GEMOTIVEERD ADVIES VAN EEN NATIONAAL PARLEMENT INZAKE DE SUBSIDIARITEIT

Transcriptie

1 Europees Parlement Jogi Bizottság GEMOTIVEERD ADVIES VAN EEN NATIONAAL PARLEMENT INZAKE DE SUBSIDIARITEIT Betreft: Gemotiveerd advies van het Hongaars parlement inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (COM(2016)0128 C8-0114/ /0070(COD)) Overeenkomstig artikel 6 van Protocol Nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid kunnen nationale parlementen binnen een termijn van acht weken vanaf de datum van toezending van een ontwerp van wetgevingshandeling aan de voorzitters van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie een gemotiveerd advies toezenden waarin wordt uiteengezet waarom het betrokken ontwerp huns inziens niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel. Het Hongaars parlement heeft het in de bijlage opgenomen gemotiveerd advies inzake bovengenoemd voorstel voor een richtlijn aan het Parlement toegezonden. Volgens het Reglement van het Europees Parlement is de Commissie juridische zaken bevoegd voor de naleving van het subsidiariteitsbeginsel. NP\ doc PE v01-00 In verscheidenheid verenigd

2 BIJLAGE Betreft: Het door het Hongaars parlement aangenomen gemotiveerd advies Geachte voorzitter, Namens de voorzitter van het Hongaars parlement deel ik u mede dat het Hongaars parlement gezien artikel 6 van Protocol Nr. 2 bij de Verdragen van de Europese Unie over de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid (hierna: Protocol Nr. 2), en de relevante bepalingen van Wet XXXVI uit 2012 inzake het parlement en van Besluit 10/2014 (II.24.) OGY over zijn reglement van orde, het onderzoek naar de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel heeft uitgevoerd met betrekking tot het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (hierna: Richtlijn 96/71/EG) [COM(2016)128, 2016/0070(COD)] (hierna: voorstel). In het besluit dat het Hongaars parlement op 10 mei 2016 heeft aangenomen, wordt vastgesteld dat het voorstel in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel, en daarom zend ik u bij dezen het gemotiveerd advies overeenkomstig artikel 6 van Protocol Nr. 2. Het gemotiveerd advies van het Hongaars parlement vat ik op grond van verslag B/10290 van de commissie Europese Zaken als volgt samen: - In de toelichting bij het voorstel wordt in het geheel niet verwezen naar de naleving van het subsidiariteitsbeginsel, hetgeen indruist tegen artikel 5 van Protocol Nr. 2, en ook in de effectbeoordeling komt het werkelijke effect van de invoering van het begrip "bezoldiging" niet aan de orde. - Het voorstel zou, in strijd met de beginselen van evenredigheid en noodzakelijkheid, vergeleken bij Richtlijn 96/71/EG een dusdanige inmenging in het vrij verrichten van diensten tot gevolg hebben en de ontstane concurrentievoorwaarden kunstmatig verstoren in een mate die niet kan worden gerechtvaardigd met de nivellering van de loonkosten. - Het voorstel biedt geen meerwaarde met de invoering van het voorgestelde begrip "bezoldiging" in plaats van de in Richtlijn 96/71/EG gebezigde term "minimumloon", aangezien het begrip "bezoldiging" minder eenduidig is en onzekerheid in de hand werkt. De invoering van een concept dat niet eenduidig is voor alle belanghebbenden druist in tegen de beginselen van rechtszekerheid en subsidiariteit. - De indiening van het voorstel is niet voorafgegaan door de in artikel 2 van Protocol Nr. 2 voorgeschreven brede raadpleging, en de Europese Commissie heeft geen rekening gehouden met de regionale en lokale aspecten van de geplande maatregel. - Wat betreft de socialebeleidsaspecten van het voorstel, wordt met de invoering van het begrip "bezoldiging" gestreefd naar de kunstmatige nivellering van de loonverschillen die tussen de lidstaten bestaan als gevolg van de verschillen in economische ontwikkeling maar niet leiden tot concurrentieverstoring, hetgeen in strijd is met de louter ondersteunende en aanvullende bevoegdheden van de Unie op het gebied van sociaal beleid. PE v /11 NP\ doc

3 Ik stuur u verslag B/10290 dat ten grondslag ligt aan het gemotiveerd advies van het Hongaars parlement in de bijlage toe. NP\ doc 3/11 PE v01-00

4 Boedapest, 10 mei 2016 Hoogachtend, dr. János Latorcai aan de heer László Kövér, voorzitter van het Hongaars parlement Geachte voorzitter, De commissie Europese Zaken van het Hongaars parlement heeft op 18 april 2016 op grond van artikel 142, lid 2 van Besluit 10/2014 (II.24.) OGY over zijn reglement van orde verslag B/10290 ingediend over de voorwaarden voor aanneming van een gemotiveerd advies met betrekking tot het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor aanneming van een gemotiveerd advies (hierna: voorstel voor een richtlijn) met betrekking tot het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (hierna: voorstel voor een richtlijn). De titel en punt 2 van het verslag bevatten een typefout. Ik verzoek u erop toe te zien dat in plaats van verslag B/10290 de aangehechte juiste versie van het verslag op de website wordt geplaatst. Boedapest, 2 mei 2016 dr. Richárd Hörcsik voorzitter van de commissie Initiatiefvoorstel van de commissie Verslag over de voorwaarden voor aanneming van een gemotiveerd advies met betrekking tot het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten Rapporteur: dr. Richárd Hörcsik voorzitter Boedapest, 2 mei Gebruikte wetgeving bij het subsidiariteitsonderzoek In de zin van het subsidiariteitsbeginsel moeten besluiten altijd op het laagst mogelijke niveau genomen worden. PE v /11 NP\ doc

5 Krachtens artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (hierna: VEU) 1 voldoet een voorstel voor een EU-maatregel aan het subsidiariteitsbeginsel als die maatregel op nationaal niveau niet kan worden verwezenlijkt, of als het beoogde doel beter en doeltreffender kan worden bereikt met Europees optreden, en de EU-maatregel meerwaarde biedt. De nationale parlementen van de EU-lidstaten hebben op grond van Protocol Nr. 2 bij het Verdrag van Lissabon 2 het recht om in verband met EU-wetgevingsvoorstellen volgens een wettelijk vastgestelde procedure de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel te onderzoeken. Indien de desbetreffende kamer van het parlement een schending van het beginsel vaststelt, kan hij binnen een termijn van acht weken vanaf de datum van publicatie van het wetgevingsvoorstel een gemotiveerd advies toezenden aan de indiener ervan de Europese Commissie of aan de wetgevers van de Unie. Bij een in Protocol Nr. 2 bepaald aantal gemotiveerde adviezen moet de indiener het wetgevingsvoorstel toetsen en in het uiterste geval intrekken. Het doel van de procedure is dat de nationale parlementen indien nodig kunnen voorkomen dat de instellingen van de Unie de aan hen overgedragen bevoegdheden te buiten gaan. De commissie Europese Zaken van het Hongaars parlement kan een ontwerp van wetgevingshandeling van de Unie onderzoeken vanuit het oogpunt van de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel, op grond van artikel 71, leden 1 en 2 van Wet XXXVI uit 2012 inzake het parlement, en artikel 142, leden 1 en 2 van Besluit 10/2014 (II. 24.) OGY inzake zijn reglement van orde (hierna: HHSZ). Indien de commissie Europese Zaken vaststelt dat een wetgevingsvoorstel in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel, dient zij een verslag in over de voorwaarden voor aanneming van een gemotiveerd advies evenals een voorstel voor een besluit tot aanneming van het verslag. Op grond van artikel 142, lid 3 van HHSZ beslist het Hongaars parlement over de aanneming van het verslag en het voorstel voor een besluit. De termijn van acht weken voor het indienen van een gemotiveerd advies is objectief, en daarom moet het Hongaars parlement deze termijn in acht nemen. 2. Onderwerp van het onderzoek naar het subsidiariteitsbeginsel: voorstel van de Europese Commissie De Europese Commissie diende op 8 maart 2016 een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (hierna: richtlijn) in [COM(2016)128, 2016/0070(COD)] (hierna: voorstel). De rechtsgrond van het voorstel in overeenstemming met de rechtsgrond van de richtlijn die gewijzigd zou moeten worden wordt gevormd door artikel 53, lid 1 en artikel 62 (bepalingen inzake dienstverlening) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese 1 In de bijlage is meer te lezen over de gebruikte EU-wetgeving in verband met de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel en de mogelijke gevolgen van de procedure. 2 Protocol Nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid bij het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie. NP\ doc 5/11 PE v01-00

6 Unie (hierna: VWEU). Uit hoofde van artikel 53, lid 1 VWEU stellen het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure richtlijnen vast "teneinde de toegang tot werkzaamheden, anders dan in loondienst, en de uitoefening daarvan te vergemakkelijken". De belangrijkste inhoudelijke punten van het voorstel: - de hoofddoelstelling is dat in het geval van ter beschikking gestelde werknemers hetzelfde werk dat op dezelfde plaats wordt uitgevoerd ook op dezelfde manier moet worden beloond. Met het oog hierop zouden op grond van het voorstel de bepalingen over bezoldiging die van toepassing zijn op lokale werknemers en die voortvloeien uit de wet of uit collectieve overeenkomsten die algemeen verbindend zijn, ook gelden voor ter beschikking gestelde werknemers; in plaats van de tot nu toe gebezigde term "minimumloon" zou de term "bezoldiging" worden gebruikt; (artikel 3, nieuw lid 1) - in het geval van langdurige meer dan 24 maanden durende terbeschikkingstelling moet het arbeidsrecht van de ontvangende staat worden toegepast op de ter beschikking gestelde werknemer; (nieuw artikel 2 bis) - de lidstaten moeten de componenten van de bezoldiging bekendmaken op de in artikel 5 van Richtlijn 2014/67/EU 1 genoemde officiële nationale website; (artikel 3, nieuw lid 1) - in de zin van artikel 3, lid 8 zouden de algemeen verbindende collectieve overeenkomsten toegepast moeten worden op ter beschikking gestelde werknemers in alle economische sectoren. (artikel 3, nieuw lid 1 bis) De naleving van het subsidiariteitsbeginsel in het voorstel kan alleen worden onderzocht door het te vergelijken met de bepalingen van de richtlijn die momenteel van kracht is. 3. Context: de geldende regelgeving van de Europese Unie met betrekking tot ter beschikking gestelde werknemers 3.1. De richtlijn - Het doel van deze richtlijn is de wetgeving van de lidstaten te harmoniseren, dat wil zeggen dat hierin de bindende regels voor minimale bescherming worden vastgelegd die met betrekking tot ter beschikking gestelde werknemers moeten worden nageleefd. - Het toepassingsgebied ervan strekt zich uit tot ondernemers die zich gevestigd hebben in de lidstaat die in het kader van transnationale dienstverlening een werknemer ter beschikking stelt aan een andere lidstaat. - Het begrip "ter beschikking gestelde werknemer" verwijst naar het geval waarin een onderneming een dienst verleent in een andere lidstaat door tijdelijk haar eigen werknemers ter beschikking te stellen om daar diensten te verlenen. De terbeschikkingstelling kan ook plaatsvinden als onderdeel van een groep of via een uitzendbureau. - Op grond van artikel 3, lid 1, tweede alinea, onder c) heeft de ter beschikking gestelde werknemer recht op een door de ontvangende staat in de wetgeving of een collectieve arbeidsovereenkomst bepaald minimumloon. De regels van de ontvangende staat hebben verder bijvoorbeeld betrekking op de maximale werk- en minimale rustperioden van de ter beschikking gestelde werknemer. 1 Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt ("de IMI-verordening"), voor de EER relevante tekst, PB L 159 van , blz (hierna: handhavingsrichtlijn) PE v /11 NP\ doc

7 - In artikel 3, leden 3 t/m 5 wordt lidstaten de mogelijkheid geboden om in duidelijk vastgelegde gevallen (bijv. wanneer de duur van de terbeschikkingstelling niet meer dan één maand bedraagt) na raadpleging van de sociale partners af te wijken van de bepalingen over minimumlonen. - In de richtlijn als geheel worden minimale voorschriften vastgelegd voor de rechtspositie en de arbeidsverhouding van ter beschikking gestelde werknemers, en wordt de lidstaten passende flexibiliteit geboden om regels toe te passen die gunstiger voor de werknemers zijn (artikel 3, lid 7). - Dientengevolge wordt het juiste evenwicht geboden tussen het vrij verrichten van diensten, de bescherming van de rechten van werknemers en het waarborgen van eerlijke concurrentievoorwaarden De handhavingsrichtlijn - Met de richtlijn wordt beoogd gevallen van misbruik bij de toepassing van de richtlijn te verhinderen, de verantwoordelijkheid van onderaannemers te reguleren en op te treden tegen zogenaamde brievenbusbedrijven. - Als gevolg daarvan wordt de samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de instanties in de lidstaten die zich met de terbeschikkingstelling van werknemers bezighouden efficiënter en wordt de lidstaten een groter aantal controles opgelegd. - De omzettingstermijn verstrijkt op 18 juni 2016; tot nu toe heeft de omzetting naar het Hongaarse rechtssysteem nog niet plaatsgevonden. 4. Het onderzoek naar het subsidiariteitsbeginsel in de commissie Europese Zaken Tijdens de vergadering van de commissie Europese Zaken van 30 maart 2016 heeft een vertegenwoordiger van het ministerie van Economische Zaken het doel en de belangrijkste punten van het voorstel uiteengezet. De commissie Europese Zaken heeft vastgesteld dat het onderzoek naar het subsidiariteitsbeginsel juridisch mogelijk is, aangezien de termijn van acht weken voor het versturen van een gemotiveerd advies op 10 mei 2016 afloopt. De commissie Europese Zaken heeft op haar vergadering van 12 april 2016 het onderzoek naar de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel met betrekking tot het voorstel uitgevoerd, en daarbij de volgende bezwaren geformuleerd: - Gegrondheid van het voorstel: in het voorstel wordt ondanks de in artikel 5 van Protocol Nr. 2 genoemde motiveringsplicht in het geheel niet verwezen naar de naleving van het subsidiariteitsbeginsel, noch worden er gedetailleerde argumenten gegeven; in de motivering wordt slechts melding gemaakt van het feit dat de richtlijn gewijzigd is. - Uitleg van het verwachte effect van het voorstel: in de effectbeoordeling 1 en het voorstel wordt in het geheel niet stilgestaan bij de werkelijke impact van de invoering van het begrip "bezoldiging", noch voor de lidstaten noch voor de ondernemingen die de dienst verlenen, hetgeen indruist tegen artikel 5 van Protocol Nr De noodzakelijkheid en evenredigheid van het voorstel: de richtlijn garandeert een passend evenwicht tussen het vrij verrichten van diensten en de bescherming van de rechten van ter beschikking gestelde werknemers. In de richtlijn worden minimale voorschriften vastgesteld 1 SWD (2016) 52, werkdocument van de diensten van de Commissie NP\ doc 7/11 PE v01-00

8 waarvan kan worden afgeweken als dat gunstiger is voor de werknemers, oftewel: de geldende regelgeving biedt de mogelijkheid dat de ter beschikking gestelde werknemer een hoger loon ontvangt dan het minimumloon. Gezien deze bepalingen voldoet de richtlijn zonder meer aan het subsidiariteitsbeginsel. In het voorstel wordt daarentegen de gedifferentieerde benadering die wordt gehanteerd met inachtneming van de verschillen die voortkomen uit de status van de ter beschikking gestelde of plaatselijke werknemer ingeperkt. Het voorstel zou ten opzichte van de richtlijn een dusdanige inmenging in het vrij verrichten van diensten tot gevolg hebben en de ontstane concurrentievoorwaarden dusdanig verstoren dat dit niet kan worden gerechtvaardigd met de nivellering van de loonkosten. Dit laatste kan overigens door middel van economische ontwikkeling en toenemende reële convergentie worden bewerkstelligd, en niet via wetgeving. - Meerwaarde van het voorstel: in plaats van "minimumloon" wordt het begrip "bezoldiging" voorgesteld. Het in de richtlijn ingevoerde concept "minimumloon" is in principe exact gedefinieerd op nationaal of sectoraal niveau. Toch heeft de Europese Commissie zich meermalen beziggehouden met gedetailleerde kwesties in verband met het minimumloon, door de richtlijn te interpreteren. Het Europees Hof van Justitie heeft bijvoorbeeld geoordeeld dat de berekening van het minimumuurloon en/of het minimumloon voor stukwerk die is gebaseerd op de indeling van de werknemers in loongroepen zoals die in de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomsten van de lidstaat van ontvangst is vastgesteld, niet in strijd is met artikel 3, leden 1 en 7 van de richtlijn, mits die berekening en die indeling volgens bindende en transparante regels worden verricht. 1 In hetzelfde arrest heeft het Europees Hof van Justitie tevens vastgesteld dat een dagelijkse reistijdvergoeding die aan de werknemers wordt uitgekeerd mits de reis die zij dagelijks naar en van hun werkplek maken, meer dan een uur in beslag neemt, moet worden aangemerkt als een deel van het minimumloon van de ter beschikking gestelde werknemers voor zover aan deze voorwaarde is voldaan; het is de taak van de nationale rechter na te gaan of dat het geval is. Uit de zaak C-522/12 2 komt onder andere duidelijk naar voren dat ook de vaststelling van de componenten waaruit het minimumloon bestaat het vrij verrichten van diensten tussen lidstaten niet mag inperken. Deze voorbeelden laten duidelijk zien dat de toepassing van een schijnbaar eenduidig begrip minimumloon diverse interpretatieproblemen kan opwerpen. Wat betreft de beoordeling van het subsidiariteitsbeginsel is het in het voorstel van doorslaggevend belang dat het begrip "bezoldiging" minder eenduidig is dan de term "minimumloon" en aanleiding geeft tot onzekerheid, en verder dat de praktische toepassing van de voorwaarde "alle verplicht gestelde bezoldigingselementen" kan leiden tot allerlei geschillen en zelfs misbruik. De invoering van een concept dat niet eenduidig is voor alle belanghebbenden druist in tegen de beginselen van rechtszekerheid en subsidiariteit. Het voortdurend bijwerken van het begrip "bezoldiging" voor alle functies op nationaal, regionaal en lokaal niveau betekent een ongefundeerde administratieve belasting voor de lidstaten, en voor ondernemingen kan dit leiden tot rechtsonzekerheid en kunstmatige marktbelemmeringen. Bovendien zou het concept "bezoldiging" vanwege de lagere lonen in de Midden- en Oost-Europese lidstaten het eerlijke concurrentievoordeel van binnenlandse ondernemingen onmogelijk maken door middel van kunstmatige marktinterventies en achteraf gewijzigde regelgeving. 1 Arrest in de zaak C-396/13 van 12 februari 2015: Sähköalojen ammattiliitto ry/elektrobudowa Spólka Akcyjna. 2 Punt 37 van de motivering bij het arrest in zaak C-522/12 van 7 november 2013: Tevfik Isbir/DB Services GmbH. PE v /11 NP\ doc

9 - Brede raadpleging voorafgaand aan de indiening van het voorstel: de Europese Commissie heeft ondanks de in artikel 2 van Protocol Nr. 2 vastgelegde verplichting van raadpleging vooraf geen brede raadpleging gehouden en in het geheel geen rekening gehouden met de regionale en lokale aspecten van de geplande maatregel. Verder was de Europese Commissie niet ontvankelijk voor de brief die negen lidstaten (Bulgarije, de Tsjechische Republiek, Estland, Hongarije, Litouwen, Letland, Polen, Slowakije en Roemenië) gezamenlijk hebben opgesteld in augustus 2015, waarin de lidstaten een herziening van de richtlijn nodig achtten na het verstrijken van de omzettingstermijn van de handhavingsrichtlijn en de grondige evaluatie van de effecten van de richtlijn. De lidstaten hebben tevens hun bezorgdheid geuit dat het beginsel van gelijke beloning voor gelijk werk op dezelfde plaats mogelijk onverenigbaar is met de interne markt aangezien de loonverschillen tussen de lidstaten een rechtmatig element vormen van concurrentievoordeel voor dienstverleners. - De socialebeleidsdimensie van het voorstel: In overweging 12 van het voorstel staat in overeenstemming met artikel 153 VWEU dat "het de bevoegdheid van de lidstaten is overeenkomstig hun wetgeving en praktijk bezoldigingsvoorschriften vast te stellen". Tegelijkertijd heeft de verplichtstelling van het betalen van een bezoldiging in het voorstel gevolgen voor de bevoegdheden van de lidstaten (ondernemingen die werknemers ter beschikking stellen) om de hoogte van de bezoldiging vast te stellen. Dat wil zeggen dat er in het voorstel wordt gestreefd naar de kunstmatige verlaging van de loonverschillen die voortkomen uit de verschillen in economische ontwikkeling, hetgeen in strijd is met de louter ondersteunende en aanvullende bevoegdheden van de Unie op het gebied van sociaal beleid. 5. Het standpunt van de commissie Europese Zaken in verband met de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel Het voorstel - verwijst in zijn toelichting in het geheel niet naar de naleving van het subsidiariteitsbeginsel, hetgeen indruist tegen artikel 5 van Protocol Nr. 2, en ook in de effectbeoordeling komt het werkelijke effect van de invoering van het begrip "bezoldiging" niet aan de orde; - zou, in strijd met de beginselen van evenredigheid en noodzakelijkheid, vergeleken bij de richtlijn een dusdanige inmenging in het vrij verrichten van diensten tot gevolg hebben en de ontstane concurrentievoorwaarden kunstmatig verstoren in een mate die niet kan worden gerechtvaardigd met de nivellering van de loonkosten; - biedt geen meerwaarde met de invoering van het voorgestelde begrip "bezoldiging" in plaats van de term "minimumloon", aangezien het begrip "bezoldiging" minder eenduidig is en onzekerheid in de hand werkt. De invoering van een concept dat niet eenduidig is voor alle belanghebbenden druist in tegen de beginselen van rechtszekerheid en subsidiariteit; - is niet voorafgegaan door de in artikel 2 van Protocol Nr. 2 voorgeschreven brede raadpleging, en de Europese Commissie heeft geen rekening gehouden met de regionale en lokale aspecten van de geplande maatregel; - streeft met de invoering van het begrip "bezoldiging" op het vlak van sociaal beleid naar de kunstmatige nivellering van de loonverschillen die tussen de lidstaten bestaan als gevolg van NP\ doc 9/11 PE v01-00

10 de verschillen in economische ontwikkeling maar de concurrentie niet verstoren, hetgeen in strijd is met de louter ondersteunende en aanvullende bevoegdheden van de Unie op het gebied van sociaal beleid. De commissie Europese Zaken stelt op grond van het bovenstaande vast dat het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten [COM(2016)128; 2016/0070(COD)] in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel. Bijlage De procedure bij het onderzoek naar de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel en de mogelijke gevolgen daarvan Het subsidiariteitsbeginsel houdt volgens artikel 5 VEU het volgende in: "(3) Krachtens het [...] subsidiariteitsbeginsel mag de Unie op de gebieden die niet onder haar exclusieve verantwoordelijkheid vallen slechts optreden indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt. De instellingen van de Unie passen het subsidiariteitsbeginsel toe overeenkomstig het protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. De nationale parlementen zien er volgens de in dat protocol vastgelegde procedure op toe dat het subsidiariteitsbeginsel wordt geëerbiedigd. (4) Krachtens het evenredigheidsbeginsel mogen de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken. De instellingen van de Unie passen het evenredigheidsbeginsel toe overeenkomstig het protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid." Het onderzoek naar de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel op grond van artikel 6 van Protocol Nr. 2: "Ieder nationaal parlement en iedere kamer van een van die parlementen kan binnen een termijn van acht weken vanaf de datum van toezending van een ontwerp van wetgevingshandeling aan de voorzitters van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, in de officiële talen van de Unie, een gemotiveerd advies toezenden waarin wordt uiteengezet waarom het betrokken ontwerp zijns inziens niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel. (...)" De gevolgen van het gemotiveerd advies hangen ervan af hoeveel nationale parlementen binnen de gestelde termijn van acht weken de schending van het subsidiariteitsbeginsel hebben geconstateerd bij hetzelfde wetgevingsvoorstel van de Unie. In de procedure beschikken alle 28 nationale parlement over 2 stemmen (in totaal 56 stemmen). Een gemotiveerd advies kan vooral invloed uitoefenen op de Europese PE v /11 NP\ doc

11 besluitvorming als afhankelijk van de Europese wetgevingsprocedure een kwart, een derde of de meerderheid van de nationale parlementen een schending van het subsidiariteitsbeginsel vaststelt. Op grond van artikel 7 van Protocol Nr. 2 moet in het zogenaamde "gelekaartmechanisme", als een derde van de nationale parlementen (d.w.z. 19 stemmen) een schending van het subsidiariteitsbeginsel vaststelt bij hetzelfde voorstel, dit voorstel worden herzien. Op grond van die herziening kan de indiener besluiten het voorstel te handhaven, te wijzigen of in te trekken. Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is er twee keer sprake geweest van een gelekaartmechanisme. In het eerste geval werd het voorstel ingetrokken, in het tweede geval 1 hield de Europese Commissie vast aan het voorstel in ongewijzigde vorm. Besluit /2016 ( ) OGY van het Hongaars parlement over de aanneming van het verslag over de voorwaarden voor aanneming van een gemotiveerd advies over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten 1. Het Hongaars parlement neemt het verslag over de voorwaarden voor aanneming van een gemotiveerd advies over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten [COM(2016)128; 2016/0070(COD)] (hierna: verslag) aan en stelt op grond daarvan vast dat het voorstel voor een richtlijn indruist tegen het subsidiariteitsbeginsel. 2. Het Hongaars parlement verzoekt zijn voorzitter het in het verslag vastgelegde gemotiveerd advies onverwijld door te sturen naar het Europees Parlement, de Raad en de voorzitter van de Europese Commissie, en hiervan tegelijkertijd ook de regering op de hoogte te stellen. dr. János Latorcai ondervoorzitter van het Hongaars parlement László Földi griffier van het Hongaars parlement István Ikotity griffier van het Hongaars parlement 1 In verband met de ontwerpverordening van de Raad betreffende de oprichting van een Europees Openbaar Ministerie heeft het Hongaars parlement in Besluit 87/2013 (X. 22.) OGY een schending van het subsidiariteitsbeginsel vastgesteld. NP\ doc 11/11 PE v01-00