ECLI:NL:HR:2014:679, NJ 2014/266, RvdW 2014/496, NJB 2014/682, RAV 2014/58, RCR 2014/42

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "ECLI:NL:HR:2014:679, NJ 2014/266, RvdW 2014/496, NJB 2014/682, RAV 2014/58, RCR 2014/42"

Transcriptie

1 JOR 2014/183 Borgtochtovereenkomst tussen curator en echtgenote schuldenaar, Oneigenlijke dwaling borg, Curator heeft niet dezelfde bijzondere informatieplicht als banken en andere financiële dienstverleners, Geen aansluiting bij HR 1 juni 1990, NJ 1991, 759 Wetsbepaling(en): Burgerlijk Wetboek Boek 3 BW BOEK 3 Artikel 35, Burgerlijk Wetboek Boek 7 BW BOEK 7 Artikel 850, Faillissementswet FW Artikel 68 Ook gepubliceerd in: ECLI:NL:HR:2014:679, NJ 2014/266, RvdW 2014/496, NJB 2014/682, RAV 2014/58, RCR 2014/42 Aflevering 2014 afl. 6 Rubriek Financiering, zekerheden en insolventie College Hoge Raad Datum 21 maart 2014 Rolnummer 13/00253 Rechter(s) Partijen Noot Conclusie Trefwoorden Regelgeving mr. Numann mr. Van Buchem-Spapens mr. Snijders mr. Polak mr. Tanja-van den Broek Mr. H. Dulack te Utrecht, in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van United Internet BV, Psychologisch Adviesburo Libertijn BV, N2 Value NV, Qa Systems International BV, Qa Systems Technologies BV, A Holding BV, B BV en C, eiser tot cassatie, advocaat: mr. E.H. van Staden ten Brink, tegen X, verweerster in cassatie, niet verschenen. mr. R.I.V.F. Bertrams (concl. plv. P-G De Vries Lentsch-Kostense) Borgtochtovereenkomst tussen curator en echtgenote schuldenaar, Oneigenlijke dwaling borg, Curator heeft niet dezelfde bijzondere informatieplicht als banken en andere financiële dienstverleners, Geen aansluiting bij HR 1 juni 1990, NJ 1991, 759 BW Boek 3-35 BW Boek Fw - 68 JOR 2014/183 Hoge Raad, , 13/00253, ECLI:NL:HR:2014:679, ECLI:NL:PHR:2014:10 Borgtochtovereenkomst tussen curator en echtgenote schuldenaar, Oneigenlijke dwaling borg, Curator heeft niet dezelfde bijzondere informatieplicht als banken en andere financiële dienstverleners, Geen aansluiting bij HR 1 juni 1990, NJ 1991, 759

2 »Samenvatting Uit hetgeen het hof heeft overwogen, moet worden afgeleid dat het aansluiting heeft gezocht bij de rechtsregel die de Hoge Raad heeft geformuleerd in HR 1 juni 1990, NJ 1991, 759 (Van Lanschot Bankiers/Bink). Die zaak betrof een beroep op dwaling van Bink de moeder van de hoofdschuldenaar die zich jegens de bank borg had gesteld voor een bankkrediet aan haar zoon, welk bankkrediet de zoon wenste aan te wenden voor een deelneming in een onderneming, waarvan de financiële situatie naderhand nog zwakker bleek te zijn dan zich ten tijde van het aangaan van de borgtocht liet aanzien. Onder deze omstandigheden zo overwoog de Hoge Raad is het gevaar van ondoordachtheid of misplaatst vertrouwen op de goede afloop zodanig dat het een professionele kredietverstrekker als een bank die in de regel beter in staat zal zijn om het risico dat de borg loopt, te beoordelen dan de particulier die uit hoofde van zijn persoonlijke relatie tot de schuldenaar bereid is borg te staan alleen dan vrijstaat te betogen dat de dwaling voor rekening van de particuliere borg moet blijven indien hij stelt en, voor zover nodig, bewijst dat hij de borg op juiste wijze omtrent die risico s heeft voorgelicht. Zoals het onderdeel terecht aanvoert, kan de positie van de toenmalige curator in het onderhavige geval niet op één lijn worden gesteld met die van een bank of andere financiële dienstverlener. De onderhavige borgtochtovereenkomst is immers niet tot stand gekomen in het kader van professionele kredietverstrekking, maar is door de curator aangegaan in het kader van het beheer en de vereffening van de faillissementsboedels (art. 68 Fw). Daarmee vervulde de curator zijn taak in de eerste plaats ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers. Bij het aangaan van de borgtochtovereenkomst met verweerster rustte op de curator niet de bijzondere zorgplicht die voor banken en andere financiële dienstverleners voortvloeit uit hun maatschappelijke positie en professionele deskundigheid. beslissing/besluit»uitspraak Conclusie plv. Procureur-Generaal (mr. De Vries Lentsch-Kostense) Inleiding 1. Centraal in het onderhavige geding staat de vraag of de faillissementscurator die een overeenkomst van borgtocht heeft gesloten met verweerster in cassatie, verder: [verweerster], bij het sluiten van de overeenkomst een zorgplicht/voorlichtingsplicht jegens [verweerster] heeft geschonden die meebrengt dat [verweerster] zich met succes kan beroepen op het ontbreken van een met haar verklaring in de overeenkomst overeenstemmende wil en dat door de curator geen beroep kan worden gedaan op art. 3:35 BW. Thans eiser tot cassatie, mr. Dulack, is de (tweede) opvolgend curator in de faillissementen van een aantal vennootschappen, waarin [betrokkene 2], de echtgenoot van [verweerster], aanvankelijk curator was. [Betrokkene 2] heeft als curator onrechtmatig gelden aan de boedel onttrokken in verband waarmee de eerste opvolgend curator een procedure tegen [betrokkene 2] en [verweerster] is begonnen. Ter beëindiging van de procedure is een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen [betrokkene 2] en de curator waarbij is overeengekomen dat de vordering van de curator op [betrokkene 2] in hoofdsom ,02 bedraagt. [Verweerster] heeft zich daarbij jegens de curator borg gesteld voor de betaling van deze vordering. [Verweerster], door de curator uit hoofde van de borgtochtovereenkomst aangesproken, heeft zich verweerd met de stelling dat haar wil niet overeenstemde met haar in de borgtochtovereenkomst vervatte verklaring (oneigenlijke dwaling) nu de in de overeenkomst opgenomen borgstelling zich niet beperkte tot de overwaarde van haar woning bij verkoop. Het hof heeft geoordeeld dat de curator geen beroep kan doen op bescherming krachtens art. 3:35 BW nu hij [verweerster] had moeten waarschuwen voor de aan de borgstelling verbonden risico s en hij zulks heeft nagelaten. 2. In cassatie moet worden uitgegaan van de volgende feiten (door het gerechtshof Amsterdam in rov. 2 van zijn in zoverre in cassatie niet bestreden tussenarrest van 6 december 2011 als vaststaand aangemerkt): i) [betrokkene 2] heeft als curator in de faillissementen waarin thans mr. Dulack als curator optreedt (verder: de faillissementen), onrechtmatig gelden aan de faillissementsboedels onttrokken. ii) Ter beëindiging van de procedure die de toenmalige curator in de faillissementen tegen [betrokkene 2] was begonnen, heeft [betrokkene 2] een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst) gesloten. De vaststellingsovereenkomst, die op 1 april 2008 respectievelijk 28 maart 2008 door de toenmalige curator en [betrokkene 2] is ondertekend, luidt voor zover thans relevant als volgt: IN AANMERKING NEMENDE: a) de Curator stelt zich op het standpunt dat hij in zijn hoedanigheid van curator in de Faillissementen van [betrokkene 2] te vorderen heeft een bedrag in de hoofdsom ad ,02 (hierna: de Vordering ). [Betrokkene

3 2] betwist dit standpunt van de Curator, maar is bereid ter voorkoming/beëindiging van enig geschil hieromtrent de Vordering te betalen; b) De echtgenote van [betrokkene 2], [verweerster], verder ook te noemen [verweerster], is eigenaar van de navolgende onroerende zaken (hierna: de Onroerende Zaken ): het Woonhuis, het Bedrijfspand ; c) partijen stellen in deze overeenkomst de hoogte en verschuldigdheid van de Vordering vast. [Verweerster] staat, op basis van de als bijlage 1 bij deze overeenkomst gevoegde overeenkomst, borg voor de betaling van de Vordering; KOMEN OVEREEN ALS VOLGT: 1. Schuldbekentenis 1.1. [Betrokkene 2] verklaart hiermee aan de Curator verschuldigd te zijn de Vordering, te weten een bedrag ad , Rente 2.1. Partijen komen overeen dat over de Vordering geen rente verschuldigd is aan de Curator voor een periode tot en met 1 juli Over de Vordering is de geldende wettelijke handelsrente verschuldigd over de openstaande hoofdsom over de periode ingaande 1 juli 2008 en eindigende op 31 december 2008 en van de wettelijke handelsrente plus 5% per jaar over de periode ingaande op 1 januari 2009 en eindigende op het moment van volledige aflossing van de geldlening [Betrokkene 2] is verplicht de verschuldigde rente bij de aflossing zoals omschreven in artikel 3 te voldoen. 3. Opeisbaarheid 3.1. Betaling van de volledige Vordering dient onmiddellijk volgend op de levering door [verweerster] van het Woonhuis aan een koper, of uiterlijk op 31 december 2009 plaats te vinden. [Betrokkene 2] is niettemin te allen tijde bevoegd de Vordering of het nog resterende deel daarvan geheel of gedeeltelijk vervroegd af te lossen Wordt de Vordering niet binnen twee maanden na het verstrijken van de datum waarop de Vordering opeisbaar wordt, afgelost, dan wordt deze overeenkomst geacht stilzwijgend te zijn voortgezet voor onbepaalde tijd. Wanneer deze overeenkomst (stilzwijgend) wordt voortgezet voor onbepaalde tijd, is de Curator gerechtigd de overeenkomst op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van 10 dagen. 6. Beslagleggingen 6.1. Het door de Curator op het Woonhuis gelegde beslag zal uiterlijk binnen 15 dagen na deugdelijke ondertekening door alle partijen van deze overeenkomst en de bijlage worden doorgehaald Het door de Curator op het Bedrijfspand gelegde beslag zal daarop blijven rusten. Ter voorkoming van het van rechtswege vervallen van dit beslag, zal door de Curator aan [verweerster] een dagvaarding worden uitgebracht, waarbij gedagvaard wordt tegen de op 31 december 2009 eerst volgende roldatum. iii) Naast de vaststellingsovereenkomst, heeft de toenmalige curator in de faillissementen een overeenkomst van borgtocht (hierna: de borgtochtovereenkomst) gesloten met [verweerster]. De borgtochtovereenkomst, die op 1 april 2008 respectievelijk 28 maart 2008 door de toenmalige curator en [verweerster] c.s. is ondertekend, luidt voor zover thans relevant als volgt: IN AANMERKING NEMENDE: a) de Curator stelt zich op het standpunt dat hij in zijn hoedanigheid van curator in de Faillissementen van [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ), echtgenoot van [verweerster], te vorderen heeft een bedrag in de hoofdsom ad ,02 (hierna: de Vordering );

4 b) tussen de Curator, [betrokkene 2] is een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin, ter beëindiging en/of voorkoming van verdere geschillen tussen partijen de Vordering wordt vastgesteld en afspraken worden gemaakt over aflossing van de Vordering. [Verweerster] heeft kennis genomen van de inhoud van die overeenkomst; c) [verweerster] is zich bewust van het feit dat door ondertekening van deze borgtochtovereenkomst, zij de verplichting heeft om de schuld van [betrokkene 2] aan de Curator te voldoen en dat zij, op het moment dat [betrokkene 2] nalatig blijft bij de betaling van de Vordering, verplicht kan worden de Vordering waarvoor zij borg staat aan de Curator te voldoen. [Verweerster] is zich bewust van de slechte financiële positie van [betrokkene 2]. [Verweerster] heeft zelf belang bij de Vaststellingsovereenkomst en de afgifte van de onderhavige borgtocht, aangezien de Curator daarmee ook de door hem aangevangen rechtsmaatregelen tegen [verweerster] zal staken; d) behoudens voor zover zich de situatie genoemd in artikel 3.1 zich voordoet, wordt door [verweerster] onherroepelijk afstand gedaan van het recht zich tegen de beslaglegging op het Bedrijfspand te verzetten, of daarvan doorhaling te vorderen, alsmede van het recht om te vorderen dat de genoemde dagvaarding eerder wordt aangebracht dan in dit artikellid overeengekomen. KOMEN OVEREEN ALS VOLGT: 1. Borgstelling 1.1. [Verweerster] verklaart zich hierbij, onder afstanddoening voor zover dat volgens de wet mogelijk is van de rechten voortvloeiende uit artikel 6:139 en van het Burgerlijk Wetboek en van alle andere door de wet aan borgen toegekende voorrechten en verweermiddelen, ten behoeve van de Curator te stellen tot borg voor [betrokkene 2], tot een bedrag van ten hoogste ,02 te vermeerderen met renten en kosten waaronder begrepen voor zover door de wet niet dwingend anders is bepaald de eventueel door [betrokkene 2] verschuldigde rente en kosten op de inning van de vordering, zowel bij [betrokkene 2] als bij de borg vallende, voor de voldoening van al hetgeen [betrokkene 2] aan de Curator nu of te eniger tijd schuldig mocht zijn of worden uit welken hoofde ook. 4. Overige bepalingen 4.8. [Verweerster] verklaart dat de Curator haar heeft gewezen op de risico s die zijn verbonden aan het aangaan van een borgtocht. 3. De curator heeft [betrokkene 2] en [verweerster] gedagvaard voor de rechtbank Utrecht en voor zover in cassatie nog van belang gevorderd om [betrokkene 2] en [verweerster] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van ,02, te vermeerderen met rente. Hij heeft aan zijn vordering tegen [betrokkene 2] ten grondslag gelegd dat [betrokkene 2] genoemd bedrag niet uiterlijk op 31 december 2009 heeft voldaan en derhalve toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst. De tegen [verweerster] ingestelde vordering heeft de curator gebaseerd op artikel 4.2 van de overeenkomst van borgtocht, stellende dat [verweerster] verplicht is tot betaling van genoemd bedrag aangezien [betrokkene 2] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst. [Betrokkene 2] en [verweerster] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Zij hebben onder meer en voor zover in cassatie nog van belang betoogd dat de betalingsverplichting uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst eerst ontstaat op het moment dat de woning is verkocht en geleverd. [Verweerster] heeft zich voorts met betrekking tot de overeenkomst van borgtocht beroepen op dwaling, stellende dat zij de overeenkomst van borgtocht niet met de toenmalige curator Neijt heeft besproken, dat zij de overeenkomst vrijwel blind heeft getekend op basis van het advies van haar echtgenoot [betrokkene 2], dat deze haar heeft voorgehouden dat zij slechts behoefde te betalen ingeval de woning verkocht zou worden en dat indien de woning niet zou worden verkocht, de vaststellingsovereenkomst en daarmee ook de overeenkomst van borgtocht zou eindigen en de situatie van voor het sluiten van deze overeenkomsten zou herleven en de curator de tegen [verweerster] geëntameerde procedure gebaseerd op paulianeus handelen van [verweerster] zou voortzetten. Volgens Tijmensem had curator Neijt haar op de risico s van de overeenkomst van borgtocht moeten wijzen. Zij stelt dat zij de overeenkomst van borgtocht bij een juiste voorstelling van zaken niet zou hebben gesloten en dat zij dan de Pauliana-procedure vol vertrouwen zou zijn aangegaan. 4. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator tegen [betrokkene 2] en [verweerster] bij eindvonnis van 16 februari 2011 toegewezen. Zij overwoog daartoe onder meer en voor zover in cassatie nog van belang het volgende.

5 De tekst van artikel 3.1 van de vaststellingsovereenkomst duidt op een betalingsverplichting die niet uitsluitend afhankelijk is van een toekomstige onzekere gebeurtenis, te weten de levering van de woning, maar ook van een tijdsbepaling, namelijk 31 december Met de curator is de rechtbank van oordeel dat deze bepaling niet anders kan worden uitgelegd dan dat de vordering eerst opeisbaar wordt op het moment van levering van de woning doch uiterlijk op 31 december Dat betekent dat, nu vaststaat dat de woning niet is verkocht, de vordering tegen [betrokkene 2] op 31 december 2009 opeisbaar is geworden. Artikel 3.2 van de vaststellingsovereenkomst doet daaraan niet af. De vordering tegen [betrokkene 2] dient mitsdien te worden toegewezen. Ook de tegen [verweerster] ingestelde vordering is in beginsel toewijsbaar behoudens een geslaagd beroep op dwaling. Het beroep van [verweerster] op dwaling kan niet slagen. Voor een geslaagd beroep op dwaling is onder meer vereist dat de dwaling te wijten is aan (a) een inlichting van de wederpartij, (b) schending van de mededelingsplicht van de wederpartij of (c) wederzijdse dwaling. Van een situatie als bedoeld onder (a) is in het onderhavige geval geen sprake nu uit de stellingen van [verweerster] volgt dat zij is afgegaan op de door [betrokkene 2] gegeven inlichtingen en [betrokkene 2] geen partij is bij de overeenkomst van borgtocht. Gesteld noch gebleken is dat curator Neijt aan [verweerster] heeft meegedeeld dat zij slechts ingeval van een verkoop van de woning aangesproken zou kunnen worden als borg. Dit kan evenmin uit de tekst van de overeenkomst van borgtocht worden afgeleid. Voorts is geen sprake van een situatie als bedoeld onder (b). Van [verweerster] mag als contractspartij verwacht worden dat zij de tekst van de overeenkomst van borgtocht met de nodige aandacht en oplettendheid leest en zich rekenschap geeft van de inhoud daarvan, alvorens deze te ondertekenen. De risico s van het aangaan van de borgtocht blijken uit de tekst van de overeenkomst. Uit de vaststellingsovereenkomst volgt dat de vordering uiterlijk op 31 december 2009 opeisbaar wordt. Voor zover [verweerster], anders dan vermeld in de considerans van de overeenkomst van borgtocht, de vaststellingsovereenkomst niet heeft gelezen en is afgegaan op hetgeen [betrokkene 2] haar heeft voorgehouden, komt dit voor haar rekening en risico. Niet gebleken is dat curator Neijt van de door [betrokkene 2] aan [verweerster] gegeven onjuiste inlichtingen op de hoogte was. Voor zover in de stellingen van [verweerster] het verwijt ligt besloten dat Neijt haar erop had moeten wijzen dat zij ook zonder dat de woning verkocht zou zijn, aangesproken kon worden als borg, is dit verwijt dan ook ongegrond. Tot slot is evenmin sprake van een situatie als bedoeld onder (c), nu geen sprake is van dwaling aan de zijde van curator Neijt. Uit het voorgaande volgt dat voor zover [verweerster] heeft gedwaald ten aanzien van de risico s van de overeenkomst van borgtocht, zij deze dwaling aan zichzelf te wijten heeft en dat deze daarom voor haar rekening dient te blijven. 5. Op het door [verweerster] en [betrokkene 2] ingestelde hoger beroep, heeft het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, bij tussenarrest van 6 december 2011 overwogen als volgt. Het hof heeft geoordeeld dat het bestreden eindvonnis moet worden bekrachtigd wat betreft de jegens [betrokkene 2] uitgesproken veroordeling. Het hof verwierp daarbij de grief van [verweerster] en [betrokkene 2] gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de vordering van de curator op [betrokkene 2] op grond van de vaststellingsovereenkomst opeisbaar is. Het hof onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de tekst van artikel 3.1 van de vaststellingsovereenkomst, ook gelezen in samenhang met artikel 3.2, op zichzelf geen aanleiding geeft voor een andere uitleg dan dat de vordering van de curator op [betrokkene 2] in ieder geval op 31 december 2009 opeisbaar is. Het voegde daaraan toe dat evenmin valt in te zien hoe de door [verweerster] en [betrokkene 2] in het appelexploot genoemde omstandigheden tot een andere uitleg zouden kunnen leiden. Het hof heeft vervolgens vooropgesteld dat waar vaststaat dat [betrokkene 2] niet aan zijn opeisbare, uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan, in beginsel ook vaststaat dat de curator [verweerster] kan aanspreken uit hoofde van de borgtochtovereenkomst, doch dat [verweerster] zich onder meer heeft beroepen op dwaling en dat een grief is gericht tegen de verwerping van het beroep op dwaling door de rechtbank. Met betrekking tot die grief overwoog het hof als volgt Het hof begrijpt de stellingen van [verweerster] c.s. aldus dat [verweerster] in de veronderstelling verkeerde dat de borgtocht niet verder strekte dan de overwaarde van de woning en dat indien de woning per 31 december 2009 niet zou zijn verkocht zij niet meer aan de borgtocht gehouden zou zijn; als [verweerster] zou hebben geweten dat de curator haar ook aan de borgtochtovereenkomst zou houden indien de woning per 31 december 2009 niet was verkocht, zou zij de borgtochtovereenkomst niet zijn aangegaan. Daarmee heeft de gestelde bij [verweerster] levende verkeerde voorstelling van zaken betrekking op de strekking van de door partijen bij de borgtochtovereenkomst afgelegde wilsverklaringen; [verweerster] betwist in wezen dat over de thans door de curator gestelde strekking en reikwijdte van de borgtochtovereenkomst wilsovereenstemming is bereikt. Dat rechtvaardigt geen beroep op (eigenlijke) dwaling, maar betreft veeleer een beroep op oneigenlijke dwaling in die zin dat haar in de borgtochtovereenkomst vervatte verklaring niet overeenstemde met haar wil In de borgtochtovereenkomst heeft [verweerster] uitdrukkelijk verklaard dat zij zich bewust is van het feit dat door ondertekening van de borgtochtovereenkomst zij de verplichting heeft om de schuld van [betrokkene 2] aan de curator te voldoen en dat zij, op het moment dat [betrokkene 2] nalatig blijft bij de betaling van de vordering, verplicht kan worden de vordering waarvoor zij borg staat aan de curator te voldoen. Van een beperking van de verplichtingen van [verweerster] in de door haar voorgestane zin blijkt uit de overeenkomst en de daarin vervatte verklaringen van [verweerster] niet en de curator behoefde die betekenis daaraan onder de gegeven omstandigheden ook niet toe te kennen. De omstandigheid dat de toenmalige curator op de hoogte zou zijn geweest van de financiële positie van [verweerster] maakt dat niet anders. Ook de omstandigheid dat [verweerster] in eerdere besprekingen haar bereidheid tot borgstelling beperkt zou hebben tot de overwaarde van de woning en de toenmalige curator de schijn zou hebben gewekt bij niet-tijdige betaling de paulianaprocedure te zullen voeren, maakt niet dat de curator niet op de later door [verweerster] gedane verklaring waarin deze beperkingen niet voorkomen, mag afgaan. Op het ontbreken van een met deze verklaringen overeenstemmende wil kan door

6 [verweerster] in beginsel dan ook geen beroep worden gedaan (artikel 3:35 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW) Dit zou anders kunnen zijn indien [verweerster] zich niet bewust was van de aan de borgtochtovereenkomst verbonden risico s en de (toenmalige) curator [verweerster] ook niet op die risico s heeft gewezen. De wetgever heeft beoogd om de particuliere borg bijzondere bescherming te bieden tegen eigen ondoordachtheid bij het aangaan van een overeenkomst waarvan de financiële gevolgen vooralsnog uitblijven, maar als zij zich voordoen, een zware last plegen te vormen (MvT, Parl. Gesch. Boek 7 BW, p. 444). In het kader van dwaling geldt dat het een professionele kredietverlener als een bank jegens een particuliere borg alleen vrij staat te betogen dat de dwaling voor rekening van de particuliere borg dient te blijven indien de bank stelt, en voor zover nodig bewijst, dat de bank de particuliere borg omtrent die risico s heeft voorgelicht. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval van oneigenlijke dwaling ter zake van een borgtochtovereenkomst tussen een particulier en een faillissementscurator die in de regel beter in staat zal zijn om het risico dat de borg loopt te beoordelen dan de particulier die uit hoofde van zijn persoonlijke relatie tot de schuldenaar bereid is borg te staan hetzelfde als uitgangspunt heeft te gelden. In beginsel kan de curator in het kader van artikel 3:35 BW in het onderhavige geval dan ook alleen een beroep doen op gerechtvaardigd vertrouwen indien [verweerster] omtrent de aan de borgstelling verbonden risico s is voorgelicht of zich daarvan anderszins bewust was. Dat de borgtochtovereenkomst mogelijk (ook) als een vaststellingsovereenkomst kan worden aangemerkt, maakt dat niet anders. In de borgtochtovereenkomst heeft [verweerster] uitdrukkelijk verklaard dat de (toenmalige) curator haar heeft gewezen op de risico s die zijn verbonden aan het aangaan van een borgtocht en dat zoals reeds eerder aangehaald zij zich bewust was van het feit dat door ondertekening van de borgtochtovereenkomst zij de verplichting heeft om de schuld van [betrokkene 2] aan de curator te voldoen en dat zij, op het moment dat [betrokkene 2] nalatig blijft bij de betaling van de vordering, verplicht kan worden de vordering waarvoor zij borg staat aan de curator te voldoen. De borgtochtovereenkomst levert jegens [verweerster] ook wat betreft hetgeen in de considerans is verklaard dwingend bewijs op van de waarheid van deze verklaringen. [Verweerster] heeft evenwel uitdrukkelijk betwist dat zij op de aan de borgtochtovereenkomst verbonden risico s is gewezen en dat zij zich van die risico s bewust was. Overeenkomstig haar daartoe gedane aanbod zal [verweerster] daarom worden toegelaten om tegenbewijs te leveren van de waarheid van haar verklaringen dat zij zich van de aan borgtochtovereenkomst verbonden risico s bewust was en dat de (toenmalige) curator haar op die risico s heeft gewezen. Ten slotte heeft het hof onder aanhouding van iedere verdere beslissing [verweerster] toegelaten om tegenbewijs te leveren van de waarheid van de verklaringen in de borgtochtovereenkomst dat zij zich van de aan de borgtochtovereenkomst verbonden risico s bewust was en dat de (toenmalige) curator haar op die risico s heeft gewezen. 6. Bij eindarrest van 4 september 2012 heeft het hof voor zover in cassatie nog van belang het vonnis van 16 februari 2011 bekrachtigd voor zover tussen de curator en [betrokkene 2] gewezen en heeft het hof dat vonnis vernietigd voor zover tussen de curator en [verweerster] gewezen en heeft het hof voorts in zoverre opnieuw recht doende de vorderingen van de curator afgewezen. Het hof heeft de curator veroordeeld om binnen twee weken na de datum van het arrest aan [verweerster] te betalen al hetgeen zij naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank Utrecht van 16 februari 2011 aan de curator heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof overwoog daartoe als volgt: 2.1. Bij voornoemd tussenarrest van 6 december 2011 heeft het hof geoordeeld dat de curator in het kader van artikel 3:35 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in het onderhavige geval alleen een beroep kan doen op gerechtvaardigd vertrouwen indien [verweerster] omtrent de aan de borgstelling verbonden risico s is voorgelicht of zich daarvan anderszins bewust was. Het hof persisteert bij zijn tussenarrest. Indien is bewezen dat de curator [verweerster] heeft voorgelicht omtrent de aan de borgstelling verbonden risico s of indien (bij gebreke daarvan) bewezen is dat [verweerster] zich niettemin van die risico s bewust was, mocht de curator er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de wil van [verweerster] overeenstemde met haar in de borgstellingsovereenkomst gedane verklaringen. Gelet op het in dit verband uit de borgtochtovereenkomst voortvloeiende dwingende bewijs, is [verweerster] in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren Geen van de getuigen heeft verklaard dat [verweerster] door of namens de curator is voorgelicht omtrent de aan de borgstelling verbonden risico s. Daarmee is [verweerster] geslaagd in het tegenbewijs van de waarheid van haar verklaring dat de (toenmalige) curator haar heeft gewezen op de risico s die zijn verbonden aan het aangaan van de borgtocht Dat [verweerster] het contact met de curator heeft afgehouden en daarmee de mogelijkheid tot voorlichting heeft geblokkeerd, zoals de curator heeft betoogd, kan uit de getuigenverklaringen niet worden afgeleid. Daaruit volgt zakelijk samengevat niet meer dan dat [betrokkene 2] heeft gezegd dat de communicatie via hem moest verlopen. Dat ontslaat de curator evenwel niet van zijn zorgplicht om zich ervan te vergewissen dat [verweerster] zelf zich van de aan de borgstelling verbonden risico s bewust was, temeer niet nu [betrokkene 2] de schuldenaar was voor wiens schuld [verweerster] zich borg stelde. Evenmin kan aan die zorgplicht afdoen dat [verweerster] mogelijk ook een eigen belang had bij het afgeven van de borgtocht. Dat eventuele eigen belang (waarbij de curator doelt op de intrekking van de paulianavordering) betrof bovendien een vordering die door [verweerster] uitdrukkelijk werd betwist en die rechtstreeks verband hield met (en afgeleid was van) de vorderingen van de curator op [betrokkene 2], waarvoor [verweerster] zich nu juist borg stelde. Ook onder die omstandigheden kan de curator alleen een beroep doen op gerechtvaardigd vertrouwen indien hij [verweerster] omtrent de aan de borgstelling verbonden risico s heeft voorgelicht of indien zij zich van die risico s anderszins bewust was.

7 2.4. Uit de verklaringen van [verweerster] en [betrokkene 2] volgt dat [verweerster] zich, anders dan zij in de borgstellingsovereenkomst heeft verklaard, niet bewust was van de reikwijdte van de met de borgstellingsovereenkomst aangegane verplichtingen en daarmee samenhangende risico s, met name niet voor zover de borgstellingsovereenkomst niet beperkt was tot de overwaarde van de woning bij verkoop. Dit wordt door de andere getuigen niet weersproken. Geen van hen heeft uit eigen waarneming kunnen verklaren dat [verweerster] zich van die reikwijdte van de borgstellingsovereenkomst en daaraan verbonden risico s wel bewust was. Dat [verweerster] secretaresse is geweest op een advocatenkantoor, zij zich heeft laten bijstaan door een advocaat, haar man advocaat is geweest en zij met haar man de overeenkomst(en) heeft doorgenomen, is in dit verband onvoldoende om te kunnen concluderen dat [verweerster] zich van de aan de borgstellingsovereenkomst verbonden risico s bewust was. Daarmee is [verweerster] ook in het tegenbewijs ter zake van de waarheid van die verklaring in borgstellingsovereenkomst geslaagd Uit het voorgaande volgt dat de curator geen beroep toekomt op het bepaalde in artikel 3:35 BW. Het verweer van [verweerster] dat haar wil niet overeenstemde met de in de borgstellingsovereenkomst vervatte verklaring voor zover daarbij de omvang van haar verplichtingen niet beperkt was tot de overwaarde van de woning bij verkoop, slaagt. Dit betekent dat de overeenkomst waarop de vordering van de curator is gebaseerd, bij gebreke van een daarop door [verweerster] gerichte wil, niet is komen vast te staan en dat die vordering dient te worden afgewezen. Het hoger beroep van [verweerster] slaagt. De grieven behoeven voor het overige geen (afzonderlijke) behandeling. 7. De curator heeft (tijdig) cassatieberoep ingesteld tegen de arresten van 6 december 2011 en van 4 september 2012 voor zover gewezen tussen de curator en [verweerster]. De cassatiedagvaarding vermeldt dat de rechtercommissaris in de faillissementen machtiging voor deze cassatieprocedure heeft verleend. [Verweerster] is niet verschenen en tegen haar is verstek verleend. De curator heeft de zaak schriftelijk toegelicht. Het cassatiemiddel De in het cassatiemiddel vervatte klachten 8. Het cassatiemiddel bevat zes onderdelen, die elk een aantal klachten bevatten. De middelonderdelen 1 t/m 5 richten zich tegen de hiervoor geciteerde rov juncto rov van het tussenarrest van 6 december 2011 en tegen de eveneens hiervoor geciteerde rov. 2.4 en 2.6 van het eindarrest. Middelonderdeel 6 bevat een subsidiaire klacht. 9. Middelonderdeel 1 ( Bestrijding hoofdregel hof ) bevat de algemene klacht die in de onderdelen 2 t/m 5 nader wordt uitgewerkt. Middelonderdeel 1a betoogt dat het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting ingeval het hof in zijn gewraakte overwegingen van zijn tussenarrest als regel aanvaardt dat een faillissementscurator in ieder voorkomend geval van een door een particulier/natuurlijk persoon voorgenomen borgtocht, deze laatste tevoren behoort in te lichten omtrent de door hem bij het stellen van de borgtocht te lopen risico s, bij gebreke waarvan de curator geen beroep op art. 3:35 BW (meer) toekomt. Het onderdeel stelt dat een zodanige regel veel te ruim resp. veel te algemeen is en als zodanig geen steun vindt in het recht. Middelonderdeel 1b betoogt dat het hof zijn arresten onvoldoende heeft gemotiveerd ingeval de arresten zo moeten worden verstaan dat het hof oordeelt dat de curator bij gebreke van adequate voorlichting door hem aan [verweerster] onder de ten processe gebleken omstandigheden geen beroep toekomt op art. 3:35 BW. Deze algemene klacht wordt in de onderdelen 2 tot en met 5 nader uitgewerkt. 10. Middelonderdeel 2 ( Particulier resp. natuurlijk persoon als borg ) stelt voorop dat het voor de oordeelsvorming van het hof kennelijk cruciaal is dat het hier zou gaan om een particuliere borg. Het onderdeel strekt ten betoge dat [verweerster] niet, althans niet zonder meer, kan worden beschouwd als een particuliere borg als bedoeld in art. 7:857 BW en voorts dat het particuliere karakter van de borgtocht niet (rechtstreeks) leidt tot de door het hof aangenomen waarschuwingsplicht. Middelonderdeel 2a voert aan dat wel duidelijk is dat [verweerster] een natuurlijk persoon is doch dat dit nog niet betekent dat zij is te beschouwen als een natuurlijk persoon die (in de woorden van art. 7:857 BW) niet handelde in de uitoefening van haar beroep of bedrijf. Middelonderdeel 2b voert hiertoe aan dat de curator heeft gesteld dat het ten name van [verweerster] staand woonhuis en het bedrijfspand op paulianeuze en/of onrechtmatige wijze in het vermogen van [verweerster] zijn gevloeid doordat deze gefinancierd werden door middel van aan de faillissementen onttrokken gelden. Het onderdeel stelt dat als dat zo is (waarvan in ieder geval hypothetisch moet worden uitgegaan), dat dan [verweerster], zich borg stellend voor de terugbetaling door [betrokkene 2], niet, althans niet zonder meer, is te beschouwen als een natuurlijk persoon die niet handelde in de uitoefening van haar beroep of bedrijf. Middelonderdeel 2c betoogt dat evenmin juist is s hofs categorisch oordeel in rov. 2.4 van zijn eindarrest, waarbij het hof buiten beschouwing laat het mogelijk eigen belang van [verweerster] dat, zoals het hof ook onderkent, de intrekking betrof van de door de curator tegen [verweerster] ingestelde paulianavordering. Middelonderdeel 2d ten slotte betoogt dat het door het hof aangenomen particuliere karakter van de door

8 [verweerster] gegeven borgtocht niet, althans niet rechtstreeks, leidt tot de door het hof aangenomen waarschuwingsplicht. 11. Middelonderdeel 3 ( Waarschuwen voor risico s ) richt zich tegen het oordeel van het hof dat de curator [verweerster] had moeten waarschuwen voor de risico s aan de borgtocht verbonden. Middelonderdeel 3a strekt ten betoge dat het niet duidelijk is voor welke risico s de curator [verweerster] nu eigenlijk vooraf had moeten waarschuwen. Bij een doorsnee particuliere borgtocht is wel duidelijk dat de borg moet worden gewaarschuwd voor aansprakelijkheid voor de schulden van de hoofddebiteur wegens diens ingetreden financiële onmacht en/of voor zover bekend of kenbaar voor diens financiële positie. Het middelonderdeel betoogt dat het niet duidelijk is of het hof dit algemene risico op het oog had (wat dan onbegrijpelijk zou zijn omdat het al op voorhand duidelijk is dat de curator de door [verweerster] gegeven borgtocht resp. één of beide op haar naam gestelde panden wel moest uitwinnen), dan wel een ander risico. Middelonderdeel 3b voert aan dat het hof in rov. 2.4 en 2.6 van het eindarrest een geheel ander risico noemt waarvoor de curator [verweerster] kennelijk specifiek had moeten waarschuwen, te weten dat de borgstelling niet was beperkt tot de overwaarde van de woning bij verkoop. Het onderdeel klaagt dat echter niet (zonder meer) valt in te zien dat een dergelijke verstrekkende waarschuwingsplicht op de curator zou rusten nu het stellen van een dergelijk vereiste erop neerkomt dat van de curator wordt verlangd dat deze [verweerster] waarschuwde tegen het (ten onrechte) koesteren van een opvatting met betrekking tot de reikwijdte van de borgtocht, welke opvatting volgens de eigen overweging van het hof in rov van het tussenarrest niet blijkt uit de overeenkomst, terwijl ook op geen enkele wijze blijkt dat de curator uit andere gedragingen of verklaringen van [verweerster] zou hebben moeten afleiden dat zij deze of dergelijke gedachten koesterde doch voor zover [verweerster] en [betrokkene 2] dat stelden, het hof zulks van de hand heeft gewezen (vgl. rov. 3.6 van het tussenarrest). Middelonderdeel 3c voegt hieraan toe dat het nog veel gekker wordt als men zich realiseert dat de verkeerde veronderstelling van [verweerster] naar haar zeggen ook zou inhouden dat zij niet meer tot de borgtocht gehouden zou zijn indien de woning per 31 december 2009 niet zou zijn verkocht. Middelonderdeel 3d concludeert dat aldus uit de arresten onvoldoende duidelijk wordt waarvoor de curator [verweerster] nu precies had moeten waarschuwen. Het klaagt dat het hof op zijn minst ook had moeten motiveren hoe de curator had moeten resp. kunnen weten dat [verweerster] en [betrokkene 2] de gedachten koesterden die de curator hen op straffe van verval van de borgtocht volgens het oordeel van het hof uit het hoofd had moeten praten. 12. Middelonderdeel 4 ( Positie curator ) stelt voorop dat het hof de curator in deze op één lijn stelt met een professionele kredietverlener, een bank, en dat het hof de vergaande waarschuwingsplichten met de daaraan verbonden zware sancties baseert op de omstandigheid dat een faillissementscurator in de regel beter in staat zal zijn om het risico dat de borg loopt te beoordelen dan de particulier die uit hoofde van zijn persoonlijke relatie tot de schuldenaar bereid is borg te staan. Het onderdeel betoogt dat deze vergelijking om verschillende redenen niet doeltreffend is. Dit betoog wordt in de volgende zes subonderdelen nader uitgewerkt. Middelonderdeel 4a betoogt dat in de eerste plaats zij herhaald hetgeen door onderdeel 3a reeds is gesteld, te weten dat van het inschatten van risico s geen sprake was maar veeleer van een onontkoombaar verhaal van de schulden van [betrokkene 2] op de vermogensbestanddelen van [verweerster]. Middelonderdeel 4b herhaalt hetgeen door onderdeel 2b is gesteld, te weten dat [verweerster] in de visie van de curator geen buitenstaander is, maar tot over haar oren in de zakelijke verhouding van [betrokkene 2] tot de boedels is betrokken. Middelonderdeel 4c herhaalt hetgeen door onderdeel 3 is betoogd, te weten dat het hof verlangt dat de curator [verweerster] waarschuwde voor de (verkeerde) interpretatie die [verweerster] (en [betrokkene 2]) aan de borgtochtakte gaven, zulks terwijl onverklaard blijft (en in ieder geval niet gemotiveerd wordt) hoe de curator van die te optimistische veronderstellingen op de hoogte had kunnen zijn, resp. komen, resp. daarop had kunnen anticiperen Middelonderdeel 4d betoogt dat een groot en fundamenteel verschil bestaat tussen de positie van een curator in een faillissement en de positie van een bank. Een professioneel kredietverlener als een bank, staat in een contractuele relatie tot de hoofddebiteur en zal tegenover de voorgestelde borg veelal aan de zorgplicht van een financieel dienstverlener hebben te voldoen. Voor een faillissementscurator geldt dit niet. Deze staat niet in een contractuele en zeker niet in een dienstverlenende positie tot betrokkenen en heeft in de eerste plaats tot taak de failliete boedel te vereffenen en in dat kader zoveel mogelijk baten te incasseren. Het onderdeel betoogt dat daarmee natuurlijk niet gezegd wil zijn dat een curator niet verplicht kan zijn te eniger tijd voorlichting te verstrekken (zoals op eenieder kan ook op een curator tot op zekere hoogte de verplichting rusten ervoor te waken dat een potentiële contractspartij onder invloed van onjuiste voorstellingen c.q. veronderstellingen zijn toestemming geeft), maar dat geen sprake is van een voorlichtingsverplichting van een faillissementscurator tegenover een voorgestelde borg als door het hof bedoeld. Het middelonderdeel stelt dat daarbij tevens niet uit het oog mag worden verloren dat de belangen van de curator en die van (in dit geval) [verweerster] volstrekt tegenstrijdig waren resp. zijn en dat een

9 voorlichtingsplicht als in dit geval door het hof aangenomen de curator dus ook rechtstreeks in conflict zou kunnen brengen met zijn hoofdverplichting zoveel mogelijk baten voor de boedel te realiseren. Middelonderdeel 4e voegt daaraan toe dat bij dit alles nog valt te bedenken dat de curator [verweerster] hééft gewaarschuwd, namelijk door het opnemen in de borgtochtakte van de bepaling dat [verweerster] zich van de aan de borgtochtovereenkomst verbonden risico s bewust was en dat de (toenmalige) curator haar (zij het slechts in voormelde algemene bewoordingen) op die risico s heeft gewezen (vgl. rov van het tussenarrest). Middelonderdeel 4f voegt daaraan toe dat de juiste lezing van de borgtochtakte, naar s hofs eigen vaststelling in rov van het tussenarrest, zich uit de borgtochtovereenkomst liet afleiden terwijl de door [verweerster] aangevoerde, in rov van het tussenarrest genoemde omstandigheden dat niet anders maakten. Het onderdeel concludeert dat [verweerster] een beroep doet op een oneigenlijke dwaling die zij door het tijdig inwinnen van adequaat (en in ieder geval van voor haar rekening en risico komend) juridisch advies had kunnen voorkomen. 13. Middelonderdeel 5 ( Positie [verweerster] niet nader onderzocht ) strekt ten betoge dat de positie van [verweerster] nader onderzocht had moeten worden nu zij niet een zakelijk buitenstaander was/is en dat het in de registergoederen belichaamd kapitaal niet haar privé-kapitaal was. Dit betoog wordt uitgewerkt in de vier subonderdelen. Middelonderdeel 5a voert aan de curator gemotiveerd heeft gesteld dat het niet anders kan zijn dan dat vermogen van [betrokkene 2] naar [verweerster] is/was overgeheveld nu hij heeft erop heeft gewezen dat [betrokkene 2] na ruim vijfentwintig jaren advocatuur over geen enkel kapitaal van betekenis beschikte, terwijl [verweerster] (na een leven als bibliothecaresse c.q. boekhoudster op een advocatenkantoor, zonder familievermogen c.q. vermogen uit een nalatenschap te hebben verworven of op andere aanwijsbare wijze fortuin te hebben gemaakt) kapitale registergoederen met een aanzienlijke overwaarde op haar naam had staan. Middelonderdeel 5b betoogt dat de curator ook gemotiveerd heeft aangegeven dat een en ander door middel van herfinanciering was geschied en dat hij op die basis een paulianavordering jegens [verweerster] aanhangig had gemaakt en dat [verweerster] aan die paulianavordering tegemoet kwam door zich voor de vorderingen van de boedels op [betrokkene 2] borg te stellen. Middelonderdeel 5c voert aan dat het hof zelfs niet anders heeft geoordeeld voor het geval de paulianavordering gerechtvaardigd zou zijn en zelfs niet indien deze vordering gegrond zou zijn. Middelonderdeel 5d klaagt dat onder genoemde omstandigheden, waarvan in cassatie hypothetisch moet worden uitgegaan, s hofs arresten rechtens onjuist of in ieder geval onvoldoende naar de eis der wet met redenen zijn omkleed aangezien het evident absurd is om van de curator te verlangen dat hij [verweerster] zou voorlichten omtrent de risico s die zij zou lopen ingeval dit paulianeus gedrag zou worden geredresseerd. 14. Middelonderdeel 6 ( Subsidiair: verdeling conform art. 6:101 BW ) strekt ten betoge dat als het al voorkomt dat het achterwege blijven van voorlichting leidt tot het oordeel dat de curator is tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens [verweerster], de consequentie daarvan nog niet behoeft te zijn dat de curator in alle gevallen geen beroep meer kan doen op art. 3:35 BW en dat de verplichting van [verweerster] de borgtochtovereenkomst na te komen, integraal vervalt. Meer voor de hand liggend is de consequentie dan dat een deel van de schade voor rekening van [verweerster] blijft op de grond dat dat deel van de schade valt toe te rekenen aan [verweerster] zelf, omdat zij niet voldaan heeft aan haar verplichting het nodige in het werk te stellen om de borgtochtovereenkomst te (laten) onderzoeken en te begrijpen. Vooropstelling; zorgplicht en borgtochtovereenkomst 15. Voordat ik op de middelen inga, stel ik het hierna volgende voorop onder verwijzing naar mijn conclusie (sub 16-22) voor HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8651, NJ 2013/390 m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai, JOR 2013/194, m.nt. Bergervoet. 16. Op financiële dienstverleners, zoals banken, kredietinstellingen en andere effecteninstellingen, rust tegenover particulieren volgens vaste rechtspraak een bijzondere zorgplicht, die voortvloeit uit de maatschappelijke positie van banken in samenhang met hun bij uitstek professionele deskundigheid. De inhoud en reikwijdte van deze bijzondere zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. De maatschappelijke functie van banken brengt voor de bank niet alleen jegens haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele verhouding een bijzondere zorgplicht mee waarvan de inhoud en reikwijdte afhangt van de omstandigheden van het geval, maar ook ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Zie HR 9 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2536, NJ 1999/285, m.nt. WMK en HR 23 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3713, NJ 2006/289, m.nt. MRM. 17. Tjong Tjin Tai betoogt dat de verwijzing naar de maatschappelijke positie van banken door uw Raad verband houdt met de sleutelfunctie die banken in een moderne economie innemen, welke functie voortkomt uit de omstandigheid dat banken het betalingsverkeer faciliteren en leningen uitgeven. Om die reden moeten banken een neutralere, objectievere positie innemen dan andere, gewone bedrijven. Van cliënten wordt in het maatschappelijk verkeer verwacht dat zij de bank hun financiële aangelegenheden toevertrouwen. Dit leidt ertoe dat van banken een grotere mate van zorg kan worden verwacht, zowel binnen de specifieke taak van banken alsmede in verband met andere handelingen op het gebied van financiën. De zorg van beschermende aard strekt zich in beginsel uit tot de financiële belangen die aan de bank zijn toevertrouwd. Aldus T.F.E. Tjong Tjin Tai, Zorgplichten en zorgethiek, diss. UvA, 2007, p

10 K.J.O. Jansen omschrijft in zijn Leidse dissertatie (Informatieplichten, 2012, p. 512) de door de Hoge Raad geformuleerde zorgplicht van banken als een norm van ongeschreven privaatrecht, die niet alleen de contractuele relatie van de financiële dienstverlener met zijn cliënten beheerst, maar ook de precontractuele relatie met potentiële cliënten en de delictuele relatie met bepaalde derden. Hij betoogt dat het blijkens de jurisprudentie van uw Raad gaat om de aard van de rechtsverhouding, de aard van de betrokken belangen en de aard van de betrokken informatie als gezichtspunten voor het aannemen van een informatieplicht. 18. Ook in geval van een borgstelling rust op de bank een zorgplicht tegenover de borg. De bank dient zowel bij het aangaan van de overeenkomst van borgtocht als in latere fasen van de rechtsverhouding met de borg, in redelijke mate rekening te houden met diens belangen. Zie in dit verband het arrest van uw Raad van 1 juni 1990, ECLI:NL:HR:1990:AB7632, NJ 1991/759 (Van Lanschot Bankiers/Bink), m.nt. CJHB. In die zaak ging het om een moeder die zich borg stelde voor een bankkrediet aan haar zoon, die daarmee wilde gaan deelnemen in een onderneming waarvan, zo bleek een jaar later, de financiële situatie nog zwakker was dan aanvankelijk werd aangenomen. De moeder deed een beroep op dwaling. Uw Raad overwoog dat onder de gegeven omstandigheden het gevaar van ondoordachtheid of misplaatst vertrouwen op een goede afloop zodanig groot is dat het een professionele kredietverstrekker zoals de bank die in de regel beter in staat zal zijn om het risico dat de borg loopt, te beoordelen dan de particulier die uit hoofde van zijn persoonlijke relatie met de schuldenaar bereid is borg te staan alleen dan vrijstaat te betogen dat de dwaling voor rekening van de particuliere borg komt als hij stelt en, voor zover nodig, bewijst dat hij de borg op juiste wijze omtrent die risico s heeft voorgelicht. Deze regel geldt niet onverkort ingeval een professionele borg zich beroept op dwaling ter zake van de financiële positie van de schuldenaar. Zie HR 3 juni 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1383, NJ 1997/287 m.nt. CJHB (Direktbank/Breda). 19. Het is de vraag hoe moet worden geoordeeld over een informatieplicht van de schuldeiser jegens de (particuliere) borg ingeval de schuldeiser geen bank of andere professionele kredietverstrekker is. In de literatuur wordt daarover verschillend gedacht, zoals blijkt uit het hierna volgende. 20. Klaassen (10 jaar hoofdelijkheid en borgtocht naar NBW, 2002, p. 668 e.v.) stelt dat de omvang van de voorlichtingsplicht van een professionele kredietverlener als een bank jegens de particuliere borg zich in ieder geval uitstrekt tot de in het algemeen aan het verschaffen van een borgtocht verbonden risico s, maar dat de voorlichtingsplicht hiertoe niet is beperkt. De borg dient naar haar mening in beginsel eveneens geïnformeerd te worden over de specifieke risico s van de borgstelling in kwestie. Zij is er voorts voorstander van de door uw Raad in het arrest Van Lanschot Bankiers/Bink uitgezette lijn niet te beperken tot bezwaarde verwanten doch in beginsel door te trekken naar alle particuliere borgen, nu hierbij de bijzondere verbondenheid met de hoofdschuldenaar vrijwel steeds een belangrijke rol zal spelen en wellicht het zicht op de aan de borgstelling verbonden risico s zal vertroebelen. 21. Blomkwist (Mon. BW B78, 2012, nr. 23) beantwoordt de vraag hoever de door uw Raad in zijn arrest van 1990 aanvaarde informatieplicht van de crediteur jegens de particuliere borg strekt, als volgt. Het gaat om het uiteenzetten van de risico s die in het algemeen aan een borgtocht zijn verbonden nu het geven van onjuiste of onvolledige informatie over concrete risico s immers onder art. 6:228 lid 1 onder a of b BW zal vallen. Waarschijnlijk bedoelt uw Raad in zijn arrest Van Lanschot Bankiers/Bink aldus Blomkwist dat een professionele crediteur, die een onervaren of zwakke partij tegenover zich ziet, dient te verifiëren of deze echt wel begrijpt dat hij in voorkomend geval het bedrag van de borgtocht zal moeten betalen, en wellicht ook of de hoofdschuldenaar het risico niet te zeer als onbetekenend heeft voorgesteld. Uiteraard mag de crediteur in geen geval de indruk wekken dat het aangaan van de borgtocht géén risico s meebrengt. De hoofdregel zal volgens Blomkwist echter moeten zijn dat iedere handelingsbekwame ook een particulier kan begrijpen, en behoort te begrijpen, dat hij door het aangaan van een borgtocht een risico op zich neemt. Dat geldt zelfs als hoofdregel indien de borg geen goedschrift onder de akte van borgtocht heeft geschreven (in nr. 13 van zijn monografie betoogt Blomkwist dat de ratio van het goedschrift is de borg zich ervan bewust te doen zijn dat hij het risico loopt dat hij voor het in het goedschrift genoemde bedrag wordt aangesproken). Blomkwist formuleert ten slotte een aantal beginselen voor hetgeen heeft te gelden in de precontractuele verhouding tussen schuldeiser en borg, onder de kanttekening dat met beginselen is bedoeld dat onder bijzondere omstandigheden iets anders zal kunnen gelden. Als eerste beginsel noemt hij dat een schuldeiser jegens een particuliere borg zich ervan dient te vergewissen dat deze begrijpt dat hij het risico op zich neemt dat hij het in de borgtocht overeengekomen bedrag zal moeten betalen (zie a.w., p. 66). 22. Tjittes (Verplichtingen van de schuldeiser jegens de borg, TPR 2000, p e.v. alsmede zijn artikel in WPNR 01/6442, p. 351 e.v.) onderscheidt drie verplichtingen van de schuldeiser jegens de borg. De eerste is een mededelingsplicht jegens de particuliere aspirant-borg die erin bestaat dat de schuldeiser de aspirant-borg inlichtingen verschaft over de risico s die algemeen zijn verbonden aan een overeenkomst van borgtocht. Daarnaast dient de schuldeiser de aspirant-borg te behoeden voor misbruik van emotionele en soms ook economische afhankelijkheid van de hoofdschuldenaar, hetgeen zich kan voordoen in gevallen waarin de borg als bezwaarde verwant in een nauwe al dan niet affectieve relatie tot de hoofdschuldenaar staat. Tot slot dient de schuldeiser, aldus nog steeds Tjittes, bij het sluiten van de overeenkomst van borgtocht na te gaan of de omvang van de schuld waarvoor de particuliere borg zich zeker wil stellen, in een redelijke verhouding staat tot het (redelijkerwijs te

11 verwachten) inkomen en vermogen van de borg nu en in de toekomst. Niet-nakoming van deze verplichting zou dan met zich kunnen brengen dat de schuldeiser, wanneer hij verhaal zoekt, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar handelt als hij de volledige schuld op de borg wil verhalen. De voorstellen van Tjittes zijn bestreden door Blomkwist (a.w., nr. 23). 23. Asser/Van Schaick 7-III* 2012/110 is van oordeel dat ingeval de schuldeiser géén professionele kredietverstrekker is, de dwaling voor risico van de borg moet zijn, maar geeft aan dat in het arrest Direktbank/Breda wellicht eerder het tegendeel ligt besloten. Zie hierover Blomkwist, a.w., nr Jansen (a.w., par ) wijst erop dat uw Raad bij een professionele borgtocht, zoals in het arrest Direktbank/Breda, het normale dwalingsregime van art. 6:228 BW toepast. Uitgangspunt is hier dat een dwaling in beginsel voor rekening van de borg komt, tenzij onder de gegeven omstandigheden door de kredietverlener een waarheidsplicht of mededelingsplicht is geschonden. Hij wijst erop dat uw Raad bij particuliere borgtocht, zoals in het arrest Van Lanschot Bankiers/Bink, een andere benadering kiest, die meer in het teken staat van bescherming van de particuliere borg. Hij signaleert dat volgens Hartkamp en Sieburgh uw Raad hier, in aanvulling op de mededelingsplicht van art. 6:228 lid 1 sub b BW, een algemene waarschuwingsplicht in het kader van de risico-verdeling van lid 2 hanteert. Met betrekking tot de casus van het arrest Van Lanschot Bankiers/Bink rijst volgens Jansen de vraag hoe de Bank moeder Bink had moeten waarschuwen voor de aan het aangaan van de borgtocht verbonden risico s, indien de Bank die risico s zoals in casu moest worden aangenomen ten tijde van het aangaan van de borgtochtovereenkomst zelf evenmin kende. Het lijkt volgens Jansen aannemelijk dat de vereiste informatieverstrekking in een dergelijk geval van wederzijdse dwaling slechts betrekking kan hebben op de risico s die in het algemeen aan een borgtocht als de onderhavige zijn verbonden. Zo beschouwd is echter de toegevoegde waarde van deze waarschuwingsplicht nihil, omdat een dergelijke algemene informatieverstrekking evengoed onder het bereik van de mededelingsplicht van art. 6:228 lid 1 sub b BW kan worden gebracht. Jansen betoogt dat uw Raad, gelet op de casus van het arrest Van Lanschot Bankiers/Bink, waarschijnlijk bedoelt aan te geven dat de professionele kredietverlener jegens de particuliere borg is gehouden tot een zeker onderzoek naar de (vooralsnog onbekende) risico s van de borgstelling in kwestie. Aldus biedt het arrest naar zijn oordeel een illustratie van de door hem bepleite toepassing van onderzoeksplichten op het terrein van de wederzijdse dwaling (par ). Jansen acht het van belang dat de hier bedoelde onderzoeksplicht uit hoofde van art. 6:228 lid 1 sub c BW niet klakkeloos wordt toegepast in alle situaties van particuliere borgstelling. Dat zou immers betekenen dat de aard van de rechtsverhouding als zodanig doorslaggevend wordt voor bescherming van de particuliere borg, ook waar de bank in termen van informatievergaring en -verstrekking goed beschouwd niets te verwijten valt. In zoverre onderschrijft hij de visie van Brunner, die in zijn NJ-annotaties onder de hiervoor genoemde arresten Van Lanschot Bankiers/Bink en Direktbank/Breda benadrukt dat het enkele feit dat de particuliere borg het risico van de borgtocht in concreto heeft onderschat, onvoldoende is voor een geslaagd beroep op dwaling. Voor het aannemen van een onderzoeksplicht aan de zijde van de kredietverlener moeten, met andere woorden, telkens goede argumenten worden gevonden in de concrete omstandigheden van het geval. Bespreking van de cassatieklachten 25. Zoals blijkt uit de hiervoor (onder 5 en 6) geciteerde rov., heeft het hof in zijn tussenarrest kort samengevat overwogen dat [verweerster] zich in beginsel niet erop kan beroepen dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de borgstelling was beperkt tot de overwaarde bij verkoop van de woning nu de curator mocht afgaan op de door [verweerster] ondertekende overeenkomst van borgtocht waarin deze beperking niet voorkomt, doch dat in het onderhavige geval van oneigenlijke dwaling de curator in het kader van artikel 3:35 BW alleen een beroep kan doen op gerechtvaardigd vertrouwen indien [verweerster] omtrent de aan de borgstelling verbonden risico s is voorgelicht of zich daarvan anderszins bewust was. Het hof refereerde daarbij aan de bedoeling van de wetgever om de particuliere borg bijzondere bescherming te verlenen en aan de regel dat het een professionele kredietverlener als een bank jegens een particuliere borg alleen vrijstaat te betogen dat dwaling voor rekening van de particuliere borg dient te blijven indien de bank stelt en zo nodig bewijst dat de bank de particuliere borg omtrent die risico s heeft voorgelicht. In zijn eindarrest overwoog het hof dat de curator [verweerster] had moeten waarschuwen dat de borgtocht zich niet beperkte tot de overwaarde bij verkoop. 26. Tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven vooropstelling, bestrijdt het middel terecht het oordeel van het hof dat de curator in het onderhavige geval van oneigenlijke dwaling in het kader van artikel 3:35 BW alleen een beroep kan doen op gerechtvaardigd vertrouwen indien [verweerster] omtrent de aan de borgstelling verbonden risico s is voorgelicht of zich daarvan anderszins bewust was en dat deze voorlichting omtrent de aan de borgstelling verbonden risico s inhoudt dat de curator [verweerster] had moeten waarschuwen dat de borgtocht zich niet beperkte tot de overwaarde bij verkoop. Ik licht dit toe. 27. Het hof heeft zich, gelet op de bewoordingen van rov. 3.11, laten inspireren door het hiervoor besproken arrest Van Lanschot Bankiers/Bink. In dat arrest ging het als gezegd om een door een bank, een professionele kredietverstrekker, met een particulier, de moeder van de hoofdschuldenaar, gesloten overeenkomst van borgtocht voor het krediet dat door de bank werd verstrekt om deel te nemen in een onderneming. De moeder deed een beroep op dwaling nadat was gebleken dat de financiële situatie van de bewuste onderneming zodanig was dat deze geen overlevingskansen had. Dat beroep op dwaling werd gehonoreerd. Uw Raad oordeelde dat onder omstandigheden als waarop in het onderdeel een beroep wordt gedaan, het gevaar van ondoordachtheid of misplaatst vertrouwen op de goede afloop zodanig is dat het een professionele kredietverlener als de Bank alleen

12 dan vrijstaat te betogen dat de dwaling voor rekening van de particuliere borg moet blijven indien hij stelt, en voor zover nodig bewijst dat hij de borg omtrent die risico s heeft voorgelicht. 28. Het thans te beoordelen geval onderscheidt zich op essentiële punten van het geval dat voorlag in het arrest Van Lanschot Bankiers/Bink. In dat arrest ging het om een borgtochtovereenkomst door een particulier (moeder van de hoofdschuldenaar) gesloten met een bank, een financiële dienstverlener op wie volgens vaste jurisprudentie een bijzondere zorgplicht rust die voortvloeit uit de maatschappelijke positie van banken in samenhang met hun bij uitstek professionele deskundigheid. In het onderhavige geval gaat het om een borgtochtovereenkomst gesloten door de echtgenote van de hoofdschuldenaar (een natuurlijk persoon die niet handelde in de uitoefening van een eigen beroep of bedrijf) met een faillissementscurator. De faillissementscurator heeft tot taak het beheer en de vereffening van de boedel (art. 68 Fw). Hij oefent bij het vervullen van zijn taak de vermogensrechten van de gefailleerde uit en vervult zijn taak in de eerste plaats ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers. De borgtochtovereenkomst is niet gesloten in het kader van kredietverschaffing aan de hoofdschuldenaar. De borgstelling door [verweerster] vond in casu plaats in het kader van de vaststellingsovereenkomst met haar echtgenoot, die onrechtmatig gelden aan de faillissementsboedels had onttrokken, en in verband met de beslagen gelegd op de aan haar toebehorende panden. De curator verbond zich tot doorhaling van het beslag op het woonhuis. In de borgtochtovereenkomst is ook vermeld dat [verweerster] zelf belang heeft bij de vaststellingsovereenkomst en de afgifte van de borgtocht aangezien de curator daarmee ook de rechtsmaatregelen tegen [verweerster] zal staken (de paulianaprocedure ). In het onderhavige geval gaat het niet om een beroep op dwaling die ligt in een verkeerde inschatting van de kansen dat de hoofdschuldenaar niet aan zijn verplichtingen zal kunnen voldoen. Juist omdat bij een particuliere borg de kans op een zodanige verkeerde inschatting reëel is, wordt de overeenkomst van borgtocht wel gekwalificeerd als een gevaarlijke overeenkomst. In het onderhavige geval gaat het om een beroep op oneigenlijke dwaling. De borg betoogt dat de werkelijke wil niet overeenstemde met de verklaring die is neergelegd in de overeenkomst van borgtocht. Zij stelt dat zij zich slechts borg wilde stellen voor de overwaarde van haar woonhuis en slechts onder de voorwaarde dat haar huis zou worden verkocht. Vaststaat dat deze beperking niet in de tekst van de door haar ondertekende borgtochtovereenkomst is opgenomen. Het gaat daarmee niet om een verkeerde inschatting van de kansen dat de hoofdschuldenaar niet aan zijn verplichtingen zal kunnen voldoen. [Verweerster] heeft niet betoogd dat zij niet op de hoogte was van de slechte financiële situatie van haar echtgenoot die met de curator was overeengekomen dat deze in zijn hoedanigheid van faillissementscurator van hem te vorderen had een bedrag van ,02. In de overeenkomst van borgtocht staat ook vermeld dat [verweerster] zich bewust is van de slechte financiële situatie. 29. Het hof overweegt in rov van zijn tussenarrest dat van een beperking van de verplichtingen van [verweerster] in de door haar voorgestane zin niet blijkt uit de overeenkomst en de daarin vervatte verklaringen van [verweerster] en dat de curator die betekenis daaraan onder de gegeven omstandigheden ook niet behoefde toe te kennen. Het hof voegt daaraan toe dat de omstandigheid dat de toenmalige curator op de hoogte zou zijn geweest van de financiële positie van [verweerster], dat niet anders maakt en voorts dat ook de omstandigheid dat [verweerster] in eerdere besprekingen haar bereidheid tot borgstelling beperkt zou hebben tot de overwaarde van de woning en de toenmalige curator de schijn zou hebben gewekt bij niet-betaling de paulianaprocedure te zullen voeren, niet maakt dat de curator niet op de later door [verweerster] gedane verklaring waarin deze beperkingen niet voorkomen, mag afgaan. Het hof overwoog in rov dat dit anders zou kunnen zijn indien [verweerster] zich niet bewust was van de aan de borgstelling verbonden risico s en de (toenmalige) curator [verweerster] ook niet op die risico s heeft gewezen. Waar het hof in rov van zijn tussenarrest (onder meer door de verwijzing naar de bewoordingen van het arrest Van Lanschot Bankiers/Bink) nog lijkt te refereren aan de algemene aan een borgtochtovereenkomst verbonden risico s dan wel specifieke risico s voortvloeiende uit de financiële positie van de hoofdschuldenaar, moet uit rov. 2.4 en 2.6 van zijn eindarrest worden afgeleid dat het hof daarbij het oog heeft op de reikwijdte van de met de borgtochtovereenkomst aangegane verplichtingen en daarmee samenhangende risico s, met name voor zover de borgstelling niet beperkt was tot de overwaarde van de woning bij verkoop. Daarmee heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans is zijn oordeel onbegrijpelijk gemotiveerd. De door het hof kennelijk als uitgangspunt aanvaarde regel dat op de faillissementscurator de plicht rust in een geval als het onderhavige de borg ervoor te waarschuwen dat in de tekst van de borgstelling zoals deze luidt en naar het oordeel van het hof ook door de curator mocht worden begrepen, niet de restrictie voorkomt die de borg naar zijn zeggen daarin opgenomen had willen zien, kan niet worden afgeleid uit het arrest Van Lanschot Bankiers/Bink dat een geval betreft dat op wezenlijke punten verschilt met een geval als het onderhavige en vindt geen steun in het recht. In het kader van de totstandkoming en uitleg van een overeenkomst kunnen (wederzijdse) mededelingsplichten en in verband daarmee ook onderzoeksplichten een rol spelen (vgl. Jansen, a.w., par en ). Van een mededelingsplicht (en een daarmee verband houdende onderzoeksplicht) is sprake ingeval de partij aan wie wordt verweten dat zij de wederpartij niet heeft geïnformeerd over de door haar beoogde betekenis van een contractueel beding, wist of had moeten begrijpen dat daarover een misverstand kon bestaan aan de zijde van de wederpartij en dat het desbetreffende misverstand de besluitvorming van de wederpartij in relevante mate kon beïnvloeden. Zie Jansen, a.w., par en Losbl. Verbintenissenrecht (Hijma), art. 6:228 BW, aant onder verwijzing naar het arrest HR 6 januari 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9284, NJ 1989/281 (De Vor/Amro). Het hof heeft evenwel niet geoordeeld dat van een dergelijk weten of moeten begrijpen aan de zijde van de curator sprake is geweest bij de

13 totstandkoming van de borgtochtovereenkomst. Voor zover het hof heeft geoordeeld dat zulks wel het geval is geweest, is zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. Middelonderdeel 1 juncto de middelonderdelen 3 en 4 hebben op deze punten terecht klachten geformuleerd en treffen in zoverre doel. De overige middelonderdelen behoeven bij deze stand van zaken geen behandeling. Slotsom 30. Het voorgaande brengt mij tot de slotsom dat de arresten van het hof niet in stand kunnen blijven en dat verwijzing moet volgen. Conclusie De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden arresten en tot verwijzing ter verdere behandeling en beslissing. Hoge Raad (...; red.) 3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) heeft als curator in de faillissementen waarin thans eiser tot cassatie als curator optreedt (verder: de faillissementen), onrechtmatig gelden aan de faillissementsboedels onttrokken. (ii) Nadat [betrokkene 2] als curator was ontslagen, is tot opvolgend curator in de faillissementen benoemd mr. P.J. Neijt (hierna: de toenmalige curator); eiser tot cassatie is de opvolgend curator van de toenmalige curator. (iii) Ter beëindiging van de procedure die de toenmalige curator tegen [betrokkene 2] was begonnen, is tussen de toenmalige curator en [betrokkene 2] een vaststellings-overeenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst) gesloten. Deze luidt voor zover in cassatie van belang als volgt: IN AANMERKING NEMENDE: a) de Curator stelt zich op het standpunt dat hij in zijn hoedanigheid van curator in de Faillissementen van [betrokkene 2] te vorderen heeft een bedrag in de hoofdsom ad (hierna: de Vordering ). [Betrokkene 2] betwist dit standpunt van de Curator, maar is bereid ter voorkoming/beëindiging van enig geschil hieromtrent de Vordering te betalen; b) De echtgenote van [betrokkene 2], [verweerster], verder ook te noemen [verweerster], is eigenaar van de navolgende onroerende zaken (hierna: de Onroerende Zaken ): het Woonhuis, het Bedrijfspand ; c) partijen stellen in deze overeenkomst de hoogte en verschuldigdheid van de Vordering vast. [Verweerster] staat, op basis van de als bijlage 1 bij deze overeenkomst gevoegde overeenkomst, borg voor de betaling van de Vordering; KOMEN OVEREEN ALS VOLGT: 1.Schuldbekentenis 1.1. [Betrokkene 2] verklaart hiermee aan de Curator verschuldigd te zijn de Vordering, te weten een bedrag ad ,02.

14 2.Rente 2.1. Partijen komen overeen dat over de Vordering geen rente verschuldigd is aan de Curator voor een periode tot en met 1 juli Over de Vordering is de geldende wettelijke handelsrente verschuldigd over de openstaande hoofdsom over de periode ingaande 1 juli 2008 en eindigende op 31 december 2008 en van de wettelijke handelsrente plus 5% per jaar over de periode ingaande op 1 januari 2009 en eindigende op het moment van volledige aflossing van de geldlening [Betrokkene 2] is verplicht de verschuldigde rente bij de aflossing zoals omschreven in artikel 3 te voldoen. 3. Opeisbaarheid 3.1. Betaling van de volledige Vordering dient onmiddellijk volgend op de levering door [verweerster] van het Woonhuis aan een koper, of uiterlijk op 31 december 2009 plaats te vinden. [Betrokkene 2] is niettemin te allen tijde bevoegd de Vordering of het nog resterende deel daarvan geheel of gedeeltelijk vervroegd af te lossen Wordt de Vordering niet binnen twee maanden na het verstrijken van de datum waarop de Vordering opeisbaar wordt, afgelost, dan wordt deze overeenkomst geacht stilzwijgend te zijn voortgezet voor onbepaalde tijd. Wanneer deze overeenkomst (stilzwijgend) wordt voortgezet voor onbepaalde tijd, is de Curator gerechtigd de overeenkomst op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van 10 dagen. 6.Beslagleggingen 6.1. Het door de Curator op het Woonhuis gelegde beslag zal uiterlijk binnen 15 dagen na deugdelijke ondertekening door alle partijen van deze overeenkomst en de bijlage worden doorgehaald Het door de Curator op het Bedrijfspand gelegde beslag zal daarop blijven rusten. Ter voorkoming van het van rechtswege vervallen van dit beslag, zal door de Curator aan [verweerster] een dagvaarding worden uitgebracht, waarbij gedagvaard wordt tegen de op 31 december 2009 eerst volgende roldatum. (iv) Naast de vaststellingsovereenkomst, heeft de toenmalige curator in de faillissementen een overeenkomst van borgtocht (hierna: de borgtochtovereenkomst) gesloten met [verweerster]. De borgtochtovereenkomst, die door de toenmalige curator en door [betrokkene 2] en [verweerster] is ondertekend, luidt voor zover in cassatie van belang als volgt: IN AANMERKING NEMENDE: a) de Curator stelt zich op het standpunt dat hij in zijn hoedanigheid van curator in de Faillissementen van [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ), echtgenoot van [verweerster], te vorderen heeft een bedrag in de hoofdsom ad ,02 (hierna: de Vordering ); b) tussen de Curator, [betrokkene 2] is een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin, ter beëindiging en/of voorkoming van verdere geschillen tussen partijen de Vordering wordt vastgesteld en afspraken worden gemaakt over aflossing van de Vordering. [Verweerster] heeft kennis genomen van de inhoud van die overeenkomst; c) [verweerster] is zich bewust van het feit dat door ondertekening van deze borgtochtovereenkomst, zij de verplichting heeft om de schuld van [betrokkene 2] aan de Curator te voldoen en dat zij, op het moment dat [betrokkene 2] nalatig blijft bij de betaling van de Vordering, verplicht kan worden de Vordering waarvoor zij borg staat aan de Curator te voldoen. [Verweerster] is zich bewust van de slechte financiële positie van [betrokkene 2]. [Verweerster] heeft zelf belang bij de Vaststellingsovereenkomst en de afgifte van de onderhavige borgtocht, aangezien de Curator daarmee ook de door hem aangevangen rechtsmaatregelen tegen [verweerster] zal staken; d) behoudens voor zover zich de situatie genoemd in artikel 3.1 zich voordoet, wordt door [verweerster] onherroepelijk afstand gedaan van het recht zich tegen de beslaglegging op het Bedrijfspand te verzetten, of daarvan doorhaling te vorderen, alsmede van het recht om te vorderen dat de genoemde dagvaarding eerder wordt aangebracht dan in dit artikellid overeengekomen. KOMEN OVEREEN ALS VOLGT: 1.Borgstelling

15 1.1. [Verweerster] verklaart zich hierbij, onder afstanddoening voor zover dat volgens de wet mogelijk is van de rechten voortvloeiende uit artikel 6:139 en van het Burgerlijk Wetboek en van alle andere door de wet aan borgen toegekende voorrechten en verweermiddelen, ten behoeve van de Curator te stellen tot borg voor [betrokkene 2], tot een bedrag van ten hoogste ,02 te vermeerderen met renten en kosten waaronder begrepen voor zover door de wet niet dwingend anders is bepaald de eventueel door [betrokkene 2] verschuldigde rente en kosten op de inning van de vordering, zowel bij [betrokkene 2] als bij de borg vallende, voor de voldoening van al hetgeen [betrokkene 2] aan de Curator nu of te eniger tijd schuldig mocht zijn of worden uit welken hoofde ook. 4.Overige bepalingen 4.8. [Verweerster] verklaart dat de Curator haar heeft gewezen op de risico s die zijn verbonden aan het aangaan van een borgtocht De curator heeft voor zover in cassatie van belang gevorderd dat [betrokkene 2] en [verweerster] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag (in hoofdsom) van ,02. Hij heeft aan zijn vordering tegen [betrokkene 2] ten grondslag gelegd dat laatstgenoemde dit bedrag niet uiterlijk op 31 december 2009 heeft voldaan en derhalve toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst. De tegen [verweerster] ingestelde vordering heeft de curator gebaseerd op artikel 4.2 van de overeenkomst van borgtocht, stellende dat [verweerster] verplicht is tot betaling van het genoemde bedrag aangezien [betrokkene 2] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator tegen [betrokkene 2] en [verweerster] toegewezen Het hof heeft het eindvonnis voor zover tussen de curator en [betrokkene 2] gewezen, bekrachtigd. De jegens [betrokkene 2] uitgesproken veroordeling is in cassatie niet in geschil Wat betreft het geschil tussen de curator en [verweerster] heeft het hof in zijn tweede tussenarrest overwogen dat waar vaststaat dat [betrokkene 2] niet aan zijn opeisbare, uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan, in beginsel ook vaststaat dat de curator [verweerster] kan aanspreken uit hoofde van de borgtochtovereenkomst. [Verweerster] heeft zich echter onder meer op dwaling beroepen en een grief gericht tegen de verwerping van haar beroep op dwaling door de rechtbank. (rov. 3.8) Met betrekking tot het beroep van [verweerster] op dwaling heeft het hof in dit tussenarrest als volgt overwogen: 3.9. Het hof begrijpt de stellingen van [verweerster] c.s. aldus dat [verweerster] in de veronderstelling verkeerde dat de borgtocht niet verder strekte dan de overwaarde van de woning en dat indien de woning per 31 december 2009 niet zou zijn verkocht zij niet meer aan de borgtocht gehouden zou zijn; als [verweerster] zou hebben geweten dat de curator haar ook aan de borgtochtovereenkomst zou houden indien de woning per 31 december 2009 niet was verkocht, zou zij de borgtochtovereenkomst niet zijn aangegaan. Daarmee heeft de gestelde bij [verweerster] levende verkeerde voorstelling van zaken betrekking op de strekking van de door partijen bij de borgtochtovereenkomst afgelegde wilsverklaringen; [verweerster] betwist in wezen dat over de thans door de curator gestelde strekking en reikwijdte van de borgtochtovereenkomst wilsovereenstemming is bereikt. Dat rechtvaardigt geen beroep op(eigenlijke) dwaling, maar betreft veeleer een beroep op oneigenlijke dwaling in die zin dat haar in de borgtochtovereenkomst vervatte verklaring niet overeenstemde met haar wil In de borgtochtovereenkomst heeft [verweerster] uitdrukkelijk verklaard dat zij zich bewust is van het feit dat door ondertekening van de borgtochtovereenkomst zij de verplichting heeft om de schuld van [betrokkene 2] aan de curator te voldoen en dat zij, op het moment dat [betrokkene 2] nalatig blijft bij de betaling van de vordering, verplicht kan worden de vordering waarvoor zij borg staat aan de curator te voldoen. Van een beperking van de verplichtingen van [verweerster] in de door haar voorgestane zin blijkt uit de overeenkomst en de daarin vervatte verklaringen van [verweerster] niet en de curator behoefde die betekenis daaraan onder de gegeven omstandigheden ook niet toe te kennen. De omstandigheid dat de toenmalige curator op de hoogte zou zijn geweest van de financiële positie van [verweerster] maakt dat niet anders. Ook de omstandigheid dat [verweerster] in eerdere besprekingen haar bereidheid tot borgstelling beperkt zou hebben tot de overwaarde van de woning en de toenmalige curator de schijn zou hebben gewekt bij niet-tijdige betaling de paulianaprocedure te zullen voeren, maakt niet dat de curator niet op de later door [verweerster] gedane verklaring waarin deze beperkingen niet voorkomen, mag afgaan. Op het ontbreken van een met deze verklaringen overeenstemmende wil kan door [verweerster] in beginsel dan ook geen beroep worden gedaan (artikel 3:35 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW) Dit zou anders kunnen zijn indien [verweerster] zich niet bewust was van de aan de borgtochtovereenkomst verbonden risico s en de (toenmalige) curator [verweerster] ook niet op die risico s heeft gewezen. De wetgever heeft beoogd om de particuliere borg bijzondere bescherming te bieden tegen eigen ondoordachtheid bij het aangaan van een overeenkomst waarvan de financiële gevolgen vooralsnog uitblijven, maar als zij zich voordoen,

16 een zware last plegen te vormen (MvT, Parl. Gesch. Boek 7 BW, p. 444). In het kader van dwaling geldt dat het een professionele kredietverlener als een bank jegens een particuliere borg alleen vrij staat te betogen dat de dwaling voor rekening van de particuliere borg dient te blijven indien de bank stelt, en voor zover nodig bewijst, dat de bank de particuliere borg omtrent die risico s heeft voorgelicht. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval van oneigenlijke dwaling ter zake van een borgtochtovereenkomst tussen een particulier en een faillissementscurator die in de regel beter in staat zal zijn om het risico dat de borg loopt te beoordelen dan de particulier die uit hoofde van zijn persoonlijke relatie tot de schuldenaar bereid is borg te staan hetzelfde als uitgangspunt heeft te gelden. In beginsel kan de curator in het kader van artikel 3:35 BW in het onderhavige geval dan ook alleen een beroep doen op gerechtvaardigd vertrouwen indien [verweerster] omtrent de aan de borgstelling verbonden risico s is voorgelicht of zich daarvan anderszins bewust was. Dat de borgtochtovereenkomst mogelijk (ook) als een vaststellingsovereenkomst kan worden aangemerkt, maakt dat niet anders. In de borgtochtovereenkomst heeft [verweerster] uitdrukkelijk verklaard dat de (toenmalige) curator haar heeft gewezen op de risico s die zijn verbonden aan het aangaan van een borgtocht en dat zoals reeds eerder aangehaald zij zich bewust was van het feit dat door ondertekening van de borgtochtovereenkomst zij de verplichting heeft om de schuld van [betrokkene 2] aan de curator te voldoen en dat zij, op het moment dat [betrokkene 2] nalatig blijft bij de betaling van de vordering, verplicht kan worden de vordering waarvoor zij borg staat aan de curator te voldoen. De borgtochtovereenkomst levert jegens [verweerster] ook wat betreft hetgeen in de considerans is verklaard dwingend bewijs op van de waarheid van deze verklaringen. [Verweerster] heeft evenwel uitdrukkelijk betwist dat zij op de aan de borgtochtovereenkomst verbonden risico s is gewezen en dat zij zich van die risico s bewust was. Overeenkomstig haar daartoe gedane aanbod zal [verweerster] daarom worden toegelaten om tegenbewijs te leveren van de waarheid van haar verklaringen dat zij zich van de aan borgtochtovereenkomst verbonden risico s bewust was en dat de (toenmalige) curator haar op die risico s heeft gewezen Het hof heeft [verweerster] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs van de waarheid van haar verklaringen in de borgtochtovereenkomst dat zij zich van de aan de borgtochtovereenkomst verbonden risico s bewust was en dat de (toenmalige) curator haar op die risico s heeft gewezen In zijn eindarrest heeft het hof als volgt overwogen: 2.1. Het hof persisteert bij zijn tussenarrest. Indien is bewezen dat de curator [verweerster] heeft voorgelicht omtrent de aan de borgstelling verbonden risico s of indien (bij gebreke daarvan) bewezen is dat [verweerster] zich niettemin van die risico s bewust was, mocht de curator er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de wil van [verweerster] overeenstemde met haar in de borgstellingsovereenkomst gedane verklaringen. Gelet op het in dit verband uit de borgtochtovereenkomst voortvloeiende dwingende bewijs, is [verweerster] in de gelegenheid gesteld tegen bewijs te leveren Geen van de getuigen heeft verklaard dat [verweerster] door of namens de curator is voorgelicht omtrent de aan de borgstelling verbonden risico s. Uit de verklaringen van mr. Richel volgt dat hij over de borgstellingsovereenkomst geen contact heeft gehad met Neijt en Dulack. Voor zover al met [verweerster] over de borgstelling is gesproken, is dat in een vroeg stadium geweest waarbij alleen nog in zijn algemeenheid de mogelijkheid van borgstelling aan de orde is gesteld. Ook uit de verklaring van [verweerster] zelf volgt dat zij nooit door of namens de curator over de aan de borgstellingsovereenkomst verbonden risico s is voorgelicht. De enkele kennisname door [verweerster] van de zinsnede in de (concept-)overeenkomsten kort samengevat dat zij zich bewust was van het feit dat zij door ondertekening van de borgtochtovereenkomst de verplichting heeft om de schuld aan [betrokkene 2] te voldoen (alinea c van de considerans), kan niet worden aangemerkt als een afdoende voorlichting ten aanzien van de aan de borgstelling verbonden risico s. Daarmee is [verweerster] geslaagd in het tegenbewijs van de waarheid van curator haar heeft gewezen op de risico s die zijn verbonden aan het aangaan van de borgtocht Dat [verweerster] het contact met de curator heeft afgehouden en daarmee de mogelijkheid tot voorlichting heeft geblokkeerd, zoals de curator heeft betoogd, kan uit de getuigenverklaringen niet worden afgeleid. Daaruit volgt zakelijk samengevat niet meer dan dat [betrokkene 2] heeft gezegd dat de communicatie via hem moest verlopen. Dat ontslaat de curator evenwel niet van zijn zorgplicht om zich ervan te vergewissen dat [verweerster] zelf zich van de aan de borgstelling verbonden risico s bewust was, temeer niet nu [betrokkene 2] de schuldenaar was voor wiens schuld [verweerster] zich borg stelde. Evenmin kan aan die zorgplicht afdoen dat [verweerster] mogelijk ook een eigen belang had bij het afgeven van de borgtocht. Dat eventuele eigen belang (waarbij de curator doelt op de intrekking van de paulianavordering) betrof bovendien een vordering die door [verweerster] uitdrukkelijk werd betwist en die rechtstreeks verband hield met (en afgeleid was van) de vorderingen van de curator op [betrokkene 2], waarvoor [verweerster] zich nu juist borg stelde. Ook onder die omstandigheden kan de curator alleen een beroep doen op gerechtvaardigd vertrouwen indien hij [verweerster] omtrent de aan de borgstelling verbonden risico s heeft voorgelicht of indien zij zich van die risico s anderszins bewust was Uit de verklaringen van [verweerster] en [betrokkene 2] volgt dat [verweerster] zich, anders dan zij in de borgstellingsovereenkomst heeft verklaard, niet bewust was van de reikwijdte van de met de borgstellingsovereenkomst aangegane verplichtingen en daarmee samenhangende risico s, met name niet voor zover de borgstellingsovereenkomst niet beperkt was tot de overwaarde van de woning bij verkoop. Dit wordt door de andere getuigen niet weersproken. Geen van hen heeft uit eigen waarneming kunnen verklaren dat [verweerster] zich van die reikwijdte van de borgstellingsovereenkomst en daaraan verbonden risico s wel bewust was. Dat [verweerster] secretaresse is geweest op een advocatenkantoor, zij zich heeft laten bijstaan door een advocaat, haar man advocaat is geweest en zij met haar man de overeenkomst(en) heeft doorgenomen, is in dit

17 verband onvoldoende om te kunnen concluderen dat [verweerster] zich van de aan de borgstellingsovereenkomst verbonden risico s bewust was. Daarmee is [verweerster] ook in het tegenbewijs ter zake van de waarheid van die verklaring in borgstellingsovereenkomst geslaagd Uit het voorgaande volgt dat de curator geen beroep toekomt op het bepaalde in artikel 3:35 BW. Het verweer van [verweerster] dat haar wil niet overeenstemde met de in de borgstellingsovereenkomst vervatte verklaring voor zover daarbij de omvang van haar verplichtingen niet beperkt was tot de overwaarde van de woning bij verkoop, slaagt. Dit betekent dat de overeenkomst waarop de vordering van de curator is gebaseerd, bij gebreke van een daarop door [verweerster] gerichte wil, niet is komen vast te staan en dat die vordering dient te worden afgewezen Het hof heeft het eindvonnis van de rechtbank voor zover tussen de curator en [verweerster] gewezen, vernietigd en de vorderingen van de curator tegen [verweerster] alsnog afgewezen Het middel keert zich met rechts- en motiveringsklachten tegen de hiervoor in en weergegeven overwegingen van het hof in het tweede tussenarrest en het eindarrest. Volgens onderdeel 1a heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, indien het is uitgegaan van de regel dat een faillissementscurator in ieder voorkomend geval van een door een particulier/natuurlijk persoon voorgenomen borgtocht, deze laatste tevoren behoort voor te lichten omtrent de door hem bij het stellen van de borgtocht te lopen risico s, bij gebreke waarvan de curator geen beroep op art. 3:35 BW toekomt respectievelijk de borg niet meer uit hoofde van de borgtocht kan worden aangesproken. Onderdeel 1b klaagt over de onbegrijpelijkheid van het oordeel van het hof, indien dit aldus moet worden verstaan dat, in het licht van de ten processe gebleken omstandigheden, de curator gee n beroep toekomt op art. 3:35 BW respectievelijk dat [verweerster] zich wel kan beroepen op oneigenlijke dwaling. Deze klachten, die in de onderdelen 2-5 worden uitgewerkt, treffen doel Uit hetgeen het hof heeft overwogen in rov van zijn tweede tussenarrest moet worden afgeleid dat het aansluiting heeft gezocht bij de rechtsregel die de Hoge Raad heeft geformuleerd in HR 1 juni 1990, ECLI:NL:HR:1990:AB7632, NJ 1991/759 (Van Lanschot Bankiers/Bink). Die zaak betrof een beroep op dwaling van Bink de moeder van de hoofdschuldenaar die zich jegens de bank borg had gesteld voor een bankkrediet aan haar zoon, welk bankkrediet de zoon wenste aan te wenden voor een deelneming in een onderneming, waarvan de financiële situatie naderhand nog zwakker bleek te zijn dan zich ten tijde van het aangaan van de borgtocht liet aanzien. Onder deze omstandigheden zo overwoog de Hoge Raad is het gevaar van ondoordachtheid of misplaatst vertrouwen op de goede afloop zodanig dat het een professionele kredietverstrekker als een bank die in de regel beter in staat zal zijn om het risico dat de borg loopt, te beoordelen dan de particulier die uit hoofde van zijn persoonlijke relatie tot de schuldenaar bereid is borg te staan alleen dan vrijstaat te betogen dat de dwaling voor rekening van de particuliere borg moet blijven indien hij stelt en, voor zover nodig, bewijst dat hij de borg op juiste wijze omtrent die risico s heeft voorgelicht Zoals onderdeel 4 terecht aanvoert, kan de positie van de toenmalige curator in het onderhavige geval niet op één lijn worden gesteld met die van een bank of andere financiële dienstverlener. De onderhavige borgtochtovereenkomst is immers niet tot stand gekomen in het kader van professionele kredietverstrekking, maar is door de curator aangegaan in het kader van het beheer en de vereffening van de faillissementsboedels (art. 68 Fw). Daarmee vervulde de curator zijn taak in de eerste plaats ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers. Bij het aangaan van de borgtochtovereenkomst met [verweerster] rustte op de curator niet de bijzondere zorgplicht die voor banken en andere financiële dienstverleners voortvloeit uit hun maatschappelijke positie en professionele deskundigheid Voorts klagen de onderdelen 2 en 5 terecht dat het hof zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de positie van [verweerster] en de omstandigheden waaronder zij de borgtochtovereenkomst is aangegaan. Zo is in die overeenkomst tot uitdrukking gebracht dat [verweerster] zich borg stelt in het kader van een vaststellingsovereenkomst die haar echtgenoot met de toenmalige curator is aangegaan in verband met een geschil over de onttrekking van gelden aan de faillissementsboedels. Voorts blijkt uit de vaststellingsovereenkomst dat beslag was gelegd op aan [verweerster] in eigendom toebehorende panden, waaronder het woonhuis van [betrokkene 2] en [verweerster]. Ten slotte vermeldt de borgtochtovereenkomst dat [verweerster] belang heeft bij beide overeenkomsten, aangezien de curator daarmee ook de door hem tegen haar aangevangen rechtsmaatregelen zal staken Ten slotte komt onderdeel 3 terecht op tegen het door het hof in rov van zijn tweede tussenarrest gehanteerde uitgangspunt dat de curator in het kader van art. 3:35 BW in het onderhavige geval alleen een beroep kan doen op gerechtvaardigd vertrouwen, indien [verweerster] omtrent de aan de borgstelling verbonden risico s is voorgelicht of zich daarvan anderszins bewust was. Zonder nadere motivering is onbegrijpelijk welke risico s het hof daarbij op het oog heeft, gelet op de omstandigheden waaronder de toenmalige curator en [verweerster] de onderhavige borgtochtovereenkomst zijn aangegaan en hetgeen het hof heeft overwogen in rov van zijn tweede tussenarrest.

18 Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, heeft het hof, door aansluiting te zoeken bij de rechtsregel van het hiervoor in genoemde arrest Van Lanschot Bankiers/Bink, hetzij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting hetzij zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling. 4. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de arresten van het gerechtshof te Amsterdam van 6 december 2011 en 4 september 2012; verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing; veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, (...; red.).»annotatie 1. In deze zaak gaat het om de vraag of een crediteur die een overeenkomst van borgtocht heeft gesloten, bij het sluiten van de borgtocht een zorg-/voorlichtingsplicht jegens de particuliere borg heeft geschonden die zou meebrengen dat de borg zich met succes kan beroepen op het ontbreken van een met haar verklaring in de borgtocht overeenstemmende wil en dat, in dat kader, door de crediteur geen beroep kan worden gedaan op een gerechtvaardigd vertrouwen op die verklaring in de zin van art. 3:35 BW. Daarbij speelt de bijzonderheid dat de crediteur ter zake van de gezekerde schuld niet handelde als een professionele kredietverstrekker en de door de borgtocht gezekerde schuld niet een uit kredietverlening betreft. 2. De relevante feiten komen op het volgende neer. Een curator in een faillissement heeft onrechtmatig gelden onttrokken aan de faillissementsboedel. Na zijn ontslag als curator heeft een nieuwe curator, mede met het oog op de beëindiging van een procedure met de eerste/frauderende curator, twee overeenkomsten gesloten. De eerste is een vaststellingsovereenkomst tussen deze nieuwe curator en de eerste/frauderende curator, inhoudende een vaststelling van de schuld en een regeling voor de (terug)betaling van deze schuld. De tweede overeenkomst is een borgtocht ten behoeve van de nieuwe curator (hierna: de toenmalige curator ) door de echtgenote van de eerste/frauderende curator als zekerheid voor de nakoming van de vaststellingsovereenkomst. De toenmalige curator is vervolgens opgevolgd door weer een andere curator (in de procedure genoemd als de opvolgende curator ). In deze procedure vordert de opvolgende curator als eiser nakoming van de rechten uit hoofde van de borgtocht, nadat ter zake van de vaststellingsovereenkomst betaling achterwege is gebleven. De echtgenote/borg beroept zich op dwaling, stellende dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de betalingsverplichting onder de borgtocht alleen bestond indien de echtelijke woning verkocht zou zijn en dan alleen nog voor de overwaarde, en voorts dat zij de borgtocht vrijwel blind getekend heeft en dat de toenmalige curator haar bij het aangaan van de borgtocht voor de risico s had behoren te waarschuwen. Vermeld zij dat de borgtocht geen van dergelijke beperkingen in de aansprakelijkheid dan wel in de reikwijdte van de borgtocht bevatte. Integendeel, de borgtocht kende omstandige bepalingen omtrent de achtergronden en overwegingen voor het aangaan van de borgtocht alsmede verklaringen van de echtgenote/borg dat zij zich bewust was van de slechte financiële positie van haar echtgenoot en van de risico s van de borgtocht, en verklaringen omtrent haar eigen belang bij zowel de vaststellingsovereenkomst als de borgtocht, zie de weergave in r.o. 3.1 van het arrest. 3. De rechtbank verwerpt kort en goed het beroep op dwaling, zie de weergave in par. 4 van de conclusie van A-G De Vries Lentsch-Kostense. Ten aanzien van een eventuele mededelingsplicht van in casu de toenmalige curator in de zin van art. 6:228 lid 1 sub b BW, merkt de rechtbank op dat van de echtgenote/borg als contractspartij verwacht mag worden dat zij de overeenkomst met aandacht en oplettendheid leest en zich rekenschap geeft van de inhoud daarvan, alvorens deze te ondertekenen. Zoals vermeld, en ook opgemerkt door de rechtbank, bevatte de borgtocht geen van de beperkingen waarop de echtgenote/borg zich beriep. De rechtbank komt dan tot de conclusie dat voor zover zij heeft gedwaald, zij dat aan zichzelf te wijten heeft en dat daarom voor haar rekening dient te blijven. Over een mededelingsplicht van de toenmalige curator rept de rechtbank niet. 4. Bij het hof neemt de zaak een andere wending, zie r.o van s hofs tussenarrest, als weergegeven in r.o van het arrest van de Hoge Raad. Het hof kwalificeert het verweer niet als een beroep op dwaling, maar als een beroep op oneigenlijke dwaling in die zin dat haar in de borgtocht vervatte verklaringen niet overeenstemmen met haar wil. In dit kader oordeelde het hof, zie r.o. 3.10, om redenen die ook voor de rechtbank doorslaggevend waren, dat wegens het vertrouwensbeginsel als neergelegd in art. 3:35 BW de echtgenote/borg in beginsel geen beroep kan doen op een eventuele discrepantie tussen verklaring en wil. Maar dan komt het. Het hof vervolgt in r.o dat de echtgenote/borg wel een beroep op deze discrepantie kan doen indien zij zich niet bewust was van de aan de borgtocht verbonden risico s en de toenmalige curator haar niet op die risico s heeft gewezen. Het hof aanvaardt daarmee het bestaan van een informatie-/waarschuwingsplicht aan de zijde van de toenmalige curator. Daarbij beriep het hof zich kennelijk op de rechtsregel op dit punt als geformuleerd in HR 1 juni 1990, NJ 1991, 759 (Van Lanschot Bankiers/Bink). Hiertegen richtte zich het belangrijkste cassatiemiddel, en met succes.

19 5. De Hoge Raad oordeelt dat het hof de in Van Lanschot Bankiers/Bink gegeven regel omtrent de informatie- /waarschuwingsplicht ten onrechte heeft toegepast omdat de context in de onderhavige procedure een wezenlijk andere is dan die in genoemd arrest. In deze procedure is immers de wederpartij van de borg, i.c. de toenmalige curator, niet een bank of andere financiële dienstverlening en is de borgtocht niet aangegaan in het kader van professionele kredietverstrekking. In het licht van de in genoemd arrest gegeven gezichtspunten rustte, aldus de Hoge Raad, op de toenmalige curator niet de zorgplicht die voor banken en andere financiële dienstverleners voortvloeit uit hun maatschappelijke positie en professionele deskundigheid. Voorts oordeelt de Hoge Raad dat het hof zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de positie van de echtgenote/borg en de omstandigheden waaronder zij de borgtocht is aangegaan. Op dit aspect kom ik hierna in par. 8 nog terug. 6. In dit arrest geeft de Hoge Raad een afbakening van groepen op wie wel en op wie niet een op hun bijzondere zorgplicht berustende informatie-/waarschuwingsplicht rust in het kader van een beroep op discrepantie tussen verklaring en wil en art. 3:35 BW. Men kan evenwel veilig aannemen dat deze afbakening zeker ook geldt in het kader van een beroep op dwaling en in het bijzonder dwaling in de zin van art. 6:228 lid 1 sub b BW. We wisten al dat die informatie-/waarschuwingsplicht rust op banken en andere financiële kredietverstrekkers en we weten nu ook dat die niet rust op een curator. Maar wat geldt ten aanzien van de scala aan mogelijke figuren en entiteiten daartussen? Als ik een suggestie mag doen, dan zou ik menen dat een dergelijke plicht ook zou kunnen gelden voor personen en ondernemingen voor wie het verstrekken van krediet onder borgstelling behoort tot de normale uitoefening van hun bedrijf, een omschrijving die ik doelbewust ontleen aan lid 5 van art. 1:88 BW. Daaronder valt derhalve niet incidentele kredietverlening door een (vermogend) persoon of onderneming, maar mogelijk wel structurele kredietverlening door, bijvoorbeeld, een participatie- of investeringsonderneming. 7. Waar een beroep op dwaling in de zin van art. 6:228 BW of eventueel een anderszins bestaande (bijzondere) zorgplicht faalt, zou ik menen dat, indien de tekst van de borgtocht duidelijk is, een beroep op discrepantie tussen verklaring en wil alleen zou kunnen slagen in zeer uitzonderlijke omstandigheden. Mijns inziens merkte de rechtbank terecht op dat men van een borg mag verwachten dat men de tekst van de borgtocht met aandacht en oplettendheid leest en zich rekenschap geeft van de inhoud daarvan, alvorens deze te tekenen. Voor een geslaagd beroep op deze discrepantie denk ik dan bepaald niet aan de onderhavige zaak, maar veeleer aan een situatie als die zich voordeed in Rb. Arnhem 10 oktober 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BY1758. In die zaak ging het om een borgstelling door allochtone ouders die de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig waren, afgingen op de verklaringen van hun aan lager wal geraakte zoon voor wie zij zich borg stelden en die in de veronderstelling verkeerden dat zij een bevestiging ondertekenden dat de zoon niet meer op het ouderlijk adres woonachtig was. Overigens zou in die zaak naar mijn mening ook een beroep op dwaling ex art. 6:228 lid 1 sub b BW op grond van schending van de informatieverplichting gegrond geweest zijn nu het ging om kredietverlening door de Stadsbank van Arnhem. 8. Ik kan mij niet onttrekken aan de indruk dat het hof zich wel zeer welwillend (misschien zelfs goedgelovig) jegens de echtgenote/borg heeft betoond: wist zij werkelijk niet van de hoed en de rand? In dit verband wijs ik op het oordeel van de Hoge Raad in r.o dat het hof zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de positie van de echtgenote/borg en de omstandigheden waaronder zij de borgtocht is aangegaan. Daar wees de Hoge Raad erop dat de echtgenote/borg betrokken was bij de door de borgtocht gezekerde vaststellingsovereenkomst die haar echtgenoot met de toenmalige curator aanging, alsmede op haar directe, eigen belang bij de vaststellingsovereenkomst en borgtocht omdat daardoor de tegen haar aangevangen rechtsmaatregelen gestaakt werden. Maar blijkens de weergave van de feiten was er nog meer. In par. 2 hierboven vermeldde ik reeds dat de borgtocht omstandige bepalingen bevatte omtrent de achtergronden en overwegingen voor het aangaan van de borgtocht alsmede verklaringen van de echtgenote/borg dat zij zich bewust was van de slechte financiële positie van haar echtgenoot en de risico s van de borgtocht en verklaringen omtrent haar eigen belang bij zowel de vaststellingsovereenkomst als de borgtocht. En nog meer. De echtgenote/borg had zich laten bijstaan door een advocaat en zij had met haar echtgenoot (de frauderende curator) die advocaat is geweest, de stukken doorgenomen. Ik wijs op dit soort omstandigheden in verband met het volgende. Indien in een gegeven geval wordt aangenomen dat op de crediteur een informatie-/waarschuwingsplicht rust, dan zal de omvang en reikwijdte daarvan mede bepaald worden door de hoedanigheid van de particuliere borg en de begeleidende omstandigheden. Er bestaan particuliere borgen in alle soorten en maten. Zie aan de ene kant van het spectrum, bijvoorbeeld, de hierboven in par. 7 genoemde allochtone ouders en aan de andere kant de echtgenote/borg in de onderhavige zaak. Indien in deze zaak wel een informatie-/waarschuwingsplicht zou worden aangenomen, welke informatie en welke waarschuwing zou de crediteur dan aan deze borg hebben moeten geven waarover die borg op een voor de crediteur kenbare wijze nog niet beschikte? mr. R.I.V.F. Bertrams, advocaat AKD

I n z a k e: T e g e n:

I n z a k e: T e g e n: HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Datum : 1 juni 2018 Zaaknr. : 18/01151 VERWEERSCHRIFT MET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP I n z a k e: 1 Stichting SDB Gevestigd te Stichtse Vecht 2 Stichting Euribar

Nadere informatie

De vaststellingsovereenkomst. Prof. mr dr Edwin van Wechem

De vaststellingsovereenkomst. Prof. mr dr Edwin van Wechem De vaststellingsovereenkomst Prof. mr dr Edwin van Wechem Wat is een vaststellingsovereenkomst? Artikel 7:900 BW Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van

Nadere informatie

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ecli:nl:rbove...

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ecli:nl:rbove... Rechtspraak.nl Print uitspraak 1 of 5 071215 09:02 Zoekresultaat inzien document ECLI:NL:RBOVE:2013:1448 Permanente link: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ecl Instantie Rechtbank Overijssel

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2015:4468

ECLI:NL:RBROT:2015:4468 ECLI:NL:RBROT:2015:4468 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 24-06-2015 Datum publicatie 14-07-2015 Zaaknummer C-10-459512 - HA ZA 14-950 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in beroep

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in beroep Uitspraak Commissie van Beroep 2018-014 d.d. 14 februari 2018 (mr. F.R. Salomons, voorzitter, mr. A. Bus, mr. W.J.J. Los, mevr. mr. A. Smeeing-van Hees en F.R. Valkenburg AAG RBA, leden, en mevr. mr. H.C.

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446 ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 04-02-2009 Datum publicatie 03-03-2009 Zaaknummer 265169 / HA ZA 06-1949 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Eerste

Nadere informatie

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG Kenmerk: 05/16 Bindend advies in de zaak van: A., wonende te Z., eiser, gemachtigde: mr. Th.F.M. Pothof tegen De Stichting B., gevestigd te IJ., verweerster, gemachtigde:

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 20-06-2008 Datum publicatie 20-06-2008 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie C07/041HR

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2013:873 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04481

ECLI:NL:PHR:2013:873 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04481 ECLI:NL:PHR:2013:873 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 20-09-2013 Datum publicatie 08-11-2013 Zaaknummer 12/04481 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 1 van 6 Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:RBNHO:2015:6063 Permanente link: http://deeplink.rechtspraa Instantie Datum uitspraak 29-07-2015 Datum publicatie 26-08-2015 Rechtbank Noord-Holland

Nadere informatie

de coöperatie Coöperatieve Rabobank [plaats] Friesland Oost U.A., gevestigd te [plaats], hierna te noemen Aangeslotene.

de coöperatie Coöperatieve Rabobank [plaats] Friesland Oost U.A., gevestigd te [plaats], hierna te noemen Aangeslotene. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-400 d.d. 5 november 2014 (mr. H.J. Schepen, voorzitter, mr. A.P. Luitingh en mr. drs. S.F. van Merwijk leden en mr. E.C. Aarts, secretaris)

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066 ECLI:NL:GHDHA:2014:3066 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 09-09-2014 Datum publicatie 25-09-2014 Zaaknummer 200.133.088/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 1 van 6 Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:RBAMS:2014:6139 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 13-08-2014 Datum publicatie 19-09-2014 Zaaknummer HA ZA 14-295 Rechtsgebieden Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2015:9831

ECLI:NL:GHARL:2015:9831 ECLI:NL:GHARL:2015:9831 Instantie Datum uitspraak 22-12-2015 Datum publicatie 31-12-2015 Zaaknummer 200.173.880 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392 ECLI:NL:HR:2014:156 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 24-01-2014 Datum publicatie 24-01-2014 Zaaknummer 13/00392 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1257,

Nadere informatie

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/5545011KG ZA 13-1428 arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/5545011KG ZA 13-1428 arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014 arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM afdeling civiel recht en belastingrecht, team II zaaknummer :200.140.465101 KG zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/5545011KG ZA 13-1428 arrest van de meervoudige burgerlijke

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2014:4609

ECLI:NL:GHDHA:2014:4609 ECLI:NL:GHDHA:2014:4609 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 03-06-2014 Datum publicatie 16-06-2015 Zaaknummer 200.132.906/01 Formele relaties Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3234, (Gedeeltelijke)

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2015:1871. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2015:1871. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589, Gevolgd ECLI:NL:HR:2015:1871 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 10-07-2015 Datum publicatie 10-07-2015 Zaaknummer 14/04610 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589,

Nadere informatie

Samenvatting. Consument, tegen

Samenvatting. Consument, tegen Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2013-61 d.d. 21 februari 2013 (mr. C.E du Perron, voorzitter, mr. W.F.C. Baars en mr. A.P. Luitingh, leden en mevrouw mr. F. Faes, secretaris)

Nadere informatie

200.126.700/01 LJN ECLI:NL:GHDHA:2014:2240 mr. Wattendorff mr. Olthof

200.126.700/01 LJN ECLI:NL:GHDHA:2014:2240 mr. Wattendorff mr. Olthof JOR 2015/50 Gerechtshof 's-gravenhage, 15-07-2014, 200.126.700/01, ECLI:NL:GHDHA:2014:2240 Geen schorsing van rechtswege ex art. 29 Fw indien op moment van faillietverklaring reeds toewijzend vonnis is

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

ECLI:NL:GHARL:2015:6585 ECLI:NL:GHARL:2015:6585 Instantie Datum uitspraak 08-09-2015 Datum publicatie 26-10-2015 Zaaknummer 200.134.402 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2016:4320

ECLI:NL:RBROT:2016:4320 ECLI:NL:RBROT:2016:4320 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 01-06-2016 Datum publicatie 09-06-2016 Zaaknummer C/10/491474 / HA ZA 15-1264 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd ECLI:NL:HR:2017:1064 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 09-06-2017 Datum publicatie 09-06-2017 Zaaknummer 16/04866 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619 ECLI:NL:GHSHE:2017:3619 Instantie Datum uitspraak 15-08-2017 Datum publicatie 16-08-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch 200.216.119_01

Nadere informatie

Onder Professoren. Aansprakelijkheid van bestuurders. 14 april 2015 VAAN Utrecht. prof. mr. Claartje Bulten

Onder Professoren. Aansprakelijkheid van bestuurders. 14 april 2015 VAAN Utrecht. prof. mr. Claartje Bulten Onder Professoren Aansprakelijkheid van bestuurders 14 april 2015 VAAN Utrecht prof. mr. Claartje Bulten Aansprakelijkheid van bestuurders Onderwerpen Interne aansprakelijkheid Externe aansprakelijkheid

Nadere informatie

De Hoge Raad der Nederlanden,

De Hoge Raad der Nederlanden, 2 januari 1980. nr. 19.623 DG. De Hoge Raad der Nederlanden, Gezien het beroepschrift in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Y B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof

Nadere informatie

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND. Afdeling civielrecht Zittingsplaats Lelystad. zaaknummer / rolnummer: C/16/369978 / HL ZA 14-173

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND. Afdeling civielrecht Zittingsplaats Lelystad. zaaknummer / rolnummer: C/16/369978 / HL ZA 14-173 RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND Afdeling civielrecht Zittingsplaats Lelystad zaaknummer / rolnummer: C/16/369978 / HL ZA 14-173 Vonnis van 25 februari 2015 in de zaak van maatschap [naam maatschap], gevestigd

Nadere informatie

Rapport. Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258

Rapport. Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258 Rapport Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258 2 Klacht Op 10 oktober 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te Heemstede, met een klacht over een gedraging van de Huurcommissie

Nadere informatie

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Wetgeving Algemene wet bestuursrecht Artikel 1:3 1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 2. Onder beschikking

Nadere informatie

ECLI:NL:RBMNE:2015:6266

ECLI:NL:RBMNE:2015:6266 ECLI:NL:RBMNE:2015:6266 Instantie Datum uitspraak 02-09-2015 Datum publicatie 18-09-2015 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Midden-Nederland 3818581 UC EXPL 15-1353

Nadere informatie

Belangenbehartiging opdrachtgever. Beslaglegging.

Belangenbehartiging opdrachtgever. Beslaglegging. Belangenbehartiging opdrachtgever. Beslaglegging. Nadat klagers hun opdracht tot dienstverlening bij verkoop van hun woning resp. perceel grond hadden ingetrokken, is onenigheid ontstaan over de door hun

Nadere informatie

Samenvatting. 1. Procedure

Samenvatting. 1. Procedure Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 98 d.d. 14 april 2011 (prof. mr. E.H. Hondius, voorzitter, mevrouw mr. A.M.T. Wigger en mr. J.W.H. Offerhaus) Samenvatting Bij afsluiten van

Nadere informatie

CONCEPT BESTEMD VOOR DISCUSSIEDOELEINDEN

CONCEPT BESTEMD VOOR DISCUSSIEDOELEINDEN OVEREENKOMST VAN ACHTERGESTELDE GELDLENING tussen en [ ] OVEREENKOMST VAN ACHTERGESTELDE GELDLENING DE ONDERGETEKENDEN: (1), een besloten vennootschap statutair gevestigd en kantoorhoudende te, aan de,

Nadere informatie

LJN: BA8945, Rechtbank 's-gravenhage, KG 07/529 Print uitspraak

LJN: BA8945, Rechtbank 's-gravenhage, KG 07/529 Print uitspraak LJN: BA8945, Rechtbank 's-gravenhage, KG 07/529 Print uitspraak Datum uitspraak: 06-07-2007 Datum publicatie: 06-07-2007 Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Kort geding Inhoudsindicatie: Eiseres

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 070.00 ingediend door: hierna te noemen klager`, tegen: hierna te noemen 'verzekeraar. De Raad van Toezicht Verzekeringen heeft

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834 ECLI:NL:GHDHA:2014:3834 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 28-10-2014 Datum publicatie 27-11-2014 Zaaknummer 200.140.914/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

Samenvatting. 1. Procedure

Samenvatting. 1. Procedure Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2011-355 d.d. 20 december 2011 (mr. H.J. Schepen, voorzitter, mevrouw mr. J.W.M. Lenting en mevrouw mr. A.M.T. Wigger, leden, en mr. K. Schouten,

Nadere informatie

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten,

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten, Vonnis RECHTBANK LEEUWARDEN Sector kanton Locatie Heerenveen zaak-/rolnummer: 371218 CV EXPL i 1-5231 vonnis van de kantonrechter d.d. 14 maart 2012 inzake X wonende te eiser. procederende met toevoeging.

Nadere informatie

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken. I f^l öobuicq3~o\ Den Haag, 2 O MRT 2012 Kenmerk: DGB 2012-753 TL Motivering van liet beroepsciirir: in cassatie (rolnummer 12/00641) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 21 december

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Instantie Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak 20-06-2007 Datum publicatie 25-06-2007 Zaaknummer 0600267 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd ECLI:NL:HR:2013:37 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 28-06-2013 Datum publicatie 04-07-2013 Zaaknummer 12/00171 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416,

Nadere informatie

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak ECLI:NL:HR:2017:5 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 06-01-2017 Datum publicatie 06-01-2017 Zaaknummer 15/03526 Formele relaties In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2015:2209, (Gedeeltelijke) vernietiging

Nadere informatie

Hoge Raad der Nederlanden

Hoge Raad der Nederlanden 6 maart 1998 Eerste Kamer Nr. 16.561 (C97/040 HR) AS Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: Karl Heinz HILLE, wonende te Haarlem, EISER tot cassatie, advocaat : mr E. Grabandt, t e g e n 1. de

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201111794/1 A/2. Datum uitspraak: 12 oktober 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6239

ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6239 ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6239 Instantie Gerechtshof Arnhem Datum uitspraak 14-11-2006 Datum publicatie 17-01-2007 Zaaknummer 2006/346 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Hoger

Nadere informatie

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam 28/07 ECLI:NL:TNOKROT:2008:YC0459 KAMER VAN TOEZICHT Beslissing in de zaak onder nummer van: 28/07 Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam Reg.nr. 28/07 Beslissing op

Nadere informatie

: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen Rechtsbijstandverzekeraar

: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen Rechtsbijstandverzekeraar Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-045 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr. C.E. Polak, en mr. dr. S.O.H. Bakkerus, leden en mr. M.H.P. Leijendekker, secretaris) Klacht

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2004:AM2315

ECLI:NL:HR:2004:AM2315 ECLI:NL:HR:2004:AM2315 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 16-01-2004 Datum publicatie 16-01-2004 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie C02/203HR Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AM2315

Nadere informatie

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9384

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9384 ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9384 Instantie Datum uitspraak 24-04-2013 Datum publicatie 03-05-2013 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Midden-Nederland 818166 UC EXPL 12-9177

Nadere informatie

- het op 4 juni 2014 ingekomen klaagschrift van [klager] ( klager ), inclusief 5 producties;

- het op 4 juni 2014 ingekomen klaagschrift van [klager] ( klager ), inclusief 5 producties; RAAD VAN TUCHT VERENIGING VAN REGISTERCONTROLLERS Datum uitspraak: 4 november 2014 Zaaknummer: RvT VRC 2014-02 de heer [klager], wonende te [woonplaats 1] gemachtigde: de heer mr. R.M. Braat K L A G E

Nadere informatie

IN NAAM DER KONINGIN

IN NAAM DER KONINGIN 2 januari 1987 Eerste Kamer Nr. 12.932 RF/AT IN NAAM DER KONINGIN Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: "VASTELOAVESVEREINIGING DE ZAWPENSE", gevestigd te Grevenbricht, gemeente Born EISERES

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. E.LA. van Emden, voorzitter en mr. F. Faes, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. E.LA. van Emden, voorzitter en mr. F. Faes, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-723 (mr. E.LA. van Emden, voorzitter en mr. F. Faes, secretaris) Klacht ontvangen op : 27 juni 2017 Ingediend door : Consument Tegen :

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2013:3247 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2013:3247 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2013:3247 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 08-10-2013 Datum publicatie 06-01-2014 Zaaknummer 200.035.875-01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2011:BP3927

ECLI:NL:RBROT:2011:BP3927 ECLI:NL:RBROT:2011:BP3927 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 05-01-2011 Datum publicatie 10-02-2011 Zaaknummer 332164 / HA ZA 09-1605 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752 ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 04-10-2010 Datum publicatie 07-10-2010 Zaaknummer 205064 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Eerste aanleg

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201112631/1/V2. Datum uitspraak: 22 januari 2013 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

Algemene bepalingen voor geldleningen NEF0408

Algemene bepalingen voor geldleningen NEF0408 NEF0408 Algemene bepalingen voor geldleningen Inhoudsopgave Begripsbepalingen.... 2 Algemeen.... 2 Het bedrag van de lening.... 2 De looptijd van de lening.... 2 Rentepercentage en rente... 3 De aflossing;

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. J. Hadziosmanovic, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. J. Hadziosmanovic, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2017-787 (mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. J. Hadziosmanovic, secretaris) Klacht ontvangen op : 7 mei 2017 Ingediend door : Consument Tegen

Nadere informatie

Honderbezitter aansprakelijk voor schade aangericht door hond aan hondenuitlaatster

Honderbezitter aansprakelijk voor schade aangericht door hond aan hondenuitlaatster Honderbezitter aansprakelijk voor schade aangericht door hond aan hondenuitlaatster LJN: BW9368, Rechtbank Amsterdam, 6 juni 2012 2. De feiten 2.1. [A] en [B] wonen tegenover elkaar in [plaats]. [C] woont

Nadere informatie

Ontvankelijkheid. Klacht over (nog) niet verrichte handeling. Tuchtrechtelijke laakbaarheid van handelwijze in gerechtelijke procedure.

Ontvankelijkheid. Klacht over (nog) niet verrichte handeling. Tuchtrechtelijke laakbaarheid van handelwijze in gerechtelijke procedure. Ontvankelijkheid. Klacht over (nog) niet verrichte handeling. Tuchtrechtelijke laakbaarheid van handelwijze in gerechtelijke procedure. De koper van een woning (klager) verwijt de verkopend makelaar (beklaagde)

Nadere informatie

JA 2017/99 met annotatie van mr. L. Boersma

JA 2017/99 met annotatie van mr. L. Boersma ECLI:NL:PHR:2017:47 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 03-02-2017 Datum publicatie 21-04-2017 Zaaknummer 16/01604 Formele relaties Rechtsgebieden Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:757, Gevolgd

Nadere informatie

Geen zorgplicht door 1:88 BW, wei door klantrelatie

Geen zorgplicht door 1:88 BW, wei door klantrelatie Hoe zit het nu oak a/weer? Geen zorgplicht door 1:88 BW, wei door klantrelatie In april 2013 is de Hoge Raad in zijn uitspraak' uitgebreid ingegaan op zorgplichten bij het aangaan van particuliere borgtochten,

Nadere informatie

1.2 De Bank heeft bij brief van 25 september 2017 een beroepschrift met bijlage ingezonden.

1.2 De Bank heeft bij brief van 25 september 2017 een beroepschrift met bijlage ingezonden. Uitspraak Commissie van Beroep 2018-037 d.d. 22 mei 2018 (mr. F.R. Salomons, voorzitter, mr. S.B. van Baalen, mevr. mr. E.E. van Tuyll van Serooskerken- Röell, J.C.H. Kars AAG CERA en F.R. Valkenburg AAG

Nadere informatie

Samenvatting. Bekijk de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep

Samenvatting. Bekijk de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep Uitspraak Commissie van Beroep 2012-23 d.d. 27 november 2012 (prof. mr. A.S. Hartkamp, voorzitter, mr. C.A. Joustra, drs. P.H.M. Kuijs, mr. F.P. Peijster en mr. J.B. Fleers, leden, en mr. M.J. Drijftholt,

Nadere informatie

Algemene voorwaarden SpaaQ versie

Algemene voorwaarden SpaaQ versie Algemene voorwaarden SpaaQ versie 1.0 2016 Artikel 1 Definities In deze algemene voorwaarden wordt verstaan onder: Opdrachtgever: degene die, alleen of gezamenlijk en niet in de uitoefening van een beroep

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2017:5084

ECLI:NL:RBROT:2017:5084 ECLI:NL:RBROT:2017:5084 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 24-05-2017 Datum publicatie 03-07-2017 Zaaknummer C/10/511503 HA ZA 16-981 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2009:BG2238 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:PHR:2009:BG2238 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie ECLI:NL:PHR:2009:BG2238 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 30-01-2009 Datum publicatie 30-01-2009 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie C07/181HR

Nadere informatie

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling. h2>klacht Rapport 2 h2>klacht Verzoeker klaagt erover dat gerechtsdeurwaarder X het vonnis van de kantonrechter d.d. 18 december 2007 heeft betekend, terwijl hij verzoeker niet eerst heeft uitgenodigd dan wel heeft

Nadere informatie

Samenvatting. Consument, ARAG SE, gevestigd te Leusden, hierna te noemen: Aangeslotene. 1. Procesverloop

Samenvatting. Consument, ARAG SE, gevestigd te Leusden, hierna te noemen: Aangeslotene. 1. Procesverloop Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-373 d.d. 9 oktober 2014 (mr. P.A. Offers, prof. mr. E.H. Hondius en drs. W. Dullemond, leden en mr. E.E. Ribbers, secretaris) Samenvatting

Nadere informatie

http://legalintelligence.com/frontend/doc.aspx?docid=8305225& sr...

http://legalintelligence.com/frontend/doc.aspx?docid=8305225& sr... pagina 1 van 5 JOR 2013/87 Gerechtshof Arnhem, 18-12-2012, 200.099.939, LJN BY7149 Processuele gevolgen faillietverklaring voor aanhangige rechtsvorderingen, Schorsing van geding in conventie ex art. 29

Nadere informatie

Addendum bij Overeenkomst van Geldlening met borgtochtovereenkomst

Addendum bij Overeenkomst van Geldlening met borgtochtovereenkomst Addendum bij Overeenkomst van Geldlening met borgtochtovereenkomst De ondergetekenden: 1. (geldgever), gevestigd te, hierna te noemen "geldgever"; 2. (geldnemer), gevestigd te, hierna te noemen "geldnemer";

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2007:BB8805 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 1659/05

ECLI:NL:GHAMS:2007:BB8805 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 1659/05 ECLI:NL:GHAMS:2007:BB8805 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 30-08-2007 Datum publicatie 14-12-2007 Zaaknummer 1659/05 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Hoger

Nadere informatie

LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/04523. Datum uitspraak: 20-05-2011 Datum publicatie: 20-05-2011. Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie

LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/04523. Datum uitspraak: 20-05-2011 Datum publicatie: 20-05-2011. Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/04523 Datum uitspraak: 20-05-2011 Datum publicatie: 20-05-2011 Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Onteigening. Verzuim tot betekening cassatieverklaring

Nadere informatie

1 Het geding in feitelijke instanties

1 Het geding in feitelijke instanties Uitspraak 14 februari 2014 nr. 13/00475 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te s-gravenhage van 18 december 2012, nr. 12/00169,

Nadere informatie

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur).

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur). Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM LEEUWARDEN Afdeling belastingrecht Locatie Arnhem nummers 13/01158 en 13/01159 uitspraakdatum: 24 februari 2015 nummer / Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

Nadere informatie

1.2 De toepasselijkheid van de door de opdrachtgever gehanteerde algemene voorwaarden wordt uitdrukkelijk uitgesloten.

1.2 De toepasselijkheid van de door de opdrachtgever gehanteerde algemene voorwaarden wordt uitdrukkelijk uitgesloten. Algemene voorwaarden J&S Diensten 1. Algemeen 1.1 Al onze aanbiedingen, overeenkomsten en uitvoering daarvan, worden uitsluitend beheerst door de onderhavige voorwaarden. Afwijkingen dienen uitdrukkelijk

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2016:229

ECLI:NL:RBROT:2016:229 ECLI:NL:RBROT:2016:229 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 06-01-2016 Datum publicatie 07-01-2016 Zaaknummer C/10/475943 / HA ZA 15-510 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

Jurisprudentie Ondernemingsrecht

Jurisprudentie Ondernemingsrecht Jurisprudentie Ondernemingsrecht 3 februari 2015 Mr. P.J. Peters 1 HR 23 mei 2014, JOR 2014, 229 Kok/Maas q.q. Bestuurdersaansprakelijkheid/selectieve betaling Casus P. Kok ( Kok ) 100% bestuurder Kok

Nadere informatie

Addendum bij Standaardovereenkomst van Geldlening met standaard borgtochtovereenkomst (met algemene bepalingen)

Addendum bij Standaardovereenkomst van Geldlening met standaard borgtochtovereenkomst (met algemene bepalingen) Addendum bij Standaardovereenkomst van Geldlening met standaard borgtochtovereenkomst (met algemene bepalingen) De ondergetekenden: 1. (bank), gevestigd te, hierna te noemen "geldgever"; 2. (deelnemer),

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2016:7955 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2016:7955 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHARL:2016:7955 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 04-10-2016 Datum publicatie 28-10-2016 Zaaknummer 200.177.389 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger beroep

Nadere informatie

1.3 De Beroepscommissie heeft het principaal en het incidenteel beroep mondeling behandeld op 25 maart Beide partijen waren aanwezig.

1.3 De Beroepscommissie heeft het principaal en het incidenteel beroep mondeling behandeld op 25 maart Beide partijen waren aanwezig. Uitspraak Commissie van Beroep 2013-15 d.d. 24 mei 2013 (prof. mr. F.R. Salomons, voorzitter, mr. A. Bus, mr. F.H.J. Mijnssen, mr. F. Peijster en mr. A. Rutten-Roos, leden, en mr. M.J. Drijftholt, secretaris)

Nadere informatie

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

Rechtspraak.nl - Print uitspraak pagina 1 van 6 Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:HR:2015:2191 Permanente link: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ecli:nl:hr:2015:2191 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 14-08-2015 Datum

Nadere informatie

ALGEMENE VOORWAARDEN PROPTIMIZE NEDERLAND B.V. (versie oktober 2012)

ALGEMENE VOORWAARDEN PROPTIMIZE NEDERLAND B.V. (versie oktober 2012) ALGEMENE VOORWAARDEN PROPTIMIZE NEDERLAND B.V. (versie oktober 2012) 1. Definities 1.1 In deze Algemene Voorwaarden wordt verstaan onder: Opdracht : a) De overeenkomst waarbij Opdrachtnemer hetzij alleen

Nadere informatie

zaaknummer / rolnummer: C/09/428013 / HA ZA 12-1153 Partijen zullen hierna Stichting de Thuiskopie en [X] genoemd worden.

zaaknummer / rolnummer: C/09/428013 / HA ZA 12-1153 Partijen zullen hierna Stichting de Thuiskopie en [X] genoemd worden. vonnis RECHTBANK DEN HAAG Team handel Zittingsplaats Den Haag zaaknummer / rolnummer: C/09/428013 / HA ZA 12-1153 Vonnis in incident van in de zaak van de stichting STICHTING DE THUISKOPIE, gevestigd te

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2017:3565

ECLI:NL:RBROT:2017:3565 ECLI:NL:RBROT:2017:3565 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 19-04-2017 Datum publicatie 10-05-2017 Zaaknummer C/10/507047 / HA ZA 16-758 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2013-274 d.d. 11 september 2013 (prof.mr. E.H. Hondius, voorzitter, mr. W.F.C. Baars en mr. J.W.H. Offerhaus, leden en mevrouw mr. F. Faes,

Nadere informatie

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie: LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, 225359 Datum uitspraak: 15-02-2012 Datum publicatie: Rechtsgebied: 17-02-2012 Handelszaak Soort procedure: Kort geding Inhoudsindicatie: In deze zaak

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:983. Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 18-10-2013 Datum publicatie

ECLI:NL:HR:2013:983. Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 18-10-2013 Datum publicatie ECLI:NL:HR:2013:983 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 18-10-2013 Datum publicatie 18-10-2013 Zaaknummer 12/03380 Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:52, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2012:BW8529,

Nadere informatie

Samenvatting. 1. Procesverloop

Samenvatting. 1. Procesverloop Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-502 (mr. E.L.A. van Emden, voorzitter, mr. B.F. Keulen en mr. W.H.G.A. Filott mpf, leden en mr. A. Kanhai, secretaris) Klacht ontvangen

Nadere informatie

ARREST van 12 mei 1997 in de zaak A 96/ ARRET du 12 mai 1997 dans l affaire A 96/

ARREST van 12 mei 1997 in de zaak A 96/ ARRET du 12 mai 1997 dans l affaire A 96/ HET BENELUX-GERECHTSHOF LA COUR DE JUSTICE BENELUX A 96/1/7 ARREST van 12 mei 1997 in de zaak A 96/1 -------------------------- Inzake : BEVIER VASTGOED B.V. tegen GEBR. MARTENS BOUWMATERIALEN B.V Procestaal

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2012:BV6392

ECLI:NL:RBROT:2012:BV6392 ECLI:NL:RBROT:2012:BV6392 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 15-02-2012 Datum publicatie 21-02-2012 Zaaknummer 372890 / HA ZA 11-458 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

Algemene Voorwaarden van Brick Management B.V.

Algemene Voorwaarden van Brick Management B.V. Algemene Voorwaarden van Brick Management B.V. Artikel 1. Definities In deze Voorwaarden worden de hierna gebruikte begrippen en uitdrukkingen als volgt gedefinieerd: 1.1 Opdrachtgever: eigenaar van het

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2012:BY4292

ECLI:NL:CRVB:2012:BY4292 ECLI:NL:CRVB:2012:BY4292 Instantie Datum uitspraak 27-11-2012 Datum publicatie 28-11-2012 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 11-1813 WWB + 11-1953

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01 ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 29-11-2016 Datum publicatie 06-02-2017 Zaaknummer 200.174.828/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2004:AM2358

ECLI:NL:HR:2004:AM2358 1 of 5 3-8-2014 18:56 ECLI:NL:HR:2004:AM2358 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 16-01-2004 Datum publicatie 16-01-2004 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden C02/239HR Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AM2358

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2010:932 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2010:932 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2010:932 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 30-03-2010 Datum publicatie 05-01-2016 Zaaknummer 200.015.254-01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2017:4885

ECLI:NL:RBDHA:2017:4885 ECLI:NL:RBDHA:2017:4885 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 10052017 Datum publicatie 12052017 Zaaknummer C/09/504538 / HA ZA 16112 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Ondernemingsrecht

Nadere informatie

WEBINAR Hoge Raad Rechtspraak Personen-, familie- en erfrecht. 11 februari 2015 Prof. Mr. T.J. Mellema-Kranenburg

WEBINAR Hoge Raad Rechtspraak Personen-, familie- en erfrecht. 11 februari 2015 Prof. Mr. T.J. Mellema-Kranenburg WEBINAR Hoge Raad Rechtspraak Personen-, familie- en erfrecht 11 februari 2015 Prof. Mr. T.J. Mellema-Kranenburg Onderwerpen 3 uitspraken: 1. samenwoners en natuurlijke verbintenis, HR 10 oktober 2014,

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. M.A. Kleijer, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. M.A. Kleijer, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-141 (mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. M.A. Kleijer, secretaris) Klacht ontvangen op : 3 februari 2017 Ingediend door : Consument Tegen

Nadere informatie

O. T., eiser tot cassatie van een arrest, op 5 juni 1998 gewezen. vertegenwoordigd door mr. Adolf Houtekier, advocaat bij het Hof

O. T., eiser tot cassatie van een arrest, op 5 juni 1998 gewezen. vertegenwoordigd door mr. Adolf Houtekier, advocaat bij het Hof 27 OKTOBER 2000 C.98.0554.N/1 C.98.0554.N O. T., eiser tot cassatie van een arrest, op 5 juni 1998 gewezen door het Hof van Beroep te Gent, vertegenwoordigd door mr. Adolf Houtekier, advocaat bij het Hof

Nadere informatie