesteld door het sociaal verzekeringsfonds: de datum waarop de betaling in handen van de advocaat of de gerechtsdeurwaarder werd verricht.] (1) De onderworpene kan het feit, dat hij geen vervaldagbericht zou ontvangen hebben, niet inroepen om zich aan zijn wettelijke verplichtingen te onttrekken. Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015 In de loop van de eerste maand van elk kalenderkwartaal laat de sociale verzekeringskas, door middel van een vervaldagbericht, aan de onderworpene het bedrag kennen van de [voorlopige] (188) bijdrage die hij voor dat kwartaal verschuldigd is. De bijdrage dient betaald uiterlijk de laatste dag van het kwartaal waarop ze betrekking heeft. 38/15, 1, 2 e lid [Deze bijdrage wordt geacht betaald te zijn de dag waarop het bedrag ervan op het krediet van de rekening van het sociaal verzekeringsfonds of van de door dit fonds aangestelde advocaat of gerechtsdeurwaarder werd gebracht. Bijwerking 2014/1 S.129/1

49 In afwijking van voorgaand lid gelden eveneens als datum van betaling: - voor de betalingen in speciën aan het loket van het sociaal verzekeringsfonds: de dag waarop de betaling in speciën aan het loket van het sociaal verzekeringsfonds werd verricht; - voor de stortingen in een postkantoor: de dag waarop de storting in het postkantoor werd verricht; - voor de betalingen in speciën aan de advocaat of de gerechtsdeurwaarder aangesteld door het sociaal verzekeringsfonds: de datum waarop de betaling in handen van de advocaat of de gerechtsdeurwaarder werd verricht.] (1) De onderworpene kan het feit, dat hij geen vervaldagbericht zou ontvangen hebben, niet inroepen om zich aan zijn wettelijke verplichtingen te onttrekken. [Artikel 42bis. Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 en opgeheven met ingang op 1 januari 2015 (189) In toepassing van artikel 20, 4, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 kan door de sociale verzekeringskassen een eenmalige vermindering met een forfaitair bedrag van maximaal 10 EUR op de door de kassen gevorderde werkingskosten worden toegekend aan elke onderworpene die ervoor kiest de kwartaalbijdragen te betalen middels een bankdomiciliëring. 38/20, 4, 4 e lid De vermindering kan slechts worden toegekend: 1 aan zelfstandigen wiens bijdragen gebaseerd zijn op inkomsten gelijk aan of hoger dan de in artikel 12, 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde inkomsten; 2 wanneer de rekening van de sociale verzekeringskas ten laatste op de laatste dag van het kwartaal waarop de door de domiciliëring gevatte kwartaalbijdrage betrekking heeft, met het verschuldigd bedrag werd gecrediteerd; 3 ingeval de kwartaalbijdragen daadwerkelijk door een bankdomiciliëring werden betaald gedurende minstens vier opeenvolgende kwartalen. Indien de in het tweede lid bepaalde voorwaarden vervuld zijn, wordt de vermindering door de sociale verzekeringskas toegekend in de loop van het kwartaal dat volgt op het vierde kwartaal van betaling van de sociale bijdragen door een bankdomiciliëring. Bijwerking 2014/1 S.130

50 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder kwartaalbijdrage: de bijdragen bedoeld in de artikelen [12, 13 en 13bis, 2] (136), van het koninklijk besluit nr. 38 en in artikel 40 van dit besluit, met uitsluiting van de in artikel 43 van dit besluit bedoelde bijdragecomplementen. Het forfaitair bedrag van de vermindering waarvan sprake in het eerste lid kan door de Minister belast met Middenstand worden gewijzigd rekening houdende met de evolutie van de levensduurte.] (99) Artikel 43. Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 [Uiterlijk de laatste dag van de maand na die waarin de sociale verzekeringskas de inlichtingen ontvangt, nodig om over te gaan tot een regularisatie met toepassing van [artikel 13ter van het koninklijk besluit nr. 38] (137) of ten gevolge van een rechtzetting in de vaststelling van de bijdragen, stuurt zij aan de betrokkene een afrekening en vordert het bijdragecomplement of betaalt het teveel geïnde bedrag terug, naargelang van het geval.] (45) Tekst van kracht vanaf 1 januari [Uiterlijk de laatste dag van de maand na die waarin de sociale verzekeringskas de inlichtingen ontvangt, nodig om over te gaan tot een regularisatie met toepassing van [artikel 11, 5, eerste lid] (190) van het koninklijk besluit nr. 38] (137) of ten gevolge van een rechtzetting in de vaststelling van de bijdragen, stuurt zij aan de betrokkene een afrekening en vordert het bijdragecomplement of betaalt het teveel geïnde bedrag terug, naargelang van het geval.] (45) [ 2. De aanvraag in toepassing van artikel 11, 5, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 wordt ingediend bij het sociaal verzekeringsfonds waarbij de zelfstandige is aangesloten hetzij per aangetekend schrijven, hetzij ter plaatse tegen afgifte van een ontvangstbewijs.] (191) Bijwerking 2014/1 S.130/1

51 Artikel 44. Tekst van kracht tot en met 31 december Indien de onderworpene, op het einde van het kwartaal, de bijdrage niet betaald heeft die hij voor dat kwartaal verschuldigd is, wordt deze of het gedeelte ervan dat niet betaald werd, naargelang het geval, verhoogd. Zolang die bijdrage niet volledig is betaald, wordt, bij het verstrijken van elk volgend kalenderkwartaal, op die bijdrage of op het gedeelte ervan dat niet betaald werd, naargelang het geval, de verhoging opnieuw toegepast. De verhoging bedraagt 4 pct. bij het verstrijken van elk kalenderkwartaal gelegen vóór 1989 en 3 pct. bij het verstrijken van elk kalenderkwartaal gelegen na [Deze verhoging wordt voor de laatste maal in rekening gebracht bij het verstrijken van het kalenderkwartaal dat datgene voorafgaat in de loop waarvan hetzij de onderworpene voor de arbeidsrechtbank gedagvaard wordt tot betaling van die bijdrage of van het gedeelte ervan dat niet betaald werd, naargelang het geval, hetzij de sociale verzekeringskas waarbij de onderworpene aangesloten is hem het dwangbevel heeft doen betekenen houdende het bevel om deze bijdrage of het gedeelte ervan dat niet betaald werd, naargelang het geval, te betalen.] (100) 38/15, 4, 1 2. Wanneer een onderworpene aansloot bij een sociale verzekeringskas[uiterlijk op de dag van de aanvang van de zelfstandige beroepsbezigheid] (159), wordt de in 1, bedoelde verhoging, wat de eerste twee kwartaalbijdragen betreft die de betrokkene verschuldigd is, voor de eerste maal toegepast bij het verstrijken van het [...] kalenderkwartaal dat volgt op datgene waarin de sociale verzekeringskas aan de onderworpene het vervaldagbericht heeft verstuurd dat erop betrekking heeft. (46) 3. Wanneer een regularisatie dient te geschieden na een begin of een hervatting van beroepsbezigheid of ingevolge een rechtzetting in de vaststelling der bijdragen, wordt de in 1 bedoelde verhoging voor de eerste maal op het onbetaald gebleven gedeelte van het bijdrage-supplement toegepast, bij het verstrijken van het [...] kalenderkwartaal dat volgt op datgene in de loop waarvan de sociale verzekeringskas aan de onderworpene de bijdrageafrekening heeft verstuurd welke uit die regularisatie voortspruit. (47) Wanneer echter, bij begin of hervatting van beroepsbezigheid, de aansluiting bij een sociale verzekeringskas plaatsvindt na 31 december van het derde kalenderjaar dat volgt op datgene waarin de beroepsbezigheid aanving of hervat werd, zijn de in 1 bedoelde verhogingen verschuldigd vanaf het eerste kwartaal onderwerping en worden ze toegepast op de bijdragen naar behoren vastgesteld overeenkomstig [artikel 13ter van het koninklijk besluit nr. 38] (138). Bijwerking 2014/1 S.131

52 4. De in dit artikel bedoelde verhogingen zijn van ambtswege, zonder ingebrekestelling, verschuldigd. 5. De in dit artikel bedoelde verhogingen worden terugbetaald in de mate waarin zij betrekking hebben op bijdragen waarvan, na regularisatie, blijkt dat ze aan de onderworpene dienen terugbetaald. Tekst van kracht vanaf 1 januari Indien de onderworpene, op het einde van het kwartaal, de [voorlopige] (192) bijdrage niet betaald heeft die hij voor dat kwartaal verschuldigd is, wordt deze of het gedeelte ervan dat niet betaald werd, naargelang het geval, verhoogd. Zolang die bijdrage niet volledig is betaald, wordt, bij het verstrijken van elk volgend kalenderkwartaal, op die bijdrage of op het gedeelte ervan dat niet betaald werd, naargelang het geval, de verhoging opnieuw toegepast. De verhoging bedraagt 4 pct. bij het verstrijken van elk kalenderkwartaal gelegen vóór 1989 en 3 pct. bij het verstrijken van elk kalenderkwartaal gelegen na [Deze verhoging wordt voor de laatste maal in rekening gebracht bij het verstrijken van het kalenderkwartaal dat datgene voorafgaat in de loop waarvan hetzij de onderworpene voor de arbeidsrechtbank gedagvaard wordt tot betaling van die bijdrage of van het gedeelte ervan dat niet betaald werd, naargelang het geval, hetzij de sociale verzekeringskas waarbij de onderworpene aangesloten is hem het dwangbevel heeft doen betekenen houdende het bevel om deze bijdrage of het gedeelte ervan dat niet betaald werd, naargelang het geval, te betalen.] (100) 38/15, 4, 1 2. Wanneer een onderworpene aansloot bij een sociale verzekeringskas[uiterlijk op de dag van de aanvang van de zelfstandige beroepsbezigheid] (159), wordt de in 1, bedoelde verhoging, wat de eerste twee kwartaalbijdragen betreft die de betrokkene verschuldigd is, voor de eerste maal toegepast bij het verstrijken van het [...] kalenderkwartaal dat volgt op datgene waarin de sociale verzekeringskas aan de onderworpene het vervaldagbericht heeft verstuurd dat erop betrekking heeft. (46) 3. [Wanneer een regularisatie overeenkomstig artikel 11, 5, van het koninklijk besluit nr. 38 of ingevolge een rechtzetting in de vaststelling der bijdragen dient te geschieden, wordt de in 1 bedoelde verhoging voor de eerste maal op het onbetaald gebleven gedeelte van het bijdragesupplement toegepast, bij het verstrijken van het kalenderkwartaal dat volgt op datgene in de loop waarvan het sociaal verzekeringsfonds aan de onderworpene de bijdrage-afrekening heeft verstuurd welke uit die regularisatie voortspruit. Bijwerking 2014/1 S.131/1

53 Wanneer de aansluiting bij een sociaal verzekeringsfonds plaatsvindt op een tijdstip waarop blijkt dat de regularisatiebijdragen overeenkomstig artikel 11, 5 van het koninklijk besluit nr. 38 reeds naar behoren kunnen worden vastgesteld, zijn de in 1 bedoelde verhogingen verschuldigd vanaf het eerste kwartaal onderwerping en worden ze toegepast op de voorlopige bijdragen naar behoren vastgesteld en verschuldigd overeenkomstig de artikelen 11, 3 en 13bis van het koninklijk besluit nr. 38, alsook, in voorkomend geval op het bijdragesupplement, vastgesteld overeenkomstig artikel 11, 5 van het koninklijk besluit nr. 38.] (47) (138) (193) 4. De in dit artikel bedoelde verhogingen zijn van ambtswege, zonder ingebrekestelling, verschuldigd. 5. [De in 1, eerste lid, bedoelde verhoging wordt in voorkomend geval verminderd wanneer en in de mate waarin de voorlopige bijdragen voor het betrokken bijdragejaar overeenkomstig artikel 11, 3, zesde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 worden verminderd. De in 3, eerste en tweede lid, bedoelde verhoging wordt in voorkomend geval verminderd wanneer en in de mate waarin het in 3, eerste lid, bedoelde bijdragesupplement naar beneden toe wordt herzien.] (194) [ 6. Dit artikel doet geen afbreuk aan de verhogingen zoals bepaald in artikel 11bis, 1, van het koninklijk besluit nr. 38.] (195) Artikel 44bis. Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 [ 1. Indien de onderworpene op het einde van een kalenderjaar bijdragen die in de loop van dat jaar voor het eerst van hem werden gevorderd niet of niet volledig heeft betaald, wordt op 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar een eenmalige bijkomende verhoging toegepast op het gedeelte van deze bijdragen dat niet is betaald. Deze bijkomende verhoging bedraagt 7 pct. Ze wordt voor de eerste maal toegepast met betrekking tot de bijdragen die in de loop van het jaar 1996 voor het eerst werden opgevorderd. [Ze wordt echter niet toegepast op de bijdragen bedoeld in het eerste lid die in de loop zelf van het betreffende jaar het voorwerp hebben uitgemaakt van een dagvaarding voor de arbeidsrechtbank of van een dwangbevel houdende bevel tot betaling.] (101) (128) Bijwerking 2014/1 S.131/2

54 2. Voor de toepassing van 1 wordt, wanneer de onderworpene aansloot bij een sociale verzekeringskas [uiterlijk op de dag van de aanvang van de zelfstandige beroepsactiviteit] (160) en indien het vervaldagbericht met betrekking tot de eerste, de tweede of de eerste twee kwartaalbijdragen die betrokkene verschuldigd is in de loop van het laatste kwartaal van een kalenderjaar werd verstuurd, de opvordering van genoemde kwartaalbijdragen geacht te hebben plaatsgevonden in de loop van het kalenderjaar volgend op datgene waarin genoemd vervaldagbericht werd verstuurd. Voor de toepassing van 1 wordt, wanneer de onderworpene niet [uiterlijk op de dag van de aanvang van de zelfstandige beroepsactiviteit] (160) aansloot bij een sociale verzekeringskas, de opvordering van de overeenkomstig [artikel 40 van dit besluit en artikel 13bis, 2, van het koninklijk besluit nr. 38] (139) vastgestelde bijdragen geacht te hebben plaatsgevonden in de loop van het kalenderjaar waarop deze bijdragen betrekking hebben. 3. Voor de toepassing van 1 wordt, wanneer een bijdrage-afrekening die voortspruit uit een regularisatie na een begin of een hervatting van beroepsbezigheid of ingevolge een rechtzetting in de vaststelling der bijdragen verstuurd werd in de loop van het laatste kwartaal van een kalenderjaar, de opvordering van het bijdragesupplement geacht te hebben plaatsgevonden in de loop van het kalenderjaar volgend op datgene waarin genoemde bijdrage-afrekening werd verstuurd. Wanneer echter, bij begin of hervatting van beroepsbezigheid, de aansluiting bij een sociale verzekeringskas plaatsvindt na 31 december van het derde kalenderjaar dat volgt op datgene waarin de beroepsbezigheid aanving of hervat werd, wordt, voor de toepassing van 1, de opvordering van de overeenkomstig [artikel 13ter van het koninklijk besluit nr. 38] (139) vastgestelde bijdragen geacht te hebben plaatsgevonden in de loop van het kalenderjaar waarop deze bijdragen betrekking hebben. 4. De in dit artikel bedoelde verhoging is van ambtswege, zonder ingebrekestelling, verschuldigd. 5. De in dit artikel bedoelde verhoging wordt terugbetaald in de mate waarin zij betrekking heeft op bijdragen, waarvan, na regularisatie, blijkt dat ze aan de onderworpene dienen terugbetaald.] (60) Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015 [ 1. Indien de onderworpene op het einde van een kalenderjaar [voorlopige] (196) bijdragen die in de loop van dat jaar voor het eerst van hem werden gevorderd niet of niet volledig heeft betaald, wordt op 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar een eenmalige bijkomende verhoging toegepast op het gedeelte van deze bijdragen dat niet is betaald. Bijwerking 2014/1 S.131/3

55 Deze bijkomende verhoging bedraagt 7 pct. Ze wordt voor de eerste maal toegepast met betrekking tot de bijdragen die in de loop van het jaar 1996 voor het eerst werden opgevorderd. [Ze wordt echter niet toegepast op de bijdragen bedoeld in het eerste lid die in de loop zelf van het betreffende jaar het voorwerp hebben uitgemaakt van een dagvaarding voor de arbeidsrechtbank of van een dwangbevel houdende bevel tot betaling.] (101) (128) 2. Voor de toepassing van 1 wordt, wanneer de onderworpene aansloot bij een sociale verzekeringskas [uiterlijk op de dag van de aanvang van de zelfstandige beroepsactiviteit] (160) en indien het vervaldagbericht met betrekking tot de eerste, de tweede of de eerste twee kwartaalbijdragen die betrokkene verschuldigd is in de loop van het laatste kwartaal van een kalenderjaar werd verstuurd, de opvordering van genoemde kwartaalbijdragen geacht te hebben plaatsgevonden in de loop van het kalenderjaar volgend op datgene waarin genoemd vervaldagbericht werd verstuurd. Voor de toepassing van 1 wordt, wanneer de onderworpene niet [uiterlijk op de dag van de aanvang van de zelfstandige beroepsactiviteit] (160) aansloot bij een sociale verzekeringskas, de opvordering van de overeenkomstig [ ] (197) artikel 13bis, 2, van het koninklijk besluit nr. 38] (139) vastgestelde bijdragen geacht te hebben plaatsgevonden in de loop van het kalenderjaar waarop deze bijdragen betrekking hebben. 3. [Voor de toepassing van 1 wordt, wanneer een bijdrageafrekening overeenkomstig artikel 11, 5, van het koninklijk besluit nr. 38 verstuurd werd in de loop van het laatste kwartaal van een kalenderjaar, de opvordering van het bijdragesupplement geacht te hebben plaatsgevonden in de loop van het kalenderjaar volgend op datgene waarin genoemde bijdrageafrekening werd verstuurd. Wanneer echter de aansluiting bij een sociaal verzekeringsfonds plaatsvindt op een tijdstip waarop blijkt dat de bijdragen overeenkomstig artikel 11, 5 van het koninklijk besluit nr. 38 reeds naar behoren kunnen worden vastgesteld, wordt, voor de toepassing van 1, de opvordering van de overeenkomstig artikel 11, 3 of 13bis van het koninklijk besluit nr. 38 verschuldigde voorlopige bijdragen, alsook, in voorkomend geval, van het bijdragesupplement, vastgesteld overeenkomstig artikel 11, 5 van het koninklijk besluit nr. 38, geacht te hebben plaatsgevonden in de loop van het kalenderjaar waarop deze bijdragen betrekking hebben.] (139)] (198) 4. De in dit artikel bedoelde verhoging is van ambtswege, zonder ingebrekestelling, verschuldigd. Bijwerking 2014/1 S.132

56 5. [De in 1, eerste lid, bedoelde verhoging wordt in voorkomend geval verminderd wanneer en in de mate waarin de voorlopige bijdragen voor het betrokken bijdragejaar overeenkomstig artikel 11, 3, zesde lid van het koninklijk besluit nr. 38 worden verminderd. De in 3, eerste lid, bedoelde verhoging wordt in voorkomend geval verminderd wanneer en in de mate waarin het in artikel 44, 3, eerste en tweede lid, bedoelde bijdragesupplement naar beneden toe wordt herzien.] (60) (199) [ 6. Dit artikel doet geen afbreuk aan de verhogingen zoals bepaald in artikel 11bis, 1 van koninklijk besluit nr. 38.] (200) Artikel 45. Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 en opgeheven met ingang op 1 januari 2015 (201) [ 1. Een bonus wordt in voorkomend geval toegekend bij de in [artikel 13ter van het koninklijk besluit nr. 38] (140) bedoelde regularisatie na een begin of hervatting van bezigheid voor de betalingen van voorlopige bijdragen verricht vanaf 1 juli Zij bestaat uit een restitutiepercentage dat wordt toegekend aan de onderworpene op het ogenblik van genoemde regularisatie. 38/11, 4 en 15, 4, 4 (a) (a) Art. 4, 2e lid KB (B.S ) bepaalt het volgende m.b.t. artikel 45: "Artikel 45 van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, zoals dat gold voor de vervanging ervan bij artikel 3 van dit besluit, blijft van toepassing op elke betaling van voorlopige bijdragen krachtens de artikelen 40 of 41bis van hetzelfde besluit die werd verricht op een datum voorafgaand aan 1 juli 2006." De oude tekst (d..w.z. voor de inwerkingtreding van het KB , op ) luidde als volgt: "Wanneer in geval van een regularisatie na een begin of hervatting van bezigheid het bedrag van de betaalde voorlopige bijdrage dit van de verschuldigde bijdrage overtreft wordt op het teveel geïnde met betrekking tot de kalenderkwartalen gelegen na 1988 een moratoriuminterest toegepast. Deze interest bedraagt 2 pct. en wordt toegepast bij het verstrijken van het kalenderkwartaal waarin de betaling werd verricht die aanleiding gaf tot het ontstaan van het credit. Hij wordt opnieuw toegepast bij het verstrijken van elk kalenderkwartaal voorafgaand aan datgene waarin tot de terugbetaling of de heraanwending van het creditbedrag wordt overgegaan." Bijwerking 2014/1 S.132/1

57 Dit percentage is gelijk aan 0,75 %. Het wordt toegepast op de volgende bedragen : - op het positieve verschil tussen het bedrag van de tijdens een periode van begin van bezigheid krachtens de [artikel 40, 2, van dit besluit en artikel 13bis, 2, van het koninklijk besluit nr. 38] (140), geïnde voorlopige bijdrage en het bedrag van de na regularisatie verschuldigde bijdrage, en/of, - op het positieve verschil tussen het bedrag van de tijdens een periode van begin van bezigheid krachtens artikel 40, 1bis geïnde voorlopige bijdrage en het bedrag van de krachtens [artikel 13bis, 2, van het koninklijk besluit nr. 38] (140) verschuldigde voorlopige bijdrage. Dit percentage wordt toegepast bij het verstrijken van het kalenderkwartaal waarin de betaling werd verricht die aanleiding gaf tot de toekenning van de bonus. Het wordt opnieuw toegepast bij het verstrijken van elk kalenderkwartaal voorafgaand aan datgene waarin tot de in [artikel 13ter van het koninklijk besluit nr. 38] (140) bedoelde regularisatie na een begin of hervatting van bezigheid wordt overgegaan. 2. Het in 1 bedoelde percentage kan worden gewijzigd bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad teneinde het aan te passen aan de evolutie van de op de financiële markten geldende koers.] (123) Artikel 46. Alvorens tot de gerechtelijke invordering [of tot de invordering bij wijze van dwangbevel] (102) over te gaan moeten de sociale verzekeringskassen, in ieder geval, de onderworpene een laatste herinnering bij ter post aangetekend schrijven toesturen met vermelding van de bedragen waarop de invordering zal slaan. 38/20, 5 Deze herinnering kan gebeuren door tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder. [Deze herinnering moet op straffe van nietigheid vermelden dat, indien de onderworpene niet tot betwisting overgaat van de bedragen of geen uitstel van betaling vraagt en verkrijgt, per bij de post aangetekende brief, binnen de maand vanaf de betekening of de kennisgeving van de herinnering, de sociale verzekeringskas die bedragen zal kunnen invorderen door middel van een dwangbevel. Het toestaan van uitstel van betaling door de sociale verzekeringskas schorst de uitvaardiging van een eventueel dwangbevel alsook de gerechtelijke invordering, en dit in zoverre het tussen de sociale verzekeringskas en de onderworpene tot stand gekomen akkoord door deze laatste wordt nageleefd.] (103) Bijwerking 2011/1 S.132/2

58 Artikel 47. De bijkomende kosten die voor de sociale verzekeringskassen voortvloeien uit de verzending van herinneringen aan hun onderworpenen, achteruit met betaling, worden ten laste van die onderworpenen gelegd. 38/20, 5 [Artikel 47bis. 1. Voor de toepassing van artikel 20, 7, van het koninklijk besluit nr. 38 kunnen de bijdragen evenals de verhogingen, verwijlintresten en andere aanhorigheden worden ingevorderd bij wijze van dwangbevel door de sociale verzekeringskas waaraan zij verschuldigd zijn voor zover de onderworpene de bedragen die aan hem werden gevorderd niet heeft betwist of geen uitstel van betaling heeft gevraagd en verkregen volgens de in artikel 46 gestelde voorwaarden en termijn. 38/20, 7 2. De bijdragen evenals de verhogingen, verwijlintresten en andere aanhorigheden kunnen worden ingevorderd bij wijze van dwangbevel door de sociale verzekeringskas waaraan zij verschuldigd zijn vanaf het ogenblik dat het bijzonder kohier, waarin zij zijn opgenomen, uitvoerbaar is verklaard. Het bijzonder kohier bevat: 1 de gegevens van de sociale verzekeringskas-schuldeiser; 2 de naam, voornaam, adres en nationaal nummer van de zelfstandigeschuldenaar, of desgevallend van de persoon die hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van de bijdragen, of de benaming, zetel en ondernemingsnummer indien deze laatste een rechtspersoon is; 3 een gedetailleerde afrekening van bijdragen, verhogingen, verwijlintresten en andere aanhorigheden, verschuldigd aan de kas en waarvoor wordt overgegaan tot invordering bij wijze van dwangbevel; 4 de motivering van het gebruik van het dwangbevel; 5 de datum van het visum van uitvoerbaarheid; 6 de verzendingsdatum; 7 de uiterste betalingsdatum; 8 de beroepen waarover de schuldenaar beschikt evenals de termijnen waarbinnen hij ze op geldige wijze kan indienen. Het uitvoerbaar verklaard kohier geldt als uitvoerbare titel met het oog op de invordering. Bijwerking 2006/2 S.132/3

59 De kohieren worden uitvoerbaar verklaard door één of meerdere personeelsleden van de sociale verzekeringskas-schuldeiser dat met dat doel werden aangewezen door de raad van bestuur en officieel erkend door de Minister van Middenstand. 3. Het dwangbevel van de sociale verzekeringskas-schuldeiser wordt uitgevaardigd door een personeelslid dat met dat doel werd aangewezen door de raad van bestuur. 4. Het dwangbevel wordt betekend aan de schuldenaar bij deurwaardersexploot. De betekening bevat bevel tot betalen binnen de 24 uren, op straffe van uitvoering bij beslag, alsook een boekhoudkundige verantwoording van de gevraagde sommen en een afschrift van de uitvoerbare titel. De moratoriumintresten zoals voorzien in artikel 1153 van het Burgerlijk Wetboek zijn verschuldigd vanaf de dag van de betekening. 5. De schuldenaar kan verzet aantekenen tegen het dwangbevel voor de arbeidsrechtbank van zijn woonplaats of zijn maatschappelijke zetel. Het verzet wordt, op straffe van nietigheid, met redenen omkleed; het dient gedaan te worden door middel van dagvaarding bij deurwaardersexploot aan de sociale verzekeringskas binnen de maand vanaf de betekening van het dwangbevel, zonder afbreuk te doen aan de artikelen 50, tweede lid en 55 van het Gerechtelijk Wetboek. De uitoefening van het verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel tot de uitspraak ten gronde is gevallen. 6. De sociale verzekeringskas-schuldeiser mag bewarend beslag laten leggen en het dwangbevel uitvoeren met gebruikmaking van de middelen tot tenuitvoerlegging bepaald in het vijfde deel van het Gerechtelijk Wetboek. De gedeeltelijke betalingen gedaan ingevolge de betekening van een dwangbevel verhinderen de voortzetting van de vervolgingen niet. 7. De kosten van de betekening van het dwangbevel evenals de uitvoeringskosten of de bewarende maatregelen zijn ten laste van de schuldenaar. Ze worden bepaald volgens de regels opgesteld voor de door de gerechtsdeurwaarders verrichte aktes in burgerlijke en handelszaken.] (104) Bijwerking 2006/2 S.132/4

60 Artikel 48. Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 De betaling van [de in de artikelen 44 en 44bis bedoelde verhogingen] kan geheel of ten dele verzaakt worden: (61) 1 wanneer de schuldenaar zich kan beroepen op een geval van overmacht; 2 wanneer de schuldenaar, ter wille van de speciale aard van de uitgeoefende bezigheid, zich te goeder trouw kon beschouwen als niet onderworpen zijnde aan het koninklijk besluit nr. 38; 3 in andere [behartigenswaardige] gevallen. (61) 38/15, 4, 1 Het Rijksinstituut beslist over de verzaking. Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015 De betaling van [de in de artikelen 44 en 44bis bedoelde verhogingen [alsook de verhogingen bedoeld in artikel 11bis, 1, van het koninklijk besluit nr. 38] (202)] (61) kan geheel of ten dele verzaakt worden: 1 wanneer de schuldenaar zich kan beroepen op een geval van overmacht; 2 wanneer de schuldenaar, ter wille van de speciale aard van de uitgeoefende bezigheid, zich te goeder trouw kon beschouwen als niet onderworpen zijnde aan het koninklijk besluit nr. 38; 3 in andere [behartigenswaardige] gevallen. (61) 38/15, 4, 1 Het Rijksinstituut beslist over de verzaking. Artikel 49. Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 en opgeheven met ingang op 1 januari 2015 (203) [De bij artikel 16 van het koninklijk besluit nr. 38 vastgestelde verjaringstermijn gaat in op 1 januari van het derde jaar volgend op het jaar waarin de bezigheid een aanvang nam, voor wat betreft: - de bij begin van bezigheid overeenkomstig [artikel 13ter, 2 en 4, van het koninklijk besluit nr. 38 december] (141), verschuldigde regularisatiebijdragen; - de bijdragen die overeenkomstig [artikel 13bis, 2, van het koninklijk besluit nr. 38] (141), tijdens de periode van begin van bezigheid werden betaald en die ten gevolge van een overeenkomstig [artikel 13ter, 2 en 4, van het koninklijk besluit nr. 38 december] (141), uitgevoerde regularisatie onverschuldigd blijken te zijn. 38/16, 2 3 e lid Bijwerking 2014/1 S.132/5

61 De toepassing van de in het vorige lid bepaalde regel mag echter niet voor gevolg hebben dat de te innen of terug te betalen regularisatiebijdragen met betrekking tot een bepaald jaar zouden verjaren vóór de voorlopige bijdragen met betrekking tot datzelfde jaar.] (74) Artikel De onderworpenen zijn geen enkele bijdrage verschuldigd voor de kwartalen van non-activiteit omwille van ziekte of invaliditeit die in het raam van de pensioenregeling voor zelfstandigen met een periode van activiteit gelijkgesteld worden. 38/15, 3 (a) [Er is eveneens geen enkele bijdrage verschuldigd voor het kwartaal in de loop waarvan de non-activiteit omwille van ziekte of invaliditeit aanvangt op voorwaarde dat deze aanvangt in de loop van de eerste maand van het kwartaal en dat dit kwartaal gelijkgesteld wordt met een periode van activiteit in het raam van de pensioenregeling voor zelfstandigen. (a) Zie 72/14, 1, 1e lid, en ARP/28 tot 30ter. Bijwerking 2014/1 S.133

62 Er is eveneens geen enkele bijdrage verschuldigd voor het kwartaal in de loop waarvan de activiteit wordt hervat volgend op een periode van nonactiviteit omwille van ziekte of invaliditeit op voorwaarde dat deze hervatting plaatsvindt in de loop van de derde maand van het kwartaal en dat dit kwartaal gelijkgesteld wordt met een periode van activiteit in het raam van de pensioenregeling voor zelfstandigen.] (124) [ 2. De zelfstandigen die de ouders zijn van een kind dat getroffen is door een ernstige aandoening zijn eveneens geen enkele bijdrage verschuldigd voor het kwartaal dat volgt op het begin van de stopzetting van de beroepsactiviteit, op voorwaarde dat de volgende cumulatieve voorwaarden vervuld zijn : 1 de bijdrage die wordt beoogd is de bijdrage die de zelfstandige verschuldigd is krachtens de artikelen 12, 1, 12 1ter of 13bis, 2, 1 of 2 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen; 2 de zelfstandige die wordt beoogd moet aan het sociaal verzekeringsfonds waarbij hij aangesloten is voor het einde van het kwartaal waarvoor de bijdrage is verschuldigd, via een ter post aangetekende brief of door neerlegging van een verzoek ter plaatse tegen ontvangstbewijs, een medisch attest dat de ernst van de aandoening bevestigt, overmaken. Wordt beschouwd als ernstige ziekte, elke medische aandoening of ingreep die door de arts van het kind als ernstig beschouwd wordt en waarvoor de arts meent dat elke vorm van bijstand van het gezin van de zelfstandige nodig is voor het herstel van het kind; Het feit dat de zelfstandige zijn beroepsactiviteit onderbreekt voor een periode die korter is dan een volledig kwartaal, verhindert de mogelijke toepassing van de vrijstelling voor het betreffende kwartaal niet; 3 de ernstige aandoening moet de stopzetting van de beroepsactiviteit van de zelfstandige gedurende minimum vier opeenvolgende weken tot gevolg hebben. De zelfstandige dient bij het medisch attest een verklaring op eer te voegen, dat hij zijn activiteit gedurende minimum 4 weken heeft stopgezet of zal stopzetten; Bijwerking 2010/1 S.133/1

63 4 het kind dat getroffen is door de ernstige aandoening is het kind van de zelfstandige of van zijn partner. Het kind is rechtgevend op kinderbijslag en maakt deel uit van het gezin van de zelfstandige. De partner van de zelfstandige is de echtgenoot of echtgenote van de zelfstandige of de wettelijk samenwonende in de zin van de wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning en maakt werkelijk deel uit van zijn gezin; 5 de zelfstandige kan slechts éénmaal genieten van deze maatregel voor hetzelfde kind. 3. De zelfstandigen zijn eveneens geen enkele bijdrage verschuldigd wanneer zij hun beroepsactiviteit onderbreken onder de voorwaarden van het koninklijk besluit van 22 januari 2010 houdende toekenning van een uitkering ten voordele van de zelfstandige die tijdelijk zijn activiteit stopzet om palliatieve zorgen te geven aan een kind of aan zijn partner en dit voor het kwartaal volgend op het begin van de onderbreking van de beroepsactiviteit. Om te kunnen genieten van de hiervoor vermelde maatregel, moeten de palliatieve zorgen de stopzetting van de beroepsactiviteit van de zelfstandige gedurende minimum vier opeenvolgende weken tot gevolg hebben. Het feit dat de zelfstandige zijn beroepsactiviteit onderbreekt voor een periode die korter is dan een volledig kwartaal, verhindert de mogelijke toepassing van de vrijstelling voor het betreffende kwartaal niet. De partner van de zelfstandige is de echtgenoot of echtgenote van de zelfstandige of de wettelijk samenwonende in de zin van de wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning en maakt werkelijk deel uit van zijn gezin.] (143) [ 4. De zelfstandigen zijn geen enkele bijdrage verschuldigd voor de kwartalen waarvoor, in de gevallen bedoeld in artikel 2, 3, van het koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van faillissement, daarmee gelijkgestelde situaties of gedwongen stopzetting, op grond van artikel 3, 1, van datzelfde besluit rechten geopend worden inzake de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, sector van de geneeskundige verzorging, en inzake gezinsbijslagen.] (163) Bijwerking 2013/2 S.133/1/1

64 (a) [ 1. De sociale verzekeringsfondsen kunnen afzien van de invordering van verschuldigde bijdragen en aanhorigheden wanneer een schuldvordering ten aanzien van iemand die niet meer onderworpen is aan het koninklijk besluit nr. 38 minder dan 500 EUR bedraagt. Indien de afwezigheid van betaling een weerslag heeft op de pensioenrechten van belanghebbende, moet het betrokken fonds hem hiervan op de hoogte brengen alvorens genoemde schuldvordering als oninvorderbaar te beschouwen. 2. De sociale verzekeringsfondsen moeten niet overgaan tot de terugbetaling van bijdragen en aanhorigheden of tot de betaling van moratoriumintresten aan iemand die niet meer onderworpen is aan het koninklijk besluit nr. 38 wanneer het bedrag ervan minder dan 25 EUR bedraagt en het betrokken fonds niet beschikt over de voor de betaling vereiste gegevens, inzonderheid over het correcte bankrekeningnummer.] (97) [Artikel 50ter. Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 en opgeheven met ingang op 1 januari 2015 (204) 1. De persoon of personen bevoegd voor het afleveren van het attest bedoeld in artikel 23ter, 10, van het koninklijk besluit nr. 38 zijn de personeelsleden van de sociale verzekeringskas-schuldeiser, daartoe benoemd door de raad van bestuur van de genoemde kas of, voor wat betreft de Nationale Hulpkas voor de Sociale verzekeringen der Zelfstandigen, door de raad van beheer van het Rijksinstituut. 2. De aflevering van het attest, bedoeld in voornoemd artikel 23ter, 10, is onderworpen aan de indiening van een aanvraag in drie exemplaren door de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon. De aanvraag en het attest worden gesteld op een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door de Minister die Middenstand onder zijn bevoegdheden heeft. Het attest wordt afgeleverd binnen de 8 dagen na de indiening van de aanvraag. 38/ 23ter, 10 (b) (a) Opgeheven bij KB (B.S ), art. 1 (uitw ). Opnieuw opgenomen bij KB (B.S ). (b) MB (B.S ), cf. infra. Bijwerking 2014/1 S.133/1/2

65 Het attest wordt opgemaakt in drie exemplaren en wordt telkens gevoegd bij de aanvraag van de belanghebbende natuurlijke persoon of de rechtspersoon. Eén van de personen benoemd overeenkomstig 1, stuurt een exemplaar van deze documenten aan de belanghebbende natuurlijke persoon of de rechtspersoon en houdt er een kopie van. 3. De kredietinstellingen en -inrichtingen bedoeld in artikel 23ter, 10, van het koninklijk besluit nr. 38 dienen slechts in het bezit te zijn van slechts één attest per krediet, lening of voorschot waarvoor een voordeel inzake economische expansie is aangevraagd. De datum van aflevering van het attest kan niet vroeger zijn dan één maand vóór de datum van de aanvraag tot het verkrijgen van het voordeel, noch later dan diezelfde datum. Er dient evenwel een nieuw attest te worden voorgelegd wanneer de beslissing tot toekenning van het voordeel niet is genomen binnen de 6 maanden na de datum van het attest. 4. Een exemplaar van de aanvraag en van het attest bedoeld in 2 van dit artikel wordt, in voorkomend geval, door één van de personen benoemd overeenkomstig 1, toegezonden aan de bevoegde overheid die in de aanvraag tot het bekomen van het attest wordt vermeld. Wanneer uit het attest blijkt dat een bedrag aan bijdragen of aanhorigheden opeisbaar is in hoofde van de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die een voordeel inzake economische expansie heeft aangevraagd, bepaalt de beslissing tot toekenning van het voordeel dat de kredietinstelling of -inrichting de fondsen niet geheel mag vrijgeven, tenzij de betrokkene zijn schuld tegenover zijn sociale verzekeringskas heeft voldaan. 5. Wanneer uit het afgeleverde attest, dat aan de kredietinstelling of -inrichting wordt overgelegd, blijkt dat een bedrag aan bijdragen of aanhorigheden opeisbaar is in hoofde van de natuurlijke persoon of de rechtspersoon aan wie een krediet, lening of voorschot is verleend waarvoor een voordeel inzake economische expansie is aangevraagd, mogen de fondsen die afkomstig zijn van het krediet, de lening of het voorschot ten belope van dat bedrag niet worden vrijgegeven, tenzij de belanghebbende natuurlijke persoon of rechtspersoon een nieuw attest overlegt waarmee één van de personen, benoemd overeenkomstig 1, verklaart dat de betreffende bijdragen en aanhorigheden zijn betaald. Bijwerking 2006/2 S.133/2

66 Met instemming van de schuldenaar van de bijdragen mag de kredietinstelling of - inrichting deze fondsen rechtstreeks aan de sociale verzekeringskas-schuldeiser overmaken. 6. In het geval bedoeld in 3, derde lid, van dit artikel hoeft de kredietinstelling of -inrichting met de gegevens van het nieuwe attest slechts rekening te houden voor zover de fondsen nog niet zijn vrijgegeven vóór het verstrijken van de termijn van 6 maanden, bedoeld bij deze bepaling.] (120) Bijwerking 2006/2 S.133/3

67 Afdeling 5 - ALGEMENE BEPALINGEN Artikel De overdrachten, bedoeld in artikel 20, 1, laatste lid, van het koninklijk besluit nr. 38, worden dagelijks uitgevoerd. De sociale verzekeringskassen mogen evenwel, op hetgeen aan het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen moet worden overgemaakt de bedragen inhouden die nodig zijn voor de uitkering [van de gezinsbijslag [ ] (142) en de uitkeringen van de sociale verzekering in geval van faillissement] (76), [de uitkeringen voor moederschapshulp] (119), wanneer deze uitkering binnen vijf dagen dient te geschieden. 2. Wanneer het bedrag van de fondsen niet binnen de in de eerste paragraaf bepaalde termijn is overgemaakt, wordt per dag vertraging op het verschuldigde bedrag een verhoging van 0,045 pct. toegepast. Deze verhoging, die bestemd is voor de instelling aan wie deze fondsen toekwamen, wordt voorafgenomen van de opbrengst van de bijdragen die bestemd zijn om de werkingskosten van het betrokken fonds te dekken. Artikel 52. Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 [De in artikelen 44 en 44bis bedoelde verhogingen] hebben dezelfde bestemming als de bijdragen waarop zij betrekking hebben. (62) 38/15, 4, 2 Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015 [De in de artikelen 44 en 44bis bedoelde verhogingen alsmede de in artikel 11bis, 1 van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde verhogingen, hebben dezelfde bestemming als de bijdragen waarop zij betrekking hebben.] (62)] (205) 38/15, 4, 2 Artikel 53. Wanneer een berekening gedaan met het oog op de vaststelling van de verplichtingen van de onderworpenen als eindresultaat geen geheel getal geeft, wordt dit getal afgerond op de naast hogere eenheid indien de eerste decimaal ten minste vijf beloopt. Zoniet wordt met de fractie van de eenheid geen rekening gehouden. Bijwerking 2014/1 S.134

68 Hoofdstuk III - DE VRIJE SOCIALE VERZEKERINGSKASSEN VOOR ZELFSTANDIGEN Artikel 54. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 32 en 32bis van het koninklijk besluit nr. 38, kunnen als vrije sociale verzekereringskassen voor zelfstandigen erkend worden, de verenigingen zonder winstoogmerk, opgericht overeenkomstig de wet van 27 juni 1921, die aan de volgende voorwaarden voldoen : 1 opgericht zijn op initiatief van een representatieve zelfstandigenorganisatie in de zin van hoofdstuk VI ; 2 in hun statuten voorzien dat zij voor doel hebben de taken te volbrengen aan de sociale verzekeringskassen voor zelfstandigen opgelegd in het raam van het sociaal statuut der zelfstandigen ; 3 op het ogenblik van hun erkenning ten minste aangeslotenen tellen, onderworpen aan het koninklijk besluit nr /20, 1, 2 e lid Artikel 55. De aanvraag om erkenning wordt in drievoud gericht aan de Minister van Middenstand. Bij de aanvraag om erkenning worden gevoegd : 1 de tekst van de statuten ; 2 ieder gegeven of ieder document van aard om de aanvraag om erkenning te staven. De verzoekende organismen moeten voldoen aan alle vragen om aanvullende inlichtingen, welke hun door de Minister van Middenstand worden toegestuurd. S.135

69 Artikel 56. Indien aan de vereiste voorwaarden voldaan is wordt de erkenning verleend door de Koning op voorstel van de Minister van Middenstand. Een voorlopige erkenning kan nochtans worden verleend door de Minister van Middenstand aan de kassen welke, op het ogenblik van het indienen van de aanvraag, niet voldoen aan de voorwaarde betreffende het minimum aantal aangeslotenen. Artikel 57. Ieder jaar, vóór 31 maart, wordt de lijst van de sociale verzekeringskassen voor zelfstandigen in het Belgisch Staatsblad bekend gemaakt. Artikel 58. De sociale verzekeringskassen kunnen de erkenning verzaken. De verklaring van verzaking moet aan de Minister van Middenstand worden gericht. Deze verzaking wordt slechts effectief na 31 december van het jaar dat volgt op datgene tijdens hetwelk de verklaring werd gedaan. Artikel 59. De erkenning van een sociale verzekeringskas wordt ingetrokken door de Koning, op voorstel van de Minister van Middenstand, of door de Minister van Middenstand wanneer het om een voorlopig erkende kas gaat : 1 wanneer de kas de wetten en reglementen of de onderrichtingen gegeven door de controleorganen niet meer naleeft ; 2 wanneer zij weigert zich te onderwerpen aan de controle van de bevoegde instanties ; 3 wanneer door nalatigheid of slecht beheer van de kas de belangen van de onderworpenen of de rechthebbenden op uitkeringen ernstig in gevaar gebracht worden ; 4 wanneer, gedurende drie jaar achtereenvolgens, het aantal van de aangesloten onderworpenen minder bedraagt dan of, wanneer het om een voorlopig erkende kas gaat, die kas niet ten minste aangesloten onderworpenen telt op 31 december van het derde jaar volgend op dat waarin de erkenning werd verleend. 38/20, 1, 2 e lid S.136

70 Artikel 60. Wanneer, door nalatigheid van een sociale verzekeringskas, bijdragen niet tijdig konden ingevorderd worden of niet-verschuldigde prestaties werden betaald en de terugvordering van het niet-verschuldigde onmogelijk blijkt, wordt de Kas, bij beslissing van de Minister van Middenstand, ervoor verantwoordelijk verklaard en de bedoelde bedragen worden ten laste gelegd van de opbrengst der bijdragen die bestemd zijn om de beheerskosten van de betrokken Kas te dekken. 38/20, 2, 3 e lid, 3 De bijdragen die, in de bij het vorig lid beoogde voorwaarden, ten laste van de sociale verzekeringskas worden gelegd, openen geen recht op prestaties in het raam van het sociaal statuut der zelfstandigen. [Artikel 60bis. [ 1. De performantiecriteria waarvan sprake in artikel 20, 2bis, van het koninklijk besluit nr. 38 op basis waarvan de algemene of concrete richtlijnen aan de sociale verzekeringsfondsen worden opgelegd, zijn de volgende: - Naleving van de termijnen waarbinnen acties op vlak van opvordering van de sociale bijdragen moeten worden ondernomen door de sociale verzekeringsfondsen; - Correctheid van de informatie die wordt gegeven door de sociale verzekeringsfondsen; - Opvolging van de invordering van de achterstallige sociale bijdragen al dan niet langs gerechtelijke weg; - Opvolging van de lasthebbers die door de sociale verzekeringsfondsen worden gemandateerd inzake de invordering van de achterstallige sociale bijdragen; - Opvolging van toegekende betalingsfaciliteiten; - Opvordering bij de hoofdelijke medeschuldenaars.] (75) (94) 38/20, 2bis [ 2. Wanneer concrete richtlijnen werden gegeven aan een sociaal verzekeringsfonds krachtens artikel 20, 2bis, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 38 door een door de Minister van Middenstand afgevaardigde ambtenaar en op het einde van de door de ambtenaar bepaalde periode blijkt na overleg dat deze richtlijnen in onvoldoende mate werden opgevolgd, kan de Minister van Middenstand beslissen om aan het sociaal verzekeringsfonds de betaling van een geldsom op te leggen. Deze som varieert volgens de twee in voormeld artikel 20, 2bis, tweede lid, bedoelde gevallen. Bijwerking 2014/1 S.137

71 [ 2. Wanneer concrete richtlijnen werden gegeven aan een sociaal verzekeringsfonds krachtens artikel 20, 2bis, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 38 door een door de Minister van Middenstand afgevaardigde ambtenaar en op het einde van de door de ambtenaar bepaalde periode blijkt na overleg dat deze richtlijnen in onvoldoende mate werden opgevolgd, kan de Minister van Middenstand beslissen om aan het sociaal verzekeringsfonds de betaling van een geldsom op te leggen. Deze som varieert volgens de twee in voormeld artikel 20, 2bis, tweede lid, bedoelde gevallen. In het in artikel 20, 2bis, tweede lid, a), bedoelde geval, is deze som gelijk aan het verschil, met betrekking tot de bijdragen die voor het eerst werden opgevorderd gedurende het betrokken jaar en die betrekking hebben op datzelfde jaar, tussen de opgevorderde en de geïnde bijdragen, vermenigvuldigd met het verschil tussen het algemeen inningspercentage van genoemd jaar en het overeenkomstig inningspercentage van het betrokken sociaal verzekeringsfonds. Onder algemeen inningspercentage dient te worden verstaan de verhouding, met betrekking tot de bijdragen die voor het eerst werden opgevorderd gedurende het betrokken jaar, tussen het totaal bedrag van de door alle sociale verzekeringsfondsen geïnde bijdragen en het totaal bedrag van de door alle sociale verzekeringsfondsen opgevorderde bijdragen. In het in artikel 20, 2bis, tweede lid, b), bedoelde geval, is deze som gelijk aan 0,5 % van het gedeelte van het totale volume van de door het sociaal verzekeringsfonds op het einde van het betrokken jaar nog te innen bijdragen dat 25 % van de in dat jaar door dit sociaal verzekeringsfonds opgevorderde bijdragen overschrijdt. De in de vorige leden bedoelde som dient door het sociaal verzekeringsfonds betaald te worden met de opbrengst der bijdragen die bestemd zijn om de beheerskosten van het betrokken fonds te dekken. Het bedrag ervan wordt aangewend ter financiering van het globaal financieel beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen, ingesteld bij het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.] (95) 3. Onder opgevorderde bijdragen dienen, met het oog op de toepassing van 1 en 2, de bijdragen te worden verstaan die, ongeacht het jaar waarop ze betrekking hebben, opgevorderd werden krachtens het koninklijk besluit nr. 38, verminderd met de krachtens hetzelfde koninklijk besluit opgevorderde bijdragen waarvoor in de loop van het betrokken jaar overgegaan werd tot de uitvoering van, hetzij een beslissing tot oninvorderbaarheid, hetzij een beslissing houdende vaststelling van de verjaring, hetzij een beslissing tot vrijstelling genomen door de Commissie voor vrijstelling van bijdragen. Bijwerking 2014/1 S.137/1

72 4. De Minister van Middenstand stelt de betrokken kas bij middel van een ter post aangetekend schrijven op de hoogte van de beslissing waarbij hij haar de betaling van een geldsom oplegt. Deze kas beschikt over dertig dagen te rekenen vanaf de verzendingsdatum van de beslissing om, bij middel van een ter post aangetekend schrijven, eventuele opmerkingen te laten geworden. Eveneens bij aangetekend schrijven deelt de Minister van Middenstand de definitieve beslissing mee, waarna de betrokken kan vóór het einde van het kwartaal dat volgt op het kwartaal van de betekening, tot betaling moet overgaan.] (52) [Artikel 60ter De in artikel 60bis, 1 en 2, bedoelde ambtenaar van het Ministerie van Middenstand kan in een sociale zekerheidskas afgevaardigd worden wanneer één van de voorwaarden bepaald door artikel 20, 2bis, van het koninklijk besluit nr. 38 vervuld is. Het verblijf in de kas moet minstens acht kalenderdagen op voorhand bij aangetekend schrijven worden aangekondigd. De in het eerste lid bedoelde ambtenaar kan zich laten bijstaan door medewerkers. Deze ambtenaar zal de kas concrete richtlijnen opleggen, op basis van de algemene richtlijnen [vastgesteld op basis van de in artikel 60bis, 1, bedoelde performantiecriteria]. (96) Na beëindiging van de opdracht van de ambtenaar alsmede van zijn eventuele medewerkers worden de kosten verbonden aan het verblijf ten laste gelegd van de betrokken kas. De Minister van Middenstand bepaalt het bedrag van deze kosten per dag aanwezigheid van de afgevaardigde ambtenaar. Het totale bedrag van deze kosten moet door de betrokken kas worden overgemaakt aan de nationale Schatkist volgens de modaliteiten vermeld in een afzonderlijk schrijven waarin de afrekening van deze kosten aan de kas wordt betekend.] (53) Bijwerking 2005/1 S.137/2

73 [Artikel 60 quater Met het oog op de toepassing van de in artikel 20, 2ter van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde sancties, deelt de directeur-generaal de betrokken sociale verzekeringskas, bij ter post aangetekend schrijven, de beslissing mee waarbij de sanctie wordt opgelegd. Wanneer een voorafgaande ingebrekestelling aan de sociale verzekeringskas werd verzonden, beschikt deze over 30 dagen om haar eventuele opmerkingen te doen kennen voorleer de beslissing waarbij de sanctie wordt opgelegd haar wordt meegedeeld. De betrokken kas moet overgaan tot de betaling van het bedrag van de sanctie voor het einde van het kalenderkwartaal volgend op datgene in de loop waarvan de beslissing werd betekend. Op straffe van nietigheid moet het bij artikel 20, 2ter, zevende lid, van het koninklijk besluit nr. 38 ingevoerde beroep bij de Minister worden ingediend bij ter post aangetekende brief binnen de 15 dagen vanaf de betekening van de beslissing door de directeur-generaal. Tegelijkertijd moet een afschrift van het beroep door de kas naar de directeur-generaal worden verzonden. De Minister deelt zijn beslissing bij ter post aangetekende brief mee aan de betrokken kas binnen de zestig dagen vanaf de verzending van het beroep, zoniet wordt het door de kas ingediende beroep geacht te zijn aanvaard.] (56) [Artikel 61. De wijzigingen aangebracht aan de statuten van een sociale verzekeringskas hebben slechts uitwerking voor zover zij werden goedgekeurd door de directeur-generaal. De beslissing waarbij de directeur-generaal de statutaire wijzigingen goedkeurt, dient te worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.] (126) Bijwerking 2007/1 S.137/3

74 Artikel 62. Het boekjaar van de sociale verzekeringskassen valt samen met het kalenderjaar. Ten laatste op 30 juni van ieder jaar doen de kassen aan de Minister van Middenstand en aan de Minister van Sociale Voorzorg de rekeningen van het voorgaande boekjaar toekomen. De sociale verzekeringskassen nemen alle nodige maatregelen opdat uit hun boekhouding duidelijk zou blijken op welke sector van het sociaal statuut de bewerkingen slaan waartoe zij zijn overgegaan. Artikel De controle die de Minister van Middenstand over de sociale verzekeringskassen uitoefent, is zowel van financiële en boekhoudkundige aard als van administratieve aard. Deze controle slaat op het geheel der activiteiten van de kas. 38/20, 2 3 e lid, 1 2. De sociale verzekeringskassen zijn verplicht het boekhoudkundig plan, opgelegd door de Minister van Middenstand in overleg met de Minister van Sociale Voorzorg, na te leven. Bijwerking 1996/2 S.137/4

75 3. Onverminderd de andere inlichtingen en statistieken die hun kunnen gevraagd worden, delen de sociale verzekeringskassen, in de loop van elk kalenderkwartaal, aan de Minister van Middenstand mede : 1 het aantal leden in elke categorie verzekeringsplichtigen op het einde van het voorgaand kalenderkwartaal ; 2 het bedrag van de ingekohierde en geïnde bijdragen tijdens het voorgaand kalenderkwartaal. 4. De sociale verzekeringskassen moeten : 1 alle documenten en inlichtingen onmisbaar voor de controle verstrekken ; 2 gevolg geven aan de opmerkingen die hun werden medegedeeld naar aanleiding van die controle en hierover de bevoegde dienst inlichten. Artikel 64. [...] (a) Artikel Wanneer de sociale verzekeringskas, waarbij zij aangesloten zijn, niet meer erkend is, moeten de onderworpenen een andere sociale verzekeringskas kiezen : - binnen de door de Minister van Middenstand bepaalde termijn in geval van intrekking van de erkenning of verzaking hiervan ; - binnen de termijn bepaald door de rechtbank in geval van gerechtelijke ontbinding. Indien geen keuze gedaan werd binnen de gestelde termijn worden de betrokkenen ambtshalve aangesloten bij de Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen. 2. Wanneer een sociale verzekeringskas niet meer erkend is, worden de goederen van de betrokken kas, bedoeld in artikel 39, 2, van de wet van 6 februari 1976 houdende wijziging van sommige bepalingen inzake het sociaal statuut der zelfstandigen, overgedragen aan het Rijksinstituut. (a) Opgeheven bij het koninklijk besluit van , art uitw. op (B.S ). S.138

76 Artikel 66. De bepalingen van het voorgaand artikel zijn niet van toepassing in geval van fusie van sociale verzekeringskassen of van opslorping van de ene kas door een andere. In geval van fusie worden de leden van de samengevoegde kassen geacht lid te zijn geworden van de nieuwe sociale verzekeringskas en het actief en het passief van de samengevoegde kassen, evenals de goederen bedoeld in artikel 39, 2 van de wet van 6 februari 1976 houdende wijziging van sommige bepalingen inzake het sociaal statuut der zelfstandigen, worden van ambtswege aan de nieuwe kas overgedragen. In geval van opslorping van een sociale verzekeringskas door een andere, worden de leden van de opgeslorpte kas geacht lid te zijn geworden van de opslorpende kas en deze laatste verwerft van ambtswege het actief en het passief van de opgeslorpte kas, evenals de goederen bedoeld in artikel 39, 2, van bovengenoemde wet van 6 februari Artikel 67. De bepalingen van de artikelen 57 tot 66 van dit besluit, met uitzondering van artikel 59, 4, zijn eveneens van toepassing op de sociale verzekeringskassen erkend in toepassing van de artikelen 32 en 32bis van het koninklijk besluit nr. 38. De erkenning van genoemde kassen wordt ingetrokken wanneer gedurende drie jaren achtereenvolgens het aantal van hun aangesloten onderworpenen minder bedraagt dan Artikel 67bis. De Minister van Middenstand kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 20, 4, voorlaatste lid van het koninlijk besluit nr. 38, het bedrag verminderen van de bijdrage die een sociale verzekeringskas, voor een bepaald jaar, van haar leden mag vorderen om haar werkingskosten te dekken, wanneer het reservefonds, waarvan in gezegd artikel sprake is, op 31 december van het voorgaand jaar het bedrag van de werkingskosten van bedoeld jaar overtreft. S.139

77 Hoofdstuk IV - HET RIJKSINSTITUUT VOOR DE SOCIALE VER- ZEKERING DER ZELFSTANDIGEN a) De Raad van Beheer Artikel 68. De Raad van Beheer vergadert telkens als zijn voorzitter het noodzakelijk acht. 38/21 De voorzitter is ertoe gehouden de raad bijeen te roepen binnen de twee weken, wanneer hem daartoe een aanvraag wordt gedaan, hetzij door tenminste vijf leden of door de administrateur-generaal, hetzij door een regeringscommissaris of door de afgevaardigde van de Minister van Financiën. De regeringscommissaris en de afgevaardigde van de Minister van Financien mogen de hoogdringendheid inroepen ; in dat geval moet de bijeenroeping binnen de acht dagen geschieden. Artikel 69. De Raad van Beheer kan aan ambtenaren van het Rijksinstituut de bevoegdheid overdragen : 1 op disciplinair vlak om personeelsleden van het Rijksinstituut behorend tot het niveau 1 tuchtstraffen op te leggen voor zover zij de blaam niet overschrijden ; 2 om beslissingen te treffen waarbij in individuele gevallen van personeelsleden van het Rijksinstituut die tot het niveau 1 behoren, het administratief en geldelijk statuut van die personeelsleden alsmede de pensioenregeling waaronder ze vallen, toegepast worden, behalve wanneer deze toepassing een princiepskwestie stelt. S.140

78 b) Het Beheerscomité Artikel De samenstelling van het Beheerscomité wordt, na advies van de Raad van Beheer, door Ons bepaald. 2. Het Beheerscomité vergadert telkens als zijn voorzitter het nuttig acht. De voorzitter is ertoe gehouden het comité bijeen te roepen binnen de twee weken wanneer hem daartoe een aanvraag wordt gedaan, hetzij door ten minste twee leden of door de administrateur-generaal, hetzij door een regeringscommissaris of door de afgevaardigde van de Minister van Financiën. De regeringscommissaris en de afgevaardigde van de Minister van Financien mogen de hoogdringendheid inroepen ; in dat geval moet de bijeenroeping binnen de acht dagen geschieden. Artikel Het Beheerscomité : 1 stelt de rechtsvorderingen in met betrekking tot de statutaire taak van het Rijksinstituut met uitzondering van de voorziening in Cassatie ; 2 verklaart de betrekkingen vacant, behalve deze van niveau 1, en waakt over de organisatie van de proeven die door aanwerving of bevordering tot deze betrekkingen toegang verlenen ; 3 benoemt en kent veranderingen van graad en promoties toe in de graden die niet tot niveau 1 behoren ; 4 oefent de disciplinaire macht uit ten opzichte van de personeelsleden die niet tot niveau 1 behoren ; 5 treft de beslissingen die in individuele gevallen van in 4 bedoelde personeelsleden, het administratief en geldelijk statuut van deze personeelsleden alsmede de pensioenregeling waaronder ze vallen, toepassen ; 6 verleent hypothecaire handlichting of afstand van hypothecaire rang in de gevallen van zelfstandigen die een onroerend goed hebben aangewend tot vestiging van hun pensioenfonds. 38/21 S.141

79 2. Het Beheerscomité kan aan ambtenaren van het Rijksinstituut, de bevoegdheden bedoeld bij 1, 1 en 6, overdragen. Het mag eveneens overdragen : a) de bevoegdheid, bepaald bij 1, 4, in zoverre deze de toepassing betreft van tuchtstraffen die niet hoger zijn dan de blaam ; b) de bevoegdheid bepaald bij 5, op voorwaarde dat de te nemen beslissing geen princiepskwestie stelt. c) Gemeenschappelijke bepalingen Artikel 72. De Raad van Beheer en het Beheerscomité kunnen slechts geldig beraadslagen wanneer minstens de helft van de stemgerechtigde leden aanwezig is. 38/21 Nochtans, na een tweede oproeping waarin de bepalingen van dit artikel zijn weergegeven en uitdrukkelijk wordt verwezen naar de punten die voor de tweede maal op de dagorde zijn geplaatst, beraadslagen de Raad en het Comité, naargelang het geval, geldig over deze laatste punten, welk ook het aantal aanwezigen zij. Artikel 73. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 74 en 75 stellen de Raad en het Comité hun reglement op van inwendige orde en leggen het de Minister van Middenstand ter goedkeuring voor. Artikel 74. De documenten die aan de Raad en aan het Comité voorgelegd worden of ervan uitgaan moeten in de twee landstalen opgesteld zijn. Een exemplaar ervan wordt aan de Minister van Middenstand overgemaakt. S.142

80 Artikel 75. Het stemmen gebeurt bij handopheffing of bij naamafroeping. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. Zo het om benoemingen of tuchtstraffen gaat dan is de stemming geheim. Artikel 76. Het bedrag van de zitpenningen, die toegekend worden aan de voorzitter, de ondervoorzitters en de leden die een vergadering van de Raad of van het Comité bijwonen, wordt door de Koning vastgesteld. Aan de voorzitter van het Rijksinstituut (voorheen de Rijksdienst) voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen kan een door zijn werk van voorzitter gerechtvaardigde forfaitaire vergoeding worden toegekend. Deze vergoeding wordt vastgesteld door de Koning. De betrokkenen kunnen eveneens de verblijfsvergoedingen genieten en terugbetaling bekomen van hun verplaatsingskosten volgens de regeling die bij de ministeriële departementen op de directeurs toepasselijk is. De uitgaven die uit de toepassing van dit artikel resulteren worden door het Rijksinstituut gedragen. Artikel 77. Het secretariaat van de Raad van Beheer en van het Beheerscomité wordt waargenomen door een secretaris en door een adjunct-secretaris wier statuut door Ons wordt bepaald. d) Algemene bepalingen Artikel 78. Alle akten welke het Rijksinstituut verbinden met uitzondering van deze welke betrekking hebben op het dagelijks beheer of waarvoor aan ambtenaren van het Rijksinstituut overdracht van bevoegdheid werd verleend, worden samen getekend door de voorzitter van de Raad van Beheer en door de administrateur-generaal. 38/21 S.143

81 Artikel 79. De financiële tussenkomst van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering in de beheerskosten van het Rijksinstituut maakt het voorwerp uit van een reglement dat door de Minister van Sociale Voorzorg en de Minister van Middenstand samen opgesteld wordt. Hoofdstuk V - DE COMMISSIE VOOR VRIJSTELLING VAN BIJ- DRAGEN Artikel 80. [De Commissie voor Vrijstelling van Bijdragen, door het koninklijk besluit nr. 38 opgericht bij [de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid] (144), omvat [zes] (161) kamers die elk kennis nemen zowel van de aanvragen ingediend in de Nederlandse taal als van de aanvragen ingediend in de Franse taal. Een van deze kamers neemt bovendien kennis van de aanvragen ingediend in de Duitse taal.] (34) 38/22 Artikel 81. [ 1. De Koning benoemt, op gezamenlijk voorstel van [de Minister die het Sociaal Statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft] (145) en van de Minister van Sociale Voorzorg, een voorzitter bij elk der kamers van de Commissie. Hij benoemt eveneens een of meerdere plaatsvervangers voor iedere voorzitter. 2. [Kunnen alleen tot voorzitter benoemd worden, doctors, licentiaten of masters in de rechten die gedurende ten minste drie jaar voldaan hebben aan één van de volgende voorwaarden : 1 rechterlijke functies uitgeoefend hebben; 2 bij de balie ingeschreven geweest zijn; 3 als Rijksambtenaar in een functie van niveau A benoemd geweest zijn en in die hoedanigheid functies uitoefenen of uitgeoefend hebben tot op het ogenblik van hun pensionering bij de Directie-generaal Zelfstandigen van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid.] (162) Bijwerking 2011/2 S.144

82 3. In geval van afwezigheid of belet van de voorzitter van een kamer en van zijn plaatsvervangers mag het voorzitterschap worden waargenomen door de voorzitter van een andere kamer of door een van zijn plaatsvervangers. 4. De voorzitters kiezen in hun midden, voor een termijn van drie jaar, een eerste voorzitter en een plaatsvervangend eerste voorzitter. De eerste voorzitter wordt ermee belast : 1 de zaken over de kamers te verdelen rekening houdend met de bepalingen van artikel 80 ; 2 te waken over de eenheid van rechtspraak ; 3 over te gaan tot de affectaties van de leden ; 4 op regelmatige tijdstippen en in elk geval bij het einde van zijn mandaat een evaluatieverslag van de activiteiten van de Commissie over te maken aan [de Minister die het Sociaal Statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft] (145) en aan het Algemeen Beheerscomité.] (35) Artikel 82. [Iedere kamer omvat, benevens de voorzitter, een lid dat [de Minister die het Sociaal Statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft] (145) vertegenwoordigt, door deze Minister benoemd onder de ambtenaren van zijn departement, en een lid dat het Rijksinstituut vertegenwoordigt, aangeduid door de administrateur-generaal van het voornoemd Instituut onder de ambtenaren van zijn Instituut. Voor elk lid worden één of meer plaatsvervangers benoemd of aangeduid. De effectieve en plaatsvervangende leden worden benoemd voor het geheel der kamers. De eerste voorzitter bepaalt de affectatie van deze leden bij de verschillende kamers. In geval van afwezigheid of belet van een lid en van zijn plaatsvervangers, mag, onverminderd de bepalingen van het eerste lid, een ander lid of een van zijn plaatsvervangers hem vervangen.] (15)(36) Bijwerking 2011/2 S.145

83 Artikel 83. [...] (37) Artikel 84. [ 1. De effectieve en plaatsvervangende voorzitters en leden worden benoemd voor een termijn van zes jaar. Ze kunnen herbenoemd worden. 2. De ambtenaren, effectieve en plaatsvervangende leden, maken niet langer deel uit van de Commissie wanneer hun administratief ambt een einde neemt. 3. De effectieve en plaatsvervangende eerste voorzitter, voorzitters en leden, die een overleden, ontslagnemend of niet langer van de Commissie deel uitmakend effectief of plaatsvervangend eerste voorzitter, voorzitter of lid vervangen, beëindigen het mandaat van diegene die zij vervangen.] (38) Artikel 85. De effectieve en plaatsvervangende leden, die nog niet beëdigd zijn, leggen, alvorens in functie te treden, in de handen van de voorzitter de eed af die voorgeschreven is door het decreet van 20 juli Bijwerking S.146

84 Artikel 86. [Het bedrag van de vergoedingen en van de zitpenningen, waarop de effectieve en plaatsvervangende eerste voorzitter, voorzitters en leden aanspraak kunnen maken, wordt door de Koning vastgesteld.] (39) Artikel 87. [[de Minister die het Sociaal Statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft] (145) benoemd bij de Commissie, onder de ambtenaren van zijn departement : 1 vijf eerste griffiers waarvan ten minste twee nederlandstalig en ten minste twee franstalig zijn ; 2 een hoofdgriffier. Niemand kan hoofdgriffier worden benoemd indien hij niet gedurende ten minste twee jaar de functies van eerste griffier heeft uitgeoefend.] (40) Artikel 88. Tekst van kracht tot en met 31 december De onderworpenen die een vrijstelling wensen te bekomen en de personen bedoeld in [artikel 17, derde lid] (146), van het koninklijk besluit nr. 38, die van hun solidaire verantwoordelijkheid wensen ontheven te worden, moeten een aanvraag indienen. Zo de betrokkene overleden is vooraleer hij dergelijke aanvraag indiende, dan mag deze door zijn rechthebbenden worden ingediend. 2. Opdat de aanvraag van een onderworpene ontvankelijk zou zijn, dient er te worden voldaan aan de [ ] (218) volgende voorwaarden: [1 de aanvraag moet worden ingediend bij het sociaal verzekeringsfonds waaraan de bijdragen waarvoor vrijstelling wordt gevraagd, verschuldigd zijn, hetzij bij neerlegging ter plaatse van een verzoekschrift, hetzij bij een ter post aangetekend schrijven, hetzij via elektronische weg, volgens de modaliteiten en voorwaarden vastgesteld bij de artikelen 3, 4/1 en 4/2 van de wet van 24 februari 2003 betreffende de modernisering van het beheer van de sociale zekerheid en betreffende de elektronische communicatie tussen ondernemingen en de federale overheid. Bijwerking 2014/1 S.147

85 Via het informaticanetwerk van het sociaal statuut der zelfstandigen dat wordt beheerd door het Rijksinstituut stelt het fonds de griffie van de Commissie onmiddellijk op de hoogte van de indiening van de aanvraag. Wanneer de aanvraag tot vrijstelling enkel bijdragen betreft verschuldigd in de hoedanigheid van onderworpene beoogd in artikel 12, 2 van het koninklijk besluit nr. 38, wordt deze niet in overweging genomen en stelt het sociaal verzekeringsfonds de aanvrager hiervan onmiddellijk op de hoogte. Wanneer de aanvraag ingediend wordt door het neerleggen van een verzoekschrift, reikt het fonds een attest aan betrokkene uit dat de datum vermeldt waarop de aanvraag werd ingediend.] (147)] (49) (219) 2 de aanvraag dient gedaan te zijn binnen de [twaalf maanden]. (20) Naar gelang van het geval, begint deze termijn te lopen : a) vanaf de eerste dag van het kalenderkwartaal dat volgt op datgene waarop de door de aanvraag beoogde bijdrage betrekking heeft ; b) onverminderd het in littera c bepaalde, vanaf de eerste dag van het kalenderkwartaal dat volgt op datgene in de loop waarvan een afrekening van een bijdragenregularisatie [verschuldigd ingevolge een begin van activiteit in de zin van artikel 38, 1 van dit besluit of ingevolge een rechtzetting in de vaststelling der inkomsten door de bevoegde belastingsdiensten] (148) werd verstuurd, voor wat betreft het bijdragesupplement dat die regularisatie met zich brengt ; c) vanaf de eerste dag van het kalenderkwartaal dat volgt op datgene waarop de in de afrekening van een bijdrageregularisatie vervatte bijdrage betrekking heeft voor wat betreft het bijdragesupplement dat die regularisatie met zich brengt, indien deze voortkomt van een begin of hervatting van een beroepsbezigheid en de onderworpene zich bij een sociale verzekeringskas heeft laten aansluiten na 31 december van het derde kalenderjaar volgend op datgene in de loop waarvan de bezigheid een aanvang nam of hervat werd. d) [ ] (149) 38/17, 3 e lid (a) (a) Zie hierna het koninklijk besluit van betreffende de rechten van de gewezen kolonisten binnen het raam van het stelsel voor rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen. Bijwerking 2014/1 S.147/1

86 [3 De zelfstandige van wie de bijdragen het voorwerp uitmaken van de aanvraag moet sinds minstens vier opeenvolgende en verstreken kalenderkwartalen onderworpen zijn of zijn onderwerping hebben stopgezet vooraleer hij gedurende vier opeenvolgende kwartalen onderworpen geweest is. De aanvraag die ingediend wordt door een zelfstandige die niet aan deze voorwaarden voldoet, wordt niet in overweging genomen door het fonds dat de aanvrager hiervan onmiddellijk op de hoogte stelt. In afwijking van wat voorzien is in 2, begint de termijn van twaalf maanden te lopen op de eerste dag van het vijfde kalenderkwartaal onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen, voor wat de bijdragen van de eerste drie kalenderkwartalen onderwerping betreft.] (220) 3. Opdat de aanvraag van een persoon bedoeld in [artikel 17, derde lid] (146), van het koninklijk besluit nr. 38 ontvankelijk zou zijn, moet zij worden ingediend op de wijze bepaald in 2, 1, van dit artikel, binnen [twaalf maanden] (20) volgend op het kalenderkwartaal in de loop waarvan het sociaal verzekeringsfonds hem heeft verzocht te betalen in de plaats van de onderworpene. 4. [Zo de in 2 of 3 bedoelde persoon overleden is in de periode gedurende welke de termijn loopt om, naar gelang van het geval, een aanvraag tot vrijstelling of tot ontheffing van hoofdelijke aansprakelijkheid in te dienen, moet de aanvraag van zijn of haar rechthebbenden, om ontvankelijk te zijn, binnen de zes maanden die volgen op het kalenderkwartaal in de loop waarvan zij werden verzocht te betalen in de plaats van de verzekeringsplichtige ingediend worden op de wijze voorzien in 2, 1 van dit artikel.] (21) (a) (b) [ 5. Wanneer de in artikel 12, 2, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde verzekeringsplichtigen een bijdrage verschuldigd zijn, worden zij op onweerlegbare wijze vermoed zich niet in staat van behoefte of in een toestand die de staat van behoefte benadert, te bevinden.] (22) (a) Het artikel 88, 2, 2 en 3, zoals het van kracht was vóór 1 juli 1992 (termijn van twee jaar), blijft van toepassing op alle vóór 1 januari 1993 ingediende aanvragen (koninklijk besluit van , art. 8 - B.S ). (b) Het artikel 88, 4, zoals het van kracht was vóór 1 juli 1992, blijft van toepassing op alle vóór 1 januari 1993 ingediende aanvragen (koninklijk besluit van , art. 8 - B.S ). Bijwerking 2014/1 S.148

87 Tekst van kracht vanaf 1 januari De onderworpenen die een vrijstelling wensen te bekomen en de personen bedoeld in [artikel 17, [negende] (209) lid] (146), van het koninklijk besluit nr. 38, die van hun solidaire verantwoordelijkheid wensen ontheven te worden, moeten een aanvraag indienen. Zo de betrokkene overleden is vooraleer hij dergelijke aanvraag indiende, dan mag deze door zijn rechthebbenden worden ingediend. 2. Opdat de aanvraag van een onderworpene ontvankelijk zou zijn, dient er te worden voldaan aan de [ ] (218) volgende voorwaarden: [1 de aanvraag moet worden ingediend bij het sociaal verzekeringsfonds waaraan de bijdragen waarvoor vrijstelling wordt gevraagd, verschuldigd zijn, hetzij bij neerlegging ter plaatse van een verzoekschrift, hetzij bij een ter post aangetekend schrijven, hetzij via elektronische weg, volgens de modaliteiten en voorwaarden vastgesteld bij de artikelen 3, 4/1 en 4/2 van de wet van 24 februari 2003 betreffende de modernisering van het beheer van de sociale zekerheid en betreffende de elektronische communicatie tussen ondernemingen en de federale overheid. Via het informaticanetwerk van het sociaal statuut der zelfstandigen dat wordt beheerd door het Rijksinstituut stelt het fonds de griffie van de Commissie onmiddellijk op de hoogte van de indiening van de aanvraag. Wanneer de aanvraag tot vrijstelling enkel bijdragen betreft verschuldigd in de hoedanigheid van onderworpene beoogd in artikel 12, 2 van het koninklijk besluit nr. 38, wordt deze niet in overweging genomen en stelt het sociaal verzekeringsfonds de aanvrager hiervan onmiddellijk op de hoogte. Wanneer de aanvraag ingediend wordt door het neerleggen van een verzoekschrift, reikt het fonds een attest aan betrokkene uit dat de datum vermeldt waarop de aanvraag werd ingediend.] (147)] (49) (219) 2 [de aanvraag dient gedaan te zijn binnen de twaalf maanden. Deze termijn begint te lopen vanaf de eerste dag van het kalenderkwartaal dat volgt op datgene waarop de door de aanvraag beoogde voorlopige bijdrage betrekking heeft.] (20) (148) (149)] (210) 38/17, 3 e lid Bijwerking 2014/1 S.148/1

88 [3 De zelfstandige van wie de bijdragen het voorwerp uitmaken van de aanvraag moet sinds minstens vier opeenvolgende en verstreken kalenderkwartalen onderworpen zijn of zijn onderwerping hebben stopgezet vooraleer hij gedurende vier opeenvolgende kwartalen onderworpen geweest is. De aanvraag die ingediend wordt door een zelfstandige die niet aan deze voorwaarden voldoet, wordt niet in overweging genomen door het fonds dat de aanvrager hiervan onmiddellijk op de hoogte stelt. In afwijking van wat voorzien is in 2, begint de termijn van twaalf maanden te lopen op de eerste dag van het vijfde kalenderkwartaal onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen, voor wat de bijdragen van de eerste drie kalenderkwartalen onderwerping betreft.] (220) 3. Opdat de aanvraag van een persoon bedoeld in [artikel 17, [negende] (211) lid] (146), van het koninklijk besluit nr. 38 ontvankelijk zou zijn, moet zij worden ingediend op de wijze bepaald in 2, 1, van dit artikel, binnen [twaalf maanden] (20) volgend op het kalenderkwartaal in de loop waarvan het sociaal verzekeringsfonds hem heeft verzocht te betalen in de plaats van de onderworpene. 4. [Zo de in 2 of 3 bedoelde persoon overleden is in de periode gedurende welke de termijn loopt om, naar gelang van het geval, een aanvraag tot vrijstelling of tot ontheffing van hoofdelijke aansprakelijkheid in te dienen, moet de aanvraag van zijn of haar rechthebbenden, om ontvankelijk te zijn, binnen de zes maanden die volgen op het kalenderkwartaal in de loop waarvan zij werden verzocht te betalen in de plaats van de verzekeringsplichtige ingediend worden op de wijze voorzien in 2, 1 van dit artikel.] (21) (a) (b) 5. [...] (22) (212) (a) Het artikel 88, 2, 2 en 3, zoals het van kracht was vóór 1 juli 1992 (termijn van twee jaar), blijft van toepassing op alle vóór 1 januari 1993 ingediende aanvragen (koninklijk besluit van , art. 8 - B.S ). (b) Het artikel 88, 4, zoals het van kracht was vóór 1 juli 1992, blijft van toepassing op alle vóór 1 januari 1993 ingediende aanvragen (koninklijk besluit van , art. 8 - B.S ). Bijwerking 2014/1 S.148/2

89 Artikel 89. Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 [ 1. Wanneer het sociaal verzekeringsfonds een aanvraag ontvangt, verzoekt het de aanvrager onmiddellijk om een inlichtingsformulier A nauwkeurig in te vullen, te ondertekenen en het binnen de dertig dagen terug aan het fonds te bezorgen. Deze termijn van dertig dagen begint te lopen vanaf de ontvangst van de aanvraag. Wanneer de aanvrager het nauwkeurig ingevulde en ondertekende inlichtingsformulier A binnen de dertig dagen aan zijn sociaal verzekeringsfonds bezorgt bij een ter post aangetekend schrijven of via elektronische weg overeenkomstig de wet van 24 februari 2003 betreffende de modernisering van het beheer van de sociale zekerheid en betreffende de elektronische communicatie tussen ondernemingen en de federale overheid, registreert het fonds de aanvraag in het informaticanetwerk van het sociaal statuut der zelfstandigen dat wordt beheerd door het Rijksinstituut. De aanvraag wordt geacht niet te zijn ingediend wanneer de aanvrager het nauwkeurig ingevulde en ondertekende inlichtingsformulier A niet aan zijn sociaal verzekeringsfonds bezorgt binnen de dertig dagen, volgens de modaliteiten voorzien in het tweede lid. Wanneer de aanvraag wordt ingediend bij een ter post aangetekend schrijven, geldt de datum van de poststempel als de datum waarop de aanvraag werd ingediend. Wanneer de aanvraag wordt ingediend bij een verzoekschrift ter plaatse, geldt de datum van de neerlegging van het verzoekschrift als de datum waarop de aanvraag werd ingediend. Wanneer de aanvraag wordt ingediend via elektronische weg, geldt de datum van de elektronische verzending als de datum waarop de aanvraag werd ingediend. De aanvrager die een aanvraag indient via elektronische weg houdt de originelen van alle bewijsstukken en attesten die via elektronische weg bij de aanvraag worden gevoegd ter beschikking van de Commissie en dit tijdens de ganse duur van het onderzoek van de aanvraag. Het fonds vult een inlichtingsformulier B in. Het model van genoemde formulieren wordt vastgesteld door de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft, evenals de voorwaarden waaronder het formulier A beschouwd wordt als nauwkeurig ingevuld. Bijwerking 2014/1 S.148/3

90 Behalve wanneer de aanvraag geacht wordt niet te zijn ingediend, bezorgt het sociaal verzekeringsfonds het ingevolge de aanvraag samengesteld dossier aan de griffie van de Commissie, uiterlijk op de vijfde werkdag volgend op de in het eerste lid beoogde termijn van dertig dagen. Dit dossier dient volgende stukken te omvatten: 1 de aanvraag, in voorkomend geval, vergezeld van de briefomslag waarin ze zich bevond; 2 het inlichtingsformulier A; 3 het inlichtingsformulier B; 4 in voorkomend geval, alle andere documenten dienstig om de staat van behoefte van de aanvrager te kunnen beoordelen. Wanneer de aanvraag wordt geacht niet te zijn ingediend, dan informeert het sociaal verzekeringsfonds de zelfstandige of de hoofdelijk aansprakelijke hierover per aangetekende brief en dit uiterlijk op de vijfde werkdag volgend op de in het eerste lid beoogde termijn van dertig dagen.] (150) (151) (152) (50) (153)] (221) 2. Zo dit nodig is, vraagt de griffier aan de Administratie der Directe Belastingen inlichtingen in verband met de inkomsten. 3. Wanneer het dossier klaar is om aan de Commissie te worden voorgelegd, maakt de griffier een bondig verslag op waarvan een exemplaar aan het Rijksinstituut wordt overgemaakt. Bijwerking 2014/1 S.149

91 Tekst van kracht vanaf 1 januari 2015 [ 1. Wanneer het sociaal verzekeringsfonds een aanvraag ontvangt, verzoekt het de aanvrager onmiddellijk om een inlichtingsformulier A nauwkeurig in te vullen, te ondertekenen en het binnen de dertig dagen terug aan het fonds te bezorgen. Deze termijn van dertig dagen begint te lopen vanaf de ontvangst van de aanvraag. Wanneer de aanvrager het nauwkeurig ingevulde en ondertekende inlichtingsformulier A binnen de dertig dagen aan zijn sociaal verzekeringsfonds bezorgt bij een ter post aangetekend schrijven of via elektronische weg overeenkomstig de wet van 24 februari 2003 betreffende de modernisering van het beheer van de sociale zekerheid en betreffende de elektronische communicatie tussen ondernemingen en de federale overheid, registreert het fonds de aanvraag in het informaticanetwerk van het sociaal statuut der zelfstandigen dat wordt beheerd door het Rijksinstituut. [Wanneer het inlichtingsformulier niet de informatie, bedoeld in artikel 89bis, 1, bevat, wordt het als onnauwkeurig ingevuld beschouwd.] (213) De aanvraag wordt geacht niet te zijn ingediend wanneer de aanvrager het nauwkeurig ingevulde en ondertekende inlichtingsformulier A niet aan zijn sociaal verzekeringsfonds bezorgt binnen de dertig dagen, volgens de modaliteiten voorzien in het tweede lid. Wanneer de aanvraag wordt ingediend bij een ter post aangetekend schrijven, geldt de datum van de poststempel als de datum waarop de aanvraag werd ingediend. Wanneer de aanvraag wordt ingediend bij een verzoekschrift ter plaatse, geldt de datum van de neerlegging van het verzoekschrift als de datum waarop de aanvraag werd ingediend. Wanneer de aanvraag wordt ingediend via elektronische weg, geldt de datum van de elektronische verzending als de datum waarop de aanvraag werd ingediend. De aanvrager die een aanvraag indient via elektronische weg houdt de originelen van alle bewijsstukken en attesten die via elektronische weg bij de aanvraag worden gevoegd ter beschikking van de Commissie en dit tijdens de ganse duur van het onderzoek van de aanvraag. Het fonds vult een inlichtingsformulier B in. Het model van genoemde formulieren wordt vastgesteld door de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft, evenals de voorwaarden waaronder het formulier A beschouwd wordt als nauwkeurig ingevuld. Bijwerking 2014/1 S.149/1

92 Behalve wanneer de aanvraag geacht wordt niet te zijn ingediend, bezorgt het sociaal verzekeringsfonds het ingevolge de aanvraag samengesteld dossier aan de griffie van de Commissie, uiterlijk op de vijfde werkdag volgend op de in het eerste lid beoogde termijn van dertig dagen. Dit dossier dient volgende stukken te omvatten: 1 de aanvraag, in voorkomend geval, vergezeld van de briefomslag waarin ze zich bevond; 2 het inlichtingsformulier A; 3 het inlichtingsformulier B; 4 in voorkomend geval, alle andere documenten dienstig om de staat van behoefte van de aanvrager te kunnen beoordelen. Wanneer de aanvraag wordt geacht niet te zijn ingediend, dan informeert het sociaal verzekeringsfonds de zelfstandige of de hoofdelijk aansprakelijke hierover per aangetekende brief en dit uiterlijk op de vijfde werkdag volgend op de in het eerste lid beoogde termijn van dertig dagen.] (150) (151) (152) (50) (153)] (221) 2. Zo dit nodig is, vraagt de griffier aan de Administratie der Directe Belastingen inlichtingen in verband met de inkomsten. 3. Wanneer het dossier klaar is om aan de Commissie te worden voorgelegd, maakt de griffier een bondig verslag op waarvan een exemplaar aan het Rijksinstituut wordt overgemaakt. [Artikel 89bis. 1. De in artikel 88, 2 bedoelde aanvrager, dient in het inlichtingsformulier A opgave te doen van een raming van zijn beroepsinkomsten als zelfstandige voor het jaar waarin hij zijn aanvraag doet, alsook van de beroepsinkomsten als zelfstandige van de twee daaraan voorafgaande jaren voor zover er in die jaren sprake was van een zelfstandige beroepsactiviteit. De aldus opgegeven inkomsten kunnen tot op het moment van de zitting aangepast worden. Wanneer geen of onvolledige opgave van de vereiste inkomsten wordt gedaan in het inlichtingsformulier A, wordt toepassing gemaakt van artikel 89, 1, tweede lid. 2. Wanneer het jaar van de zitting verschilt van het jaar van de aanvraag, dient de aanvrager ook een raming van zijn zelfstandige beroepsinkomsten van het jaar van de zitting aan de griffie mee te delen. Wanneer de aanvrager nalaat dit te doen, worden de inkomsten van het jaar van de zitting geacht dezelfde te zijn als deze van het jaar van de aanvraag.] (214) Bijwerking 2014/1 S.149/2

93 Artikel De voorzitter van iedere kamer bepaalt de dagen der zittingen en stelt er de dagorde van vast. 2. De zittingen van de Commissie zijn niet openbaar. [...] (16) De aanwezigheid ter zitting van de aanvrager is niet vereist. Indien hij hiertoe de wens uitdrukt, kan hij persoonlijk verschijnen of zich laten vertegenwoordigen of bijstaan hetzij door een advokaat, drager in voorkomend geval van stukken, hetzij door iedere andere persoon voorzien van een geschreven volmacht en voor ieder geval aanvaard door de voorzitter. 3. Indien een onderzoek ter plaatse nodig geacht wordt, vraagt de Commissie het aan bij de Minister van Middenstand die hiertoe laat overgaan door zijn diensten of door deze van het Rijksinstituut. Zo dat onderzoek, zelfs vooraleer de Commissie het dossier heeft onderzocht, noodzakelijk blijkt, mag de voorzitter van elke kamer dit ook op eigen initiatief aanvragen. 4. [De Commissie beslist op stukken. Zij beraadslaagt geldig indien de voorzitter van de kamer en de twee leden bedoeld in artikel 82 aanwezig zijn. De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen.] (42) Bijwerking S.150

94 Artikel 91. Tekst van kracht tot en met 31 december [De Commissie mag gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van de bijdragen in eigenlijke zin en van de verhogingen die erop betrekking hebben, van de bijdrage bestemd voor het dekken van de werkingskosten van het sociaal verzekeringsfonds en van de verhogingen die erop betrekking hebben, van de rappelkosten en van de gerechtskosten. Wat de rappelkosten en de gerechtskosten betreft, mag de Commissie echter slechts dan gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen, wanneer vrijstelling werd toegekend voor alle bijdragen van het tijdvak waarop deze kosten betrekking hebben. De Commissie kan eveneens gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van de [te betalen in het raam van de voortgezette verzekering] (154) bijdragen: Onder bijdragen [te betalen in het raam van de voortgezette verzekering] (155) dienen zowel de bijdragen bestemd voor het stelsel der uitkeringen inzake rust- en overlevingspensioenen als deze bestemd voor het stelsel van de ziekte- en invaliditeitsverzekering verstaan te worden. [De Commissie kan slechts gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van de bijdragen te betalen door de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde helper [die enkel onderworpen is aan de verplichte regeling voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, sectoren der uitkerings- en moederschapsverzekering] (156), voorzover aan de geholpen zelfstandige reeds vrijstelling werd verleend van de bijdragen met betrekking tot dezelfde kwartalen.] (5) (25) (87) 2. In geval van gedeeltelijke vrijstelling kan de Commissie de bedragen niet splitsen die betrekking hebben op eenzelfde kwartaal. 3. De door de Commissie ten opzichte van de zelfstandige genomen beslissingen tot vrijstelling heffen, voor de periode waarop zij betrekking hebben, zijn solidaire verantwoordelijkheid op ten aanzien van de bijdragen verschuldigd door zijn helpers. Bijwerking 2014/1 S.151

95 4. [Onverminderd art. 88, 2, hebben de door de Commissie genomen beslissingen betrekking op de hiernavermelde bijdragen : 1 de bijdragen die vervallen zijn op het ogenblik van de aanvraag en uitdrukkelijk bedoeld werden door deze aanvraag ; 2 de bijdragen die vervallen zijn tussen het ogenblik van de aanvraag en het ogenblik waarop de Commissie beslist.] (26) Indien de Commissie besluit tot totale vrijstelling, kan zij haar beslissing eveneens doen slaan op de eventueel in de toekomst verschuldigde bijdragen. De Commissie bepaalt, op zicht van de stukken van het dossier, het aantal kwartaalbijdragen waarvoor aldus vrijstelling wordt verleend. Dit aantal mag evenwel niet hoger zijn dan vier. Tekst van kracht vanaf 1 januari [De Commissie mag gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van de bijdragen in eigenlijke zin en van de verhogingen die erop betrekking hebben, van de bijdrage bestemd voor het dekken van de werkingskosten van het sociaal verzekeringsfonds en van de verhogingen die erop betrekking hebben, van de rappelkosten en van de gerechtskosten. Wat de rappelkosten en de gerechtskosten betreft, mag de Commissie echter slechts dan gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen, wanneer vrijstelling werd toegekend voor alle bijdragen van het tijdvak waarop deze kosten betrekking hebben. De Commissie kan eveneens gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van de [te betalen in het raam van de voortgezette verzekering] (154) bijdragen: Onder bijdragen [te betalen in het raam van de voortgezette verzekering] (155) dienen zowel de bijdragen bestemd voor het stelsel der uitkeringen inzake rust- en overlevingspensioenen als deze bestemd voor het stelsel van de ziekte- en invaliditeitsverzekering verstaan te worden. [De Commissie kan slechts gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van de bijdragen te betalen door de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde helper [die enkel onderworpen is aan de verplichte regeling voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, sectoren der uitkerings- en moederschapsverzekering] (156), voorzover aan de geholpen zelfstandige reeds vrijstelling werd verleend van de bijdragen met betrekking tot dezelfde kwartalen.] (5) (25) (87) Bijwerking 2014/1 S.152

96 2. In geval van gedeeltelijke vrijstelling kan de Commissie de bedragen niet splitsen die betrekking hebben op eenzelfde kwartaal. 3. De door de Commissie ten opzichte van de zelfstandige genomen beslissingen tot vrijstelling heffen, voor de periode waarop zij betrekking hebben, zijn solidaire verantwoordelijkheid op ten aanzien van de bijdragen verschuldigd door zijn helpers. 4. [Onverminderd art. 88, 2, hebben de door de Commissie genomen beslissingen betrekking op de hiernavermelde bijdragen : [1 de voorlopige bijdragen die vervallen zijn op het ogenblik van de aanvraag en dit voor zover ze uitdrukkelijk bedoeld zijn in de aanvraag; 2 de voorlopige bijdragen die vervallen zijn tussen het ogenblik van de aanvraag en het ogenblik waarop de Commissie beslist.] (215)] (26) Indien de Commissie besluit tot totale vrijstelling, kan zij haar beslissing eveneens doen slaan op de eventueel in de toekomst verschuldigde [voorlopige] (216) bijdragen. De Commissie bepaalt, op zicht van de stukken van het dossier, het aantal kwartaalbijdragen waarvoor aldus vrijstelling wordt verleend. Dit aantal mag evenwel niet hoger zijn dan vier. Artikel Het overlijden van de aanvrager verhindert niet dat de aanvraag om vermindering, die hij ingediend heeft, zou onderzocht worden. 2. [...] (a) Artikel 93. De beslissingen van de Commissie worden bij ter post aangetekende brief aan de aanvrager betekend. Er wordt kennis van gegeven aan de betrokken sociale verzekeringskas en aan het Rijksinstituut. [Iedere beslissing die gehele of gedeeltelijke vrijstelling verleent, wordt eveneens medegedeeld aan de Administratie der Directe Belastingen.] (27) (a) Opgeheven bij het koninklijk besluit van , art uitw. op (B.S ). Bijwerking 2014/1 S.153

97 Artikel 94. [...] (28)(29)(43) Artikel 94bis. Tekst van kracht tot en met 31 december 2014 en opgeheven met ingang op 1 januari 2015 (217) Met het oog op de toekenning van de uitkeringen in het kader van het sociaal statuut der zelfstandigen, andere dan het onvoorwaardelijk pensioen, en onverminderd de toepassing van artikel 16 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor zelfstandigen, worden de bijdragen, waarvoor de Commissie vrijstelling heeft verleend, als betaald beschouwd. In afwijking op het vorig lid worden de bijdragen waarvoor vrijstelling werd bekomen en die betrekking hebben op kalenderkwartalen na het vierde kwartaal van het jaar 1980, voor wat betreft het stelsel der rust- en overlevingspensioenen, slechts geacht betaald te zijn voor de toepassing van artikel 3, 2bis, van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, en de artikelen 2 en 28, 2, van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen. Bijwerking 2014/1 S.154

98 Hoofdstuk VI - DE VERTEGENWOORDIGING VAN DE ZELF- STANDIGEN- EN GEZINSORGANISATIES Artikel Worden beschouwd als representatief in de zin van artikel 21, 3, 2, van het koninklijk besluit nr. 38 en van artikel 54 van onderhavig besluit : 1 de professionele landbouworganisaties die gedurende tenminste drie jaar een activiteit uitoefenen die uitsluitend tot doel heeft de studie, de bescherming en de ontwikkeling van de professionele, economische, sociale en zedelijke belangen van hun leden en tenminste leden tellen ; 2 de andere zelfstandigenorganisaties, die erkend zijn overeenkomstig artikel 6 of 7 van de wetten betreffende de organisatie van de Middenstand, gecoördineerd op 28 mei 1979, en overeenkomstig hun uitvoeringsbesluiten. 2. Worden beschouwd als representatief in de zin van artikel 21, 3, eerste lid, 4, van het koninklijk besluit nr. 38 de gezinsorganisaties vertegenwoordigd in de schoot van de Vlaamse Hoge Raad voor het Gezin of in de schoot van de Conseil supérieur de la Famille pour la Communauté française. 3. Wanneer de organisaties waarvan sprake in de 1 en 2 aangezocht worden om kandidaten voor te dragen, moeten hun voorstellen bij de Minister van Middenstand toekomen binnen tien dagen na de publikatie in het Belgisch Staatsblad van een bericht dat om genoemde voorstellen verzoekt. Hoofdstuk VII - OVERGANGSBEPALINGEN Artikel In afwijking op de bepalingen van artikel 10, 1, kunnen de personen die bij toepassing van artikel 34 van het koninklijk besluit nr. 38 aangesloten werden bij een vrije sociale verzekeringskas, op 1 januari 1969 van sociale verzekeringskas veranderen. De 3 van artikel 10 is van toepassing op de mutaties bedoeld in dit artikel. (a) 2. Na 1 januari 1969 zijn de bepalingen van artikel 10 opnieuw van toepassing op de personen bedoeld in 1. (a) Artikel 10, 3, werd opgeheven bij het koninklijk besluit van , art. 2. Bijwerking S.155

99 Artikel 97. Het feit dat een helpster op 31 december 1967 vrijwillig bijdragen betaalt, binnen het raam van de wet van 31 augustus 1963 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, geldt als aanvraag tot onderwerping in de zin van artikel 11, en dit met ingang van 1 januari (a) Artikel 98. Het feit dat een man, die zijn echtgenote in de uitoefening van haar beroep bijstaat of vervangt, op 31 december 1967 in de plaats van zijn echtgenote onderworpen is aan de wet van 31 augustus 1963 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, geldt als verzoek in de zin van artikel 12, 1, tweede lid, en heeft uitwerking op 1 januari /8 ARS/12 Artikel 98bis. Wanneer de zelfstandige reeds onderworpen was aan de wet van 31 augustus 1963 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, wordt de periode die begrepen is tussen het begin van de onderwerping aan deze laatste wet en 1 januari 1968, voor de toepassing van artikel 44 van onderhavig besluit meegerekend. (b) Artikel 99. De verzekeringsorganismen doen aan hun verzekerden die, voor de vestiging van hun pensioenfonds een levensverzekeringscontract aangewend hebben, de aanpassing kennen welke, onverminderd de binding van de renten aan de schommelingen van de levensduurte, vanaf 1 januari 1968 dient te geschieden krachtens artikel 14 van dit besluit. Deze kennisgave moet uiterlijk op 31 maart 1968 gedaan zijn. (c) Indien de verzekerde, binnen de maand na de ontvangst van het bericht waarvan sprake in voorgaand lid, hieraan geen gevolg geeft, stelt het verzekeringsorganisme hem, bij een ter post aangetekend schrijven, in gebreke en maakt een afschrift hiervan over aan het Rijksinstituut. Indien de (a) Heeft betrekking op artikel 11 zoals dit in voege was vóór diens intrekking bij het koninklijk besluit van , art. 1. (b) Heeft betrekking op artikel 44 zoals dit in voege was vóór en voor zover het de verhoging wegens laattijdige aansluiting (en niet wegens laattijdige betaling) betreft. (c) Zie hierboven de wet van , art. 21. S.156

100 verzekerde zich niet in regel stelt binnen de vijftien dagen, betekent het Rijksinstituut aan de betrokkene dat hij geen aanspraak kan maken op de bepalingen van artikel 12, 2, van het koninklijk besluit nr. 38. Het Rijksinstituut deelt dit terzelfdertijd mee aan de sociale verzekeringskas bij dewelke de betrokkene aangesloten is. Artikel 100. De verzakingen van de aanwending van een levensverzekeringscontract of van een onroerend goed welke vóór 1 januari 1968 gebeurden in het raam van de wet van 31 augustus 1963 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, worden bevestigd. Indien de verzaking, overeenkomstig bedoelde wet, moet uitwerking hebben ten vroegste op 1 januari 1968, moet de betrokkene, voor de toepassing van artikel 34 van het koninklijk besluit nr. 38, beschouwd worden op 31 december 1967 een onroerend goed of een levensverzekeringscontract aan te wenden. In de gevallen bedoeld in dit artikel wordt het speciaal stelsel inzake bijdragen, voorzien in artikel 12, 2, van het koninklijk besluit nr. 38, toegepast tot en met het kwartaal voorafgaand aan dit vanaf hetwelk de aansluiting bij een pensioenkas zou plaats gehad hebben in het raam van de wet van 31 augustus Artikel en 2 [...] (a) 3. De bevoegdheid van de Commissie voor Vrijstelling van Bijdragen strekt zich eveneens uit tot de bijdragen bedoeld in artikel 91, 1, tweede lid, die betrekking hebben op de periode gelegen vóór 1 januari Slotbepalingen Artikel 102. Dit besluit treedt in werking op 1 januari (a) Opgeheven bij het koninklijk besluit van , art uitw. op (B.S ). S.157

101 KONINKLIJK BESLUIT VAN 19 DECEMBER 1967 houdende vaststelling van de modaliteiten volgens welke het bezit en de verplichtingen van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, in verband met het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, overgeheveld worden (B.S. 28 december 1967) S.158

102 Artikel Worden overgenomen door de Rijksdienst voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, de verplichtingen van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, binnen het raam van de wetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, die betrekking hebben : 1 op de betaling van de renten die vóór 1 januari 1968 zijn ingegaan ; 2 op het beheer van de renten bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas gevestigd : a) ten voordele van de weduwen van vóór 1 januari 1968 overleden aangeslotenen ; b) gevestigd door aangeslotenen die op 1 januari 1968 niet onderworpen zijn aan het koninklijk besluit nr. 38 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. De Algemene Spaar- en Lijfrentekas is ertoe gehouden, wat de bij haar gevestigde renten betreft, de betaling te verzekeren van de op 31 december 1967 vervallen termijnen. 2. Worden overgenomen door de vrije sociale verzekeringskas voor zelfstandigen of door de Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, naar gelang van het geval, het beheer van de renten en van de dossiers van de aangeslotenen bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas die, met ingang van 1 januari 1968, aangesloten zijn bij een vrije sociale verzekeringskas of bij de Nationale Hulpkas. Artikel 2. De waarden die de op 31 december 1967 berekende wiskundige reserves vertegenwoordigen en het reservefonds, op dezelfde datum gevestigd bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, binnen het raam van de wetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, worden, op 1 januari 1968, overgemaakt aan de Rijksdienst voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen. In de mate waarin zij betrekking hebben op het in artikel 1, 2, bedoeld beheer, worden deze waarden door genoemde Rijksdienst overgedragen aan de in hetzelfde artikel bedoelde vrije sociale verzekeringskas of aan de Nationale Hulpkas. S.159

103 Artikel 3. De Algemene Spaar- en Lijfrentekas maakt, op verzoek van de Rijksdienst voor de Pensioenen der Zelfstandigen of van de Rijksdienst voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, binnen de termijn in gemeen overleg met deze organismen bepaald, al de elementen over bestaande onder vorm van magnetische banden, dossiers, steekkaarten, rekeninguittreksels, listings, enz., die noodzakelijk geacht worden voor : 1 het bepalen van het effectief der aangeslotenen op 31 december 1967 van deze pensioenkas en voor ieder van hen al de inlichtingen met betrekking tot : - de aansluiting ; - de aard van de bezigheid ; - de uitgegeven en betaalde bijdragen, verdeeld per verzekeringsjaar ; - de renten gevestigd door de betaalde bijdragen en hun waarde overeenkomstig index 110 der kleinhandelsprijzen ; 2 het bepalen van de personen die hun zelfstandige bezigheid gestaakt hebben of naar een andere pensioenkas overgingen met, voor ieder van hen, de inlichtingen voorzien in 1 en, in geval van overgang naar een andere pensioenkas, de benaming van deze laatste ; 3 het verzekeren van de betaling der lopende rentetermijnen op 31 december 1967 ; 4 het toelaten van de overname door de Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen van de gevallen van ambtshalve aansluiting in behandeling op 31 december Artikel 4. De documenten, briefwisseling en betalingen in verband met het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen na 31 december 1967 door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas ontvangen, worden overgemaakt aan de Rijksdienst voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen. S.160

104 Artikel 5. De Rijksdienst voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen maakt aan de vrije sociale verzekeringskassen en aan de Nationale Hulpkas, naar gelang het geval, alle in artikelen 3 en 4 bedoelde elementen, documenten, briefwisseling en betalingen over, in de mate waarin zij betrekking hebben op het beheer bedoeld in artikel 1, 2. Artikel 6. De kosten, die voor de Algemene Spaar- en Lijfrentekas voortvloeien uit het overmaken van de documenten, briefwisseling, waarden en betalingen bedoeld door dit besluit, worden, na goedkeuring door de Minister van Middenstand, aan genoemde Kas terugbetaald door de Rijksdienst voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen. S.161

105 KONINKLIJK BESLUIT VAN 9 JUNI 1969 houdende uitvoering van artikel 35 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen (B.S. 17 juni 1969) S.162

106 Artikel Zijn belast met de inning en, in voorkomend geval, met de gerechtelijke invordering van de bijdragen verschuldigd krachtens de wetten die het pensioenstelsel der zelfstandigen regelden vóór 1 januari 1968 : 1 de vrije sociale verzekeringskassen voor zelfstandigen, ieder wat haar betreft, wanneer deze bijdragen verschuldigd zijn : a) door de personen die er aangesloten werden bij toepassing van artikel 34 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen en die bijdragen verschuldigd bleven aan de vrije pensioenkas voor zelfstandigen die deelgenomen heeft aan de oprichting van de sociale verzekeringskas of aan de Algemene Spaar- en Lijfrentekas ; b) door de personen die, zonder er aangesloten te zijn bij toepassing van artikel 34 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, bijdragen verschuldigd bleven aan de vrije pensioenkas die deelgenomen heeft aan de oprichting van de sociale verzekeringskas ; c) door de personen die zich niet kenbaar gemaakt hadden noch in het pensioenstelsel voor zelfstandigen, noch in het stelsel voor kinderbijslag voor zelfstandigen, vóór 1 januari 1968, en erbij aangesloten na 31 december 1967 ; 2 de Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen : a) wanneer deze bijdragen verschuldigd zijn door de personen die erbij aangesloten werden bij toepassing van artikel 34 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 en die bijdragen verschuldigd bleven aan de Algemene Spaar- en Lijfrentekas ; b) wanneer het personen betreft bedoeld in 1, c, die na 31 december 1967 aangesloten of ambtshalve aangesloten werden bij de Nationale Hulpkas ; S.163

107 3 de Rijksdienst voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen : a) voor wat de bijdragen betreft die niet bedoeld zijn in 1 en 2 ; b) voor wat de bijdragen betreft bedoeld in 1 en 2, wanneer deze het voorwerp hebben uitgemaakt van een verzoek tot gerechtelijke invordering gericht aan de Rijksdienst voor de Pensioenen der Zelfstandigen vóór 1 januari De Rijksdienst voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen vervolgt eveneens de gedingen ingeleid door de Rijksdienst voor de Pensioenen der Zelfstandigen. 2. De zelfstandigen en de helpers, die niet aangesloten werden bij een vrije sociale verzekeringskas of bij de Nationale Hulpkas bij toepassing van artikel 34 van het koninklijk besluit nr. 38, van 27 juli 1967, en die verplichtingen hebben krachtens de wetten die het pensioenstelsel der zelfstandigen regelden vóór 1 januari 1968, worden in gebreke gesteld door de Rijksdienst voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen een sociale verzekeringskas te kiezen, zelfs indien de betrokkenen niet onderworpen zijn aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli Indien zij niet vrijwillig bij een sociale verzekeringskas aansluiten binnen de dertig dagen die op de ontvangst van de ingebrekestelling volgen, worden zij van ambtswege aangesloten bij de Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen. Artikel 2. In de mate waarin de bijdragen bedoeld in artikel 1, 1, 1 en 2, voor de kapitalisatie aangewend worden, worden de renten gevestigd door de in die bepalingen beoogde instellingen. S.164

108 Artikel 3. Wanneer zij ertoe gebracht worden over te gaan tot een gerechtelijke actie, hetzij bij wijze van oproep in verzoening, hetzij bij wijze van dagvaarding, worden de in artikel 1, 1, 1 en 2, beoogde instellingen gemachtigd, met het oog op het dekken van de onkosten van bedoelde invordering, te weerhouden : 1 de verhoging van 100 fr. verschuldigd krachtens artikel 56 van de wet van 28 maart 1960 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen ; 2 de helft van de verhogingen bedoeld in artikel 38 van het koninklijk besluit van 24 september 1963 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen. Artikel 4. De bijdragen verschuldigd voor de periode die 1 januari 1968 voorafgaat, krachtens de wet van 10 juni 1937 houdende uitbreiding van de kinderbijslag tot de werkgevers en de niet-loontrekkenden, worden geïnd en, in voorkomend geval, gerechtelijk ingevorderd door de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Zelfstandigen. Dezelfde Rijksdienst verzekert de betaling der familiale uitkeringen die voor deze periode verschuldigd zijn, alsmede de terugvordering der ten onrechte betaalde familiale uitkeringen. Artikel 5. De uitdrukking bijdragen gebruikt in dit besluit beoogt alle welkdanige sommen ook, verschuldigd krachtens de wetten die vóór 1 januari 1968 het pensioenstelsel en het stelsel der kinderbijslagen toepasselijk op de zelfstandigen hebben beheerst, hierin begrepen deze verschuldigd uit reden van een laattijdige aansluiting of van vertraging in de betaling. S.165

109 Artikel 6. Het koninklijk besluit van 8 januari 1968 houdende uitvoering van artikel 35 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen en het koninklijk besluit van 18 februari 1969 tot wijziging ervan, worden opgeheven. Artikel 7. Dit besluit treedt in werking de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. S.166

110 KONINKLIJK BESLUIT VAN 22 DECEMBER 1970 betreffende de algemene organisatie van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen (B.S. 25 december 1970) Gewijzigd door : - het koninklijk besluit van 29 december 1980 (B.S. 10 februari 1981) ; - het koninklijk besluit van 11 september 1985 (B.S. 15 oktober 1985). S.167

111 Artikel 1. Het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, hierna Rijksinstituut genoemd, heeft zijn zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. 38/21, 7 Artikel 2. Er worden twaalf gewestelijke bureaus opgericht van het Rijksinstituut : drie in de provincie Brabant, twee in de provincie Luik en één in elk van de overige provincies. Artikel 3. De zetel van de gewestelijke bureaus wordt vastgesteld als volgt : 1 voor de provincie Antwerpen : te Antwerpen ; 2 voor de provincie Brabant : in de Brusselse agglomeratie, te Waver en te Leuven ; 3 voor de provincie Henegouwen : te Bergen ; 4 voor de provincie Limburg : te Hasselt ; 5 voor de provincie Luik : te Luik en te Malmédy ; 6 voor de provincie Luxemburg : te Libramont ; 7 voor de provincie Namen : te Namen ; 8 voor de provincie Oost-Vlaanderen : te Gent ; 9 voor de provincie West-Vlaanderen : te Brugge. Artikel De activiteit van het gewestelijk bureau dat gevestigd is in de Brusselse agglomeratie strekt zich uit tot de gemeenten van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. De activiteit van het gewestelijk bureau dat gevestigd is te Waver strekt zich uit tot de gemeenten van het administratief arrondissement Nijvel. De activiteit van het gewestelijk bureau dat gevestigd is te Leuven strekt zich uit tot de gemeenten van de administratieve arrondissementen Leuven en Halle-Vilvoorde. S.168

112 2. De activiteit van het gewestelijk bureau dat gevestigd is te Luik strekt zich uit tot de gemeenten van de provincie Luik, met uitzondering van de gemeenten van het Duitse taalgebied en van de gemeenten uit het Malmédyse, respectievelijk bedoeld in de artikelen 5 en 8, eerste lid, 2, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli Deze gemeenten vallen onder de bevoegdheid van het bureau dat gevestigd is te Malmédy. 3. De activiteit van de gewestelijke bureaus van de andere provincies strekt zich uit tot de gemeenten die tot deze provincies behoren. Artikel 5. De organen die verantwoordelijk zijn voor het beheer van het Rijksinstituut verdelen de bevoegdheden onder de centrale administratie en de gewestelijke bureaus. Zij zullen ervan uitgaan dat decentralisatie de regel moet zijn : de toekenning van de bevoegdheden aan de centrale administratie moet gerechtvaardigd zijn door dwingende redenen die verband houden met een rationele organisatie en een goed beheer, inzonderheid als het gaat om beroep te doen op mechanische procedés. Artikel 6. [...] (a) Artikel 7. De NationaleHulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen heeft geen rechtspersoonlijkheid onderscheiden van deze van het Rijksinstituut. Zij heeft een afzonderlijk beheer en de bepalingen van artikel 5 zijn op haar toepasselijk. De boekhouding van die kas wordt afzonderlijk gehouden van deze van het Rijksinstituut met dien verstande dat de grote posten van die boekhouding in de algemene boekhouding van het Rijksinstituut voorkomen. [...] (a) Opgeheven bij het koninklijk besluit van , art. 2 - uitw. op (B.S ). S.169

113 KONINKLIJK BESLUIT VAN 18 AUGUSTUS 1972 tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen (B.S. 25 augustus 1972) Uittreksels S.170

114 [...] Artikel 20. De onderworpenen die, voor periodes die aan het in werking treden van dit besluit voorafgaan, van het betalen van bijdragen werden vrijgesteld of slechts tot het betalen van een verminderde bijdrage gehouden waren bij toepassing van artikel 36, 1 of 2, kunnen, op hun verzoek, en op voorwaarde dat zij zich voor deze periodes op de bepalingen van artikel 36, 3, kunnen beroepen, gemelde periodes ten overstaan van het sociaal statuut der zelfstandigen regulariseren. ARS/36 Artikel 21. Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad en heeft uitwerking op 1 juli S.171

115 MINISTERIEEL BESLUIT VAN 20 JANUARI 1978 tot verdeling van het administratief tekort van de Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, voor elk der jaren vanaf 1968, tussen het R.S.V.Z. en het R.I.Z.I.V. (B.S. 1 april 1978) S.172

116 Artikel 1. Het administratief tekort van de Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen wordt, voor elk der jaren vanaf 1968, verdeeld tussen het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen enerzijds en het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering anderzijds in verhouding tot het bedrag van de bijdragen in het raam van het sociaal statuut der zelfstandigen ingekohierd voor elk der sectoren van dat statuut dat voor gezegde Instituten wordt beheerd. Artikel 2. Dit besluit treedt onmiddellijk in werking. S.173

117 KONINKLIJK BESLUIT VAN 3 DECEMBER 1981 tot toekenning van een premie van eerste vestiging in de sector van landbouw, tuinbouw en veeteelt (B.S. 12 december 1981) S.174

118 Artikel Een premie van eerste vestiging ten bedrage van fr. kan worden toegekend aan de natuurlijke persoon die zich vooraleer de leeftijd van 35 jaar te hebben overschreden voor de eerste maal als zelfstandige vestigt op een bedrijf in de sector van landbouw, tuinbouw of veeteelt, voor zover dat : a) deze persoon 50 procent of meer van zijn globaal bedrijfsinkomen uit deze activiteit verwerft en minder dan 50 procent van zijn totale arbeidsduur aan beroepsactiviteiten buiten het bedrijf besteedt ; b) dit bedrijf kan in aanmerking komen voor de tussenkomst van het Landbouwinvesteringsfonds, krachtens de wet van 15 februari (a) 2. Onder dezelfde voorwaarden als voorzien in 1, aan de beheerder of zaakvoerder van een vennootschap die, volgens haar statuten, de landbouw-, tuinbouw- of veeteeltactiviteit tot voorwerp heeft. (a) Wet tot economische heroriëntering van , art. 1 : Ten einde de economische expansie van de kleine en middelgrote ondernemingen te bevorderen, kan de Staat, binnen de perken der begrotingskredieten, en op grond van het economisch nut, vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, onder de voorwaarden en in de vormen bepaald bij de artikelen van deze afdeling, onderstaande tegemoetkomingen verlenen : [...] f) Een premie van eerste vestiging voor de personen die de leeftijd van 35 jaar niet hebben overschreden en die zich voor het eerst vestigen in een land of tuinbouwbedrijf dat in aanmerking komt voor het Landbouwinvesteringsfonds, ingesteld door de wet van 15 februari S.175

119 Deze vennootschap moet opgericht zijn : - of onder de vorm van een samenwerkende vennootschap die de voorwaarden gesteld bij het koninklijk besluit van 15 mei 1961 houdende algemeen reglement van het Landbouwinvesteringsfonds, vervult ; - of onder een der vormen bedoeld bij het Wetboek van koophandel, boek I, titel IX, sectie I, artikel 2, uitgezonderd de in het vorige lid bedoelde vennootschap en de volgende voorwaarden vervullen : a) opgericht zijn voor een duur van ten minste 20 jaar ; b) de aandelen of de deelbewijzen van de vennootschap moeten op naam zijn ; c) de aandelen of deelbewijzen van de vennootschap moeten voor ten minste 51 pct. toebehoren aan de beheerders of zaakvoerders ; d) de beheerders of zaakvoerders moeten onder de vennoten worden aangewezen ; - of onder de vorm van een landbouwvennootschap bedoeld bij de wet van 12 juli 1979 tot instelling van de landbouwvennootschap. Artikel 2. De premie wordt toegekend binnen de daartoe voorziene begrotingsmiddelen aan de in artikel 1 vermelde personen voor zover zij aangesloten zijn bij een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen met aanvang van de landbouw-, tuinbouw- of veeteeltactiviteit als hoofdberoep ten vroegste op 1 januari Deze premie is definitief verworven wanneer de begunstigden onafgebroken hun bijdragen storten gedurende tenminste vier kwartalen. Artikel Tot toekenning van de premie, dient het sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen bij dewelke de betrokkene is aangesloten, een dossier in bij het Bestuur voor Economische Expansie van het Ministerie van Middenstand, binnen de vier maanden na de datum van de aansluiting of, indien de datum van aanvang van de aktiviteit valt na de datum van de aansluiting, binnen de vier maanden na de aanvang van de aktiviteit. S.176

120 Dit dossier omvat : 1. een door de betrokkene ondertekende aanvraag verklarende dat hij voldoet aan de in artikel 1 gestelde voorwaarden ; 2. een bewijs van eerste aansluiting van betrokkene, bij een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen als zelfstandige met landbouw-, tuinbouw- of veeteeltactiviteit als hoofdberoep, met vermelding van het aansluitingsnummer en de datum van de aanvang van de activiteit, alsook de geboortedatum ; 3. een attest van het Ministerie van Landbouw waaruit blijkt dat de aanvrager voldoet aan de in artikel 1 van dit besluit gestelde voorwaarden. 2. Het voorvermelde Bestuur deelt mede, aan het betrokken sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen, aan de betrokkene en aan het Bestuur der Economische Diensten van het Ministerie van Landbouw, dat de premie is toegekend of is geweigerd. In bevestigend geval, wordt de helft van de premie, zijnde fr. gestort aan het betrokken sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen. Nadat de belanghebbende gedurende twee kwartalen is aangesloten, vordert dit verzekeringsfonds het saldo van de premie ten bedrage van fr. bij vorenvermeld bestuur. 3. Het sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen wendt de ontvangen premie aan voor de betaling van de bijdragen van de belanghebbende voor het sociaal statuut der zelfstandigen. Artikel 4. De premie van eerste vestiging kan in de vijf eerste jaren van de vestiging voor dezelfde landbouwer niet worden gecumuleerd met de arbeidsplaatspremie in de zin van artikel 10 van de wet van 4 augustus 1978, gewijzigd door de herstelwet van 10 februari 1981 inzake de Middenstand. S.177

121 Artikel 5. Onrechtmatig verkregen premies worden terugbetaald op vordering van de Minister van Middenstand. Ze worden vermeerderd met een intrest van 12 pct. per jaar vanaf de datum van uitbetaling. Artikel 6. De aanvragen van de personen waarvan de aanvang van de landbouw-, tuinbouw- of veeteeltactiviteit als hoofdberoep gelegen is tussen 1 januari 1981 en de datum van bekendmaking van dit besluit, mogen ingediend worden binnen de vier maanden van die bekendmaking. Artikel 7. Het koninklijk besluit van 15 mei 1981 tot toekenning van een premie van eerste vestiging in de sector van de landbouw, tuinbouw en veeteelt, wordt opgeheven. Artikel 8. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari S.178

122 KONINKLIJK BESLUIT VAN 3 APRIL 1984 betreffende de samenstelling van het identificatienummer van de personen die ingeschreven zijn in het Rijksregister van de natuurlijke personen (B.S. 21 april 1984) Bijwerking S.179

123 Hoofdstuk I - DE SAMENSTELLING VAN HET IDENTIFICATIE- NUMMER Artikel 1. Het identificatienummer van de personen die ingeschreven zijn in het Rijksregister van de natuurlijke personen bestaat uit elf cijfers. (a) Een eerste groep van dit nummer bestaat uit zes cijfers en stelt de geboortedatum voor. Een tweede groep bestaat uit drie cijfers en wordt reeksnummer genoemd. Een derde groep bestaat uit twee cijfers en wordt controlenummer genoemd. Artikel 2. De eerste twee cijfers van de eerste groep duiden het geboortejaar van de persoon aan, het derde en het vierde cijfer de geboortemaand, het vijfde en het zesde cijfer de geboortedag. Artikel 3. Het reeksnummer wordt gevormd door het volgnummer van inschrijving van de persoon in de eerste groep. Een vrouwelijk persoon krijgt een even, een mannelijk persoon een oneven reeksnummer. Artikel 4. Het controlenummer wordt berekend door het getal van negen cijfers, dat gevormd wordt door de aaneenschakeling van de geboortedatum en het reeksnummer, te delen door 97. De rest van deze deling wordt van 97 afgetrokken. Het aldus bekomen verschil is het controlenummer. (a) Zie hierboven de wet van S.180

124 Artikel 5. Indien de dag of de maand van de geboorte van een persoon niet gekend zijn, wordt de geboortedatum als volgt samengesteld : - de eerste twee cijfers duiden het geboortejaar aan, het derde, het vierde, het vijfde en het zesde cijfer zijn nullen ; - het reeksnummer wordt samengesteld door het volgnummer van inschrijving van de persoon in zijn geboortejaar. Wanneer de mogelijkheden van het reeksnummer uitgeput zijn, wordt bij een nieuwe inschrijving het zesde cijfer van de geboortedatum met één eenheid verhoogd en wordt terzelfdertijd de inschrijving in het reeksnummer van bij de aanvang hervat. Indien het geboortejaar van een persoon niet gekend is, zijn de eerste vijf cijfers van de geboortedatum nullen en is het zesde cijfer een 1. Hoofdstuk II - HET VOLGENDE GEBRUIK Artikel 6. Een identificatienummer dat reeds werd gebruikt, kan niet opnieuw worden toegekend vooraleer een termijn van honderd jaar verstreken is sedert de geboortedatum van de vorige titularis, noch vooraleer deze sedert ten minste dertig jaar overleden is of sedert ten minste dertig jaar afgevoerd is van elk bevolkingsregister, van elk vreemdelingenregister en van elk register dat gehouden wordt in de diplomatieke zendingen en in de consulaire posten. Artikel 7. Indien een identificatienummer opnieuw wordt toegekend, geeft de dienst van het Rijksregister daarvan kennis aan de diensten, die gemachtigd waren om dit identificatienummer voor de vorige titularis te gebruiken. S.181

125 Hoofdstuk III - DE VERNIETIGING Artikel 8. Het identificatienummer dat samengesteld is op grond van een vergissing nopens de geboortedatum of het geslacht van de titularis moet vernietigd worden. Artikel 9. Indien twee identificatienummers aan eenzelfde persoon werden toegekend wordt het identificatienummer met het hoogste reeksnummer vernietigd. Hoofdstuk IV - SLOTBEPALINGEN Artikel 10. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 1 april 1960 betreffende het houden van de bevolkingsregisters wordt aangevuld met het volgende lid : Naast de naam van ieder persoon die in het bevolkingsregister is ingeschreven, wordt het identificatienummer van die persoon bij het Rijksregister van de natuurlijke personen vermeld. S.182

126 KONINKLIJK BESLUIT VAN 27 SEPTEMBER 1984 waarbij aan sommige overheden van het Ministerie van Financiën toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen (B.S. 19 oktober 1984) Gewijzigd door : - het koninklijk besluit van 3 december 1986 (B.S. 18 december 1986). S.183

127 Artikel 1. Voor de uitvoering van hun taken, wordt toegang verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen aan de Minister van Financiën, aan de Minister tot wiens bevoegdheid de Pensioenen behoren en aan de hieronder vermelde ambtenaren binnen de grenzen bepaald door onderhavig besluit : 1 toegang wordt verleend tot de informatie bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, aan : de Secretaris-generaal, de Administrateur-generaal der belastingen, de directeurs-generaal van de Algemene diensten van het Algemeen Secretariaat, van de Administratie der Directe Belastingen, van de Administratie der Douane en Accijnzen, van de Administratie van de Belasting over de Toegevoegde Waarde, registratie en domeinen, van de Administratie van het Kadaster, van de Administratie van de Bijzondere Belastinginspectie en van de Administratie der Pensioenen, de ambtenaar belast met het dagelijks beheer van de dienst van de Nationale Loterij, alsook de door de Minister van Financiën of de Minister tot wiens bevoegdheid de Pensioenen behoren gemachtigde ambtenaren van deze administraties en diensten ; 2 toegang wordt verleend tot de informatie bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1 tot 6, 8 en 9, en tweede lid, van vorenvermelde wet : aan de Administrateur-generaal der Thesaurie, alsook aan de door de Minister van Financiën gemachtigde ambtenaren van de Administratie der Thesaurie. (a) Artikel 2. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. (a) Zie hierboven de wet van S.184

128 MINISTERIEEL BESLUIT VAN 31 OKTOBER 1984 tot vaststelling van de voorlopige bijdrage beoogd bij artikel 3.4 van de Administratieve schikking betreffende de toepassingsmodaliteiten van de Overeenkomst over de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika, ondertekend te Washington, D.C., op 19 februari 1982 (B.S. 24 november 1984) (Erratum : B.S. 3 januari 1985) S.185

129 Enig artikel. Het jaarlijks bedrag van de voorlopige bijdrage bedoeld bij artikel 3.4 van de Administratieve schikking van 23 februari 1982 betreffende de toepassingsmodaliteiten van de Overeenkomst over de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika wordt vastgesteld op het bedrag van de bijdrage beoogd in artikel 12, 1, 1 en 2, of 13, 1, 1 en 2 naar gelang van het geval, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, berekend op het bedrag aan bedrijfsinkomsten vermeld in artikel 12, 1, 2, a respectievelijk artikel 13, 1, 2 a van genoemd koninklijk besluit nr. 38, aangepast overeenkomstig artikel 14, 1, van hetzelfde besluit. (a) (b) (a) Artikel 3.4 van de Administratieve Schikking (B.S. 21 juli 1984) : "Bij toepassing van artikel 5.3 van de Overeenkomst legt een zelfstandige, op aanvraag van een in 3 bedoelde instelling van een Overeenkomstsluitende Partij, aan de bedoelde instelling, een kopij voor van zijn fiskale aangifte bij de fiskale administratie van de andere Overeenkomstsluitende Partij voor elk door bedoelde instelling omschreven jaar. De persoon, aan wie gevraagd wordt die informatie te bezorgen, moet het afschrift of de afschriften voor eensluidend laten verklaren door de fiskale administratie van de Overeenkomstsluitende Partij waarbij de fiskale aangifte werd ingediend. In afwachting van het voorleggen van dit voor eensluidend verklaarde afschrift of van die afschriften kan de instelling, bij wijze van voorlopige storting, een bijdrage innen waarvan het bedrag vastgesteld wordt door de bevoegde autoriteit waarvan de wetgeving overeenkomstig artikel 5.3 van de Overeenkomst van toepassing is. Artikel 5.3 van de Overeenkomst van (B.S. 30 juni 1984) : De arbeider die een zelfstandige beroepsactiviteit op het grondgebied van beide Overeenkomstsluitende Partijen uitoefent, is enkel onderworpen aan de wetgeving van de Overeenkomstsluitende Partij op het grondgebied waarvan hij zijn gewoonlijke woonplaats heeft. Voor de vaststelling van het bedrag van de wegens de wetgeving van deze Overeenkomstsluitende Partij in aanmerking te nemen inkomens en van de verschuldigde bedragen wordt met de op het grondgebied van beide partijen door een zelfstandig beroep opgeleverde inkomens rekening gehouden. (b) In feite betreft het hier de Administratieve schikking van S.186

130 KONINKLIJK BESLUIT VAN 12 SEPTEMBER 1985 waarbij aan sommige overheden van het Ministerie van Middenstand en aan het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen (B.S. 17 oktober 1985) S.187

131 Artikel 1. Voor het vervullen van de taken die in verband met de sociale zekerheid der zelfstandigen tot hun bevoegdheid behoren, wordt aan de Minister van Middenstand, de Staatssecretaris voor Middenstand, de Directeur-generaal van de Administratie voor Sociale Zaken en de daartoe gemachtigde ambtenaren, alsmede de Administrateur-generaal van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen en de door hem gemachtigde ambtenaren van dat Rijksinstituut, toegang verleend tot de informatie bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1 tot 9, en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. S.188

132 KONINKLIJK BESLUIT VAN 11 OKTOBER 1985 houdende uitvoering van hoofdstuk VI van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, betreffende de bescherming van personen die schuldeiser en schuldenaar zijn van sommige openbare besturen en instellingen van openbaar nut (B.S. 31 oktober 1985) S.189

133 Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1 de wet : de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen ; 2 de aanvrager : de natuurlijke persoon of de privaatrechtelijke rechtspersoon die vraagt de opeisbaarheid van een schuld op te schorten bij toepassing van de artikelen 87 tot 89 van de wet ; 3 de schuldeiser : de Staat, de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, de Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, de vrije sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen, erkend binnen het raam van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, die, ten opzichte van de aanvrager, houder zijn van een in artikel 87 van de wet bedoelde schuldvordering ; 4 de schuldenaar : de Staat, het Wegenfonds, het Hulp- en Informatiebureau voor Gezinnen van Militairen, de Dienst voor Regeling der Binnenvaart, de Regie der Gebouwen, de Regie der Posterijen, de Regie der Belgische Rijkskoel- en Vriesdiensten, de Regie van Telegrafie en Telefonie, de Regie voor Maritiem Transport, de Regie der Luchtwegen, het Algemeen Fonds voor Schoolgebouwen, ten opzichte waarvan de aanvrager houder is van één of meer schuldvorderingen bedoeld in artikel 87 van de wet en beantwoordend aan de voorwaarden van artikel 2. Artikel 2. De schuldvordering van de aanvrager wordt, in de zin van de wet, onbetwistbaar, opeisbaar en vrij van elke verbintenis ten aanzien van derden geacht, wanneer is voldaan aan de volgende voorwaarden : 1 de schuldvordering moet betrekking hebben op verstrekte prestaties die door de schuldenaar aanvaard werden ; 2 aan de schuldvordering is, op het ogenblik van het indienen van de aanvraag tot opschorting, geen termijn of opschortende voorwaarde verbonden ; 3 de schuldvordering is niet het voorwerp van een beslag, een afstand of een inpandgeving, behoorlijk aan de schuldenaar ter kennis gebracht of betekend, behalve indien het beslag op verzoek van de schuldeiser werd betekend voor de schuldvordering waarop de aanvraag betrekking heeft. S.190

134 Het gedeelte van de schuldvordering van de aanvrager dat hoger ligt dan het bedrag waarop beslag wordt gelegd, kan evenwel vrij van elke verbintenis worden geacht met het akkoord van de beslaglegger of ten gevolge van een vonnis. Artikel Om voor toepassing van de wet in aanmerking te komen, doet de aanvrager zijn aanvraag bij een ter post aangetekend schrijven of exploot van een gerechtsdeurwaarder en zendt daartoe gelijktijdig aan zijn schuldeiser en aan zijn schuldenaar het document waarvan het model bij dit besluit is gevoegd. Hij voegt er eveneens alle documenten aan toe waardoor zijn aanvraag kan worden gestaafd. 2. Bij kennisgeving van de aanvraag bij aangetekend schrijven, wordt het origineel van het bewijs dat de brief aan de schuldenaar ter post werd afgegeven, gevoegd bij de aangetekende brief aan de schuldeiser. 3. Bij betekening van de aanvraag bij deurwaardersexploot, wordt bij het aan de schuldeiser betekend exploot een kopie gevoegd van het aan de schuldenaar betekend exploot. Artikel De schuldenaar beschikt over een termijn van 45 dagen om mede te delen dat de schuldvordering van de aanvrager al dan niet beantwoordt aan de in artikel 2 gestelde voorwaarden. Indien hij meent dat zulks niet het geval is, moet zijn antwoord met redenen worden omkleed. Indien hij het door de aanvrager aangehaald bedrag betwist, geeft hij het niet betwist bedrag van de schuldvordering aan. Hij vermeldt, in voorkomend geval, het bedrag van de afhoudingen die zullen plaatsvinden bij toepassing van artikel 299bis van de Wetboek van de inkomstenbelastingen en van artikel 30bis van de wet van 27 juli 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, alsmede de delging van de schuld indien deze heeft plaatsgevonden vóór het verstrijken van de termijn bepaald in het eerste lid. S.191

135 2. De schuldenaar vermeldt zijn antwoord en de in paragraaf 1 bedoelde gegevens in het document bedoeld in artikel 3, 1. Dit document, aldus aangevuld, wordt bij een ter post aangetekend schrijven gericht aan de schuldeiser en aan de aanvrager. 3. De in 1 bedoelde termijn van 45 dagen gaat in de dag waarop de aangetekende brief ter post wordt afgegeven of de dag waarop het exploot van de gerechtsdeurwaarder wordt betekend. 4. De opschorting van de opeisbaarheid gaat in op de datum van de kennisgeving van het antwoord van de schuldenaar, indien in het antwoord van de schuldenaar wordt bevestigd dat de schuldvordering van de aanvrager voldoet aan de voorwaarden van artikel 2. Die opschorting van de opeisbaarheid geldt slechts tot beloop van het onbetwist bedrag van de schuldvordering. 5. Met het oog op de toepassing van de artikelen 88, 3 en 89 van de wet en op de betaling door tussenkomst van de diensten van de thesaurie van de schuldenaar beschikt de schuldeiser over een termijn van 30 dagen, ingaande, de dag na de betekening beoogd bij 4, om rechtstreeks aan de diensten van de thesaurie van de schuldenaar de betaling te vorderen van de schuld beoogd bij artikel 87 van de wet, ten belope van de schuldvordering waarvan de aanvrager houder is. De vordering opgesteld overeenkomstig het model gevoegd als bijlage bij dit besluit moet gelijktijdig aan de schuldenaar en aan de aanvrager worden ter kennis gebracht door middel van een ter post aangetekend schrijven of door de betekening van een exploot van een gerechtsdeurwaarder. Deze vordering geldt als beslag onder derden op de schuldvordering ; de diensten van de thesaurie van de schuldenaar betalen de schuldeiser overeenkomstig de regels betreffende de rijkscomptabiliteit en/of de comptabiliteit van de betrokken instellingen. Indien na de terugzending door de schuldenaar van het document bedoeld in artikel 4, 2, de voorwaarden vastgesteld door de wet en door dit besluit om de opschorting van de opeisbaarheid te bekomen niet meer verenigd zijn, kan de schuldeiser overgaan tot een uitvoerend beslag onder derden, overeenkomstig de artikelen 1539 tot 1544 van het Gerechtelijk Wetboek. In dat geval behoudt de vordering haar gevolgen van bewarend beslag overeenkomstig de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. S.192

136 Artikel 5. De opschorting van de opeisbaarheid kan niet worden verkregen : 1 wanneer de aanvrager zich in staat van faillissement of van gerechtelijk akkoord bevindt ; 2 indien aan de aanvrager, natuurlijke persoon krachtens het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 waarbij aan bepaalde veroordeelden en aan de gefailleerden verbod wordt opgelegd om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen en waarbij aan de rechtbanken van koophandel de bevoegdheid wordt toegekend dergelijk verbod uit te spreken, verbod wordt opgelegd om persoonlijk of door tussenpersoon enige beroepswerkzaamheden uit te oefenen ; 3 indien de aanvrager, rechtspersoon, onder zijn beheerders, bestuurders, zaakvoerders of personen die de bevoegdheid hebben om de vennootschap te verbinden, personen telt aan wie verbod om dergelijke functies uit te oefenen is opgelegd krachtens hetzelfde koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 ; 4 wanneer de aanvrager in de loop van de vijf jaren die aan de aanvraag voorafgaan, tot een gevangenisstraf van ten minste drie maanden werd veroordeeld wegens één van de overtredingen bedoeld in de artikelen 339 tot 342 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen, in de artikelen 73 en 73bis van het Wetboek van de belasting over de Toegevoegde Waarde of in artikel 35 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. Artikel 6. De in artikel 87 van de wet bedoelde opschorting van de opeisbaarheid van de schuldvordering eindigt van rechtswege : 1 wanneer één van de gevallen, bedoeld in artikel 5 van dit besluit, zich voordoet ; 2 wanneer niet meer is voldaan aan de voorwaarden van artikel 2 ; 3 ten belope van de bedragen waarvoor het Rekenhof zijn voorafgaand visum, bedoeld in artikel 14 van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof, heeft geweigerd, voor wat het niet-betwist bedrag betreft zoals het werd vastgesteld overeenkomstig artikel 4, 1. In deze veronderstelling waarschuwt de schuldenaar de schuldeiser en de aanvrager bij een ter post aangetekend schrijven. S.193

137 Artikel 7. De artikelen 87 tot 90 van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen en dit besluit treden in werking de eerste dag van de derde kalendermaand die volgt op de dag waarin dit besluit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. S.194

138 KONINLIJK BESLUIT VAN 10 SEPTEMBER 1986 waarbij aan sommige overheden van het Ministerie van Middenstand en van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen machtiging wordt verleend tot het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen (B.S. 9 oktober 1986) S.195

139 Artikel 1. De Minister van Middenstand, de Staatssecretaris voor Middenstand, de Directeur-generaal van de Administratie Sociale Zaken, de Administrateurgeneraal van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen alsmede de ambtenaren en beambten die zij aanwijzen, met uitzondering van het meesters-, vak- en dienstpersoneel, zijn gemachtigd het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken uitsluitend binnen de perken en voor de doeleinden vermeld in dit besluit. Artikel 2. Het identificatienummer mag uitsluitend worden gebruikt : 1 voor de uitvoering en de toepassing van de wetten en besluiten betreffende de sociale zekerheid der zelfstandigen ; 2 voor het vervullen van de taken die onder de respectievelijke bevoegdheden ressorteren van de overheden beoogd in artikel 1, binnen de perken van de wetgevingen die zij behoren toe te passen en die hun zijn opgelegd door een wets- of reglementsbepaling welke aanleunt bij de in 1 bedoelde wetten en besluiten of door of krachtens een wets- of reglementsbepaling betreffende de sociale zekerheid. Artikel 3. Het identificatienummer mag enkel worden gebruikt met het oog op de identificatie van de personen die onder toepassing vallen van de wetgevingen bedoeld in artikel 2, en uitsluitend voor : 1 het intern beheer van de dossiers ; 2 de betrekkingen met de overheden, de openbare instellingen en de door de Koning nominatief aangewezen instellingen van Belgisch recht die opdrachten van algemeen belang vervullen, en die zelf gemachtigd zijn het identificatienummer te gebruiken ; 3 de betrekkingen met de natuurlijke of rechtspersonen en de feitelijke verenigingen die ertoe gehouden zijn informatie te ontvangen of te verstrekken omtrent de houder van dat identificatienummer, in het verband van de verplichtingen die hun zijn opgelegd door een wets- of reglementsbepaling. S.196

140 Artikel 4. Wanneer een overheid beoogd in artikel 1 aan een derde de uitvoering toevertrouwt van werkzaamheden die nodig zijn uitsluitend voor de toepassing van de wetgevingen of het vervullen van de taken beoogd in artikel 2, is zij gemachtigd, alleen in het verband van de aanvraag van die werkzaamheden en als identificatiemiddel, het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken. (a) Onder derde dient te worden verstaan, elke instelling van Belgisch recht waarvan bij koninklijk besluit is vastgesteld dat zij een opdracht van algemeen belang vervult uitsluitend voor de uitvoering van die werkzaamheden onder de voorwaarden gesteld. De toepassing van het eerste lid staat niet gelijk met de erkenning van een recht op gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen in hoofde van de betrokken derden die over dat nummer slechts mogen beschikken de nodige tijd voor de uitvoering van die werkzaamheden en enkel tot dat doel. (a) Koninklijk besluit van (B.S ) : De naamloze vennootschap ORDA-B, gevestigd te Leuven, Interleuvenlaan 27, H.R. Leuven 47145, vervult een opdracht van algemeen belang in het kader van de taken en werkzaamheden beoogd in de artikelen 2 en 4 van het koninklijk besluit van 10 september 1986 waarbij aan sommige overheden van het Ministerie van Middenstand en van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen machtiging wordt verleend tot het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen. S.197

141 KONINKLIJK BESLUIT VAN 10 SEPTEMBER 1986 waarbij aan de sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen en machtiging wordt gegeven om gebruik te maken van het identificatienummer (B.S. 9 oktober 1986) Gewijzigd door : - het koninklijk besluit van 23 oktober 1991 (B.S. 14 november 1991). Bijwerking S.198

142 Artikel Aan de sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen belast met opdrachten van algemeen belang en aan hun aangestelden die uit hoofde van hun functie en binnen het raam van hun respectieve bevoegdheden daartoe aangewezen zijn door de Raad van Beheer, wordt machtiging gegeven, uitsluitend binnen de perken en voor de doeleinden bepaald in dit besluit, om gebruik te maken van het identificatienummer bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, en toegang verleend tot de informatie bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1 tot 9, en tweede lid, van dezelfde wet : 1 voor de uitvoering en de toepassing van de wetten en besluiten betreffende de sociale zekerheid der zelfstandigen ; 2 voor het vervullen van de taken die tot hun bevoegdheid behoren binnen de perken van de wetgevingen die zij dienen toe te passen en die hun zijn opgelegd door een wets- of reglementsbepaling welke aanleunt bij de in 1 bedoelde wetten en besluiten of door de krachtens een wets- of reglementsbepaling betreffende de sociale zekerheid. 2. De in 1 bedoelde sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen zijn: Nationale Sociale Verzekeringskas voor de Zelfstandigen uit het Bouwbedrijf, de Handel, de Nijverheid, het Ambachtswezen en de Vrije Beroepen, afgekort : De Sociale Verzekeringen van het Bouwbedrijf ; Sociaal Verzekeringsfonds V.E.V. voor Zelfstandigen ; Nationale Sociale Verzekeringskas voor Middenstand en Beroepen, afgekort S.V.M.B. ; Sociale Verzekeringsfonds Zelfstandigen van de Belgische Boerenbond ; De Interfederale, Vrije Sociale Verzekeringskas voor Zelfstandigen ; Sociale Verzekeringskas voor Zelfstandigen De Familie ; Intergewestelijke Sociale Verzekeringskas der Zelfstandigen Assubel ; Algemene Sociale Kas voor Zelfstandigen, afgekort : A.S.K.Z. ; S.199

143 Interprofessionele Verzekeringskas voor Zelfstandigen ; Integrity Vrije Sociale Verzekeringskas voor Zelfstandigen ; Vrije Sociale Verzekeringskas De Zelfstandige - Maas en Schelde ; Intersociale, Sociale Verzekeringskas voor Zelfstandige Beroepen ; Multipen, Sociale Verzekeringskas voor Landbouw, Middenstand en Vrije Beroepen ; De Zelfstandige Arbeiders van België, Sociale Verzekeringskas ; Steunt Elkander, Vrij Sociaal Verzekeringsfonds voor Zelfstandigen ; Caisse wallonne d assurances sociales des classes moyennes ; Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen opgericht in de schoot van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen ; ["De Neutrale", Vrije sociale verzekeringskas voor zelfstandigen.] (7) Artikel 2. Het identificatienummer mag door de in artikel 1, 2, genoemde sociale verzekeringsfondsen enkel worden gebruikt met het oog op de identificatie van de personen die onder de toepassing vallen van de wetgevingen bedoeld in artikel 1, 1, en uitsluitend voor : 1 het intern beheer van de dossiers ; 2 de betrekkingen met de overheden, de openbare instellingen en de door de Koning nominatief aangewezen instellingen van Belgisch recht die opdrachten van algemeen belang vervullen en die zelf gemachtigd zijn het identificatienummer te gebruiken ; 3 de betrekkingen met de natuurlijke of rechtspersonen en de feitelijke verenigingen die ertoe gehouden zijn informatie te ontvangen of te verstrekken omtrent de houder van dat identificatienummer, in het verband van de verplichtingen die hun zijn opgelegd door een wets- of reglementsbepaling. Bijwerking S.200

144 Artikel 3. Wanneer de sociale verzekeringsfondsen of hun aangestelden beoogd in artikel 1, aan een derde de uitvoering toevertrouwen van werkzaamheden die nodig zijn uitsluitend voor de uitvoering van de wetgevingen of het vervullen van de taken bedoeld in artikel 1, 1, zijn zij gemachtigd, alleen in het verband van de aanvraag van die werkzaamheden en als identificatiemiddel, het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken. (a) Onder derde dient te worden verstaan, elke instelling van Belgisch recht waarvan bij koninklijk besluit is vastgesteld dat zij een opdracht van algemeen belang vervult uitsluitend voor de uitvoering van die werkzaamheden onder de voorwaarden gesteld bij artikel 11 van de voormelde wet van 8 augustus De toepassing van het eerste lid staat niet gelijk met de erkenning van een recht op gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen in hoofde van de betrokken derden die over dat nummer slechts mogen beschikken de nodige tijd voor de uitvoering van die werkzaamheden en enkel tot dat doel. Artikel 4. De krachtens artikel 1 gemachtigde toegang tot de informatie is, in hoofde van elk van de betrokken sociale verzekeringsfondsen, uitsluitend beperkt tot de informatie die bedoeld is in artikel 3, eerste lid, 1 tot 9, en tweede lid, van de voornoemde wet van 8 augustus 1983 en die betrekking heeft alleen op de personen die bij het fonds zijn aangesloten in het kader van het sociaal statuut van de zelfstandigen of betrokken zijn bij de toepassing van de in artikel 1, 1, bedoelde wetgevingen. De aldus verkregen informatie mag enkel worden gebruikt voor intern beheer ter uitvoering van de in artikel 1, 1, bedoelde wetgevingen en mag niet worden meegedeeld aan derden, behalve aan : 1 de openbare overheden en de instellingen gemachtigd krachtens artikel 5 of artikel 8 van de voornoemde wet van 8 augustus 1983 ; 2 de natuurlijke of rechtspersonen en aan de feitelijke verenigingen die van deze informatie verplicht of noodzakelijk kennis hebben voor de uitvoering van de verplichtingen die hun zijn opgelegd door of krachtens een wets- of reglementsbepaling. (a) Zie volgende bladzijde. S.201

145 Koninklijk besluit van (B.S ) : Artikel 1. Volgende instellingen vervullen een opdracht van algemeen belang uitsluitend voor de uitvoering van de taken en werkzaamheden beoogd in de artikelen 1 en 3 van het koninklijk besluit van 10 september 1986 waarbij aan de sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de Natuurlijke Personen en machtiging wordt gegeven om gebruik te maken van het identificatienummer : 1 Maatschappij voor Mekanografie ter Toepassing van de Sociale Wetten, V.Z.W., gevestigd te 1050 Brussel, Koninklijke Prinsstraat 102 ; 2 Centrum voor Informatie en Management, in het kort : C.I.M., N.V., gevestigd te 2000 Antwerpen, Brouwersvliet 15, P.B. 4 ; 3 Centrum voor Informatieverwerking en Promotie voor de K.M.O., in afkorting : C.I.P.-KMO, V.Z.W., gevestigd te 1040 Brussel, Spastraat 8 ; 4 Orda-B, N.V., gevestigd te 3030 Leuven, Interleuvenlaan 27 ; 5 Gemeenschappelijk Reken- en Administratiecentrum, in het kort : GE- RAC, C.V., gevestigd te 2000 Antwerpen, Arenbergstraat 24 ; 6 Rekencentrum SECUREX, V.Z.W., gevestigd te 9000 Gent, Verenigde Natieslaan 1; 7 Brabant Services Group, B.S.G., V.Z.W., gevestigd te 1050 Brussel, Gachardstraat 88, bus 1 ; 8 FAMYGES, Samenwerkende Vennootschap voor Beheer, C.V., gevestigd te 1000 Brussel, Karthuizersstraat 45 ; 9 De Sociale Voorzorg, Coöperatieve Verzekeringsmaatschappij, gevestigd te 1210 Brussel, P.S. Building, Koningsstraat 151 ; 10 Groep Steunt Elkander, Interprofessionele Federatie voor Zelfstandigen, in t kort : GROEP STEUNT ELKANDER I.F.Z., V.Z.W., gevestigd te 1040 Brussel, Kortenberglaan 71, bus 4. Koninklijk besluit van (B.S ) : Artikel 1. De coöperatieve vennootschap "Kamodata", instelling van Belgisch recht, gevestigd Sint-Clarastraat 48, te 8000 Brugge, vervult een opdracht van algemeen belang en wordt gemachtigd om mededeling te bekomen van de nodige gegevens, uitsluitend voor de uitvoering van de taken en werken edoeld in artikel 1, 1, van het koninklijk besluit van 10 september 1986 waarbij aan de sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen en machtiging wordt gegeven om gebruik te maken van het identificatienummer, die haar wordt toevertrouwd in het kader van artikel 3, eerste lid, van het genoemd koninklijk besluit, door de V.Z.W. "Nationale Sociale Verzekeringskas voor Middenstand en Beroepen". S.202

146 MINISTERIEEL BESLUIT VAN 27 MAART 1987 tot vaststelling van de voorlopige bijdrage beoogd in artikel 3.4 van de Administratieve schikking betreffende de toepassingsmodaliteiten van de Overeenkomst over de Sociale Zekerheid tussen België en Canada, ondertekend te Brussel op 10 mei 1984 (B.S. 7 april 1987) S.203

147 Enig artikel. Het jaarlijks bedrag van de voorlopige bijdrage bedoeld bij artikel 3.4 van de Administratieve Schikking van 6 november 1986 betreffende de toepassingsmodaliteiten van de Overeenkomst over de sociale zekerheid tussen België en Canada wordt vastgesteld op het bedrag van de bijdrage beoogd in artikel 12, 1, 1 en 2, of 13, 1, 1 en 2, naargelang van het geval van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, berekend op het bedrag aan bedrijfsinkomsten vermeld in artikel 12, 1, 2, a, respectievelijk artikel 13, 1, 2, a, van genoemd koninklijk besluit nr. 38, aangepast overeenkomstig artikel 14, 1, van hetzelfde besluit. (a) (a) Artikel 3.4 van de Administratieve Schikking (B.S ) : Wanneer krachtens paragraaf 4 a) van artikel 5 van de Overeenkomst, de wetgeving van een Overeenkomstsluitende Staat op een zelfstandige toepasselijk is wat betreft een beroepsactiviteit die hij op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Staat tijdens een welbepaald jaar heeft uitgeoefend, moet de in paragraaf 3 a) bedoelde instelling van deze andere Staat, de overeenstemmende instelling van eerstgenoemde Staat, op aanvraag van laatstgenoemde en met instemming van de zelfstandige, iedere beschikbare informatie mededelen, die nuttig kan zijn voor de bepaling of het controleren van het bedrag van de bedrijfsinkomsten die de arbeider tijdens bedoeld jaar door deze activiteit heeft verworven. In afwachting dat de informatie wordt verstrekt, kan de instelling van de Overeenkomstsluitende Staat wiens wetgeving van toepassing is een voorlopige bijdrage ontvangen, waarvan het bedrag wordt vastgesteld door de bevoegde autoriteit van deze Staat. Artikel 5.4. a) van de Overeenkomst van (B.S ) : De zelfstandige die op het grondgebied van de ene en andere Overeenkomstsluitende Staat een beroepsactiviteit uitoefent is enkel onderworpen aan de wetgeving van de Overeenkomstsluitende Staat op het grondgebied waarvan hij zijn gewoonlijke woonplaats heeft. S.204

148 KONINKLIJK BESLUIT VAN 3 APRIL 1989 tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen (B.S. 7 april 1989) Uittreksels S.205

149 [...] Artikel 6. 1 Indien de periode van begin van bezigheid een aanvang heeft genomen na 31 maart 1986, worden de voorlopige bijdragen vervallen vóór 1 januari 1989, naar gelang van het geval, geregulariseerd op basis van de bedrijfsinkomsten van het eerste of het tweede kalenderjaar onderwerping, zoals medegedeeld door de Administratie der Directe Belastingen. 2 Indien de periode van begin van bezigheid een einde heeft genomen vóór 1 januari 1989, worden de voorlopige bijdragen met betrekking tot deze periode geregulariseerd op basis van de bepalingen van de artikelen 41, en 44, 3, van hetzelfde besluit, zoals deze van toepassing waren vóór de bekendmaking van het koninklijk besluit van 7 februari 1989 tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. Artikel 7. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari S.206

150 INDEX B. 1 (koninklijk besluit van 19 december ARS) Ref. Gewijzigd door Artikel Datum van inwerkingtreding Belgisch Staatsblad 1 k.b k.b k.b k.b k.b , , , , 1 12 (a) k.b k.b , , 1 (a) Wijziging doorgevoerd in de franse tekst maar niet in de nederlandse tekst. Bijwerking S.207

151 INDEX B. 2 (koninklijk besluit van 19 december ARS) Ref. Gewijzigd door Artikel Datum van inwerkingtreding Belgisch Staatsblad 19 k.b , , , , , , , , , , 2 30 k.b , , 2 34 k.b Bijwerking S.208

152 INDEX B. 3 (koninklijk besluit van 19 december ARS) Ref. Gewijzigd door Artikel Datum van inwerkingtreding Belgisch Staatsblad 38 k.b k.b k.b k.b k.b k.b k.b (1ste k.b.) k.b (2e k.b.) Bijwerking 1996/2 S.209

153 INDEX B. 4 (koninklijk besluit van 19 december ARS) Ref. Gewijzigd door Artikel Datum van inwerkingtreding Belgisch Staatsblad 63 KB , , , , , , KB KB KB , 2e editie Bijwerking 2003/1 S.209/1

154 INDEX B. 5 (koninklijk besluit van 19 december ARS) Ref. Gewijzigd door Artikel Datum van inwerkingtreding Belgisch Staatsblad KB , 1e editie ,a) 92 4,b) 93 4,c) 94 KB , , KB KB KB KB , 1e editie ,1 (err ) (err ) 103 3, KB , , 1e editie Bijwerking 2005/3 S.209/2

155 INDEX B. 6 (koninklijk besluit van 19 december ARS) Ref. Gewijzigd door Artikel Datum van inwerkingtreding Belgisch Staatsblad 106 KB , , 1e editie 107 1, , , , , , , , , KB , 1e editie 120 KB KB , 1e editie KB , 1e editie 125 KB , 1 e editie Bijwerking 2007/1 S.209/2/1

156 INDEX B. 7 (koninklijk besluit van 19 december ARS) Ref. Gewijzigd door Artikel Datum van inwerkingtreding Belgisch Staatsblad 127 KB KB KB KB , 2 e editie 143 KB (a) (a) Artikel 2 van dit koninklijk besluit luidt als volgt: "Dit besluit heeft uitwerking met ingang van de dag van de inwerkingtreding van artikel 82 van de programmawet van 23 december 2009". Deze dag is de 1 ste januari 2010, in overeenstemming met de wet van 18 januari 2010 tot wijziging van artikel 96 van de programmawet van 23 december 2009 (B.S., ). Bijwerking 2010/1 S.209/2/2

157 INDEX B. 8 (koninklijk besluit van 19 december ARS) Ref. Gewijzigd door Artikel Datum van inwerkingtreding Belgisch Staatsblad 144 K.B , 2e editie , , , , , , , , , , ,3 157 K.B K.B K.B (a) , 2e editie (a) Artikel 7 van dit koninklijk besluit luidt als volgt: "Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 2012 voor de in artikel 2, 1, bedoelde gebeurtenissen die zich voordoen vanaf deze datum." Bijwerking 2013/2 S.209/2/3

158 INDEX B. 9 (koninklijk besluit van 19 december ARS) Ref. Gewijzigd door Artikel Datum van inwerkingtreding Belgisch Staatsblad K.B , 1 3, , 1 7, 2 8 9, 1 9, 2 10, a) 10, b) 10, c) 10, d) 10, e) 11, 1 11, 2 12, 1 12, , 1 14, Bijwerking 2014/1 S.209/2/4

159 INDEX B. 10 (koninklijk besluit van 19 december ARS) Ref. Gewijzigd door Artikel Datum van inwerkingtreding Belgisch Staatsblad K.B , 1 17, 2 18, 1 18, 2 18, 3 18, 4 19, 1 19, 2 19, 3 19, 4 19, , 1 25, 2 25, 3 26, 1 26, 2 26, Bijwerking 2014/1 S.209/2/5

160 INDEX B. 11 (koninklijk besluit van 19 december ARS) Ref. Gewijzigd door Artikel Datum van inwerkingtreding Belgisch Staatsblad 212 K.B , , , K.B , a) (a) , b) 220 1, c) K.B a) Artikel 4 van dit koninklijk besluit luidt als volgt: "Dit besluit treedt in werking op 1 juni Dit besluit is van toepassing op de aanvragen tot vrijstelling en ontheffing van hoofdelijke aansprakelijkheid die worden ingediend na 31 mei 2014." Bijwerking 2014/1 S.209/2/6

161 KONINKLIJK BESLUIT VAN 27 JANUARI 1992 betreffende de presentiegelden en vergoedingen toe te kennen aan de leden van verscheidene organen en commissies die ressorteren onder het Ministerie van Middenstand (BS 11 maart 1992) Bijwerking 2004/2 S.209/3

162 Artikel 1. Aan de voorzitter en ondervoorzitters van de Raad voor Economisch Onderwijs inzake Vreemdelingen wordt per zitting die zij bijwonen een presentiegeld van respectievelijk F 500 en F 400 toegekend. Artikel 2. Aan de voorzitters van de kamers van de Vestigingsraad en hun plaatsvervangers wordt per zitting die zij bijwonen een presentiegeld van F 500 toegekend. Aan de leden en hun plaatsvervangers wordt, voor zover zij geen rijksambtenaren zijn, per zitting die zij bijwonen een presentiegeld van F 350 toegekend. Artikel 3. Aan de leden en de plaatsvervangende leden van de Centrale Examencommissies wordt per zitting die zij bijwonen een presentiegeld van F 350 toegekend. Voor de toepassing van dit artikel worden de zittingen die een ganse dag bestrijken beschouwd als twee afzonderlijke zittingen. Artikel 4. Wanneer de voorzitter en de leden van de bureaus van de Kamers van ambachten en neringen vergaderen met toepassing van de wet van 15 december 1970 op de uitoefening van beroepswerkzaamheden in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen wordt hun per zitting die zij bijwonen een presentatiegeld van respectievelijk F 350 en F 300 toegekend. Artikel 5. Aan de voorzitters, ondervoorzitters en werkende en plaatsvervangende leden van de Commissie voor Vrijstelling van Bijdragen wordt per zitting die zij bijwonen een presentiegeld van respectievelijk [37,50 EUR] (1), F 400 en F 350 toegekend. Bijwerking 2004/2 S.209/4

163 Artikel 6. Aan de voorzitters en leden van de Erkenningsraden wordt, voor zover zij geen rijksambtenaren zijn, per zitting die zij bijwonen een presentiegeld van respectievelijk F 500 en F 350 toegekend. Artikel 7. De personen, bedoeld in de artikelen 1 tot 6 hebben recht op vergoeding van reis- en verblijfskosten volgens de bepalingen die van kracht zijn voor ambtenaren van ministeriële departementen met een graad van rang 13. Artikel 8. Het ministerieel besluit van 10 juni 1963 ter uitvoering van het koninklijk besluit nr. 62 van 16 juni 1939, houdende reglementering van de beroepsbedrijvigheid der vreemdelingen, tot wijziging van het bedrag van het presentiegeld toegekend aan de voorzitter en ondervoorzitter van de Raad voor Economisch Onderzoek inzake Vreemdelingen wordt opgeheven. Artikel 9. Artikel 25 van het ministerieel besluit van 23 november 1960 tot uitvoering van artikel 12 van de wet van 24 december 1958 waarbij beroepsuitoefeningsvoorwaarden kunnen worden ingevoerd in de ambachts-, de kleine en middelgrote handels- en de kleine nijverheidsondernemingen, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 30 december 1963, wordt opgeheven. Artikel 10. Het koninklijk besluit van 28 november 1972 tot vaststelling van de vergoedingen en toelagen toe te kennen aan de leden-niet-ambtenaren van de Centrale Examencommissies wordt opgeheven. Artikel 11. Het koninklijk besluit van 6 juni 1963 tot vaststelling van de vergoedingen en toelagen toe te kennen aan de leden van de Kamers voor ambachten en neringen, vergaderd in toepassing van de wet van 24 december 1958, waarbij beroepsuitoefeningsvoorwaarden kunnen worden ingevoerd in de ambachts-, de kleine en middelgrote handels- en de kleine nijverheidsondernemingen wordt opgeheven. Bijwerking 2004/2 S.209/5

164 Artikel 12. Het koninklijk besluit van 13 juni 1968 tot vaststelling van het bedrag der aan de effectieve en plaatsvervangende voorzitters, ondervoorzitters en leden van de Commissie voor Vrijstelling van Bijdragen verleende zitpenningen en vergoedingen wordt opgeheven. Artikel 13. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari Bijwerking 2004/2 S.209/6

165 INDEX (presentiegelden en vergoedingen toe te kennen aan de leden van verscheidene organen en commissies) Ref. Gewijzigd door Artikel Datum van inwerkingtreding Belgisch Staatsblad 1 KB , 2e editie Bijwerking 2004/2 S.209/7

166 KONINKLIJK BESLUIT VAN 28 NOVEMBER 1995 betreffende de bewijswaarde, ter zake van de sociale zekerheid der zelfstandigen, van de door de Administratie en meewerkende instellingen gebruikte informatiegegevens inzake de sociale zekerheid der zelfstandigen (B.S. 29 december 1995) Bijwerking 1996/1 S.210

167 Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1 "instellingen" : a) het Bestuur van het Sociaal Statuut der Zelfstandigen van het Ministerie van Middenstand en Landbouw ; b) het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, de sociale verzekeringskassen voor zelfstandigen en de Nationale Hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen ; c) de Rijksdienst voor pensioenen ; d) het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering ; e) de Kruispuntbank van de sociale zekerheid ; 2 "Minister" : a) de Minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft wat de instellingen onder 1, a) en b) betreft ; b) de Minister die de pensioenen voor zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft wat de Rijksdienst voor pensioenen betreft ; c) de Minister die de Sociale Voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft wat het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering en de Kruispuntbank van de sociale zekerheid betreft ; 3 "Toezichtscomité" : het Toezichtscomité opgericht bij de Kruispuntbank van de sociale zekerheid door de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid ; 4 "openbare instelling" : a) het Bestuur van het Sociaal Statuut der Zelfstandigen van het Ministerie van Middenstand en Landbouw ; b) het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen ; c) de Rijksdienst voor pensioenen ; d) het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering. Bijwerking 1996/1 S.211

168 Artikel De instellingen kunnen ter erkenning door de Minister de voorwaarden en de modaliteiten voorleggen voor het uitwisselen, meedelen, opslaan, bewaren of weergeven van de informatiegegevens bedoeld in artikel 124 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, alsmede de voorwaarden en de modaliteiten volgens welke zij worden weergegeven op een leesbare drager. De instellingen leggen hun schriftelijk voorstel voor aan de Minister. Tegelijkertijd leggen zij het voor advies aan het Toezichtscomité voor. De sociale verzekeringskassen voor zelfstandigen en de Nationale Hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen doen hun voorstel tegelijkertijd geworden aan het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen. 2. De instellingen bedoeld in het koninklijk besluit van 12 oktober 1988 betreffende de uitvoering van het koninklijk besluit van 10 september 1986 waarbij aan de sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen en machtiging wordt gegeven om gebruik te maken van het identificatienummer, moeten hun aanvraag om erkenning voorleggen door tussenkomst van hun opdrachtgever. Artikel 3. Het Toezichtscomité zal nagaan of de voorgestelde procedure inzonderheid voldoet aan de volgende voorwaarden : 1 het voorstel omschrijft nauwkeurig de procedure ; 2 de aangewende technologie waarborgt een getrouwe, duurzame en volledige weergave van de informatie ; 3 de informatie wordt systematisch en zonder weglatingen geregistreerd ; 4 de verwerkte informatie wordt op een zorgvuldige manier bewaard, systematisch gerangschikt en beschermd tegen elke vervalsing ; Bijwerking 1996/1 S.212

169 5 de volgende gegevens met betrekking tot de verwerking van de informatie worden bewaard : a) de identiteit van de verantwoordelijke voor de verwerking evenals van diegene die ze heeft uitgevoerd ; b) de aard en het onderwerp van de informatie waarop de verwerking betrekking heeft ; c) de datum en de plaats van de verrichting ; d) de eventuele storingen die zijn vastgesteld tijdens de verwerking. Artikel 4. Alvorens zijn advies te formuleren, hoort het Toezichtscomité de vertegenwoordigers van de aanvragende instelling. Het Toezichtscomité hoort eveneens, in aanwezigheid van de vertegenwoordigers van de aanvragende instelling, de vertegenwoordigers van de betrokken openbare instelling van sociale zekerheid. In overleg met de in het eerste of het tweede lid bedoede vertegenwoordigers kunnen wijzigingen worden aangebracht aan de voorgestelde procedure. Artikel 5. Het Toezichtscomité deelt zijn gemotiveerd advies schriftelijk mede aan de Minister uiterlijk binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de datum waarop het voorstel bedoeld in artikel 2, 1, tweede lid, werd verzonden ; de poststempel geldt als bewijs. Indien dit advies niet binnen deze termijn wordt medegedeeld, wordt het geacht gunstig te zijn. Artikel 6. Het Toezichtscomité deelt tegelijkertijd zijn advies mede aan de aanvragende instelling en aan de betrokken openbare instelling van sociale zekerheid. Bijwerking 1996/1 S.213

170 Artikel 7. De Minister moet zijn gemotiveerde beslissing schriftelijk aan de aanvragende instelling en het Toezichtscomité mededelen, uiterlijk binnen een termijn van vier maanden te rekenen vanaf de datum waarop het voorstel, bedoeld in artikel 2, 1, tweede lid, werd verzonden ; de poststempel geldt als bewijs. De Minister deelt zijn beslissing tegelijkertijd mede aan de betrokken openbare instelling van sociale zekerheid. Alvorens zijn beslissing te treffen zal de Minister ook nagaan of de in artikel 3, 1 tot 5, bepaalde voorwaarden vervuld zijn. Indien deze beslissing niet aan de aanvragende instelling medegedeeld is binnen deze termijn, worden de door deze instelling voorgestelde procedures geacht erkend te zijn door de Minister. Het vierde lid is niet van toepassing wanneer het advies dat door het Toezichtscomité overeenkomstig artikel 5, eerste lid, wordt verstrekt, ongunstig is. In dat geval is de erkenning van de voorgestelde procedure steeds afhankelijk van een uitdrukkelijke en gemotiveerde beslissing van de Minister. Het Toezichtscomité moet de door de Minister erkende procedures registreren en bewaren, hieronder mede begrepen die bedoeld in het vierde lid, onverminderd artikel 10. Artikel 8. Wanneer de Minister de procedures die de instellingen hebben voorgelegd, erkent of wanneer deze procedures geacht worden erkend te zijn door de Minister, hebben de overeenkomstig de aldus erkende procedures uitgewisselde, meegedeelde, opgeslagen, bewaarde of weergegeven informatiegegevens, evenals hun weergave op een leesbare drager, wettelijke bewijswaarde, tot bewijs van het tegendeel, voor de toepassing van de sociale zekerheid voor zelfstandigen en voor de toepassing van iedere andere wetgeving door het Rijksregister, het Bestuur van het Sociaal Statuut der Zelfstandigen van het Ministerie van Middenstand en Landbouw, het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen en de sociale verzekeringskassen. Bijwerking 1996/1 S.214

171 Deze bewijswaarde geldt vanaf de datum waarop de procedures uitdrukkelijk of stilzwijgend erkend zijn, overeenkomstig artikel 7. Artikel 9. Elke wijziging aan een uitdrukkelijk of stilzwijgend erkende procedure om een reden die verband houdt met één van de voorwaarden die deze erkenning hebben gewettigd, is onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 2 tot 8. Artikel 10. De Minister kan de uitdrukkelijke of stilzwijgende erkenning intrekken wanneer hij vaststelt dat de voorwaarden die deze erkenning hebben gewettigd, niet meer of niet meer geheel vervuld zijn. Vooraleer zijn beslissing te nemen kan de Minister het advies van het Toezichtscomité vragen ; in dat geval zijn de bepalingen van artikel 4 naar analogie van toepassing. Het Toezichtscomité moet zijn gemotiveerd advies aan de Minister schriftelijk mededelen uiterlijk binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de datum waarop de aanvraag om advies werd verzonden ; de poststempel geldt als bewijs. Het advies in verband met het behoud van de erkenning wordt geacht gunstig te zijn indien het niet binnen deze termijn wordt medegedeeld. De Minister deelt zijn gemotiveerde beslissing schriftelijk mede aan de betrokken instelling en aan het Toezichtscomité. De Minister deelt zijn beslissing tegelijkertijd mede aan de betrokken openbare instelling van sociale zekerheid. De intrekking van de erkenning heeft uitwerking op de datum van mededeling van de beslissing van de Minister aan de betrokken instelling ; de poststempel geldt als bewijs. Artikel 8 blijft van toepassing voor de periode die de datum van uitwerking van de intrekking van de erkenning voorafgaat. Artikel 11. Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de derde maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Bijwerking 1996/1 S.215

172 KONINKLIJK BESLUIT VAN 17 DECEMBER 1996 tot vaststelling voor 1997 van het toewijzingspercentage van de opbrengst van de belasting over de toegevoegde waarde aan de sociale zekerheid en van de verdeelsleutel tussen het stelsel van de werknemers en het stelsel der zelfstandigen (B.S. 31 december 1996) Gewijzigd door : - het koninklijk besluit van 7 augustus 1997 (B.S. 23 september 1997). Bijwerking 1997/5 S.216

173 Artikel 1. Voor 1997 wordt het percentage "17,83142 %" vooraf te nemen, overeenkomstig artikel 89, 1, eerste lid van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, op de opbrengst van de belasting over de toegevoegde waarde, op ["20,24110 %"] gebracht. (a) Artikel 2. [Na aftrek van de bij artikel 89, 2, van de voornoemde wet van 21 december 1994 bepaalde bedragen wordt, voor 1997, het saldo van het gedeelte van de opbrengst van de belasting over de toegevoegde waarde, voorafgenomen op basis van het in artikel 1 bepaalde percentage, voor 94,46 % toegewezen aan het Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid en voor 5,54 % aan het Fonds voor het financieel evenwicht in het sociaal statuut der zelfstandigen.] (b) Artikel 3. Het in artikel 1 vastgestelde percentage wordt maandelijks toegepast op de werkelijke ontvangsten inzake belasting over de toegevoegde waarde van de voorgaande maand. Voor de maand december 1997 wordt een voorschot betaald ten belope van het bedrag dat bekomen wordt door het vermelde percentage toe te passen op de werkelijke ontvangsten van december 1996 die als referte worden genomen. In 1998, zal een verrekening gebeuren rekening houdend met het in januari 1997 gestorte voorschot, met de werkelijke ontvangsten van de belasting over de toegevoegde waarde van december 1997 en met de minimumbedragen vastgesteld bij artikel 89, 1, tweede lid en 3 van de voornoemde wet van 21 december (a) Gewijzigd door het koninklijk besluit van (B.S , uitw. op ), art. 1. (b) Gewijzigd door het koninklijk besluit van (B.S , uitw. op ), art. 2. Bijwerking 1997/5 S.217

174 Artikel 4. De betaling gebeurt de 24e van iedere maand. Indien deze dag samenvalt met een zaterdag of een wettelijke feestdag gebeurt de betaling op de eerstvolgende werkdag. Artikel 5. Dit besluit treedt in werking op 1 januari Bijwerking 1997/1 S.218

175 MINISTERIEEL BESLUIT VAN 31 JULI 1997 houdende vaststelling van het bedrag per aangeslotene dat de sociale verzekeringskassen voor zelfstandigen ten laste van hun werkingskosten moeten doorstorten aan het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen tot vergoeding van de informaticakosten die dit Instituut voor hen heeft gemaakt (BS 30 september 1997) Gewijzigd door: - het ministerieel besluit van 23 september 1998 (B.S. 27 november 1998); - het ministerieel besluit van 3 december 1999 (B.S. 22 januari 2000); - het ministerieel besluit van 29 oktober 2001 (B.S. 16 januari 2002); - het ministerieel besluit van 7 oktober 2002 (B.S. 31 oktober 2002); - het ministerieel besluit van 16 april 2003 (B.S. 14 juli 2003); - het ministerieel besluit van 17 maart 2004 (B.S. 9 april 2004); - het ministerieel besluit van 14 januari 2005 (B.S. 16 februari 2005); - het ministerieel besluit van 13 januari 2006 (B.S. 1 februari 2006); - het ministerieel besluit van 12 januari 2007 (B.S. 31 januari 2007); - het ministerieel besluit van 6 februari 2012 (B.S. 22 maart 2012). Bijwerking 2012/1 S.219

176 Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder: 1 "Rijksinstituut": het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, bedoeld bij artikel 21 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen; 2 "sociale verzekeringskassen": de in artikel 20, 1, van hetzelfde besluit bedoelde vrije sociale verzekeringskassen voor zelfstandigen, evenals de in artikel 20, 3, van hetzelfde besluit bedoelde Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen. Artikel De jaarlijkse vergoeding die de sociale verzekeringskassen aan het Rijksinstituut verschuldigd zijn voor de informaticakosten die dit Instituut voor hen heeft gemaakt, wordt berekend door het totaal aantal op 30 juni van het voorafgaande kalenderjaar bij de sociale verzekeringskas aangesloten leden te vermenigvuldigen met het bedrag vermeld in artikel 3 van dit besluit. 2. De vaststelling van het aantal aangesloten leden, bedoeld in 1, gebeurt aan de hand van de statistieken die het Rijksinstituut aan haar Raad van Beheer bezorgd. Artikel 3. [Het bedrag per aangeslotene wordt vastgesteld op 1,74 EUR. Vanaf het jaar 2012 wordt dit bedrag jaarlijks als volgt geïndexeerd: het wordt vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de noemer 114,55 is en de teller de index van de consumptieprijzen van de maand november van het jaar dat voorafgaat aan dat waarvoor de vergoeding van de informaticakosten verschuldigd is. Genoemd bedrag is gekoppeld aan de index van de consumptieprijzen 114,55 (basis 2004 = 100)]. (10) Artikel 4. Het Rijksinstituut vordert in de loop van de derde maand van ieder kwartaal een vierde op van de in artikel 2, 1, van dit besluit bedoelde vergoeding. Het opgevorderde bedrag dient door de sociale verzekeringskassen betaald te worden vóór het einde van de eerste maand van het daaropvolgende kwartaal. Bijwerking 2012/1 S.220

177 Artikel Op het einde van elk kalenderjaar worden, in onderling overleg tussen de vertegenwoordigers van het Rijksinstituut en van de sociale verzekeringskassen, de werkelijk door het Rijksinstituut gemaakte informaticakosten vergeleken met de door de sociale verzekeringskassen betaalde vergoedingen. 2. Het eventueel debet of credit wordt in aanmerking genomen bij de bepaling van het bedrag per aangeslotene voor het daaropvolgend kalenderjaar. Artikel 6. In afwijking van artikel 4 wordt de vergoeding voor de eerste twee kwartalen van 1997 opgevorderd in de loop van het derde kwartaal. Deze vergoedingen dienen betaald te worden vóór het einde van de maand volgend op die van de invordering. Artikel 7. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari Bijwerking 1997/5 S.221

178 INDEX (informaticakosten die het RSVZ voor de sociale verzekeringsfondsen heeft gemaakt) Ref. Gewijzigd door Artikel Datum van inwerkingtreding Belgisch Staatsblad 1 MB MB MB MB , 1e editie 5 MB , 1e editie 6 MB , 2e editie 7 MB MB , 1e editie 9 MB MB Bijwerking 2012/1 S.221/1

179 MINISTERIEEL BESLUIT VAN 3 FEBRUARI 2003 tot vaststelling van het model van verklaring van aansluiting van de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen beoogde helper en tot vaststelling van het model van de in het zelfde artikel bedoelde verklaring op erewoord (BS 14 maart 2003) Gewijzigd, aangevuld of aangepast door: - het ministerieel besluit van 6 december 2005 (B.S. 30 december 2014); - het ministerieel besluit van 22 februari 2010 (B.S. 9 april 2010); - het ministerieel besluit van 27 maart 2014 (B.S. 16 april 2014). Bijwerking 2014/1 S.222

180 Artikel 1. De verklaring op erewoord bedoeld in artikel 3, 2, van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 februari 2003, moet gelijkvormig zijn aan het als bijlage 1 bij dit besluit gevoegde model. (a) Artikel 2. De verklaring van aansluiting bedoeld in de artikelen 11 en 11bis van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 februari 2003, moet gelijkvormig zijn aan het als bijlage 2 bij dit besluit gevoegde model. (a) Artikel 3. Het ministerieel besluit van 16 maart 1990 tot vaststelling van het model van de verklaring van aansluiting van de meewerkende echtgenoot en het ministerieel besluit van 30 maart 1998 tot wijziging van de bijlage bij het ministerieel besluit van 16 maart 1990 tot vaststelling van het model van de verklaring van aansluiting van de meewerkende echtgenoot, worden opgeheven. Artikel 4 Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari (a) Het model dat volgt, betreffende de verklaringen bedoeld bij het eerste en tweede artikel, is de bijlage bij het M.B. van (B.S. 16 april 2014). Voor de vroegere modellen, zie het M.B. van (M.B. 30 december 2005) en het M.B. van (B.S. 9 april 2010) Bijwerking 2014/1 S.223

181 Bijwerking 2014/1 S.224

182 Bijwerking 2014/1 S.225 (a)

183 Bijwerking 2014/1 S.226

184 KONINKLIJK BESLUIT VAN 26 JUNI 2003 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten met betrekking tot de zelfstandigheidsverklaring aangevraagd door bepaalde kunstenaars (B.S. 17 juli 2003) Bijwerking 2014/1 S.226/1

185 Artikel 1. De kunstenaar die wenst, ter uitvoering van artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, de zelfstandigheidsverklaring bedoeld in artikel 172 van de programmawet van 24 december 2002 te bekomen, bezorgt aan de in dat artikel bedoelde Commissie «Kunstenaars», hierna de Commissie genoemd, een nauwkeurig ingevuld en ondertekend inlichtingsformulier. De neerlegging van dit formulier geldt als aanvraag. Dit inlichtingsformulier wordt door de Commissie ter beschikking gesteld. Het model van het inlichtingsformulier wordt vastgesteld door de Ministers die de Sociale Zaken, de Werkgelegenheid en de Middenstand onder hun bevoegdheid hebben. De Commissie registreert elke aanvraag. Artikel 2. Uiterlijk de laatste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin het inlichtingsformulier werd bezorgd, onderzoekt de Commissie de aanvraag op basis van het ingevulde inlichtingsformulier en in voorkomend geval, van alle documenten dienstig om het verzoek van de toekenning van de zelfstandigheidsverklaring te beoordelen. Artikel 3. Bij de toekenning van de zelfstandigheidsverklaring, houdt de Commissie rekening met onder meer de volgende socio-economische indicatoren: 1 Betrokkene heeft een financieel plan of een bedrijfsplan of een uitlegbrief met de intentieverklaringen en de potentiële opdrachtgevers waaruit blijkt dat de zelfstandige artistieke activiteit toelaat een leefbaar inkomen te verwerven; 2 Uit een analyse van de boekhouding of van afschriften van relevante facturen en/of een debiteurenlijst blijkt dat de zelfstandige artistieke activiteit toelaat een leefbaar inkomen te verwerven; 3 De betrokkene werkt met verschillende opdrachtgevers; 4 De betrokkene heeft inkomsten uit andere beroepsbezigheden; 5 De betrokkene heeft personeel in dienst; (a) (a) Zie het formulier in bijlage van het M.B. van 12 december 2003 (B.S., , 2 e ed.) Bijwerking 2014/1 S.226/2

186 6 De betrokkene maakt in eigen naam reclame voor zijn werken of producten; 7 Het inkomen van betrokkene wordt in belangrijke mate bepaald door specifieke artistieke kwaliteiten; 8 De betrokkene beschikt over een relevante opleiding of werkervaring; 9 De betrokkene is reeds ingeschreven bij een sociale verzekeringsinstelling voor zelfstandigen; 10 De betrokkene is in orde met de bijdragebetaling, heeft vrijstelling van betaling van bijdragen bekomen bij de bevoegde Commissie voor de vrijstelling van bijdragen of leeft stipt de betalingsfaciliteiten voor zijn bijdrageschuld na. Artikel De zelfstandigheidsverklaring wordt gedateerd en bij ter post aangetekend schrijven betekend aan de kunstenaar. Ze heeft een geldigheidsduur van twee jaar die begint te lopen de eerste dag die volgt op de datum van de positieve beslissing. 2. De geldigheid van de zelfstandigheids-verklaring vervalt vanaf de datum van de toekenningsbeslissing wanneer de Commissie vaststelt dat ze ten onrechte werd toegekend op grond van manifest bedrieglijke handelingen of van valse of welbewuste onvolledige verklaringen van de kunstenaar. Deze vervallenverklaring wordt bij ter post aangetekend schrijven aan de kunstenaar betekend. Wanneer de kunstenaar de artistieke prestaties en/of artistieke werken waarvoor de zelfstandigheids-verklaring werd bekomen verricht onder de voorwaarden bedoeld in artikel 3 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, vervalt de geldigheid van de zelfstandigheidsverklaring vanaf het tijdstip waarop en voor zolang de voormelde voorwaarden van toepassing zijn. De kunstenaar brengt de Commissie onverwijld schriftelijk op de hoogte van de nieuwe toestand en bezorgt desgevallend een afschrift van de ondertekende arbeidsovereenkomst. Wanneer de kunstenaar wegens de wijziging van zijn socio-economische toestand aan de Commissie vraagt de geldigheid van de zelfstandigheidsverklaring op te heffen vermeldt hij in zijn aanvraag op uitvoerige wijze alle elementen die zijn socio-economische toestand hebben gewijzigd. De beslissing van de Commissie aangaande de aanvraag tot opheffing wordt bij ter post aangetekend schrijven aan de kunstenaar betekend. Bijwerking 2014/1 S.226/3

187 Artikel 5. Uiterlijk tijdens het tweede kwartaal vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de zelfstandigheidsverklaring, kan de kunstenaar een verlenging van de geldigheidsduur van de zelfstandigheidsverklaring gedurende een periode van twee jaar bij de Commissie aanvragen. Hiertoe vult de kunstenaar opnieuw het inlichtingsformulier bedoeld in artikel 1 nauwkeurig in en bezorgt het na ondertekening aan de Commissie. Uiterlijk een maand voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de zelfstandigheidsverklaring betekent de Commissie zijn beslissing over de al dan niet verlenging van de geldigheidsduur bij ter post aangetekend schrijven. Artikel De zittingen van de Commissie tijdens welke de aanvragen worden onderzocht zijn niet openbaar. De kunstenaar wordt op de hoogte gebracht van de datum van de zitting. Zijn aanwezigheid ter zitting is niet vereist. Indien hij dit wenst, kan hij persoonlijk verschijnen of zich laten vertegenwoordigen of bijstaan, hetzij door een advocaat, drager in voorkomend geval van stukken, hetzij door iedere andere persoon voorzien van een geschreven volmacht en voor ieder geval aanvaard door de voorzitter. 2. Indien een onderzoek ter plaatse nodig geacht wordt, laat de voorzitter van de Commissie hiertoe overgaan door de diensten van de Rijksdienst voor sociale zekerheid of het Rijksinstituut voor Sociale Verzekeringen der zelfstandigen. Indien dit onderzoek noodzakelijk blijkt, mag dit onderzoek door de voorzitter op eigen initiatief worden aangevraagd, zelfs vooraleer de Commissie het dossier heeft onderzocht. 3. De Commissie beslist op stukken. De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen. Artikel 7. Dit besluit treedt in werking op 1 juli Bijwerking 2014/1 S.226/4

188 Artikel 8. Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister belast met Middenstand, zijn, elk wat hen betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. Bijwerking 2014/1 S.226/5

189 KONINKLIJK BESLUIT VAN 26 JUNI 2003 houdende de organisatie en de werking van de Commissie «Kunstenaars» (B.S. 17 juli 2003) Gewijzigd door: - het koninklijk besluit van 26 maart 2014 (B.S. 17 april 2014, 2e editie). Bijwerking 2014/1 S.226/6

190 Artikel 1. [ 1. De Commissie Kunstenaars, bedoeld in artikel 172 van de programmawet van 24 december 2002, wordt ingesteld met een kamer van de Nederlandse taalrol en een kamer van de Franse taalrol. Benevens de voorzitter en onverminderd 2, telt iedere kamer de volgende leden: 1 een vertegenwoordiger van de Rijksdienst voor sociale zekerheid; 2 een vertegenwoordiger van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen; 3 een vertegenwoordiger van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening; 4 drie vertegenwoordigers aangewezen door de interprofessionele vakverenigingen; 5 drie vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties; 6 en drie vertegenwoordigers van de artistieke sector. Tot slot zal elke Gemeenschapsregering, indien zij dat wenst, een vertegenwoordiger kunnen aanduiden in de kamer van de haar betreffende taalrol, met dien verstande dat wanneer de Commissie een aanvraag moet behandelen van een kunstenaar die in het Duits taalgebied woont, die vertegenwoordiger word aangeduid door de regering van de Duitstalige Gemeenschap. Voor elk lid wordt één plaatsvervanger aangewezen, die het lid in geval van afwezigheid of belet vervangt. Het mandaat kan worden beëindigd indien wordt vastgesteld dat de leden de vergaderingen van de commissie herhaaldelijk niet hebben bijgewoond zonder verantwoording. 2. Wanneer de bevoegde kamer een vraag met betrekking tot de aard van de arbeidsrelatie krijgt, dan zetelen de leden vermeld in 1, lid 2, 6 en de door de regeringen van de Gemeenschappen aangeduide vertegenwoordigers niet. 3. In afwachting van de inwerkingtreding van 1, wordt voorzien: - enerzijds, dat de huidige Commissie Kunstenaars de kunstenaarskaart bedoeld in artikel 17sexies van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders mag verlenen; Bijwerking 2014/1 S.226/7

191 - en, anderzijds, dat deze Commissie de verklaring op erewoord bedoeld in artikel 1bis, 1, van de wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders mag ontvangen en het onvangstbewijs bedoeld in hetzelfde artikel mag verlenen.] (1) Artikel 2. De Koning benoemt op gezamenlijk advies van de Ministers die de Sociale Zekerheid, de Werkgelegenheid en de Middenstand onder hun bevoegdheid hebben en op voordracht van de Minister van Justitie, de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter, die de voorzitter in geval van afwezigheid of belet vervangt. Niemand kan tot voorzitter of plaatsvervangend voorzitter benoemd worden tenzij hij doctor of licentiaat in de rechten is en gedurende ten minste acht jaar rechterlijke functies heeft uitgeoefend. De voorzitter dient zowel kennis te hebben van het Nederlands als het Frans. De magistraten en gewezen magistraten, opgeroepen middels een bericht bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, dienen hun kandidatuur in bij de Minister van Justitie, bij een ter post aangetekende brief, binnen vijftien dagen na de bekendmaking van de oproep in het Belgisch Staatsblad. Artikel 3. De effectieve en plaatsvervangende voorzitter en de leden worden benoemd of aangewezen voor een termijn van zes jaar. Ze kunnen herbenoemd of opnieuw aangewezen worden. De ambtenaren, effectieve en plaatsvervangende leden, maken niet langer deel uit van de Commissie wanneer hun administratief ambt een einde neemt. De effectieve en plaatsvervangende voorzitter en de leden die een overleden, ontslagnemend of niet langer van de Commissie deel uitmakend effectief of plaatsvervangend voorzitter of lid vervangen, beëindigen het mandaat van degene die zij vervangen. Bijwerking 2014/1 S.226/8

192 Artikel 4. Aan de effectieve en plaatsvervangende voorzitter van de Commissie wordt per zitting die zij bijwonen een presentiegeld van 50 euro toegekend. Het presentiegeld is slechts verschuldigd indien de duur van de zitting ten minste drie uur bedraagt. Het bedrag van 50 euro wordt aan spilindexcijfer 103,14 gekoppeld en varieert zoals bepaald bij de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Deze presentiegelden worden ten laste genomen door de begroting van de Federale Overheidsdienst «Sociale Zekerheid». Artikel 5. De administrateurs-generaal van de Rijksdienst voor sociale zekerheid en van het Rijksinstituut voor sociale verzekeringen der zelfstandigen wijzen onder de ambtenaren van hun instelling elk een personeelslid aan belast met het waarnemen van het secretariaat van de Commissie. Van deze ambtenaren behoort er één tot de Nederlandse en één tot de Franse taalrol. Het secretariaat is belast met de voorbereiding van de werkzaamheden van de Commissie en met de tenuitvoerlegging van haar beslissingen. De kosten verbonden aan publicaties van de Commissie, bij jaarlijkse beurtrol, worden gedragen door de Rijksdienst voor sociale zekerheid en het Rijksinstituut voor sociale verzekeringen der zelfstandigen. Bijwerking 2014/1 S.226/9

193 Artikel 6. De Commissie beraadslaagt slechts geldig indien de voorzitter of de plaatsvervangende voorzitter en minstens een lid van elke instelling, bedoeld in artikel 1, aanwezig zijn. Indien bij een stemming de leden van elke instelling niet gelijk in aantal zijn, zal het jongste lid aangewezen voor de instelling, dat overtallig is, zich onthouden. Bij staking van stemmen beslist de voorzitter of de plaatsvervangende voorzitter. Artikel 7. De Commissie stelt een huishoudelijk reglement vast dat inzonderheid alle nadere bepalingen bevat die de werking van de Commissie aanbelangen en niet in dit besluit geregeld zijn. Het huishoudelijk reglement wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Ministers die de Werkgelegenheid, de Sociale Zaken, de Justitie en de Middenstand onder hun bevoegdheid hebben. Artikel 8. Dit besluit treedt in werking op 1 juli Artikel 9. Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Sociale Zaken, Onze Minister van Justitie en Onze Minister belast met Middenstand, zijn, elk wat hen betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. Bijwerking 2014/1 S.226/10

194 INDEX KONINKLIJK BESLUIT VAN 26 JUNI 2003 Ref. Gewijzigd door Artikel Datum van inwerkingtreding Belgisch Staatsblad 1 KB (a) , 2e editie (a) Het artikel 8 van het koninklijk besluit van 26 maart 2014 luidt als volgt: "1 Dit besluit heeft uitwerking met ingang op 1 januari 2014, behalve wat artikel 4, 1 betreft. 2 Artikel 4, 1 treedt in werking de dag waarop het besluit tot benoeming van de leden van de in dit artikel bedoelde Commissie Kunstenaars in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt. Deze inwerkingtreding zal het voorwerp uitmaken van een bericht in het Belgisch Staatsblad". Bijwerking 2014/1 S.226/11

195 KONINKLIJK BESLUIT VAN 10 AUGUSTUS 2005 tot uitvoering van de wet van 13 juli 2005 betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen (B.S. 17 augustus 2005) Gewijzigd, aangevuld of aangepast door: - het koninklijk besluit van 13 juni 2006 (B.S. 27 juni 2006); - het koninklijk besluit van 21 juni 2006 (B.S. 6 juli 2006). Bijwerking 2006/2 S.227

196 Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder: 1 wet : de wet van 13 juli 2005 betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen; 2 instelling : de instelling beoogd in artikel 2, b), van de wet; 3 Rijksinstituut : het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen. Artikel 2. De aan de wet onderworpen instelling dient zich via elektronische weg in te schrijven volgens de door het Rijksinstituut ter beschikking gestelde procedure. Dit Instituut houdt hiertoe een geïnformatiseerd bestand bij van deze instellingen. Elke ingeschreven instelling is ertoe gehouden elke verandering in de gegevens die meegedeeld werden bij de inschrijving, binnen de vijftien dagen te kennen te geven aan het Rijksinstituut. De instelling die nalaat de verplichting beoogd in het derde lid na te komen, zal de kosten ingevolge deze nalatigheid verschuldigd zijn. Artikel 3. De instellingen dienen via elektronische weg elk bijdragejaar een jaarlijkse aangifte bij het Rijksinstituut in te dienen, bij dewelke zij de volgende gegevens meedelen: 1 de namen, voornamen en het rijksregisternummer van de natuurlijke personen beoogd in artikel 2, c) van de wet die, in de loop van het aan het bijdragejaar voorafgaande jaar, in hun schoot een publiek mandaat hebben uitgeoefend; 2 de benaming en het ondernemingsnummer van de rechtspersonen beoogd in artikel 2, c) van de wet die, in de loop van het aan het bijdragejaar voorafgaande jaar, in hun schoot een publiek mandaat hebben uitgeoefend; Bijwerking 2005/1 S.228

197 3 voor elk van de personen beoogd in 1 en 2 : a) het totale bruto bedrag van de gedurende het aan het bijdragejaar voorafgaande jaar toegekende beloningen uit hoofde van de uitoefening van het publiek mandaat; b) de periode van uitoefening van het publiek mandaat gedurende het aan het bijdragejaar voorafgaande jaar; c) de identiteit en het ondernemingsnummer van de instelling die de publieke mandataris vertegenwoordigt. Artikel 4. De bijdrage beoogd in artikel 4 van de wet dient te worden betaald aan het Rijksinstituut. Ze wordt geacht te zijn betaald de dag waarop het bedrag ervan op het credit van de rekening van het Rijksinstituut werd gebracht. De instelling kan het feit dat ze geen vervaldagbericht zou hebben ontvangen niet inroepen om zich aan haar wettelijke verplichtingen te onttrekken. [Artikel 4bis. Alvorens tot gerechtelijke invordering of tot invordering bij wijze van dwangbevel over te gaan, stuurt het Rijksinstituut, in ieder geval, aan de instelling een laatste herinnering bij ter post aangetekende brief met vermelding van de bedragen waarop de invordering zal slaan. Deze herinnering kan worden verstuurd door tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder. Deze herinnering vermeldt op straffe van nietigheid dat, indien de instelling niet tot betwisting van de bedragen overgaat of geen uitstel van betaling vraagt en verkrijgt, per bij ter post aangetekende brief binnen de maand van de kennisgeving of de betekening van de herinnering, het Rijksinstituut die bedragen kan invorderen door middel van een dwangbevel. Het toestaan van uitstel van betaling door het Rijksinstituut schorst de uitvaardiging van een eventueel dwangbevel alsook de gerechtelijke invordering, en dit in zoverre het tussen het Rijksinstituut en de instelling tot stand gekomen akkoord door deze laatste wordt nageleefd.] (1) Bijwerking 2006/1 S.229

198 [Artikel 4ter. 1. Voor de toepassing van artikel 9, 1bis van de wet van 13 juli 2005 betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen kunnen de bijdragen, evenals de verhogingen, verwijlintresten, boetes, tenlasteleggingen en andere aanhorigheden worden ingevorderd bij wijze van dwangbevel door het Rijksinstituut voor zover de instelling de bedragen die haar werden gevorderd niet heeft betwist of geen uitstel van betaling heeft gevraagd en verkregen volgens de in artikel 4bis gestelde voorwaarden en termijn. 2. Het Rijksinstituut gaat over tot invordering bij wijze van dwangbevel volgens de modaliteiten en de procedures voorzien in artikel 47bis van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.] (2) Artikel 5. De verhoging beoogd in artikel 6 van de wet is ambtshalve en zonder ingebrekestelling verschuldigd. Artikel 6. Voor zover de eigenlijke bijdrage in haar totaliteit betaald werd, kan geheel of gedeeltelijk aan de betaling van de verhogingen beoogd in artikel 6 van de wet worden verzaakt: 1 wanneer de schuldenaar een geval van overmacht kan aantonen; 2 in andere behartigenswaardige gevallen. Om ontvankelijk te zijn, dient de aanvraag tot verzaking aan de betaling van de verhogingen bij het Rijksinstituut te worden ingediend. Bijwerking 2006/1 S.229/1

199 Artikel 7. Het Rijksinstituut kan afzien van de invordering van de bijdragen en aanhorigheden wanneer uit onderzoek blijkt dat de instelling-schuldenaar redelijkerwijze als totaal onvermogend kan worden beschouwd. Het Rijksinstituut kan afzien van de invordering van verschuldigde bijdragen en aanhorigheden wanneer het bedrag van een schuldvordering ten aanzien van een instelling die niet meer aan de wet onderworpen is minder dan 500 EUR bedraagt. Artikel 8. In geval van afwezigheid van een jaarlijkse aangifte of in geval van een onvolledige of onjuiste jaarlijkse aangifte stelt het Rijksinstituut ambtshalve het bedrag van de verschuldigde bijdrage vast, hetzij op basis van elementen in haar bezit, hetzij na inzameling van alle gegevens die zij hiertoe nuttig acht, bij de instelling, die ertoe gehouden is ze te bezorgen. Het aldus vastgestelde bijdragebedrag wordt per aangetekend schrijven aan de instelling kennis gegeven. Vooraleer over te gaan tot ambtshalve vaststelling van de verschuldigde bijdrage, verwittigt het Rijksinstituut de betrokken instelling met een aangetekend schrijven dat onder andere de tekst van dit artikel bevat. De kost van deze verwittiging, van de inzameling van alle gegevens die het Rijksinstituut nuttig acht en van de kennisgeving van het vastgestelde bijdragebedrag zal aan de betrokken instelling worden aangerekend. Het tarief van deze aanrekeningen wordt jaarlijks bij ministerieel besluit door de Minister van Middenstand vastgesteld. Het Rijksinstituut kan aan de inning van deze aanrekening globaal of gedeeltelijk verzaken onder de voorwaarden vermeld in artikel 6. [Artikel 8bis. 1. De bepalingen van artikel 50ter van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen zijn van toepassing in het kader van de uitvoering van artikel 9bis van de wet. Bijwerking 2006/2 S.230

200 2. Evenwel is, voor de toepassing van dit artikel, de bevoegde persoon voor het afleveren van het attest bedoeld in artikel 23ter, 10, van het voornoemd koninklijk besluit nr. 38 de persoon bedoeld in artikel 21, 5 en 6 van hetzelfde koninklijk besluit nr. 38, of elk personeelslid van het Rijksinstituut dat daartoe werd afgevaardigd.] (3) Artikel 9. Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Artikel 10. Onze Minister van Middenstand is belast met de uitvoering van dit besluit. Bijwerking 2006/2 S.230/1

201 INDEX KONINKLIJK BESLUIT VAN 10 AUGUSTUS 2005 Ref. Gewijzigd door Artikel Datum van inwerkingtreding Belgisch Staatsblad 1 KB , 2e editie KB Bijwerking 2006/2 S.230/2

202 MINISTERIEEL BESLUIT VAN 22 FEBRUARI 2010 tot wijziging van bijlage 1 bij het ministerieel besluit van 26 maart 1991 houdende vaststelling van het model van de verklaring van aansluiting en van het attest van aansluiting, ter uitvoering van artikel 6 van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen en van de bijlagen 1 en 2 bij het ministerieel besluit van 3 februari 2003 tot vaststelling van het model van verklaring van aansluiting van de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen beoogde helper en tot vaststelling van het model van de in hetzelfde artikel bedoelde verklaring op erewoord (B.S. 9 april 2010) Uittreksels Bijwerking 2014/1 S.231

203 Artikel 1. Bijlage 1 bij het ministerieel besluit van 26 maart 1991 houdende vaststelling van het model van de verklaring van aansluiting en van het attest van aansluiting, ter uitvoering van artikel 6 van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, vervangen door de ministeriële besluiten van 30 maart 1998 en 9 mei 2003, wordt vervangen door de bijlage 1 gevoegd bij dit besluit. Artikel 2. De bijlagen 1 en 2 bij het ministerieel besluit van 3 februari 2003 tot vaststelling van het model van verklaring van aansluiting van de in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen beoogde helper en tot vaststelling van het model van de in hetzelfde artikel bedoelde verklaring op erewoord, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 6 december 2005, worden vervangen door de bijlage 2 gevoegd bij dit besluit. (a) (a) De bijlagen bedoeld bij artikel 2 zijn vervangen door de bijlage bij het M.B. van (B.S. 16 april 2014). Zie pagina 224 e.v. Bijwerking 2014/1 S.232

204 BIJLAGE 1 Sociaal Verzekeringsfonds AANSLUITINGSVERKLARING 1. DE AANGESLOTENE A. Persoonsgegevens Rijksregisternummer: Naam: Voornaam: B. Correspondentieadres (enkel indien dit verschilt van uw domicilieadres): Straat: Nr.:. Bus:... Postcode:. Plaats:.. Land:. C. Contactgegevens Tel:.../.. Fax:.../ ZELFSTANDIGE ACTIVITEIT IN BELGIË Datum van begin of hervatting:../../.. Datum van stopzetting.../../.. (1) A. Uitgeoefende activiteit: (gelieve deze kort te omschrijven) Ondernemingsnummer: B. Oefent u een mandaat uit in een vennootschap of bent u werkend vennoot? NEE JA: gelieve in dit geval onderstaande vragen te beantwoorden Naam van de vennootschap:..... Ondernemingsnummer:.. C. Bent u helper/ helpster van een zelfstandige? NEE JA: gelieve in dit geval onderstaande vragen te beantwoorden Gegevens betreffende de zelfstandige van wie u de helper/ helpster bent: Naam: Voornaam:... Postcode: Plaats: (1) Indien u uw zelfstandige activiteit heeft stopgezet tussen het begin van de activiteit en de aansluitingsdatum. Bijwerking 2010/2 S.233

205 3. ANDERE ACTIVITEITEN OF UITKERINGEN A. Oefent u naast uw zelfstandige activiteit nog een andere activiteit uit in België? NEE JA Ik ben werknemer (deelbreuk tewerkstelling: / ) Ik ben ambtenaar (deelbreuk tewerkstelling: / ) B. Geniet u een vervangingsinkomen? NEE JA pensioen overlevingspensioen sinds.../.../ rustpensioen sinds.../.../ loopbaanonderbreking (of tijdskrediet) werkloosheidsuitkering brugpensioen ziekte-invaliditeitsuitkering andere:... Indien u JA heeft geantwoord, gelieve een bewijs toe te voegen (laatste betalingsbewijs, kennisgeving of loonfiche) of de naam van de betalingsinstelling te vermelden:... C. Oefent u een beroepsactiviteit uit in het buitenland? NEE JA: gelieve in dit geval onderstaande vragen te beantwoorden Land waarde activiteit wordt uitgeoefend: Het betreft een activiteit: als werknemer als zelfstandige een ander statuut 4. UITOEFENING VAN EEN ACTIVITEIT ALS WERKNEMER VOOR DE ZELFSTANDIGE ACTIVITEIT A. Oefende u vóór het begin van uw zelfstandige activiteit een activiteit als werknemer uit? NEE JA: gelieve in dit geval deze rubriek in te vullen Naam + postcode van de laatste werkgever: Uitgeoefende activiteit: (gelieve deze kort te omschrijven) Einddatum van de arbeidsovereenkomst:... /.. / Bijwerking 2010/2 S.234

206 B. Ontving u een verbrekingsvergoeding of geniet u een opzegtermijn? NEE JA: voor welke periode: van / / tot / / C. Gaat u activiteiten uitvoeren voor uw vorige werkgever? NEE JA D. Was u werkloos voordat u met uw zelfstandige activiteit begon? NEE JA 5. KINDERBIJSLAG Heeft u kinderen? NEE JA: Indien JA, wordt er reeds kinderbijslag uitbetaald? NEE: bij deze doe ik een aanvraag tot uitbetaling van kinderbijslag JA: gelieve in dit geval de naam van de betalingsinstelling te vermelden:.. 6. DE ECHTGENOOT/ECHTGENOTE OF WETTELIJK SAMENWONENDE (1) VAN DE AANGESLOTENE (hierna genoemd: de partner) Indien u gehuwd of wettelijk samenwonend bent, gelieve de volgende gegevens van uw partner in te vullen (2) : Rijksregisternummer:. Naam:. Voornaam:. (1) (2) Het betreft personen die door een verklaring van wettelijke samenwoning verbonden zijn. Indien u gehuwd of wettelijk samenwonend bent dient uw partner bijgevoegd document in te vullen en te ondertekenen. Bijwerking 2010/2 S.234/1

207 7. VERKLARING AANGESLOTENE Ik ben op de hoogte van het feit dat onjuiste en valse verklaringen strafbaar zijn. Ik bevestig enerzijds de inlichtingen betreffende het bestaan van de werkingskosten, de berekening van de werkingskosten en de diensten waarop zij recht geven, te hebben ontvangen overeenkomstig artikel 20 4 van het KB van 27 juli Ik bevestig anderzijds de inlichtingen betreffende de voorlopige bijdragen en hun regularisatie te hebben ontvangen overeenkomstig artikel 41 bis van het KB van 19 december Ik verklaar dat de gegevens op dit formulier echt en volledig zijn en dat ik mij aansluit bij uw sociaal verzekeringsfonds. Opgemaakt te, op.../.../ (Handtekening) Aantal bijlagen: Denk eraan een kopie van het ingevulde formulier te bewaren en de eventuele bijlagen bij te voegen. Indien de gegevens die u op dit formulier hebt meegedeeld wijzigen, bent u wettelijk verplicht ons deze wijzigingen binnen twee weken te melden. De gegevens die и gevraagd worden, dienen enkel voor de afhandeling van uw socialezekerheidsdossier U hebt het recht deze gegevens in te kijken en ze te laten verbeteren. Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit van 22 februari 2010, De Minister van Zelfstandigen, Mevr, S. LARUELLE Bijwerking 2010/2 S.234/2

208 MINISTERIEEL BESLUIT VAN 13 JANUARI 2006 houdende vaststelling van het model van certificaat en de aanvraag tot het bekomen van het certificaat bedoeld in artikel 16ter, 3, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen (BS 26 januari 2006) Bijwerking 2006/1 S.235

209 Artikel Het model van aanvraag tot het bekomen van het certificaat bedoeld in artikel 16ter, 3, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, wordt vastgesteld in de bijlage I bij dit besluit. 2. Het model van certificaat, afgeleverd in toepassing van artikel 16ter, 3, eerste lid, van hetzelfde koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 wordt vastgesteld in bijlage II bij dit besluit. Artikel 2. Om geldig te zijn, dienen het certificaat en de aanvraag tot het bekomen van het certificaat bedoeld in artikel 1 naar behoren gedateerd en ondertekend te zijn. Artikel 3. Dit besluit treedt in werking op 1 januari Bijwerking 2006/1 S.236

210 Bijwerking 2006/1 S.237

211 Bijwerking 2006/1 S.238

212 Bijwerking 2006/1 S.239

213 KONINKLIJK BESLUIT VAN 10 MAART 2006 betreffende de vereffening van de jaarlijkse rijkstoelage voor het sociaal statuut der zelfstandigen (B.S. 29 maart 2006) Bijwerking 2006/1 S.240

214 Artikel 1. De Minister tot wiens bevoegdheid het Sociaal Statuut der Zelfstandigen behoort, wordt gemachtigd om de vereffening goed te keuren, in maandelijkse of driemaandelijkse schijven, van de jaarlijkse rijkstoelage voor het sociaal statuut der zelfstandigen, bedoeld in artikel 19 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. Artikel 2. Het precieze bedrag van de in artikel 1 bedoelde rijkstoelage wordt door Ons bepaald in de loop van het eerste kwartaal dat volgt op het begrotingsjaar. Artikel 3. Onze Minister van Middenstand is belast met de uitvoering van dit besluit. Bijwerking 2006/1 S.241

215 MINISTERIEEL BESLUIT VAN 21 JUNI 2006 houdende vaststelling van het model van attest en de aanvraag tot het bekomen van het attest in toepassing van artikel 50ter van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen (B.S. 6 juli 2006) Bijwerking 2006/2 S.242

216 Artikel 1. Het attest bedoeld in artikel 50ter van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, alsmede de aanvraag tot het bekomen van dat attest, worden gesteld op een formulier overeenkomstig het model vastgesteld in bijlage van dit besluit. Artikel 2. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Bijwerking 2006/2 S.243

217 Bijwerking 2006/2 S.244

218 Bijwerking 2006/2 S.245

219 KONINKLIJK BESLUIT VAN 1 JULI 2006 tot uitvoering van artikel 23ter, 11, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen (B.S. 25 juli 2006) Bijwerking 2006/2 S.246

220 Artikel 1. In uitvoering van artikel 23ter, 11, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen wordt door de inninginstellingen van de bijdragen het attest bedoeld in 7 en het attest bedoeld in 9 van hetzelfde artikel afgeleverd aan de natuurlijke persoon of de rechtspersoon volgens de modaliteiten bedoeld in de volgende artikelen. Artikel 2. De aflevering van dit attest is onderworpen aan de indiening van een aanvraag bij gewone brief of fax door de belanghebbende natuurlijke persoon of rechtspersoon. De redenen van de aanvraag van dit attest dienen uitdrukkelijk te worden vermeld in het schrijven dat bij deze gelegenheid aan de inninginstelling van de bijdragen wordt gericht. Artikel 3. Het attest bedoeld in artikel 1 kan enkel worden afgeleverd voor de redenen aangehaald in de aanvraag; redenen die overigens uitdrukkelijk dienen voor te komen op het attest. De aflevering van dit attest ontslaat de natuurlijke personen of de rechtspersonen bedoeld in de artikelen 16bis, 16ter en 23ter van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen niet van hun verplichtingen die hen door deze bepalingen worden opgelegd. Artikel 4. Het attest wordt afgeleverd binnen de acht dagen te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag door de inninginstelling. De geldigheidsduur van dit attest bedraagt één maand te rekenen vanaf de datum van afgifte. Bijwerking 2006/2 S.247

221 Artikel 5. Het behoort Onze Minister van Middenstand toe het model van het attest, bedoeld in de vorige artikelen vast te leggen. Artikel 6. Voor de toepassing van artikel 23ter, 11, van genoemd koninklijk besluit nr. 38 zijn de inninginstellingen voor wat betreft de bijdragen verschuldigd krachtens dit koninklijk besluit nr. 38, de sociale verzekeringskassen voor zelfstandigen, bedoeld in artikel 20 van datzelfde koninklijk besluit nr. 38. Voor de toepassing van artikel 95bis van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen zijn de inninginstellingen de sociale verzekeringskassen voor zelfstandigen bedoeld in artikel 20 van datzelfde koninklijk besluit nr. 38. Voor de toepassing van artikel 9bis van de wet van 13 juli 2005 betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen is de inninginstelling van de bijdragen het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen. Artikel 7. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 9 januari Bijwerking 2006/2 S.248

222 MINISTERIEEL BESLUIT VAN 1 JULI 2006 houdende vaststelling van het model van het attest bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit van 1 juli 2006 in uitvoering van artikel 23ter, 11, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen (B.S. 25 juli 2006) Bijwerking 2006/2 S.249

223 Artikel 1. Het model van het attest bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit van 1 juli 2006 in uitvoering van artikel 23ter, 11, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen wordt vastgesteld in bijlage I bij dit besluit. Artikel 2. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 9 januari Bijwerking 2006/2 S.250

224 Bijwerking 2006/2 S.251

225 MINISTERIEEL BESLUIT VAN 15 FEBRUARI 2007 tot bepaling van de modellen van berichten en inlichtingen beoogd in artikel 23ter van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen (B.S. 28 februari 2007) Bijwerking 2007/1 S.252

226 Artikel 1. De berichten en inlichtingen die de notarissen die gevorderd zijn om een akte op te maken die de vervreemding of de hypothecaire aanwending van een onroerend goed, een schip of vaartuig tot voorwerp heeft, aan de inninginstellingen van de socialezekerheidsbijdragen verzenden in toepassing van artikel 23ter, 1 en 3 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, evenals deze verzonden in toepassing van art. 23ter, 6, door elke persoon, gemachtigd om authenticiteit te verlenen aan de voornoemde akten, worden opgesteld overeenkomstig de modellen beoogd in de bijlagen I, II en III van dit besluit. Artikel 2. De berichten die de openbare ambtenaren of de ministeriële officieren, belast met de openbare verkoop van roerende goederen of belast met het overgaan tot de evenredige verdeling van de gelden die onder derdenbeslag gelegd zijn in de zin van artikel 1627 van het Gerechtelijk Wetboek, verzenden naar de inninginstellingen van de socialezekerheidsbijdragen in toepassing van artikel 23ter, 8 van hetzelfde koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, worden opgesteld overeenkomstig het model beoogd in bijlage IV van dit besluit. Artikel 3. Dit besluit treedt in werking op 1 maart Bijwerking 2007/1 S.253

227 Bijwerking 2007/1 S.254

228 Bijwerking 2007/1 S.255

229 Bijwerking 2007/1 S.256

230 Bijwerking 2007/1 S.257

231 Bijwerking 2007/1 S.258

232 KONINKLIJK BESLUIT VAN 6 FEBRUARI 2007 tot uitvoering van artikel 3, 2, van de wet van 13 juli 2005 betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen (B.S. 13 maart 2007) Gewijzigd door: - het koninklijk besluit van 19 maart 2009 (B.S. 6 april 2009). Bijwerking 2009/2 S.259

233 Artikel 1. De raadgevende organen opgenomen in de lijst gevoegd als bijlage bij dit besluit zijn niet onderworpen aan de wet van 13 juli 2005 betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen. Artikel 2. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari Artikel 3. Onze Minister van Middenstand is belast met de uitvoering van dit besluit. Bijwerking 2007/1 S.260

234 Bijlage bij het koninklijk besluit van 6 februari 2007 tot uitvoering van artikel 3, 2 van de wet van 13 juli 2005 betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen 1. Raadgevende instellingen op federaal niveau: - Algemeen Beheerscomité voor het Sociaal Statuut der Zelfstandigen, [- Beheerscomité van de sociale zekerheid] (1), - Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, - Nationale Arbeidsraad, - Raad van de Gelijke kansen voor Mannen en Vrouwen, - Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het Werk, - Federale Raad voor Duurzame ontwikkeling, - Federale Raad voor Wetenschapsbeleid, - Nationale Hoge Raad voor Personen met een handicap, - Raad voor het verbruik, - Federale Adviescommissie maatschappelijk welzijn, - Hoge Raad voor Maatschappelijk Welzijn, - Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, - Hoge Raad voor de Statistiek - Hoge Raad voor Normalisatie, - Hoge Raad voor de Werkgelegenheid, - Commissie voor de Mededinging, - Commissie voor de overheidsopdrachten, - Commissie tot Regeling der Prijzen, - Indexcommissie, - Prijzencommissie voor de Farmaceutische Specialiteiten, - Federaal Borstvoedingscomité, - Nationaal Comité voor de Energie, - Nationaal Adviserende Raad voor de Bevordering van de Arbeid, - Het Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, - Adviesraad voor de Tewerkstelling van Buitenlandse Werknemers, - Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas, - Commissie voor de Coördinatie van het Antibioticabeleid. Bijwerking 2009/2 S.261

235 2. Raadgevende instellingen op niveau van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: - Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 3. Raadgevende instellingen op niveau van de Vlaamse Gemeenschap - Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen - Hoge Raad voor Binnenlands Bestuur, - Vlaamse adviescommissie voor volksraadplegingen, - Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid, - Vlaamse Onderwijsraad - Vlaams Visserijcomité, - Vlaamse Land- en Tuinbouwraad - Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen (MINA-raad), - Mobiliteitsraad, - Vlaamse Commissie voor Ruimtelijke Ordening, Provinciale Commissie voor Ruimtelijke Ordening; Gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening, - Vlaamse Woonraad. 4. Raadgevende instellingen op niveau van de Franse Gemeenschap - Conseil supérieur des Wallons et des Bruxellois de l extérieur, - Conseil Wallonie Bruxelles de la coopération internationale, - Conseil interuniversitaire de la Communauté française, - Conseil de l éducation et de la formation de la Communauté française - Conseil supérieur des musées, - Commission consultative du patrimoine culturel, - Collège d avis du Conseil supérieur de l Audiovisuel. 5. Raadgevende instellingen op niveau van het Waalse Gewest - Conseil économique et social de la Région wallonne, - Conseil supérieur des Villes, Communes et Provinces de la Région wallonne, - Commission régionale d Aménagement du Territoire et de l Urbanisme, - Conseil wallon de l Environnement pour le Développement durable, - Conseil supérieur de l Agriculture, de l Agroalimentaire et de l Alimentation, - Conseil wallon de l Evaluation, de la Prospective et de la Statistique. Bijwerking 2007/1 S.262

236 6. Raadgevende instellingen op niveau van de Duitstalige Gemeenschap - Medienrat Gutachtenkammer, - Rat für Volks- und Erwachsenenbildung, - Beirat für öffentliche Bibliotheken, - Wirtschafts- und Sozialrat der Deutschsprachigen Gemeinschaft. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 6 februari 2007 tot uitvoering van artikel 3, 2 van de wet van 13 juli 2005 betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen. ALBERT Van Koningswege: De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE Bijwerking 2007/1 S.263

237 INDEX (koninklijk besluit van 6 februari 2007) Ref. Gewijzigd door Artikel Datum van inwerkingtreding Belgisch Staatsblad 1 KB Bijwerking 2009/2 S.263/1

238 KONINKLIJK BESLUIT VAN 20 MAART 2007 tot uitvoering van het Hoofdstuk 8 van Titel IV van de programmawet (I) van 27 december 2006 (B.S. 29 maart 2007) Gewijzigd door: - het koninklijk besluit van 31 augustus 2007 (B.S. 13 september 2007, 2e editie); - het koninklijk besluit van 19 maart 2013 (B.S. 27 maart 2013); - het koninklijk besluit van 20 december 2013 (B.S. 10 januari 2014). Bijwerking 2014/1 S.264

239 Artikel 1. De volgende categorieën van gedetacheerde werknemers worden uit het toepassingsgebied van het Hoofdstuk 8 van Titel IV van de programmawet (I) van 27 december 2006 gesloten: 1 De werknemers tewerkgesteld in de sector van het internationaal vervoer van personen of goederen, tenzij deze werknemers cabotageactiviteiten op het Belgisch grondgebied verrichten; 2 De werknemers die naar België worden gedetacheerd voor de initiële assemblage en/of de eerste installatie van een goed, die een wezenlijk bestanddeel uitmaakt van een overeenkomst voor de levering van goederen en die noodzakelijk is voor het in werking stellen van het geleverde goed en die uitgevoerd wordt door gekwalificeerde en/of gespecialiseerde werknemers van de leverende onderneming, wanneer de duur van de bedoelde werken niet meer dan acht dagen bedraagt. Deze afwijking geldt evenwel niet voor activiteiten in de bouwsector, zoals hierna gedefinieerd; 3 De werknemers die als gespecialiseerde technici tewerkgesteld worden door een in het buitenland gevestigde werkgever en naar België komen om dringende onderhoudswerken of dringende reparatiewerken uit te voeren aan machines of apparatuur die door hun werkgever geleverd werden aan de in België gevestigde onderneming in dewelke de reparaties of het onderhoud plaatsvinden, mits hun verblijf nodig voor de activiteiten, niet meer dan 5 dagen per kalendermaand bedraagt; 4 De werknemers die naar België komen voor het bijwonen van wetenschappelijke congressen, mits hun verblijf nodig voor deze congressen [ ] (1); 5 De werknemers die naar België komen voor het bijwonen van vergaderingen in beperkte kring, [mits hun aanwezigheid op deze vergaderingen maximum 60 dagen per kalenderjaar niet overschrijdt, met een maximum van 20 opeenvolgende kalenderdagen per vergadering] (2); 6 De werknemers die door een overheidsdienst worden tewerkgesteld; 7 De werknemers die tewerkgesteld worden door een internationale instelling van publiek recht in België gevestigd en waarvan het statuut geregeld wordt door een in werking getreden verdrag; 8 De leden van een diplomatieke of consulaire zending; Bijwerking 2008/1 S.265

240 9 De werknemers die in het buitenland verblijven, er tewerkgesteld worden door een in het buitenland gevestigde werkgever en die naar België komen om aan internationale sportwedstrijden deel te nemen evenals de scheidsrechters, begeleiders, officiële vertegenwoordigers, personeelsleden en alle andere personen geaccrediteerd en/of erkend door internationale of nationale sportfederaties, voorzover hun verblijf in het land, nodig voor deze activiteiten, de duur van de sportproef en hoogstens 3 maanden per kalenderjaar niet overschrijdt; 10 De artiesten met internationale faam evenals de begeleiders waarvan de aanwezigheid vereist is voor het schouwspel op voorwaarde dat hun verblijf in België, nodig voor deze activiteiten, niet meer dan 21 dagen per kwartaal bedraagt; 11 De vorsers en de leden van een wetenschappelijk team die in het buitenland verblijven en door een universiteit of een wetenschappelijke instelling gevestigd in het buitenland worden tewerkgesteld, die in België aan een wetenschappelijk programma in een onthaaluniversiteit of een wetenschappelijke instelling deelnemen, op voorwaarde dat hun verblijf, nodig voor deze activiteiten, niet meer dan 3 maanden per kalenderjaar bedraagt. Artikel 2. De volgende categorieën van gedetacheerde zelfstandigen worden uit het toepassingsgebied van het Hoofdstuk 8 van Titel IV van de programmawet (I) van 27 december 2006 gesloten: 1 de naar België gedetacheerde zelfstandige, voor de initiële assemblage en/of de eerste installatie van een goed, die een wezenlijk bestanddeel uitmaakt van een overeenkomst voor de levering van goederen en die noodzakelijk is voor het in werking stellen van het geleverde goed en die uitgevoerd wordt door de zelfstandige die het goed levert, wanneer de duur van de bedoelde werken niet meer dan acht dagen bedraagt. Deze afwijking geldt evenwel niet voor activiteiten in de bouwsector, zoals hierna gedefinieerd; 2 de naar België gedetacheerde zelfstandige om dringende onderhoudswerken of dringende reparatiewerken uit te voeren aan machines of apparatuur die door hem geleverd werden aan de in België gevestigde onderneming in dewelke de reparaties of het onderhoud plaatsvinden, mits zijn verblijf nodig voor de activiteiten, niet meer dan 5 dagen per kalendermaand bedraagt; Bijwerking 2007/1 S.266

241 3 de zelfstandigen die geen hoofdverblijfplaats in België hebben en er conferenties geven, of hieraan deelnemen [ ] (3); 4 de zelfstandigen die geen hoofdverblijfplaats in België hebben en er aan vergaderingen in beperkte kring deelnemen, [mits hun aanwezigheid op deze vergaderingen maximum 60 dagen per kalenderjaar niet overschrijdt, met een maximum van 20 opeenvolgende kalenderdagen per vergadering] (4); 5 de zelfstandige sportlui en, in voorkomend geval, hun zelfstandige begeleiders, die geen hoofdverblijfplaats hebben in België en die hier prestaties verrichten in het kader van hun respectievelijk beroep, voorzover de duur van het verblijf, nodig voor deze activiteiten, geen drie maanden per kalenderjaar overschrijdt; 6 de zelfstandige artiesten en, in voorkomend geval, hun zelfstandige begeleiders, die geen hoofdverblijfplaats hebben in België en die hier prestaties verrichten in het kader van hun respectievelijk beroep, voorzover de duur van het verblijf, nodig voor deze activiteiten, geen 21 dagen per kwartaal overschrijdt; 7 de zelfstandigen tewerkgesteld in de sector van het internationaal vervoer van personen of goederen, tenzij deze zelfstandigen cabotageactiviteiten op het Belgisch grondgebied verrichten; 8 de zakenlui die zich naar België begeven voorzover de duur van het verblijf, nodig voor hun activiteiten, geen 5 dagen per kalendermaand overschrijdt; 9 de bestuurders en de mandatarissen van vennootschappen die zich naar België begeven om deel te nemen aan raden van bestuur en algemene vergaderingen van vennootschappen, voor zover de duur van het verblijf, nodig voor deze activiteiten, geen 5 dagen per kalendermaand overschrijdt. [ ] (18) Artikel 3. Bijwerking 2014/1 S.267

242 Artikel 4. [ 1. Voor de gedetacheerde werknemers bevat de melding bedoeld in artikel 140 van voornoemde wet van 27 december 2006 de volgende categorieen gegevens: 1 Identificatiegegevens van de werknemer, waaronder het nationaal identificatienummer in het land van oorsprong, indien dit bestaat. Indien deze beschikt over een identificatienummer van het Rijksregister of het nummer van de Kruispuntbank bedoeld in artikel 8 van de voormelde wet van 15 januari 1990, volstaat dit nummer; 2 De identificatiegegevens betreffende de werkgever en zijn lasthebber indien deze laatste de melding van detachering doet. In het geval dat deze reeds beschikken over een ondernemingsnummer of een identificatienummer bij de sociale zekerheid, ingeval het gaat om een natuurlijke persoon die niet de hoedanigheid heeft van een onderneming in de zin van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, volstaat dit nummer; 3 De identificatiegegevens van de Belgische gebruiker. In het geval dat deze reeds beschikt over een ondernemingsnummer of identificatienummer bij de sociale zekerheid, indien het gaat om een natuurlijkepersoon die niet de hoedanigheid heeft van onderneming in de zin van de voornoemde wet van 16 januari 2003, volstaat dit nummer; 4 De voorziene begin- en einddatum van de detachering in België; 5 Werkrooster; 6 De vermelding of de werknemer al dan niet als uitzendkracht wordt gedetacheerd, alsook de vermelding of de werknemer in het kader van de detachering al dan niet activiteiten verricht in de bouwsector; 7 Plaats waar, in België, de arbeidsprestaties worden geleverd.] (6) Bijwerking 2014/1 S.268

243 [ 2. Voor de gedetacheerde zelfstandigen bevat de melding bedoeld in artikel 154 van voornoemde programmawet van 27 december 2006 de volgende gegevens: 1 Identificatiegegevens van de zelfstandige, waaronder zijn nationaal identificatienummer of btw-nummer in het land van oorsprong, indien dit bestaat. In het geval dat deze reeds beschikt over een ondernemingsnummer of identificatienummer bij de sociale zekerheid indien het gaat om een natuurlijke persoon die niet de hoedanigheid heeft van onderneming in de zin van de voornoemde wet van 16 januari 2003, volstaat dit nummer; 2 Identificatiegegevens betreffende de Belgische gebruiker. In het geval dat deze reeds beschikt over een ondernemingsnummer of identificatienummer bij de sociale zekerheid, indien het gaat om een natuurlijke persoon die niet de hoedanigheid heeft van onderneming in de zin van de voormelde wet van 16 januari 2003, volstaat dit nummer; 3 De voorziene begin- en einddatum van de detachering in België; 4 De plaats waar in België de arbeidsprestaties worden geleverd; 5 De vermelding of de zelfstandige in het kader van de detachering al dan niet activiteiten verricht in de bouwsector.] (7) 3. [ ] (8) (19) 4. [ ] (9) (20) Artikel 5. [Voor gedetacheerde werknemers of gedetacheerde zelfstandigen die regelmatig werkzaamheden uitoefenen op het grondgebied van België en één of meerdere andere landen kan de melding zoals voorzien in artikel 4 gedaan worden voor een periode van maximaal 12 maanden en kan deze telkens na afloop van deze periode verlengd worden voor een volgende periode van maximaal 12 maanden. De bepalingen van dit artikel gelden evenwel niet voor activiteiten in de bouwsector of in de sector van de uitzendarbeid. In de zin van dit besluit wordt verstaan onder regelmatig werkzaamheden uitoefenen op het grondgebied van België en één of meerdere andere landen: een activiteit die structureel in verschillende landen wordt uitgeoefend waarvan een substantieel deel in België, waardoor de betrokken persoon frequent korte periodes in België voor beroepsredenen aanwezig is.] (5)(10) Bijwerking 2014/1 S.269

244 Artikel 6. [Indien de detachering niet plaatsvindt in de gemelde periode, moet de aangever zijn melding annuleren.] (11) Artikel 7. De melding bedoeld in artikelen 141 en 155 van voornoemde programmawet van 27 december 2006 bevat de volgende gegevens: 1 Identificatiegegevens van de aangever. In het geval dat deze reeds beschikt over een ondernemingsnummer of identificatienummer bij de sociale zekerheid, indien het gaat om een natuurlijke persoon die niet de hoedanigheid heeft van onderneming in de zin van de voormelde wet van 16 januari 2003, volstaat dit nummer; 2 Identificatiegegevens met betrekking tot de gedetacheerde werknemer of zelfstandige [ ] (21). In het geval dat deze reeds beschikt over een identificatienummer van het Rijksregister of Identificatienummer van de Kruispuntbank bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet van 15 januari 1990, volstaat dit nummer; 3 Identificatiegegevens met betrekking tot de werkgever van de gedetacheerde werknemer [ ] (22). [In het geval dat deze reeds beschikt] (23) over een ondernemingsnummer of identificatienummer bij de sociale zekerheid, indien het gaat om een natuurlijke persoon die niet de hoedanigheid heeft van onderneming in de zin van de voormelde wet van 16 januari 2003, volstaat dit nummer; Artikel 8. Zijn vrijgesteld van de verplichting opgelegd door artikelen 141 en 155 van voornoemde programmawet van 27 december 2006 om via elektronische weg aan de bevoegde instelling de hierbij bedoelde werknemers of zelfstandigen te melden: - elke natuurlijke persoon, indien de tewerkstelling van de gedetacheerde werknemers of zelfstandigen bedoeld in artikel 141 of 155 van voornoemde programmawet van 27 december 2006 voor strikt private doeleinden geschiedt. Bijwerking 2014/1 S.270

245 Artikel 9. Worden, onverminderd de plichten van de officieren van gerechtelijke politie, aangewezen als ambtenaren en beambten belast met het toezicht op de uitvoering van Hoofdstuk 8 van Titel IV van de programmawet (I) van 27 december 2006: 1 [de sociale inspecteurs behorend tot de Sociale Inspectie van de FOD Sociale Zekerheid;] (12) 2 de [ ] (13) inspecteurs van de Algemene directie Toezicht op de Sociale Wetten van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg; 3 de sociale [ ] (14) inspecteurs van de Algemene directie Inspectie van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid; 4 de [sociale inspecteurs] (15) van de Algemene directie Toezicht op het Welzijn op het Werk van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg; 5 de [sociale inspecteurs] (16) van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, aangewezen overeenkomstig artikel 22 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie; 6 de [sociale inspecteurs] (17) van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen. Als een van deze aangewezen ambtenaren feiten vaststelt die onder de bevoegdheid vallen van een andere dienst belast met het toezicht op de huidige wet, dan maakt deze ambtenaar onmiddellijk aan de bevoegde controledienst de elementen over die nodig zijn voor de vaststelling van de inbreuk. Bijwerking 2014/1 S.271

246 Artikel 10. In de zin van dit besluit wordt verstaan onder activiteiten in de bouwsector : alle activiteiten in de bouwsector die betrekking hebben op van nature onroerende goederen of op onroerende goederen door incorporatie en die de verwezenlijking, het herstel, het onderhoud, de wijziging of de vernietiging van bouwwerken beogen, en met name de volgende werkzaamheden: 1 uitgravingswerk; 2 grondwerk; 3 opbouw; 4 montage en demontage van geprefabriceerde elementen; 5 inrichting of uitrusting; 6 verbouwing; 7 renovatie; 8 herstelling; 9 ontmanteling; 10 afbraak; 11 onderhoud; 12 onderhoud - schilder- en schoonmaakwerken; 13 sanering. Artikel 11. De mededeling door andere instanties van gegevens die in de gegevensbank bedoeld in artikel 163, eerste lid, van voornoemde programmawet van 27 december 2006, moeten worden opgenomen, geschiedt via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid. Artikel 12. Dit besluit treedt in werking op 1 april Artikel 13. Onze Minister van Sociale Zaken, Onze Minister van Werk en Onze Minister van Middenstand zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. Bijwerking 2014/1 S.272

247 VOORBEHOUDEN BLADZIJDEN Bijwerking 2014/1 S.273 tot 274

248 INDEX (koninklijk besluit van 20 maart 2007) Ref. Gewijzigd door Artikel Datum van inwerkingtreding Belgisch Staatsblad 1 2 KB , 1 1, , 2e editie 3 2, 1 4 2, KB , , 2 8 1, 3 9 1, , , , , , , 6 18 KB , a) 20 2, b) 21 3, a) 22 3, b) 23 3, c) Bijwerking 2014/1 S.275

249 KONINKLIJK BESLUIT VAN 10 JUNI 2009 in uitvoering van artikel 6, 1bis, derde lid, van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels (B.S. 13 juli 2009) Bijwerking 2009/3 S.276

250 Artikel 1. Om het bedrag vast te stellen van de beperkte tussenkomst verschuldigd voor boekjaar 2009, zullen de beschikbare effectieve inkomsten uit bijdragen van het boekjaar 2008, zoals bedoeld in artikel 6, 1bis, vijfde lid, van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing vart hoofdstuk I van titel VI van dewet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, verminderd worden met een bedrag van euro. Artikel 2. De Minister bevoegd voor Sociale Zaken en de Minister bevoegd voor Zelfstandigen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. Bijwerking 2009/3 S.277

251 KONINKLIJK BESLUIT VAN 14 DECEMBER 2010 houdende samenstelling en werking van de kamers van de administratieve afdeling van de Commissie ter regeling van de arbeidsrelatie (B.S. 28 december 2010, Ed. 2 rechtzetting in het B.S. 28 januari 2011, Ed. 2) Opgeheven door: de wet van 25 augustus 2012 tot wijziging van Titel XIII van de programmawet (I) van 27 december 2006, wat de aard van de arbeidsrelaties betreft (B.S. 11 september 2012, Ed. 2), artikel 16, 2, in werking getreden op 21 september Bijwerking 2012/2 S. 278

252 Artikel 1. De administratieve afdeling van de Commissie ter regeling van de arbeidsrelatie ingesteld bij artikel 329, 1 van de programmawet (I) van 27 december 2006, hierna genoemd administratieve afdeling, wordt ingesteld bij de Federale Overheidsdienst (FOD) Sociale Zekerheid. Artikel Overeenkomstig artikel 329, 3, eerste lid van de programmawet (I) van 27 december 2006, bestaat elke kamer van de administratieve afdeling, naast de voorzitter : 1 uit minstens twee leden aangewezen op voorstel van de Minister bevoegd voor Middenstand, onder de personeelsleden van de Directiegeneraal Zelfstandigen van de FOD Sociale Zekerheid of onder de personeelsleden van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen; 2 uit minstens twee leden aangewezen op voorstel van de Ministers bevoegd voor Sociale Zaken en Werk, onder de personeelsleden van de Directie-generaal Sociaal Beleid van de FOD Sociale Zekerheid, onder de personeelsleden van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg of onder de personeelsleden van de Rijksdienst voor sociale Zekerheid. Elke kamer van de administratieve afdeling wordt voorgezeten door een magistraat aangewezen door de Minister van Justitie. 2. In geval van afwezigheid of verhindering van een lid, bedoeld in 1, 1, kan het worden vervangen door een ander lid dat afkomstig is uit de instelling of directie-generaal bedoeld in 1, 1. In geval van afwezigheid of verhindering van een lid, bedoeld in 1,2, kan het worden vervangen door een ander lid dat afkomstig is uit deinstelling of directie-generaal bedoeld in 1, 2. In geval van afwezigheid of verhindering van de voorzitter van een kamer, kan het voorzitterschap waargenomen worden door de voorzitter van een andere kamer. Artikel De voorzitters en de leden worden benoemd voor een hernieuwbaar mandaat van zes jaar. De leden worden benoemd voor het geheel der kamers. Bijwerking 2010/4 S. 279

253 2. Het mandaat kan beëindigd worden indien wordt vastgesteld dat de in de vorige paragraaf bedoelde leden niet meer op duurzame wijze deelnemen aan de vergaderingen van de administratieve afdeling. De leden, bedoeld in artikel 2, 1, 1 en 2, maken niet langer deel uit van de administratieve afdeling wanneer hun administratief ambt een einde neemt. Zij blijven evenwel aan tot op het moment van hun vervanging. Artikel 4. Het secretariaat van de kamers van de administratieve afdeling en de griffie van deze afdeling worden verzekerd door ambtenaren van de FOD Sociale Zekerheid. Artikel 5. Aan de voorzitters wordt een zitpenning van 100 euro toegekend per deelname aan een zitting van een duur van minstens 3 uur. De voorzitters hebben recht op terugbetaling van hun reiskosten, onder de voorwaarden bepaald bij het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten. Voor de toepassing van het voorgaande lid worden de voorzitters gelijkgesteld met ambtenaren van niveau A. Artikel De voorzitter stelt de dagorde van de zittingen vast. De voorzitter wordt ermee belast 1 te waken over de eenheid van de beslissingen; 2 te waken over de goede uitvoering van het artikel 12; 3 elk jaar een activiteitenverslag te bezorgen aan de bevoegde ministers. De voorzitters kiezen een eerste voorzitter in hun midden, voor een termijn van drie jaar. De eerste voorzitter wordt ermee belast : 1 de zaken over de kamers te verdelen; 2 te waken over de eenheid van de beslissingen; 3 te waken over de goede uitvoering van het artikel 12; 4 elk jaar een activiteitenverslag te bezorgen aan de bevoegde ministers; Bijwerking 2010/4 S. 280

254 De administratieve afdeling stelt een huishoudelijk reglement op dat inzonderheid de dagen van de zittingen en de termijn bepaalt waarbinnen de dagorde aan de leden wordt meegedeeld. Dit reglement wordt onderworpen aan de goedkeuring van de Ministers bevoegd voor Sociale Zaken, Werk en Middenstand. 2. De zittingen van de kamers van de administratieve afdeling zijn niet openbaar. Deze kamers beslissen op stukken na in voorkomend geval de partij(en) van de arbeidsrelatie gehoord te hebben, hetzij op vraag van de meerderheid der leden of de Voorzitter, hetzij op uitdrukkelijke vraag van de een of andere partij. In voorkomend geval kunnen de partijen zich laten vertegenwoordigen door een advocaat of door elke andere persoon naar keuze die beschikt over een schriftelijk mandaat. Wanneer bijkomende inlichtingen noodzakelijk blijken te zijn om te oordelen, kan de voorzitter van elke kamer deze op eigen initiatief aanvragen. 3. De kamers beraadslagen geldig bij meerderheid van de aanwezige of vertegenwoordigde leden, voor zover de meerderheid van de aanwezige of vertegenwoordigde leden bedoeld in artikel 2, 1, 1 en 2, zich gunstig uitspreken. De voorzitter heeft geen stemrecht behalve in geval van staking van stemmen. Artikel 7. Om de goede werking van de administratieve afdeling te garanderen wordt gevraagd, voor de aanvragen bedoeld in artikel 338, 2, eerste lid, van de programmawet (I) van 27 december 2006 : 1 de aanvraag in te dienen bij de griffie van de administratieve afdeling, hetzij door de neerlegging van een verzoekschrift ter plaatse, hetzij bij een ter post aangetekend schrijven, binnen de termijn voorzien in het genoemde artikel; 2 de volgende gegevens op de aanvraag te vermelden : a) de naam, de voornaam, de woonplaats en in voorkomend geval het rijksregisternummer van de partijen van de arbeidsrelatie vermelden; b) het voorwerp van de aanvraag; c) de betrokken activiteitssector en beroep vermelden; Bijwerking 2010/4 S. 281

255 3 bij de aanvraag alle documenten te voegen die dienstig kunnen zijn om de arbeidsrelatie te kwalificeren en die met name de voorwaarden betreffende de uitvoering ervan verduidelijken; 4 de aanvraag door alle partijen van de arbeidsrelatie te laten ondertekenen. Artikel Om de goede werking van de administratieve afdeling te garanderen, wordt gevraagd, voor de aanvragen bedoeld in artikel 338, 2, tweede lid, van de voormelde programmawet : 1 de aanvraag in te dienen bij een sociaal verzekeringsfonds tegelijkertijd met de aansluitingsverklaring; 2 de volgende gegevens op de aanvraag te vermelden : a) de naam, de voornaam, de woonplaats en in voorkomend geval het rijksregisternummer van de partijen van de arbeidsrelatie vermelden; b) het voorwerp van de aanvraag; c) de betrokken activiteitssector en beroep vermelden; 3 bij de aanvraag alle documenten te voegen die dienstig kunnen zijn om de arbeidsrelatie te kwalificeren en die met name de voorwaarden betreffende de uitvoering ervan verduidelijken; 4 de aanvraag te ondertekenen. 2. De aanvrager kan de hulp inroepen van het betreffende sociaal verzekeringsfonds om de aanvraag zoals bedoeld in 1 op te stellen of om informatie te verkrijgen over de algemene of bijzondere criteria die toelaten om het bestaan of de afwezigheid van een gezagsrelatie te beoordelen. 3. Zodra de aanvraag voldoet aan de voorwaarden zoals bedoeld in 1, bezorgt het sociaal verzekeringsfonds deze aan de griffie van de administratieve afdeling, samen met een kopie van de aansluitingsverklaring die behoorlijk is ingevuld. Bijwerking 2010/4 S. 282

256 Artikel 9. Om de goede werking van de administratieve afdeling te garanderen, wordt gevraagd, voor de aanvragen bedoeld in artikel 338, 2, derde lid, van voormelde programmawet : 1 de aanvraag in te dienen bij de griffie van de administratieve afdeling, hetzij door de neerlegging van een verzoekschrift ter plaatse, hetzij bij een ter post aangetekend schrijven; 2 de volgende gegevens op de aanvraag te vermelden : a) de naam, de voornaam, de woonplaats en in voorkomend geval het rijksregisternummer van de aanvrager; b) het voorwerp van de aanvraag; c) de betrokken activiteitssector en beroep vermelden 3 bij de aanvraag alle documenten te voegen die dienstig kunnen zijn om de arbeidsrelatie te kwalificeren en die met name de voorwaarden betreffende de uitvoering ervan verduidelijken; 4 de aanvraag te ondertekenen. Artikel 10. Om de goede werking van de administratieve afdeling te garanderen, wordt gevraagd, voor de aanvragen bedoeld in artikel 338, 6 van voormelde programmawet : 1 de aanvraag in te dienen bij de griffie van de administratieve afdeling, hetzij door de neerlegging van een verzoekschrift ter plaatse, hetzij bij een ter post aangetekend schrijven; 2 de volgende gegevens op de aanvraag te vermelden : a) de naam, de voornaam, de woonplaats en in voorkomend geval het rijksregisternummer van de aanvrager; b) het voorwerp en de reden van de aanvraag; c) de wijzigingen aan de arbeidsrelatie; 3 bij de aanvraag alle documenten te voegen die dienstig kunnen zijn om de arbeidsrelatie te kwalificeren en die met name de voorwaarden betreffende de uitvoering ervan verduidelijken; 4 de aanvraag te ondertekenen. Bijwerking 2010/4 S. 283

257 Artikel 11. De griffie houdt een lijst bij van alle aanvragen, bedoeld in de artikelen 8 tot en met 11 van dit besluit. Een kopie van deze lijst wordt minstens een keer per kwartaal bezorgd aan de diensten van de RSZ, het RSVZ, de FOD Sociale Zekerheid, de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. De leden van de normatieve commissie ontvangen ook een kopie van deze lijst. Artikel 12. De beslissingen van de administratieve afdeling worden genomen binnen de drie maanden volgend op de datum van indiening van de aanvraag. Deze termijn wordt in voorkomend geval verlengd met het aantal dagen tussen de datum van de aanvraag van bijkomende documenten waarvan sprake in artikel 7, 2, en de datum van ontvangst van deze documenten. Voor de aanvragen bedoeld in artikel 9 begint de termijn van drie maanden evenwel pas te lopen vanaf de dag waarop de griffie deze ontvangt van het betreffende sociaal verzekeringsfonds. Artikel 13. De Minister bevoegd voor Sociale Zaken, de Minister bevoegd voor Werk en de Minister bevoegd voor Zelfstandigen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. Bijwerking 2010/4 S. 284

258 KONINKLIJK BESLUIT VAN 14 DECEMBER 2010 betreffende de samenstelling en de werking van de normatieve afdeling van de Commissie ter regeling van de arbeidsrelatie (B.S. 28 december 2010, Ed. 2 rechtzetting in het B.S. 28 januari 2011, Ed. 2) Opgeheven door: de wet van 25 augustus 2012 tot wijziging van Titel XIII van de programmawet (I) van 27 december 2006, wat de aard van de arbeidsrelaties betreft (B.S. 11 september 2012, Ed. 2), artikel 16, 3, in werking getreden op 21 september Bijwerking 2012/2 S. 285

259 Artikel 1. De normatieve afdeling van de Commissie ter regeling van de arbeidsrelatie bedoeld in artikel 329, 1, van de programmawet (I) van 27 december 2006, hierna normatieve afdeling genoemd, wordt ingesteld bij de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. Artikel 2. Overeenkomstig artikel 329, 2, eerste lid van de programmawet van 27 december 2006, is de normatieve afdeling samengesteld uit volgende leden : 1 zes leden afkomstig uit de Directie-generaal Zelfstandigen van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid of uit het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen; 2 drie leden afkomstig uit de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg; 3 drie leden afkomstig uit de Directie-generaal Sociaal Beleid van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid of uit de Rijksdienst voor sociale zekerheid; 4 vier deskundigen benoemd op de voordracht van de ministers bevoegd voor Sociale Zaken, Werk en Middenstand. De normatieve afdeling wordt voorgezeten door een magistraat aangewezen door de Minister van Justitie. Artikel De in artikel 2, eerste lid bedoelde leden worden benoemd voor een hernieuwbaar mandaat van zes jaar. 2. Het mandaat kan beëindigd worden indien wordt vastgesteld dat de in de vorige paragraaf bedoelde leden niet meer op duurzame wijze deelnemen aan de vergaderingen van de normatieve afdeling. De in artikel 2, eerste lid, 1 tot en met 3 bedoelde leden maken geen deel meer uit van de normatieve afdeling wanneer ze hun administratieve functies stopzetten. Alle leden blijven lid totdat ze worden vervangen. 3. De in artikel 2, eerste lid, 1 tot en met 3 bedoelde leden kunnen niet tegelijkertijd deel uitmaken van de administratieve afdeling van de Commissie ter regeling van de arbeidsrelaties. Bijwerking 2010/4 S. 286

260 Artikel 4. Het secretariaat van de normatieve afdeling wordt verzorgd door ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. Het wordt uitsluitend belast met de administratieve ondersteuning van de normatieve afdeling. Artikel 5. De normatieve afdeling stelt een huishoudelijk reglement op en legt dit ter goedkeuring voor aan de ministers bevoegd voor Sociale zaken, Werk en Middenstand. Artikel De normatieve afdeling vergadert geldig wanneer minstens de helft van de leden bedoeld in, enerzijds, artikel 2, eerste lid, 1, en, anderzijds, minstens de helft van de leden bedoeld in artikel 2, eerste lid, 2 en 3, aanwezig zijn. Indien onvoldoende leden aanwezig zijn, roept de Voorzitter een tweede vergadering bijeen die, ongeacht het aantal aanwezige leden, geldig is samengesteld. De tweede vergadering kan ten vroegste zeven dagen na de eerste vergadering plaatsvinden. 2. De normatieve afdeling spreekt zich geldig uit bij meerderheid van de aanwezige leden, voor zover de meerderheid van de leden bedoeld in, enerzijds, artikel 2, eerste lid, 1 en, anderzijds, artikel 2, eerste lid, 2 en 3 zich gunstig uitspreken. Wanneer dat niet het geval is, is een meerderheid van twee derden van de aanwezige leden vereist. Artikel 7. De normatieve afdeling mag intern werkgroepen oprichten waarvan ze de bevoegdheid, samenstelling en werking bepaalt. Artikel 8. De Voorzitter en de deskundigen krijgen per zitting van ten minste drie uren een presentiegeld van 100 euro. Indien de experts, overeenkomstig artikel 336, 4, van de voornoemde wet van 27 december 2006, er toe gehouden zijn een nieuwe lijst met specifieke criteria voor te stellen, krijgen zij een vergoeding van 150 euro indien ze deze lijst aan de normatieve afdeling bezorgen. Bijwerking 2010/4 S. 287

261 Artikel 9. De Voorzitter en de deskundigen krijgen hun reiskosten terugbetaald volgens de voorwaarden vastgesteld bij het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten voor de ambtenaren van niveau A. Artikel 10. De Minister bevoegd voor Sociale Zaken, de Minister bevoegd voor Werk en de Minister bevoegd voor Middenstand zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. Bijwerking 2010/4 S. 288

262 MINISTERIEEL BESLUIT VAN 29 JUNI 2012 tot bepaling van de modellen van berichten en kennisgevingen beoogd in artikel 23quater van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen (B.S. 5 juli 2012) Bijwerking 2012/1 S.289

263 Artikel 1. De berichten en kennisgevingen, bedoeld in artikel 23quater van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, worden opgesteld overeenkomstig de modellen beoogd in de bijlagen I en II van dit besluit. Artikel 2. Dit besluit treedt in werking op 1 juli Bijwerking 2012/1 S.290

264 Bijwerking 2012/1 S.291

265 Bijwerking 2012/1 S.292

266 Bijwerking 2012/1 S.293

KONINKLIJK BESLUIT VAN 19 DECEMBER 1967

KONINKLIJK BESLUIT VAN 19 DECEMBER 1967 KONINKLIJK BESLUIT VAN 19 DECEMBER 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen (B.S.

Nadere informatie

SOCIAAL STATUUT DER ZELFSTANDIGEN

SOCIAAL STATUUT DER ZELFSTANDIGEN RIJKSINSTITUUT VOOR DE SOCIALE VERZEKERINGEN DER ZELFSTANDIGEN SOCIAAL STATUUT DER ZELFSTANDIGEN Officieuze coördinatie van de wetteksten BIJWERKING 2014/1 (teksten verschenen in het Belgisch Staatsblad

Nadere informatie

KONINKLIJK BESLUIT NR. 38 VAN 27 JULI 1967. houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. (B.S. 29 juli 1967)

KONINKLIJK BESLUIT NR. 38 VAN 27 JULI 1967. houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. (B.S. 29 juli 1967) KONINKLIJK BESLUIT NR. 38 VAN 27 JULI 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen (B.S. 29 juli 1967) S.1 Aangevuld, gewijzigd of aangepast door : - het koninklijk besluit nr. 74

Nadere informatie

KONINKLIJK BESLUIT NR. 38 VAN 27 JULI houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. (B.S. 29 juli 1967)

KONINKLIJK BESLUIT NR. 38 VAN 27 JULI houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. (B.S. 29 juli 1967) KONINKLIJK BESLUIT NR. 38 VAN 27 JULI 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen (B.S. 29 juli 1967) S.1 Aangevuld, gewijzigd of aangepast door : - het koninklijk besluit nr. 74

Nadere informatie

WET VAN 29 MAART 1976. betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen. (B.S. 6 mei 1976)

WET VAN 29 MAART 1976. betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen. (B.S. 6 mei 1976) WET VAN 29 MAART 1976 betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen (B.S. 6 mei 1976) Gewijzigd door: - de wet van 17 maart 1993 (B.S. 22 april 1993) ; - de wet van 6 april 1995 (B.S. 26 juli 1995) ;

Nadere informatie

6 MAART 2007. - Koninklijk besluit tot instelling van een regeling van sociale voordelen voor sommige geneesheren

6 MAART 2007. - Koninklijk besluit tot instelling van een regeling van sociale voordelen voor sommige geneesheren 6 MAART 2007. - Koninklijk besluit tot instelling van een regeling van sociale voordelen voor sommige geneesheren BS 20/03/2007 (dit KB vervangt het KB dd 31/03/1983 zie art 6 van KB 06-03-2007) Gewijzigd

Nadere informatie

KONINKLIJK BESLUIT VAN 22 DECEMBER houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen

KONINKLIJK BESLUIT VAN 22 DECEMBER houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen KONINKLIJK BESLUIT VAN 22 DECEMBER 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen (B.S. 10 januari 1968) P.120 Aangevuld, gewijzigd en aangepast door :

Nadere informatie

KONINKLIJK BESLUIT VAN 22 DECEMBER 1967. houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen

KONINKLIJK BESLUIT VAN 22 DECEMBER 1967. houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen KONINKLIJK BESLUIT VAN 22 DECEMBER 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen (B.S. 10 januari 1968) P.120 Aangevuld, gewijzigd en aangepast door :

Nadere informatie

Informatie over stopzetting, gelijkstelling wegens ziekte, voortgezette verzekering, overbruggingsrecht

Informatie over stopzetting, gelijkstelling wegens ziekte, voortgezette verzekering, overbruggingsrecht Informatie over stopzetting, gelijkstelling wegens ziekte, voortgezette verzekering, overbruggingsrecht Incozina sociaal verzekeringsfonds vzw caisse d assurances sociales asbl Torhoutsesteenweg 384 B-8200

Nadere informatie

KONINKLIJK BESLUIT VAN 22 DECEMBER houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen

KONINKLIJK BESLUIT VAN 22 DECEMBER houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen KONINKLIJK BESLUIT VAN 22 DECEMBER 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen (B.S. 10 januari 1968) P.120 Aangevuld, gewijzigd en aangepast door :

Nadere informatie

R.I.Z.I.V. Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering

R.I.Z.I.V. Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering R.I.Z.I.V. Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering Uitkeringen Omzendbrief VI nr 2010/504 van 23 december 2010 484/4 Van toepassing vanaf 1 januari 2011 Toepassing van artikel 28bis, 2

Nadere informatie

KONINKLIJK BESLUIT VAN 22 DECEMBER houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen

KONINKLIJK BESLUIT VAN 22 DECEMBER houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen KONINKLIJK BESLUIT VAN 22 DECEMBER 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen (B.S. 10 januari 1968) P.120 Aangevuld, gewijzigd en aangepast door :

Nadere informatie

verklaring van aansluiting van de meewerkende echtgenote/echtgenoot (koninklijk besluit nr. 38, art. 7 bis)

verklaring van aansluiting van de meewerkende echtgenote/echtgenoot (koninklijk besluit nr. 38, art. 7 bis) Nr. tussenpersoon: Naam en voornaam:... Tel.: gsm: e-mail:... Ondernemingsloket FORMALIS:... Agentschap van Groep S te:... Andere:... verklaring van aansluiting van de meewerkende echtgenote/echtgenoot

Nadere informatie

KONINKLIJK BESLUIT VAN 11 MEI 2007

KONINKLIJK BESLUIT VAN 11 MEI 2007 KONINKLIJK BESLUIT VAN 11 MEI 2007 ter uitvoering van hoofdstuk VI, van titel IV, van de programmawet (I) van 27 december 2006 tot oprichting van een Schadeloosstellingfonds voor asbestslachtoffers (B.S.

Nadere informatie

Hervorming van de bijdragen

Hervorming van de bijdragen Hervorming van de bijdragen Vanaf 2015 worden de sociale bijdragen berekend op de inkomsten van het lopende jaar. Algemene principes Waarom een hervorming? Op dit ogenblik worden de sociale bijdragen van

Nadere informatie

AANVRAAG VOOR VRIJSTELLING VAN SOCIALE BIJDRAGEN ALS ZELFSTANDIGE

AANVRAAG VOOR VRIJSTELLING VAN SOCIALE BIJDRAGEN ALS ZELFSTANDIGE AANVRAAG VOOR VRIJSTELLING VAN SOCIALE BIJDRAGEN ALS ZELFSTANDIGE Voor wie? Zelfstandigen die zich in een tijdelijke moeilijke financiële of economische situatie bevinden, kunnen vragen om vrijgesteld

Nadere informatie

TITEL I Algemene bepalingen

TITEL I Algemene bepalingen ADMINISTRATIEVE SCHIKKING BETREFFENDE DE TOEPASSING VAN DE OVEREENKOMST BETREFFENDE DE SOCIALE ZEKERHEID TUSSEN HET KONINKRIJK BELGIË EN DE REPUBLIEK MOLDAVIË (Inwerkingtreding 01-01-2016, gepubliceerd

Nadere informatie

KONINKLIJK BESLUIT VAN 11 MEI 2007

KONINKLIJK BESLUIT VAN 11 MEI 2007 KONINKLIJK BESLUIT VAN 11 MEI 2007 ter uitvoering van hoofdstuk VI, van titel IV, van de programmawet (I) van 27 december 2006 tot oprichting van een Schadeloosstellingfonds voor asbestslachtoffers (B.S.

Nadere informatie

(van toepassing vanaf ) HOOFDSTUK I. - Definities.

(van toepassing vanaf ) HOOFDSTUK I. - Definities. Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 21 januari 1999 betreffende het verlaagd tarief van de successierechten in geval van overdracht van kleine en middelgrote ondernemingen (van toepassing

Nadere informatie

a) SOCIAAL STATUUT Te vervangen: FAIL. 21/12 FAIL. 21/12 FAIL. 21/14 FAIL. 21/14 TWEEDE DEEL a) RUST EN OVERLEVINGSPENSIOEN

a) SOCIAAL STATUUT Te vervangen: FAIL. 21/12 FAIL. 21/12 FAIL. 21/14 FAIL. 21/14 TWEEDE DEEL a) RUST EN OVERLEVINGSPENSIOEN RIJKSINSTITUUT VOOR DE SOCIALE VERZEKERINGEN DER ZELFSTANDIGEN SOCIAAL STATUUT DER ZELFSTANDIGEN Officieuze coördinatie van de wetteksten BIJWERKING 2018/1 (teksten verschenen in het Belgisch Staatsblad

Nadere informatie

Wie valt onder toepassing van het sociaal statuut?

Wie valt onder toepassing van het sociaal statuut? Statuut van de Gepensioneerde zelfstandige Statuut van de Gepensioneerde zelfstandige... Wie valt onder toepassing van het sociaal statuut?... Verplichtingen... Bijdrageplicht... Mag ik werken als gepensioneerde?...

Nadere informatie

27 JULI Koninklijk besluit nr 38 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.

27 JULI Koninklijk besluit nr 38 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. 27 JULI 1967. - Koninklijk besluit nr 38 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. BS 29/07/1967 in voege 01/01/1968 Gewijzigd door: WET 10/02/1998BS 21/02/1998 KB 31/12/1986 BS 23/01/1987

Nadere informatie

De nieuwe berekeningswijze van de sociale bijdragen : wat verandert er voor de zelfstandigen? 6/5/2014. Partena HDP

De nieuwe berekeningswijze van de sociale bijdragen : wat verandert er voor de zelfstandigen? 6/5/2014. Partena HDP De nieuwe berekeningswijze van de sociale bijdragen : wat verandert er voor de zelfstandigen? 6/5/2014 Partena HDP 1. Berekening tot eind 2014 De sociale bijdragen zijn verschuldigd per kwartaal en ondeelbaar.

Nadere informatie

MANDATENLIJST EN VERMOGENSAANGIFTE

MANDATENLIJST EN VERMOGENSAANGIFTE MANDATENLIJST EN VERMOGENSAANGIFTE Wet van 26 juni 2004 tot uitvoering en aanvulling van de wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte

Nadere informatie

PROGRAMMAWET (I) VAN 27 DECEMBER 2006. (B.S. 28 december 2006, 3e editie) Uittreksels

PROGRAMMAWET (I) VAN 27 DECEMBER 2006. (B.S. 28 december 2006, 3e editie) Uittreksels PROGRAMMAWET (I) VAN 27 DECEMBER 2006 (B.S. 28 december 2006, 3e editie) Uittreksels Aangevuld, gewijzigd of aangepast door: - de wet van 21 december 2007 houdende diverse bepalingen (I) (B.S. 31 december

Nadere informatie

[KONINKLIJK BESLUIT VAN 6 JULI 1997

[KONINKLIJK BESLUIT VAN 6 JULI 1997 [KONINKLIJK BESLUIT VAN 6 JULI 1997 tot uitvoering van het koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van faillissement,

Nadere informatie

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. Officieuze coördinatie van de wet van 26 juni 2004 tot uitvoering en aanvulling van de wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte

Nadere informatie

tijdelijke moeilijke financiële of economische situatie Opgelet

tijdelijke moeilijke financiële of economische situatie Opgelet Zelfstandigen die zich in een tijdelijke moeilijke financiële of economische situatie bevinden, kunnen vragen om vrijgesteld te worden van de betaling van hun sociale bijdragen. Kunnen in aanmerking komen:

Nadere informatie

KONINKLIJK BESLUIT VAN 22 JUNI 2001

KONINKLIJK BESLUIT VAN 22 JUNI 2001 KONINKLIJK BESLUIT VAN 22 JUNI 2001 tot vaststelling van de regelen inzake de begroting, de boekhouding en de rekeningen van de openbare instellingen van sociale zekerheid die zijn onderworpen aan het

Nadere informatie

KONINKLIJK BESLUIT VAN 1 JULI 1992

KONINKLIJK BESLUIT VAN 1 JULI 1992 KONINKLIJK BESLUIT VAN 1 JULI 1992 tot uitvoering van hoofdstuk III van titel III van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, met betrekking tot de eenmalige bijdrage ten laste

Nadere informatie

IndependentActivity (mutaties van zelfstandigen) Inhoud

IndependentActivity (mutaties van zelfstandigen) Inhoud IndependentActivity (mutaties van zelfstandigen) Inhoud 1) Inleiding... 2 2) Wetgeving... 2 3) Historiek... 2 4) Wie gebruikt de dienst? Voor wie en naar wie? En binnen welke termijn?... 2 5) Wat zijn

Nadere informatie

Vrijstelling sociale bijdragen voor zelfstandigen in staat van behoefte

Vrijstelling sociale bijdragen voor zelfstandigen in staat van behoefte Vrijstelling sociale bijdragen voor zelfstandigen in staat van behoefte 1. Principe van de vrijstelling Zelfstandigen in staat van behoefte of in een andere toestand die de staat van behoefte benadert,

Nadere informatie

HOOFDSTUK I.- Definities. Artikel 1.- Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

HOOFDSTUK I.- Definities. Artikel 1.- Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: Koninklijk besluit van 30 januari 2003 tot vaststelling van de criteria, de voorwaarden en de nadere regels voor de toekenning van de toelage tot ondersteuning van acties die betrekking hebben op de bevordering

Nadere informatie

Laatste aanpassing: 27/03/ Paritair Comité voor de non-ferro metalen

Laatste aanpassing: 27/03/ Paritair Comité voor de non-ferro metalen 1050000 Paritair Comité voor de non-ferro metalen Sectoraal stelsel van de bestaanszekerheid... 2 Collectieve arbeidsovereenkomst van 27 april 2005 (74.724)... 2 Arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur,

Nadere informatie

Inlichtingenformulier

Inlichtingenformulier Inlichtingenformulier SOCIALE VERZEKERING TEN VOORDELE VAN ZELFSTANDIGEN IN MOEILIJKHEDEN, GECONFRONTEERD MET EEN AANZIENLIJKE DALING VAN DE OMZET OF VAN ZIJN INKOMSTEN DIE HEM IN EEN ZODANIGE ECONOMISCHE

Nadere informatie

Titel III. Het stelsel van de zelfstandigen

Titel III. Het stelsel van de zelfstandigen Titel III. Het stelsel van de zelfstandigen I. Toepassingsgebied Titel III. HET STELSEL VAN DE ZELFSTANDIGEN In dit verband 1 dient een onderscheid gemaakt tussen de personen die aan de vier sectoren onderworpen

Nadere informatie

Taksreglement betreffende het gebruik van een woonplaats door een bewoner die niet in de bevolkingsregisters is ingeschreven.

Taksreglement betreffende het gebruik van een woonplaats door een bewoner die niet in de bevolkingsregisters is ingeschreven. Taksreglement betreffende het gebruik van een woonplaats door een bewoner die niet in de bevolkingsregisters is ingeschreven. De gemeenteraad, in openbare vergadering van 11/12/2017, heeft het ondervermeld

Nadere informatie

van Belgische zijde: de heer Dr. Arthur NOKERMAN, Secretaris-generaal van het Ministerie van Sociale Voorzorg,

van Belgische zijde: de heer Dr. Arthur NOKERMAN, Secretaris-generaal van het Ministerie van Sociale Voorzorg, Administratieve schikking houdende de toepassingsmodaliteiten van de Overeenkomst betreffende de Sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Staat Israël, ondertekend te Brussel op 5 juli 1971

Nadere informatie

[KONINKLIJK BESLUIT VAN 18 NOVEMBER 1996

[KONINKLIJK BESLUIT VAN 18 NOVEMBER 1996 [KONINKLIJK BESLUIT VAN 18 NOVEMBER 1996 houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van faillissement, daarmee gelijkgestelde situaties of gedwongen stopzetting]

Nadere informatie

SOLIDARITEITSREGLEMENT VOOR DE WERKNEMERS TEWERKGESTELD IN HET PARITAIR COMITÉ 302. Inhoudstafel... 1. 1 Voorwerp... 2. 2 Werking in de tijd...

SOLIDARITEITSREGLEMENT VOOR DE WERKNEMERS TEWERKGESTELD IN HET PARITAIR COMITÉ 302. Inhoudstafel... 1. 1 Voorwerp... 2. 2 Werking in de tijd... SOLIDARITEITSREGLEMENT VOOR DE WERKNEMERS TEWERKGESTELD IN HET PARITAIR COMITÉ 302 Inhoudstafel Inhoudstafel... 1 1 Voorwerp... 2 2 Werking in de tijd... 2 3 Aansluiting... 2 4 De solidariteitsinstelling

Nadere informatie

Aanvraag voor vrijstelling van sociale bijdragen als zelfstandige

Aanvraag voor vrijstelling van sociale bijdragen als zelfstandige Aanvraag voor vrijstelling van sociale bijdragen als zelfstandige Voor wie? De zelfstandige die zich in een tijdelijke moeilijke economische of financiële situatie bevindt, kan een vrijstelling vragen

Nadere informatie

Statuut van de Zelfstandige in hoofdberoep

Statuut van de Zelfstandige in hoofdberoep STATUUT VAN ZELFSTANDIGE IN HOOFDBEROEP OF BIJBEROEP Statuut van de Zelfstandige in hoofdberoep... Wie valt onder toepassing van het sociaal statuut?... Verplichtingen... Rechten... Statuut Zelfstandige

Nadere informatie

Gelet op het auditoraatsrapport van de Kruispuntbank ontvangen op 12 mei 2005; A. CONTEXT VAN DE AANVRAAG EN ONDERWERP ERVAN

Gelet op het auditoraatsrapport van de Kruispuntbank ontvangen op 12 mei 2005; A. CONTEXT VAN DE AANVRAAG EN ONDERWERP ERVAN SCSZ/05/69 1 BERAADSLAGING NR. 05/026 VAN 7 JUNI 2005 M.B.T. DE RAADPLEGING VAN HET WACHTREGISTER DOOR DE DIENST VOOR ADMINISTRATIEVE CONTROLE VAN HET RIJKSINSTITUUT VOOR ZIEKTE- EN INVALIDITEITSVERZEKERING

Nadere informatie

Gelet op het auditoraatsrapport van de Kruispuntbank ontvangen op 5 december 2005;

Gelet op het auditoraatsrapport van de Kruispuntbank ontvangen op 5 december 2005; SCSZ/05/148 1 BERAADSLAGING NR. 05/053 VAN 20 DECEMBER 2005 M.B.T. DE MEDEDELING VAN PERSOONSGEGEVENS DOOR DE VERZEKERINGSINSTELLINGEN AAN DE FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIËN MET HET OOG OP HET VASTSTELLEN

Nadere informatie

Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, titel III, hoofdstuk II, afdeling III, onderafdeling 4. Ondernemingen die investeren in een raamovereenkomst voor de productie van een audiovisueel werk Art. 194ter.

Nadere informatie

DB Pension Plan/DB Long Term Plan Algemene Voorwaarden

DB Pension Plan/DB Long Term Plan Algemene Voorwaarden DB Pension Plan/DB Long Term Plan Algemene Voorwaarden INHOUDSTAFEL Pag. Hoofdverzekering Hoofdstuk I Definities 2 Hoofdstuk II Voorwerp van de verzekering 2 Artikel 1 Voorwerp van het contract 2 Artikel

Nadere informatie

Gelet op de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, inzonderheid op artikel 15;

Gelet op de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, inzonderheid op artikel 15; SCSZ/07/007 1 BERAADSLAGING NR. 07/004 VAN 9 JANUARI 2007 MET BETREKKING TOT DE MEDEDELING VAN PERSOONSGEGEVENS DOOR DE VERENIGING ZONDER WINSTOOGMERK CIMIRE AAN DE RIJKSDIENST VOOR PENSIOENEN MET HET

Nadere informatie

KONINKLIJK BESLUIT NR. 72 VAN 10 NOVEMBER 1967. betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen. (B.S.

KONINKLIJK BESLUIT NR. 72 VAN 10 NOVEMBER 1967. betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen. (B.S. KONINKLIJK BESLUIT NR. 72 VAN 10 NOVEMBER 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen (B.S. 14 november 1967) P.1 Aangevuld, gewijzigd en aangepast door : - de wet van 1 april 1969

Nadere informatie

Naam :... Voornaam :... Rijksregisternummer :... Burgerlijke staat :... sinds :... Woonplaats :

Naam :... Voornaam :... Rijksregisternummer :... Burgerlijke staat :... sinds :... Woonplaats : INLICHTINGENFORMULIER A DAT AANGETEKEND MOET WORDEN TERUGGESTUURD NAAR HET SOCIAAL VERZEKERINGSFONDS IN HET KADER VAN EEN AANVRAAG VOOR VRIJSTELLING VAN SOCIALE BIJDRAGEN ALS ZELFSTANDIGE Gelieve een antwoord

Nadere informatie

Tekst opgesteld door Dirk Torfs, augustus 2000, laatst aangepast in januari 2013.

Tekst opgesteld door Dirk Torfs, augustus 2000, laatst aangepast in januari 2013. 1 Sociaal statuut van de zelfstandige Tekst opgesteld door Dirk Torfs, augustus 2000, laatst aangepast in januari 2013. 1. Wie is een zelfstandige? Een zelfstandige is een persoon die in België een beroepsbezigheid

Nadere informatie

(Inwerking getreden op 1 augustus 2009 Belgisch Staatsblad: 4 augustus 2009)

(Inwerking getreden op 1 augustus 2009 Belgisch Staatsblad: 4 augustus 2009) Administratieve schikking Betreffende de toepassing van de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Oosterse Republiek Uruguay (Inwerking getreden op 1 augustus

Nadere informatie

INHOUDSTAFEL A. WETTELIJKE BEPALINGEN. 1. K.B. nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen

INHOUDSTAFEL A. WETTELIJKE BEPALINGEN. 1. K.B. nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen INHOUDSTAFEL A. WETTELIJKE BEPALINGEN 1. K.B. nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen 2. Wet van 9 juni 1970 houdende sociale programmatie ten voordele van

Nadere informatie

de hervorming sociale bijdragen van zelfstandigen uitgelegd

de hervorming sociale bijdragen van zelfstandigen uitgelegd de hervorming sociale bijdragen van zelfstandigen uitgelegd ZelFSTAnDIge Inhoud 1. Basisprincipe 2 2. Aanpassing van de sociale bijdragen 2 3. Regularisatie 4 4. Pro-rata berekening bij onvolledige bijdragejaren

Nadere informatie

(Inwerking getreden op 1 november 2010 Belgisch Staatsblad: 29 oktober 2010)

(Inwerking getreden op 1 november 2010 Belgisch Staatsblad: 29 oktober 2010) Administratieve Schikking houdende de toepassingsmodaliteiten van de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en Quebec (Inwerking getreden op 1 november 2010 Belgisch

Nadere informatie

BIJLAGEN. Bijlage 1: Bijdragereeks en de impact op het recht op kinderbijslag I II III IV V

BIJLAGEN. Bijlage 1: Bijdragereeks en de impact op het recht op kinderbijslag I II III IV V BIJLAGEN Bijlage 1: Bijdragereeks en de impact op het recht op kinderbijslag Naar aanleiding van de Algemene Kinderbijslagwet heeft FAMIFED een tabel opgemaakt met de impact van de verschillende bijdragereeksen

Nadere informatie

Programmawet van 22.12.89 en uitvoeringsbesluit van 8 maart 1990

Programmawet van 22.12.89 en uitvoeringsbesluit van 8 maart 1990 Programmawet van 22.12.89 en uitvoeringsbesluit van 8 maart 1990 rechtsbron bron/reg.nr. rechtsbrondatum publicatiedatum pagina Wet - 22.12.1989 K.B. - B.S. - 30.12.1989 21382 Wet - 29.03.2012 B.S. - 06.04.2012

Nadere informatie

INDIVIDUELE RESERVE-OVERDRACHT VOOR AANVULLENDE PENSIOENEN TUSSEN VERZEKERINGSONDERNEMINGEN EN INSTELLINGEN VOOR BEDRIJFSPENSIOENVOORZIENING

INDIVIDUELE RESERVE-OVERDRACHT VOOR AANVULLENDE PENSIOENEN TUSSEN VERZEKERINGSONDERNEMINGEN EN INSTELLINGEN VOOR BEDRIJFSPENSIOENVOORZIENING LEVEN 2015-14 / BIJLAGE 2 LEVEN/ TECHN. COMM. COLLECTIEF 2015-88/B INDIVIDUELE RESERVE-OVERDRACHT VOOR AANVULLENDE PENSIOENEN TUSSEN VERZEKERINGSONDERNEMINGEN EN INSTELLINGEN VOOR BEDRIJFSPENSIOENVOORZIENING

Nadere informatie

Vrijstelling van sociale bijdragen

Vrijstelling van sociale bijdragen www.xerius.be Vrijstelling van sociale bijdragen Wie kan een vrijstelling van sociale bijdragen aanvragen? U kunt vrijstelling verkrijgen, als u zich in één van de vier volgende situaties bevindt: 1. U

Nadere informatie

Het sociaal statuut der zelfstandigen Publieke mandatarissen

Het sociaal statuut der zelfstandigen Publieke mandatarissen Het sociaal statuut der zelfstandigen Publieke mandatarissen Moderne overheid, kwalitatieve service Met de wet van 13 juli 2005 (B.S. 29 juli 2005, Ed. 2; B.S. 14 september 2005) en het KB van 10 augustus

Nadere informatie

H.T. Aanvraagformulier (uitgave 2008) Huurtoelage

H.T. Aanvraagformulier (uitgave 2008) Huurtoelage Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest DIRECTIE HUISVESTING CCN - Noordstation - Vooruitgangstraat 80 bus 1 H.T 1035 Brussel Aanvraagformulier (uitgave 2008) Opdat de aanvraag op geldige wijze

Nadere informatie

Sociale bijdragen 2018 (zonder de beheerskosten)

Sociale bijdragen 2018 (zonder de beheerskosten) GROEP BIJDRAGEBETALERS GLOBALE BIJDRAGE I. Verplichte bijdragen verschuldigd wegens de uitoefening van een beroepsbezigheid I = de geherwaardeerde beroepsinkomsten van de onderworpenen in N-3 voor de voorlopige

Nadere informatie

Art. 3. Elke belastingplichtige, gehouden tot het indienen

Art. 3. Elke belastingplichtige, gehouden tot het indienen K.B. nr. 10 KONINKLIJK BESLUIT NR. 10 VAN 29 DECEMBER 1992, MET BETREKKING TOT DE UITOEFENINGSMODALITEITEN VAN DE KEUZEN, BEDOELD IN DE ARTIKELEN 15, 5, DERDE LID EN 25TER, 1, TWEEDE LID, 2, TWEEDE LID,

Nadere informatie

6 MAART Koninklijk besluit tot instelling van een regeling van sociale voordelen voor sommige geneesheren

6 MAART Koninklijk besluit tot instelling van een regeling van sociale voordelen voor sommige geneesheren 6 MAART 2007. - Koninklijk besluit tot instelling van een regeling van sociale voordelen voor sommige geneesheren BS 20/03/2007 (dit KB vervangt het KB dd 31/03/1983 zie art 6 van KB 06-03-2007) Gewijzigd

Nadere informatie

BIJLAGEN. Bijlage 1: Bijdragereeks en de impact op het recht op kinderbijslag I II III IV V

BIJLAGEN. Bijlage 1: Bijdragereeks en de impact op het recht op kinderbijslag I II III IV V BIJLAGEN Bijlage 1: Bijdragereeks en de impact op het recht op kinderbijslag Naar aanleiding van de Algemene Kinderbijslagwet heeft FAMIFED een tabel opgemaakt met de impact van de verschillende bijdragereeksen

Nadere informatie

Reglement voor het toezicht op de boekhouding

Reglement voor het toezicht op de boekhouding NATIONALE KAMER VAN NOTARISSEN Reglement voor het toezicht op de boekhouding Aangenomen door de algemene vergadering van de Nationale Kamer van notarissen op 29 januari 2002 Goedgekeurd bij K.B. van 9

Nadere informatie

Sociale bijdragen 2019 (zonder de beheerskosten)

Sociale bijdragen 2019 (zonder de beheerskosten) GROEP BIJDRAGEBETALERS GLOBALE BIJDRAGE I. Verplichte bijdragen verschuldigd wegens de uitoefening van een beroepsbezigheid I = de geherwaardeerde beroepsinkomsten van de onderworpenen in N-3 voor de voorlopige

Nadere informatie

TITEL I - Algemene bepalingen

TITEL I - Algemene bepalingen Administratieve schikking houdende de modaliteiten van toepassing van de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en Australië (Inwerking getreden op 1 juli 2005 Belgisch

Nadere informatie

[KONINKLIJK BESLUIT VAN 18 NOVEMBER houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen.]

[KONINKLIJK BESLUIT VAN 18 NOVEMBER houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen.] [KONINKLIJK BESLUIT VAN 18 NOVEMBER 1996 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen.] (20) (35) (B.S. 13 december 1996 - erratum BS 22 januari 1997) Bekrachtigd met uitwerking

Nadere informatie

Reglement goedgekeurd door de Gemeenteraad in openbare zitting van 15/12/2014.

Reglement goedgekeurd door de Gemeenteraad in openbare zitting van 15/12/2014. REGLEMENT HOUDENDE DE GEDEELTELIJKE TERUGBETALING VAN DE GEMEENTELIJKE OPCENTIEMEN OP DE ONROERENDE VOORHEFFING VOOR EEN NIEUW AANGESCHAFTE OF GEBOUWDE WONING TE SINT-LAMBRECHTS-WOLUWE Reglement goedgekeurd

Nadere informatie

ALGEMENE VOORWAARDEN FIRST FISCAAL FIRST PENSIOENSPAREN

ALGEMENE VOORWAARDEN FIRST FISCAAL FIRST PENSIOENSPAREN ALGEMENE VOORWAARDEN FIRST FISCAAL FIRST PENSIOENSPAREN Inhoudstafel Blz. Artikel 1 : Definities 4 Artikel 2 : Doel van het contract - Algemene beschrijving 4 Artikel 3 : Ingangsdatum van het contract

Nadere informatie

AANVRAAGFORMULIER VOOR HET ATTEST VRIJSTELLING SCHENKINGSRECHTEN ARTIKEL 140/6, 1, WETBOEK DER REGISTRATIE-, HYPOTHEEK- EN GRIFFIERECHTEN

AANVRAAGFORMULIER VOOR HET ATTEST VRIJSTELLING SCHENKINGSRECHTEN ARTIKEL 140/6, 1, WETBOEK DER REGISTRATIE-, HYPOTHEEK- EN GRIFFIERECHTEN Brussel Fiscaliteit* Kruidtuinlaan 20 1035 Brussel AANVRAAGFORMULIER VOOR HET ATTEST VRIJSTELLING SCHENKINGSRECHTEN ARTIKEL 140/6, 1, WETBOEK DER REGISTRATIE-, HYPOTHEEK- EN GRIFFIERECHTEN Waarvoor dient

Nadere informatie

Auteur. Elfri De Neve. www.elfri.be. Onderwerp. De sociale verzekering voor zelfstandigen, in geval van faillissement. Copyright and disclaimer

Auteur. Elfri De Neve. www.elfri.be. Onderwerp. De sociale verzekering voor zelfstandigen, in geval van faillissement. Copyright and disclaimer Auteur Elfri De Neve www.elfri.be Onderwerp De sociale verzekering voor zelfstandigen, in geval van faillissement Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen

Nadere informatie

H.T. Aanvraagformulier (uitgave 2008) Huurtoelage

H.T. Aanvraagformulier (uitgave 2008) Huurtoelage Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest DIRECTIE HUISVESTING CCN - Noordstation - Vooruitgangstraat 80 bus 1 H.T 1035 Brussel Aanvraagformulier (uitgave 2008) Opdat de aanvraag op geldige wijze

Nadere informatie

Administratieve schikking betreffende de toepassing van de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en Montenegro

Administratieve schikking betreffende de toepassing van de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en Montenegro 1 Administratieve schikking betreffende de toepassing van de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en Montenegro (Inwerking getreden op 01/06/2014, gepubliceerd in

Nadere informatie

Meewerkende echtgeno(o)t(e): informatiefiche

Meewerkende echtgeno(o)t(e): informatiefiche Meewerkende echtgeno(o)t(e): informatiefiche Sinds 01/01/2003 was er een verplichte aansluiting van de meewerkende echtgeno(o)t(e) onder het 'mini-statuut'. Men kon toen vrijwillig toetreden tot het maxi-statuut.

Nadere informatie

VAPZ - Sociaal VAP - RIZIV

VAPZ - Sociaal VAP - RIZIV VAPZ - Sociaal VAP - RIZIV 2 VAPZ - Sociaal VAP - RIZIV Inhoud Reden bijvoegsel en invoegetreding...3 Pensioenleeftijd...3 Verdaging van de pensioenleeftijd...3 Gevolgen van de verdaging van de pensioenleeftijd...3

Nadere informatie

INHOUDSTAFEL A. WETTELIJKE BEPALINGEN. 1. K.B. nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen

INHOUDSTAFEL A. WETTELIJKE BEPALINGEN. 1. K.B. nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen INHOUDSTAFEL A. WETTELIJKE BEPALINGEN 1. K.B. nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen 2. Wet van 9 juni 1970 houdende sociale programmatie ten voordele van

Nadere informatie

FOD Sociale Zekerheid DG Zelfstandigen

FOD Sociale Zekerheid DG Zelfstandigen FOD Sociale Zekerheid DG Zelfstandigen NOTA OVER HET NIEUW STATUUT VOOR MEEWERKENDE ECHTGENOTEN Vanaf 1 juli 2005 zijn alle meewerkende echtgenoten verplicht onderworpen aan het volledig sociaal statuut

Nadere informatie

HUUROVEREENKOMST KANTOOR. Tussen 1. De heer en/of mevrouw (naam, voornaam, adres)... hierna de verhuurder genoemd

HUUROVEREENKOMST KANTOOR. Tussen 1. De heer en/of mevrouw (naam, voornaam, adres)... hierna de verhuurder genoemd HUUROVEREENKOMST KANTOOR Tussen 1. De heer en/of mevrouw (naam, voornaam, adres)... hierna de verhuurder genoemd en 2. De heer en/of mevrouw (naam, voornaam, adres, ondernemingsnummer en eventueel RPR)

Nadere informatie

Inlichtingenformulier A1

Inlichtingenformulier A1 Vrijstelling van de sociale bijdragen van de zelfstandig Inlichtingenformulier A1 Moet aangetekend teruggestuurd worden naar het sociaal verzekeringsfonds Gelieve een antwoord te geven op elke vraag/rubriek.

Nadere informatie

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale zekerheid»

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale zekerheid» Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale zekerheid» SCSZ/07/162 BERAADSLAGING NR. 07/059 VAN 6 NOVEMBER 2007 MET BETREKKING TOT DE MEDEDELING VAN PERSOONSGEGEVENS

Nadere informatie

INDIVIDUELE RESERVE-OVERDRACHT VOOR AANVULLENDE PENSIOENEN TUSSEN VERZEKERINGSONDERNEMINGEN

INDIVIDUELE RESERVE-OVERDRACHT VOOR AANVULLENDE PENSIOENEN TUSSEN VERZEKERINGSONDERNEMINGEN LEVEN 2015-14 / BIJLAGE 1 LEVEN/ TECHN. COMM. COLLECTIEF 2015-88/A INDIVIDUELE RESERVE-OVERDRACHT VOOR AANVULLENDE PENSIOENEN TUSSEN VERZEKERINGSONDERNEMINGEN 22 september 2015 Inleiding Definities Voor

Nadere informatie

Administratieve schikking voor de toepassing van de overeenkomst over de sociale zekerheid tussen België en Canada van 10 mei 1984

Administratieve schikking voor de toepassing van de overeenkomst over de sociale zekerheid tussen België en Canada van 10 mei 1984 Administratieve schikking voor de toepassing van de overeenkomst over de sociale zekerheid tussen België en Canada van 10 mei 1984 (Inwerking getreden op 1 januari 1987 Belgisch Staatsblad: 10 februari

Nadere informatie

Reglement renteloze leningen aan verenigingen

Reglement renteloze leningen aan verenigingen Reglement renteloze leningen aan verenigingen goedgekeurd door de gemeenteraad op 22 maart 2004 gepubliceerd op www.westerlo.be op 13 juni 2018 Hoofdstuk I Algemene bepalingen Artikel 1 Artikel 2 1 Artikel

Nadere informatie

Titel. Inhoudstafel Tekst Begin

Titel. Inhoudstafel Tekst Begin Page 1 of 6 J U S T E L - Geconsolideerde wetgeving Einde Eerste woord Laatste woord Aanhef Inhoudstafel Einde Franstalige versie belgiëlex. be - Kruispuntbank Wetgeving ELI - Navigatie systeem via een

Nadere informatie

SOLIDARITEITSREGLEMENT VOOR DE BEDIENDEN TEWERKGESTELD IN HET PARITAIR COMITÉ 220. Inhoudstafel... 1. 1 Voorwerp... 2. 2 Werking in de tijd...

SOLIDARITEITSREGLEMENT VOOR DE BEDIENDEN TEWERKGESTELD IN HET PARITAIR COMITÉ 220. Inhoudstafel... 1. 1 Voorwerp... 2. 2 Werking in de tijd... Bijlage 4 SOLIDARITEITSREGLEMENT VOOR DE BEDIENDEN TEWERKGESTELD IN HET PARITAIR COMITÉ 220 Inhoudstafel Inhoudstafel... 1 1 Voorwerp... 2 2 Werking in de tijd... 2 3 Aansluiting... 2 4 De solidariteitsinstelling

Nadere informatie

Aansluiting sociale verzekering voor zelfstandigen

Aansluiting sociale verzekering voor zelfstandigen Nr. tussenpersoon... Naam tussenpersoon... Bron... Nr. begunstigd kantoor... Aansluiting sociale verzekering voor zelfstandigen. De aangeslotene (in te vullen in hoofdletters) Rijksregisternummer (INSS)

Nadere informatie

HOOFDSTUK XI. Echtscheiding, scheiding van tafel en bed en scheiding van goederen

HOOFDSTUK XI. Echtscheiding, scheiding van tafel en bed en scheiding van goederen GERECHTELIJK WETBOEK - Deel IV : BURGERLIJKE RECHTSPLEGING. HOOFDSTUK XI. Echtscheiding, scheiding van tafel en bed en scheiding van goederen Afdeling II. Echtscheiding door onderlinge toestemming. Art.

Nadere informatie

WET VAN 26 JUNI 1992. houdende sociale en diverse bepalingen. (B.S. 30 juni 1992) Uittreksels

WET VAN 26 JUNI 1992. houdende sociale en diverse bepalingen. (B.S. 30 juni 1992) Uittreksels WET VAN 26 JUNI 1992 houdende sociale en diverse bepalingen (B.S. 30 juni 1992) Uittreksels Gewijzigd door : - de wet van 20 december 1995 houdende sociale bepalingen (B.S. 23 december 1995); - het koninklijk

Nadere informatie

STAGEREGLEMENT KONINKLIJK BESLUIT VAN 13 MEI 1965 TOT GOEDKEURING VAN HET DOOR DE NATIONALE RAAD VAN DE ORDE DER ARCHITECTEN VASTGESTELD

STAGEREGLEMENT KONINKLIJK BESLUIT VAN 13 MEI 1965 TOT GOEDKEURING VAN HET DOOR DE NATIONALE RAAD VAN DE ORDE DER ARCHITECTEN VASTGESTELD KONINKLIJK BESLUIT VAN 13 MEI 1965 TOT GOEDKEURING VAN HET DOOR DE NATIONALE RAAD VAN DE ORDE DER ARCHITECTEN VASTGESTELD - OVERZICHT Toepassingsveld Inschrijving op de lijst van de stagiairs Organisatie

Nadere informatie

IV.4 PA/E/S IBO MB Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de laatste versie is steeds de datum van het laatste wijzigingsbesluit

IV.4 PA/E/S IBO MB Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de laatste versie is steeds de datum van het laatste wijzigingsbesluit Ministerieel besluit van 12 juni 2001 houdende vaststelling van de procedure tot het verlenen, het verlengen, het weigeren of het intrekken van een principieel akkoord, een erkenning en subsidiëring van

Nadere informatie

Wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen 1. TITEL 8. - Pensioenen. HOOFDSTUK 1. - Pensioenen van de overheidssector

Wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen 1. TITEL 8. - Pensioenen. HOOFDSTUK 1. - Pensioenen van de overheidssector Wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen 1 TITEL 8. - Pensioenen HOOFDSTUK 1. - Pensioenen van de overheidssector Afdeling 1. - Verhoging van de pensioenleeftijd Art. 85. Artikel 46 van de

Nadere informatie

Meewerkende echtgeno(o)t(e): informatiefiche

Meewerkende echtgeno(o)t(e): informatiefiche Meewerkende echtgeno(o)t(e): informatiefiche SINDS 1 JULI 2005 MOET ELKE MEEWERKENDE ECHTGENO(O)T(E) ZICH VERPLICHT ONDERWERPEN AAN HET ZOGEHETEN 'MAXISTATUUT'. HIERDOOR BOUWT DE MEEWERKENDE ECHTGENO(O)T(E)

Nadere informatie

Model 74(93) - Verklaring over de beroepsactiviteit en de sociale uitkeringen

Model 74(93) - Verklaring over de beroepsactiviteit en de sociale uitkeringen 1/3 STUREN NAAR: Federale Pensioendienst Beroepsactiviteit en betaalwijze - P3121 Zuidertoren 1060 BRUSSEL BELGIE Model 74(93) - Verklaring over de beroepsactiviteit en de sociale uitkeringen Nationaal

Nadere informatie

Wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde (B.S Ed. 3)

Wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde (B.S Ed. 3) Wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde (B.S. 13.7.1999 Ed. 3) Hoofdstuk I. Algemene bepaling Artikel 1.- Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. Hoofdstuk

Nadere informatie

ISLGEMEEN 3EHEERSCOMITE VOOR HET SOCIAAL STATUUT DER ZELFSTANDIGEN

ISLGEMEEN 3EHEERSCOMITE VOOR HET SOCIAAL STATUUT DER ZELFSTANDIGEN - wanneer ISLGEMEEN 3EHEERSCOMITE VOOR HET SOCIAAL STATUUT DER ZELFSTANDIGEN Opgericht bij de wet war, 30december 1992 Brussel, 31 oktober 2016 Advies nr. 2016114 Uitgebracht op verzoek van de minister

Nadere informatie

De artikelen 51 tot 53 van het koninklijk besluit van 25.11.1991 houdende de werkloosheidsreglementering (B.S.31.12.1991)

De artikelen 51 tot 53 van het koninklijk besluit van 25.11.1991 houdende de werkloosheidsreglementering (B.S.31.12.1991) De artikelen 51 tot 53 van het koninklijk besluit van 25.11.1991 houdende de werkloosheidsreglementering (B.S.31.12.1991) Gewijzigd bij: (1) koninklijk besluit van [02 oktober 1992 tot wijziging van het

Nadere informatie

HOOFDSTUK I - DEFINITIES... 3

HOOFDSTUK I - DEFINITIES... 3 Inhoudstafel HOOFDSTUK I - DEFINITIES... 3 HOOFDSTUK II VOORWERP VAN DE VERZEKERING... 3 1. Voorwerp van het contract... 3 2. Inwerkingtreding van het contract... 3 3. Grondslagen van het contract... 3

Nadere informatie

[KONINKLIJK BESLUIT VAN 18 NOVEMBER houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen.]

[KONINKLIJK BESLUIT VAN 18 NOVEMBER houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen.] [KONINKLIJK BESLUIT VAN 18 NOVEMBER 1996 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen.] (20) (35) (B.S. 13 december 1996 - erratum BS 22 januari 1997) Bekrachtigd met uitwerking

Nadere informatie