Vel Tweede Kamer. 8l 8te VERGADERING.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Vel 648. 2503 Tweede Kamer. 8l 8te VERGADERING."

Transcriptie

1 Vel Tweede Kamer. 81ste VERGADERING. 20 MEI Ingek. stukken. 13. Bepalingen tot regeling van den kleinhan-del in alcoholhoudende dranken. 8l 8te VERGADERING. (Voorzitter.) den voorzitter, den vice-voorzitter en den secretaris namens het bestuur van de Centrale Commissie voor Maatschappelijk Werk der Odd Fellows in Nederland, te Amsterdam; een, betreffende het ontwerp van wet tot regeling van den kleinhandel in alcoholhoudende dranken, van: den voorzitter en den secretaris van den Algemeenen Bond van Koffiehuishouders en Slijters in Nederland, te 's Gravenhage. Deze adressen zullen worden gezonden aan de betrokken commissiën; VERGADERING VAN WOENSDAG 20 MEI (Bijeenroepingsuur 1 namiddag.) Ingekomen: 1. berichten van leden; 2. een Regeeringsmissive; 3. verzoekschriften; 4. verklaringen van adhaesie; 5. drukwerken. Behandeling van het ontwerp van wet, houdende bepalingen tot regeling van den kleinhandel in alcoholhoudende dranken. Uitbrengen van verslag over een verzoekschrift. Voorzitter: de beer van Schaik. Tegenwoordig, met den Voorzitter, 74 leden, te weten: de heeren Ament, Bakker, Drop, van Vuuren, van Voorst tot Voorst, Vliegen, van der Sluis, IJzerman, Beumer, Rutgers van Rozenburg, van der Heide, Cramer, ter Laan, Albarda, van Wijnbergen, van de Bilt, Goseling, Krijger, van Poll, Visscher, van Braambeek, van den Bergh, mejuffrouw Groeneweg, de heeren Hiemstra, van der Meijs, Kortenhorst, mejuffrouw Meijer, de heeren Lockefeer, van Zadelhoff, de Boer.Weitkarup, Nolens, van Hellenberg Hubar, ir. van der Bilt, Boon, dr. Vos, Schaper, Braat, Knottenbelt, Teulings, Marchant, Schokking, Joekes, Bongaerts, mejuffrouw Katz, mevrouw van Itallie van Embden, de heeren de Wilde, Oud, Suring, Fleskens, van Boetzelaer van Dubbeldam, Smeenk, mejuffrouw Westerman, de heeren Bierema, van Rappard, Ketelaar, van der Houven, van Dis, Scbaepman, Kersten, Kampschöer, Brautigam, Tilanus, Snoeck Henkemans, Lingbeek, Duys, Feber, Ebels, F. Vos, Schouten, van Dijk, Gerhard, mevrouw de Vries Bruins, en de heer Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid. De Voorzitter: Ik deel aan de Kamer mede, dat zijn ingekomen : 1. berichten van leden, die verhinderd zijn de vergadering bij te wonen: van mevrouw Bakker Nort, wegens een vergadering in het buitenland, ook de eerstvolgende dagen; van den heer Lovink. Deze berichten worden voor kennisgeving aangenomen; 2. een missive van de Ministers van Financiën en van Waterstaat, houdende intrekking van het ontwerp van wet tot goedkeuring van de onderhandscbe overdracht door ruiling van gronden onder Hoensbroek en Heerlen aan graaf M. V. E. H. J. M. de Marchant et d'ansembourg, te Amstenrade. Deze missive zal worden gedrukt en rondgedeeld; 3. de volgende verzoekschriften: een, betreffende het voorstel van wet van den heer van den Bergh c.s. betreffende wettelijke regeling van het geldschietersbedrijf, van: Handelingen der Staieg-GeneraaL ,. > IL 4. verklaringen van adhaesie aan het adres van den raad der gemeente Smallingerland, betreffende een afdoende wettelijke regelmg van de schadeloosstelling aan mobilisatieslachtoffers, van: burgemeesters en wethouders van Barsingerhorn en Schoterland. Deze stukken worden voor kennisgeving aangenomen; 5. van den secretaris van den Onderwijsraad, het verslag van de werkzaamheden van dien raad, zoomede een door dien raad uitgebracht rapport betreffende paedagogische organisatie; van de N. V. Deli Spoorweg Maatschappij het 48ste Jaarverslag dier maatschappij over 1930, met statistieken. Deze drukwerken zullen worden geplaatst in de boekerij der Kamer. Aan de orde is de behandeling van het ontwerp van wet: Bepalingen tot regeling van den kleinhandel in alcoholhoudende dranken (15). Stemming over het gewijzigde amendement van den heer van Hellenberg Hubar op artikel 26 (Stuk n. 31) en over het amendement van den heer Boon c.s. op artikel 26 (Stuk n. 32, I). De Voorzitter: Het komt mij voor, dat het amendement Boon de verste strekking heeft, zoodat ik voorstel, dat het eerst in stemming te brengen. Daartoe wordt besloten. Het amendement van den heer Boon c.s. (Stuk n. 32, I) wordt met 47 tegen 21 stemmen aangenomen. Vóór hebben gestemd de heeren Visscher, van Braambeek, van den Bergh, mejuffrouw Groeneweg, de heeren Hiemstra, van der Meijs, Kortenhorst, van Zadelhoff, de Boer, ir. van der Bilt, Boon, dr. Vos, Schaper, Braat, Knottenbelt, Marchant, Schokking, Joekes, mejuffrouw Katz, mevrouw van Itallie van Embden, de heeren de Wilde, Oud, Fleskens, van Boetzelaer van Dubbeldam, mejuffrouw Westerman, de heeren Bierema, van Rappard, Ketelaar, van der Houven, van Dis, Kersten, Brautigam, Tilanus, Snoeck Henkemans, Lingbeek, Duys, Drop, van Voorst tot Voorst, Vliegen, van der Sluis, IJzerman, Beumer, Rutgers van Rozenburg, van der Heide, Cramer, ter Laan en Albarda. Tegen hebben gestemd de heeren Guselmg, Krijger, van Poll, mejuffrouw Meijer, de heeren Lockefeer, Weitkamp, Nolens, van Hellenberg Hubar, Teulings, Bongaerts, Suring, Smeenk, Schaepman, Kampschöer, Feber, Ament, Bakker, van Vuuren, van Wijnbergen, van de Bilt en de Voorzitter. De Voorzitter: Ten gevolge van de aanneming van het amendement van den heer Boon, past het amendement van den heer van Hellenberg Hubar niet meer in het artikel, zoodat ik voorstel de beraadslaging over dit artikel te heropenen en vervolgens de behandeling daarvan aan te houden, om den heer

2 ste VERGADERING. 20 MEI Bepalingen tot regeling van den kleinhandel in alcoholhoudende dranken. (Voorzitter e. a.) van Hellenberg Hubar in de gelegenheid te stellen, zijn amendement pasklaar te maken. Daartoe wordt besloten. De heer van Vuuren, voorzitter der Commissie van Voorbereiding, brengt het volgende verslag uit: In handen der Commissie van Voorbereiding is gesteld een adres van den Algemeenen Bond van Koffiehuishouders en Slijters in Nederland, te 's Gravenhage, de aandacht vragende van de Kamer voor twee punten uit zijn vroeger ingediend adres, nl.: a. het stellen van een maximum voor verloven A; b. art. 75 uit de overgangsbepalingen. De Commissie stelt voor, dit adres neder te leggen ter griffie, ter inzage van de leden. De Kamer vereenigt zich met de voorgestelde conclusie. Beraadslaging over artikel 27, luidende:,,1. Burgemeester en wethouders weigeren de overschrijving, bedoeld in artikel 26, alleen, wanneer de weduwe of hij, te wiens name zij wordt gevraagd, verkeert in een der gevallen, vermeld in artikel 12, eerste lid, 9., , 18., 20., voor zooveel en 18. betreft. Het bepaalde in artikel 12, eerste lid, 11., met uitzondering van het laatste deel betreffende den verkoop op naam en voor rekening van den verzoeker, is niet van toepassing, indien overschrijving op naam van een rechtspersoon wordt gevraagd en Onze Minister krachtens artikel 26, tweede lid, toestemming heeft gegeven voor die overschrijving Ten aanzien van de overschrijving op naam van de weduwe gelden genoemde bepalingen evenwel slechts, voor zoover zij kracht van wet hadden, toep de vergunning aan den overleden echtgenoot werd verleend, tenzij en voor zoover reeds vóór zijn overlijden werd voldaap aan de daarin vervatte eischen. Burgemeester en wethouders kunnen de overschrijving weigeren in het geval, vermeld in artikel 12, tweede lid. 2. Gedeputeerde Staten weigeren de overschrijving alleen in de gevallen, vermeld in artikel 13, tweede lid, De overschrijving wordt, behoudens het bepaalde in het eerste lid van artikel 26, eveneens geweigerd, indien de vergunninghouder, te wiens name de vergunning staat, ten tijde van de indiening van het verzoek, niet meer in leven is. 4. Op het verzoek om overschrijving wordt binnen twee maanden beschikt. 5. Het in artikel 19, met uitzondering van het vijfde lid, bepaalde ten aanzien van het verleenen en het weigeren van eene vergunning vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van het verleenen en het weigeren van eene overschrijving. 6. Eene vóór 1 Mei 1904 verleende vergunning, die krachtens dit artikel is overgeschreven, geldt voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, 3., als eene na 1 Mei 1904 verleende vergunning.", waarop is ingediend een amendement door de heeren Boon, Knottenbelt, dr. Vos, Oud, vap Voorst tot Voorst, mevr. Bakker -Nort, de heeren Marchant, Goseling, Joekes en Lingbeek (Stuk n. 32, II), strekkende om in het eerste lid in plaats van weduwe" te lezen,,de overlevende echtgenoot". De heer Boon verkrijgt het woord tot toelichting van zijn amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter 1 Dit amendement strekt tot een wijziging, welke ten gevolge van de aanneming van mijn amendement op art. 26 noodzakelijk is geworden. Ik geloof dus, dat het logisch is, als ook dit amendement wordt aangenomen^, (Voorzitter e. a.) Voorgesteld door tien leden, maakt het amendement onderwerp van beraadslaging uit. De heer Verschuur, Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid : Mijnheer de Voorzitter! Ik heb tegen dit amendement geen bezwaar. De Voorzitter: Mag ik het oordeel der Commissie van Voorbereiding vernemen over het amendement van den heer Boon en over de wijziging, door de Regeering na het verschijnen van het Eindverslag in het artikel gebracht? De heer van Vuuren, voorzitter der Commissie van Voorbereiding: Mijnheer de Voorzitter! De Commissie heeft geen bezwaar tegen het amendement en ook niet tegen de Regeeringswijziging. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer Boon c. s. (Stuk n. 32, II) wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Het gewijzigde artikel 27, waarvan het eerste lid thans luidt: een,,1. Burgemeester en wethouders weigeren de overschrijving, bedoeld in artikel 26, alleen, wanneer de overlevende echtgenoot of hij, te wiens name zij wordt gevraagd, verkeert in een der gevallen, vermeld in artikel 12, eerste lid, 9., , 18., 20., voor zooveel en 18. betreft. Het bepaalde in artikel 12, eerste lid, 11., met uitzondering van het laatste deel betreffende den verkoop op naam en voor rekening van den verzoeker, is niet van toepassing, indien overschrijving op naam van een rechtspersoon wordt gevraagd en Onze Minister krachtens artikel 26, tweede lid, toestemming heeft gegeven voor die overschrijving. Ten aanzien van de overschrijving op naam van de overlevende echtgenoot gelden genoemde bepalingen evenwel slechts, voor zoover zij kracht van wet hadden, toen de vergunning aan den overleden echtgenoot werd verleend, tenzij en voor zoover reeds vóór zijn overlijden werd voldaan aan de daarin vervatte eischen. Burgemeester en wethouders kunnen de overschrijving weigeren in het geval, vermeld in artikel 12, tweede lid.", wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 28 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter: In artikel 29 is door de Regeering na het verschijnen van het Eindverslag wijziging aangebracht; ik veronderstel dat de Commissie van Voorbereiding tegen deze Regeeringswijziging geen bezwaar heeft. De heer van Vuuren, voorzitter der Commissie van Voorbereiding: Neen, Mijnheer de Voorzitterl Artikel 29 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 30, luidende:,,1. De burgemeester doet onder mededeeling van redenen bij het college, dat tot intrekking bevoegd is, aanwijzing van vergunningen, die ingevolge artikel 29 voor intrekking in aanmerking komen. De inspecteur kan gelijke aanwijzing doen. Indien evenwel intrekking wordt voorgesteld op grond dat de persoon, die voor den vergunninghouder het bedrijf uitoefent, verkeert in een van de gevallen, bedoeld in artikel 29, eerste lid, 4., wordt den vergunninghouder door burgemeester en wethouders eene waarschuwing gezonden en gaat dit college tot intrekking

3 ste VERGADERING. 20 MEI Bepalingen tot regeling van den kleinhandel in alcoholhoudende dranken. (Voorzitter e. a.) niet over, vóórdat een maand na de waarschuwing verloopen is, zonder dat de vervanger uit het bedrijf is verwijderd. 2. Binnen drie maanden na ontvangst van eene aanwijzing, als bedoeld in het vorige lid, wordt door het college, dat tot intrekking bevoegd is, een besluit genomen, waarvan afschrift wordt gezonden aan den inspecteur, indien deze aanwijzing heeft gedaan. Indien het besluit door Gedeputeerde Staten is genomen, wordt bovendien een afschrift gezonden aan burgemeester en wethouders. 3. Is binnen den gestelden termijn geen besluit genomen, dan wordt de intrekking geacht te zijn geweigerd. 4. Een besluit tot intrekking bevat de gronden, waarop het berust en wordt aan hem, wiens vergunning is ingetrokken, in gesloten omslag uitgereikt. 5. Uitreiking van een besluit van Gedeputeerde Staten aan hem, wiens vergunning is ingetrokken, geschiedt door tusschenkomst van burgemeester en wethouders.", waarop is voorgesteld door de heeren Boon, Knottenbelt, dr. Vos, Oud, van Voorst tot Voorst, mevrouw Bakker Nort, de heeren Marchant, Goseling, Joekes en Lingbeek een amendement (Stuk n. 32, III), strekkende om aan het 4de lid toe te voegen de woorden: de uitreiking wordt geacht te zijn geschied door afgifte van het besluit aan den vergunninghouder, aan een van zijn huisgenooten, aan zijn vervanger of aan een ander, in de lokaliteit, waarvoor de vergunning geldt, in de uitoefening van het bedrijf werkzaam persoon". De heer Boon verkrijgt het woord tot toelichting van zijn amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter I Dit amendement stelt voor een kleine wijziging, welke beantwoordt aan datgene, wat de practijk behoeft. Ik heb vernomen van inspecteurs van de Drankwet, dat zij herhaaldelijk moeilijkheden hebben bij de uitreiking van het besluit, waarbij tot intrekking is besloten, aan den man, die het moet hebben. Ik meen, dat door dit amendement dat bezwaar wordt ondervangen. Het gebeurt nu herhaaldelijk, dat hij, die een dergelijke intrekking in ontvangst moet nemen, naar elders is vertrokken, hetgeen volkomen illusoir maakt, dat het aan den betrokkene kan worden uitgereikt. De betrokkene is vaak opzettelijk met onbekende bestemming verdwenen, soms naar het buitenland, en men kan hem dan niet bereiken. Ik heb nog het bezwaar, waarin art. 29, derde lid, staat, dat de vergunning wordt ingetrokken wanneer zich in een localiteit feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat de voortduring der vergunning een gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid, dat het zoo lang moet duren voordat een dergelijke intrekking in werking treedt. Er kunnen vier maanden overheen gaan en ik heb dan ook overwogen een amendement in te dienen, strekkende om dien termijn voor deze gevallen te beperken, maar waar dit tot moeilijkheden aanleiding zou geven, heb ik zulks niet gedaan. Ik zou het daarom dubbel op prijs stellen, wanneer vooral in deze gevallen niet langer de intrekking kon worden opgehouden. Door dit amendement wordt te gemoet gekomen aan de bezwaren van de Drankwetiinspectie, waarna het besluit kan worden uitgereikt aan dengene, die op dat oogenblik in het perceel vertoeft. Voorgesteld door tien leden, maakt het amendement van den heer Boon c. s. (Stuk n. 32, III) een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Verschuur, Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid: Mijnheer de Voorzitter! Tegen het amendement van den geachten afgevaardigde heb ik geen bezwaar, omdat het werkelijk in een, zij het geringe, behoefte van de practijk zou kunnen voorzien. Ik zou den geachten afgevaardigde echter in overweging willen geven om niet t-e spreken van afgifte van het besluit, maar van afgifte van een afschrift van het besluit", omdat aan zijn redactie chicanes zouden kunnen worden verbonden. (Boon e. a.) De heer Boon: Mijnheer de Voorzitter! Ik neem gaarne den wenk van den geachten bewindsman ter harte en wijzig du» do woorden het besluit" in een afschrift van het besluit",. De Voorzitter: De heer Boon heeft het amendement aldus gewijzigd, dat in plaats van de woorden van het besluit" wordt gelezen: van een afschrift van het besluit". Mag ik thans het oordeel van de Commissie van Voorbereiding vernemen over het gewijzigd amendement van den heer Boon c. s.? De heer van Vuuren, voorzitter van de Commissie van Voorbereiding: Mijnheer de Voorzitter! De Commissie van Voorbereiding heeft tegen het gewijzigd amendement van den heer Boon geen bezwaar en is van oordeel, dat aanneming daarvan aanbeveling verdient. De beraadslaging wordt gesloten. Het gewijzigd amendement van den heer Boon c.s. wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Het gewijzigde artikel 30, waarvan het vierde lid thans luidt: 4. Een besluit tot intrekking bevat de gronden, waarop het berust en wordt aan hem, wiens vergunning is ingetrokken, in gesloten omslag uitgereikt, de uitreiking wordt geacht te zijn geschied door afgifte van een afschrift van het besluit aan den vergunninghouder, aan een van zijn huisgenooten, aan zijn vervanger of aan een ander, in de lokaliteit, waarvoor de vergunning geldt, in de uitoefening van het bedrijf werkzaam persoon.'', wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 31, luidende: 1. Tegen de intrekking van eene vergunning door burgemeester en wethouders of door Gedeputeerde Staten kan de vergunninghouder onderscheidenlijk bij Gedeputeerde Staten of bij Ons in beroep komen. 2. Tegen weigering van de intrekking door burgemeester en wethouders kunnen de burgemeester en de inspecteur, indien deze aanwijzing heeft gedaan, in beroep komen. Tegen weigering van de intrekking door Gedeputeerde Staten kunnen Onze Commissaris in de provincie, burgemeester en wethouders, de burgemeester en de inspecteur, indien deze aanwijzing heeft gedaan, in beroep komen. 3. Het bepaalde in artikel 19, derde en vierde lid, vindt overeenkomstige toepassing. In het geval, bedoeld in artikel 30, derde lid, begint de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift met ingang van den dag, volgende op dien, waarop de intrekking wordt geacht te zijn geweigerd. 4. Gedurende den termijn tot en de behandeling van het beroep blijft de intrekking buiten werking. 5. Het bepaalde in het zesde en het zevende lid van artikel 19 vindt overeenkomstige toepassing.", waarop door den heer van Hellenberg Hubar een amendement is ingediend (Stuk n. 13, X) strekkende om in het derde lid in plaats van derde en vierde lid" te lezen: vierde en vijfde lid" en om in het vijfde lid in plaats van zesde en zevende lid'-s te lezen: zevende en achtste lid". De heer van Hellenberg Hubar verkrijgt het woord tot toelichting van zijn amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Mijn amendement X op Stuk n. 13 beoogt een wijziging van de redactie van art. 31, die noodzakelijk is geworden ten gevolge van de aanneming van amendement VII van Stuk n. 13 op art. 19. De Voorzitter: De heer van Hellenberg Hubar heeft de 1 laatste alinea van zijn amendement gewijzigd, waardoor deze

4 ste VERGADERING. 20 MEI Bepalingen tot regeling van den kleinhandel in alcoholhoudende dranken. (Voorzitter e. a.) thans strekt om in het vijfde lid, in plaats van zesde en het zevende lid", te lezen: zevende en het achtste lid". Het gewijzigde amendement van den heer van Hellenberg Hubar wordt ondersteund door de heeren Kortenhorst, Suring, van der Heide en Smeenk en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Verschuur, Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid: Mijnheer de Voorzitter! Als gevolg van de aanneming van het amendement op art. 19, neem ik gaarne dit amendement over. De Voorzitter: Naar mij blijkt heeft de Commissie van Voorbereiding tegen het amandement geen bezwaar./ De beraadslaging wordt gesloten. Het gewijzigde amendement van den heer van Hellenberg Hubar wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Het gewijzigde artikel 31, waarvan het 3de en het 5de lid thans luiden: 3. Het bepaalde in artikel 19, vierde en vijfde lid, vindt overeenkomstige toepassing. In het geval, bedoeld in artikel 30, derde lid, begint de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift met ingang van den dag, volgende op dien, waarop de intrekking wordt geacht te zijn geweigerd." 5. Het bepaalde in het zevende en het achtste lid van artikel 19 vindt overeenkomstige toepassing.", wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artikelen 32 en 33 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 34, luidende: Wanneer zonder de vereischte vergunning of op andere wijze, dan vergund is, sterke drank in het klein wordt verkocht, verbieden burgemeester en wethouders het voortzetten van dien verkoop en doen zij dien desnoods beletten.", waarop door den heer Oud een amendement is ingediend (Stuk n. 24, I), strekkende om aan het artikel een tweede zinsnede toe te voegen, luidende: Zij zijn daarbij bevoegd aan andere personen dan hen, die wonen in het perceel, waarin de verkoop heeft plaats gehad, den toegang tot dit perceel te ontzeggen." De heer Oud verkrijgt het woord tot toelichting van zijn amendement, en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Art. 34 regelt de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om, wanneer zonder de vereischte vergunning sterke drank in het klein wordt verkocht, dien verkoop te verbieden en desnoods te beletten. Nu zijn bij de toepassing van dat artikel, dat al stamt uit de Drankwet van 1881, moeilijkheden gerezen in de practijk, d'e niet vandaag voor het eerst ter sprake komen, maar die reeds zijn geopperd naar aanleiding van het gelijkluidende artikel van de Drankwet van In het commentaar over die Drankwet van 1904 van den heer Goeman Borgesius stelt hij de volgende vraag:,,op welke wijze zuilen burgemeester en wethouders den verkoop beletten? Het meest eenvoudige en practische middel zou zijn sluiting van de inrichting, maar bij de toelichting heeft Minister Modderman uitdrukkelijk verklaard, dat sluiting niet geoorloofd zou zijn. Volgens de letter van de wet is sluiting niet uitgesloten, maar wel handelt men door dat artikel op die wijze toe te passen in strijd met de bedoeling van den wc. ever. Doch, zooals (Oud e. a.) reeds is opgemerkt, art. 33 wordt in het geheel niet toegepast." Er is mij medegedeeld door een burgemeester van een middelgroote gemeente, die in de practijk hiermede in aanraking is gekomen, dat men inderdaad met het artikel, zooals het nu luidt, niet het beoogde doel kan bereiken. Er heeft zich in de gemeente van dien burgemeester een geval voorgedaan, dat men zich genoodzaakt zag aan een verlofhouder want voor verlofhouders geldt hetzelfde als voor vergunninghouders; vandaar dat ik ook een amendement op art. 50 heb voorgesteld het verlof te ontnemen. De man stoorde zich er niet aan en ging door met den verkoop van bier en andere dranken. Daarop deed de politie herhaaldelijk invallen en nam de voorraden in beslag. Ook dat hielp niet. Toen kreeg hij eenige weken een politiepost voor de deur. Dat hielp, zoolang die post er stond, maar nu is alles weer zooals voorheen. Wel is het woord verlof" van de deur verdwenen, maar er komt nog geregeld bezoek, soms tot diep in den nacht, zoodat de buren klagen over het rumoer. Naar ik hoor, zoo schrijft die burgemeester verkoopt" hij geen bier, enz., maar verhuurt" zitplaatsen tegen zoo'n hoogen prijs, dat hij het bier als gratis toegift kan verschaffen. Hij beschouwt zich als de gebruiker van een particuliere woning. Nu is naar aanleiding van die mededeeling van dien burgemeester bij mij de vraag opgekomen, of het niet gewenscht was om, als men die bepaling handhaaft, de bepaling zoo te redigeeren, dat men er iets aan heeft. Wanneer zij zoo blijft als ze nu is, kan men haar, naar mijn overtuiging, evengoed schrappen. Nu is bij mij de vraag gerezen, op welke wijze aan dat bezwaar is te gemoet te komen, en ik heb eerst gedacht, dat men eenvoudig in het artikel zou kunnen zetten, dat burgemeester en wethouders d-j bevoegdheid hebben die inrichting desnoods te sluiten. Dat zou echter beteekenen, indien het effect wilde sorteeren, dat men het publiek belet het perceel, waar de Drankwet is overtreden, binnen te treden. Anders helpt het sluiten nog niet. Daarom heb ik dit amendement; ontworpen, dat aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om, wanneer iemand de Drankwet op dit punt heeft overtreden, desnoods den toegang tot dat perceel te verbieden aan ieder, die niet inwonend in dat perceel is. Het is op zich zelf een strenge maatregel, maar zij is in dit geval, naar mijn meening, geoorloofd, omdat men hier heeft te maken met een hardnekkigen wetsovertreder, die aan de voorschriften van de wet op dit punt tracht te ontkomen. Ik zou daarom, Mijnheer de Voorzitter, dit amendement in de welwillende aandacht van de Kamer willen aanbevelen. Het amendement wordt ondersteund door de heeren Ebels, van der Heide, mevrouw van Itallie van Embden, de heeren Marchant en Boon en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Verschuur, Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid: Mijnheer de Voorzitter! Indien aan den wensch van den geachten afgevaardigde gevolg wordt gegeven, zou deze bepaling in handen van den burgemeester, als hoofd van de politie, een middel te meer zijn om de naleving der wet te verzekeren. Wij mogen er op vertrouwen, dat dit middel slechts in uiterste noodzaak zal worden gebruikt. Ik heb mij wel eens afgevraagd of in het bekende geval, dat de geachte afgevaardigde ten tooneele voerde, uit de wet wel alles gehaald is wat er uit te halen valt en of die burgemeester wel geprobeerd heeft wie den langsten adem had, de burgemeester met zijn verschillende maatregelen, of de ontduiker. Het wil mij echter voorkomen, dat de Kamer, het amendement aannemende, daarmede zeker geen kwaad zou doen, zoodat ik mij allerminst tegen het amendement zal verzetten. De Voorzitter: Mag ik thans het oordeel van, de Commissie van Voorbereiding vernemen over dit amendement? De heer van Vuuren, voorzitter van de Commissie van Voorbereiding: Mijnheer de Voorzitter! Het is voor de commissie

5 Vel Tweede Kamer. 81ste VERGADERING. 20 MEI (van Vuuren e. a.) een groote geruststelling, dat de Minister verklaard heeft, dat de Kamer geen kwaad zal doen door de aanneming van het amendement. In die omstandigheid heeft de commissie geen. reden om aanneming van het amendement aan de Kamer te ontraden. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer Oud (Stuk n. 24, I) wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Het gewijzigde artikel 34, thans luidende: Wanneer zonder de vereischte vergunning of op andere wijze, dan vergund is, sterke drank in het klein wordt verkocht, verbieden burgemeester en wethouders het voortzetten van dien verkoop en doen zij dien desnoods beletten. Zij zijn daarbij bevoegd aan andere personen dan hen, die wonen in het perceel, waarin de verkoop heeft plaats gehad, den toegang tot dit perceel te ontzeggen.", wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 35, luidende: 1. Hij, die zwak-alcoholischen drank in het klein verkoopen wil, vraagt daartoe vooraf een verlof A aan burgemeester en wethouders der gemeente, binnen welke hij het bedrijf wenscht uit te oefenen. 2. Hij, die in eene localiteit alleen alcoholvrijen drank voor gebruik in die localiteit wil verkoopen, vraagt daartoe vooraf een verlof B aan burgemeester en wethouders der gemeente, binnen welke hij het bedrijf wenscht uit te oefenen. 3. Het bepaalde in artikel 3, vierde, zesde en zevende lid, vindt overeenkomstige toepassing.", waarop zijn ingediend de volgende amendementen: een, van de heeren van der Heide en van den Bergh (Stuk n. 7, 5), strekkende om in lid 2 in plaats van alcoholvrijen drank" te lezen: anderen drank dan sterken drank of zwakalcoholischen drank"; een, van den heer Kortenhorst (Stuk n. 12), strekkende om het artikel te lezen: 1. Het is verboden in eene localiteit, waarin niet krachtens het bepaalde in deze wet verkoop van sterken drank voor gebruik ter plaatse van verkoop is toegestaan, zonder het vereischte verlof anderen drank te verkoopen voor gebruik ter plaatse van verkoop. 2. Het verlof A geldt tevens voor den verkoop van alcoholvrijen drank. 3. Het verlof wordt gevraagd aan burgemeester en wethouders der gemeente, binnen welke de verzoeker het bedrijf wenscht uit te oefenen. 4. Het bepaalde in art. 3, derde en zesde lid, vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van het verlof.". De Voorzitter: Ik meen te mogen aannemen, dat de heer van der Heide het amendement niet handhaaft. De heer van der Heide: Juist, Mijnheer de Voorzitter! Daar het amendement van de heeren van der Heide en van den Bergh (Stuk n. 7, 5) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging uit. De heer Kortenhorst verkrijgt het woord tot toelichting van het amendement en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Wij zijn thans bij de behandeling van de Drankwet genaderd aan het Handelingen der Statep,-Generaal.. ~ t <-~ H* (Kortenhorst.) punt, waarop de geachte afgevaardigde de heer van der Heide bij de algemeene beschouwingen voorspelde, dat hierop vooral het trommelvuur zou worden gericht, en waarvan de Minister in zijn rede van 7 Mei eveneens constateerde, dat het wel het belangrijkste aanvalspunt zou worden. Ik bedoel het maximumverlovenstelsel, dat thans aan de orde komt. Wat houdt het voorstel van den Minister eigenlijk in? Het is van belang dit na te gaan, omdat de Minister en eenige geachte afgevaardigden, voornamelijk de heer Suring, het hebben doen voorkomen, alsof hier een buitengewoon soepel en onschuldig voorstel aan de crde kwam, dat alleen ten doel had, om in sommige gemeenten excessen af te snijden, maar dat aan den anderen kant de zoo noodzakelijke vrijheid toch niet bovenmate aan banden zou leggen. Dit is ook het standpunt van den Minister, die op blz. 10 van het verslag het navolgende omtrent zijn voorstel opmerkt: Het maximum-stelsel verdient, alsmede omdat een beter stelsel nog niet is gevonden, met betrekking tot de verloven, aanbeveling, omdat er inderdaad plaatsen in ons land zijn, waar de Overheid te recht hulp vraagt tegen een te veel aan bierhuizen, dat tot schade van de bevolking is. Men heeft hier niet te doen met een uiting van de mentaliteit, die in elk gebruik van alcoholhoudenden drank een kwaad ziet. Daarop is het maximum-stelsel voor verloven dan ook niet gefundeerd. Bij de bestrijding der verloven kon men het echter niet voorstellen, alsof het gevaar over de geheele linie dreigde." Hier blijkt dus, dat de bedoeling van den Minister is, niet over de geheele linie te komen tot inkrimping van de verloven, maar alleen daar, waar er gevaar dreigt. De Minister vervolgt dan: Daarom is de voorgestelde regeling zoodanig, dat kan worden gewaakt, waar dat vooral noodig is. Op 31 December 1929 waren van kracht verloven voor verkoop van zwak alcoholische dranken. Naar de norm van artikel 37 zullen er mogen komen verloven (het maximum aantal vergunningen ingevolge artikel 4, eerste lid, der wet). Voor zoover in gemeenten het feitelijk aantal verloven minder is dan het maximum, kan de gemeenteraad een voorstel doen (artikel 71, vijfde lid) dat is thans artikel 70, vijfde lid om het maximum van artikel 5, eerste lid, van het ontwerp te doen gelden. In zoover een gemeenteraad zoodanig voorstel niet doet, zal een lager dan het wettelijk maximum gelden. In ieder geval zal de toestand zóó zijn, dat het maximum ruim is tegenover de behoeften. Daarbij valt te bedenken, dat in alle vergunningsinrichtingen zwakalcoholische dranken verkocht mogen worden. Er zal dus overvloed van gelegenheid zijn. Maar er zal en dat is de kern van het voorstel gelegenheid zijn om in gemeenten, waar bierhuizen woekeren, daaraan paal en perk te stellen. Beziet men het voorstel in dit licht, dan kan men, naar de meening van den ondergeteekende, daarin niet zien een uiting van de geestesgesteldheid, die in elk gebruik van alcoholhoudenden drank een kwaad ziet." In gelijken zin heeft ook de geachte afgevaardigde de heer Suring gesproken, toen hij blijkens pag van de Handelingen zeide: dat slechts zeer geleidelijk en schier zonder schade voor persoonlijke belangen op inperking der gelegenheden wordt aangestuurd alléén in die streken van ons land, waar dit om het buitensporig hoog aantal verloven ook inderdaad dringend noodig is." Di kom nog terug op de vraag, of inderdaad gesproken kan worden van buitensporige aantallen verloven in sommige streken van ons land; op dit oogenblik wensch ik alleen te bespreken den inhoud van het voorstel van den Minister en de vraag onder de oogen te zien, of inderdaad het doel, dat de Minister zich voorstelt, zal worden bereikt, nl. dat alleen bevoegdheid wordt gegeven om in te grijpen in die gemeenten, waar een buitensporig

6 ste VERGADERING. 20 MEI (Kortenhorst.) groot aantal verloven ingrijpen van hoogerhand noodig maakt en dat volle vrijheid wordt gelaten in alle overige gemeenten. Wat is nu het stelsel van de wet? In de eerste plaats, dat alle verkoop van zwak-alcoholhoudende dranken aan verlof gebonden wordt. In de tweede plaats, dat verloven A worden gebonden aan een maximum, dat gelijkgesteld wordt met het wettelijk maximum van de vergunningen, maar dat bij Koninklijk besluit op voorstel van den gemeenteraad, Gedeputeerde Staten gehoord, kan worden verlaagd. Het wordt dus aan de gemeentelijke Overheid overgelaten om tot een voorstel tot verlaging van het maximum aantal verloven over te gaan. Dan het voornaamste, art. 70, 5de lid, waarin wordt gezegd: wanneer in een gemeente op 1 Mei 1927 het aantal verloven geringer was dan het maximum van art. 37, dan geldt niet het hoogere getal als maximum, maar het eerstbedoelde lagere aantal als maximum. En dan vervolgt het artikel: Wij behouden Ons voor op voorstel van den gemeenteraad binnen drie maanden na het in werking treden van de wet te bepalen, dat in zoodanige gemeente het maximum van art. 37 zal gelden. " Het stelsel is dus: automatisch geldt het lagere maximum, maar op voorstel van den gemeenteraad kan, indien het binnen drie maanden wordt gedaan, het hoogere maximum van art. 37 geldend worden verklaard. Dan zijn er nog een aantal bepalingen van minder belang, waaronder een van art. 43, waarbij de heffing van een verlofrecht van f 25 wordt voorgesteld, terwijl verder den gemeenteraad bevoegdheid wordt gegeven om de regelmatige verspreiding van de verloven over de gemeente te bevorderen. Wanneer wij, ons nu afvragen, hoe de feitelijke toestand zal worden, wanneer de wet, zooals zij door den Minister is voorgesteld, wordt aangenomen, dan moeten wij daarop eigenlijk antwoorden, dat wij dat niet weten, dat de gegevens, die wij noodig zouden hebben om te beoordeelen, hoe de zaak zal worden als de wet wordt aangenomen, ons niet ter beschikking zijn gesteld, met name, dat wij niet weten, hoe de werking zal zijn van art. 70, 5de lid. Daarvoor toch zouden wij moeten weten niet alleen het totaal van het aantal verloven en vergunningen, maar wij zouden de cijfers moeten kennen van elke gemeente afzonderlijk, ten einde om aan de hand daarvan de consequenties van de toepassing van art. 70, 5de lid, onder de oogen te zien. Om in dat gebrek aan documentatie eenigszins te voorzien, heb ik mij de moeite getroost van de 150 grootste gemeenten van ons land een statistiek samen te doen stellen, aangevende het aantal verloven tusschen 1907 en 1925, het aantal vergunningen, het totaal van die beide, en bovendien het wettelijke maximum volgens de voorgestelde bepalingen. Met die vergelijking voor oogen zou men voor zich zelf een voorstelling kunnen maken van de verandering in den bestaanden toestand, die op den duur het gevolg zal zijn van aanvaarding van het stelsel van den Minister. Ik heb hier een aantal exemplaren van die statistiek beschikbaar; als de geachte afgevaardigden daarvan een exemplaar zouden willen nemen, dan zal mij dat aangenaam zijn. Den Minister heb ik gisteren reeds een exemplaar ter hand gesteld. Wij zouden dus voor iedere gemeente moeten weten het maximum aantal vergunningen van art. 37, het werkelijke aantal vergunningen, zooals die op het oogenblik, dat zij als maatstaf zouden moeten dienen voor het aantal verloven, geldende zijn; wij zouden verder moeten weten het aantal verloven, dat uitgereikt is, en bovendien zouden wij moeten weten en dat is misschien het voornaamste het aantal verloven, dat slapende is, m. a. w. hoeveel verloven er inderdaad uitgeoefend worden. Want wanneer de Kamer mijn betrekkelijk eenvoudige statistiek nagaat, dan ziet zij daarin alleen het aantal uitgereikte verloven. Dat getal is echter zeer veel hooger dan het aantal verloven, dat werkelijk geldende is. Want bij toepassing van art. 70, 5de lid, en art. 70, 4de lid, krijgen wij volgens den Minister den toestand, dat de slapende verloven afvallen en alleen de werkelijke verloven in stand blijven. Of dat inderdaad het geval zal zijn, laat ik op dit oogenblik daar. In elk geval: zoo en niet anders wordt het door den Minister bedoeld. In ieder geval zal het zoo uitgerekend worden, de wet is daarop geheel gebaseerd, dat hoogstwaarschijnlijk een toestand in het leven zou worden geroepen, waardoor wij een zeer sterken druk zullen krijgen op het aantal verloven. Wij zouden dien druk krijgen tamelijk willekeurig, omdat in het wetsontwerp als maatstaf is genomen heb aantal vergunningen, dat geldende is. Welnu, juist die gemeenten, die zeer matig waren in het uitgeven van een vergunning en die dus zeer snel van het hoogere werkelijke aantal naar het maximum zijn teruggekeerd, die gemeenten speciaal, die ook het zg. Amsterdamsche stelsel hebben toegepast, zullen zonder reden zeer beknibbeld worden op haar aantal verloven. Ik vraag mij ook af: welke gemeenten zullen gebruik maken van de bevoegdheid van art. 70, 5de lid, om aan den Minister te vragen om, in afwijking van het bepaalde onder dat artikel, niet het werkelijke aantal verloven, dat aan den lagen kant zou zijn, in te voeren, maar het hoogere van art. 37? Ik stel mij voor, dat die gemeenten, die in den gedachtengang van den Minister de eerst aangewezenen zouden zijn om dat te vragen, dat niet zullen vragen, en dat juist degenen, die het niet zonden moeten vragen, bij den Minister zullen aankomen om de verhooging in te voeren. Want, wanneer wij een onderscheiding zouden willen maken in de natte en droge gemeenten, dan zullen uit den aard der zaak de toch natte gemeenten liever willen, dat er een groot aantal verloven zal zijn, maar zullen de droge gemeenten wel van haar bevoegdheid gebruik maken om dat getal te drukken. Het is bekend, dat er al gemeentebesturen zijn, die met het oog op de invoering van de wet reeds een wenk hebben gegeven om bij voorbaat al verloven aan te vragen, zoodat het niet te verwachten is, dat dezen zich zullen neerleggen bij het lage getal, zooals de Minister meent, dat het wel zal zijn. Ik stel mij de vraag: wanneer inderdaad de wet zoo onschuldig is als de Minister en de geachte afgevaardigde de heer Suring meenen, wat wenscht men ten slotte dan te bereiken, wanneer men zoo hoog opvoert het bezwaar tegen den tegenwoordigen toestand, dat men spreekt van een bier-alcoholisme en dat het dringend noodig is, dat de Overheid ingrijpt? Wanneer dit inderdaad zoo zou zijn, kan men niet volstaan met dezen, volgens de toelichting van den Minister en van eenige geachte afgevaardigden, die het wetsontwerp hebben verdedigd, tamelijk slappen maatregel, waardoor men eigenlijk in dien toestand niets verandert en dien dus zou laten zooals die nu is. Dan worden wij opgescheept met een stelsel, dat alle nadeelen heeft, die reeds breed in deze besprekingen zijn uitgemeten ten aanzien van de vergunningen, zonder dat dan daartegenover staan de voordeden, die in den gedachtengang van de verdedigers van het voorstel daarvan zouden te verwachten zijn. Eén van beide: wanneer de toestanden zoo slecht zijn, dat wij rigoureuze maatregelen moeten nemen om daaraan een einde te maken, dan moeten wij dat flink doen, zoo, dat er ook effect bereikt wordt, anders is het beter het na te laten. Doet men dit piet, dan is het een gebaar in de richting van de eenzijdige drankbestrijders, die uit dit wetsontwerp ook nog iets willen halen en is het niet een reëele wetgeving, waarmede men inderdaad misstanden, wanneer zij bestaan, uit den weg zou kunnen ruimen. Het komt mij voor, dat het stelsel zelf, dat het aantal vergunningen ook tevens maatstaf zal zijn voor het aantal verloven, aileen kan opgaan in landen, waar de gewoonten onder het volk ten opzichte van het gebruik van gedistilleerd en van bier overal gelijk zouden zijn. Wanneer dat over het geheele land ongeveer hetzelfde zou zijn, hadden wij waarschijnlijk geen onderscheiding meer noodig tusschen vergunningen en verloven, want dan zou men kunnen zeggen: in vergunningszaken kan men ook een glas bier drinken en het is niet noodig een speciale inrichting te hebben waar men, bij uitsluiting van gedistilleerd, bier kan koopen. Wij weten echter, dat er bepaalde gedeelten van ons land zijn, waar men geen, of slechts zeer weinig gedistilleerd pleegt te drinken en waar het gebruik van een glas bier meer in de volksgewoonte is ingeleefd, en daarom vind ik ook den maatstaf, dat het aantal vergunningen en het aantal verloven gelijk op zouden moeten gaan, volkorueui verkeerd. Daar >

7 ste VEKGADEEING. 20 MEI Bepalingen tot regeling van den kleinhandel in alcoholhoudende dranken. (Kortenhorst.) door toch komt men in die streken van het land, waar men meer is aangewezen op biergebruik, tot een achteruitzetting. Ik meen te mogen betwisten, hoewel de Minister zijn voorstel verdedigt op dezen grond, dat hij die bevoegdheden noodig heeft om alleen in bepaalde gemeenten, die hij op het oog heeft, te kunnen ingrijpen, dat deze regeling zoo'n beperkte strekking heeft, maar ik ben van oordeel, dat de regeling zóó is gemaakt, dat over de geheele linie, ongeacht of er wantoestanden zijn of niet, hier doelbewust gestreefd wordt naar hetzelfde stelsel, dat wij voor vergunningen hebben, nl. het maximum-stelsel en het uitstervingsstelsel, dat langzaam maar zeker gaat in de richting van inkrimping van het normale gebruik. Ik kom straks nog terug op het stelsel der wet, maar intusschen doet het mij genoegen, dat ook de heer van der Heide te kennen geeft, dat het hem er om te doen is, niet alleen om het misbruik, aan het drankgebruik verbonden, tegen te gaan, maar om langzaam doch zeker te komen tot verminderd gebruik, ook al geeft hij toe, dat gebruik op zich zelf niet altijd met misbruik gelijk te stellen is. En ik kan mij voorstellen, dat voor hem de aardigheid er geheel af is, wanneer waar zou zijn, wat de Minister in de toelichting schreef, dat het hem alleen er om te doen is om in enkele gemeenten, waarschijnlijk slechts zeer weinige, te komen tot inkrimping van het overmatig aantal verloven, dat op dit oogenblik, in de verbeelding nog maar van den Minister, bestaat. Ik karakteriseer dit stelsel der wet niet als onschuldig en van gematigden aard, neen, het streeft doelbewust naar een inkrimping der gelegenheden over de geheele linie, het streeft naar het uitstervingssysteem over de geheele linie. Om zoo'n maatregel te verdedigen, is een tweede vraag aan de orde, nl. deze: is er een reden om de Drankwet te verscherpen door haar uit te breiden tot de inkrimping van het aantal verloven? Daarvoor zal de Minister argumenten moeten bijbrengen. In de stukken wordt gezegd, dat dit onderdeel van het wetsontwerp gesproten was uit de mentaliteit van felle drankbestrijding, en Minister Slotemaker de Bruine heeft dit ontkend. Ik laat de vraag rusten of dit voorstel past in den gedachtengang van den tegenwoordigen bewindsman, maar dat het paste in dien van zijn voorganger, is buiten twijfel. Het vormde met de plaatselijke keuze en het verbod van verkoop van zwakalcoholische dranken in kruidenierswinkels een trits, die in volkomen harmonie was met de definitie, die de heer Slotemaker de Bruine heeft gegeven van het begrip alcoholisme. Dat alles is inderdaad gesproten uit een en denzelfden gedachtengang. Welke was die gedachtengang? De heer Slotemaker de Bruine heeft en ik kan begrijpen, dat dat geschiedde tot schrik van dezen Minister (de bewindsman heeft met zooveel woorden gezegd, dat hij even geschrokken was) een definitie gegeven van alcoholisme, nl.: het opnemen in de levensgewoonten van een regelmatig gebruik van alcohol. Dat is de definitie van den heer Slotemaker de Bruine en men kan daaruit logisch ook het stelsel van het maximum verloven afleiden. Minister Verschuur heeft zich bij deze definitie allerminst aangesloten en heeft gezegd, dat, als men zegt gebruik, men daaronder dan moet verstaan gebruik van dien aard, dat het misbruik gaat heeten. Ik ben het volkomen daarmee eens. De Minister zeide (Handelingen, blz. 2381):,,Wat daarvan wezen moge, ik zou het ouderwetsche begrip misbruik" als aanvalsdoel voor de wetgeving willen voorstellen en alles willen vermijden, wat ons in andere banen zou kunnen brengen." De Minister gaat dan verder en spreekt even later van: een geregeld gebruik van te veel, zij het dan dat dit gebruik niet tot dronkenschap voert". En een algemeene, korte definitie er aan toevoegende, die den gedachtengang van den Minister volkomen samenvatte, veryolgde hij, dat hij onder alcoholisme zou willen verstaan:,,het geheel van moreele en physieke, persoonlijke en maatschappelijke gevolgen van alcoholmisbruik".. Mijnheer de Voorzitter! Dit debat tusschen oud-minister Slotemaker de Bruine en zijn opvolger is beslissend voor de vraag, of in dit gewijzigde wetsontwerp het maximum-stelsel van de verloven nog op zijn plaats is, ja dan neen. De Minister heeft op grond van zijn definitie, m. i. te recht, geschrapt de plaatselijke keuze en het verbod van verkoop van zwak-alcoholische dranken in kruidenierswinkels; alleen heeft hij het uitvloeisel.van den gedachtengang van zijn voorganger die niet de zijne is laten staan, het maximum-stelsel van de verloven. Mijnheer de Voorzitter! Het is interessant na te gaan, hoe speciaal de ambtsvoorganger van dezen Minister dat maximum verdedigd heeft. Hij zegt o. a. (blz. 25 van het verslag): Dat nadeel spruit niet voort uit alleenstaande gevallen, waarin iemand zich te buiten ging, maar uit de om zich heen grijpende gewoonte bij jong en oud, man en vrouw, bier en goedkoopen wijn als een artikel van dagelijksche behoefte te gaan beschouwen." Mijnheer de Voorzitter! Hier zien wij weer de door dezen Minister verworpen definitie opduiken; de dagelijksche gewoonte om bier te drinken. De motiveering klopt niet met de motiveering van dezen Minister, want als er geen andere verschijnselen zouden zijn waar te nemen dan zijn ambtsvoorganger aanwezig achtte, dan zou deze Minister op grond van zijn definitie van alcoholisme dit deel van het wetsontwerp onmogelijk voor zijn verantwoording kunnen nemen. Minister Verschuur moet meer bewijzen dan zijn voorganger. Het voorstei van Minister Slotemaker de Bruine werd immers niet verdedigd op grond van biermisbruik, maar alleen wegens biergebruik, zij het dan ook geregeld gebruik. Minister Verschuur kon op dit motief het wetsontwerp niet verdedigen; hij schrok daarom van de definitie, die de heer Slotemaker de Bruine gaf van alcoholisme, maar de gröote vraag is, of volgens de opvatting van dezen Minister gesproken kan worden van bieralcoholisme, dat een plaats van beteekenis zou gaan innemen in de samenleving of dat bezig is gevaarlijk te komen opzetten. Minister Verschuur stelde als feit een hier en daar bestaand bieralcoholisme, maar vreesde bovendien iets anders. Hij ging nog iets verder: wanneer een gevaarlijke tendenz zou komen opzetten van bieralcoholisme, ook dan zou er aanleiding kunnen zijn om reeds thans maatregelen te nemen, want: gouverner c'est prévoir. Welke feiten worden nu aangevoerd, waarmede deze stelling zou kunnen worden bewezen of zelfs maar aannemelijk gemaakt? Wat zijn de feiten, waarop deze beschuldiging, dat de huidige maatschappij laboreert aan reeds thans aanwezig bieralcoholisme, of in de toekomst bedreigd zal worden door die volkskwaal, is gebaseerd? Ik zal daarvoor verschillende feiten de revue laten passeeren. Allereerst zou de statistiek van het bierverbruik aanleiding kunnen geven om te zeggen, dat hier een dreigend bieralcoholisme aanwezig is. Bij de algemeene beschouwingen zijn daaromtrent cijfers genoemd; ik zal daarop niet terugkomen; ik heb alleen aangetoond, dat bij een totaal gebruik van vloeistof per hoofd en per jaar van ruim 800 L. een biergebruik van 28 L. uitermate gering is. Ik heb evenwel nog iets anders nagegaan. De Minister heeft te recht geconstateerd, dat in 1928 en 1929, vergeleken met 1923 tot en met 1927, het bierverbruik per hoofd eenigszins gestegen was, nl. 2 & 3 L. per hoofd. Inderdaad zag men in 1928 en 1929 in vergelijking met vroeger, toen het bierverbruik schommelde om 25i L., in eens een verhooging tot 27,8 en 28 L. Op zich zeïf was "dit niet belangrijk, maar er werd een tendenz in gezien. Ik heb mij de vraag voorgelegd, of geen uiterlijke oorzaken aanwezig zouden kunnen zijn, die toevallig dit hoogere gebruik in die jaren zou kunnen motiveeren en ik meen dien objectieven factor te hebben ontdekt. In de eerste plaats hebben in 1928 de Olympische spelen plaats gehad en het is takend, dat daarbij nogal een flink glas bier gedronken is. Vsor 1929 zou men als algemeene oorzaak van grooter bierverbruik kunnen aangeven de zeer hooge economische conjunctuur, die ook in het sterkere gebruik van sigaretten en sigaren in de statistiek tot uiting komt. Van meer tastbaar belang, hetgeen met cijfers 1 kan worden aangetoond, is, Jat bier in het algemeen niet wordt

8 ste VEEGADEEING. 20 MEI Bepalingen tot regeling van den kleinhandel in alcoholhoudende dranken. (Kortenhorst.) gedronken om alcohol tot zich te nemen, maar om den dorst te lesschen. Het verband tusschen het aantal zonne-uren per jaar en het biergebruik is dan ook wel degelijk aantoonbaar. Ik heb aan de Bilt eens gevraagd, hoe het stond met het aantal zonne-uren in 1928 en 1929 en ik heb daarmede merkwaardige resultaten gekregen. Het gemiddelde aantal zonne-uren in de periode van 1919 tot 1928 is 1500 per jaar; in 1928 was dit aantal echter 1658 en in ; dit is geen klein, maar ten groot verschil; men moet tot 1911, toen de Bijn drooglag, teruggaan om een dergelijk groot aantal zonne-uren te zien; cok toen had men een grooter bierverbruik, waaruit blijkt, dat men het bier drinkt vooral om zijn dorst te lesschen tijdens warme dagen. Het merkwaardigste is echter, en ik beschouw dat als de proef op de som, dat men in 1930 weer ziet, dat ds tendenz onderbroken wordt en dat het bierverbruik verminderd is van 28 tot 27,5, terwijl in dat jaar het aantal zonne-uren is teruggeloopen tot Er bestaat dus wel degelijk verband tusschen beide verschijnselen. Maar ook al was dat absoluut niet waar, dan nog heb ik alle aanleiding om reeds thans te voorspellen, dat in 1931 het bierverbruik terug zal loopen, tot zeker niet veel meer dan 26 L. per hoofd der bevolking. De gisteren gepubliceerde cijfers over de opbrengst van den bieraccijns over het eerste kwartaal 1931 toont het volgende aan: in het eerste kwartaal van het vorige jaar bedroeg de opbrengst van den bieraccijns ik geef ronde getallen *: 4J millioen, en thans 4 millioen, d. w. z. een vermindering van meer dan 10 pet. Mijnheer de Voorzitter! Ik hoor hier spreken van den invoer van buitenlandsch bier, maar de invoer van buitenlandsch bier speelt eigenlijk geen rol in ons land. Het buitenlandsch bier is een drank, die als luxe drank met champagne en bourgogne op één lijn kan worden gesteld en alleen geschonken wordt in enkele selecte aangelegenheden. Als volksdrank komt dit dure bier niet in aanmerking. Ik bemerk tot mijn genoegen, dat ook de heer Smeenk van meening is hij zegt er bij: dat is de conjunctuur, dat in 1931 te verwachten valt, dat het biergebruik wederom op het normaie peil van 25 h 26 L. per hoofd zal terugvallen. Daarmede vervalt, op zich zelf reeds, het geheele argument van den Minister, nl., dat er zou zijn een tendenz van verhoogd biergebruik. In het algemeen gesproken is dat niet waar. Nu zou men kunnen zeggen, dat ook door dat verbruik van 25J of zelfs van 28 L. per hoofd, in ons land gesproken kan worden van bieralcoholisme, dat wij eigenlijk in de beschaafde Europeesche maatschappij een schandelijke plaats zouden innemen, dat wij tot de groote bierdrinkers in Europa zouden behooren. Ik heb mij echter de moeite getroost na te gaan hoeveel in 1928, toen wij dus een tamelijk hoog biergebruik hadden, per hoofd der bevolking in de beschaafde landen van Europa werd gebruikt, en ik ben gekomen tot de volgende conclusie. Ik verzoek u wel, Mijnheer de Voorzitter, er op te letten, dat in Nederland in 1928 het biergebruik bedroeg ongeveer 28 L. In dat zelfde jaar bedroeg het biergebruik in België 247 L., in Ierland 108 L., in Duitschland 90 L., in Beieren 280 L., in Oostenrijk 80 L., in Tsjecho-Slowakije 75 L., in Groot-Britannië 69 L. Ik merk hierbij op, dat het alcoholgehalte van het Engelsche bier 1 - a 2-maal zoo hoog is als van het Nederlandsche bier, zoodat eigenlijk, als men op den alcohol taxeert, het getal 69 met 1 a 2 moet worden vermenigvuldigd. In Denemarken bedroeg het biergebruik 59 L., in Zwitserland 58 L., in Zweden 42 L., in Frankrijk 40 L., in Nederland 28 L. en in Noorwegen 25 L. Ten opzichte van Noorwegen zou men nog eens na kunnen gaan, hoeveel punch en brandewijn daar wordt gedronken. Wanneer men dus de vraag stelt: zijn de feiten in ons land van dien aard, dat men kan zeggen, dat er een dreigend gevaar voor bieralcoholisme bestaat, dan mag ik deze conclusie uit de statistiek van het bierverbruik trekken, dat er geen enkele aanwijzing is voor een bestaand, dreigend of opzettend bieralcoholisme, althans wanneer men de definitie van Minister Verschuur over het bieralcoholisme als de juiste aanvirrdt. Zou men deze definitie niet als juist aanvaarden, maar wel die van Minister Slotemaker de Bruine, dan geef ik toe, dat bij de helft van het bierverbruik ook reeds van bieralcoholisme kan worden gesproken, ja, eigenlijk zelfs zoolang er überhaupt bier gedronken wordt. Ik stel vervolgens twee andere vragen aan de orde. In de eerste plaats: wordt dan wellicht, als het totaalverbruik van het bier uiterst gering is, door sommige categorieën van de bevolking misbruik gemaakt? Ik kan mij voorstellen, dat men, bij het lage totaalgebruik van bier, toch zou kunnen zeggen, dat in bepaalde kringen te veel bier wordt gedronken, hetgeen op zich zelf reeds een groot euvel zou zijn, zoodat dit als het ware besmettingshaarden zouden zijn in het overigens gezonde land. Zijn er nu individueele symptomen aan te halen voor bieralcoholisme? Nu is het merkwaardig, dat alle verdedigers van het maximum-stelsel voor verloven, wanneer zij het hebben over het bieralcoholisme, zich vasthouden aan één enkele uitlating, nl. de uitlating van het consultatiebureau te Botterdam. Van den heer Smeenk hebben wij tot hiertoe nog geen andere bewijzen gehoord, wij zullen ze afwachten. Het consultatiebureau te Botterdam is de kroongetuige, is alles waarop men wijzen kan. Dit consultatiebureau merkt als een bieralcoholist aan een iegelijk, die éénmaal meer alcohol gebruikt heeft dan goed voor hem was en die zegt, dat hij bier gedronken heeft. Naar de waarheid van die mededeeling wordt verder geen onderzoek ingesteld. Dan zijn wij allemaal eigenlijk wel eens in ons leven bieralcoholist geweest, wanneer wij een enkele maal te veel gedronken hadden en daarbij gezegd zouden hebben, dat dat aan bier moest worden, toegeschreven. Ziehier letterlijk alles wat de opeenvolgende Ministers aan deskundige verklaringen omtrent bieralcoholisme hebben geproduceerd. In dit verband wil ik toch ook citeeren hetgeen de heer van der Woude, de leider van het Amsterdamsche consultatiebureau, die in denzelfden geest heeft geschreven en gesproken als dr. Soesman, de medische adviseur van het Haagsche consultatiebureau, in De Wegwijzer van. 29 Maart 1929 heeft opgemerkt, naar aanleiding van beweringen omtrent beweerd biermisbruik. De heer van der Woude schreef: Wie een gunstigen indruk wil maken, en dat zijn er velen, spreekt van een enkel glaasje bier", wetende, dat bier veel onschuldiger lijkt in het oog der massa dan de meer afschuwwekkende jenever. Bij dieper doordringen en verder navragen blijkt meestentijds, dat dat onschuldige glaasje bier ook jenever, brandewijn en dergelijke dranken scheen te bevatten. Nu zijn dergelijke liefhebberijen tot op zekere hoogte onschuldig, doch wanneer men ze voor waar gaat aannemen en er beschouwingen op gaat bouwen ten opzichte van het gewone leven, dan worden zulke opgaven in hooge mate bedenkelijk. Men mag niet vergeten, dat dergelijke opgaven, ook al waren zij boven elke verdenking verheven, slechts betreffen een bepaalde groep van gebruikers, die, blijkens hun komst aan het C. B., een uitzonderingspositie innemen en dus die gegevens maar niet zonder meer overdraagbaar zijn op de algemeenheid. Het bier komt als eenig gebruikte drank wel voor bij jongelieden, die zich bij het C. B. komen vervoegen. Doch bij deze patiënten is de drinkgewoonte nog niet dermate ingedrongen, dat zij alcoholisten genoemd kunnen worden en bovendien zegt de gewoonte van den beginnenden drinker nog niet heel veel omtrent hetgeen in latere jaren geschiedt. Indien men met werkelijke alcoholisten te doen heeft, dan behooren de uitsluitend bier-drinkers onder hen tot de uitzonderingen: gewoonlijk drinken zij alcoholica van alle mogelijke soorten, al kan het voorkomen, dat zij aan den eenen drank de voorkeur geven boven andere dranken." Ziehier, Mijnheer de Voorzitter, de repliek van den toch boven elke verdenking staanden deskundige, den heer van der Woude, van 1929 op de stelling van het Botterdamsch consultatiebureau, dat daar geconstateerd zou zijn een toenemend bieralcoholisme. Bij de algemeene beraadslaging heb ik nog in een overmaat van loyauteit tegenover de voorstanders van dit wetsontwerp een. andere getuige ten tooneele gevoerd, dien ik thans de volle maat zal.ge_ven. Ik bedoel den inspecteur van de Volksgezond

9 Vel Tweede Kamer. 81ste VEBGADEBING. 20 MEI (Kortenhorst.) heid, afdeeling drankbestrijding, den heer de Brey. Deze ambtenaar is niet alleen een kroongetuige, maar het is iemand, die meer deskundig is uit den aard der zaak dan degenen, die alleen plaatselijke ervaring hebben. Dat is dus eigenlijk de super-deskundige, waarop de Minister zijn geheele betoog zou moeten kunnen baseeren. Mijnheer de Voorzitter! Ik neem voor mij het verslag van den heer de Brey over 1925 en 1926, opgenomen in de,, Verslagen en Mededeelingen van de Volksgezondheid" van September 1927, blz tot ongeveer Ik zal het behandelen van het begin tot aan het einde. Ik wijs op den datum, waarop dit verslag is uitgekomen en bovendien op het feit, dat zij gepubliceerd zijn in de Verslagen en Mededeelingen van de Volksgezondheid", waarin het niet de gewoonte is, dat verslag op te nemen; alleen in 1929 is nog een verslag er in verschenen; in de tusschenliggende jaren JS het in de Mededeel'n^en" niet gepubliceerd. Ik neem aan, dat de inspecteur een onderzoek naar het bier-alcoholisme heeft ingesteld naar aanleiding van de voornemens van Minister Slotemaker de Bruine om op die gegevens te kunnen baseeren een voorstel om een maximum van verloven of een dergelijken maatregel in te voeren. Ik mag aannemen, dat het materiaal van dit verslag de officieele basis is geweest waarop Minister Slotemaker de Bruine zijn voorstel heeft gebouwd. Het rapport van den heer de Brey is zeer leerzaam en bovendien voor een verloven-maximum absoluut vernietigend, al is het natuurlijk niet zoo bedoeld. Het is het beste materiaal, dat men zich denken kan voor de bestrijding van een maximumttelsel voor verloven. Wie het onbevooroordeeld leest komt tot de conclusie, dat er absoluut geen aanleiding is voor de stelling, dat er een bier-alcoholisme zou zijn of zelfs zou dreigen. Ik begrijp, Mijnheer de Voorzitter, dat er na deze krachtige qualificatie een nader bewijs mijnerzijds noodzakelijk is. Alleen degene, die bevooroordeeld is en bij voorbaat denkt, dat hetgeen hij zegt geen nader bewijs behoeft, kan beweren, dat het overbodig is op dit verslag nader in te gaan. Ik lees op blz. 1433: Immers het gevaar schuilt niet alleen in drankmisbruik doch ook zeker en in niet geringer mate in biermisbruik, terwijl bovendien de gestadige toeneming onder de lagere klassen der bevolking van het gebruik van goedkoope (z.g. democratische) wijnen, welke tegenwoordig in allerlei soorten winkels worden aangeprezen en verkocht, de vrees zeker niet denkbeeldig maakt, dat weldra d'e zg. onschuldige wijnen het wijnmisbruik zullen bevorderen, zoodat het gevaar, dat ook van die zijde reeds dreigt, intijds moet worden bezworen." Dan wordt verder gezegd: Opvallend blijft het, dat het jongere geslacht meer dan vroeger bier drinkt, en het is wel opmerkelijk, dat de sport, die zoo dikwijls en m. i. te recht als een gunstige factor werd beschouwd voor het verminderd drankgebruik, reeds in meerdere gevallen een bron van verleiding is geworden voor biermisbruik. Niet zelden wordt bij voetbalspelen of wedstrijden meer bier gedronken dan wel wenschelijk is. Het bier mag vrijelijk op het terrein en op de wegen langs het voetbalterrein worden verkocht, zoodat hiertegen niet kan worden opgetreden. Zij, die 's Zondagsavonds wel eens van bus of trein gebruik moeten maken, mijden bij voorkeur het cr e zelschap van zoo'n naar huis gaande voetbalclub; ze zijn meermalen getuige van walgelijke tooneeltjes van dronkenschap." Mijnheer de Voorzitter! Wanneer ook maar een tiende gedeelte waar was van wat hier als een beschuldiging aan het tegenwoordige voetballende geslacht wordt gezegd, dan zou deze zaak op zich zelf reeds ernstig genoeg zijn om nader onderzocht te worden. Ik heb geleerd de beweringen, die van deze zijde komen, met een zekere reserve te beschouwen en ik heb mij daarom veroorloofd mij te wenden tot den Koninklijken Nederlandschen Handelingen der Sjatea-GjmeraaL ^ 193 n 193L IL Voetbalbond. Wanneer een inspecteur, die zoo iets schrijft, zijn plicht kent, zou zijn eerste stap moeten zijn zich te wenden tot den Voetbalbond, om een klacht ip. te dienen, en er op te wijzen, dat de Voetbalbond er voor verantwoordelijk is, wanneer dergelijke toestanden blijven voortbestaan en wanneer niet door eigen clubdiscipline daaraan een einde wordt gemaakt. Nu' is het wel eigenaardig, dat de heer de Brey, van wien wij telkens lezen, dat hij ijverig de vergaderingen van drankbestrijders bijwoont, nooit den tijd heeft kunnen vinden zich te wenden tot den Voetbalbond, om te zorgen, dat aan die toestanden een einde wordt gemaakt. Ik zal nu voorlezen, wat de Koninklijke Nederlandsche Voetbalbond, nadat ik eergisteren telefonisch inlichtingen had gevraagd, mij geschreven heeft: Beleefd refereerend aan het telefonisch onderhoud, dat wij heden voormiddag met u mochten voeren, hebben wij hiermede de eer u te berichten, dat bij ons nimmer eenige klacht hoegenaamd is binnengekomen van den heer inspecteur van den dienst, welke belast is met de zaken rakende de drankbestrijding, over dronkenschap of zelfs over wangedrag, vermoedelijk ten gevolge van drankmisbruik, van voetballers na afloop van wedstrijden. Indien deze inspectie dergelijke klachten hebben bereikt, dan zouden wij, dunkt ons, toch mogen onderstellen, dat zij zich daarover tot ons bestuur had gewend. Verder kunnen wij u nog mededeelen, dat ook van de zijde der directie der Nederlandsche Spoorwegen nooit een klacht van den aard als bovenbedoeld door ons werd ontvangen. Zou öf van de zijde der inspectie, of van die der Nederlandsche Spoorwegen, ja zelfs van anderen eenig gezaghebbenden kant een klacht over dronkenschap of wangedrag tot ons komen, dan kunnen wij u de verzekering geven, dat door het bestuur van den Koninklijken Nederlandschen Voetbalbond ongetwijfeld afdoende maatregelen daartegen zouden worden genomen. Ons bestuur beschikt inderdaad door haar lichamen en reglementen over voldoende middelen om zoodanig ontoelaatbaar gedrag den kop in te drukken." Het bewijs daarvoor zal ik niet voorlezen, het zou te uitvoerig worden, maar op blz. 72/75 van het laatstverschenen jaarverslag wordt een lange lijst gepubliceerd van de verschillende disciplinaire straffen, die zijn opgelegd wegens onregelmatigheden bij wedstrijden. Wangedrag door drankmisbruik komt daarbij niet voor. En dan wordt gezegd: Ten slotte geven wij u gaarne de verzekering, dat het gebruik_ van sterken drank en/of bier in de laatste jaren zeker niet grooter is geworden onder voetballers, dan zulks vroeger het geval was, ja dat zelfs door de trainingsvoorschriften dat gebruik o. i. afneemt. Wij zijn zoo vrij te dien opzichte te refereeren aan het door ons uitgegeven werkje: Lichamelijke Voorbereiding van Voetballers voor wedstrijden", waar op blz. 5, na op het gevaar voor gebrek aan rust gewezen te hebben, ook nog voor een nagenoeg algeheele onthouding van alcohol een warm pleidooi wordt gehouden." Ik heb ook gevraagd, of in den loop der jaren bij den voetbalbond nooit klachten zijn ingekomen van den inspecteur, van de spoorwegen of van andere zijde over baldadigheden, die zouden kunnen worden toegeschreven aan dronkenschap. Daarop heeft men mij geantwoord, dat in de laatste tien jaren in het geheel twee klachten zijn ingekomen, één van den burgemeester van Wijhe en één van den commissaris van politie van Gorkum, over wangedrag, dat zou zijn voorgekomen na wedstrijden. Men is zoo ver gegaan mij de volledige dossiers van die twee gevallen, die van zeer onschuldigen aard blijken te zijn geweest, ter beschikking te stellen, en ze zijn gaarne ter inzage voor den Minister of voor leden, die er belang in stellen. Deze zaken zijn zeer consciëntieus onderzocht, zoodat de autoriteiten, die geklaagd hadden, spontaan hebben verklaard, dat zij volkomen bevredigd waren. Maatregelen waren onnoodig, omdat de Voetbalbond door zijn eigen discipline volkomen in staat is, steeds de orde te bewarea.

10 ste VEKGADEBING. 20 MEI Bepalingen tot regeling van den kleinhandel in alcoholhoudende dranken. (Kortenhorst.) Dat is het mooie in deze sportbeweging, dat wij hier niet hebben den knuppel der wet achter de deur, maar dat men door eigen discipline zorgt, dat verkeerde toestanden uit de wereld komen. Ik ben overtuigd,, dat, wanneer de inspectie niet alleen maar dergelijke dingen in een rapport neerschrijft, maar zich de moeite geeft, naar de verantwoordelijke organisaties te gaan, zij veel meer bereikt ten aanzien van het tegengaan van het gebruik van bier dan op het oogenblik. Maar bovendien is in de trainingsvoorschriften door een autoriteit als dr. Meurer de jongelui op het hart gebonden, vooral matig te zijn in het gebruik van nicotine en van alcoholica. Het is merkwaardig, dat zelfs in de trainingsvoorschriften van klasse B, d. w. z. voor degenen, die zware matches hebben te spelen, wordt gezegd, dat een enkel glas bier of wijn na den maaltijd niet in strijd is met de meest strenge eisenen, die men kan stellen aan iemand, die in training is. Daaruit blijkt, dat men in die kringen een matig gebruik van bier niet eens verkeerd acht. Maar dat zijn dan absolute alcoholisten, volgens de definitie van den heer Smeenk. Ik hecht buitengewoon veel waarde aan de verklaringen van een autoriteit, die zich aansprakelijk stelt voor mogelijk wangedrag op dit terrein, den Voetbalbond, wanneer deze zegt: onze ervaring is, dat men minder drinkt, ook minder bier, dan vroeger. Toch staat in het rapport van den heer de Brey als zwaarste argument voor dezen nieuwen wettelijken maatregel, dat de jongelui, speciaal de voetballers, zich schuldig maken aan bieralcoholisme! Indien de spoorwegen klachten hebben ontvangen, zouden zij dan het adres van den Voetbalbond niet hebben kunnen vinden? Wanneer men maar materiaal gaat verzamelen in verband met een of ander beraamd wetsontwerp en men is daar niet al te consciëntieus mee, ja, Mijnheer de Voorzitter, dan vindt men wel ergens een wat luidruchtig gezelschap jongelui, dat ergens in een trein is gestapt, maar moet daartegen dan door dergelijke yigoureuze wettelijke maatregelen worden gereageerd? Mijnheer de Voorzitter! Dat is dus het zware geschut": de sportieve jeugd, en speciaal de voetballers zouden zich overgeven aan bier-alcoholisme, en daarom is het noodig, een ïnaximum-stelsel voor verloven in te voeren! Maar kunnen die jongelui dan niet een glas bier in een vergunning" gaan drinken'.' Men weet niet, of dit bier in een verlofs of in een vergunningszaak is gedronken. Gewoonlijk drinkt men het bij den maaltijd. Wij kunnen deze categorie dus gerust uitschakelen. Het tweede argument, dat in het rapport wordt genoemd, is: vrouwen drinken meer dan vroeger in lunchrooms bier. Zonder nader bewijs wordt dat daar neergeschreven. Indien de inspectie zoo ijverig in lunchrooms heeft rondgekeken, heeft zij dan ook geluisterd naar de taal, die die bierdrinkendc dames spraken? Ik meen, dat zij wel voor 90 pet. Duitsch zullen hebben gesproken, of in het zuiden van ons land Vlaamsen of Fransch. Waar men in het noorden van ons land vrouwen bier ziet drinken, zijn het gewoonlijk Duitsehe. De dames zijn daarom volstrekt niet minderwaardig te achten, maar waar er tienduizenden Duitschers ons land binnenkomen, vooral 's zomers, valt het niet te verwonderen, dat men meer vrouwen bier ziet drinken. Geen enkel ander bewijs wordt er aangevoerd dan dit: men ziet tegenwoordig meer dan vroeger vrouwen in lunchrooms bier drinken. En dan vervolgt op blz de berichtgever met een wanhoopsgebaar: helaas zijn daaromtrent (nl. omtrent dronkenschap door bier) geen betrouwbare cijfers bekend". Neen, Mijnheer de Voorzitter, omdat ze niet bestaan! Dan komt als derde argument: het bierverbruik wijst in opwaartsche richting. De moeite, om daarvoor cijfers te produceerep, wordt in het verslag niet eens genomen. Wanneer ze waren genomen, zou juist gebleken zijn van een geweldige daling. Dat is dus een pertinente onjuistheid: de cijfers wijzen op een daling. Hier is het rapport uitgeput. Maar nu komt er nog iets anders. Men zou ook van alcoholisme kunnen spreken, wanneer er incidenteel misbruik is. En inderdaad komt die figuur op de I proppen. Er wordt gezegd, dat, wil men een juist oordeel hebben over het bier-alcoholisme, men moet gaan jiaar kermissen en carnavalsdagen in verschillende gemeenten en bij avond en nacht de café's en dancings moet gaan bezoeken, ook in do achterbuurten, en wanneer men dat doet, dan zou men zeggen: het bier-alcoholisme is er. Wanneer er een maatregel genomen kan worden tegen excessen op kermissen en carnavalsdagen, ja wanneer die heelemaal afgeschaft konden worden, niemand zou er zich tegen verzetten. Het aangenomen amendementvan der Heide, om de sociëteiten tijdens een tapverbod droog te leggen, gaat in die richting en kan prachtig werk doen, en ik heb daaraan dan ook onmiddellijk mijn steun gegeven. Maar men moet niet zeggen: omdat er geen jenever geschonken mag worden (terwijl men de menschen toch iets wil laten drinken), drinkt men meer bier. Dan heeft men toch al uitgedreven het grootere kwaad van te veel jenever drinken. Men wil dan de menschen niet alleen kwast of limonade laten drinken en laat ze bier drinken. Maar de heer de Brey heeft nog meer gezien. Hij heeft ook burgercafé's bezocht en daar sloeg hij een enkel clubje jongelui gade, die in hoofdzaak bier dronken. Een van hen dronk te veel, werd luidruchtig, en er werden glazen stukgeslagen, terwijl die eene het bier uit de scherven slurpte. Toen heeft de heer de Brey gekeken waar ze naar toe gingen en bij hem kwam het vermoeden op, dat ze weer dat café zouden binnengaan. Toen heeft de heer de Brey een verstandige daad gedaan. Hij heeft met den kastelein gesproken en heeft hem gezegd : als die jongelui weer komen, moet u ze geen bier meer geven. De caféhouder zei: ik dank u, ik zal er voor zorgen, en toen was de zaak afgeloopen. Dan krijgen wij op Koninginnedag ook nog een zelfde verschijnsel : in een aantal gemeenten mag na 6 uur geen jenever meer worden geschonken en dan drinken de menschen bier. En dan is het verwonderlijke voor den heer de Brey, dat men dan niet krijgt jenever-aleoholisme, maar bier-alcoholisme. Ja, dat spreekt vanzelf, omdat iets anders dan bier niet gedronken mag worden. Maar er is nog een ander geval van incidenteel bier-alcoholisme mogelijk, dat is bij de herhalingsoefeningen. Maar hier ziet men, wat met een goede tactiek bereikt kan worden, een tactiek, die ik ook de drankinspectie zou willen aanbevelen om toe te passen bij voetbalwedstrijden, carnavalsdagen, kermissen en Koninginnedagen. De inspectie heeft zich intensief bemoeid met het drankmisbruik bij herhalingsoefeningen en heeft contact gezocht met de vergunninghouders in de garnizoensplaatsen, men heeft ze bij eikaar gebracht, en de inspectie is uitbundig in haar lof, dien zij den vergunninghouders toezwaait over de geweldige medewerking om dat bier en alcoholmisbruik bij de herhalingsoefeningen tegen te gaan. Het resultaat is geweest, dat het volgende jaar zonder eenige bijzondere bemoeienis van de inspectie van dronkenschap geen sprake meer is geweest. Maar er was nog een leemte in de organisatie: het kwam voor, dat do miliciens reeds te veel hadden gedronken toen zij in hun garnizoen overkwamen. Het bleek, dat zij op de stations, tijdens de reis bier hadden gedronken. Maar als men overleg pleegt met de vergunninghouders, is het dan zoo'n moeite om dat overleg ook uit te strekken tot de directie der spoorwegen om zoodoende te voorkomen, dat de jongelui op de stations te veel bier kunnen drinken. Een stap verder en ik geloof, dat wij er zijn bij de herhalingsoefeningen, zonder maximum van de verloven, maar daarom niet minder afdoende. Het vierde feit, dat aangehaald wordt, is dit: op gewone dagen zelfs, roept de heer de Brey in wanhoop uit, ziet men meer bier dan jenever drinken. De kracht van dit argument ontsnapt mij volkomen. Op gewone dagen ziet men meer bier dan jenever, maar ook veel meer thee", schrijft de heer de Brey. In plaats van blij te zijn, dat er zooveel minder jenever gedronken wordt, zegt men: er wordt meer bier gedronken. Wat intusschen niet waar is, hetgeen met de cijfers is aan te toonen. Men ziet minder jenever drinken en in verhouding wordt er meer bier gedronken. Wat bewijst dat voor het bier-alcphpljsme?.

11 ste VERGADERING. 20 MEI (Kortenhorst.) Ziehier het geheele materiaal van dezen hoofdgetuige, dezen eerst aangewezen adviseur, ja eigenlijk den eenigen deskundige. Het verwondert mij niets, dat noch Minister Slotemaker de Bruine noch deze geachte bewindsman een beroep doen op het rapport van den heer de Brey, want als men dat had gedaan, zou men evengoed hebben kunnen zeggen: ik laat deze voorstellen maar vallen. De heer de Brey komt op blz tot deze conclusie: Het wil mij dus voorkomen, dat voldoende grond aanwezig is, om ten aanzien van het biergebruik zoo mogelijk dezelfde maatregelen te treffen als thans gelden ten aanzien van het drankgebruik. Het getal gelegenheden, waar bier mag worden geschonken, dient zooveel mogelijk geleidelijk in te krimpen en de uitbreiding er van terstond worden onmogelijk gemaakt. De meest logische weg tot inkrimping lijkt mij het terugdringen van den bierverkoop, voor gebruik ter plaatse van verkoop, naar de vergunningsinrich tingen, en dien verkoop te verbieden in de verlofsinrichtingen. " Dat is dus de next step, dien wij kunnen verwachten. Is eenmaal het maximum voor de verloven in de wet gebracht, dan zal de volgende stap zijn: geen bier meer in de verloven, maar alleen in de vergunningszaken, waardoor een tweede rigoureuze inkrimping van het aantal gelegenheden, waar bier verkocht wordt, den menschen den weg zal leeren naar gelegenheden waar, behalve bier, ook jenever kan worden gedronken, met het gevolg, dat over een paar jaar het verslag zal zeggen: er wordt thans niet minder jenever meer gedronken dan bier; de verhouding is nu weer als voorheen: veel jenever en weinig bier. De heer de Brey, hoewel hij optimistisch is ten opzichte van de waardeering van zijn argumenten en feiten, is toch niet zoo optimistisch over de te verwachten gevolgen van zijn maatregelen, want hij zegt:,,de toestand zal ook dan niet opeens veranderen. Het dreigende gevaar van het bier-aleüholismi. blijft bestaan, omdat de toestand voorloopig blijft, zooall hij thans is. Het kwaad is niet door een dam te keeren; het kan geleidelijk in steeds nauwere bedding teruggedrongen worden." Hij hoopt, dat er tapverboden zullen worden gemaakt, maar ook, dat den verkoop van zwak-alcoholische dranken in winkels bij elke gelegenheid den kop zal worden ingedrukt. Wanneer ik in het begin zeide, dat het verslag van den heer de Brey buitengewoon leerzaam was, heb ik ook gezegd, dat het in opbouwenden zin leerzaam zijn kan, niet alleen wanneer hij zijn ervaringen bespreekt omtrent symptomen van het bieralcoholisme, maar ook met betrekking tot de ervaring, welke hij heeft opgedaan, om langs een geheel anderen weg te komen tot een tegengaan van misbruiken, die natuurlijk hier en daar wel eens zullen voorkomen. Op blz spreekt de heer de Brey over het contact, dat hij heeft met de vergunninghouders bij herhalingsoefeningen, eni hij zegt:,,dat er nooit ernstig aan gedacht was, dat de drank - weerinspectie met die categorie in onze samenleving, de vergunninghouders, aan één tafel zou gaan zitten". Toen heeft hij een geniale gedachte gekregen en gezegd: die zullep wij inschakelen en wij zullen zien, welke ervaring wij zullen gaan opdoen. Veel vertrouwen had hij er niet in, maar dan zien wij: Er is pooit ernstig aan gedacht om hun hulp in te roepen." Maar wat heeft hij geziep, toen hij ze eenmaal kende? Het peil van de vergunninghouders is aanmerkelijk gestegen. Vergunningen komen gelukkig hoe langer hoe meer in "betrouwbare handen. Krachtige medewerking is _ bij herhaling ondervonden van de organisaties der vergunninghouders. Genoeg zij het mede te deelen, dat de inspectie gedurende de herhalingsoefeningen daadwerkelijk de meest mogelijke medewerking van. de vergunninghouders mocht ondervinden en dat het doel volkomen werd bereikt, en het resultaat ging zelfs boven onze verwachting uit." Door twee gemeenten, waaronder een gemeente als Assen, werd openlijk dank betuigd aan de organisatie van vergunninghouders om den daadwerkelijken, krachtigen steun door haar verleend, om het bier en drankmisbruik bij de herhalingsoefeningen te voorkomen. En dat is niet een voorbijgaande beweging geweest, maar in het verslag van 1928 van denzelfden heer de Brey wordt gesproken over de manoeuvres in Zuid-Limburg, waar volgens den Minister het bier-alcoholisme hoogtij zou vieren; daar is ook contact gezocht met de organisatie van de vergunninghouders en zooals daar wordt geconstateerd met uitnemend resultaat. Dronkenschap is niet voorgekomen, misbruik is uitgebleven, de orde is niet verstoord, en openlijk is hulde gebracht door de commandeerende officieren aan de organisatie van vergunninghouders voor de keurige wijze, waarop zij met de autoriteiten heeft medegewerkt om elk misbruik van sterken drank te voorkomen. Wat blijft er nu nog te wenschen over? Daarom constateert dan ook de heer de Brey: Het moge nog eens worden opgemerkt, dat blijkbaar in steeds meerdere mate rekening met de inspectie wordt gehouden en dat gerust kan worden gezegd, dat ook gedurende het afgeloopen jaar door haar optreden veel drank, maar ook veel bierellende werd voorkomen." Wat wil men nog meer? Dat is een resultaat, zoo schitterend, dat het toch niet noodig is, om nu de wetgevende macht te hulp te roepen en het maximum-stelsel te creëeren, dat bij de vergunningen tot zooveel wantoestanden aanleiding heeft gegeven. Uit het verslag van den heer de Brey blijkt duidelijk, dat, wil men inderdaad het bier en drankgebruik inkrimpen, binnen zekere banen, men heel andere, meer moderne wegen moet inslaan dan het hanteeren van de stroeve en rigoureuze wijze, die men heeft m het maximum-stelsel. In de derde plaats, wanneer het bestaan van een bier-alcoholisme niet aangetoond kan worden door het biergebruik in het algemeen, noch door misbruik er van door bepaalde categorieën van personen, zouden er dan argumenten te putten zijn uit de omstandigheid, dat er hier en daar te veel verloven zouden zijn? Dat zou nog een derde punt kunnen zijn, waaruit men het bier-alcoholisme zou kunnen afleiden. Voorop zeg ik, dat het een te eenvoudige gedachte is om te denken, dat alleen in verlofzaken bier geschonken wordt. In vergunningszaken wordt hoogstwaarschijnlijk meer bier geschonken dan in verloven, want als men dan die verloven gaat optellen en zeggen: er zijn er zooveel, dan scheert men al die verloven over één kam en maakt geen onderscheid tusschen een bierpaleis in een groote stad met misschien 100 kellners, en een bierhutje op het platteland, een estaminet op den hoek van een veld, waar de dorstige wandelaar een glaasje bier kan pakken. Dat is op zich zelf al een groote fout, dat men alleen telt en niet let op de omzetcapaciteit der verschillende verloven. Maar over dat aantal verloven heb ik bij de algemeene beschouwingen reeds het een en ander gezegd en ik wil niet in herhalingen treden. Wij hebben cijfers gehoord van den Minister, die ten tooneele heeft gevoerd Eindhoven, Kerkrade, Helmond en Heerlen en andere in het noorden des lands gelegen gebieden. Ik heb gelegenheid gehad ten aanzien van 4 gemeenten deze cijfers te controleeren, doch niet ten aanzien van Maastricht die cijfers zijn niet verstrekt, en nagegaan de door den Minister genoemde zoogenaamde slapende verloven, nl. verloven, die aangevraagd zijn met het oog op de invoering der Drankwet, die dus in voorraad zijn genomen en niet mogen meetellen bij de beoordeeling der vraag, of het aantal verloven al dan niet toenemend is, want dan zou het aantal verloven niet kloppen met het aantal aanwezige verloven. Zoo kom ik tot deze conclusie, dat er in Eindhoven op 1 Mei verloven waren; de Minister zeide, dat er op 1 Mei verloven waren, maar daarvan waren 36 slapende verloven, blijven dus 205 verloven.

12 ste VEBGADEBING. 20 MEI (Kortenhorst.) Voor Kerkrade noemde de Minister op 1 Mei ; 1 Mei 1926 waren er 89; er waren echter 50 slapende verloven, blijven over 129. Voor Helmond zijn de cijfers: 1 Mei , 1 Mei , slapende 9, totaal 56. Heerlen: 1 Mei , 1 Mei , slapende 159. Blijven over 102. Daarmede ligt dus het heele statistiekje van den Minister. Het verwondert mij dan ook niet, dat de Limburgsche bladen van 12 Mei er op af gestoven zijn en hebben gezegd: toen Minister Slotemaker de Bruine kwam met een ontwerp tot inkrimping van het aantal verloven, hebben de menschen zich natuurlijk tegen een mogelijke inkrimping gedekt. Het Limburgsch Dagblad van 12 Mei schreef naar aanleiding van de door den Minister genoemde cijfers: Van deze zijn er vele gevraagd met het oog op herziening der Drankwet. Tal van personen zijn in het bezit van een verlof, doch wenschen er geen afstand van te doen (hieronder vele personen, die vergunninghouder zijn). Meerdere tientallen houders van een verlof hebben dez9 gemeente verlaten (het gaat hier over Heerlen), waarvan verreweg de meesten in het buitenland vertoeven; hun adressen zijn niet bekend. Intrekking is volgens de vigeerende wet niet mogelijk zoolang de verlofhouder geen afstand doet van zijn verlof. Het is geen zeldzaamheid, dat voor één en hetzelfde pand twee of meer verloven bestaan. Men ziet dus, dat het getal 260, door den Minister genoemd (een verouderde opgave), absoluut nietszeggend is. Wij twijfelen er niet aan, of ook te Eindhoven en Kerkrade is het aantal werkelijk uitgeoefende vergunningen veel kleiner dan door den Minister is medegedeeld." Dat waren nu eigenlijk de eenige cijfers, die de Minister noemde; er was geen rekening gehouden met de slapende verloven. Daarmee is ook het laatste materiaal van den Minister uit het debat verdwenen. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb aan de Kamer voorgelegd een overzicht ik heb hier nog enkele exemplaren bij mij in hoeverre in 150 van de grootste gemeenten in ons land de aantallen verloven zijn toe of afgenomen, en als men dat staatje doorkijkt, komt men tot de conclusie, dat dat veel gesmade Limburg heelemaal in orde is, behalve Heerlen, maar dat is begrijpelijk: deze gemeente is in betrekkelijk korten tijd van een plattelandsgemeente een groot industrieel centrum geworden; er hebben veel annexaties plaats gehad, zoodat het niet te verwonderen valt, dat daar een verhooging te constateeren valt. De heer Smeenk, ad rem als altijd, merkt op: dat loopt tot Inderdaad, maar hij schijnt niet te weten, dat na dat jaar deze statistiek niet meer door het Centraal Bureau voor de Statistiek verstrekt is. Latere cijfers ontbreken. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb ten aanzien van de gemeenten, die door den Minister zijn genoemd, een grafiek laten maken, waaruit men kan zien, dat onze stelling volkomen juist is, dat er tot 1926 het jaar van indiening van het wetsontwerp een dalende lijn aanwezig was in al die gemeenten, maar dat na dien datum de lijnen alle stijl naar boven gingen. Daarin zijn niet verdisconteerd de slapende verloven. De leden, die dat wenschen, kunnen kennis nemen van deze grafieken, die ik hier heb. Schier overal is het aantal verloven sinds 1907 teruggeloopen en wanneer wij zien een verhooging, dan is het merkwaardig, dat dat dikwijls samengaat met vermindering van het aantal vergunningen. Een gelukkig verschijnsel, Mijnheer de Voorzitter; het aantal vergunningen gaat achteruit en in de plaats daarvan komen verloven. Dit geeft een aanwijzing van een verandering van gewoonten, die gunstig kan worden genoemd. Wanneer men optelt het aantal vergunningen en verloven samen, dan is het totaal weer geweldig teruggeloopen. Ik wil, om de Kamer volkomen op de hoogte te stellen van de uitzonderingen, de gemeenten noemen onder de 150 grootste gemeenten, waar dit verschijnsel niet is waar te nemen, waar dus tusschen 1907 en 1925 het totale aantal drankgelegenheden is vermeerderd. In die uitzonderingsgevallen bedroeg de stijging: Winterswijk 77 op 80; Noordwijk (intusseheii een groote badplaats geworden) 44 op 83; Bijswijk 21 op 29; Haarlem 328 op 330; Soest 26 op 37; Hengelo 89 op 94; Losser 57 op 58; Vlagtwedde 49 op 69; Odoorn 42 op 44; Brunssum 30 op 40; Heerlen 200 op 290; Hoensbroek 39 op 60. Mijnheer de Voorzitter! Men heeft hier dus een uiterst geringe verhooging van het aantal gelegenheden, waar drank geschonken wordt, maar waar de bevolking in dien tusschentijd zoo enorm is toegenomen, kan men zeggen, dat relatief ook daar het aantal drankgelegenheden verminderd is, en dat men niet kan zeggen, dat er een bepaald centrum valt aan te wijzen, waar het aantal verloven onrustbarend zou zijn toegenomen. Ik wil hier niet in herhalingen treden, maar wil alleen dit cijfer in herinnering brengen, dat van 1906 tot 1927 onder den dwang van de wet het aantal vergunningen is teruggeloopen met 24,33 pet., en het aantal verloven, vrijwillig, met 36 pet. Is het nu noodig dit proces, dat zich normaal ontwikkelt, nog verder te stimuleeren door een maximum vast te stellen? In de vierde plaats: wordt het ontwerp van wet dan misschien verdedigd uit dit oogpunt, dat het verloven-maximum noodzakelijk zou zijn en gemotiveerd wegens clandestien misbruik van jenever. Het doet mij genoegen, dat dit argument door den heer Slotemaker de Bruine niet is genoemd, hoewel het wel genoemd is door een of ander geacht lid van deze Kamer, zooals vermeld staat in het verslag der Commissie van Voorbereiding. Doch buiten debat is dit, dat een maximum-stelsel van de verloven noodig zou zijn om een betere controle te hebben op de vergunningen; door den heer van der Weele is zelfs gezegd, dat de huidige verlovenregeling het tegendeel is geweest van een remedie, dat het beter was geweest als wij die regeling niet hadden gehad. De nu voorgestelde maatregel verbetert den toestand geenszins; integendeel, de heer van der Weele vreest, dat het clandestiene gebruik grooter zal worden, omdat men niet over voldoende gelegenheden zal beschikken; hij vreest ook, dat niet alleen bier, maar ook jenever meer in clandestiene gelegenheden gedronken zal worden. In dit verband mag ik een. beschouwing van den Minister nog even onder de aandacht brengen. Deze heeft nl. als argument voor zijn voorstel gebruikt, dat het maximum-stelsel voor de verloven logisch paste in de lijn van de ontwikkeling van onze drankwetgeving: in 1881 invoering van het maximum der vergunningen, in 1904 maximum vergunningen plus een verlovenregeling zonder maximum, in 1931 maximum vergunningen en maximum verloven. Dat klopt. Maar men moet historisch juist zijn en ik geloof, dat in de historische beschouwing, die de Minister ten beste heeft gegeven, een fout schuilt. Dr. Kuyper zeide o. a. bij de verdediging der Drankwet in 1904, sprekende over de wet van 1881: dat te zeer alleen objectief heil is gezocht in het verminderen van het aantal vergunningen, want er is een subjectief element in de zaak, ni. de wijze, waarop de gelegenheid geboden wordt, die meer nog wellicht dan de objectieve gelegenheid meer of minder sterken prikkel kan geven. " In den gedachtengang van den wetgever van 1904 past dus volstrekt niet een uitbreiding van het maximum-stelsel en de toepassing daarvan op de verloven als de volgende stap, integendeel, in de richting van den wetgever van 1904 moet een ander element naar voren worden gebracht, nl. het element, dat aandacht schenkt aan den aard en de inrichting van de gelegenheden. Vandaar de eischen-besluiten, die gekomen zijn, omtrent de voorwaarden, verbonden aan het houden van een inrichting enz. In 1904 was afgesloten de periode van het maximumstelsel en bracht men een nieuw element naar voren, dat was: het aanzien van de gelegenheden, en een sterker getuigenis van de juistheid dezer historische lijn kan men niet vinden dan in de voorstellen van dezen geachten bewindsman, wiens wezenlijke, persoonlijke veranderingen, in deze nieuwe Drankwet juist hierin bestaan, dat hij de N. V. vergunningen in de wet gebracht heeft en een uitbreiding van de maatschappelijkverkeersvergunningen. Als men de historische lijn wil ontdekken, dan wijst de Meister bij dit deel zijner voorstellen de

13 Vel Tweede Kamer. 81ste VEEGADEKING. 20 MEI Bepalingen tot regeling van den kleinhandel in alcoholhoudende dranken. (Kortenhorst) goede richting aan. Die richting was een andere dan die van zijn voorganger, dien hij klakkeloos ten aanzien van het verlovenmaximum heeft gevolgd, ofschoon de definitie van alcoholisme van dien voorganger door dezen Minister niet werd gedeeld. Dit is de duidelijk waarneembare inconsequentie in het geheele beleid van dezen bewindsman ten opzichte van de drankwetgeving. Hij meent historisch te kunnen bewijzen, dat het gaat in de richting van telkens meer maxima en vergeet, dat de richting, door den wetgever van 1904 aangegeven, is: stopzetting van verder gaande maximumbepalingen en gaan in de richting, die het aanzien van de drankgelegenheden zou kunnen yerhoogen. Gesteld nu, dat wel bewezen zou zijn, dat er een bieralcoholisme zou zijn, dan is de vraag of deze verder gaande regeling van den Minister noodzakelijk zou zijn om dat te bestrijden. Nu is het wel merkwaardig, dat de Minister voortgegaan is om zijn maatregel onschuldig voor te stellen door te zeggen, dat het bier-alcoholisme geen verschijnsel is, dat zich in het geheele land voordoet, maar dat het zich beperkt tot bepaalde steden, en in dat zelfde koor hebben meegezongen de heeren van der Heide, Smeenk, Slotemaker de Bruine en Suring, die ook allen hebben gesproken van een plaatselijk optredend gevaar voor bier-alcoholisme, niet een algemeen gevaar, maar een gevaar, dat zich in bepaalde streken van het land voordoet. Verondersteld, dat het zoo was ik geloof, dat ik aan de hand van de feiten heb aannemelijk gemaakt, dat het niet zoo is, is het dan noodzakelijk om dezen wettelijken maatregel in te kleeden in den vorm, waarin het thans is geschied? Wanneer wij dit voorstel aanvaarden het is door verschillende geachte afgevaardigden de heeren van Vuuren, Oud en anderen in den breede betoogd, en ik zal het niet herhalen, dan introduceeren wij het maximum-stelsel, dat wij in de vergunningen hebben leeren kennen, in de verloven, met alle ellende en misère, daaraan verbonden. De geheele behandeling van het wetsontwerp in de Kamer, waar wij op allerlei manieren, door overgangsmaatregelen en amendementen, trachten de uitwassen van het maximum-stelsel binnen redelijke grenzen terug te brengen, is een afdoend bewijs hiervan, dat wij er huiverig voor moeten zijn om, tenzij het absoluut noodzakelijk is en het niet anders kan, dat zelfde verfoeilijke stelsel ook nog uit te breiden tot de zoo onschuldige verloven. Wanneer het waar is, dat een wet als deze, die toch zoo diep ingrijpt in de gewoonten van ons volk, alleen dan succes zou hebben, wanneer zij leeft in de overtuiging van het volk, dan zal niemand met mij in de Kamer van meening verschillen, wanneer ik zeg, dat het biergebruik in Nederland van zoo onschuldigen aard is, dat het absoluut niet noodzakelijk is en niet geduld zal worden, dat men aan dat onschuldig glaasje bier komt. Bovendien is uit het request, dat de Kamer bereikt heeft van de zijde van de kleine brouwerijen, wel gebleken dat zijn dus de producenten, die het meest in den druk komen door dezen maatregel, en niet het veel gesmade bierkapitaal, dat zich wel kan redden, omdat het kapitaalkrachtige bedrijven zijn, die wel voldoende verloven in handen zullen krijgen, dat de kleine brouwerijen het kind van de rekening zullen zijn. Dat zijn dus de bedrijven, die niet in staat zijn op groote schaal bierpaleizen te installeeren en die het zullen moeten doen met den bierverkoop in kleinere gelegenheden. Te recht wordt in dit request medegedeeld, dat men vreest, dat ten gevolge van dezen maatregel de weinige zelfstandige brouwerijen, die er nog zijn, in handen zullen koment van de groote concerns, die het kapitaal bezitten. Ook uit dit oogpunt beschouwd, geloof ik, dat een maatregel als deze, die zoo onbillijk naar één zijde wérkt, niet aanbevelenswaardig is. Wij hebben met het instellen van de vennootschapsvergunningen en van de vergunningen voor maatschappelijk verkeer inderdaad maatregelen in de wet gebracht, die voor de grootere brouwerijen zeer aantrekkelijk zijn; laat men dan daarmede tevreden zijn en laat men niet meegaan met het stelsel van de maximum-verloven, dat in de eerste plaats lasten legt op de kleinere concurrenten. Ten slotte bobben wij deze vraag gesteld: is het in deze belangrijke materie veroorloofd om ons te bepalen tot negatieve eruiek -.' Of zal ook hier een opbouwend woord gesproken Handelipgen der Staten-Generaal., * t H moeten worden, hoe men, wanneer men dan werkelijk vreest, dat hierdoor misbruik zal gemaakt worden van bier, dit probleem dan zal moeten oplossen. De heer Smeenk heeft een maatregel aan de hand gedaan, dien ik niet dadelijk zou willen aanbevelen, maar die misschien bij den Minister een willig oor heeft gevonden. Hij heeft nl., blijkens de Handelingen op blz. 2395, de schuld van het te groote biergebruik gegeven aan het onder Minister Slotemaker de Bruine tot stand gekomen Bierbesluit. Deze geachte bewindsman, van wien ik dacht, dat hij den alcohol niet al te goed gezind was, heeft volgens den heer Smeenk het percentage alcohol in het bier te hoog opgevoerd. Misschien is er iets aan te doen, door verandering van het Bierbesluit. In de tweede plaats lees ik in het zoo leerzame rapport van den heer de Brey op blz deze verbluffende mededeeling, dat door de autoriteiten, belast met de handhaving van de Drankwet, uit deze wet niet wordt gehaald, wat er in zit en dat er, aan de hand van deze wet, door de autoriteiten veel en veel meer zou kunnen geschieden tot beteugeling van verkeerde toestanden, dan op het oogenblik gebeurt. Men weet blijkbaar in deze kringen niet, hoe men de wet moet toepassen. Laat de Minister er dus voor zorgen een practische handleiding te geven aan de autoriteiten, die met de naleving van de Drankwet zijn belast, om te zorgen, dat er uit deze wet voor de bestrijding van het drankmisbruik gehaald wordt, wat er in zit. Laat de Minister geen nieuwe wetten maken, vóórdat alles uit de bestaande wet is gehaald. In de derde plaats geef ik den Minister het volgende in overweging. Vroeger kenden wij twee inspecteurs en negen adjunctinspecteurs, die belast waren met de controle op de naleving van de Drankwet. Om bezuinigingsreden is dat korps ingekrompen tot één inspecteur en zes adjunct-inspecteurs. Ik stel mij de vraag, na lezing van het rapport van den heer de Brey, of het aantal Rijksambtenaren, belast met het toezicht op de naleving van de Drankwet, wel voldoende is. Wanneer die nieuwe meer cultureele en opvoedkundige taak, die deze inspectie telkens meer zal moeten verrichten en die zij met zoo groot succes heeft verricht, ik wijs op de herhalingsoefeningen, in de toekomst uitgebreid moet worden, dan zou ik den Minister ernstig in overweging willen geven waar ik tusschen de regels door in het rapport lees, dat het korps ambtenaren te gering is naar middelen uit te zien om dit ambtenarenkorps te vergrooten. Maar de hoofdzaak, waar het m. i. om gaat, is de vraag, op welke wijze, wanneer er inderdaad sprake van is, dat er hier en daar te veel drankgelegenheden zijn, daartegen een afweermiddel is te organiseeren. In 1925 heeft de heer de Brey een met succes bekroonde poging gedaan om met de organisatie van vergunninghouders tot overleg te geraken om het drankmisbruik te voorkomen. Het is een volkomen succes geweest en ik zou in overweging willen geven op deze schitterende ervaring voort te bouwen en in het overleg ook te betrekken niet alleen de vergunninghouders, maar ook de brouwerijen, de drankbestrijding, de sportorganisaties en de toeristenbonden, om zoodoende tot één groote organisatie te komen en gemeen overleg mogelijk te maken. De ervaring, die men heeft pgedaan ten opzichte van de herhalingsoefeningen, heeft men als het ware dagelijks te Rotterdam, waar voortdurend besprekingen plaats hebben tusschen de besturen van de brouwersbonden en de plaatselijke inspectie. Het gevolg was, dat wanneer er werkelijk iets was, dat niet in den haak is, wanneer misbruik gemaakt wordt, de inspectie weet, dat rigoureus de schuldige er uit gaat. Dat overleg is zoo goed georganiseerd, dat we kunnen zeggen, dat hier het ideaal wordt benaderd. Het overleg, dat heeft plaats gehad tusschen den heer de Brey en de organisaties van drankproducenten bij gelegenheid van de verlaging van den accijns op gedistilleerd, geeft aanleiding om te zeggen, dat ook de drankproducenten bereid zijn om samen te werken met de inspectie om de wantoestanden tegen te gaan. Het is van algemeene bekendheid, dat wanneer dat plan van samenwerking met de drankproducenten niet volkomen is gelukt, de schuld daarvan niet bij die producenten is gelegen, maar dat deze elders ligt. Ik zou dus den Minister in overweging willen geven, naar het voorbeeld van dergelijke colleges op ander terrein, in te stellen een raad van

14 ste VEEGADEEING. 20 MEI (Kortenhorst e. a.) advies en bijstand ter uitvoering van de Drankwet, waarbij de ambtenaren van den Minister bij den buitendienst en de verschillende organisaties van de producenten en distribuanten, de sportvereenigingen en dergelijke kunnen worden ingeschakeld, om zoodoende de zedelijke krachten, die in ons volk leven, op te wekken om langs den weg van overleg te komen tot een inkrimping van het drankmisbruik. Ik geloof, dat op deze wijze veel sympathieker en op meer daadwerkelijke wijze gewerkt kan worden in het belang van de drankbestrijding dan met het stelsel van de maximum verloven, met allen aankleve van dien, waarvan ik niets goeds en enkel kwaads verwacht. Het amendement wordt ondersteund door de heeren Lockefeer, Ketelaar, van Vuuren en Knottenbelt en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Verschuur, Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid: Mijnheer de Voorzitter! Wanneer het mij vergund is, ik zou ook kunnen zeggen, wanneer u mij daartoe verlof wilt geven, dan zou ik, in derden termijn kan men eigenlijk wel zeggen over de quaestie van een maximum van verloven sprekende, het een en ander in het midden willen brengen. Ik zal mij bevlijtigen zoo min mogelijk van het geduld van de Kamer te vergen, ofschoon ik niet kan beloven, dat ik het bij een enkel woord kan laten, te meer waar de Kamer duidelijk inziet, dat van deze aangelegenheid naar mijn wijze van zien het lot van het ontwerp afhangt. Het is begrijpelijk, dat men, langzamerhand steeds meer terrein winnende bij bestrijding van het misbruik door middel van het maximum-stelsel voor de vergunningen, men terrein zou kunnen verliezen op het gebied van de verloven en dat hetgeen men zou winnen door beperking van het gebruik van gedistilleerd, ten deele weer verloren zou kunnen gaan door vergrooting van het biergebruik. De cijfers omtrent het aantal verloven en het biergebruik hier te lande heb ik in eersten termijn genoemd en ik heb daarvan niets terug te nemen. De vreugde, die den heer Kortenhorst bezielt, wanneer hij ziet, dat in 1930 in die lijn een kleine knik is gekomen, moet toch niet te groot wezen, want er is alle kans, dat de lijn zich zal blijven bewegen in dezelfde richting, waarin zij sinds tal van jaren gaat en dat de stijging van het biergebruik zal blijven voortgaan. Dat kleine knikje behoef ik niet in verband te brengen met zonnevlekken of zonne-uren, men kan het zeer goed toeschrijven aan de maatschappelijke crisis. Het biergebruik hier te lande nu is niet zoo gering, men moet het ook uit economisch oogpunt met zorg bekijken. Er is berekend, dat over 1930 aan gedistilleerd gebruikt is een 155 millioen en aan bier een 112 millioen. Zulk een consumptie geeft uit economisch oogpunt ook wel iets te denken. Nu heb ik mij afgevraagd, waar de wetgeving bedacht is geweest op het keeren van het aantal gelegenheden, waar gedistilleerd wordt gebruikt en waar dat gebruik wordt gepropageerd, of het noodzakelijk zou wezen dezelfde methode toe te passen ten aanzien van het gebruik van bier. Die vraag heb ik bevestigend beantwoord. Niet heb ik mij de weelde veroorloofd om bij de beschrijving van het biergebruik in allerlei excessen te vervallen. Men kan het bicrgevaar in schrille kleuren schetsen, men kan wel sidderen en beven, wanneer men denkt aan het gebruik van een enkel glas bier. Dergelijke argumenten wil ik hier niet gebruiken. Men kan echter, ziende dat het biergebruik algemeen toeneemt, van oordeel wezen, dat op verschillende plaatsen des lands ingrijpen noodzakelijk wordt en dat voor de overige plaatsen des lands preventief optreden ten deze noodzakelijk en geboden is. De cijfers, die ik gegeven heb, en die niet aangevochten zijn, omtrent het gebruik van bier worden bevestigd door de ervaringen omtrent degenen, die aan alcoholisme zijn gaan lijden. Ik heb genoemd de ervaringen van het consultatiebureau te Eotterdam. De geachte afgevaardigde de heer Kortenhorst heeft, omdat ik dat genoemd heb, daarvan gemaakt de kroongetuige van den Minister. Maar dan heb ik meer dan één kroongetuige. Het is niet alleen het consultatiebureau te Eotterdam, dat die ervaring heeft opgedaan, dat van degenen, die aan alcoholisme lijden, een zeer groot deel (Minister Verschuur.) daartoe langs den weg van het biergebruik is gekomen, die ervaring is gemeengoed van alle consultatiebureaux. Wanneer ik van kroongetuige" zou spreken, zou ik dien titel eerder toepassen op den leider van het consultatiebureau, waarop de geachte afgevaardigde de heer Kortenhorst en ook de geachte afgevaardigde de heer Boon zich beroepen hebben. In kroongetuige" zit ook het begrip zeldzaamheid, en in dien zin heb ik geen kroongetuige, want het consultatiebureau te Eotterdam is een van de vele, die in dien zin getuigen. De geachte afgevaardigde de heer Kortenhorst, die met zooveel ijver heeft gelezen het verslag van den inspecteur van de Drankwet, had daarin ook kunnen lezen de verzekering, dat de oudere consultatiebureaux in denzelfden zin als dat te Eotterdam denken. Hij schrijft op blz van het rapport: Wel is waar durven de leiders van de overige consultatiebureaux do conclusie van hun collega uit Eotterdam niet onderschrijven, maar zij zijn toch unaniem van oordeel, dat het biermisbruik zeker niet van geringere beteekenis moet worden geacht dan het drankmisbruik en dat het biermisbruik zelfs gevaarlijker moet worden geacht, omdat, geheel ten onrechte, het gebruik van bier dikwijls veel onschuldiger wordt voorgesteld." Wanneer de geachte afgevaardigde ook zoover was gekomen bij zijn ijverig lezen van het rapport, zou hem gebleken zijn, dat niet het consultatiebureau te Eotterdam mijn kroongetuige is, maar in het algemeen al degenen, die zich met maatschappelijke mislukkelingen ten gevolge van alcoholgebruik bezighouden, in denzelfden trant spreken. In dat rapport wordt ook aan het biermisbruik nog al aandacht geschonken. Ik zou den geachten afgevaardigde, die getracht heeft dat rapport uiteen te rafelen, willen aanraden, om duidelijke woorden door een breedvoerige uitlegging niet zoo te kneden, dat zij iets geheel anders gaan zeggen. Wanneer de geachte afgevaardigde b.v. uitvoerig heeft gesproken over de voetballers en de misbruiken, die zich nogal eens door biermisbruik bij en na voetbalwedstrijden voordoen, dan heeft hij het te veel voorgesteld, alsof de inspecteur in zijn verslag dat biermisbruik vooral zocht bij de voetballers. Maar in het rapport staat (blz. 1434): Niet zelden wordt bij voetbalspelen of wedstrijden meer bier gedronken dan wel wenschelijk is." Er staat dus niet door voetballers, maar bij voetbalspelen of wedstrijden. Het bier mag vrijelijk op het terrein en op de wegen langs het voetbalterrein worden verkocht, zoodat hiertegen niet kan worden opgetreden. Zij, die 's Zondagsavonds wel eens van bus of trein gebruik moeten maken, mijden bij voorkeur het gezelschap van zoo'n naar huis gaande voetbalclub. " Ja, Mijnheer de Voorzitter, dat zijn dikwijls volksverhuizingen, waarbij 11 spelers, en de rest supporters zijn, en het zijn dergelijke vroolijke clubs die ik hun vroolijkheid gaarne gun waar de schrijver van het rapport het oog op heeft. Mijnheer de President! De cijfers, die ik heb gegeven omtrent het toenemen van het aantal verloven, geven wel te denken. Het is heel eenvoudig om daarbij te constateeren, dat ik mij beperkt heb tot cijfers van gemeenten in bepaalde provincies. Maar men heeft de vrijheid genomen, het voor te stellen, alsof omtrent gemeenten in andere provincies geen cijfers aanwezig waren. Al betroffen die cijfers alleen gemeenten, verspreid over de pronvincies Brabant en Limburg, dan zou dat nog niet aantoonen, dat ingrijpen niet noodzakelijk is. Ook kan datgene, wat in twee provincies van het land voorkomt, in andere dreigen en die dreiging heb ik aangetoond en zal ik nader aantoonen. Maar bovendien zijn die beide provincies belangrijk genoeg om de realiteit aldaar te bestrijden. De cijfers, die ik genoemd heb, betreffen niet alleen de gemeenten, die ik heb opgesomd, maar ik heb mij de moeite

15 ste VEEGADEEING. 20 MEI (Minister Versohuur.) getroost om de verloven in alle gemeenten des land na te gaan en ik kom tot de conclusie, dat niet alleen in Brabant en Limburg, maar ook in andere belangrijke gedeelten des lands het aantal verloven te denken geeft. Wanneer men b.v. de cijfers ziet voor het zuiden van Zeeland, voor dat gedeelte, dat wij zoo gelukkig zijn nog tot ons vaderland te rekenen, dan ziet men cijfers, die werkelijk haarstraubend zijn. Ik mag misschien enkele cijfers noemen. Gemeente Aardenburg: aantal verloven, dat er zou kunnen zijn volgens art. 37 der wet, 8. In werkelijkheid zijn er 12. In Clinge zouden er 14 mogen zijn, in werkelijkheid zijn er 71. Voor Domburg zijn die cijfers resp. 5 en 7. Voor Hontenisse 21 en 91; voor Hoofdplaat 5 en 13; voor Hulst 15 en 49; voor IJzendijke 11 en 43. Zoo zou ik nog een aantal haarstraubende cijfers kunnen noemen voor dat zelfde gedeelte des lands. Maar ook in een aantal belangrijke plaatsen, meer in het noorden des lands gelegen, ziet men bedenkelijke cijfers. In Amsterdam zouden er kunnen zijn 994, in werkelijkheid zijn er 1178 verloven. Voor Alkmaar zijn die cijfers 70 en 86; voor Hoorn 40 en 46; voor Purmerend 24 en 33. Dat zijn cijfers, die m. i. niet aangevoerd behoefden te worden, maar die ik alleen daarom aanvoer, dat men mij niet tegemoet zal voeren (en zekere sentimenten zal losslaan): dat betreft juist een paar bepaalde provincies van ons land. Het is om te voorkomen, dat met sentimenten wordt geredeneerd... De heer Oud: U heeft bij de algemeene beschouwingen alleen voorbeelden uit die provinciën genoemd en moet dus nu niet de schuld aan anderen geven, wanneer dat tot bepaalde conclusies heeft geleid. De heer Verschuur, Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid: Ik wensch hier niet te bestrijden, dat ik in eersten termijn die cijfers uit andere provinciën niet genoemd heb, maar ik acht het noodzakelijk te waken, dat men hier, gebruik makende van het feit, dat ik alleen de cijfers van een paar provincies heb genoemd, niet een bepaald sentiment in de zaak zou brengen. Die zelfde sentimenten hebben hierbij niets te maken. Het gaat er om, of in groote deelen van het land, in verschillende plaatsen en verschillende deelen, een dreigend biergevaar den kop opsteekt, wat een verstandige wetgever bijtijds dient te voorkomen, of, waar het de grens van het behoorlijke zou overschrijden, heeft terug te dringen. Nu wordt door den geachten afgevaardigde den heer Kortenhorst de juistheid van die cijfers in zooverre bestreden, dat hij zegt: onder dat getal van de verloven is een groot getal slapers. Dat zouden dan zijn vergunningen, welke, met het oog op het ontwerp-slotemaker de Bruine, zijn aangevraagd. Nu is hier toch een omstandigheid, welke ik niet geheel kan begrijpen. Wanneer men wel eens heeft te maken met de wijze, waarop personen, die met de Drankwet te maken hebben, zooals houders van vergunningen, directeuren van brouwerijen, enz., toonen in hun geschriften en ook hun handelingen de Drankwet te verstaan, hoe zij zelfs de schuilhoeken er van weten te vinden, dan verwondert het mij, dat die zelfde personen reserveverloven zouden hebben aangevraagd, geheel tegen de duidelijke bepaling van het ontwerp-slotemaker. Want wanneer men art. 70, 4de lid, van dat ortwerp naziet, ziet men daar de duidelijke bepaling staan, waardoor al die reserveverloven, in dezelfde localitcit aangevraagd, niets beteekenen. Aan den eenen kant heeft men dus menschen, die in geschriften duidelijk toonen, dat zij de wet uitstekend kennen, en die zelfde menschen zouden die belangrijke bepaling, die goed is toegelicht in het ontwerp, over het hoofd hebben gezien! Het is dus wel eigenaardig, dat die personen, met over het hoofd zien van deze belangrijke duidelijke bepaling, reserveverloven zouden hebben aangevraagd, waarvan zij konden en moesten weten, dat zij niets hadden te beteekenen. De heer Ketelaar: Zij zijn aangevraagd en zij zijn meegegaan. De heer Verschuur, Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid: De heeren roepen nu zoo luid, dat die slapende verloven byna wakker zouden worden.. Ik zal er nog iets meer van zeggen. Het is dus zeer onwaarschijnlijk, want men mag het intellect van die heeren niet onderschatten, dat zij met het oog op het ontwerp-slotemaker zouden zijn aangevraagd. Maar degenen, die zich hier voor die slapende verloven zoo interesseeren, zullen mij wel willen toegeven, dat die slapende verloven nu niet een verschijnsel zijn, dat zich in den laatsten tijd speciaal voordoet. Het zou zich kunnen voordoen vanwege het meerdere biergebruik, want dat maakt slaperig, maar ik geloof, dat dat slapen van die verloven zich te allen tijde heeft voorgedaan. Te allen tijde is er een aantal verloven, dat niet gebruikt wordt en niet wordt doorgehaald. Wanneer men dat mag zeggen, hebben wij alleen na te gaan of in belangrijke mate aantoonbaar is, dat het aantal verloven toeneemt, want het verschijnsel van het slapen van vergunningen kunnen wij bij de relatieve cijfers verwaarloozen. Wanneer wij nagaan, wij kunnen daarvoor wel benutten die schitterende gegevens, die wij hebben ontvangen van een van de geachte afgevaardigden, en wij slaan in die statistiek na het aantal verloven en vergunningen, dan zien wij duidelijk, dat tot het jaar 1925 in het aantal verloven in zeer veel plaatsen een toename is aan te toonen. Ten aanzien van die statistiek heb ik een oogenblik gedacht aan het aardige grapje, dat de geachte afgevaardigde de heer Colijn in deze Kamer eens heeft uitgesproken, waar hij zeide, dat er drieërlei leugens waren ik mag het wel zeggen, omdat die geachte afgevaardigde niet verdacht zal worden het slecht te hebben bedoeld : gewone leugens, extra bedenkelijke leugens en statistieken. Ik bedoel hiermede niet die statistieken, zooais ik die heb gebezigd, maar meer diegene, welke op een bepaald moment ophouden, en de statistiek, die de geachte afgevaardigde de heer Kortenhorst heeft overgelegd, houdt op met het jaar Wanneer men de cijfers, die op het oogenblik gelden, er naast plaatst, dan blijkt, dat in zeer belangrijke mate is doorgezet de lijn, die zelfs in deze statistiek reeds duidelijk blijkt. Maar indien men nu eens afziet van de cijfers der laatste jaren en zich houdt aan de cijfers, die tot 1925 zijn aan te voeren wat dunkt mij het verschijnsel geenszins volledig schetst, dan komt men voor verschillende plaatsen tot de duidelijke conclusie, dat het aantal verloven in belangrijke mate toenemende is. Als wij zien naar de gemeente 's Gravenhage, dan hebben wij voor de jaren 1919, 1921, 1923 en 1925 de volgende cijfers: 401, 322, 370 en 449. Voor Leiden wordt dit: 91, 82, 99, 106. Voor Rotterdam: 704, 620, 738 en 886, en zoo kan men uit het rapport voor tal van gemeenten aangeven een geregelde toename van het aantal gelegenheden, waar bier kan worden gedronken. Het is duidelijk, dat het aantal verloven in verschillende gemeenten te groot dreigt te worden, en het is niet alleen mijn conclusie, en het geldt ook niet alleen voor een paar provincies, maar voor plaatsen over het geheele land, en het is ook een gevaar, dat door verschillende gemeenten wordt ingezien. Er zijn nl. verschillende gemeenten, over het geheele land verspreid, die van een bepaling der wet gebruik hebben gemaakt om het opzettende gevaar van een te groot aantal verloven te keeren, en zij hebben dat gezocht in een verzwaring van de eischen, die krachtens art. 35, tweede lid, kunnen worden gesteld. Men zou kunnen zeggen, dat die gemeenten de eischen voor de verloven hebben verzwaard, omdat zij de Rijkseischen niet zwaar genoeg vonden en omdat zij meenden de toetreding van licht en lucht nog heel wat beter te kunnen verzekeren dan de Rijksregeling het doet, maar dat is niet zoo heel waarschijnlijk. Daarentegen is van tal van gemeenten bekend, dat zij tot verzwaring van die eischen om geen andere reden zijn overgegaan, dan om te geraken tot beperkinp van het aantal. Ik kan hier verschillende gemeenten noemen, die :*n haar voordrachten juist dat als reden aangeven, waarom ze komen tot verzwaring der eischen. In 's Hertogenbosch bijv. staat in de voordracht: Om te voorkomen, dat te veel verloven zouden worden aangevraagd. Nijmegen staat op hetzelfde standpunt. Gouda zet het volgende in de voordracht: Met het oog op de ongewenschte toename van de localiterfcen, waarvoor krachtens de bepalingen der Drankwet

16 ste VERGADERING. 20 MEI (Minister Verschuur.) verlof tot verkoop van alcohoihoudenden, anderen dan sterken drank moet worden verleend, en tevens tot het verkrijgen van een meer gewenschten toestand in eventueele nieuwe vergunningslocaliteiten, komt het ons gewenscht voor, dat uw Eaad daartoe krachtens de Drankwet bevoegd meer regelend optreedt." Dergelijke uitingen heeft men in verschillende andere gemeenten, die alle aantoonen er zijn 145 gemeenten, die dergelijke maatregelen hebben genomen, waarbij de meest belangrijke gemeenten, dat men de wenschelijkheid voelt om op te treden tegen het opkomen van een te groot aantal verloven. Nu kan men zeggen: dat is een ander systeem om tegen dat gevaar op te komen dan het maximum-stelsel, maar, Mijnheer de Voorzitter, als wij hier hebben een wet, die met het maximum-stelsel werkt, terwijl men aan den anderen kant heeft gemeenten, die niet an-ders in haar bevoegdheid hebben dan verzwaring der eischen, dan dunkt het mij redelijk, dat wij het maximum-stelsel uitbreiden tot de verloven en dat wij aldus de gemeenten helpen in haar strijd, waarbij meer dan één burgemeester de hulp der Regeermg heeft ingeroepen; verschillende burgemeesters waren verheugd, dat zij nu een strijdmiddel te meer in handen krijgen tegen een al te groot aantal verloven. De practische werking van het in de wet verwerkte stelsel moet men ook niet met schrille kleuren gaan schetsen. De geachte afgevaardigde de heer Kortenhorst maakte de kleine technische vergissing, dat z. i. het maximum van het aantal vergunningen te allen tijde gelijk zou zijn aan het aantal verloven. Dat is waar wat de gewone norm betreft, maar piet waar ten aanzien van het door de gemeente zelf verlaagde maximum. De systematiek dus van het verlaagde maximum kan voor de vergunningen anders zijn dan voor de verloven. Wanneer straks de gemeenten zullen overgaan tot toepassing van de verlaging van het maximum beneden de gewone wettelijke normen, dan lijkt het mij toe, dat zij zeer verstandig zullen doen de Kroon heeft daarbij een zekere leiding om te begrijpen, dat het inperken van drinkgelegenheden zijn eigen natuurlijke grenzen heeft en dat men het niet uitsluitend kap. zoeken in vermindering van drinkgelegenheden, als zijnde elke vermindering daarvan een overwinning op het drankmisbruik, maar de natuurlijke grenzen moeten in het oog worden gehouden. Als men eenerzijds de vergunningen terugdringt, is er reden om anderzijds bij de verloven des te voorzichtiger te zijn. De vermindering van het aantal verloven zal met nog meer beleid moeten geschieden, naarmate men het aantal vergunningen harder heeft teruggedrongen; men zal daarbij dus een afzonderlijk beleid kunnen volgen en m. i. hebben te volgen. ' Men stelle het toch niet aldus voor, dat, als het maximumstelsel voor de verloven wordt ingevoerd, wij dan zullen hebben alle misère, die thans aan de lijsten, enz., verbonden is. Aan den eenen kant hebben wij in deze debatten gezien, dat de naamlooze vennootschappen met haar groote inrichtingen wat uitbundig veel lof hebben gekregen, anderzijds zijn de lijsten wel wat erg zwart gemaakt. De lijst ten aanzien van de vergunningen kan ook nog een geheel ander karakter hebben, dan die ten aanzien van de verloven, vooral wanneer het maximumstelsel met een ander beleid wordt toegepast. Ep dan vergete men niet, dat de werking van het wettelijk maximum-stelsel voor tal van gemeenten geen effect zal hebben, zoodat het ten aanzien daarvan alleen beteekenis zal h.ebben uit preventief oogpunt. Wanneer het wettelijke maximum ligt boven het werkelijke aantal verloven, heeft men ip zoo'n gemeente van de lijst totaal geen bedenkelijke gevolgen te vreezen; in al die gemeenten kan dus het door de wet ingevoerde maximum-stelsel in het geheel niet knellen of een of ander verkeerd gevolg met zich brengen. Nu zou men kunnen zeggen: waarom nu niet een dergelijk stelsel ingevoerd, dat de mogelijkheid bestaat om voor gemeenten, waar het gevaar gaat dreigen, een maximum in te voeren. Als dit zou moeten worden gedaan uitsluitend door het centraal gezag, dan zou dat óók een goede methode zijn; er zou wel iets voor te zeggen zijn om dien weg te volgen, zoodat die gemeenten door het centraal gezag worden aangewezen. Maar welk bezwaar is er dan tegen, een stelsel, zooals ip dit optwerp is neergelegd, te kiezen, dat vrijwel dezelfde resultaten heeft, dat alleen daar werkt, waar het in het andere systeem door het centraal gezag zou worden toegepast? Zou men echter iets anders willep en zou men het voor elke gemeente afzonderlijk willen regelen, maar dan zoo, dat het in handen van de gemeente zelf wordt gelegd, dan zou men geheel iets anders krijgen en zou men bereiken, dat het piet werd toegepast, waar het bepaaldelijk noodig was. Het is toch wel te begrijpen wij hebben hier een interessante schets gehoord van de eigenaardige wijze, waarop drankaangelegenheden bij verkiezingen een rol kunnen spelen; de geachte afgevaardigde de heer Marchant heeft dat in zijp rede ook duidelijk doen voelen men kan dus wel begrijpen, dat men in gemeenten met veel drankgelegenheden in den raad, ook al heeft men daar een aardige meerderheid, heel moeilijk er toe kan geraken een dergelijken maatregel te treffen. Wanneer men dus een gemeentelijk geregeld maximum voor de verloven wil hebben, en wel, omdat het anders toch niet efficiënt kan zijn, in handen van het centraal gezag, heeft men dan hier in de wet niet een stelsel, dat in zijn werking precies op hetzelfde neerkomt. Hier heeft mep een wettelijk maximum voor de verloven, dat practisch op dezelfde wijze werken zal. Ik zou mij nog kunnen voorstellen, dat men zegt: gij spreekt daar nu over de wijde marge, die in tal van gemeenten overblijft, waar het aantal verloven niet groot is, tusschen het werkelijke aantal en het wettelijke maximum, maar gij hebt toch in het ontwerp neergelegd een art. 70, vijfde lid; het heeft mij getroffen, dat de geachte afgevaardigde de heer Kortenhorst die bepaling de voornaamste noemt, in elk geval zeer veel waarde daaraan hecht; nu zou men mij tegemoet kunnen voeren: die zachtzinnige voorstelling, die gij geeft van het verlovenstelsel in uw systeem, past toch niet geheel en al bij dat automatisch brengen van het maximum op het peil van de werkelijkheid, zooals in art. 70, 5de lid, is neergelegd. Ik zou daarop kunnen antwoorden, dat een deel van waarheid in die opmerking schuilt, en ik zou dus, wanneer de Kamer niet anders het stelsel zou willen aanvaarden dan met vervallen van het 5de lid van art. 70, met een dergelijke wijziging genoegen kunnen nemen. Doch met een dergelijke tegemoetkoming zou dan toch ook het summum van concessies zijn bereikt. Nu heeft de geachte afgevaardigde de heer Kortenhorst een aantal amendementen ingediend. Er is over die amendementen eigenlijk niet heel veel gesproken, maar ik moge er toch wel op wijzen, dat de geachte afgevaardigde in zijn amendement een bepaald stelsel heeft ontwikkeld, of liever: hij heeft daarin een stelsel geplaatst tegenover het stelsel van het ontwerp. Het stelsel, dat die geachte afgevaardigde in zijn amendementen heeft verwerkt, is het stelsel, dat thans in de Drankwet voorkomt. Het lijkt eenigermate logisch om een dergelijke methode te volgen, maar de Kamer zal begrijpen, dat, als men een dergelijke methode volgt, men daarbij toch ook op verschillende punten geen aansluiting kan krijgen aan het wetsontwerp. Men moet bij het indienen van amendementen wijzigingen voorstellen op het ontwerp en wanneer men in hoofdzaak de methode volgt om een stuk uit de oude wet weer in het ontwerp te plaatsen, dan krijgt men op verschillende plaatsen een zekere hapering. Ik mag er dan op wijzen, dat, uit een technisch oogpunt, het amendement van den geachten afgevaardigde op art. 35 heelemaal niet past op het ontwerp, want de geachte afgevaardigde heeft in zijn amendement het begrip van verlof A geheel anders opgevat dan het begrip van verlof A, dat in art. 1 van het ontwerp voorkomt. In art. 1 heeft men een begrip van verlof A, dat slaat op slijten en tappen van zwakalcoholische dranken, doch de geachte afgevaardigde hanteert verlof A uitsluitend voor het tappen. Dit kan in verschillende opzichten in deze moeilijke wet en op verschillende punten bezwaren met zich brengen. Dit brengt aanstonds al hierin een belangrijk verschil, dat volgens het ontwerp, dat hier ter tafel ligt, de verkoop van bier langs de straat onmogelijk wordt gemaakt, terwijl in het systeem, dat de geachte afgevaardigde volgt, zonder dat hij zich daarvan bewust is waarschijnlijk, de bierverkoop op straat weer mogelijk wordt gemaakt en die bierverkoop op straat, bij bouwwerken, bij voetbajwedstijden, e,, d., lijkt mij toch zeer on

17 Vel Tweede Kamer. 81ste VEEGADE] HNG. 20 MEI Bepalingen tot regeling van den kleinhandel in alcoholhoudende dranken. (Minister Verschuur e. a.) gewenscht. Dit is, niet rechtstreeks, maar slechts onrechtstreeks, een van de belangrijkste gevolgen van de methode, die de geachte afgevaardigde heeft gevolgd, waar hij het oude stelsel van de wet heeft trachten neer te leggen in het ontwerp. Er zijn verschillende andere punten, waarbij die door den geachten afgevaardigde waarschijnlijk niet bedoelde gevolgen optreden. Het ontwerp wil de loonbetaling in de verloven onmogelijk maken, maar de geachte afgevaardigde in zijn amendement zou die loonbetaling wel weer mogelijk maken. Het amendement zou ook onmogelijk maken het verbod, dat thans bedoeld wordt in het ontwerp om vertooningen, muziek e. d. in de verloven ten beste te geven; ook wat het ontwerp wenscht ten aanzien van het Hergebruik in autobussen wordt door de reeks van amendementen van den geachten afgevaardigde ongedaan gemaakt. Zoo zijn er nog tal van andere bepalingen, bijv. die, welke betrekking hebben op de maatregelen, te nemen in tijden van spanning, om eventueel den bierverkoop te verbieden. Al dergelijke bepalingen ik kan nog verschillende andere noemen worden automatisch, met één greep, door de methode, die de geachte afgevaardigde volgt, uit het ontwerp gelicht en onmogelijk gemaakt. Ik moge er dus op wijzen, dat, voor zoover het niet de hoofddenkbeelden van den geacihten afgevaardigde betreft, maar de technische uitwerking van het amendement, er buitengewoon veel aan hapert, zoodat, wanneer het amendement wordt aangenomen, ook in dat opzicht de gevolgen niet zijn te overzien. Bij hetgeen ik bij de algemeene beschouwingen heb gezegd, heb ik voldoende doen uitkomen, dat de verschillende wijzigingen, die het ontwerp brengt, in onderling verband staan en één geheel vormen. Het ontwerp van wet is niets anders dan een poging om het bestrijden van het drankmisbruik, voor zoover dat de taak van de Overheid is, te brengen in verband met de gewijzigde tijdsomstandigheden. De gevaren wijzigen zich, dus moeten de maatregelen gewijzigd worden. In het ontwerp zijn hier en daar knellende banden weggenomen, daar soms aan de houders van de vergunningen groote tegemoetkomingen zijn gedaan, maar men begrijpt, dat al dergelijke maatregelen alleen kunnen verantwoord worden, wanneer zij één geheel vormen met de andere maatregelen, waarvan de regeling van het maximum-stelsel voor de verloven wel een van de voornaamste is. Het zal dus de Kamer duidelijk zijn, dat de Begeering onmogelijk er over zou kunnen denken om, wanneer dit amendement zou worden aangenomen en daardoor het ontwerp van de baan zou zijn, haar medewerking te verleenen aan het verwerken van een deel van deze regeling, waar juist voor de Begeering de onderlinge samenhang, het evenwicht van de verschillende bepalingen het hoofddeel van haar overwegingen uitmaakt. Ik moge sapienti safc bij deze waarschuwing volstaan. Ik hoop, dat de Kamer kan besluiten om deze bepalingen, houdende het maximum-stelsel voor de verloven, wel te aanvaarden. Ik meen, dat wij daarmede brengen het ontwerp op het peil van zijn tijd en dat wij door een maximum-stelsel van de verloven geen knellende banden aandoen daar, waar het biergevaar niet dringend is komen opzetten, maar dat wij hier een preventief middel hebben voor vele streken des lands niet alleen in de zuidelijke provinciën, maar ook in andere plaatsen, om het gevaar, dat zich daar reeds zeer sterk heeft geëffectueerd, te keeren. Ik acht het dus werkelijk een noodzakelijk onderdeel van de drankwetgeving in het belang des Lands De heer Kortenhorst: Mijnheer de Voorzitter! Het antwoord van den Minister op de bezwaren, door mij ontwikkeld tegen het stelsel van een maximum voor de verloven, heeft mij niet bevredigd. Niet dat ik verwacht had, dat de Minister de feitelijke beschouwingen, die ik ten beste had gegeven, door feiten zijnerzijds zou kunnen ontzenuwen, maar ik had van den Minister mogen verwachten, dat hij had aangetoond, dat in ieder geval de vrees, dat het bier-alcoholisme komt opzetten, door meerdere feiten zou zijn gestaafd. De Minister heeft geen enkel nieuw element in het debat gebracht. Hij heeft zich beperkt tot eenige tamelijk vage aanhalingen van de drankbestrijders zonder dat daar eenig feitelijk gegeven aan ten grond Handelingen der Staten-Generaal II. (Kortenhorst.) slag lag. Verder heeft de Minister gepoogd min of meer iets af te dingen op de cijfers, die door mij geproduceerd waren ten aanzien van het aantal van de verloven en van het biergebruik. Ik geloof, dat de Minister er niet in geslaagd is om zijn standpunt aan de Kamer duidelijk en aannemelijk te maken. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb de sterke overtuiging, dat de Minister dit voorstel niet zoo heeft verdedigd, dat het gemotiveerd zou zijn zoo'n rigoureuzen maatregel goed te keuren, als door hem wordt voorgesteld. De Minister is niet ingegaan op de denkbeelden mijnerzijds, om actief door samenwerking en organisatie het dreigende gevaar te keeren, en ik zou alleen dan, wanneer die pogingen waren aangewend en waren mislukt, mijn medewerking willen verleenen in beginsel voor verder gaande maatregelen. De Minister heeft betwist, dat de curve, aangevende het bierverbruik in de laatste jaren, naar beneden gaat, maar hij heeft daarbij verzuimd er aandacht aan te wijden, dat de accijns op bier over de vier eerste maanden een verlaging aanwijst van 10 pet., waardoor de voorstelling van zaken, alsof er een kneepje, een knikje in die lijn was gekomen in 1930, toen het gebruik van 28 tot 27 verminderde, ook niet juist is, want wanneer in dezelfde mate de opbrengst van de accijns vermindert, dan blijkt dat wij weer gaan naar 26, 25 L. per jaar, het cijfer, dat wij hebben gehad sinds De cijfers van den Minister, dat aan bier voor f 112 millioen wordt geconsumeerd, zou misschien op zijn plaats zijn in een stelsel van bestrijding van weelde, maar wanneer de Minister de f 182 millioen van de sigaren en sigaretten ongemoeid laat, dan is er geen reden daaruit een argument te putten om het bierverbruik op deze wijze te keeren; bovendien past ook weer dat cijfer niet in het stelsel van den Minister, maar wel in dat van zijn voorganger; nu toont de Minister aan, dat hij niet het misbruik, maar het gebruik wil treffen; anders was het noemen van dat cijfer niet op zijn plaats geweest. De Minister heeft zich beroepen op de ervaring van Botterdam en mij er een verwijt van gemaakt, dat ik niet volledig uit het verslag van den heer de Brey, die zich op dezelfde getuigen had beroepen, geciteerd heb. Waar ik den Botterdamschen kroongetuige van den Minister bestreden heb en deze dezelfde is als die, welke ook door de ambtenaren van den Minister is aangehaald, is het geen fout citeeren, wanneer ik dat deel heb weggelaten. Mijnheer de Voorzitter! De Minister heeft gezegd, dat, wanneer de cijfers van de verloven alleen in 2 provinciën belangrijk zijn toegenomen, dat op zich reeds voldoende motief zou zijn voor zijn voorstel, maar dat hij over nog meer gegevens beschikt. De Minister heeft toen eenige cijfers aangehaald uit Zeeland en Holland, waaruit zou moeten blijken, dat de vrees bestaat voor te veel verloven. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb de Kamer volledig ingelicht; het zou mij aangenaam zijn geweest, wanneer de Minister die gegevens schriftelijk had overgelegd, gelijk ik die heb gegeven. Van de 150 grootste gemeenten zijn er inderdaad 26, waarin een groote bevolkingstoename plaats vond, waar het aantal verloven iets is toegenomen, niet onrustbarend, maar met 2, 3, 4 of 5. De cijfers zijn alle te vinden in de statistiek, die ik heb overgelegd, en ik meen, dat de cijfers van den Minister niets bewijzen naast het volledig beeld, dat ik aan de Kamer heb voorgelegd. De Minister heeft ook gepoogd aan de greep van de slapende verloven los te komen, maar ik weet niet of den Minister art. 72, 5de lid, wel goed voor oogen staat, waar staat, dat wel het maximum zou worden teruggebracht op niveau van 1 Mei 1927, maar in de wet staat niet, dat hetgeen reeds verleend is boven het maximum onmiddellijk zal komen te vervallen. Het maximum zal dus later door een uitstervingsstelsel worden bereikt. Maar ook al zijn die adviezen verkeerd geweest, wat doet dat er dan nog toe? Hoofdzaak is, dat die verloven slapen en dat zij zijn verleend. Men mag ze dus niet meetellen bij het aantal verloven, zooals de Minister deed, en wanneer men ze aftrekt, komt de stelling van den Minister ten eenenmale te vallen. De Minister is bereid art. 70, 5de lid, te doen vervallen. Dat I is voor hem het summum van alle concessies. Voor mij heeft

18 ste VERGADERING. 20 MEI (Kortenhorst e. a.) die concessie niet een zoodanige waarde, dat ik daarom zou kunnen besluiten mijn amendement in te trekken. Voor mij is deze wet niet zoo veel waard, dat ik daarvoor het maximum aantal verloven zou willen aanvaarden. Juist doordat de Minister de zaak zoo scherp heeft gesteld, maakt hij het mij buitengewoon gemakkelijk te antwoorden op de technische bezwaren, die hij tegen art. 35 en volgende in het midden heeft gebracht. In de veronderstelling van den Minister zal bij aanneming van art. 35 het geheele wetsontwerp van de baan zijn en dan spelen dus die technische bezwaren geen rol meer. Wanneer art. 35 wordt verworpen en het stelsel van den Minister wordt aanvaard, zullen de technische onvolmaaktheden van art. 35, wanneer die er in zitten, ook niet aan de orde komen. Bovendien heeft de Minister zich bereid getoond bij de behandeling van deze wet, wanneer amendementen waren ingediend, door hem gewenschte verbeteringen aan te geven. Wanneer dit amendement niet onaannemelijk zou zijn, zou ook hier deze methode kunnen worden gevolge! en zouden wij bij elk artikel kunnen vernemen, welke wijzigingen de Regeering verlangt. Onder deze omstandigheden kunnen wij ons de moeite besparen, technische verbeteringen aan te brengen, aangezien da Minister toch niet van plan is het amendement te aanvaarden, zoodat ik op ongerepte handhaving van het amendement prijs stel. De heer Boon: Mijnheer de Voorzitter! Bij de algemeene beschouwingen hebben wij een zeer lang voorpostengevecht geleverd over deze quaestie. De Minister en zijn medestanders zijn toen over de geheele linie teruggeslagen. Vandaag is de strijd alleen gevoerd door het legerkorps-kortenhorst. Ik had gedacht, dat er een tegenoffensief zou komen van den Minister, maar evenmin als bij de algemeene beschouwingen hebben wij van den Minister iets krachtigs gekregen. Psychologisch is mijn indruk van de zaak, dat de Minister een goed mixer is. Er zijn hier een aantal voorstanders van de plaatselijke keuze. De Minister heeft geweigerd de plaatselijke keuze in het wetsontwerp op te nemen, en daarover waren die voorstanders zeer ontstemd. Die ontstemming kon echter worden weggenomen, wanneer in deze cocktail het prikkelende ingrediënt kon worden opgenomen van het maximum aantal verloven. Dat is psychologisch het eenigc motief, dat hier in kan zitten, want feitelijk heb ik van den Minister geen argumenten gehoord. De Minister zeide bij de algemeene beschouwingen w y el: het is niet zoo erg, wij zijn niet op weg naar de drooglegging, wij zijn pas in Brussel. Maar wij zijn al veel verder, wij zijn in midden Afrika, en ik wensch geen enkelen stap op dien weg te doen. Hoe ondoordacht deze geheele geschiedenis is, blijkt wel hieruit, dat er een roerend request is gekomen van den Volksbond ter Bestrijding van Drankmisbruik om zijn goede werk niet onmogelijk te maken. De Minister wijst er nu op, dat ik een amendement heb ingediend, om daaraan te gemoet te komen. Dat is juist, maar bewijst, dat daar absoluut niet aan gedacht is, evenmin als aan het feit, dat de tentjes aan het strand, die ook bier verkoopen, eenvoudig onmogelijk worden gemaakt. Dit bewijst al, hoe ondoordacht deze zaak is opgezet. Mijnheer de Voorzitter! Ik doe daaraan niet mee. Wanneer ik enkele argumenten van den Minister summier noem, dan zijn het geweest: de quaestie van de sportbeweging, waardoor het bier-alcoholisme grooter zou zijn geworden. Vroeger vernamen wij altijd, dat de sport er krachtig toe heeft medegewerkt, het alcoholgebruik te verminderen, maar in het rapport van den heer de Brey hebben wij nu het omgekeerde vernomen. Ik verklaar, dat dit volkomen onwaar is. De voetballers, maar ook de groot-3 massa supporters, geven volstrekt geen aanleiding tot klachten over bier-alcoholisme. Ik kan daarover oordeelen, want ik ben zelf vele jaren praktizeerend voetballer geweest. Wanneer men in Amsterdam bij de Olympische spelen de 30 a toeschouwers ziet teruggaan, dan mag daar eens een keer een hoogst enkele bij zijn, die te veel heeft gebruikt, maar dat in het algemeen na sport sprake is van bier-alcoholisme, is een dwaasheid. Het is niet waarl Wat het toegenomen aantal slapende verloven betreft, waarover ook den vorigen keer al gesproken is, dat is de opwaartsche (Boon.) ombuiging in de curve-slotemaker. De Minister zeide: die menschen wisten toch wel, dat de bedoeling was, dat deze verloven toch niet meer zouden gelden, maar de menschen hebben zich afgevraagd: wat staat er in het artikel".' In het artikel stond de bepaling, de slapende verloven niet te doen gelden. Toch hebben verschillende hunner snel een verlof aangevraagd, denkende: in de Kamer zal wel worden gezegd, dat het redelijk is, die verloven, die nu eenige jaren geleden zijn aangevraagd, te laten voortduren. Wanneer er zou komen een maximum voor het aantal kappers, banketbakkers of sigarenwinkeliers, dan verzeker ik u, dat er honderden verzoeken zouden komen van menschen, die zouden denken: men kan nooit weten, ik vraag op het oogenblik een dergelijk verlof aan, om zeker te zijn, het later misschien nog eens voor mij zelf of voor mijn kinderen te kunnen gebruiken. Uit de cijfers blijkt, dat het aantal van 1906 tot 1926 sterk is afgenomen, en dat de stijging alleen is gekomen door de avenue-slotemaker i.n de curve. De Minister heeft nu cijfers genoemd van den Haag, maar in de laatste 6 jaren is het aantal inwoners van den Haag gestegen van tot ; heeft er dan een kleine uitbreiding plaats van het aantal verloven, dan valt dit dus niet te verwonderen e.n de Minister had dit eorrigens moeten aanbrengen. Verder is er gesproken over het dreigende biergevaar in ons land. De heer Kortenhorst heeft daartegenover zeer sprekende cijfers genoemd en het materiaal uitgeput. De Minister heeft er alleen terloops over gesproken, zonder er argumenten tegen te stellen. Het is alleen de heer Vleming, die op volkomen onjuiste motieven gesproken heeft van een bier-alcoholisme, dat hier zou bestaan. Maar een soortgelijk gevaar is er niet! De Minister zeide: gij moet de practische werking van deze wet niet met schrille kleuren schilderen, het valt wel mee. Maar als het meevalt, waarom moeten wij dan dezen stap zetten? Als het erg is, waarom wil dan de Minister de concessie doen van intrekking van art. 70, 5de lid? Of het is erg, óf het is niet erg. Als het erg is, moet er goed worden ingegrepen, als het niet erg is moet men niet ingrijpen. De Minister sprak verder over de technische moeilijkheden van het amendement-kortenhorst, en hij zeide tevens: wordt dat aangenomen, dan gaat de heelc zaak van de baan. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb geen lust, de bezwaren van den Minister te gaan weerleggen, want als het amendement wordt aangenomen, is de heele zaak van de baan. Als het zoover zou komen en de Minister zou zeggen: ik stel alsnog prijs op verdere behandeling van de zaak, dan zullen wij heusch die technische wijzigingen met den Minister wel aanbrengen. De houding van den Minister: ik stel bij aanneming van het amendement op verdere behandeling van het wetsontwerp geen prijs, betreur ik zeer. Wij hooren zoo iets hier in de Kamer hoe ianger hoe meer. Wij hebben het onlangs gehoord van den heer de Geer, evenals van den heer Ruys de Beerenbrouck, bij het meng en maalgebod, toen er ongetwijfeld in de Kamer een groote meerderheid was om het mcnggebod er uit te halen, en toen de heer Colijn zeide: vi coactus stem ik nu tegen het amendement. Ik kon in dat geval de gezindheid van den heer Colijn en anderen niet doelen, maar wel begrijpen. Hij redeneerde: de landbouw verkeert in grooten nood, hij moet geholpen worden en ik wil het odium niet dragen, dat ik dat misschien heb helpen, al vreesde ik dit niet. Maar bij dit dreigement van dezen Minister ligt de zaak anders. De Minister zegt: als gij het amendement aanneemt, dan krijgt gij dit broddelwerk van wetgeving want dat was de Drankwet en dat blijft zij ook bij aanneming van deze wet niet en dan krijgt gij dus ook niet de voordeden, die daaraan verbonden zijn. Er zijn ongetwijfeld in de Drankwet dingen, die wijziging behoeven. De termijn voor vennootschapsvergunningen is nu reeds tweemaal achtereen tijdelijk verlengd, omdat ik tweemaal daarover vragen tot den Minister heb gericht. De heer Smeenk zegt nu juichend: ja, ja! Hij bedoelt daarmede blijkbaar: als gij dit niet accepteert, dan krijgt gij dat ook niet. Dat zullen wij dan nog eens zien! Ik geloof niet, dat het juist is, als de Minister twee jaar achtereen gemeend heeft, dat

19 ste VEEGADEEING. 20 MEI (Boon e. a.) het noodig is, dat een bepaalde wijziging in de wet komt, dat hij. nu bij wijze van pressie zegt: als gij hierin niet met mij meegaat, zult gij die juiste wijziging in den vervolge niet meer krijgen. Ik ben er van overtuigd, dat als de Minister daarover nog eens nadenkt, ais hij straks in zijn kabinet terugkomt, hij tot de erkenning zal komen, dat die kleine technische wijziging, die daarvoor noodig is, toch tot stand moet komen. Wij hebben er ook geen haast mee, het duurt nog tot 1 Mei 1932 en wij hebben dus nog den tijd. Ik ben er van overtuigd, dat de Minister in dien tijd de zaak nog eens rustig zal overdenken en mocht de Minister dat niet doen, dan beschikt de Kamer toch nog wel over de middelen, om hem dat aan het verstand te brengen. Ik voor mij wensch voor dit dreigement niet te wijken. Er is geen enkele aanleiding voor, er is geen enkele dringende reden om te zeggen: als deze wet niet wordt aangenomen, is Nederland in nood. Wanneer dit amendement wordt aangenomen, dan zal de Eegeering en anders het initiatief der Kamer er voor zorgen, dat de kleine technische wijzigingen, die in de wet noodig zijn, aangebracht worden. Ik ga dus voor dit dreigement niet uit den weg en ik zal mijn stem geven aan het amendement. Be heer Smeenk: Mijnheer de Voorzitter! Ik wensch in de eerste plaats een opmerking te maken over de zg. technische" bezwaren, die er zouden bestaan tegen het amendement van den heer Kortenhorst. Ik geloof, dat de uitdrukking technische bezwaren" hier ten onrechte gebruikt wordt. Wat zijn technische bezwaren? Het is voor ons allen moeilijk, vooral als wij amendementen moeten maken op een ingewikkelde wet, om aanstonds te overzien, welke consequenties die amendementen zouden moeten hebben voor wijziging van andere artikelen en dat de Minister in dergelijke gevallen ons ter wille is, wordt door ons allen gewaardeerd. Maar dat is hier niet het geval. De heer Kortenhorst heeft het zich wel buitengewoon gemakkelijk gemaakt bij het maken van zijn amendementen. Want de heer Kortenhorst heeft eenvoudig de oude redactie van de wet hersteld en heeft blijkbaar geen aandacht geschonken aan enkele belangrijke bepalingen, die in het ontwerp stonden en die met het hoofdpunt, waartegen hij zijn aanval richtte, op zich zelf niets te maken hadden. Hij heeft ze eenvoudig over het hoofd gezien. Het kan den beste overkomen, dat, wanneer men een of ander artikel wijzigt, men er niet precies erg in heeft, dat als men bijv. art. 17 wijzigt, dat men ook art. 6.5 moet wijzigen. De heer Kortenhorst echter heeft die zeer belangrijke punten betreffende loonsbetaling in bierhuizen, verkoop op straat, enz. eenvoudig over het hoofd gezien, want ik mag niet aannemen, dat deze geachte afgevaardigde zoo verknocht is aan de belangen van hen, voor wie hij pleit, dat hij zelfs tegen bierverkoop op den openbaren weg en loonuitbetaling in verlofszaken, wat ten gevolge kan hebben een groote reductie van het loon, dat moeder de vrouw thuis krijgt, geen bezwaar zou hebben. Het zijn niet zuiver technische bezwaren, het is een nonchalance bij het opmaken van amendementen, die niet zóó kan worden gepermitteerd. Nu heeft de heer Kortenhorst ook de methode gevolgd van hier en daar citeeren, op een heel eigenaardige manier, zooals men meer gewend is, dat op die wijze geciteerd wordt. Wanneer men dat rapport van den heer de Brey leest, die, tusschen twee haakjes, heelemaal geen fanatiek geheelonthouder is, dan leest men ook, en dat heeft do heer Kortenhorst niet voorgelezen, daarom zal ik het maar doen: Ten slotte moge nog vermelding verdienen, dat enkele, mei de uitvoering van de Drankwet belaste politie-ambtenaren, die allen een sfaat van dienst achter den rug hebben, mij als hun persoonlijke meening hebben kenbaar gemaakt, dat, hoewel met betrekking tot den stand van het bier of drankmisbruik geen positieve gegevens zijn te verstrekken, volgens hun oordeel gevallen van dronkenschap, veroorzaak! door biermisbruik, zeker niet minder moeten worden geacht dan die, welke een gevolg zijn van drankmisbruik. Ook door hen (die ervaren politiemannen) wordt mijn conclusie in zake het biermisbruik bevestigd." (Smeenk e. a.) Wat is de zaak, waarvoor wij hier staan? Ik erken, dat op het oogenblik het biermisbruik nog niet dien omvang heeft aangenomen als bijv. in een vorige periode het misbruik van sterken drank. Maar moet dit voor den wetgever van 1931 een reden zijn om te zeggen: ik doe niets? Daar zijn allerlei symptomen, die er op w-ijzen, dat het biermisbruik in een stijgende lijn gaat, en moet op dit oogenblik nu de wetgever zeggen: wij doen niets, wij wachten eerst totdat er zoo een groote misstand ontstaat met allerlei zedelijke en sociale nadeelen, dat wij zullen gaan overwegen of wij zullen ingrijpen? Ik geloof, dat dit voor den wetgever van 1931 zeker geen argumenten zijn. Nu heeft men het kwalijk genomen, dat de Minister een,,dreigement", zooals men het noemt, heeft gebezigd. Ik ben in het algemeen iemand, die staat op het standpunt, dat de Eegeering wel doet om zooveel mogelijk gemeen overleg met het Parlement te plegen., maar ik zou nog wel eens willen zien, dat men het ooit een Minister kwalijk nam, wanneer hij zeide: wanneer gij het meest essentieele punt in het ontwerp er uit wilt halen, stel ik geen prijs op verdere behandeling. Dat heeft met een dreigement, met een niet bereid zijn tot parlementair overleg, niets te maken, want het gaat hier om het meest essentieele punt, en als wij dat er uit halen, heeft de Minister het recht om te zeggen: dan stel ik op verdere behandeling geen prijs. Ik kan dus de houding van den Minister in geen enkel opzicht wraken. Nu zitten er in dit ontwerp wel dingen, die ik er liever niet in zag. De heeren spreken nu zoo gemakkelijk, de heeren Kortenhorst en Boon, maar in dit wetsontwerp zitten kapitalen voor de vennootschappen, waarop zij niet hebben kunnen rekenen, want zij wisten, krachtens de Drankwet 1904, dat die vergunningen haar waarde zouden verliezen en zij hebben dus behoorlijk met afschrijvingen gerekend. Zij krijgen nu die kapitalen toegeworpen. Er dreigt nog bovendien dit gevaar, wanneer het amendement van den heer van Heilenberg Hubar zou worden aangenomen, dat men dan ook, in de kleine tapperijen zelfs, geslachten van tappers zal krijgen. Daar zijn ook uit drankbestrijdersoogpunt allerlei bezwaren aan te voeren tegen dit wetsontwerp. Wanneer men nu dit punt er uitneemt, laat men dan de bestaande wen maar handhaven. Dan geef ik den Minister volkomen gelijk, als hij zegt, dan beteekent het wetsontwerp voor mij zoo weinig meer, dat ik het maar intrek, en dan moet ik nog zien, dat hier in de Kamer een meerderheid en een Eegeering worden gevonden, die straks de. handteekening zal zetten onder een wetsontwerp, waar niets anders in staat, maar dat zal zijn eenzijdig ten bate van de vennootschappen, die in den heer Kortenhorst c. s. zulk een behartiger hunner belangen hebben gevonden. Dat moet ik nog zien, daar waag ik het op. Ik meen dus, dat de Minister niet ten onrechte zegt, dit is zulk een essentieel punt in de wet, dat ik het intrek, wanneer gij dit er uit neemt en wat mij betreft, ik zal er dan geen traan om laten als dit wetsontwerp van de baan komt en dan ben ik nooit bereid om eenige medewerking te verleenen om eenzijdig de belangen der vennootschappen te bevorderen. De heer Oud: Mijnheer de Voorzitter! Slechts een kort woord ter toelichting, waarom ik tot mijn leedwezen, ondanks het krachtige verzet van den Minister, toch niet mijn standpunt met betrekking tot de maxinmm-verloven kan prijsgeven. De Minister zegt, dat dit voor hem een essentieel punt is, en in dit opzicht is er tusschen den Minister en mij volkomen overeenstemming. Ook voor mij is het vraagstuk van het maximum-verlovenstelsel een essentieel punt van het wetsontwerp, alleen sta ik daarbij precies aan de andere zijde dan eb Minister. De Minister kan toch ook, na hetgeen ik bij de algemeene beschouwingen over dit wetsontwerp heb gezegd, bezwaarlijk verwachten, dat ik thans geneigd zou zijn mijn standpunt te wijzigen' en mijn stem tegen het arnendement-kortenhorst uit to brengen.! Want waarom is dit nu voor mij een essentieel punt? Omdat I het hier nu precies gaat om het karakter, dat de drankwetgeving in. Nederland heeft te dragen.

20 ste VEEGADEKING. 20 MEI (Oud ) Ik ben bereid om mede te werken tot het tot stand komen van maatregelen ter bestrijding van drankmisbruik, maar ik ben niet bereid om mede te gaan met maatregelen, die beoogen een regeling van het gebruik van alcoholhoudende dranken in het algemeen. Nu gaat het hier juist bij het maximum-verlofstelsel om een regeling van het gebruik van alcoholhoudende dranken in het algemeen en daarom heb ik bezwaar om den Minister hier te volgen. De argumenten, die de Minister heeft aangevoerd, zijn niet overtuigend naar mijn meening. Als de Minister ons hier ten tooneele had kunnen voeren slachtoffers van het bier en wijnalcoholisme en had kunnen aantoonen, dat, zooals er in 1881, toen wij met onze drankwetgeving begonnen in Nederland, een verschrikkelijk misbruik op het stuk van sterken drank bestond, er thans een dreigend gevaar bestaat voor een groot misbruik op het stuk van bier en wijn. Wanneer de Minister dat had kunnen aantoonen, dan zou waar zijn. wat de heer Smeenk heeft gezegd: dan zouden wij hier staan voor groote zedelijke gevaren, dan zou deze wet ook een ander karakter hebben gedragen, dan zou de strekking zijn geweest: bestrijding van misbruik. Maar alles, wat de Minister daarover heeft gezegd heeft dat niet kunnen aantoonen: het is alles gebleven in het vage, het algemeen, met name wat de Minister gezegd heeft over het gevaar voor stijging van het aantal verloven. Ik zou nog even dit in het licht willen stellen, dat, wanneer men de statistiek nagaat tot het jaar 1925, blijkt, dat de verloven zich bewegen in dalende lijn; dat staat als een paal boven water en is ook door den Minister niet betwist. Het is op die cijfers, dat de heer Slotemaker de Bruine zijn wetsontwerp indiende, andere cijfers had hij destijds niet en daaruit blijkt reeds, dat bij dengene, die het wetsontwerp indiende, andere argumenten den doorslag hebben gegeven dan een gevaarlijke stijging van de verloven. Dat nu daarna de verloven gestegen zijn, daarvoor moeten bijzondere redenen geweest zijn, anders is het onverklaarbaar, en ik kan het niet anders zien, dan dat die reden lag in de indiening van dit wetsontwerp. Wat de heer Kortenhorst gezegd heeft over art. 72, lid 5, of, zooals het nu is, art. 70, lid 5, is niet twijfelachtig; het is hier zelfs niet de vraag: kunt gij daaraan een andere uitlegging geven, maar het staat als een paal boven water, dat art. 70, lid 5, niet te maken heeft met het aantal verloven, dat er op het oogenblik is; art. 70, lid 5, heeft het over het maximum en niet anders; het zegt: wanneer het feitelijk aantal verloven op het oogenblik geringer is dan het maximum volgens het wetsontwerp, dan geldt dat feitelijke aantal als maximum. Wanneer echter ten gevolge van het aanvragen van een groot aantal nieuwe verloven het aantal verloven in een gemeente boven het maximum van het wetsontwerp was, dan beteekent dat niet, dat die later aangevraagde verloven weggaan, maar dan vallen die onder het uitstervingssysteem, en dan blijven ze dus gehandhaafd zoolang de tegenwoordige verlofhouder in leven is. Als de Minister zich nu beroept op het 4de lid, dan wijs ik er op, dat dan de strekking van het betoog van den Minister deze is: er is een aantal verloven, zooals men dan zegt, in voorraad en daaronder zal dan volgens den Minister een groot aantal zijn, die aangevraagd zijn voor een localiteit, waarin reeds een verlof of vergunning is, zoodat men een aantal localiteiten zou hebben, die met dubbele verloven zijn bezet. Goed, als dat zoo is, ik weet het niet dan bewijst dat voor het standpunt van den Minister absoluut niets. Waarom beroept de Minister zich op de stijging van het aantal verloven? Om te bewijzen, dat daaruit volgt, dat het aantal gelegenheden, waar men bier en wijn kan koopen, gestegen is, maar als de meeste daarvan dubbele verloven zijn, dan is dat aantal gelegenheden niet gestegen, maar gelijk gebleven. Als de Minister zich beroept op art. 70, lid 4, clan werpt hij daarmee de beteekenis van zijn eerste beroep op de stijging geheel onderstboven. Ten slotte de vraag: Moet hetgeen de Minister nu over het amendement-kortenhorst in het bijzonder gezegd heeft, ons aanleiding geven om ons standpunt ten aanzien van dat amendement te wijzigen. Daarbij komt in de allereerste plaats deze vraag: Is het gevaar, dat dreigt bij aanneming van dit amendement, nl. dat de Minister het wetsontwerp zal terugnemen, \an zoodanigen aard, dat men zou moeten zeggen: omdat ik dat niet wil om de andere goede dingen, die in het ontwerp van wet zijn, stap ik over dat bezwaar heen en breng ik mijn stem ;'it tegen het amendement-kortenhorst. Voor mij staat de zaak nu niet zoo, dat ik het goede, dat het ontwerp bevat, overwegend zou vinden boven de groote nadeelen, wanneer het maximum-stelsel voor de verloven wordt aanvaard. Het goede in dit ontwerp van wet is, dat de Minister zekere concessies beeft gedaan aan het moderne verkeer, in den vorm van het mogelijk maken van vennootschapsvergunningen en ook, dit erken ik, dat hij de misstanden op het stuk van verpachting van de vergunningen den kop wil indrukken. Dit zijn voor mij groote voordeelen, maar ik heb niettemin niet onder stoelen of banken gestoken, dat ik toch vreesde, dat ondanks onze pogingen, om de toepassing van het maximum-stelsel voor de vergunningen te verbeteren, wij met dat maximum-stelsel zullen houden, ook in de toekomst onder de nieuwe wet, groote moeilijkheden. Daarom heb ik telkens gezegd: konden wij maar van dat maximum-stelsel af en nu gevoelt men toch wel, dat ik er niets voor gevoel, om al die moeilijkheden ook nu vcor de verloven te gaan introduceeren, waarbij wij ze niet hebben. Daarbij komt nog iets anders. Deze Minister kan op dit oogenblik zeggen en ik kan mij dat begrijpen, in de stemming waarin hij nu verkeert: wanneer gij het amendement-kortenhorst aanneemt, komt er van de wet niets terecht en doe ik niets meer, maar als de Minister inderdaad met mij van oordeel is, dat er bijv. bij de verpachting der vergunningen zulke groote misstanden bestaan, acht hij, die in de allereerste plaats te zorgen heeft, dat de sociale toestanden in Nederland goed zijn, het dan verantwoord om te zeggen: ik laat die zaak verder rusten en ik doe er verder niets aan? De Minister moet dat vcor zich zelf uitmaken; ieder draagt in dit opzicht zijn eigen verantwoordelijkheid en als de Minister van oordeel is, net met zijn verantwoordelijkheid te kunnen overeenbrengen om die zaak verder te laten rusten, dan moet hij dat doen. Maar de Minister kan anderzijds niet van ons verlangen, dat wij, die van oordeel zijn, dat met het introduceeren van het maximum-stelsel voor de verloven de weg zoozeer wordt opengezet voor de moeilijkheden, die wij daarvan bij de vergunningen hebben gezien, alleen omdat deze Minister weigerachtig is op andere basis een betere Drankwet te brengen, een stelsel zullen aanvaarden, dat het karakter van onze Drankwet radicaal verandert en dat wij onjuist achten. Oaarom, hoezeer ik het betreur, dat ik juist tegenover dezen Minister deze houding moet aannemen, kan ik in dit opzicht t"ch niet tot een ander standpunt komen. Ten slotte enkele woorden over de technische bezwaren, aangevoerd tegen het amendement-kortenhorst. Wanneer ik de heer Kortenhorst was geweest, had ik deze principieele beslissing liever uitgelokt bij art. 37, door dat artikel te verwerpen. Inderdaad zijn aan het thans door hem gevolgde systeem gevaren verbonden. Wanneer men een beslissing vraagt in den vorm van een reeks amendementen, zooals wij van den heer Kortenhorst op Stuk n. 12 hebben gekregen op alle mogelijke artikelen van de wet, dan is het volkomen begrijpelijk, dat zich daarbij allerlei technische moeilijkheden kunnen voordoen. Daarom had het mij veel aannemelijker en veel beter voorgekomen, wanneer wij onze aktie met betrekking tot het maximum-verlovenstelsel hadden geconcentreerd op art. 37. De Kamer had eenvoudig, door art. 37 te verwerpen, het maximum-verlovenstelsel uit het wetsontwerp kunnen verwijderen en de Minister had dan kunnen nagaan, als hij het wetsontwerp zou willen handhaven, welke verdere veranderingen daarvan het gevolg zouden zijn geweest. Deze methode had mij meer toegelachen. Ik wil er dadelijk bij zeggen: ik bevoel er in het algemeen niet voor om voor amendementen te stemmen, ook al is het beginsel van die amendementen juist, wanneer men kan aanwijzen, dat er allerlei technische moeilijkj beden inzitten. Daarom zou het voor mij op het oogenblik I moeilijk zijn met het amendement van den heer Kortenhorst i mede te gaan, wanneer de zaak nu eigenlijk thans niet zóó

Tekstuitgave van de Drank- en Horecaverordening

Tekstuitgave van de Drank- en Horecaverordening Tekstuitgave van de Drank- en Horecaverordening De raad der gemeente Krimpen aan den IJssel; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 18 december 1967, no. 2420; gelet op de artikelen 6,

Nadere informatie

Artikel 1.2 De artikelen 1 tot en met 4 van de Algemene Termijnenwet zijn op deze verordening van overeenkomstige toepassingen.

Artikel 1.2 De artikelen 1 tot en met 4 van de Algemene Termijnenwet zijn op deze verordening van overeenkomstige toepassingen. CVDR Officiële uitgave van Heumen. Nr. CVDR39266_1 10 oktober 2017 Drank- en Horecaverordening Onderwerp: Drank- en horecaverordening 29 januari 1981 01.03 De raad van de gemeente Heumen in openbare vergadering

Nadere informatie

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen De raad der gemeente Marum; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 12 juli 1994; overwegende dat door de inwerkingtreding van de Algemene wet bestuursrecht noodzakelijk is om de verordeningen

Nadere informatie

Voorstel van wet. Artikel I. De Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 3 komt te luiden:

Voorstel van wet. Artikel I. De Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 3 komt te luiden: Wijziging van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie betreffende de vereisten gesteld aan de beginseltoestemming, de leeftijdscriteria, de bijdrage in de kosten van het gezinsonderzoek, enige

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Wijziging van de bepalingen inzake beroep in de Kieswet en de Wet Europese verkiezingen NADER GEWIJZIGD ONTWERP VAN WET Wij eatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,

Nadere informatie

Betreft "Drank- en Horecaverordening gemeente Stein 2004"

Betreft Drank- en Horecaverordening gemeente Stein 2004 Stein Gemeenteblad Afdeling A 2004, no. Agendapunt Bijlagen 1 Concept-raadsvoorstel Aan De Raad Betreft "Drank- en Horecaverordening gemeente Stein 2004" Inleiding De per 1 november 2000 gewijzigde Drank-

Nadere informatie

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN. Artikel 1

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN. Artikel 1 DECREET van 15 september 1981, houdende vaststelling van regelen inzake het verlenen van vergunningen voor het uitoefenen van enig bedrijf of beroep (Decreet Vergunningen Bedrijven en Beroepen) (S.B. 1981

Nadere informatie

STAATSBLAD VAN HBT KONINKRIJK DER NEDERLANDEN.

STAATSBLAD VAN HBT KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. STAATSBLAD VAN HBT KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. (F. 521.) BESLUIT van den 16den Augustus 1918, houdende nadere voorschriften betreffende het tooezicht op hier te lande vertoevende vreemdelingen. WIJ WILHELMINA,

Nadere informatie

Bijlage behorende bij Eilandsverordering vaststelling diverse ontwerp-landsverordeningen land Curaçao (A.B. 2010 no. 87)

Bijlage behorende bij Eilandsverordering vaststelling diverse ontwerp-landsverordeningen land Curaçao (A.B. 2010 no. 87) Bijlage behorende bij Eilandsverordering vaststelling diverse ontwerp-landsverordeningen land Curaçao (A.B. 2010 no. 87) ---------------------------------------------------------------- LANDSVERORDENING

Nadere informatie

Openbaar lichaam PlusTeam. Reglement van Orde van het Algemeen Bestuur

Openbaar lichaam PlusTeam. Reglement van Orde van het Algemeen Bestuur Openbaar lichaam Reglement van Orde van het Algemeen Bestuur Het Algemeen bestuur van het openbaar lichaam ; Gelet op artikel 6 derde lid van de Gemeenschappelijke regeling openbaar lichaam ; Gelet op

Nadere informatie

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Tekst geldend op: 26-08-2014) Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2010 2011 32 424 Wijziging van de Wet personenvervoer 2000, houdende regels ter bevordering van de kwaliteit in het taxivervoer A GEWIJZIGD VOORSTEL VAN

Nadere informatie

Vel 734. 2835 Tweede Kamer. 97«t«VERGADEETNG. (Voorzitter.)

Vel 734. 2835 Tweede Kamer. 97«t«VERGADEETNG. (Voorzitter.) Vel 734. 2835 Tweede Kamer. 97ste VEEGADEEING. 15 JUNI 1932. Mededeeling van ingekomen stukken. Verslagen uitgebracht door commissiën. (Voorzitter.) Knottenbelt, van Wijnbergen, van Hellenberg Hubar, Schaper,

Nadere informatie

Reglement van orde voor de vergaderingen van burgemeester en wethouders van Voorst.

Reglement van orde voor de vergaderingen van burgemeester en wethouders van Voorst. Reglement van orde voor de vergaderingen van burgemeester en wethouders van Voorst. Burgemeester en wethouders van Voorst; overwegende dat als gevolg van het in werking treden van de Wet dualisering gemeentebestuur

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2007 2008 31 285 Wijziging van de Wet voorkeursrecht gemeenten (vereenvoudiging bekendmaking en aanbiedingsprocedure) Nr. 2 VOORSTEL VAN WET Wij Beatrix,

Nadere informatie

STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN.

STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. (N*. 628.) WET van den 22sten April 1937, tot regeling van het zelfstandig uitoefenen van beroepen en bedrijven door vreemdelingen. BIJ DE GRATIE GODS, KONINGIN

Nadere informatie

Wet op de loonvorming Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming

Wet op de loonvorming Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming Wet op de loonvorming Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming (Wet op de loonvorming [Versie geldig vanaf: 17-02-1999]) Geschiedenis: Staatsblad 1997, 63;Staatsblad

Nadere informatie

B-besluit nr.: Naam programma: Veiligheid

B-besluit nr.: Naam programma: Veiligheid Rv. nr.: B-besluit d.d.: B-besluit nr.: Naam programma: Veiligheid Onderwerp: Uitvoering Rv. 12.0134: Gevolgen invoering nieuw aangescherpt landelijk Coffeeshopbeleid vaststelling Drank- en Horecaverordening

Nadere informatie

GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2001 Nr. 25

GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2001 Nr. 25 GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2001 Nr. 25 Standplaatsverordening 2001 (raadsbesluit van 31 mei 2001) De raad der gemeente Utrecht gelet op het voorstel van b. en w. d.d. 14 mei 2001 Besluit vast te stellen

Nadere informatie

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van de Wet toezicht accountantsorganisaties, het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten op het terrein van accountantsorganisaties en het accountantsberoep (Wet aanvullende maatregelen accountantsorganisaties)

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1979-1980 16 034 (R 1138) Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake het koningschap

Nadere informatie

een ernstige belemmering voor de ontwikkeling van dit onderwijs dreigt te worden.

een ernstige belemmering voor de ontwikkeling van dit onderwijs dreigt te worden. ONDERWIJSRAAD. nkis 2 N". 'S-GRAVENHAGE, WÊÊËÈÈiM ) 9 2 Bericht op schrijven van ^ ^ Ä e n gelieve bij het antwoord n ä$&p dagteekening en 'nummer van Betreffende: MÀ?..?.Ï.Y...Y an 2,KXC, dit schrijven

Nadere informatie

==================================================================== De vergunning en de verplichtingen van de vergunninghouder.

==================================================================== De vergunning en de verplichtingen van de vergunninghouder. Intitulé : Bioscoopverordening Citeertitel: Bioscoopverordening Vindplaats : AB 1990 no. GT 12 Wijzigingen: AB 1997 nos. 33, 34 De vergunning en de verplichtingen van de vergunninghouder Artikel 1 1. Het

Nadere informatie

gelet op art 147 en 149 van de Gemeentewet en artikel 4, 20 en 23 van de Drank- en Horecawet.

gelet op art 147 en 149 van de Gemeentewet en artikel 4, 20 en 23 van de Drank- en Horecawet. No: Onderwerp: Vaststellen Drank- en Horecaverordening gemeente Hattem De raad der gemeente Hattem; gelezen het vorstel van et college d.d. 9 maart 2004, no.. gelet op art 147 en 149 van de Gemeentewet

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2013 2014 33 691 Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Waterschapswet (institutionele

Nadere informatie

Gemeente Achtkarspelen. Verordening Langdurigheidstoeslag WWB. Dienst Werk en Inkomen De Wâlden

Gemeente Achtkarspelen. Verordening Langdurigheidstoeslag WWB. Dienst Werk en Inkomen De Wâlden Gemeente Achtkarspelen Verordening Langdurigheidstoeslag WWB Dienst Werk en Inkomen De Wâlden November 2011 1 Gemeente Achtkarspelen de Raad van de gemeente Achtkarspelen; gelet op het bepaalde in artikel

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 29 612 Wijziging van de Wet waardering onroerende zaken en van enige andere wetten (meer doelmatige uitvoering van de Wet waardering onroerende

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1979-1980 15 637 Casinospelen Nr. 2 Het vroegere stuk is gedrukt in de zitting 1978-1979 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de heer Voorzitter

Nadere informatie

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten pagina 1 van 5 Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren

Nadere informatie

Gezien het overlegde vertoogschrift en de uitgebrachte berichten,

Gezien het overlegde vertoogschrift en de uitgebrachte berichten, 2714 De Raad van Beroep voor de Directe Belastingen te Assen, Gezien het beroepschrift, ingediend door X te Z, d.d. 6 November 1925 tegen de uitspraak van den Inspecteur der directe belastingen te Y op

Nadere informatie

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer,

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, KONINKRIJK BELGIE 1000 Brussel, Postadres : Ministerie van Justitie Waterloolaan 115 Kantoren : Regentschapsstraat 61 Tel. : 02 / 542.72.00 Fax : 02 / 542.72.12 COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE

Nadere informatie

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Breda houdende regels omtrent taxi s Taxiverordening Breda

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Breda houdende regels omtrent taxi s Taxiverordening Breda GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van de gemeente Breda Nr. 25478 4 februari 2019 Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Breda houdende regels omtrent taxi s Taxiverordening Breda Bekendmaking Burgemeester

Nadere informatie

Exploitatievergunning horecabedrijf (incl. terras)

Exploitatievergunning horecabedrijf (incl. terras) BIJLAGE 1D Exploitatievergunning horecabedrijf (incl. terras) Exploitatievergunning ex artikel 2:28 van de Algemene Plaatselijke verordening van de gemeente Sittard-Geleen De burgemeester van Sittard-Geleen;

Nadere informatie

Artikel 1 1. Artikel 2

Artikel 1 1. Artikel 2 WET van 6 april 1956 strekkende tot vaststelling van bouwvoorschriften (G.B. 1956 no. 30), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij G.B. 1957 no. 67, G.B. 1972 no. 96, S.B. 1980 no. 116,

Nadere informatie

REGLEMENT VAN ORDE 2. Jongeren Organisatie Vrijheid en Democratie. Inhoudsopgave INHOUDSOPGAVE

REGLEMENT VAN ORDE 2. Jongeren Organisatie Vrijheid en Democratie. Inhoudsopgave INHOUDSOPGAVE INHOUDSOPGAVE REGLEMENT VAN ORDE 2 HOOFDSTUK I: ALGEMENE BEPALINGEN... 2 artikel 1: Toepassing van dit reglement 2 artikel 2: Definitiebepalingen 2 artikel 3: Handhaving van de orde 2 artikel 4: Amendementen

Nadere informatie

UITKERINGSVERORDENING vrijwillig vervroegd uittreden.

UITKERINGSVERORDENING vrijwillig vervroegd uittreden. Nr 3213 ar. JZio GEMEENTE DORDRECHT UITKERINGSVERORDENING vrijwillig vervroegd uittreden. Artikel l Deze verordening verstaat onder: a. ontslag: ontslag als bedoeld in artikel H 12a van het Algemeen Ambtenarenreglement

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz. TWEEDE KAMER DER STATEN- 2 GENERAAL Vergaderjaar 2012-2013 33 691 Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Waterschapswet (institutionele

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 1998 1999 Nr. 201 26 238 Wijziging van enkele wetten in verband met invoering van het regresrecht in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en versterking

Nadere informatie

RAADSVOORSTEL EN ONTWERPBESLUIT

RAADSVOORSTEL EN ONTWERPBESLUIT RAADSVOORSTEL EN ONTWERPBESLUIT Agendanummer Registratienummer raad 6755 Behorend bij het Burgemeester-advies met registratienummer 6087 Moet in elk geval behandeld zijn in de raadsvergadering van de gemeente

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2005 725 Wet van 22 december 2005 tot wijziging van de Gemeentewet in verband met het afschaffen van het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelasting

Nadere informatie

12 Overleg met organisaties van overheidspersoneel. Algemene bepalingen

12 Overleg met organisaties van overheidspersoneel. Algemene bepalingen 12 Overleg met organisaties van overheidspersoneel Algemene bepalingen Artikel 12:1 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder: a de commissie: de in artikel 12:2 bedoelde commissie voor

Nadere informatie

Concept Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gebiedscommissies van de gemeente Rotterdam

Concept Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gebiedscommissies van de gemeente Rotterdam Concept Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gebiedscommissies van de gemeente Rotterdam Gelet op artikel 14 van de Verordening op de gebiedscommissies 2014 Artikel 1

Nadere informatie

Beleidsregels ontheffing artikel 35 Drank- en Horecawet Koggenland 2013

Beleidsregels ontheffing artikel 35 Drank- en Horecawet Koggenland 2013 Beleidsregels ontheffing artikel 35 Drank- en Horecawet Koggenland 2013 *D13.003656* D13.003656 De burgemeester van Koggenland, Overwegende dat het wenselijk is om beleidsregels vast te stellen voor de

Nadere informatie

1965 No.10. Landsverordening van 22 augustus 1964 houdende bepalingen met betrekking tot de arbeidsbemiddeling (Arbeidsbemiddelingsverordening).

1965 No.10. Landsverordening van 22 augustus 1964 houdende bepalingen met betrekking tot de arbeidsbemiddeling (Arbeidsbemiddelingsverordening). HOOFDSTUK IX ARBEIDSBEMIDDELINGSVERORDENING 1965 No.10 GOUVERNEMENTSBLAD van SURINAME Landsverordening van 22 augustus 1964 houdende bepalingen met betrekking tot de arbeidsbemiddeling (Arbeidsbemiddelingsverordening).

Nadere informatie

Rederlandschlndisde laatschappij

Rederlandschlndisde laatschappij J VAN-PE Rederlandschlndisde laatschappij VAN NIJVERHEID en LANDBOUW. i:, o-i, Handel enz. JK ^f ",. 'T 4 STATUTEN VAN DE Rederlandsch-Indische Maatschappij VAN NIJVERHEID en LANDBOUW. OGILVIE & Co. 1885.

Nadere informatie

Raadsstuk. Onderwerp: Wijziging Verordening parkeerbelastingen 2013 Reg.nummer: 99630

Raadsstuk. Onderwerp: Wijziging Verordening parkeerbelastingen 2013 Reg.nummer: 99630 Raadsstuk Onderwerp: Wijziging Verordening parkeerbelastingen 2013 Reg.nummer: 99630 1. Inleiding Met deze wijzigingsverordening op de Verordening parkeerbelastingen 2013 worden enkele correcties in redactie

Nadere informatie

2013 no. 42 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA

2013 no. 42 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA 2013 no. 42 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA LANDSVERORDENING van 18 juli 2013 houdende regels over de aanleg, het beheer en het onderhoud van spoorwegen en de daarbij behorende infrastructuur, alsmede over

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1985-1986 16972 Wijziging van de Wegenverkeerswet (Verlenging geldigheidsduur en decentralisatie afgifte rijbewijzen) Nr. 13 HERDRUK NADER GEWIJZIGD VOORSTEL

Nadere informatie

vast te stellen de navolgende Verordening Georganiseerd Overleg Hefpunt

vast te stellen de navolgende Verordening Georganiseerd Overleg Hefpunt Verordening Georganiseerd Overleg Hefpunt Het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling Hefpunt, overwegende dat: - het in het kader van de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregeling Waterschapspersoneel

Nadere informatie

Wet voor het Natuurkundig Gezelschap te Middelburg. Vastgesteld den 13 december 1869. Artikel 1.

Wet voor het Natuurkundig Gezelschap te Middelburg. Vastgesteld den 13 december 1869. Artikel 1. De oudste nog bewaard gebleven statuten, toen nog wetten, van de vereniging dateren van 1869. Het Gezelschap was nog eigenaar van het Musæum Medioburgense, dat om die reden ook in deze wetten wordt vermeld.

Nadere informatie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje- Nassau, enz. enz. enz. Wet van houdende wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg, de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg, de Wet marktordening gezondheidszorg en de Zorgverzekeringswet (cliëntenrechten bij elektronische

Nadere informatie

De raad, het college en de burgemeester van de gemeente Doetinchem, gelet op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet;

De raad, het college en de burgemeester van de gemeente Doetinchem, gelet op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet; De raad, het college en de burgemeester van de gemeente Doetinchem, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft; gelezen het voorstel van het college; gelet op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 29 299 Wijziging van de Drank- en Horecawet in verband met de introductie van de bestuurlijke boete Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede Kamer

Nadere informatie

GEMEENTEBLAD 2003 nr.126

GEMEENTEBLAD 2003 nr.126 GEMEENTEBLAD 2003 nr.126 De raad, het college, de burgemeester en de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen, van de gemeente Maassluis; ieder voor zoveel het hun bevoegdheden

Nadere informatie

Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en de Wet griffierechten burgerlijke zaken in verband met de invoering van kostendekkende griffierechten

Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en de Wet griffierechten burgerlijke zaken in verband met de invoering van kostendekkende griffierechten Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en de Wet griffierechten burgerlijke zaken in verband met de invoering van kostendekkende griffierechten Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,

Nadere informatie

Met deze voordracht stellen wij u voor het volgende besluit te nemen:

Met deze voordracht stellen wij u voor het volgende besluit te nemen: Aan de gemeenteraad, Met deze voordracht stellen wij u voor het volgende besluit te nemen: De gemeenteraad van Amsterdam Gezien de voordracht van burgemeester en wethouders; Besluit: I. Vast te stellen

Nadere informatie

Volksgezondheidswetgeving GENEESKUNDIGE BEHANDELINGSOVEREENKOMST

Volksgezondheidswetgeving GENEESKUNDIGE BEHANDELINGSOVEREENKOMST GENEESKUNDIGE BEHANDELINGSOVEREENKOMST 13 Geneeskundige behandelingsovereenkomst (P.B. 2000, no. 118) Landsverordening van de 23ste oktober 2000 houdende vaststelling van de tekst van Boek 7 van het Burgerlijk

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1997 1998 25 990 Wijziging van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst in verband met de Kaderwet dienstplicht Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede

Nadere informatie

Gelezen het voorstel van de burgemeester en wethouders d.d. 22 november 2006, nr.

Gelezen het voorstel van de burgemeester en wethouders d.d. 22 november 2006, nr. De raad van de gemeente Midden-Delfland; Gelezen het voorstel van de burgemeester en wethouders d.d. 22 november 2006, nr. Gelet op artikel 149 Gemeentewet en de artikel 12, 14 en 15 van de Monumentenwet

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 35 108 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enkele andere wetten in verband met de implementatie van Verordening (EU) nr. 2017/1129

Nadere informatie

Wijzigingsverordening Algemene plaatselijke verordening gemeente Tholen 2017

Wijzigingsverordening Algemene plaatselijke verordening gemeente Tholen 2017 Wijzigingsverordening Algemene plaatselijke verordening gemeente Tholen 2017 Vastgesteld op 7 december 2017 No.: 98391 b e s l u i t : Hof van Tholen 2 4691 DZ Tholen Postbus 51 4690 AB Tholen telefoon:

Nadere informatie

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Wet van 24 juni 1939, houdende regelen teneinde in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden een doelmatige distributie van goederen in het belang van volkshuishouding, landsverdediging

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2012 208 Wet van 26 april 2012, houdende tijdelijke bepalingen over de ambulancezorg (Tijdelijke wet ambulancezorg) 0 Wij Beatrix, bij de gratie Gods,

Nadere informatie

Wet op het primair onderwijs Geldend van t/m heden

Wet op het primair onderwijs Geldend van t/m heden Bijlage Wet op het primair onderwijs Geldend van 18-01-2016 t/m heden Afdeling 2. Aanvang van de bekostiging 1. Basisscholen Artikel 73. Begripsbepaling In deze paragraaf wordt onder «school» verstaan:

Nadere informatie

Parkeerverordening 2013

Parkeerverordening 2013 RAADSBESLUIT De raad van de gemeente Weert; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 november 2012; gelet op artikel 149 en 225 van de Gemeentewet en artikel 2 van de Wegenverkeerswet

Nadere informatie

De raad, het college en de burgemeester van de gemeente Roermond,

De raad, het college en de burgemeester van de gemeente Roermond, GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van de gemeente Roermond Nr. 232396 29 december 2017 Verordening behandeling bezwaarschriften Roermond 2018 De raad, het college en de burgemeester van de gemeente Roermond,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2006 2007 30 980 Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met een regeling over samenhangende besluiten (Wet samenhangende besluiten Awb) Nr. 2 VOORSTEL

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008 2009 30 425 Wijziging van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, de Wet schadeloosstelling, uitkering

Nadere informatie

Implementatie Nieuwe Drank- en Horecawet. Modelbeleid NHN Artikel 35 beleid + toelichting

Implementatie Nieuwe Drank- en Horecawet. Modelbeleid NHN Artikel 35 beleid + toelichting Implementatie Nieuwe Drank- en Horecawet Modelbeleid NHN Artikel 35 beleid + toelichting Versie 23 mei 2013 Beleidsregels ontheffing ex. artikel 35 Drank- en Horecawet De burgemeester van, Overwegende

Nadere informatie

W.J.G. Delissen- van Tongerlo Bedrijfsvoering M.L.A. Vermaaten

W.J.G. Delissen- van Tongerlo Bedrijfsvoering M.L.A. Vermaaten Raadsvoorstel Onderwerp Vaststelling verordening commissie bezwaarschriften Raadsvergadering 29 juni 2010 Agendapunt Portefeuillehouder Afdeling Ambtenaar W.J.G. Delissen- van Tongerlo Bedrijfsvoering

Nadere informatie

MONUMENTENVERORDENING GEMEENTE HAARLEMMERMEER 2004

MONUMENTENVERORDENING GEMEENTE HAARLEMMERMEER 2004 RB 2004/11-A MONUMENTENVERORDENING GEMEENTE HAARLEMMERMEER 2004 Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen Deze verordening verstaat onder: 1 monument: a zaak die van algemeen belang is

Nadere informatie

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/257

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/257 Rapport Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/257 2 Klacht Op 3 november 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer O. te 's-hertogenbosch, met een klacht over een gedraging van

Nadere informatie

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Nr. 9 De raad van de gemeente Marum; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 7 april 2011, nr. 11.04.09.; gelet op de artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet, de Drank- en Horecawet en

Nadere informatie

Aanpassing van wetgeving en vaststelling van overgangsrecht in verband met de herziening van de maatregelen van kinderbescherming

Aanpassing van wetgeving en vaststelling van overgangsrecht in verband met de herziening van de maatregelen van kinderbescherming anpassing van wetgeving en vaststelling van overgangsrecht in verband met de herziening van de maatregelen van kinderbescherming VOORSTEL VN WET Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet in verband met het verbeteren van de kwaliteit van bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen alsmede de uniformering van enkele bepalingen

Nadere informatie

De Raad van de gemeente Ede,

De Raad van de gemeente Ede, De Raad van de gemeente Ede, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Ede d.d. 11 november 2014; gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, van de Participatiewet; overwegende

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 074 Wijziging van de Wet luchtvaart inzake de exploitatie van de luchthaven Schiphol Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Staatsblad April WET tot bescherming van de bevolking tegen luchtaanvallen.

Staatsblad April WET tot bescherming van de bevolking tegen luchtaanvallen. Staatsblad 302. 23 April 1936. WET tot bescherming van de bevolking tegen luchtaanvallen. Wij WILHELMINA, enz.... doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is bepalingen

Nadere informatie

Instructie voor ambtenaren Bouw- en Woningtoezicht.

Instructie voor ambtenaren Bouw- en Woningtoezicht. CVDR Officiële uitgave van Deventer. Nr. CVDR14362_1 15 maart 2016 Instructie voor ambtenaren Bouw- en Woningtoezicht. HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 In deze instructie wordt verstaan onder:

Nadere informatie

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN Nr. 14A De raad van de gemeente Marum; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 12 september 2013, nr. 13.09.14; gelet op de artikelen 149 en 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten Generaal

Eerste Kamer der Staten Generaal Eerste Kamer der Staten Generaal Vergaderjaar 1986-1987 Nr. 55 15 417 Verlaging van de leeftijd waarop volgens het Burgerlijk Wetboek de meerderjarigheid wordt bereikt tot achttien jaren en wijziging in

Nadere informatie

VERORDENING OP DE AMBTELIJKE BIJSTAND

VERORDENING OP DE AMBTELIJKE BIJSTAND Raadsbesluitno. 2010/043/2 VERORDENING OP DE AMBTELIJKE BIJSTAND DE RAAD DER GEMEENTE ROERMOND, gezien het voorstel van de griffier en de voorzitter van 13 april 2010, raadsvoorstel no. 2010/043/1; gelet

Nadere informatie

Artikel VIIIc Wijziging van de Wet decentralisering langdurigheidstoeslag

Artikel VIIIc Wijziging van de Wet decentralisering langdurigheidstoeslag 31 559 Intrekking van de Invoeringswet Wet werk en bijstand TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: 1. Na artikel VIIIb wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2005 175 Wet van 23 maart 2005 tot wijziging en aanvulling van een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot de betekening

Nadere informatie

gelezen de brief van het Dagelijks Bestuur van de Regio Rivierenland van 24 juni 2015;

gelezen de brief van het Dagelijks Bestuur van de Regio Rivierenland van 24 juni 2015; BIJLAGE 3 bij Integraal voorstel over afsplitsing Avri De kleuren van de arceringen geven aan wat de aanleiding is voor een wijziging. Geel staat voor Avri-gerelateerd Groen is vanwege de wijziging Wgr

Nadere informatie

De raad, het college en de burgemeester van de gemeente Ferwerderadiel, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

De raad, het college en de burgemeester van de gemeente Ferwerderadiel, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft; Sector : III Nr. : 63 De raad, het college en de burgemeester van de gemeente Ferwerderadiel, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 4 oktober

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2001 517 Wet van 18 oktober 2001, houdende wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet milieugevaarlijke stoffen en de Wet bodembescherming (verbetering

Nadere informatie

AET. 287. De gebouwen mo9ten voorzien zijn van gasmeters, ten getale en ter plaatse door den Kommandant der Brandweer te bepalen*

AET. 287. De gebouwen mo9ten voorzien zijn van gasmeters, ten getale en ter plaatse door den Kommandant der Brandweer te bepalen* AANVULLING en WIJZIGING der ALGEMEENE POMTIE-YEEOEDEHTK'ö, De BTEGEMEESTEB en WETHOUDEES van Amsterdam doen te weten, dat door den Raad dier Gemeente, in zijne vergadering van den l sten Maart 1882, is

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2016 2017 34 165 Voorstel van wet van het lid Bergkamp tot wijziging van de Opiumwet teneinde de teelt en verkoop van hennep en hasjiesj via een gesloten

Nadere informatie

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/192

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/192 Rapport Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/192 2 Klacht Verzoekster klaagt erover dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie haar klacht van 16 april 2004 over de lange duur van de behandeling

Nadere informatie

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling. h2>klacht Rapport 2 h2>klacht Verzoeker klaagt er in vervolg op zijn bij de Nationale ombudsman op 5 februari 2008 ingediende klacht over dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) Rotterdam in het

Nadere informatie

VERORDENING SPEELAUTOMATENHALLEN GOOISE MEREN 2016

VERORDENING SPEELAUTOMATENHALLEN GOOISE MEREN 2016 VERORDENING SPEELAUTOMATENHALLEN GOOISE MEREN 2016 De raad van de gemeente Gooise Meren; gelezen het voorstel van 4 januari 2016, nr. RV16.007 gelet op het bepaalde in titel Va van de Wet op de kansspelen,

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2010 2011 32 209 Regeling van de tijdelijke vervanging van wethouders en gedeputeerden wegens zwangerschap en bevalling of ziekte B MEMORIE VAN ANTWOORD

Nadere informatie

Winkeltijdenverordening Hilversum 2018

Winkeltijdenverordening Hilversum 2018 Winkeltijdenverordening Hilversum 2018 (ontwerp; versie 10 januari 2018) De Winkeltijdenwet regelt dat winkels dagelijks tussen 6.00 uur en 22.00 uur open mogen zijn, behalve op zon- en feestdagen. De

Nadere informatie

Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten LANDSVERORDENING BEPERKING VESTIGING MEDISCHE BEROEPSBEOEFENAREN

Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten LANDSVERORDENING BEPERKING VESTIGING MEDISCHE BEROEPSBEOEFENAREN Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten LANDSVERORDENING BEPERKING VESTIGING MEDISCHE BEROEPSBEOEFENAREN 79 Volksgezondheidswetgeving Landsverordening beperking vestiging medische

Nadere informatie

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2012-160 d.d. 22 mei 2012 (mr. R.J. Verschoof, voorzitter, prof. mr. M.L.Hendrikse en mr. E.M. Dil-Stork, leden, en mr. E.E. Ribbers, secretaris)

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 2003.0351 (005.03) ingediend door: hierna te noemen klaagster', tegen: hierna te noemen verzekeraar'. De Raad van Toezicht

Nadere informatie

Het voorstel van rijkswet wordt als volgt gewijzigd: a. In onderdeel b, aanhef, wordt de komma aan het slot vervangen door een dubbele punt.

Het voorstel van rijkswet wordt als volgt gewijzigd: a. In onderdeel b, aanhef, wordt de komma aan het slot vervangen door een dubbele punt. 33 955 Regeling voor Nederland en Curaçao tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en een woonplaatsfictie

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1996 500 Wet van 12 september 1996 tot wijziging van de Wet op de dierproeven Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van

Nadere informatie

Wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Den Haag,aanpassing horecabepalingen

Wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Den Haag,aanpassing horecabepalingen GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente 's-gravenhage. Nr. 77058 13 juni 2016 Wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Den Haag,aanpassing horecabepalingen De raad van de

Nadere informatie