SOORTMANAGEMENTPLAN BOUWKUNDIG VERSTERKEN Centrum Veilig Wonen 21 FEBRUARI 2019

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "SOORTMANAGEMENTPLAN BOUWKUNDIG VERSTERKEN Centrum Veilig Wonen 21 FEBRUARI 2019"

Transcriptie

1 SOORTMANAGEMENTPLAN BOUWKUNDIG VERSTERKEN Centrum Veilig Wonen 21 FEBRUARI 2019

2 Contactpersoon DEIRDRE LAGAS Arcadis Nederland B.V. Postbus AB Assen Nederland 2

3 INHOUDSOPGAVE 1 INLEIDING Aanleiding Doel en reikwijdte generieke ontheffing Wnb Toelichting SMP Nut en noodzaak Strategie Onderzoeksmethode Modelmatige aanpak Gehanteerde informatiebronnen Verantwoording proces Planfase Uitvoeringsfase 13 2 WETTELIJK KADER SOORTENBESCHERMING Wet natuurbescherming Korte inleiding Provincie bevoegd gezag Algemene zorgplicht voor alle soorten Specifiek beschermde soorten Verbodsbepalingen, vrijstellingen en ontheffingen Verbodsbepalingen Vrijstelling Ontheffing Aanhaken bij de Omgevingsvergunning (Wabo) Rijksbeleid generieke aanpak SMP 17 3 ONDERZOEK FAUNA Relevante gebouwbewonende soorten Nulmeting Inleiding Bureauonderzoek actuele waarnemingen 19 3

4 3.2.3 Modelmatig onderzoek quick scan Veldonderzoek belangrijkste functies kwalitatieve nulmeting Inspectie gebouwen controle nulmeting Monitoring Inleiding Gebiedsmonitoring populatietrend Steekproef functionaliteit mitigatie 22 4 AANWEZIGE GEBOUWBEWONENDE SOORTEN Inleiding Zoogdieren Gewone dwergvleermuis Gewone grootoorvleermuis Laatvlieger Meervleermuis Rosse vleermuis Ruige dwergvleermuis Tweekleurige vleermuis Watervleermuis en franjestaart Steenmarter Broedvogels met jaarrond beschermde nesten Boerenzwaluw Huismus Huiszwaluw Gierzwaluw Kerkuil Overige gebouwbewonende vogelsoorten 64 5 INGREEP Ingrepen Versterkingsmaatregelen Overige ingrepen Bepalen kans op effect vanuit ingreep Mogelijke overtredingen 70 6 NATUURVRIJ MAKEN VAN GEBOUWEN Stap 1 bepalen ecologische status Stap 2 uitvoeren ecologische inspectie Stap 3 bepalen noodzaak ontmoedigen 75 4

5 6.4 Stap 4 opstellen uitvoeringsplan Stap 5 uitvoeren van ontmoediging Stap 6 natuurvrij verklaren 78 7 NATUURINCLUSIEF VERSTERKEN VAN GEBOUWEN Uitgangspunten mitigatie Mitigatietaakstelling per gebouw Projectorganisatie mitigatie Ecologische input in het ontwerpproces Taken en verantwoordelijkheden actoren uitvoeringsfase Ontwerpproces natuurinclusieve maatregelen Stappenplan Stap 1 - Keuze maatwerk versus generieke maatregelen Stap 2 Ontwerp mitigatiemaatwerk bij belangrijke verblijffuncties/bijzondere soorten Stap 3 Ontwerp mitigatiemaatwerk bij bijzonder gebouw Werkwijze bij maatwerktrajecten Stap 4 Ontwerp generieke mitigatie Stap 5 Uitvoeringsplan Stap 6 Saldering van mitigatie Treffen van omgevingsmaatregelen 88 8 ONDERBOUWING INGREEP EN PLAN Inleiding Ingrepen en wettelijke overtredingen Gebrek aan alternatieven Belang van de ingreep Relevante belangen Belangen bouwkundig versterken Belangen koppelkansen Garanderen van staat van instandhouding 94 5

6 BIJLAGEN BIJLAGE A BESCHERMDE SOORTEN 95 BIJLAGE B GESCHIKTHEIDSCRITERIA SOORTEN 98 BIJLAGE C VERKLARENDE WOORDENLIJST 102 COLOFON 103 6

7 1 INLEIDING 1.1 Aanleiding In opdracht van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) wordt de komende jaren een groot aantal gebouwen bouwkundig versterkt. Het Centrum Veilig Wonen (CVW) is verantwoordelijk voor de daadwerkelijke uitvoering van de bouwactiviteiten. Van deze panden is een onbekend deel in gebruik als verblijfplaats voor vleermuizen of vogels waarvan het nest jaarrond beschermd is (huismus, gierzwaluw). Zie onderstaande afbeelding voor de plekken waar beschermde soorten zijn te verwachten in woningen. Afbeelding 1 - Dwarsdoorsnede van een woning met de plekken waar verblijfplaatsen zijn te verwachten van huismus (linksboven), steenmarter (linksonder), gewone dwergvleermuis (rechtsboven) en gierzwaluw (rechtsonder). De locaties van de verblijfplaatsen hangen af van het gebouw, gebruikte materialen, aanwezige holtes en locatie van het gebouw. De benodigde versterkingen kunnen leiden tot overtredingen van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (Wnb, zie verder hoofdstuk 2). Gelet op aard en omvang van de versterkingsmaatregelen is de normale wijze van aanvragen van een ontheffing soortbescherming echter onwerkbaar. Gedurende tien jaar zullen naar verwachting duizenden gebouwen versterkt moeten worden. Vanaf 1 oktober 2017 starten de werkzaamheden waarbij op het hoogtepunt maandelijks mogelijk tot 250 gebouwen worden versterkt. Om te komen tot een complete juridische dekking van de werkzaamheden is het advies om gebruik te maken van een generieke ontheffing op basis van een Soortmanagementplan (SMP), zie onderstaand tekstkader. SMP en Generieke ontheffing een nieuw fenomeen Het rijk bood de mogelijkheid om op gebiedsniveau een generieke ontheffing Flora- en faunawet aan te vragen. Daarbij moet nog voorgesorteerd worden op toekomstige ontwikkelingen, zonder dat de plannen volledig uitgewerkt zijn. Om hier handen en voeten aan te geven dient gewerkt te worden met een Soortmanagementplan in combinatie met een gebiedsontheffing. Het duurzame behoud van populaties staat daarbij voorop. Ook onder de nieuwe Wnb blijft dit mogelijk. Sterker nog, de provincies het nieuwe Bevoegde gezag voor de Wnb - gaan dit stimuleren om de werk- en regeldruk voor alle partijen te verminderen. Ook minister Blok heeft gepleit voor een generieke aanpak natuur in de brief van 11 november 2016 over het rapport Economische gevolgen Flora- en faunawet. Samenwerking met lokale en regionale overheden is daarbij wenselijk en een kans om op brede schaal invulling te geven aan het thema biodiversiteit. Het kan daarbij gaan om het vergroenen van woonwijken en dorpen om naast verblijfplaatsen ook het leefgebied te versterken. 7

8 1.2 Doel en reikwijdte generieke ontheffing Wnb Centrum Veilig Wonen heeft Arcadis opdracht gegeven voor het opstellen van een Soortmanagementplan (SMP) voor het bouwkundig versterken. Het SMP dient als onderbouwing richting het bevoegd gezag (Provincie Groningen) voor de aanvraag gebiedsontheffing Wnb in kader van soortenbescherming. Daarnaast dient dit document als leidraad voor CVW bij het versterken van gebouwen indien beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Het SMP en de aanvraag voor generieke ontheffing soortenbescherming Wnb heeft betrekking op de versterkingsopgave binnen de volgende gemeenten in de Provincie Groningen: Appingedam, Delfzijl, Groningen, Het Hogeland, Midden-Groningen en Loppersum. Afbeelding 2 Overzichtskaart van het gebied waarvoor de ontheffing geldig is. NB: in deze figuur is de grens van het werkgebied aangepast in de grens van de gemeenten waarbinnen de ontheffing geldt. Omdat sinds datum ontheffing een aantal gemeentelijke herindelingen heeft plaatsgevonden, is aangesloten bij de nieuwe grenzen en gemeenten. De generieke ontheffing kan gebruikt worden door het CVW en partijen die in opdracht van CVW werkzaamheden verrichten. Daarnaast mogen derde partijen die versterkingsprojecten uitvoeren onder voorwaarden ook gebruik maken van de ontheffing. Binnen de reikwijdte van het SMP vallen de volgende typen maatregelen: Versterkingsmaatregelen die de komende tien jaar worden getroffen ter versterking van gebouwen om veiligheidsrisico s te voorkomen als gevolg huidige en toekomstige aardbevingen door de gaswinning. De versterkingsmaatregelen zijn hierbij ingedeeld in acht levels (niveaus): van beperkte ingreep van het vervangen van een schoorsteen tot volledige sloop van een gebouw (indien dit onder verantwoording van CVW gebeurt). Koppelkansen en wensen bewoners: dit zijn maatregelen die voortkomen uit de wensen van bewoners en die gekoppeld worden aan de versterkingsmaatregelen. Het gaat daarbij veelal om energetische maatregelen die het wooncomfort verbeteren en een bijdrage leveren aan duurzaamheidsdoelstellingen. 8

9 In overleg met het huidige bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Provincie Groningen) is overeengekomen dat de monitoringverplichting in het kader van de huidige ontheffing Flora- en faunawet die betrekking heeft op de zogenaamde nul-op-de-meter woningen (NOM) ten behoeve van woningen van woningcorporaties (WOCO-projecten), overgaat in de nieuwe ontheffing Wnb. De NOM-woningen zijn als apart level opgenomen in de versterkingsmaatregelen. De maatregelen die bij NOM-woningen worden toegepast, worden niet standaard voorgeschreven in andere levels. Binnen het plangebied (heel het gebied waarbinnen bouwkundige versterkingen plaatsvinden) worden verschillende deelgebieden onderscheiden. Het plangebied is verdeeld in versterkingsgebieden. Ieder versterkingsgebied heeft een versterkingspunt van waaruit de projecten worden gecoördineerd. Daarbinnen worden in het kader van dit SMP Salderingsgebieden onderscheiden. De afbakening van deze gebieden vindt plaats op basis van geografie. Binnen deze salderingsgebieden worden clusters onderscheiden. Dit zijn eenheden aaneengesloten en vergelijkbare gebouwen. Daarbij valt te denken aan een serie rijtjeswoningen van gelijk type en bouwperiode, een lintbebouwing van vergelijkbaar bouwtype en bouwperiode, maar ook aan losstaande woningen. Onderstaand schema geeft de indeling in gebieden schematisch weer. Afbeelding 3 Plangebied, versterkingsgebieden, salderingsgebieden en clusters 9

10 1.3 Toelichting SMP Nut en noodzaak Het SMP en gebiedsontheffing Wnb heeft diverse voordelen voor de betrokken partijen, zoals: duurzame bescherming van fauna binnen de reikwijdte van de versterkingsopgave; bijdrage aan de biodiversiteit (realisatie van een plus) door altijd natuurinclusief (uitbreiding van het netwerk van verblijfplaatsen) te versterken, ook als hier wettelijk gezien geen directe aanleiding voor is; behouden van fauna als onderdeel van de leefbaarheid voor de bewoners; uniforme en structurele aanpak van fauna zodat de versterkingsmaatregelen ongehinderd door kunnen gaan; complete juridische dekking voor alle typen ingrepen en daarmee geen risico op planvertraging; bedrijfsmatige inpassing van het Managementplan in het versterkingsprogramma van CVW; eenduidigheid bij aanbestedingen van werkzaamheden richting aannemers vanwege standaardvoorschriften en uitwerking van beschermingsmaatregelen; vergroting van de flexibiliteit voor de plannenmakers door verkorting van de onderzoek- en planperiode en tijdige overcompensatie zodat altijd voldoende alternatieve verblijfplaatsen aanwezig zijn. Dit is noodzakelijk omdat nu continu conflicten ontstaan, omdat de versterkingsmaatregelen hooguit één jaar van tevoren gepland worden en de reguliere looptijd vanuit Wnb al snel twee jaar in beslag neemt; verminderen van de regeldruk bij het bevoegd gezag ten aanzien van het behandelen van ontheffingsaanvragen Strategie Binnen een SMP wordt per beschermde soort een blauwdruk en routeplanner gegeven met gestandaardiseerde werkprotocollen (hoe en wanneer uitvoeren van ingreep), concrete mitigatiemaatregelen (waar en welke faunavoorzieningen realiseren) en stappenplannen voor maatwerk maatregelen. Door de negatieve effecten het bouwkundig versterken tijdig en op gebiedsniveau te mitigeren, komen de populaties niet onder druk te staan. Onder die voorwaarde kan een gebiedsontheffing voor de Wnb worden aangevraagd voor alle beschermde soorten en typen ingrepen waar CVW mee te maken heeft. De omvang van de mitigatie (wettelijke taakstelling) hangt af van: de inschatting op de aanwezigheid van soorten binnen de verschillende woningtypen en gebieden; en daarmee de kans op negatieve effecten als gevolg van de verschillende vormen van het bouwkundig versterken. Met behulp van een aparte boekhouding (saldering) worden de feitelijke minnen en plussen ten opzichte van de mitigatie opgave bijgehouden en ingezet om per salderingsgebied de lokale populatie te behouden (staat van instandhouding). De crux is daarbij de estafette-aanpak. Door middel van een roulatiesysteem worden positieve maatregelen getroffen in aangrenzende gebieden, om negatieve effecten op te vangen. Dit vraagt om een uitgekiende planning die nauw aansluit en gebruik maakt van de meerjarenplanning van CVW. Zie onderstaande afbeelding voor een fictief voorbeeld voor de saldering per salderingsgebied en het verdere buitengebied (eenlingen), waarbij het aantal duurzame verblijfplaatsen ook structureel toeneemt. Zie verder hoofdstuk 7 voor een uitwerking van de strategie. 10

11 Versterkingspunt Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Jaar 4 X X X X X X X X X X X X X 0 X X 0 X X 0 0 X X X X X X X X X X X 6 broedclusters 7 broedclusters 7 broedclusters 8 broedclusters X Cluster met broedende huismussen 0 Cluster met broedende huismussen ontmoedigen voor het broedseizoen Vervangende nestlocaties huismussen Tijdelijke nestvoorzieningen huismus nog niet in gebruik Tijdelijke nestvoorzieningen huismus in gebruik Permanente nestvoorzieningen huismus nog niet in gebruik Permanente nestvoorzieningen huismus in gebruik Herbouw gebouwen binnen cluster Afbeelding 4 Fictief voorbeeld voor de saldering per versterkingsgebied (begrenzing nader te bepalen) waarbij het aantal duurzame verblijfplaatsen structureel toeneemt Onderzoeksmethode Afwijking landelijke protocollen Het soortgericht onderzoek volgens de in het SMP beschreven methode wijkt af van de landelijke protocollen. Hieronder wordt een nadere toelichting gegeven op de verschillende methodes en wat dit betekent voor de mitigerende en compenserende maatregelen en de staat van instandhouding van vleermuizen. De landelijke onderzoeksprotocollen hebben als doel de aan- of afwezigheid van verblijfsplaatsen met voldoende zekerheid vast te stellen. Het protocol is zo opgebouwd dat de kans dat een aanwezige verblijfsplaats wordt gemist (en werkzaamheden ten onrechte zonder ontheffing worden uitgevoerd) voldoende klein is. Wanneer volgens het landelijk protocol wordt gewerkt, wordt bij panden waarin geen verblijfsplaatsen zijn vastgesteld op geen enkele wijze rekening gehouden met de aanwezigheid van vleermuizen en gebouwbewonende vogelsoorten: er worden geen natuurvrijmaatregelen genomen, er is geen ecologische begeleiding en er wordt niet gecompenseerd. Dat wordt alleen gedaan bij de panden waarin verblijfsplaatsen zijn vastgesteld. Het gaat daarbij dus alleen om het behoud van de huidige verblijffunctie in woningen waar reeds verblijfplaatsen zijn vastgesteld. Wanneer wordt gewerkt volgens de methodiek van het SMP voor gebouwbewonende vleermuizen en vogels, wordt ieder pand behandeld alsof zich daarin een verblijf bevindt. Het onderzoek richt zich alleen op de bijzondere functies, namelijk kraam- en massawinterverblijfsplaatsen van vleermuizen en nestplaatsen van vogels. Hier zal altijd via maatwerk gewerkt worden aan de panden, waarbij eerst wordt bekeken of het mogelijk is de huidige (geschikte) situatie geheel te behouden. Verder wordt van ieder pand aangenomen dat zich daarin een ander verblijf, zoals een zomerverblijf of palts/paarverblijf of nest bevindt. Bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt dan ook gewerkt onder ecologisch protocol, wat betekent dat de woning natuurvrij wordt gemaakt voorafgaand aan de werkzaamheden, dat een visuele (endoscopische) inspectie wordt uitgevoerd en dat wordt gewerkt onder ecologische begeleiding. Niet alleen voor de woningen waarin een verblijfsplaats is vastgesteld (tijdens verblijfsplaatsenonderzoek en visuele inspecties), maar voor alle woningen worden compenserende maatregelen genomen. Daardoor wordt geborgd dat de het totaal aan gebruikte, maar ook ten tijde van het onderzoek niet in gebruik zijnde verblijfsplaatsen behouden blijven, of althans gecompenseerd worden. De geschiktheid van een woonwijk is na uitvoering van de werkzaamheden en compensatie minimaal van gelijke geschiktheid ten opzichte van de situatie voorafgaand aan de werkzaamheden. 11

12 Dat is wanneer volgens de landelijke protocollen wordt gewerkt niet altijd het geval: daar worden immers alleen maatregelen genomen ten behoeve van de verblijfsplaatsen die ten tijde van het onderzoek in gebruik waren en waarvan dit gebruik is vastgesteld. Alle andere geschikte verblijfsplaatsen, die ten tijde van het onderzoek niet in gebruik waren, of zijn gemist, worden niet gecompenseerd. De methode van het SMP biedt daarmee voldoende garantie - minstens even veel als wanneer volgens de landelijke protocollen zou worden gewerkt - voor het behoud van de staat van instandhouding van de gebouwbewonende vleermuissoorten en vogels in het gebied waarvoor het SMP geldt. Het SMP gaat eigenlijk zelfs een stap verder door ook panden duurzaam geschikt te maken waar tot op heden geen vleermuizen verblijven. Hiermee krijgen vleermuispopulaties de mogelijkheid om te groeien en verder te verspreiden Modelmatige aanpak In onderstaand schema staat het bouwplan van het Soortmanagementplan met de analyse stappen en de input en output. Afbeelding 5 Bouwplan van het Soortmanagementplan met de analyse stappen De volgende punten zijn een toelichting bij het bovenstaande schema: De drie kolommen representeren de betrokken partijen: CVW (links), ecologisch adviseur (midden) en bevoegd gezag (rechts). Alle groene vlakken hebben betrekking op de producten en stappen met een ecologisch advies. Het oranje vlak is het strategisch plan van CVW met betrekking tot het bouwkundig versterken van gebouwen. Na implementatie van SMP is het meerjarenplan van CVW inclusief wettelijke natuurmaatregelen. Het grote groene vlak is het feitelijke SMP Wnb. Dit vormt de blauwdruk voor het meerjarenplan CVW (pijl naar links) en de ontheffingsaanvraag Wnb (pijl naar rechts). Onder de oranje en groene vlakken is de operationele fase. Per project of plan zal een concrete uitwerking moeten komen van de voorgeschreven leidraad (SMP). 12

13 1.3.5 Gehanteerde informatiebronnen Voor het opstellen van het SMP zijn onder meer de volgende informatiebronnen gebruikt: Flora- en faunawet / Wet natuurbescherming en relevante jurisprudentie en de meeste recente ontheffingen. Soortenstandaarden; blijven vooralsnog ook gelden voor de nieuwe Wet natuurbescherming. Gedragscode Flora- en faunawet bouwend Nederland; niet meer geldig, maar wel informatief (Arcadis, 2009). SMP Woningcorporatie Servatius (Arcadis, 2016). SMP Utrecht (gemeente Utrecht, augustus 2016). SMP Oude Stad Tilburg (Bureau Waardenburg, 2 december 2014). 1.4 Verantwoording proces Planfase Voor het verkrijgen van alle benodigde ecologische informatie en draagvlak voor het SMP is samengewerkt met diverse betrokken belangengroepen onder regie van Provincie Groningen. De verkregen informatie en tips zijn zoveel mogelijk verwerkt in het SMP om zodoende te komen tot een gedragen plan waarbij rekening wordt gehouden met de wensen, mogelijkheden en diverse belangen. In het proces van totstandkoming van het SMP heeft een aantal natuurbelangenorganisaties als klankbord hun bijdrage geleverd ten aanzien van de belangrijkste beschermde soorten in het plangebied. Voor vleermuizen is Vleermuiswerkgroep Groningen betrokken. Er is gebruik gemaakt van al hun recente inventarisatiegegevens. Voor gebouwbewonende vogels is de Vogelbescherming Nederland betrokken. Voor huismus en gierzwaluw waren er geen extra verspreidingsgegevens voorhanden (ook niet vanuit de Gierzwaluwbescherming Nederland), dan die al opgenomen waren in de nationale Database Flora en Fauna (NDFF). Voor steenmarter en overige soorten is de Natuur- en Milieufederatie aangehaakt. Zij hebben geen verspreidingsgegevens ingebracht; voor deze soorten is uitsluitend gebruik gemaakt van de NDFF. Naast inbreng van verspreidingsgegevens werd ook een bijdrage geleverd tijdens een aantal plenaire bijeenkomsten, begeleid door het project Economie & Ecologie In Balans van de Provincie Groningen als onafhankelijk voorzitter, waaraan de belangengroepen deelnamen. Daarnaast is ook in een aantal separate werksessies verder gewerkt op soortniveau. Belanghebbenden hebben ook op basis van een 80% versie van het SMP - waar zij dat nodig vonden - input gegeven. Deze input is meegewogen en waar mogelijk meegenomen en ingebouwd in de definitieve versie van het SMP. Deze inbreng heeft bijgedragen aan het verder uitbouwen en aanscherpen van de definitieve versie van het SMP. Tegelijkertijd moet opgemerkt worden dat het definitieve SMP geen statisch document is, maar bijgeschaafd zal worden gedurende de uitvoering van dit grootschalige project, waarbij opnieuw dankbaar gebruik gemaakt zal worden van alle opgedane kennis en ervaring. Expert judgement en nieuwe kennis over te gebruiken mitigerende middelen zullen in het dynamische meerjaren-smp worden opgenomen waar de ecologie dit verlangt Uitvoeringsfase Vanaf 1 oktober 2017 tot 2027 de komende 10 jaar - zijn vanuit het SMP in ieder geval de volgende werkzaamheden noodzakelijk om invulling te kunnen aan de generieke ontheffing Wnb: Verdere implementatie van SMP binnen eigen organisatie van CVW. Operationele uitwerking van de ecologische maatregelen in overleg met engineers van de versterkingsopgave. Ecologische begeleiding bij de uitvoering van de ecologische maatregelen voorafgaand en tijdens het bouwkundig versterken van gebouwen. Hierbij ligt een gedeelde verantwoordelijkheid bij CVW en de betrokken aannemers. Het bijhouden van de boekhouding per versterkingspunt en zo nodig actualiseren van de planning van CVW. Daarbij is het uitgangspunt dat per salderingsgebied steeds voldoende verblijfplaatsen overblijven / zijn gerealiseerd. Het uitvoeren van gebiedsmonitoring om trends (staat van instandhouding) van vleermuizen te bepalen. Het uitvoeren van monitoring van de functionaliteit van mitigerende maatregelen (steekproef) en rapporteren van de evaluatie van de tussentijdse resultaten. De methode wordt uitgewerkt in onderhavig plan. 13

14 2 WETTELIJK KADER SOORTENBESCHERMING 2.1 Wet natuurbescherming Korte inleiding De Wet natuurbescherming (verder Wnb) is op 1 januari 2017 in werking getreden. De wet is in de plaats gekomen van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De wet is ingedeeld in hoofdstukken en kent een algemeen deel (hoofdstuk 1), delen over Natura 2000-gebieden (hoofdstuk 2), soorten (hoofdstuk 3), houtopstanden, hout en houtproducten (hoofdstuk 4), verder delen die gaan over vrijstellingen, beschikkingen en verplichtingen (hoofdstuk 5), financiële bepalingen (hoofdstuk 6), handhaving (hoofdstuk 7), overige bepalingen (hoofdstuk 8) en tot slot een beschrijving van het overgangsrecht (hoofdstuk 9) en een beschrijving van de wijziging van overige wetten (hoofdstuk 10) Provincie bevoegd gezag De taken en verantwoordelijkheden voor het verlenen van ontheffingen overgedragen van het Rijk naar de provincies. Het rijk blijft bevoegd gezag voor specifieke handelingen en activiteiten, zoals hoofdwegen, primaire waterkeringen en militaire luchthavens en terreinen. Voor de CVW betekent dit dat de Provincie Groningen bevoegd gezag is geworden voor het verlenen van ontheffingen voor de soortenbescherming in het kader van het bouwkundig versterken en de daarmee samenhangende andere werkzaamheden (voor zover die onder verantwoordelijkheid van het CVW worden uitgevoerd). De Provincie Groningen heeft de provinciale uitwerking van de regels voor de natuurbescherming zoals die voorkomen uit de Wnb samengebracht in de Verordening natuurbescherming Algemene zorgplicht voor alle soorten De Wnb kent ook een algemene zorgplicht. Deze houdt in dat eenieder voldoende zorg in acht neemt voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in dit geval - soorten. Dit laatste geldt ook voor soorten die niet specifieke beschermd zijn (art 1.11, lid 1). Dit houdt in ieder geval in dat handelen of nalaten van handelen dat schadelijk kan zijn zo veel mogelijk achterwege gelaten dient te worden (art 1.11, lid 2). Deze algemene zorgplicht geldt altijd en overal, met slechts als uitzondering handelingen die op grond van de Visserijwet worden uitgevoerd (art 1.11, lid 3). Overtredingen zijn strafbaar onder last van bestuursdwang (art 7.1 lid 2 onder a) Specifiek beschermde soorten De wet maakt onderscheid in drie categorieën van beschermde soorten, namelijk: vogelrichtlijnsoorten; habitatrichtlijnsoorten; andere soorten. Vogelrichtlijnsoorten Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn zijn in Nederland beschermd. De soorten van artikel 1 van Vogelrichtlijn zijn alle vogelsoorten die op het Europese grondgebied van de lidstaten van de EU voorkomen. Het deel daarvan dat van nature in Nederland voorkomt, is dus beschermd (art. 3.1 lid 1). Habitatrichtlijnsoorten In deze categorie vallen alle in het wild levende dieren zoals genoemd in: bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of; bijlage I bij het Verdrag van Bonn; (art. 3.5 lid 1) en (in hun natuurlijke verspreidingsgebied) planten van soorten, genoemd in: bijlage IV, onderdeel b, bij de Habitatrichtlijn of; bijlage I bij het Verdrag van Bern; (art. 3.5, lid 5) 14

15 De bijlagen zijn zeer uitgebreid en er staan ook veel soorten op genoemd die van nature niet in Nederland voorkomen. In Bijlage A is een overzicht opgenomen van het deel dat van nature in Nederland voorkomt. Andere soorten Naast de soorten waarvan de bescherming op Europees niveau verplicht is gesteld, is er ook een aantal soorten op nationaal niveau beschermd. Dit is dus een nationale kop op de Europese bescherming. Het gaat hierbij om soorten die zeer zeldzaam en/of bedreigd zijn, en waarvan het duurzaam voortbestaan niet is verzekerd als geen beschermingsmaatregelen worden getroffen. De soorten waar het om gaat zijn opgenomen op de bijlage bij de wet (art. 3.10, lid 1 onder a en c). Deze lijst is opgenomen als Bijlage A. 2.2 Verbodsbepalingen, vrijstellingen en ontheffingen Verbodsbepalingen Ten aanzien van vogels verbiedt de wet het opzettelijk doden of vangen (art. 3.1 lid 1), het opzettelijk vernielen van nesten, rustplaatsen en eieren (art. 3.1 lid 2), het rapen of onder zich hebben van eieren (art. 3.1 lid 3) en het opzettelijk storen van vogels (art. 3.1 lid 4). Het verbod tot opzettelijk storen geldt niet in het geval de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort (art. 3.1 lid 5). Ten aanzien van de overige Europees beschermde diersoorten verbiedt de wet het opzettelijk doden of vangen (art 3.5 lid 1), het opzettelijk verstoren (art 3.5 lid 2), het opzettelijk vernielen of rapen van eieren (art 3.5 lid 3) en het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen (art 3.5 lid 4). Ten aanzien van de Europees beschermde plantensoorten verbiedt de wet het opzettelijk te plukken en verzamelen, afsnijden, ontwortelen en vernielen (art 3.5 lid 5). Ten aanzien van de nationaal beschermde diersoorten geldt slechts een verbod tot het opzettelijk doden of vangen (art 3.10 lid 1 onder a) en het opzettelijk beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen (art 3.10 lid 1 onder b). Ten aanzien van de nationaal beschermde plantensoorten geldt een verbod tot opzettelijk plukken en verzamelen, afsnijden, ontwortelen of vernielen (art 3.10 lid 1 onder c) Vrijstelling Provinciale staten en de minister van EZ kunnen vrijstelling verlenen van de verbodsbepalingen (art 3.3 lid 2-4; 3.8 lid 2-5, 3.10 lid 2). Voor zover het gaat om de hiervoor beschreven verbodsbepalingen, kan in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting een ontheffing worden verleend van de verbodsbepalingen van artikel 3.1, 3.5 en 3.10, dus ten aanzien van alle beschermde soorten. Een vrijstelling mag alleen worden verleend wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Deze zijn gelijk aan de voorwaarden waaronder een ontheffing verleend kan worden (zie hier onder). Voor welke soorten een vrijstelling geldt, verschilt per bevoegd gezag (ministerie van EZ en de afzonderlijke provincies). De lijst met vrijgestelde soorten van het ministerie is alleen van toepassing op handelingen waarvoor de minister van EZ het gevoegd gezag is. Voor handelingen waarvoor gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn, geldt de vrijstellingslijst van de betreffende provincie, in dit geval de Provincie Groningen. In Bijlage A is een overzicht opgenomen van de in de Provincie Groningen vrijgestelde soorten Ontheffing Voor soorten waarvoor (in de Provincie Groningen) geen vrijstelling geldt, moet wanneer niet volgens een gedragscode wordt gewerkt een ontheffing worden aangevraagd wanneer er een handeling wordt uitgevoerd waardoor een verbodsbepalingen van artikel 3.1, 3.5 of 3.10 van de Wnb wordt overtreden (art 3.3 lid 1,3; 3.8 lid 1,3, 3.10 lid 2). Of deze ontheffing kan worden verleend, hangt af of voldaan wordt aan de voorwaarden. De voorwaarden waar aan moet worden voldaan, verschillen per categorie. De eerste eis die wordt gesteld, is dat er geen andere bevredigende oplossing mag zijn. Dat betekent -ook in combinatie met de in artikel 11.1 beschreven zorgplicht- dat wanneer een overtreding redelijkerwijs te voorkomen is, en ontheffing niet mogelijk is. De werkzaamheden moeten dan op zodanige wijze worden uitgevoerd dat er geen overtreding van de wet plaatsvindt. Te denken valt aan het kappen van bomen buiten het broedseizoen, of het afzetten van en het wegvangen van soorten in het werkgebied. 15

16 Verder kan een ontheffing alleen worden verleend wanneer is aangetoond dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort. Daarnaast gelden er per categorie verschillende aanvullende voorwaarden. Voor Vogelrichtlijnsoorten kan alleen een ontheffing worden verleend in het geval van: (art 3.3 lid 4): in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid; in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer; ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren; ter bescherming van flora of fauna; voor onderzoek of onderwijs, het uitzetten of herinvoeren van soorten, of voor de daarmee samenhangende teelt, of om het vangen, het onder zich hebben of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan. Voor Habitatrichtlijnsoorten kan alleen een ontheffing worden verleend in het geval van: (art 3.8 lid 5): in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats; ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom; in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten; voor onderzoek en onderwijs, re-populatie of herintroductie van deze soorten, of voor de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten, of om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt, bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde dieren van de aangewezen soort te vangen of onder zich te hebben, onderscheidenlijk een beperkt bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde planten van de aangewezen soort te plukken of onder zich te hebben. Voor de Andere soorten, gelden de voorwaarden die gelden voor de overige Europees beschermde soorten aangevuld met: (art 3.10 lid 2): in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied; ter voorkoming van schade of overlast, met inbegrip van schade aan sportvelden, schietterreinen, industrieterreinen, kazernes of begraafplaatsen; ter beperking van de omvang van de populatie van dieren, in verband met door deze dieren ter plaatse en in het omringende gebied veelvuldig veroorzaakte schade of in verband met de maximale draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden; ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren; in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw; in het kader van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer; in het kader van bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied, of in het algemeen belang Aanhaken bij de Omgevingsvergunning (Wabo) Er kan voor worden gekozen geen ontheffing Wnb aan te vragen, maar de toestemming aan te laten haken bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) c.q. Omgevingsvergunning. In dat geval dient het betreffende onderzoek gevoegd te worden bij de aanvraag Omgevingsvergunning. Het bevoegd gezag voor de Omgevingsvergunning vraagt vervolgens een verklaring van geen bedenking (vvbg) aan bij het bevoegd gezag Wnb. De voorwaarden waaronder de vvgb wordt afgegeven maken vervolgens onderdeel uit van de Omgevingsvergunning. Wanneer ervoor wordt gekozen de toestemming Wnb niet aan te laten haken, moet de ontheffing Wnb zijn aangevraagd voordat de Omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Voor de onderhavige aanvraag is niet gekozen voor aanhaken aan een Omgevingsvergunning, de ontheffing wordt dus apart aangevraagd. 16

17 2.3 Rijksbeleid generieke aanpak SMP Minister Blok, Minister voor Wonen en Rijksdienst, heeft in november 2016 de kamer geadviseerd om een gebiedsontheffingen te verlenen bij repeterende projecten waarbij natuur inclusieve bouw- en ontwikkelmethoden zijn opgenomen. Omdat bij grotere bouw- en ontwikkelprojecten de initiatiefnemers vroegtijdig in het voorbereidingsproces mogelijk aanwezige beschermde flora en fauna in ogenschouw neemt, blijft de instandhouding van beschermde flora en fauna gewaarborgd. Specifiek worden hier repeterende projecten, zoals bij renovatiewerkzaamheden van woningbouwcorporaties, genoemd, waarbij vooraf ontheffingen kan worden verkregen op basis van uitgewerkte standaard maatregelen- en activiteitenplannen. Door daarbij standaard verblijfplaatsen voor gebouw bewonende fauna (vooral vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen) in het gebouw aan te brengen, kan er op termijn zelfs een positief effect kan optreden voor de instandhouding van die beschermde fauna. Dit resulteert per bouweenheid in een goede en goedkope oplossing. Voordeel vanuit het perspectief van de Flora- en faunawet is dat door het beschikbaar komen van extra verblijfsplaatsen dit op termijn voordelig kan zijn voor de instandhouding van de soorten waar die verblijfplaatsen op gericht zijn. Zo n generieke aanpak is vooral geschikt bij projecten met voldoende voorspelbaarheid ten aanzien van de aanwezigheid van beschermde soorten en de eenvormigheid van de gebouwen. Naast het advies van Minister Blok om in de Flora- en faunawet generieke gebiedsontheffingen mogelijk te maken, voorziet Minister Blok meer mogelijkheden voor een generieke ontheffing onder de Wnb. Doordat gemeenten en provincies lokaal meer betrokken zijn en beter op de hoogte zijn van lokale procedures en voorwaarden, wordt het eenvoudiger om generieke ontheffingen te verlenen. Naast het advies van Minister Blok is in de Wnb ook de wettelijke mogelijkheid opgenomen programmatische aanpak ten behoeve van soortenbescherming. Bij het opstellen van een programmatische aanpak soortenbescherming dient inzichtelijk gemaakt te worden dat de werkzaamheden en (mitigerende) maatregelen gericht is op behoud van een gunstige staat van instandhouding van soorten. 17

18 3 ONDERZOEK FAUNA 3.1 Relevante gebouwbewonende soorten Voor de versterkingsmaatregelen - en de daaraan gekoppelde maatregelen - aan de gebouwen zal rekening moeten worden gehouden met gebouwbewonende soorten. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de relevante beschermde soorten die zijn aangetroffen of zijn te verwachten in de te versterken gebouwen en het beschermingsregime Wnb. Daarnaast zijn er nog verschillende soorten die incidenteel gebruik maken van gebouwen zoals de steenuil, ooievaar, spreeuw, zwarte roodstaart, kauw, bunzing en kleine watersalamander. Als deze soorten worden aangetroffen zal er met maatwerk een oplossing gezocht worden om de verblijfplaats te behouden indien mogelijk. Tabel 1 Overzicht van de relevante beschermde soorten voor de gebouwen van het SMP CVW en het beschermingsregime onder Wnb. Soortgroep Soort Beschermingsregime Wnb Vleermuizen Gewone dwergvleermuis Soorten Habitatrichtlijn Gewone grootoorvleermuis Laatvlieger Meervleermuis Rosse vleermuis Ruige dwergvleermuis Tweekleurige vleermuis Watervleermuis Soorten Habitatrichtlijn Soorten Habitatrichtlijn Soorten Habitatrichtlijn Soorten Habitatrichtlijn Soorten Habitatrichtlijn Soorten Habitatrichtlijn Soorten Habitatrichtlijn Overige zoogdieren Steenmarter Andere soorten Vogels met jaarrond beschermde nesten Huismus Soorten Vogelrichtlijn Boerenzwaluw Soorten Vogelrichtlijn *) Huiszwaluw Soorten Vogelrichtlijn *) Gierzwaluw Kerkuil Ooievaar Steenuil Soorten Vogelrichtlijn Soorten Vogelrichtlijn Soorten Vogelrichtlijn Soorten Vogelrichtlijn Torenvalk Soorten Vogelrichtlijn *) Kauw Soorten Vogelrichtlijn *) Spreeuw Soorten Vogelrichtlijn *) Zwarte roodstaart Soorten Vogelrichtlijn *) Overige broedvogels Gebouw-, tuin- en erfvogels Soorten Vogelrichtlijn *) Nest is jaarrond beschermd als er in de omgeving onvoldoende alternatieven zijn 18

19 Er is door de nieuwe bevoegde gezagen (provincies) gekozen voor een beleidsarme overgang van de Flora- en faunawet naar de Wet natuurbescherming. Vanuit die optiek moet er dan ook vanuit worden gegaan dat de gierzwaluw, huismus, ooievaar, kerkuil en steenuil nog steeds extra bescherming genieten vanwege de status van vogels met jaarrond beschermde nesten. Dit geldt ook voor de huiszwaluw - en in mindere mate voor de boerenzwaluw - omdat deze koloniebroeders in de directe omgeving niet snel geschikte alternatieve verblijfplaatsen zullen vinden. De Wnb kent ook een algemene zorgplicht. Dit houdt in ieder geval in dat schadelijke handelingen in relatie tot alle inheemse planten en dieren voorkomen dienen te worden. Indien deze soorten hinder kunnen ondervinden vanuit de versterkingsmaatregelen, zal hier aandacht aan worden besteed. Binnen dit kader vallen ook de broedvogels zonder jaarrond beschermde nesten. De aandacht gaat daarbij ook uit naar soorten die gevonden kunnen worden in bijzondere gebouwen zoals bijvoorbeeld kerken, boerderijen en molens. 3.2 Nulmeting Inleiding De nulmeting is er op gericht te bepalen welke beschermde soorten in de gebouwen aanwezig kunnen zijn. De nulmeting is reeds uitgevoerd voor de gebouwen die medio 2018 versterkt worden. Voor de overige gebouwen wordt de nulmeting nog uitgevoerd vooruitlopend op de uitvoering van de versterkingsmaatregelen. De nulmeting bestaat uit de combinatie van de volgende onderzoeken die in de volgende paragrafen uitgewerkt worden. Bureauonderzoek verzamelen van alle bekende actuele waarnemingen. Modelmatig onderzoek middels een model wordt op basis van type gebouw en kenmerken van het gebouw voorspeld of de soort verwacht wordt (geschiktheid van gebouw en omgeving voor beschermde soorten). Veldonderzoek hierbij worden alle gebouwen bezocht tijdens twee veldbezoeken voor het vaststellen van belangrijke functies. Inspectie gebouwen fysieke inspectie van gebouwen waarbij gecontroleerd wordt of er verblijfplaatsen in de gebouwen aanwezig zijn Bureauonderzoek actuele waarnemingen Als eerste stap zijn - en worden - de actuele waarnemingen van nesten en verblijfplaatsen verzameld en op kaart gezet. Daarbij zijn de volgende digitale informatiebronnen gehanteerd: NDFF. Vleermuis Werkgroep Groningen (VWG) ten behoeve van de verspreiding van vleermuizen. Het gaat daarbij om de volgende informatiebronnen: VWG atlasonderzoek autovleren. Betreft gegevens inzake aardbevingsgebied Groningen (2002 heden) inclusief kaart welke routes zijn afgelegd. Onderzoekbestanden van Modderman Flora en Fauna voor onder andere Eemshaven en Delfzijl. Daarnaast resultaten van onderzoek naar Tweekleurige vleermuis in Baardvleermuisonderzoek 2017 door Regelink in opdracht van Provincie Groningen. Kerkenonderzoek Provincie Groningen 2011/2012 en 2013/2014. Bestand winterverblijven VWG. Alle gemelde, verdwenen en getelde kolonies uit LBG bestand , VWG bestanden en jaarverslagen en gegevens Vleermuisopvang. 19

20 3.2.3 Modelmatig onderzoek quick scan De tweede stap in de nulmeting is een quick scan waarbij middels een model voorspellingen gedaan worden om te kijken waar soorten verwacht worden. Voor de prioritaire gebouwen de gebouwen die uiterlijk medio 2018 versterkt worden, is deze quick scan reeds uitgevoerd. Bij het modelmatig onderzoek wordt op basis van kenmerken van de gebouwen en de omgeving en een voorspelling gedaan over de kans dat een soort aanwezig is. Om de kenmerken van de gebouwen en omgeving te bepalen, worden bij de quick scan alle clusters bezocht 1. Om de kans op een beschermde soort te bepalen, is de volgende formule gehanteerd: Kans soort aanwezig in gebouw = geschiktheid gebouw x geschiktheid omgeving In bijlage B zijn tabellen opgenomen met de geschiktheidscriteria per soort gebaseerd op algemene ecologische kennis, verspreidingsgegevens en expert judgement. Zie Afbeelding 6 Gehanteerde format voor de bepaling van de kans op beschermde soorten op basis van geschiktheidseisen omgeving en gebouwen per soort. onderstaande afbeelding voor de opzet. Voor de analyse is gebruik gemaakt van digitale gegevens aangevuld met een veldbezoek. Voor snelle verwerking van de gegevens zijn de veldgegevens ingevoerd in Collector app. Geschiktheidseisen omgeving Ja Nee Omgeving geschikt Omgeving ongeschikt Geschiktheidseisen gebouw Ja Gebouw (mogelijk) geschikt Hoge kans aanwezigheid Middelhoge kans aanwezigheid Nee Gebouw ongeschikt Lage kans aanwezigheid Lage kans aanwezigheid Afbeelding 6 Gehanteerde format voor de bepaling van de kans op beschermde soorten op basis van geschiktheidseisen omgeving en gebouwen per soort. Voor de uitvoering van de quick scan zijn de gebouwen geclusterd op bouwjaar en gebouwtype. Voor de GIS-analyse zijn de volgende typen gebouwen onderscheiden: Woningtype conform bouwkundige inspectie CVW (indeling op basis van daktype, bouwlagen en wel/niet vrijstaand). Bijzondere gebouwen zoals bijvoorbeeld kerken, boerderijen en molens. De GIS-analyse is in onderhavige voorbeelduitwerking gericht op de prioritaire gebouwen die in de periode oktober 2017 tot medio 2018 bouwkundig versterkt worden. In de toekomst zullen de andere gebouwen mogelijk ook aangepakt worden. Op basis van de aanvullende nulmeting (zie paragraaf 3.2.4) worden de modeluitkomsten zo veel mogelijk gevalideerd op basis van de monitoringsgegevens. Bij grote afwijkingen wordt het model (geschiktheidscriteria) bijgesteld zodat in de toekomst zo nauwkeurig mogelijke voorspellingen kunnen worden gegeven. 1 Gebouwen worden vanaf de openbare weg bekeken, hierdoor is het mogelijk dat niet alle kenmerken zichtbaar waren. Bij twijfel is er uitgegaan van de worstcase (woningen geschikt). 20

21 3.2.4 Veldonderzoek belangrijkste functies kwalitatieve nulmeting Ter controle en aanvulling van het voorspellingsmodel (quick scan naar potentieel geschikte gebouwen) worden alle gebouwen onderzocht tijdens een nulmeting. Voor de prioritaire gebouwen die tot medio 2018 versterkt worden is deze nul meting al uitgevoerd. Het veldonderzoek is gericht op het vaststellen van de belangrijkste verblijffuncties, namelijk: kolonies van gierzwaluw; kolonies van huismus; kraamverblijven van vleermuissoorten (alle gebouwbewonende soorten); (massa)winterverblijven van gewone dwergvleermuis. De nulmetingen zijn kwalitatief van aard en niet gericht op het kunnen uitsluiten van soorten voor vrijgave van gebouwen. De gehanteerde aanpak komt overeen met eerder verleende gebiedsontheffingen in het kader van Flora- en faunawet en komt tegemoet aan de wens om de onderzoeksinspanning te verminderen en het onderzoek te richten op de belangrijkste gebiedsfuncties en kernpopulaties van de betreffende soorten. Daarbij wordt er standaard al van uitgegaan dat vrijwel alle gebouwen gebruikt worden als zomer-, paar- en winterverblijf van gewone dwergvleermuis. Zie onderstaande tabel voor de geleverde onderzoeksinspanning. Tabel 2 Onderzoeksinspanning tijdens kwalitatieve nulmeting Soort Inventarisatie Periode Veldbezoeken Huismus Vaststellen kolonies / groepen van nesten en aanwezigheid van deze soort binnen clusters als broedvogel April - juli 1 overdag Gierzwaluw Vaststellen kolonies / groepen van nesten en aanwezigheid van deze soort binnen clusters als broedvogel Mei 15 juli 1 overdag Laatvlieger / gewone dwergvleermuis / overige vleermuizen Vaststellen kolonies en tellen aantal uitvliegers 15 mei 1 augustus 1 ochtend 1 avond (zelfde dag) Gewone dwergvleermuis en overige soorten Vaststellen massawinterverblijf 1 augustus 10 september 1 middernacht Het doel van het onderzoek is om inzicht te krijgen in de belangrijkste functies om op gebiedsniveau lokale populaties te kunnen behouden door middel van mitigatie (generiek en specifiek). Op basis van de nulmeting worden daarnaast de modeluitkomsten van de kans op soorten gevalideerd (zie paragraaf 3.2.3). Bij grote afwijkingen wordt het model bijgesteld zodat in de toekomst betrouwbare voorspellingen kunnen worden gegeven Inspectie gebouwen controle nulmeting Ter controle en aanvulling van de voorspelling op basis van de quick scan en kwalitatieve nulmeting wordt in bepaalde situaties nog een fysiek geïnspecteerd uitgevoerd van de gebouwen. Voorafgaand aan de uitvoering worden deze gebouwen nauwkeurig en minutieus onderzocht door een ecoloog op aanwezigheid van geschikte openingen en nesten. Deze inspectie vindt voorafgaand aan of tegelijk met de maatregelen om de gebouwen natuurvrij te maken plaats. Zie paragraaf 6.2 voor de selectie van gebouwen die meegenomen worden in de inspectie. Tijdens de inspectie worden gebouwen onderzocht op aanwezigheid van potentiële en/of actuele verblijven van jaarrond beschermde nesten van broedvogels of verblijven van vleermuizen (risicoprofiel); Deze kennis wordt vervolgens gebruikt voor het gericht ongeschikt maken (natuurvrij maken) van de gebouwen tijdens de minst gevoelige periode, voor zover noodzakelijk vanuit de beoogde ingreep. Bij de ecologische inspectie wordt gebruik gemaakt van hoogwerkers en endoscopen. Verder zullen dakpannen ter hoogte van de dakrand worden opgetild om nesten op te sporen. 21

22 De tussentijdse resultaten (looptijd van tien jaar) zullen gebruikt worden om het voorspellingsmodel (kans op soorten) en de mitigatietaakstelling (aantal verblijven per gebouw) zo nodig bij te stellen. Dit gebeurt door de ecologen van CVW en dit wordt afgestemd met het bevoegde gezag. 3.3 Monitoring Inleiding Gerichte monitoring is essentieel om de effectiviteit van de permanente mitigatiemaatregelen vast te kunnen stellen en zo nodig bij te stellen. Daarnaast kan hiermee bepaald worden of het geplande mitigatiepakket daadwerkelijk leidt tot het behouden van een populatie in het gebied. Om de monitoring te borgen zal er een monitoringsplan opgesteld worden. Dit monitoringsplan zal met de klankbordgroep besproken worden en ter goedkeuring en vaststelling opgeleverd aan het bevoegd gezag. Jaarlijks zullen de bevindingen van de monitoring worden geëvalueerd en gerapporteerd aan het bevoegd gezag. De methodiek van de monitoring zal nader uitgewerkt worden in het monitoringsplan Gebiedsmonitoring populatietrend In overleg en samenwerking met Provincie Groningen wordt ingezet op het bepalen van de regionale populatietrend voor de relevante gebouw bewonende soorten. Daarbij wordt onder meer gebruik gemaakt van de NEM methodieken met vaste telroutes en representatieve controlemetingen. Arcadis zal de aanpak van de monitoring nader uitwerken per soortengroep. Daarbij wordt ook gekeken naar de bruikbaarheid van bestaande tellingen voor het bepalen van de populatietrend, zoals tellingen van kerkzolders (vleermuizen) en winterobjecten (vleermuizen).de Vleermuiswerkgroep Groningen zal betrokken worden bij de monitoring van vleermuizen. De exacte uitvoering wordt uitgewerkt in het monitoringsplan. Dit geldt ook voor de broedvogels. Bij negatieve trend is er reden voor mogelijke herijking van gebiedsaanpak en aard van mitigatiemaatregelen. In dat geval zullen ook de monitoringsresultaten van de mitigatiemaatregelen (functionaliteit) bij de tussentijdse evaluatie worden betrokken Steekproef functionaliteit mitigatie Het is belangrijk om te komen tot een representatieve steekproef. De keuze van de te onderzoeken clusters hangt af naast het aanbod van locaties waar permanente mitigatie hebben plaatsgevonden van de volgende criteria: Variatie aan mitigatiemaatregelen en soorten. Goede ruimtelijke spreiding in het versterkingsgebied. Variatie aan type gebouwen (grondgebonden, appartementen, hoogbouw en bijzondere gebouwen). Variatie aan geschiktheid omgeving. Locatie van bijzondere soorten (vb meervleermuis) en belangrijke plekken (vb massawinterverblijf en kolonieplekken). In afwijking van de kwalitatieve nulmeting zal het monitoringonderzoek geheel volgens de landelijke protocollen worden uitgevoerd. Dit levert concretere informatie op over het daadwerkelijke gebruik van de gerealiseerde verblijfplaatsen (generieke of specifieke mitigatie). 22

23 Daarbij gelden de volgende uitgangspunten: Het monitoringsplan zal een looptijd hebben van tien jaar. Alle onderzoeken zijn kwantitatief op basis van landelijke protocollen. Om een goede referentie te hebben zal voor zover nog mogelijk binnen de planning van de versterkingsopgave een nulmeting worden uitgevoerd één jaar voor realisatie. Na realisatie van de mitigatie wordt uitgegaan van de volgende frequentie van de monitoring: Eén jaar na realisatie. Twee jaar na realisatie. Drie jaar na realisatie. Vijf jaar na realisatie. De monitoring zal uitgevoerd worden op basis van een steekproef. Het voorstel is om uiteindelijk vier Salderingsgebieden te monitoren per versterkingslevel (8x) en per koppelkans (zie paragraaf 3.3.3), verdeeld over het versterkingsgebied, type woningen en gebouwen en locaties met kolonieplekken en bijzonder soorten. Er zal een evaluatie plaatsvinden van de mitigerende maatregelen op basis van de monitoringsresultaten. 23

24 4 AANWEZIGE GEBOUWBEWONENDE SOORTEN 4.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de gebouwbewonende soorten die binnen het plangebied van het SMP voorkomen. Hierbij is specifiek aandacht besteed aan de soorten die opgenomen zijn in de Wnb. Hierbij is onderscheid gemaakt naar zoogdieren (Habitatrichtlijnsoorten vleermuissoorten en Andere soorten steenmarter) en vogels (Vogelrichtlijnsoorten alle broedvogels). Voor de broedvogels zijn alleen de boerenzwaluw, huismus, huiszwaluw, gierzwaluw en kerkuil meegenomen. Deze soorten zijn meegenomen in de mitigatiecatalogus. Indien er andere broedvogels worden aangetroffen bij gebouwen, bijvoorbeeld de zwarte roodstaart, spreeuw, torenvalk, ooievaar, kauw of steenuil zal de projectecoloog hier gepaste maatregelen nemen om negatieve effecten op deze soorten te voorkomen. Daarnaast zijn er ook nog gebouwbewonende soorten waarvoor een vrijstelling geldt. Deze soorten worden vanuit de zorgplicht wel meegenomen 4.2 Zoogdieren Gewone dwergvleermuis De gewone dwergvleermuis is de meest algemeen voorkomende en meest zichtbare soort vleermuis in Nederland. Het is ook één van de kleinste vleermuissoorten in Nederland. De gewone dwergvleermuis weegt 3,5 tot 8 gram en heeft een spanwijdte van 18 tot 24 centimeter. De rugvacht is roestbruin tot donkerbruin, de buikvacht is geelbruin en de vleugels en oren zijn donkerbruin. De vleugels zijn in verhouding lang en smal (RvO, 2014). Afbeelding 7 Kaart van Landelijke verspreiding gewone dwergvleermuis (Verspreidingsatlas zoogdiervereniging, 2015) 24

25 Landelijke verspreiding De gewone dwergvleermuis is de meest wijdverspreide en talrijke vleermuissoort in Nederland, die in de meeste gebieden in Nederland algemeen voorkomt. De gewone dwergvleermuis is een echte opportunist, die in de meeste stedelijke en bebouwde gebieden uitstekend gedijt. Om deze reden is de gewone dwergvleermuis in grote aantallen door heel Nederland te vinden. Voor de soort zijn door gebrek aan betrouwbare wintertellingen geen trends af te leiden (Limpens, 2011). Uit met NEM Meetnet Wintertellingen Vleermuizen blijkt dat de aantallen getelde vleermuizen in de Provincie Groningen laag zijn ten opzichte van de meeste andere provincies. De gewone dwergvleermuis is, samen met de ingekorven vleermuis en de meervleermuis, een van de meest getelde soorten tijdens de wintertellingen, zie onderstaande afbeeldingen. Afbeelding 8 Aantal getelde vleermuizen tijdens wintertellingen per provincie in de periode 2012 t/m 2016 (Telganger oktober 2016, Zoogdiervereniging) 25

26 Afbeelding 9 Aantal getelde individuen per jaar tijdens wintertellingen van schaars aanwezige soorten (minder dan 700 getelde individuen) in de periode 2012 t/m 2016 (Telganger oktober 2016, Zoogdiervereniging) Afbeelding 10 Aantal getelde individuen per jaar tijdens wintertellingen van algemeen aanwezige soorten (minimaal 100 getelde exemplaren)in de periode 2012 t/m 2016 (Telganger oktober 2016, Zoogdiervereniging) 26

27 Afbeelding 11 Aantal getelde individuen per jaar tijdens de wintertellingen van zeldzaam aanwezige soorten (minder dan 100 getelde individuen) in de periode 2012 t/m 2016 (Telganger oktober 2016, Zoogdiervereniging) Regionale verspreiding Binnen het plangebied is de gewone dwergvleermuis in de hoogste dichtheden aangetroffen. Uit het hele plangebied zijn waarnemingen bekend, zie onderstaande verspreidingskaart. Afbeelding 12 Regionale verspreiding gewone dwergvleermuis 27

28 Afbeelding 13 Verblijfplaatsen gewone dwergvleermuis (NDFF, 2017). Belangrijke omgevingsfactoren De gewone dwergvleermuis komt in veel verschillende biotopen voor. Van een zeer groene omgeving waar alle onderdelen van het leefgebied op korte afstand aanwezig tot stedelijk gebied waarbij soms geen of weinig groen aanwezig is. De soort maakt gebruik van lijnvormige elementen in de vorm van lanen, bomenrijen, bosranden maar ook bebouwingen als vliegroutes om van verblijfplaats naar foerageergebied te vliegen. Het verwijderen of aanpassen van deze geleiding kan er toe leiden dat ze de vliegroute niet meer gebruiken en dat kan negatieve effecten hebben op het leefgebied. Voor vleermuizen is de aanwezigheid van drinkwater van groot belang. De aanwezigheid van open water in de vorm van bijvoorbeeld meren, plassen, beken of kanalen, grachten of vijvers op korte afstand van de verblijfplaats verhoogt de kans op aanwezigheid van vleermuizen aanzienlijk. De gebouwen in stadsranden met veel groen zijn als verblijfplaats erg aantrekkelijk voor stadssoorten zoals de gewone dwergvleermuis. Een goede verbinding tussen stadsrand en bos is een pré en geeft vleermuizen en vogels toegang tot een aantrekkelijk leefgebied met een hoge voedselrijkdom. Aanwezigheid van bos of park binnen korte afstand van (200 meter) van een verblijfplaats, of een verblijfplaats op 500 meter afstand van de stadsrand geeft een verhoogde kans op de aanwezigheid van de gewone dwergvleermuis. 28

29 Belang en geschiktheid gebouwen In het stedelijk gebied is de gewone dwergvleermuis een bekende soort. Dit is een soort die voornamelijk voorkomt rond gebouwen. Oorspronkelijk komt de soort voor in rotsachtige gebieden en verblijft in nauwe spleten tussen de rotsen. De huidige bebouwing biedt vergelijkbaar habitat in de vorm van spouwmuren, dakbedekking en stootvoegen. Voor de gewone dwergvleermuis bieden gebouwen op verschillende plaatsen mogelijke verblijfplaatsen. Een bekende is de dakrand. Via de dakpannen op een dakrand aan de kopse kant kunnen de gewone dwergvleermuizen verblijfplaatsen bereiken indien er een geschikte invliegopening is, er genoeg ruimte is onder de dakpannen en het dak goed bereikbaar is. Om deze reden heeft de gewone dwergvleermuis een voorkeur voor verblijfplaatsen onder de daken van huizen met gegolfde dakpannen en een kopgevel, waarbij een lijnvormige aanvliegroute wordt gevormd door een rij huizen, een laan met bomen of een lange heg. Spouwmuren zijn ook uitermate geschikt voor de gewone dwergvleermuis als verblijfplaats. Via stootvoegen of dakranden (niet kopse kant) kruipen zij in de spouw. Hiervoor dienen openingen in de muur te zitten op een goede hoogte voor de vleermuizen om erin te vliegen, dient een relatief beschutte aanvliegroute aanwezig te zijn en dient genoeg ruimte te zijn in de spouwmuur. Spouwmuren (volledig) geïsoleerd met glaswol zijn bijvoorbeeld ongeschikt, omdat er geen ruimte blijft voor de vleermuizen om te verblijven. Bij gebouwen die in een ver verleden geïsoleerd zijn kan glaswol gezakt zijn waardoor er in de spouwmuur geschikte holtes ontstaan voor de gewone dwergvleermuis. Bedreigingen en kansen ruimtelijke ingrepen Tabel 3 Bedreigingen en kansen voor de gewone dwergvleermuis met betrekking tot ontwikkelingen in het stedelijk gebied Functies voor de soort Bedreigingen Kansen Verblijfplaats Foerageergebied Kraamverblijf (Na-)Isolatie van gebouwen Onderhoud aan gebouwen Verlichting gericht op gebouwen Vervangen dakpannen Sloop gebouwen Verlichting Kappen van bomen Verwijderen van vegetatie Vervuilen van water Draineren van water Dichten van plas (Na-)Isolatie van gebouwen Onderhoud aan gebouwen Vervangen dakpannen Sloop gebouwen Verlichting gericht op gebouwen Inmetselen van vleermuiskasten Ruimte laten voor vleermuizen tussen muren Toevoegen van stoot- en/of dilatatievoegen Aanplanten van vegetatie in lijnstructuur Vermindering verlichting s nachts Behoud waterkwaliteit Aanleggen waterlichamen met ecologische oevers en beschutting door middel van vegetatie Inmetselen van vleermuiskasten Ruimte laten voor vleermuizen tussen muren Toevoegen van dilatatievoegen en/of stoten Natuurkalender Verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis zijn zeer kwetsbaar. Afhankelijk van de periode van het jaar, worden deze verblijfplaatsen bewoond door de gewone dwergvleermuis, waardoor effecten dusdanig negatief zijn dat werkzaamheden niet uitgevoerd kunnen worden. Om deze periodes heen kunnen wel werkzaamheden uitgevoerd worden, mits adequate mitigerende maatregelen worden genomen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de gevoelige periodes van de gewone dwergvleermuis, in overeenstemming met de Soortenstandaard Gewone dwergvleermuis (RvO, 2014). 29

30 Tabel 4 Gevoelige periodes van gewone dwergvleermuis. Rood = geen werkzaamheden uitvoeren, oranje = wel actief maar minder kwetsbare periode, groen = voorkeursperiode uitvoeren werkzaamheden Gewone dwergvleermuis Jan Feb Mrt Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Kraamverblijf Winterverblijf Zomerverblijf Paarverblijf Gewone grootoorvleermuis De gewone grootoorvleermuis, ook wel bruine grootoorvleermuis genoemd, is een middelgrote vleermuis met een lengte tot 5,5 centimeter en weegt 4,5 tot 12 gram. De soort heeft zeer brede, relatief lange vleugels met een spanwijdte van 24 tot 28,5 centimeter. Het onderscheidende kenmerk voor deze vleermuissoort zijn de 3 tot 4 centimeter lange oren. De vacht van de gewone grootoorvleermuis is geelbruin tot bruin op de rug en grijswit tot geelwit op de buik. De buik en de rug hebben een donkerbruine ondervacht. De kleur van de snuit varieert van roze tot bruin (RvO, 2014). Afbeelding 14 Kaart van Landelijke verspreiding gewone grootoorvleermuis (Verspreidingsatlas zoogdiervereniging, 2015) 30

31 Landelijke verspreiding en trends De gewone grootoorvleermuis is relatief wijdverspreid in Nederland, maar nergens in grote aantallen. De soort is niet zo algemeen als de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger (Vleermuis.net, 2017), maar kan gebruik maken van dezelfde verblijfplaatsen, wat een positief effect heeft op de aanwezigheid van de gewone grootoorvleermuis binnen Nederland. De gewone grootoorvleermuis kan tevens van andere verblijfplaatsen gebruik maken, zoals holtes in bomen. De landelijke trend van de grootoorvleermuis is over de laatste decennia stabiel, zie ook onderstaande grafiek (Website compendium voor de leefomgeving, ). Afbeelding 15 Trend vleermuizen (Website Compendium voor de leefomgeving,

32 Regionale verspreiding Er zijn weinig gewone grootoorvleermuizen in het plangebied waargenomen (NDFF, 2017). De geregistreerde individuen komen verspreid in het plangebied voor. Afbeelding 16 - Regionale verspreiding gewone en grijze grootoorvleermuis (NDFF, 2017). Belangrijke omgevingsfactoren Voor kraamkolonies van vleermuizen is de aanwezigheid van drinkwater van groot belang. De aanwezigheid van beken of vijvers binnen 200 meter van een gebouw verhogen de kans op aanwezigheid van vleermuizen aanzienlijk. Ook is de aanwezigheid van kleinschalige landschapselementen van belang voor de gewone grootoorvleermuis van belang. De gewone grootoorvleermuis verplaatst zich langs deze landschapselementen. De soort is zeer gevoelig voor wind. Onderbrekingen van kleinschalige landschapselementen mogen daarom ook niet te groot zijn. Stadsranden met daarbuiten veel groen zijn erg aantrekkelijk voor stadssoorten. De gewone grootoorvleermuis is een opportunistische soort, die graag gebruik maakt van een diversiteit in landschap. Een verbinding tussen stad en bos geeft deze vleermuizen een aantrekkelijk leefgebied met een hoge voedselrijkdom. Aanwezigheid van bos of park binnen 200 meter van een gebouw, of een gebouw op 500 meter afstand van de stadsrand geeft een verhoogde kans op gewone grootoorvleermuis. 32

33 Belang en geschiktheid gebouwen De gewone grootoorvleermuis is een soort die zowel in stedelijk gebied als in het buitengebied voorkomt. Deze soort is makkelijk te herkennen aan zijn grote oren die haast even lang zijn als zijn lichaam. Ze komen zowel binnen als buiten het stedelijk gebied voor en komen daarbij in een grote verscheidenheid aan biotopen voor. Ze zijn opportunistisch, wat hun grote verscheidenheid aan voorkomen ook verklaart. Ze komen voor in zowel loof als naaldbossen, in gebouwen (met name zolders), parken, tuinen, cultuurlandschap en moerassen zonder bossen. Ze zijn daarmee niet gebonden aan bebouwing maar zodra voorhanden kunnen ze het wel gebruiken. Voor de gewone grootoorvleermuis bieden gebouwen op verschillende plaatsen mogelijke nestplaatsen. Via de dakrand vliegen zij graag naar zolders. Hiervoor dient de invliegopening groot genoeg te zijn en vrij toegankelijk, dient genoeg ruimte te zijn om door te kruipen en dient het dak op een adequate hoogte goed bereikbaar te zijn. Om deze reden heeft de gewone grootoorvleermuis een voorkeur voor verblijfplaatsen op zolders van huizen met en een kopgevel en dakoverstek, of bij huizen met een boeiboord, waarbij een lijnvormige aanvliegroute wordt gevormd door een laan met bomen of een lange heg. De verblijfplaats mag geen gladde randen hebben, niet geverfd zijn en moet niet na verloop van tijd gaan afbladderen. Hoewel de gewone grootoorvleermuis met name op zolders verblijft in gebouwen, zijn spouwmuren ook geschikt als verblijfplaats. Via stoten en dilatatievoegen kruipen zij in de spouw. Hiervoor dienen relatief grote openingen in de muur te zitten op een goede hoogte voor de vleermuizen om erin te vliegen, dient de aanvliegroute geen obstakels maar wel beschutting te bieden en dient genoeg ruimte te zijn in de spouwmuur. Spouwmuren geïsoleerd met glaswol zijn bijvoorbeeld ongeschikt, omdat er geen ruimte blijft voor de vleermuizen om te verblijven. Bij gebouwen die in een ver verleden geïsoleerd zijn is glaswol mogelijk gaan zakken waardoor er geschikte ruimtes in de spouw ontstaan voor de gewone dwergvleermuis. Bedreigingen en kansen ruimtelijke ingrepen Tabel 5 Bedreigingen en kansen voor de gewone grootoorvleermuis met betrekking tot ontwikkelingen in het stedelijk gebied Functies voor de soort Bedreigingen Kansen Verblijfplaats (Na-)isolatie van gebouwen Onderhoud aan gebouwen Verdwijnen of onderbreken van aanvliegroutes nabij verblijfplaatsen Vervangen van dakpannen Verlichting gericht op gebouwen Inmetselen van vleermuiskasten Ruimte laten voor vleermuizen tussen muren Toevoegen van dilatatievoegen en/of stoten Aanplanten van vegetatie in lijnstructuur nabij kansrijke mogelijke verblijfplaatsen Foerageergebied Migratie Verlichting Kappen van bomen Verwijderen van vegetatie Verlichting Kappen van bomen Verwijderen van vegetatie Aanplanten van vegetatie in lijnstructuur Behoud kroongebladerte bomen Behoud vegetatie Vermindering verlichting s nachts Aanplanten van vegetatie in lijnstructuur Behoud kroongebladerte bomen Behoud vegetatie Vermindering verlichting s nachts Kraamverblijf Vervuilen van water Draineren van water Dichten van plas (Na-)isolatie van gebouwen Onderhoud aan gebouwen Sloop gebouwen Vervangen dakpannen Verdwijnen of onderbreken van aanvliegroutes nabij verblijfplaatsen Behoud waterkwaliteit Aanleggen waterlichamen met ecologische oevers en beschutting door middel van vegetatie Inmetselen van vleermuiskasten Ruimte laten voor vleermuizen tussen muren Toevoegen van dilatatievoegen en/of stoten 33

34 Functies voor de soort Bedreigingen Kansen Verlichting gericht op gebouwen Aanplanten van vegetatie in lijnstructuur nabij kansrijke mogelijke verblijfplaatsen Natuurkalender Verblijfplaatsen van de gewone grootoorvleermuis zijn zeer kwetsbaar. Afhankelijk van de periode van het jaar, worden deze verblijfplaatsen bewoond door vleermuizen, waardoor effecten dusdanig negatief zijn dat werkzaamheden niet uitgevoerd kunnen worden. Om deze periodes heen kunnen wel werkzaamheden uitgevoerd worden, mits adequate mitigerende maatregelen worden genomen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de gevoelige periodes van de gewone grootoorvleermuis, in overeenstemming met de Soortenstandaard Gewone grootoorvleermuis (RvO, 2014). Tabel 6 Gevoelige periodes van gewone grootoorvleermuis. Rood = geen werkzaamheden uitvoeren, oranje = wel actief maar minder kwetsbare periode, groen = voorkeursperiode uitvoeren werkzaamheden Gewone grootoorvleermuis Jan Feb Mrt Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Kraamverblijf Winterverblijf Zomerverblijf Paarverblijf Laatvlieger De laatvlieger is één van de grootste vleermuizen van Nederland. Hij is te herkennen aan zijn tweekleurige vacht; donkerbruin op de rug en lichtbruin op de buik. Het gewicht is zo n gram. De vleugels zijn relatief lang met een spanwijdte van 32-38cm. Gezicht, oren en vleugels zijn zwart tot heel donkerbruin. Afbeelding 17 Kaart van Landelijke verspreiding laatvlieger (Verspreidingsatlas zoogdiervereniging, 2015) 34

35 Landelijke verspreiding en trends De laatvlieger is minder algemeen aanwezig in Nederland vergeleken met de gewone dwergvleermuis. De soort staat in de rode lijst als kwetsbaar 3. Dit heeft vooral te maken met de eisen die deze soort stelt aan zijn habitat, wat voldoende diversiteit moet bieden om zowel een geschikte verblijf- als foerageerplaats te creëren. Desalniettemin komt deze soort in alle provincies voor, zij het in minder grote aantallen vergeleken met andere vleermuissoorten. De soort laat echter wel een dalende trend zien. Het European Topic Centre on Biological Diversity gaat voor Nederland echter uit van een stabiele trend en beoordeelt de staat van instandhouding als gunstig 4. De zoogdiervereniging houdt rekening met een negatieve trend op basis van de beschikbare recente verspreidingsgegevens gecombineerd met de indruk van actieve veldwerkers 5. Regionale verspreiding Binnen het hele plangebied zijn er waarnemingen van de laatvlieger bekend. Uit inventarisaties blijkt dat de hoogste concentraties laatvliegers te vinden zijn op locaties met verblijfplaatsen in de buurt van grote koeienbedrijven, vooral indien de koeien buiten lopen door de aanwezigheid van voldoende voedsel. Afbeelding 18 - Regionale verspreiding laatvlieger (NDFF, 2017). 3 Staatscourant 2009,

36 Belangrijke omgevingsfactoren De laatvlieger is geen strikte stadssoort, maar meer een soort van stadsranden en dorpen en het agrarische gebied. In steden wordt de laatvlieger ook aangetroffen in meer groene oude wijken in het stedelijk gebied. Kleine dorpen zijn ook geschikt waarbij kolonies ook in het centrum van het dorp aanwezig zijn. Bepaalde oude type woningen bieden in vergelijk met de jongere bouwtype een meer geschikte verblijfplaats voor de soort. De laatvlieger foerageert dichtbij de verblijfplaats in een diversiteit aan biotopen. Onder andere open water en - velden, landbouwgrond en andere open structuren in het landschap hebben daarom een sterke invloed op de potentiële aanwezigheid van laatvliegers. De laatvlieger is minder gebonden aan lijnvormige structuren dan dwergvleermuizen. Belang en geschiktheid gebouwen De laatvlieger is een echte gebouwbewoner. Met name in de oudere gebouwtypen wordt de verblijfplaats van deze soort veelal aangetroffen. De geschiktheid van een verblijfplaats wordt bepaald door de fysiek en klimatologische eigenschappen van een gebouw. Zijn de ruimtes in het gebouw voldoende groot om te verblijven en is de toegang tot die ruimtes voldoende groot voor een laatvlieger? Het vermoeden is dat het een warmte minnende soort betreft. Wanneer beide factoren voldoende zijn zal het gebouw meer geschikt zijn als verblijfplaats. Uit de waarnemingen van de Vleermuizenwerkgroep Groningen blijkt dat het dak (onder de dakpannen) de meest favoriete verblijfplaats van laatvliegers is. Laatvliegers verblijven vooral onder daken van gebouwen of kruipen weg in kieren en gaten om verblijfplaatsen in de dakrand, nabij de schoorsteen of in de spouwmuur te bereiken. De laatvlieger wordt vooral aangetroffen onder daken met een RBB dakpannen (groot leverancier van dakpannen), vermoedelijk door de ruimte die tussen de pannen en het dakbeschot aanwezig is. Ook in huizen met een dak in de stijl van de Amsterdamse school worden relatief vaak laatvliegers aangetroffen. Zie ook Tabel 7 voor een (niet volledig overzicht) van locaties waar laatvliegers zijn aangetroffen in relatie tot het type dakpan. Huizen met een kopgevel, boeiboord of andere gevelbetimmering en ruimte om in de spouwmuur te komen hebben daarnaast een verhoogde kans op laatvliegers. De spouwmuur wordt vaak vanaf het dak of dakrand benaderd. Stootvoegen zijn vaak te klein om als invliegopening te dienen. Er zijn weinig waarnemingen bekend waarbij de laatvlieger rechtstreeks de spouwmuur ingingen 6. De laatvlieger is honkvast; hij maakt weinig onderscheid tussen zomer- winter- en paarverblijven. Wel maakt de laatvlieger gebruik van verschillende verblijfplaatsen waartussen hij wisselt. Tabel 7 - Overzicht van meldingen van kolonies laatvliegers in de Provincie Groningen per locatie in relatie tot het dakpantype (bron Vleermuiswerkgroep Groningen. 6 Bron: Vleermuiswerkgroep Groningen 36

37 Bedreigingen en kansen ruimtelijke ingrepen Tabel 8 Bedreigingen en kansen voor de laatvlieger met betrekking tot ontwikkelingen Functies voor de soort Bedreigingen Kansen Verblijfplaats Vervangen dakpannen/daken (Na-)isolatie van gebouwen Onderhoud aan gebouwen Sloop gebouwen Verlichting gericht op gebouwen Ruimte onder dakpannen (inclusief toegang) Ruimte laten voor vleermuizen tussen muren Spouwmuur toegankelijk maken voor laatvlieger Foerageergebied Verlichting Verwijderen van vegetatie Verstedelijking/verdwijning agrarisch landschap Verdwijnen boerenbedrijven Aanplanten van vegetatie in lijnstructuur Behoud bomen Behoud vegetatie Vermindering verlichting s nachts Behoud open grasvelden, parken Kraamverblijf Vervuilen/ verwijderen water (Na-)isolatie van gebouwen Onderhoud aan gebouwen Vervangen dakpannen Sloop gebouwen Verlichting gericht op gebouwen Behoud waterkwaliteit Aanleggen waterlichamen met ecologische oevers en beschutting door middel van vegetatie Ruimte onder dakpannen (inclusief toegang) Ruimte laten voor vleermuizen tussen muren Natuurkalender Vleermuizen zijn zeer honkvast. Om deze reden zijn hun verblijfplaatsen erg kwetsbaar. Bij laatvliegers is weinig onderscheid te maken in zomer-, paar- en winterverblijven, waardoor alle verblijfplaatsen het grootste gedeelte van het jaar strikt beschermd zijn. In slechts een aantal maanden per jaar mag er gewerkt worden bij deze verblijfplaatsen, maar enkel als daar passende maatregelen genomen worden. Tabel 9 Gevoelige periodes van laatvlieger. Rood = geen werkzaamheden uitvoeren, oranje = wel actief maar minder kwetsbare periode, groen = voorkeursperiode uitvoeren werkzaamheden Laatvlieger Jan Feb Mrt Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Winterverblijf Zomerverblijf 37

38 4.2.4 Meervleermuis De meervleermuis lijkt op de watervleermuis, maar is duidelijk groter, heeft bredere schouders en langere oren. De meervleermuis behoort met een gewicht van maximaal 26 gram tot een van de grotere vleermuizen van Nederland. De spanwijdte is circa 35 cm. De rugvacht is licht- tot donkerbruin met zijdeachtige glans, de buik is witgrijs. De echolocatiegeluiden in een beschutte omgeving lijken op die van andere soorten van het geslacht Myotis, maar boven open water maakt de meervleermuis lange, karakteristieke echolocatiepulsen in een langzaam ritme, waarmee hij als het ware ver vooruitkijkt (Verspreidingsatlas zoogdieren, A.J. Haarsma & H. Limpens, 2017). Kolonies van meervleermuizen zijn meestal gevestigd in woonhuizen en kerken. Afbeelding 19 Kaart van Landelijke verspreiding meervleermuis (Verspreidingsatlas zoogdiervereniging, 2015) Landelijke verspreiding en trends Een groot deel van de populatie van de meervleermuis komt in Nederland voor. Voor de verspreiding wordt onderscheid gemaakt tussen verblijfplaatsen in de zomer en de winter. Voor de zomerverblijfplaatsen worden in Nederland vier kernpopulaties onderscheiden: 1. Friesland, 2. Noord-Oost Overijssel, 3. Noord-Holland (West-Friesland) en 4. het cluster Zuid-Holland, Utrecht en de zuidhoek van Noord-Holland. De belangrijkste winterverblijven van meervleermuizen liggen in Nederland in drie clusters. Deze verblijfplaatsen vallen onder de Natura 2000-bescherming en worden als cluster Veluwe, Kust van Holland en Mergelgroeven in Limburg genoemd. Tussen 1952 en 1985 nam het aantal dieren in de kraamverblijven sterk af. Mogelijke (veel genoemde) oorzaken voor de toenmalige afnemende meervleermuispopulatie waren: kerkzolderrenovaties, gebruik van pesticiden en fungiciden. Momenteel is de populatie van de meervleermuis stabiel (Haarsma, 2011) 7. Gezien de beperkte omvang van de populatie is deze echter kwetsbaar. Regionale verspreiding De dichtheid van meervleermuis is in de Provincie Groningen lager dan in andere provincies. De populatie in Groningen vormt waarschijnlijk een belangrijke schakel tussen Friesland en in noordwest Duitsland. De Duitse populatie is in vergelijking met de Nederlandse beperkt van omvang is en daardoor kwetsbaar. Binnen het hele plangebied zijn er enkele waarnemingen van de meervleermuis bekend. 7 Haarsma, A-J. (2011). De meervleermuis in Nederland. Rapport nr Zoogdiervereniging, Nijmegen. 38

39 Afbeelding 20 Regionale verspreiding meervleermuis (NDFF, 2017) Belangrijke omgevingsfactoren De meervleermuis heeft de voorkeur voor veel water in de directe omgeving van de verblijfplaats. De soort is gevoelig voor (kunst) verlichting en wordt vooral in donkere biotopen waargenomen. Binnen een afstand van maximaal vijf kilometer dient een gevarieerde hoeveelheid wateren en moerassen aanwezig te zijn om te kunnen foerageren. Meestal worden wateren die een lijnvormig element vormen naast foerageergebied ook als vliegroute gebruikt. Opnieuw valt de binding van de meervleermuis met water op. Belang en geschiktheid gebouwen De meervleermuis komt voor in waterrijke gebieden en heeft een verblijfplaats in een diversiteit aan gebouwen. Soms in woonhuizen aan de rand van een dorp of stad. Maar ook wel op kerkzolders of andere bijzondere gebouwen. De leeftijd van de gebouwen speelt net als bij andere soorten zoals de laatvlieger een rol voor de geschiktheid als verblijfplaats. Bepaalde oude (jaren 30-60) type woningen bijvoorbeeld bieden in vergelijk met de jongere bouwtype een meer geschikte verblijfplaats voor de soort. De meervleermuis foerageert dichtbij de verblijfplaats in een diversiteit aan biotopen. Onder andere open water en - velden, landbouwgrond en andere open structuren in het landschap bieden de soort een foerageergebied. De voorkeur ligt wel bij grotere open wateren zoals meren, rivieren, kanalen en moerasgebieden. Bij het aantreffen van deze soort of het vermoeden geldt dat er altijd maatwerk moet worden geleverd als het gaat om compensatiemaatregelen. 39

40 Bedreigingen en kansen ruimtelijke ingrepen Tabel 10 Bedreigingen en kansen voor de meervleermuis met betrekking tot ontwikkelingen Functies voor de soort Bedreigingen Kansen Verblijfplaats Vervangen dakpannen/daken (Na-)isolatie van gebouwen Onderhoud aan gebouwen Sloop gebouwen Verlichting gericht op gebouwen Ruimte onder dakpannen (inclusief toegang) Ruimte laten voor vleermuizen tussen muren Spouwmuur toegankelijk maken voor de meervleermuis Foerageergebied Verlichting Verwijderen van vegetatie Verstedelijking/verdwijning agrarisch landschap Verdwijnen boerenbedrijven Aanplanten van vegetatie in lijnstructuur Behoud bomen Behoud vegetatie Vermindering verlichting s nachts Behoud open grasvelden, parken Kraamverblijf Vervuilen/ verwijderen water (Na-)isolatie van gebouwen Onderhoud aan gebouwen Vervangen dakpannen Sloop gebouwen Verlichting gericht op gebouwen Behoud waterkwaliteit Aanleggen waterlichamen met ecologische oevers en beschutting door middel van vegetatie Ruimte onder dakpannen (inclusief toegang) Ruimte laten voor vleermuizen tussen muren Natuurkalender Vleermuizen zijn zeer honkvast. Om deze reden zijn hun verblijfplaatsen erg kwetsbaar. Bij meervleermuizen is weinig onderscheid te maken in zomer- en kraamverblijven, waardoor alle verblijfplaatsen het grootste gedeelte van het jaar strikt beschermd zijn. De winterverblijven zitten meestal in ondergrondse verblijfplaatsen (kelders, groeves, steenfabrieken) en vermoedelijk buiten de provincie. In slechts een aantal maanden per jaar mag er gewerkt worden bij deze verblijfplaatsen, maar enkel als daar passende maatregelen genomen worden. Tabel 11 Gevoelige periodes van meervleermuis. Rood = geen werkzaamheden uitvoeren, oranje = wel actief maar minder kwetsbare periode, groen = voorkeursperiode uitvoeren werkzaamheden Laatvlieger Jan Feb Mrt Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Winterverblijf Zomerverblijf 40

41 4.2.5 Rosse vleermuis De Rosse vleermuis heeft een rossige vacht. De oren zijn relatief breed en driehoekig. De soort is relatief groot met een spanwijdte van 32 tot 40 cm en een gewicht van 19 tot 40 g. Met de lange smalle vleugels en de harde, lage echolocatiegeluiden is de soort aangepast voor een snelle vlucht in grote open ruimten. Rosse vleermuizen zijn, zeker op warme dagen, overdag luidruchtig. Ze verlaten vroeg in de avond hun verblijfplaats; in het najaar vliegen Rosse vleermuizen soms zelfs overdag (Verspreidingsatlas zoogdiervereniging, K. Spoelstra, 2017). Afbeelding 21 Kaart van Landelijke verspreiding Rosse vleermuis (Verspreidingsatlas zoogdiervereniging, 2015) Landelijke verspreiding en trends De Rosse vleermuis komt in heel Nederland voor, met een zwaarte punt het midden van het land. Hoge dichtheden worden aangetroffen op plaatsen waar oud bos en open, waterrijke gebieden bijeenkomen. De Rosse vleermuis is in ons land een vrij algemeen voorkomende soort. In 1993 werd de populatie in Nederland op tot dieren geschat. De verspreiding van de Rosse vleermuis lijkt de laatste vijftig jaar vrij stabiel. Aantallen zijn echter wel afgenomen ten opzichte van de periode vóór de Tweede Wereldoorlog. De verklaring hiervoor wordt toegeschreven aan een afname van het aantal geschikte holle bomen in oude bossen in een waterrijke omgeving. Er zijn geen betrouwbare gegevens van de Rosse vleermuis waarmee de trend bepaald kan worden. Op basis van de beschikbare recente verspreidingsgegevens gecombineerd met de indruk van actieve veldwerkers wordt voor de Rosse vleermuis wel rekening gehouden met een negatieve trend (Website Zoogdiervereniging, 2017). De Soortenstandaard van de Rosse vleermuis geeft ook aan dat aantallen (fors) lijken af te nemen, maar er zijn geen cijfers die dit onderbouwen (RVO, 2014). Regionale verspreiding Er zijn weinig Rosse vleermuizen in het plangebied waargenomen (NDFF, 2017). De geregistreerde individuen komen verspreid in het plangebied voor. Met name in de omgeving van de bossen en landgoederen worden Rosse vleermuizen waargenomen. De soort kan met gemak grote afstanden overbruggen. Dus de afstand van verblijfplaats naar de foerageergebieden kan enkele tientallen kilometers betreffen en de soort foerageert op grote hoogtes. Maar ook lager langs bosranden en houtwallen en boven meren of open landschap en eigenlijk alle biotopen waar veel en grote prooidieren te vinden zijn. De soort is in relatie tot de geplande werkzaamheden aan de gebouwen niet verder meegenomen. Het betreft een typische bossoort en leeft vooral in gebouwen. Daar waar er een vermoeden ontstaat dat de soort toch gebruik maakt van een gebouw dient door de projectecoloog aparte maatregelen hiervoor worden opgesteld en dat betekent altijd maatwerk. 41

42 Afbeelding 22 Regionale verspreiding Rosse dwergvleermuis (NDFF, 2017) 42

43 4.2.6 Ruige dwergvleermuis De ruige dwergvleermuis donkerbruine tot roodbruine vleermuis met kleine, zwarte, ronde oren die sterk lijkt op de gewone dwergvleermuis. De ruige dwergvleermuis is net iets groter dan de gewone dwergvleermuis en heeft een lengte van circa 5,5 cm en een spanwijdte van 23 tot 25 cm. De echolocatie is in vergelijking met de gewone dwergvleermuis wat lager en langzamer. De sociale roep is karakteristiek vanwege de triller aan het einde en mannetjes zijn daaraan zelfs individueel herkenbaar (Verspreidingsatlas zoogdiervereniging, K. Spoelstra, 2017). De ruige dwergvleermuis is een uitgesproken trekker. s Zomers komen in ons land vooral mannetjes voor. De vrouwtjes komen samen met de opgroeiende jongen vanaf ongeveer midden augustus en in september vanuit het oosten door Nederland. In het voorjaar trekken de vrouwtjes weer naar het oosten (RVO, 2014). Afbeelding 23 Kaart van Landelijke verspreiding ruige dwergvleermuis (Verspreidingsatlas zoogdiervereniging, 2015) Landelijke verspreiding en trends De ruige dwergvleermuis komt in heel Nederland voor, met een zwaarte punt het noordwesten van Nederland. De ruige dwergvleermuis is in ons land een algemeen voorkomende soort. De aantallen in de trektijd, in het najaar, worden geschat op tot dieren. Er zijn geen gegevens bekend over de trend in de aantallen (RVO, 2014). 43

44 Regionale verspreiding De ruige vleermuis komt in het hele plangebied voor (NDFF, 2017). Relatief veel waarnemingen bekend maar slechts enkele verblijfplaatsen aangetroffen. Afbeelding 24 Regionale verspreiding ruige dwergvleermuis (NDFF, 2017) Natuurkalender Verblijfplaatsen van de ruige dwergvleermuis zijn zeer kwetsbaar. Afhankelijk van de periode van het jaar, worden deze verblijfplaatsen bewoond door de ruige dwergvleermuis, waardoor effecten dusdanig negatief zijn dat werkzaamheden niet uitgevoerd kunnen worden. Enkele verblijfplaatsen worden zelfs jaarrond gebruikt. Om deze periodes heen kunnen wel werkzaamheden uitgevoerd worden, mits adequate mitigerende maatregelen worden genomen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de gevoelige periodes van de gewone dwergvleermuis, in overeenstemming met de Soortenstandaard Gewone dwergvleermuis (RvO, 2014). 44

45 Tabel 12 Gevoelige periodes van gewone dwergvleermuis. Rood = geen werkzaamheden uitvoeren, oranje = wel actief maar minder kwetsbare periode, groen = voorkeursperiode uitvoeren werkzaamheden Gewone dwergvleermuis Jan Feb Mrt Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Jaarrond gebruikte verblijfplaatsen Winterverblijf Zomerverblijf Paarverblijf Tweekleurige vleermuis De tweekleurige vleermuis is een middelgrote en opvallend gekleurde vleermuis: de rugvacht is bijna zwart met zilverwitte, berijpte haarpunten en de buik is lichtgrijs. Jonge dieren hebben een lichtbruine, adulten een grijswitte tot geelachtige kraag. De lengte bedraagt tot 64 mm, de spanwijdte tot 33 cm en het gewicht is tot 23 g. Met de lange smalle vleugels is de soort aangepast aan een hoge vliegsnelheid in open ruimte. De echolocatie lijkt veel op die van Rosse vleermuis, bosvleermuis, laatvlieger en noordse vleermuis. Het is de enige soort in West-Europa die regelmatig twee jongen krijgt (Zoogdiervereniging, E. Jansen, 2017). Afbeelding 25 Kaart van Landelijke verspreiding tweekleurige vleermuis (Verspreidingsatlas zoogdiervereniging, 2015) Landelijke verspreiding en trends De tweekleurige vleermuis is een zeldzame soort die Nederland sinds een aantal jaren heeft gevonden. Gezien het aantal waarnemingen verspreid door Nederland betreft het een zeldzame soort. Hierdoor is er nog weinig te zeggen over de verspreiding of trends van de soort. Naar verwachting neemt de soort toe maar dat blijft speculeren. 45

46 Regionale verspreiding De tweekleurige vleermuis is geen makkelijk te herkennen soort (vliegt hoog en is daardoor slecht waar te nemen) en heeft qua geluid een sterke gelijkenis met andere grote soorten zoals de Rosse vleermuis of de laatvlieger. In de omgeving van Delfzijl zijn enkele waarnemingen bekend van de soort (NDFF, 2017). Wordt de soort ergens verwacht of aangetroffen dan geldt dat er altijd maatwerk nodig is als het gaat om compenserende maatregelen die door de projectecoloog geadviseerd moeten worden. Afbeelding 26 Regionale verspreiding tweekleurige vleermuis (NDFF, 2017) 46

47 4.2.8 Watervleermuis en franjestaart Voor de watervleermuis en de franjestaart geldt dat dit schaarse of zeldzame voorkomende soorten voor het plangebied betreffen. Daarnaast zijn het typische bossoorten die niet of zeer sporadisch tijdens de actieve periode van vleermuizen (maart tot en met oktober) in bijzondere gebouwen worden aangetroffen. Alleen in de winter worden deze soorten in gebouwen aangetroffen. Meestal in landgoederen, steenfabrieken, forten, ijs- of waterkelders. Voor dergelijke gebouwen geldt maatwerk en worden de maatregelen in het SMP apart beschreven. Het type gebouw dat wordt versterkt door CVW biedt geen geschikte verblijfplaats voor beide soorten. De soorten worden daarom niet verder behandeld in dit hoofdstuk Steenmarter De steenmarter heeft ongeveer het formaat van een slanke kat, met een kop-romp lengte van 37 tot 52 centimeter en een gewicht tussen de 900 en 2100 gram. De vacht is asgrauw tot grijsbruin met een grijswitte tot witte ondervacht. De bef is wit of roomachtig en loopt vaak door tot op de poten. Jonge steenmarters zijn eerst grijs-wit, daarna blauwachtig van kleur. De oren zijn klein en kort behaard, de ogen zijn donker met een kleine snuit met roze neus en donkere snorharen. De poten zijn kort met vijf tenen per voet. De staart is rond, langharig en wollig. Afbeelding 27 Kaart van Landelijke verspreiding steenmarter (Verspreidingsatlas zoogdiervereniging, 2015) Landelijke verspreiding De steenmarter is voornamelijk in het oosten van Nederland aanwezig, en houdt zich het liefst op in gebieden met een goede afwisseling tussen bebouwing en open velden. In Oost-Nederland komt deze soort vrij algemeen voor, in West-Nederland is deze zeer zeldzaam. Verspreiding van de steenmarter gaat langzaam in Nederland, vanwege het grote wegennetwerk dat de soort moet oversteken om nieuwe territoria te koloniseren. 47

48 Regionale verspreiding Van de steenmarter zijn vooral veel waarnemingen bekend in het zuidwesten van het plangebied, rond Groningen. Overige waarnemingen zijn verspreid in het plangebied. Afbeelding 28 Regionale verspreiding steenmarter (NDFF, 2017) Belangrijke omgevingsfactoren De steenmarter doet zijn naam eer aan, en heeft een sterke voorkeur voor stenige verblijfplaatsen. Hij trekt daarmee steeds vaker richting stedelijk gebied, vooral rondom parken, landbouwgrond en open velden. Om die reden wordt de steenmarter in het stedelijk gebied voornamelijk aan de stadsrand gezien. Een gebouw binnen 200m van de stadsrand heeft een aanzienlijk hogere kans op steenmarters. Geschiktheid gebouwen Binnen een gebouw houdt de steenmarter zich graag op in kieren, spouwmuren of gaten in de buitenmuur. Om daarbij te komen dient er een opening te zijn van enige grootte, vaak een rooster of gat in de gevel. Deze gaten mogen op enige hoogte zitten, maar niet tegen een gladde muur. Verblijfplaatsen kunnen in het hele gebouw aanwezig zijn, als ze maar toegankelijk zijn. Ruimtes die via daken bereikbaar zijn, zijn interessant, zoals zolders. De steenmarter maakt geen echt nest, maar gebruikt een schuilplaats. Oude opstallen, schuren en muren hebben een aanzienlijk hogere kans op aanwezigheid van steenmarter. 48

49 Bedreigingen en kansen ruimtelijke ingrepen Tabel 13 Bedreigingen en kansen voor de steenmarter met betrekking tot ontwikkelingen in het stedelijk gebied Functies voor de soort Bedreigingen Kansen Verblijfplaats Foerageergebied (Na-)isolatie van gebouwen Onderhoud aan gebouwen Sloop gebouwen Vervangen dakpannen Verwijderen van vegetatie Verstedelijking Aanbrengen permanente voorzieningen voor steenmarter Behoud vegetatie Behoud open grasvelden, parken, groenstroken en bermen Aanleg grasvelden, parken, groenstroken en bermen met voldoende houtopstand Natuurkalender De steenmarter is territoriaal en leeft solidair. Binnen het territorium hebben ze soms wel tientallen schuilplaatsen, waar ze gemakkelijk tussen bewegen (Zoogdiervereniging, 2016). Het verlies van één verblijfplaats is daarom niet kritiek voor het voorkomen van de steenmarter, wel dienen genoeg schuilplaatsen over te blijven voor de steenmarter om een nieuwe schuilplaats te vinden. Onderstaande tabel geeft de gevoelige periodes van de steenmarter weer. Het hele jaar rond mogen werkzaamheden uitgevoerd worden, mits er passende mitigerende maatregelen genomen worden. Voor verblijfplaatsen die als nestplek gebruikt worden dienen de werkzaamheden buiten de periode van maart t/m juni uitgevoerd worden. Dit om verstoring van een voortplantingsplaats tijdens de meest kwetsbare periode (voortplantingsperiode) te voorkomen en om overtreding van de zorgplicht te voorkomen. Tabel 14 Gevoelige periodes van steenmarter. Rood = geen werkzaamheden uitvoeren, oranje = wel actief maar minder kwetsbare periode, groen = voorkeursperiode uitvoeren werkzaamheden Steenmarter Jan Feb Mrt Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Verblijfplaats Nestplaats 4.3 Broedvogels met jaarrond beschermde nesten Boerenzwaluw Algemeen De boerenzwaluw is een kleine (13 cm grootte, cm spanwijdte), gestroomlijnde vogel met een blauwzwarte bovenkant en een zwarte borstband. Het voorhoofd en de kin zijn rood, de rest van de vogel is roomwit. (Vogelbescherming, 2017). Opvallend is de lange gevorkte staart, die ook in de vlucht goed zichtbaar is. De boerenzwaluw is een koloniebroeder die vaak in schuren en stallen broedt, maar ook onder bruggen. Het nest wordt gemetseld van klei en leem. Vanaf maart arriveren de boerenzwaluwen in Nederland. De najaarstrek vindt grotendeels plaats tussen eind augustus en eind september (SOVON, 2017). 49

50 Afbeelding 29 Voorlopige dichtheden boerenzwaluwen (Vogelatlas SOVON, 2017) Landelijke verspreiding De boerenzwaluw is algemeen verspreid in Nederland en broedt voornamelijk aan de rand van stedelijk en bebouwd gebied met open velden en water in de nabije omgeving (Vogelbescherming, 2017). In de periode van 2005 tot 2015 is het aantal broedkoppels gestegen (CBS, 2015), de populatie is echter stabiel (SOVON, 2017). 50

51 Regionale verspreiding Er zijn gegeven gegevens bekend over de regionale trend van de boerenzwaluw in Groningen of het plangebied. Uit de verspreidingsgegevens blijkt dat de boerenzwaluw overal in het plangebied aanwezig is. Afbeelding 30 Regionale verspreiding boerenzwaluw Belangrijke omgevingsfactoren Boerenzwaluwen zijn voor hun voorkomen vooral afhankelijk van de beschikbaarheid van nestmateriaal en voedselrijkdom. Boerenzwaluwen hebben klei en leem nodig om hun nest te bouwen, en zullen daarom alleen voorkomen op plaatsen waar dit voorhanden is. Voor hun voedsel foerageren ze graag boven wateren, aangezien daar veel insecten voorhanden zijn. Geschiktheid gebouwen Boerenzwaluwen nestelen met name in schuren en stallen, waarbij er een voorkeur is voor gemengde bedrijven. Bedreigingen en kansen ruimtelijke ingrepen Tabel 15 - Bedreigingen en kansen voor de boerenzwaluw met betrekking tot ontwikkelingen in het stedelijk gebied Functies voor de soort Bedreigingen Kansen Verblijfplaats Foerageergebied Bouwen van gebouwen zonder dakoverstek Verwijderen van vegetatie Verstedelijking Aanbrengen voorzieningen boerenzwaluw Behoud oude gebouwen en gevels Behoud vegetatie Behoud open grasvelden, parken, groenstroken en bermen Behoud moddergronden 51

52 Natuurkalender Boerenzwaluwen betrekken in kolonies ieder jaar relatief dezelfde nestplaatsen, wat deze kwetsbaar maakt voor verstoring of vernieling. Boerenzwaluwen zijn slechts een deel van het jaar in Nederland, waardoor gedurende de rest van het jaar werkzaamheden wel uitgevoerd kunnen worden, mits passende mitigerende maatregelen worden toegepast. Hieronder is de gevoelige periode van de boerenzwaluw weergegeven. Tabel 16 Gevoelige periodes van boerenzwaluw. Rood = geen werkzaamheden uitvoeren, oranje = wel actief maar minder kwetsbare periode, groen = voorkeursperiode uitvoeren werkzaamheden Gierzwaluw Jan Feb Mrt Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Verblijfplaats Huismus De huismus is een 14 tot 16 cm grote vogel. Het mannetje en vrouwtje verschillen van elkaar in uiterlijk waarbij het mannetje van het vrouwtje te onderscheiden is door de zwarte oogstreep en met name de zwarte bef tot op de bovenborst. Ze zijn erg honkvast, sociaal en broeden in groepen. De broedtijd ligt meestal tussen begin april t/m augustus met soms drie nesten in één jaar waarbij de nestbouw al vroeg in maart kan beginnen. (RvO, 2014) Afbeelding 31 Voorlopige dichtheden broedende huismussen (Vogelatlas SOVON, 2017) 52

53 Landelijke verspreiding De huismus komt wijdt verspreid in Nederland voor (SOVON, 2017). De huismus komt hierbij vooral in bebouwde kernen voor maar ook op boerderijen in het buitengebied. De huismus heeft een sterke afname gehad in Nederland sinds In de laatste tien jaar neemt het aantal broedparen weer toe (Sovon en CBS, 2015), en ook de populatie als geheel laat een matige toename zien (Schoppers, 2015). Afbeelding 32 Regionale verspreiding huismus 53

54 Regionale verspreiding De huismus heeft lange tijd een afname gehad in de Provincie Groningen, maar doet het sinds enkele jaren steeds beter. Deze soort is sterk gebaat bij de voorzieningen die getroffen worden rond woningen. Het Meetnet Urbane soorten geeft aan dat de trend voor de huismus in Groningen de laatste tien jaren positief is en er zelfs sprake is van een significante toename (Toename > 5%), zie onderstaande grafiek. Afbeelding 33 Trend van broedende huismussen in Groningen. Weergegeven is de jaarlijkse index van de broedpopulatie t.o.v en de standaardfout Belangrijke omgevingsfactoren Voor hun foerageergebied hebben huismussen veel baat bij een grote onbebouwde oppervlakte, zoals een park, grote tuin of akkerland in de nabijheid van nestplaatsen. Huismussen hebben veel behoefte aan dekking in hun leefgebied, waardoor hagen, heggen, wanden met klimop, dichte bomen en struiken een vereiste zijn voor de huismus om te vestigen. Ook aanwezigheid van zand(vlaktes) hebben een grote invloed op de potentiële aanwezigheid van huismussen, omdat zij stofbaden nemen om hun verenkleed schoon te houden. (RvO, 2014). Geschiktheid gebouwen De huismus is sterk geassocieerd met bebouwing (al dan niet in een landelijke of groene omgeving). Deze omgeving gebruiken ze voor verblijf- of broedplaats waarbij ze vaak dichte heggen maar met name gebouwen gebruiken waar ze nesten maken onder de dakrand of in andere holtes, bijvoorbeeld in de gevel. Mussen hebben hierbij een voorkeur voor locaties waar ze zich in de ochtendzon kunnen opwarmen. Huismussen stellen geen hele strenge eisen aan hun verblijfplaatsen, maar wel aan de omgevingsfactoren binnen hun habitat. Dakpannen dienen gegolfd te zijn zodat er voldoende ruimte is voor een nest, met een aanvliegopening van redelijke grootte. Daken met overstek hebben ook een verhoogde kans op aanwezigheid van de huismus. Daarnaast hebben huismussen een sterke behoefte aan beschutting in de vorm van hagen en andere vegetatie. In enkele gevallen worden huismussen bij gebrek aan betere verblijfplaatsen aangetroffen in platte daken die ze via openingen bereiken of in nestkasten. Voor de huismus is niet alleen de ruimte van belang, maar deze moeten ook toegankelijk zijn (en blijven). Huismussen zijn extreem honkvast, en kiezen over het algemeen éénmalig een verblijfplaats waar ze het hele jaar door blijven. Om deze reden is voorzichtig omgaan met verblijfplaatsen van huismus op of rondom gebouwen een absoluut vereiste. 54

55 Bedreigingen en kansen ruimtelijke ingrepen Tabel 17 Bedreigingen en kansen voor de huismus met betrekking tot ontwikkelingen in het stedelijk gebied Functies voor de soort Bedreigingen Kansen Verblijfplaats Foerageergebied Dekking (Na-)isolatie van gebouwen Onderhoud aan gebouwen Gebruik van platte dakpannen Vervangen dakpannen Sloop gebouwen Verwijderen van vegetatie Verstedelijking Verwijderen van vegetatie Asfalteren zandgronden Kaalkappen van oevers of aanleggen van oevers zonder dekking Aanbrengen voorzieningen voor huismus en/of gierzwaluw Behoud van ruimte onder dakpannen Gebruik van gegolfde dakpannen Behoud vegetatie Behoud open grasvelden, parken, groenstroken en bermen Aanleg grasvelden, parken, groenstroken en bermen met voldoende houtopstand Aanleg hagen, wanden met klimplanten Planten coniferen en andere dichte bomen Aanleg zandgronden met dekking voor stofbad Aanleg natuurvriendelijke oevers Natuurkalender De huismus is zeer honkvast, en daarmee kwetsbaar in zijn verblijfplaats. Vooral tijdens de voortplantingsperiode kan verstoring van de huismus negatieve gevolgen hebben. Nesten van de huismus zijn dan ook strikt beschermd. Onderstaande tabel laat de gevoelige periodes van verschillende onderdelen van de verblijfplaats van de huismus zien, in overeenstemming met de Kennisdocument Huismus (Bij12, 2017). Tabel 18 Gevoelige periodes van huismus. Rood = geen werkzaamheden uitvoeren, oranje = wel actief maar minder kwetsbare periode, groen = voorkeursperiode uitvoeren werkzaamheden Huismus Jan Feb Mrt Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Voortplantingsplaats Verblijfplaats Huiszwaluw Algemeen De huiszwaluw is een kleine (13 cm grootte, cm spanwijdte), gestroomlijnde vogel met een zwarte bovenzijde en een opvallende witte buik (Vogelbescherming, 2017). De staart is gevorkt, en de vogel heeft een korte stompe snavel. De huiszwaluw is een koloniebroeder die in Nederland bijna uitsluitend broedt in gebouwen en onder bruggen. Het nest wordt gemetseld van klei en zand. Van eind juli tot begin oktober trekken de huiszwaluwen richting het zuiden, waarbij ze naar Afrika trekken (SOVON, 2017). Tussen half april en juni zijn ze terug in Nederland. 55

56 Landelijke verspreiding De huiszwaluw is algemeen verspreid in Nederland, zie onderstaande afbeelding en broedt voornamelijk aan de rand van stedelijk en bebouwd gebied met open velden en water in de nabije omgeving (Vogelbescherming, 2017). In de periode van 2005 tot 2015 is het aantal broedkoppels significant gestegen (CBS, 2015). Afbeelding 34 Voorlopige aantallen broedende huiszwaluwen (Vogelatlas SOVON, 2017) 56

57 Regionale verspreiding Er zijn gegeven gegevens bekend over de regionale trend van de huiszwaluw in Groningen of het plangebied. Uit de verspreidingsgegevens blijkt dat de huiszwaluw redelijk verspreid in het plangebied aanwezig is. Afbeelding 35 Regionale verspreiding huiszwaluw Belangrijke omgevingsfactoren Huiszwaluwen zijn voor hun voorkomen vooral afhankelijk van de beschikbaarheid van nestmateriaal en voedselrijkdom. Huiszwaluwen hebben klei en zand nodig om hun nest te bouwen, en zullen daarom alleen voorkomen op plaatsen waar dit voorhanden is. Voor hun voedsel foerageren ze graag boven wateren, aangezien daar veel insecten voorhanden zijn. Geschiktheid gebouwen Voor huiszwaluwen is een dak met overstek en een ruwe muur essentieel om hun nest te kunnen bouwen tegen de gevel van een gebouw. Daarbij hebben zij een voorkeur voor gebouwen met een witte dakrand en een noordgevel van een gebouw. Idealiter bouwen huiszwaluwen in de nok van een gebouw met overstek, tegen dwarsbalkjes voor extra steun. Naarmate er meerdere nesten gebouwd worden tegen elkaar aan kan de gehele (kop)gevel bezet worden. 57

58 Bedreigingen en kansen ruimtelijke ingrepen Tabel 19 Bedreigingen en kansen voor de huiszwaluw met betrekking tot ontwikkelingen in het stedelijk gebied Functies voor de soort Bedreigingen Kansen Verblijfplaats Foerageergebied Bouwen van gebouwen zonder dakoverstek Verwijderen van vegetatie Verstedelijking Aanbrengen voorzieningen huiszwaluw Behoud oude gebouwen en gevels Behoud vegetatie Behoud open grasvelden, parken, groenstroken en bermen Behoud moddergronden Natuurkalender Huiszwaluwen betrekken in kolonies ieder jaar relatief dezelfde nestplaatsen, wat deze kwetsbaar maakt voor verstoring of vernieling. Huiszwaluwen zijn slechts een deel van het jaar in Nederland, waardoor gedurende de rest van het jaar werkzaamheden wel uitgevoerd kunnen worden, mits passende mitigerende maatregelen worden toegepast. Hieronder is de gevoelige periode van de huiszwaluw weergegeven. Tabel 20 Gevoelige periodes van gierzwaluw. Rood = geen werkzaamheden uitvoeren, oranje = wel actief maar minder kwetsbare periode, groen = voorkeursperiode uitvoeren werkzaamheden Gierzwaluw Jan Feb Mrt Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Verblijfplaats Gierzwaluw De gierzwaluw is een kleine tot middelgrote vogel ( cm grootte, cm. spanwijdte). Het is een behendige, gestroomlijnde vogel en hebben lange, spitse, sikkelvormige vleugels en een gevorkte staart. De gierzwaluw is een (semi-) koloniebroeder waarbij ze vaak gebruik maken van bestaande bebouwing. Ze zijn enorm honkvast en gebruiken vaak jaren achtereen dezelfde nestplaats met dezelfde partner. De gierzwaluw overwinterd in Afrika en komt halverwege april-mei weer in Nederland aan. In juli-augustus vertrekken ze weer richting hun overwinteringsgebieden (RvO, 2014). 58

59 Afbeelding 36 Voorlopige dichtheden gierzwaluwen (Vogelatlas SOVON, 2017) Landelijke verspreiding De gierzwaluw is relatief algemeen verspreid over geheel Nederland, en vooral te vinden in het stedelijk gebied (SOVON, 2016). De populatie gierzwaluwen in Nederland laat de laatste jaren een matige afname zien, zie ook onderstaande grafiek. Afbeelding 37 Trend van broedende gierzwaluwen in Nederland. Weergegeven is de jaarlijkse index van de broedpopulatie t.o.v en de standaardfout. Deze grafiek is gebaseerd op het Meetnet Broedvogels (BMP) 59

60 Regionale verspreiding Er zijn gegeven gegevens bekend over de regionale spreiding en trend van gierzwaluw in Groningen en het plangebied. Uit de verspreidingsgegevens blijkt dat de gierzwaluw redelijk verspreid in het plangebied aanwezig is. Binnen het plangebied van komt de gierzwaluw op enkele plaatsen in grote kolonies voor. Afbeelding 38 Regionale verspreiding gierzwaluw Belangrijke omgevingsfactoren Gierzwaluwen hebben grote open vlaktes en open wateren nodig om te foerageren. Hiervoor kunnen zij grote afstanden afleggen Direct geschikt foerageergebied in de omgeving is niet van groot belang voor de gierzwaluw. Hoog stedelijk gebied met weinig tot geen groen biedt voor de gierzwaluwen een goede omgeving omdat het aansluit bij hun leefwijze. De gierzwaluw broedt daarom weinig in het buitengebied. Geschiktheid gebouwen Hoge gebouwen zijn door de leefwijze van de gierzwaluw zeer geschikt als broedplaats. De gierzwaluw kan niet vanuit het nest opstijgen en laat zich vanuit het nest eerst zo n 3 meter naar beneden laten vallen om weg te kunnen vliegen. Het is daarom ook van belang dat de invliegopening vrij toegankelijk is. Bomen, vlaggenmasten, steigers en andere obstakels maken de nestplaats ongeschikt voor de gierzwaluw. De vrije uitvliegbreedte moet ongeveer een meter zijn. Om deze reden is het voor gierzwaluwen zeer belangrijk dat zij in gebouwen hun nest op hoogte kunnen bouwen, liefst aan de dakrand, onder een dakpan of hoog in de spouwmuur. De gierzwaluw is heel kritisch wat betreft de nestplaatsen. Oudere gebouwen bieden door hun bouwstijl vaak geschikte nestplaatsen waardoor de soort relatief vaak in oudere gebouwen nestelt. Mede door de honkvastheid van de soort en het feit dat ze moeilijk nieuwe verblijfplaatsen ontdekken hebben gebouwen van meer dan 50 jaar oud een verhoogde kans op aanwezigheid van gierzwaluwen. Maar ook in nieuwe(re) gebouwen kan de soort voorkomen als de nestplaatsen gevonden worden. 60

61 Gierzwaluwen zijn maar beperkte tijd in Nederland, waardoor zij niet altijd bij hun verblijfplaats te vinden zijn, maar zeer honkvast. Ieder jaar keren zij terug naar exact dezelfde nestlocatie. Bedreigingen en kansen ruimtelijke ingrepen Tabel 21 Bedreigingen en kansen voor de gierzwaluw met betrekking tot ontwikkelingen in het stedelijk gebied Functies voor de soort Bedreigingen Kansen Verblijfplaats Foerageergebied (Na-)isolatie van gebouwen Onderhoud aan gebouwen Gebruik van platte dakpannen Nieuwbouw Sloop gebouwen Verwijderen van vegetatie Verstedelijking Aanbrengen voorzieningen voor gierzwaluw Behoud van ruimte onder dakpannen Gebruik van gegolfde dakpannen Behoud oude gebouwen en gevels Behoud groene omgeving voor aanwezigheid prooidieren Natuurkalender Gierzwaluwen betrekken in grote kolonies ieder jaar hetzelfde nest, wat daardoor de soort zeer gevoelig is voor verstoring en/of vernieling. Doordat gierzwaluwen slechts een deel van het jaar in Nederland aanwezig zijn, kunnen gedurende de rest van het jaar werkzaamheden uitgevoerd worden, mits passende mitigerende maatregelen worden toegepast. Hieronder is de gevoelige periode van de gierzwaluw weergegeven. Tabel 22 Gevoelige periodes van gierzwaluw volgende de Soortenstandaard Gierzwaluw (RvO, 2014). Rood = geen werkzaamheden uitvoeren, oranje = wel actief maar enkel kwetsbaar in geval van late broedsels, groen = voorkeursperiode uitvoeren werkzaamheden Gierzwaluw Jan Feb Mrt Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Verblijfplaats Kerkuil De kerkuil is heeft een erg opvallende uil met een hartvormig gezicht. De kerkuil is een grote vogels (circa 35 cm, spanwijdte cm). In de vlucht maakt de soort een bijna witte indruk. De onderkant van zijn vleugels is licht gekleurd. Zijn rug is roestkleurig, met grijze vlekken en stipjes. De buik van de kerkuil is beige en heeft meestal veel stipjes. Kerkuilen zijn echte nachtjagers. Vanaf een uur na zonsondergang verlaat de kerkuil zijn roestplaats om te gaan jagen. De kerkuil jaagt laagvliegend via vaste routes, biddend, vanaf zitplekken zoals hekpalen of kilometerpaaltjes langs wegen, en vanaf laaghangende takken van bomen. Kerkuilen zijn standvogels. Als ze eenmaal zijn gevestigd, blijven kerkuilen meestal hun hele leven in hetzelfde gebied (RvO, 2015). Landelijke verspreiding De kerkuil broedt jaarlijks in wisselende aantallen. Dit wordt voornamelijk bepaald door het muizenaanbod. Het aantal heeft een diepte punt bereikt tussen 1963 en Sinds die tijd nemen de aantallen weer toe. Vanaf 2000 lijkt het aantal te stabiliseren, waarbij er nog wel grote fluctuaties zijn per broedjaar. De belangrijkste redenen voor de eerdere afname zijn de verkavelingen, waardoor het landgebruik intensiever werd, en het gebruik van bestrijdingsmiddelen tegen muizen. Herstel komt vooral door specifieke beschermingsmaatregelen die zijn gericht op de kerkuil, zoals het aanbieden van nestplaatsen (RvO, 2015). De laatste tien jaar is er weer sprake van een afname (SOVON, 2017). Onderstaande afbeelding geeft een beeld van de landelijke spreiding van de broedende kerkuilen in

62 Afbeelding 39 Voorlopige aantallen broedende kerkuilen in Nederland (Vogelatlas SOVON, 2017) 62

63 Regionale verspreiding Er zijn gegeven gegevens bekend over de regionale trend van de kerkuil in Groningen of het plangebied. Uit de verspreidingsgegevens blijkt dat de kerkuil redelijk verspreid in het plangebied aanwezig is. Afbeelding 40 Regionale verspreiding kerkuil Belangrijke omgevingsfactoren Kerkuilen leven territoriaal. Kerkuilen komen met name voor in kleinschalig landschap waar ze langs houtwallen vliegen. Wordt een gebied opener, dan neemt de dichtheid van uilen af (territoria worden groter). In Nederland ligt is een territorium vaak tussen de 60 tot hectare groot en is meestal gelegen in cultuurland met gras- en bouwlanden de begrens worden door kruidenrijke akkerranden, houtwallen, heggen of bosjes. De omvang van het territorium is afhankelijk van de kwaliteit van het gebied voor de kerkuil. Geschiktheid gebouwen Kerkuilen broeden in gebouwen zoals boerderijen, schuren en kerken waar een rustige, donkere ruimte is. Kerkuilen maken veel gebruik van kunstmatige nestgelegenheden. Kerkuilen kunnen het nest het gehele jaar door gebruiken. De winterverblijfplek is vaak wel een andere plaats dan de voortplantingsplek. Rondom een nestplek heeft een kerkuil ook enkele roestplaatsen, welke veelal ook in gebouwen zijn gelegen. 63

64 Bedreigingen en kansen ruimtelijke ingrepen Tabel 23 Bedreigingen en kansen voor de kerkuil met betrekking tot ontwikkelingen in het stedelijk gebied Functies voor de soort Bedreigingen Kansen Verblijfplaats Behoud toegang tot potentiële Sluiten openingen naar nestplaatsen nestplaatsen of roestplekken Behoud oude gebouwen en gevels Sloop gebouwen Foerageergebied Verwijderen van vegetatie Verstedelijking Behoud cultuurlandschap Verbeteren voedselvoorziening door behoud/aanleg landschapselementen en ruigte zodat er meer muizen in de omgeving komen Dekking Verwijderen roestplekken Behoud geschikte roestplekken Aanleg potentiële roestplekken Natuurkalender Kerkuilen zijn standvogels die het gehele jaar in territorium aanwezig zijn. Ze hebben vaak meerdere verblijfplaatsen. Het broedseizoen loopt normaal tot eind augustus. In een goed muizenjaar kan het broedseizoen doorlopen tot december. In deze periode moet er extra goed opgelet worden om te voorkomen dat er jongen verstoord worden. Hieronder is de gevoelige periode van de kerkuil weergegeven. Tabel 24 Gevoelige periodes van kerkuil volgende de Soortenstandaard Gierzwaluw (RvO, 2015). Rood = geen werkzaamheden uitvoeren, oranje = wel actief maar enkel kwetsbaar. In goede muizenjaren kan het broedseizoen verlengd worden tot en met december Gierzwaluw Jan Feb Mrt Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Verblijfplaats Overige gebouwbewonende vogelsoorten Andere vogelsoorten die al dan niet incidenteel, in of in de onmiddellijke omgeving van gebouwen broeden zijn zwarte roodstaart, torenvalk, ooievaar, steenuil, spreeuw en kauw. Van deze soorten zijn de nesten van steenuil en ooievaar jaarrond beschermd. Steenuil Deze soort broedt overwegend in het buitengebied in of nabij boerderijen en vrijstaande huizen in een groene omgeving met veel structuur. De gebouwen waar de steenuil kan broeden vallen onder de maatwerkaanpak (zie ook Afbeelding 42 op pagina 73). In voorkomende gevallen zal de steenuil in die maatwerkoplossing worden betrokken. Ooievaar In de omgeving van gebouwen, in het buitengebied broedt de ooievaar vrijwel uitsluitend in speciaal daarvoor opgerichte verblijfsplaatsen. Daarnaast broedt de soort veel in andere hoge kunstmatige objecten zoals hoogspanningsmasten. De gebouwen in de omgeving waarvan de ooievaar kan broeden vallen onder de maatwerk-aanpak (zie ook Afbeelding 42 op pagina 73). In voorkomende gevallen zal de ooievaar in die maatwerkoplossing worden betrokken. Torenvalk Voor zever deze soort in de omgeving van gebouwen broedt, is dat overwegend in kunstmatige speciaal voor dat doel aangebrachte nestplaatsen (de bekende valkenkasten). De gebouwen in de omgeving waarvan de torenvalk kan broeden vallen onder de maatwerk-aanpak (zie ook Afbeelding 42 op pagina 73). In voorkomende gevallen zal de torenvalk in die maatwerkoplossing worden betrokken. 64

65 Zwarte roodstaart De zwarte roodstaart is van oorsprong een soort van rotsachtige gebieden die in Nederland vooral broedt op platte daken en bredere randen langs daken en gebouwen. Deze soort broedt op deze plaatsen verspreid in het plangebied. De nesten van de zwarte roodstaart zijn niet jaarrond beschermd. Kauw en spreeuw Deze soorten broeden in relatief grote aantallen verspreid in het plangebied en hebben een voorkeur voor gebouwen als broedplaats. De nesten van spreeuw en kauw zijn niet jaarrond beschermd. 65

66 5 INGREEP 5.1 Ingrepen CVW moet, in opdracht van NCG, een groot aantal gebouwen bouwkundig versterken om deze zodoende aardbevingsbestendig te maken. Per gebouw wordt een proces doorlopen om te bepalen welke maatregelen noodzakelijk zijn. Bij alle gebouwen wordt rekening gehouden met een set aan maatregelen. Zie onderstaande tabel voor de type ingrepen en de verantwoordelijke partijen. Tabel 25 Overzicht van het type ingrepen die direct of indirect plaatsvinden in het kader van de versterkingsopgave inclusief vermelding van de betrokken actoren. Ingreep Omschrijving Betrokken actoren Versterkingsmaatregelen Koppelkansen De noodzakelijke maatregelen worden gebaseerd op het inspectierapport. Op basis van de inspectie wordt bepaald welke maatregelen nodig zijn. Hierbij wordt en keuze gemaakt uit maatregelen uit level 2 tot en met 7. Indien mogelijk en gewenst worden maatregelen getroffen om ook de duurzaamheid van het gebouw te vergroten. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om isoleren van gevels en daken (energetische maatregelen). CVW / NCG / engineeraannemer NCG / engineeraannemer / bewoner Wensen van bewoners Bewoners kunnen aangeven of zijn nog wensen hebben die tegelijkertijd met de versterkingsmaatregelen meegenomen kunnen worden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om een nieuwe uitbouw of de bouw van een dakkapel. NCG / engineeraannemer / bewoner Bouwfysische randvoorwaarden Mitigerende maatregelen Dit zijn aanvullende maatregelen uit bijvoorbeeld het bouwbesluit. Voorbeeld hiervan is dat als je meer dan 25% van de gevel aanpakt je een goede isolatie moet aanbrengen. Dit is een wettelijke vereiste. Mitigerende maatregelen voor beschermde soorten moeten in de gebouwen worden geïntegreerd (natuurinclusief versterken) vanuit Wnb. Locatie, aard en omvang van de maatregelen worden nader uitgewerkt in onderhavige SMP. CVW / NCG / engineeraannemer CVW /NCG / engineeraannemer / ecoloog In de volgende paragrafen wordt beknopt ingegaan op de maatregelen die van invloed kunnen zijn op beschermde soorten. Het gaat daarbij om de vraag of de gevel, dakrand en/of dak wordt aangepakt. Hiermee kan het effect op beschermde soorten bepaald worden aangezien soorten specifieke plekken in gebouwen voor nesten (vogels) en verblijfplaatsen (zoogdieren). 66

67 5.2 Versterkingsmaatregelen Voor de bouwkundige versterking zijn een groot aantal maatregelen in beeld. Om overzicht en grip te krijgen op de opgave werkt CVW met zeven levels. Daarnaast zijn als level 8 de versterkingsmaatregelen van de NOM-woningen toegevoegd. In onderstaande tabel staan het type maatregelen. Daarnaast wordt een indicatie gegeven of de ingreep (in betreffend level) van invloed is op de gevel, dakrand en dak. Dit is van belang voor de effectbepaling op beschermde soorten en de mitigerende maatregelen, zie ook hoofdstuk 6. Voor een overzicht van alle versterkingsmaatregelen wordt verwezen naar de Mitigatie catalogus. Tabel 26 Overzicht van mogelijke versterkingsmaatregelen vanuit de verschillende levels met impact op gevel, dakrand en dak vanwege mogelijke effecten op beschermde soorten Levels Typen maatregelen Impact gevel Impact dakrand Impact dak Level 0 Noodmaatregelen Level 1 Mitigerende maatregelen Bijvoorbeeld stempels aanbrengen Bijvoorbeeld schoorstenen N.t.b.* N.t.b. N.t.b. N.t.b. N.t.b. N.t.b. Level 2 Verbindingen wandenvloeren Diverse typen verbindingen mogelijk Ja, als buitenschil open moet Ja, als buitenschil open moet Nee Diverse vloerversterkingen Nee Nee Nee Level 3 Versterkingen vloeren en daken Diverse dakversterkingen Nee Ja Ja Level 4 Versterkingen wanden uit-het-vlak Level 5 Versterkingen wanden in-het-vlak Level 6 Funderingen Level 7 Sloop-nieuwbouw Diverse versterkingsmaatregelen in wanden. (veelal stalen portalen, spouw kan aangetast worden) Diverse versterkingsmaatregelen in wanden (Wanden voorzetten aan binnen of buitenkant, spouw kan aangetast worden) Diverse versterkingsmaatregelen funderingen Ja Ja Nee Ja Ja Nee Nee Nee Nee Ja Ja Ja Level 8 NOM-woningen Ja Ja Ja * Nader te bepalen als maatregelen uitgewerkt zijn. 67

68 5.3 Overige ingrepen Indien mogelijk en gewenst worden tijdens het bouwkundig versterken ook energetische maatregelen getroffen om ook de duurzaamheid van het gebouw te vergroten. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om isoleren van gevels en daken (energetische maatregelen) en het aanbrengen van zonnepanelen. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de mogelijke maatregelen (niet compleet) en de impact op gevel, dakrand en dak. Energetische maatregelen kunnen ook vereist zijn om de bouwfysische gesteldheid van het gebouw in balans te brengen. Dit zijn aanvullende maatregelen uit het bouwbesluit. Voorbeeld hiervan is dat wanneer meer dan 25% van de gevel wordt geïsoleerd een goede isolatie moet worden aangebracht in de gehele gevel. Bewoners kunnen aangeven of zijn nog wensen hebben die tegelijkertijd met de versterkingsmaatregelen meegenomen kunnen worden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om een nieuwe uitbouw of de opbouw van een dakkapel. Tabel 27 Overzicht van mogelijke maatregelen vanuit koppelkansen, bouwfysische randvoorwaarden en wensen van bewoners met impact op gevel, dakrand en dak vanwege mogelijke effecten op beschermde soorten Ingreep Typen maatregelen Impact gevel Impact dakrand Impact dak Koppelkansen / bouwfysische randvoorwaarden Koppelkansen / bouwfysische randvoorwaarden Isolatie spouw Ja Ja Nee Isolatie dak Nee Ja Ja Koppelkansen Isolatie vloer Nee Nee Nee Koppelkansen Dubbel glas Nee Nee Nee Koppelkansen zonnepanelen Nee Nee beperkt Koppelkansen Warmtepomp Nee Nee Nee Wensen van bewoners Uitbouw Ja Ja Ja Wensen van bewoners Dakkapel Nee Ja Ja 5.4 Bepalen kans op effect vanuit ingreep De kans op een effect vanuit de diverse ingrepen hangt af van de plek in het gebouw waar soorten bij voorkeur bivakkeren, voor zover aanwezig. Ter illustratie is zie Afbeelding 1 (pagina 7) voor de populaire verblijfplaatsen van de huismus, gierzwaluw, vleermuissoorten en steenmarter. De boerenzwaluw broedt bij voorkeur in open schuren van boerderijen en soms onder dakranden. De kerkuil broedt bij voorkeur in boerderijen op zolders en schuren (veelal met nestkasten) die van buiten toegankelijk zijn. De huiszwaluw is een koloniebroeder en heeft een sterke voorkeur voor overstekende dakranden maar broed ook op andere plaatsen rond een huis, bijvoorbeeld onder dakpannen. Voor alle soorten geldt echter dat ze ook op andere plaatsen aanwezig kunnen zijn. Door de impact van de ingreep in het gebouw (gevel, dakrand en dak) te confronteren met de voorkeursplek en andere mogelijke verblijfplaatsen van een soort ontstaat inzicht in de mogelijk negatieve effecten, voor zover de betreffende soorten aanwezig zijn. Het gaat daarbij om de kans op opzettelijk verstoren, het opzettelijk doden, het vernielen van eieren en het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen. Zie onderstaande tabellen voor de mogelijke effecten vanuit de versterkingsopgave en overige ingrepen (koppelkansen, bouwfysische randvoorwaarden en wensen van bewoners). De ecoloog van het project zal per project bekijken welke (potentiele) verblijfplaatsen effecten kunnen ondervinden. 68

69 Gew. dwergvleermuis Gew. grootoorvleermuis Laatvlieger Overige vleermuissoorten Steenmarter Huismus Boerenzwaluw Huiszwaluw Gierzwaluw Kerkuil Tabel 28 Kans op wettelijke overtreding Wnb als gevolg van versterkingsmaatregelen op basis van kruistabel ingreep versus soorten met onderscheid van overkoepelende levels vanuit CVW. Deze tabel geeft een indicatie, afhankelijk van de ingreep het gebouw zijn ook andere effecten mogelijk. Bouwkundige versterking Typen maatregelen Impact Level 0 Noodmaatregelen N.t.b. Level 1 Mitigerende maatregelen N.t.b. Level 2 Level 3 Level 4 Level 5 Verbindingen wandenvloeren Versterkingen vloeren en daken Versterkingen wanden uit-het-vlak Versterkingen wanden in-het-vlak Gevel/ dakrand Afwezig Gevel / dak(rand) Gevel / dakrand Level 6 Funderingen Afwezig Level 7 Level 8 Sloop-nieuwbouw NOM-woningen Gevel / dak(rand) Gevel / dak(rand / Oranje = mogelijk conflict ingreep als soort aanwezig; rood = conflict ingreep als soort aanwezig; groen = geen conflict ingreep; blauw = onbekend 69

70 Gew. dwergvleermuis Gew. grootoorvleermuis Laatvlieger Overige vleermuissoorten Steenmarter Huismus Boerenzwaluw Huiszwaluw Gierzwaluw Kerkuil Tabel 29 Kans op overtreding Wnb als gevolg van koppelkansen, bouwfysische randvoorwaarden en wensen bewoners op basis van kruistabel ingreep versus soorten met onderscheid van overkoepelende levels vanuit CVW. Hier is slechts een aantal mogelijke maatregelen genoemd. Volledig overzicht wordt opgenomen in de Mitigatie Catalogus. Koppelkansen / bouwfysisch / wensen bewoners Typen maatregelen Impact Koppelkansen / Bouwfysisch Koppelkansen / Bouwfysisch Isolatie spouw Isolatie dak Gevel / dakrand Dak(rand) Koppelkansen Isolatie vloer Afwezig Koppelkansen Dubbel glas Afwezig Koppelkansen Zonnepanelen Dak Koppelkansen Warmtepomp Afwezig Wensen van bewoners Wensen van bewoners Uitbouw Dakkapel Gevel / dak(rand) Dak(rand) Oranje = mogelijk conflict ingreep; rood = conflict ingreep; groen = geen conflict ingreep; blauw = onbekend 5.5 Mogelijke overtredingen In de onderstaande tabellen is per soort aangegeven welke verboden van de Wet natuurbescherming mogelijk worden overtreden. Het gaat daarbij om overtredingen die niet kunnen worden voorkomen. Voor een overtreding die voorkomen kan worden, is namelijk geen ontheffing mogelijk. Het gaat om de verbodsbepalingen zoals vermeld in onderstaande tabellen. Daarbij is onderscheid gemaakt in Vogelrichtlijnsoorten (alle broedvogels), Habitatrichtlijnsoorten (vleermuissoorten) en Andere soorten (steenmarter). Volledigheidshalve zijn ook boombewonende vleermuissoorten opgenomen die bij wijze van uitzondering gebruik maken van gebouwen, zoals Rosse vleermuis. 70

71 Tabel 30 - Mogelijke overtreding van de verbodsbepalingen van artikel 3.1 ten aanzien van Europees beschermde vogels Soort Lid 1 Lid 2 Lid 4 Huismus X X X Boerenzwaluw X X X Huiszwaluw X X X Gierzwaluw X X X Kerkuil X X X Overige broedvogels X X X Relevante verbodsbepalingen 3.1: Lid 1: te doden of te vangen; Lid 2: opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen; Lid 4: opzettelijk te verstoren; verstoring toegestaan indien niet van wezenlijke invloed op de staat van instandhouding. Tabel 31 Mogelijke overtreding van de verbodsbepalingen van artikel 3.5 ten aanzien van de overige Europees beschermde soorten Soort Lid 1 Lid 2 Lid 4 Gewone dwergvleermuis X X X Gewone grootoorvleermuis X X X Laatvlieger X X X Meervleermuis X X X Rosse vleermuis X X X Ruige dwergvleermuis X X X Tweekleurige vleermuis X X X Watervleermuis X X X Relevante verbodsbepalingen 3.5: Lid 1: opzettelijk te doden of te vangen; Lid 2: opzettelijk te verstoren; Lid 4: voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren te beschadigen of te vernielen; Tabel 32 Mogelijke overtreding van de verbodsbepalingen van artikel 3.10 ten aanzien van de Andere soorten die op nationaal niveau zijn beschermd Soort Lid 1 onder a Lid 1 onder b Steenmarter X X Relevante verbodsbepalingen 3.10: Lid 1 onder a: opzettelijk te doden of te vangen van dieren; Lid 1 onder b: opzettelijk beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren Voor alle niet specifiek beschermde soorten geldt algemene zorgplicht. Ook in dit kader zal het doden van dieren zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Indien beschermde soorten aanwezig zijn en dieren gedood kunnen worden door de betreffende ingreep, is sprake van voorwaardelijke opzet. Daarmee zal CVW uitgaan van een worst case scenario en alle woningen en gebouwen natuurvrij maken waar een kans bestaat dat hier soorten verblijven. 71

72 6 NATUURVRIJ MAKEN VAN GEBOUWEN Dit hoofdstuk is geheel geactualiseerd. Met het tijdig natuurvrij maken van gebouwen wordt voorkomen dat tijdens de uitvoering van de versterkingsmaatregelen beschermde soorten worden verwond of gedood. De natuurvrij maatregelen worden zo uitgevoerd dat er geen effecten optreden op verblijfplaatsen van soorten in de kwetsbare periode van soorten, dus in de voortplantingsperiode en in de periode van winterrust van vleermuizen. Dat kan betekenen dat de natuurvrijmaatregelen in sommige gevallen al vrij lang voor de geplande startdatum van de versterking uitgevoerd moeten worden. Een zorgvuldige planning is hierbij van belang, zodat wordt voorkomen dat gebouwen onnodig of onnodig lang natuurvrij gemaakt worden. In dit hoofdstuk is uiteengezet op welke wijze de te versterken gebouwen natuurvrij worden gemaakt. In de onderstaande twee afbeeldingen is de werkwijze met betrekking tot het natuurvrijmaken (en de mitigatie, zie volgende hoofdstuk) schematisch weergegeven. Afbeelding 41 Procedure natuurvrijmaken grondgebonden woningen, appartementen en flats 72

73 Afbeelding 42 Procedure natuurvrijmaken bijzondere gebouwen. Het verschil met het voorgaande schema (grondgebonden woningen, appartementen en flats) is dat in alle gevallen maatwerk wordt toegepast. 6.1 Stap 1 bepalen ecologische status Tijdens de eerste stap zal de projectecoloog de ecologische status van het gebouw in beeld brengen, zodat hier rekening mee kan worden gehouden bij de mitigatie. De ecologische status is gebaseerd op: wel / geen bijzonder gebouw. Het gaat bij bijzondere gebouwen zoals bijvoorbeeld kerken, boerderijen en molens, in paragraaf is dit verder uitgewerkt; wel / niet geschikt voor relevante gebouwbewonende soorten. Geschikt is hoge of middelhoge kans en ongeschikt als sprake is van lage kans, zie bijlage B; wel / geen aanwezigheid bijzondere functies en/of soorten. Het gaat daarbij om: kraamkolonie alle soorten vleermuizen (ook bij een hoeveelheid sporen die op kolonie duidt); massawinterverblijf alle soorten vleermuizen (ook bij een hoeveelheid sporen die op kolonie duidt); alle typen verblijfplaatsen van Rosse of tweekleurige vleermuis; kolonie gierzwaluwen en huismus. Voor beiden geldt: meer dan tien nesten per gebouw of als de kolonie zich beperkt tot een of enkele gebouwstructuren in de omgeving; kolonie huiszwaluw, elke kolonie (kolonie bij meer dan vijf broedende huiszwaluwen in een projectgebied); elke nestplek van kerkuil. 73

74 Voor deze stap worden door de ecoloog CVW de volgende onderzoeksresultaten (GIS) geraadpleegd: Bestaande waarnemingen Waarnemingen van actuele verblijfplaatsen, voor zover niet ouder dan vijf jaar. Betreft data van NDFF, VWG en Vogelbescherming. Zie ook paragraaf Potentiële soorten Quick scan per cluster aan woningen (met gelijke kenmerken en bouwjaar) ter bepaling van de kans op beschermde gebouwbewonende soorten. Daarbij is per soort gebruik gemaakt van een model van specifieke geschiktheidscriteria voor de woning en de omgeving, zie paragraaf en bijlage B. Belangrijke verblijffuncties - De resultaten van de kwalitatieve nulmeting gericht op het bepalen van belangrijke functies voor diersoorten, namelijk kolonies (gierzwaluw en huismus), kraamverblijven (gewone dwergvleermuis, laatvlieger en gewone grootoorvleermuis) en massawinterverblijven (gewone dwergvleermuis). Zie paragraaf Stap 2 uitvoeren ecologische inspectie Indien de ecologische status er aanleiding toe geeft wordt vervolgens eerst een visuele ecologische inspectie uitgevoerd door de betrokken projectecoloog. In bijzondere gevallen (bijzondere gebouwen en andere redenen van onzekerheid) kan er in dit stadium voor worden gekozen de inspectie uit te voeren met inzet van middelen als een endoscoop en hoogwerker. In onderstaande tabellen is aangegeven bij welke gebouwen een ecologische inspectie wordt uitgevoerd. Het betreft een gerichte controle van het reeds uitgevoerde onderzoek indien het gebouw geschikt is voor beschermde soorten ( sleepnetmethode ). Indien in het voortraject geen ecologisch onderzoek is uitgevoerd, wordt nu een uitgebreide ecologische inspectie gedaan, zo nodig met behulp van hoogwerker, endoscoop en eventueel andere noodzakelijke hulpmiddelen 8. Bij de ecologische inspectie wordt per gebouw gericht gezicht naar sporen (nesten, veren en uitwerpselen) en dieren. Deze inspectie kan het hele jaar plaatsvinden en is niet gebonden aan seizoenen. Tijdens de inspectie worden de potentiele verblijfsplaatsen gedocumenteerd en zo veel als mogelijk vastgelegd op foto. Tabel 33 Ecologische inspectie grondgebonden woningen en gestapelde woningen binnen dorpen en wijken Ecologisch onderzoek Ecologische inspectie Natuurdata / Quick scan / nulmeting Ongeschikt Geen verblijven Geschikt, maar geen waarnemingen Mogelijke verblijven Waarnemingen, maar geen kolonies*) Verblijven Waarnemingen kolonies*) Belangrijk verblijf Nee Nee Nee Ja Nog niet onderzocht**) Onbekend Mogelijke verblijven *) Kraamkolonie vleermuizen, massawinterverblijf vleermuizen, kolonie gierzwaluwen en/of kolonies van huismus **) Uitzonderingssituatie. Betreft alleen spoedgevallen. Ja 8 In sommige gevallen kan aan een gebouw geen inventariserend onderzoek plaatsvinden. Het gaat om onder meer de volgende situaties: (1) gebouwen die door hun geïsoleerde ligging in het landelijk gebied buiten de onderzoeksgebieden liggen; (2) gebouwen die in de onderzoeksgebieden liggen, maar niet of onvoldoende vanaf de openbare weg onderzocht kunnen worden; (3) gebouwen die vanwege hun aard of omvang niet volledig onderzocht kunnen worden; (4) gebouwen waarvan de versterking niet langer uitgesteld kan worden (dwingende noodzaak tot versterken) en waaraan dit niet tijdig bekend was; deze categorie betreft acute noodsituaties en gevallen met een trage besluitvorming, wanneer toestemming voor de versterking is verkregen het sociaal niet acceptabel is de versterking nog een jaar uit te stellen voor het doen van onderzoek. 74

75 Tabel 34 Ecologische inspectie bijzondere gebouwen en landelijk gelegen vrijstaande woningen Ecologisch onderzoek Natuurdata / Quick scan / nulmeting***) Ongeschikt Geen verblijven Geschikt en/of waarnemingen, maar geen kolonies*) (Mogelijke) verblijven Ecologische inspectie Nee Ja Waarnemingen kolonies*) Belangrijk verblijf Ja Nog niet onderzocht**) Onbekend Mogelijke verblijven Ja *) Kraamkolonie vleermuizen, massawinterverblijf vleermuizen, kolonie gierzwaluwen en/of kolonies van huismus **) Uitzonderingssituatie. Betreft alleen spoedgevallen. ***) Waar gebouwen / vrijstaande woningen vallen in clusters (wijken en dorpen) is wel een nulmeting uitgevoerd 6.3 Stap 3 bepalen noodzaak ontmoedigen Op basis van de verkregen inzichten uit stap 1 en 2 wordt vervolgens bepaald of het gebouw in aanmerking komt voor ontmoediging (natuurvrij maken). Daarbij wordt afhankelijk van het type gebouw en uitkomsten van het ecologische onderzoek bepaald of ontmoediging noodzakelijk is voor: ontmoedigen van grondgebonden en gestapelde woningen; ontmoedigen van bijzondere gebouwen en vrijstaande woningen met landelijke ligging. Dit gebeurt volgens onderstaande beslisschema s: Tabel 35 Ontmoedigen van grondgebonden woningen en gestapelde woningen binnen dorpen en wijken Ecologisch onderzoek Ecologische inspectie Natuurvrij maken Natuurdata / Quick scan / nulmeting Ongeschikt Geen verblijven N.v.t. Nee Geschikt, maar geen waarnemingen Mogelijke verblijven N.v.t. Ja Waarnemingen, maar geen kolonies*) Verblijven N.v.t. Ja Waarnemingen kolonies*) Belangrijk verblijf Waarneming kolonies*) Belangrijk verblijf / Locatie bekend Geen waarneming kolonies*), al of niet door onvolledige inspectie Belangrijk verblijf / Locatie onbekend Ja Ja Nog niet onderzocht**) Ongeschikt Geen verblijven Nee Onbekend Mogelijke verblijven Geschikt, maar geen waarnemingen of onvolledige inspectie Mogelijke verblijven Ja Waarnemingen, maar geen kolonies*) Verblijven Ja 75

76 Ecologisch onderzoek Ecologische inspectie Natuurvrij maken Waarneming kolonies*) Belangrijk verblijf / Locatie bekend Ja *) Kraamkolonie vleermuizen, massawinterverblijf vleermuizen, kolonie gierzwaluwen en/of kolonies van huismus **) Uitzonderingssituatie. Betreft alleen spoedgevallen. Tabel 36 Ontmoedigen bijzondere gebouwen en landelijk gelegen vrijstaande woningen ecologisch onderzoek Natuurdata / Quick scan / nulmeting***) Nog niet onderzocht**) Ongeschikt Geen verblijven Geschikt en/of waarnemingen, maar geen kolonies*) (Mogelijke) verblijven Waarnemingen kolonies*) Belangrijk verblijf Onbekend Mogelijke verblijven ecologische inspectie N.v.t. Toch ongeschikt Geen verblijven Geschikt, maar geen waarnemingen of onvolledige inspectie Mogelijke verblijven Waarnemingen, maar geen kolonies*) Verblijven Waarneming kolonies*) Belangrijk verblijf / Locatie bekend Waarneming kolonies*) Belangrijk verblijf / Locatie bekend Geen waarnemingen kolonies*) Belangrijk verblijf / Locatie onbekend Ongeschikt Geen verblijven Geschikt, maar geen waarnemingen of onvolledige inspectie Mogelijke verblijven Waarnemingen, maar geen kolonies*) Verblijven Waarneming kolonies*) Belangrijk verblijf / Locatie bekend natuurvrij maken Nee Nee Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja Ja Ja *) Kraamkolonie vleermuizen, massawinterverblijf vleermuizen, kolonie gierzwaluwen en/of kolonies van huismus **) Uitzonderingssituatie. Betreft alleen spoedgevallen. ***) Waar gebouwen / vrijstaande woningen vallen in clusters (wijken en dorpen) is ook een nulmeting uitgevoerd Voor de definitieve keuze om te gaan ontmoedigen zal de ecoloog van CVW bepalen welke impact de versterkingsmaatregelen hebben op de diverse gebouwonderdelen (gevel, dakrand, dak, schoorsteen en kelder). Alleen waar verblijfplaatsen (actuele of potentieel) verloren gaan als gevolg van de versterkingsmaatregelen en overige maatregelen, zal ontmoediging daadwerkelijk plaatsvinden. Binnen het planproces blijft vaak tot een laat moment onduidelijk welke maatregelen (ingrepen) exact per woning of gebouw plaatsvinden. Om te voorkomen dat panden ten onrechte niet natuurvrij zijn gemaakt, zal in dat geval gewerkt worden vanuit een worst case benadering. De woningen worden dan natuurvrij gemaakt als sprake is van een hoge of middelhoge kans en/of actuele waarneming, zie paragraaf

77 Voor de volgende situaties wordt door de ecoloog van CVW in overleg met de ontwerper en aannemer bepaald of belangrijke verblijfplaatsen binnen het gebouw gespaard kunnen worden binnen de voorgenomen versterking. Deze afweging komt ook terug binnen het ontwerpproces van fysieke maatregelen (zie volgende paragraaf). Het gaat hier om gebouwen met de volgende status: Gebouwen met kraamkolonies (vleermuizen), massawinterverblijven (vleermuizen), kolonies van gierzwaluw en huiszwaluw en nesten van kerkuil. Gebouwen met bijzondere soorten (Rosse vleermuis, tweekleurige vleermuis, kerkuil en boerenzwaluw). Bijzondere gebouwen (zoals bijvoorbeeld kerken, boerderijen en molens). 6.4 Stap 4 opstellen uitvoeringsplan De volgende stap is het opstellen van een concreet uitvoeringsplan door de projectecoloog om het gebouw natuurvrij te maken voordat de versterking plaatsvindt. Dit operationele plan 9 bestaat uit voor het natuurvrij maken uit de onderstaande onderdelen. Het operationele plan voor het uitvoeren van de mitigatie van verblijfplaatsen vormt ook onderdeel van het uitvoeringsplan. Zie hiervoor paragraaf Uitkomst van stap 1, 2 en 3. Planning van de ontmoediging in overleg met de ecoloog van CVW, zie verder hieronder. Methode van ontmoedigen op basis van uitkomsten ecologische inspectie (hoe, wat en waar). Ecologische begeleiding door de projectecoloog met omschrijving frequentie van aanwezigheid en omgang met afwijkingen en onverwachte situaties. De projectecoloog zal op basis van de input van de ecoloog van CVW de projectplanning bepalen voor de ontmoediging. Om te voorkomen dat de staat van instandhouding van soorten negatief wordt beïnvloed bij de grootschalige versterking en dus de natuurvrij maak operatie - wordt jaarlijks maximaal 25% van de gebouwen binnen een Salderingsgebied versterkt. De saldering is verder zodanig dat per Salderingsgebied continu afdoende alternatieve verblijfplaatsen beschikbaar zijn (zie salderingsstrategie in paragraaf 1.3.2). De ecoloog van CVW zal dit managen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Mitigatieboekhouding per gebouw (en daarmee ook per salderingsgebied), zie hoofdstuk 7. Voor de planning van de ontmoediging wordt daarnaast tijdig rekening gehouden met de kritische periode van beschermde soorten. Zie voor deze periodes de tabellen in hoofdstuk 4 waarin per soort de gevoelige periode is aangegeven. Het komt er op neer dat in worst case situatie - bij de aanwezigheid van huismus, gierzwaluw en diverse vleermuisfuncties alleen ontmoediging kan plaatsvinden in september en oktober. Echter in sommige gevallen kan het ontmoedigen bij aanwezigheid van al deze verblijfsfuncties gesplitst worden. In periode september-februari kan worden ontmoedigd voor huismus mits hierbij met zekerheid kan worden gesteld dat geen negatieve (klimatologische) effecten plaatsvinden op vleermuizen. In de periode april kunnen vervolgens verblijfplaatsen van vleermuizen en nestgelegenheid van gierzwaluw ontmoedigd worden. 6.5 Stap 5 uitvoeren van ontmoediging Het betreffende gebouw wordt vervolgens indien noodzakelijk - natuurvrij gemaakt conform het Ontmoedigingsplan (zie stap 4). De betrokken projectecoloog zal zorgen voor adequate uitvoering. De start van het natuurvrij maken wordt middels het daarvoor opgestelde formulier tijdig aan de provincie gemeld. 9 Voor de pragmatische uitvoering zal het Ontmoedigingsplan te zijner tijd wellicht geautomatiseerd worden. 77

78 6.6 Stap 6 natuurvrij verklaren Als laatste stap wordt het betreffende pand natuurvrij verklaard door de betrokken projectecoloog. Daarbij wordt gecheckt of de ontmoediging op adequate wijze heeft plaatsgevonden en daarmee geen kans bestaat dat nog beschermde soorten aanwezig zijn. Dit is een formele stap en zal ook op schrift worden gesteld. Zonder een natuurvrij verklaring mogen de versterkingsmaatregelen en overige ingrepen niet van start gaan. De Natuurvrijverklaring wordt schriftelijk vastgelegd en afgetekend door de projectecoloog. Indien het natuurvrij maken niet (geheel) conform plan is uitgevoerd, zullen in overleg met de aannemer en CVW passende maatregelen worden voorgeschreven om de afwijking op te lossen (dus terug naar stap 3). Aangezien ook ecologische begeleiding plaatsvindt, zal deze situatie zoveel mogelijk worden voorkomen. De projectecoloog heeft een aanwijzingsbevoegdheid richting de aannemer bij eventuele afwijkingen of onverwachte situaties. De bevindingen worden formeel vastgelegd in een ecologisch logboek en opgenomen als onderdeel van de natuurvrijverklaring (zie stap 6). Ook de belangrijke project gerelateerde afspraken die tijdens het proces zijn gemaakt worden hierin opgenomen. In onderstaande tekstkader wordt nog eens samengevat hoe het document voor het natuurvrij maken is opgebouwd. Dossier Natuurvrij maken per gebouw Ecologische status conform uitkomsten ecologisch onderzoek: Wel / geen bijzonder gebouw. Wel / niet geschikt voor relevante gebouwbewonende soorten. Wel / geen aanwezigheid bijzondere functies en/of soorten. Noodzaak en resultaten ecologische inspectie: Check verblijffunctie (sleepnetmethode). Voorbereiding ontmoediging. Planning van de ontmoediging. Methode van ontmoedigen op basis van uitkomsten ecologische inspectie. Ecologische begeleiding door de projectecoloog en bevindingen in logboek. Natuurvrij verklaring. 78

79 7 NATUURINCLUSIEF VERSTERKEN VAN GEBOUWEN Dit hoofdstuk is geheel geactualiseerd. Om de staat van instandhouding van soorten te borgen, worden alle versterkingsmaatregelen die van invloed zijn op beschermde verblijfsplaatsen van soorten natuurinclusief uitgevoerd (gemitigeerd). De mitigatie wordt zodanig uitgevoerd dat er na afronding van de werkzaamheden een ecologische plus is ontstaan: er zijn meer geschikte verblijfsplaatsen van soorten dan voorafgaand aan de werkzaamheden het geval was. In dit hoofdstuk is beschreven op welke wijze de gebouwen natuurinclusief worden versterkt. Omdat nu niet bekend is welke maatregelen bij welke gebouwen worden uitgevoerd, is in dit hoofdstuk met name het proces van natuurinclusief versterken beschreven. De maatregelen worden beschreven in de mitigatiecatalogus. Deze catalogus is een groeidocument dat wordt gevuld naar mate de kennis verder ontwikkeld. Als losse bijlage bij dit SMP is de eerste versie van de mitigatiecatalogus gevoegd. Nieuwe versies zullen periodiek worden gepubliceerd. De mitigatiecatalogus gaat een integraal onderdeel uitmaken van de Versterkingscatalogus van CVW, zodat de natuurinclusieve ontwerpen een integraal onderdeel van de versterkingen vormen. In dit hoofdstuk wordt de mitigatiecatalogus genoemd. 7.1 Uitgangspunten mitigatie Het doel van de mitigatie is om tijdens en na de versterkingsoperatie de bestaande populatie aan beschermde soorten lokaal en regionaal te behouden (op gebiedsniveau) en waar mogelijk te versterken. Om hier aan te voldoen, worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: Alle gebouwen - die versterkt worden met maatregelen die van invloed kunnen zijn op verblijfsplaatsen van beschermde soorten - worden natuurinclusief opgeleverd voor zo ver dat technisch (dus niet planning technisch) mogelijk is, ongeacht de aard en omvang van de ingreep en of beschermde soorten daadwerkelijk voorkomen. De mitigatiemaatregelen worden volledig geïncorporeerd in de versterkingsmaatregelen en koppelkansen (natuurinclusief). Indien de taakstelling (zie verder) binnen een Salderingsgebied daarmee niet wordt gehaald, wordt besloten tot het aanbrengen van extra goed functionerende inbouwvoorzieningen. Bij natuurinclusief ontwerp van de versterkingsmaatregelen en koppelkansen wordt er voor gezorgd dat aangrenzende gebouwdelen - waar geen maatregelen worden getroffen, maar wel verblijfmogelijkheden zijn toegankelijk worden en/of blijven voor broedvogels en vleermuizen. Het specifiek behouden of sparen van verblijffuncties - door ter plekke geen maatregelen uit te voeren - wordt meegeteld in de mitigatietaakstelling. De voorgeschreven mitigatievoorzieningen worden vastgelegd in de Mitigatiecatalogus (levend document). Zie onderstaande tekstkader voor nadere omschrijving van opzet en inhoud. Nieuwe typen versterkingsmaatregelen waar nog geen programma van eisen is omschreven in de Mitigatiecatalogus - mogen niet uitgevoerd worden voordat het natuurinclusieve ontwerp is goedgekeurd door de ecoloog van CVW en vervolgens is opgenomen in de Mitigatiecatalogus. Voor gebouwen met vastgestelde kolonies van gierzwaluw, huismus en/of vleermuis (kraamkolonie/massawinterverblijf) of bijzondere soorten (Rosse vleermuis, tweekleurige vleermuis, kerkuil en boerenzwaluw) worden maatwerkoplossingen uitgewerkt waarbij de huidige functionaliteit in het betreffende gebouw wordt behouden. Ook deze maatregelen worden als voorbeeld opgenomen in de genoemde Mitigatiecatalogus. Mitigatiecatalogus versterkingsmaatregelen Voor de bouwkundige versterking zijn een groot aantal maatregelen in beeld. Om overzicht en grip te krijgen op de opgave werkt CVW met zeven levels met specifieke versterkingsmaatregelen. Het project Nul op de meter (NOM) wordt als apart level opgevoerd (level 8). Vanuit Wnb is het uitgangspunt dat alle maatregelen natuurinclusief worden uitgevoerd. Vanuit onderhavig SMP voor gebouwkundig versterken geldt de mitigatiecatalogus als Programma van Eisen. De mitigatiecatalogus is als volgt opgebouwd: Ecologische eisen van gebouwbewonende soorten ten aanzien van verblijven in gebouwen. Dit zijn de functie-eisen die gehanteerd moeten worden. Impact en technische mogelijkheid voor natuurinclusieve versterkingsmaatregel ingedeeld naar levels. Natuurinclusief ontwerp van gekozen oplossingen. De hoeksteun -oplossing vormt het eerste ontwerp dat concreet is ontworpen en als standaard is opgenomen in de mitigatiecatalogus. Alle generieke maatregelen worden op deze manier door ontworpen en opgenomen als Programma van Eisen. 79

80 Alle maatwerkoplossingen worden ter illustratie opgenomen in de catalogus. In voorkomende gevallen kan en zal hier gebruik van worden gemaakt. De mitigatiecatalogus maakt als separate bijlage deel uit van het SMP in verband met het feit dat het een levend document is die de komende jaren wordt gevuld met getoetste, goedgekeurde en gerealiseerde ontwerpen. Het zal integraal onderdeel uitmaken van de Versterkingscatalogus van CVW en het beheer vindt plaats door de ecoloog van CVW. De klankbordgroep met belangengroepen en het bevoegd gezag zal op gezette tijden worden gevraagd om inhoudelijke reflectie. De monitoring van mitigatiemaatregelen kan daarbij aanleiding vormen om ontwerpen verder te optimaliseren. 7.2 Mitigatietaakstelling per gebouw In onderstaande tabel staat de mitigatietaakstelling voor rijwoningen, appartementen en flats. Het is daarbij toegestaan om de taakstelling te verdelen over een blok met meerdere woningen (cluster) of elders te realiseren binnen het Salderingsgebied (gehucht / klein dorp / deel groot dorp / wijk). Bij de normering is teruggegrepen naar de diverse SMP s voor gebouwbewonende soorten die reeds eerder zijn opgesteld en goedgekeurd. Voor bijzondere gebouwen en vrijstaande woningen is op voorhand geen normering uitgewerkt vanwege de mogelijkheid om hier meer soorten en verblijffuncties te faciliteren. Bij deze gebouwen wordt per salderingsgebied door de ecoloog van CVW bepaald welke voorzieningen mogelijk en noodzakelijk zijn om de populatie van gebouwbewonende soorten te behouden en zo mogelijk te versterken. Tabel 37 Mitigatietaakstelling voor rijwoningen, appartementen en flats Soort Type verblijf Grondgebonden rijwoning Niet grondgebonden appartement Flat Gierzwaluw Nestplek 3 per woning 3 per woning 1,0 per woning Huismus Nestplek 3 per woning 3 per woning - Vleermuis Klein zomer / najaar verblijf 1 per woning 1 per woning 0,80 per woning Groot zomer / kraamverblijf 0,2 per woning 0,2 per woning 0,2 per woning Massawinterverblijf - 1 per gebouw 2 per flatgebouw Voor vleermuizen wordt een aangepaste gevel, dakrand, dak en schoorsteen apart geteld als één verblijf. Met andere woorden, een natuurinclusief versterkte gevel met een klein zomerverblijf voor vleermuizen is voldoende voor de taakstelling. Aangezien alle versterkingsmaatregelen standaard natuurinclusief worden ontworpen (voor zover technisch mogelijk), zal in de praktijk meer verblijven worden gerealiseerd dan de gehanteerde norm. Dit past in de doelstelling om de populaties niet alleen te behouden, maar waar mogelijk ook te versterken (ecologische plus). Bij het ontwerp van vleermuisverblijven zal rekening worden gehouden met de specifieke eisen van de algemene(re) gebouwbewonende vleermuizen, namelijk gewone dwergvleermuismuis, gewone grootoorvleermuis en laatvlieger. In onderstaande tabel wordt vermeld welk type verblijf gelet op de normering (zie Tabel 37) voor welke soorten en functies wordt gerealiseerd. Voor de zeldzamere soorten (Rosse vleermuis en tweekleurige vleermuis) geldt per definitie maatwerk en worden geen standaardmaatregelen gehanteerd. 80

81 Tabel 38 Type verblijfplaats voor de algemenere soorten. Zeldzamere soorten zijn altijd maatwerk Type vleermuisverblijf Gewone dwergvleermuis Gewone grootoorvleermuis Laatvlieger / tweekleurige vleermuis / meervleermuis Klein zomer- / najaarsverblijf Klein zomerverblijf Najaarsverblijf Beperkt winterverblijf Klein zomerverblijf Najaarsverblijf Beperkt winterverblijf Klein zomerverblijf Najaarsverblijf Groot zomer- / kraamverblijf Groot zomerverblijf Kraamverblijf Najaars- /baltsverblijf Normaal winterverblijf Groot zomerverblijf Kraamverblijf Balts najaarsverblijf Winterverblijf Zomerverblijf Kraamverblijf Najaarsverblijf Winterverblijf (laatvlieger en tweekleurige vleermuis) Massawinterverblijf Zeer groot winterverblijf Zomerverblijf Kraamverblijf Baltsverblijf Alle verblijfsfuncties Zomer-, kraam-, baltsnajaars- winterverblijf laatvlieger en tweekleurige vleermuis Voorbeeld natuurinclusieve versterking Als voorbeeld van natuurinclusieve versterkingsmaatregelen het volgende: Bij de hoeksteenoplossing wordt een voorzetmuur geplaatst met een nieuwe spouw. Deze spouw wordt toegankelijk en optimaal gemaakt voor vleermuizen. Deze mitigatiemaatregel is niet alleen geschikt voor de gewone dwergvleermuis, maar ook voor de laatvlieger (zeer kritische soort). Op diverse plekken worden schoorstenen vervangen door een lichtgewicht model. Voor zover de oude schoorstenen geschikt waren als verblijfsplaats voor vleermuizen worden de nieuw te plaatsen schoorstenen geschikt gemaakt voor vleermuizen. Van dit type voorzieningen kan ook een kritische soort als de laatvlieger gebruik maken. 7.3 Projectorganisatie mitigatie Ecologische input in het ontwerpproces Adequate inbreng van de ecologische eisen (mitigatie) in het ontwerpproces is essentieel om projectvertraging en overtredingen van Wnb te voorkomen. Het gaat om de juiste doorvertaling van generieke maatregelen en/of maatwerk aan de hand van randvoorwaarden en functie-eisen richting de vraagspecificatie. Om dit in goede banen te leiden wordt de volgende procedure gevolgd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de procedure in de overgangssituatie (heden) en in de nabije toekomst. Tabel 39 Ontwerpstappen ontwerpproces Ontwerpstap Resultaat Ontwerper Ecoloog CVW Ecoloog per versterkingspunt Versterkingsadvies Lijst versterkingsmaatregelen en mogelijke koppelkansen Marktpartij Programma van Eisen mitigatie (PvE) zoals opgenomen in de mitigatiecatalogus/ Versterkingscatalogus CVW - Voorontwerp Voorstel combinatie versterkingsmaatregelen, koppelkansen en wensen bewoners Marktpartij Vertaling PvE naar mitigatie Generiek of maatwerk (natuurinclusief ontwerp) 81

82 Ontwerpstap Resultaat Ontwerper Ecoloog CVW Ecoloog per versterkingspunt Definitief ontwerp (DO) en contract eigenaar Versterkingsmaatregelen, koppelkansen, wensen bewoners en bouwfysische maatregelen (uitvoering gereed) Marktpartij Vertaling PvE mitigatie (natuurinclusief ontwerp) Generiek of maatwerk Werktekening uitvoering Vertaling van het natuurinclusieve DO naar een werktekening voor de uitvoering Marktpartij Toetsing en goedkeuring werktekening aan natuurinclusief DO Taken en verantwoordelijkheden actoren uitvoeringsfase Voor de uitvoeringsfase van de mitigatie is het belangrijk dat de taken en verantwoordelijkheden goed worden afgebakend en op elkaar worden afgestemd. In september 2017 zal dit team operationeel moeten zijn om te kunnen starten. Voor de contractvorming zullen de kwaliteitseisen ook helder moeten zijn. Verder is het wenselijk om in te zetten op een zelflerend en regulerend project met gedeelde verantwoordelijkheid. Het voorstel is om de uitvoering zodanig te organiseren dat elk versterkingspunt (gelijk aan het aantal gemeenten binnen het versterkingsgebied) gekoppeld wordt aan een ecologisch adviesbureau. Indien de capaciteit dat toelaat, kan een ecologisch bureau meerdere versterkingsgebieden bedienen, maar dan wel met een apart contactpersoon (projectecoloog). Tabel 40 Actoren en taken en bevoegdheden betrokken bij mitigerende maatregelen Actoren Taken en bevoegdheden Projectleider ecologie CVW Ecoloog CVW Ecologisch adviesbureau per versterkingspunt Marktpartij - Eindverantwoordelijk uitvoering mitigatie - Contact en verantwoording bevoegd gezag - Coördinatie en overleg met andere actoren en belangengroepen - Vol mandaat vanuit CVW m.b.t. uitvoering - Informatievoorziening vanuit CVW - Masterplanning en budgetbewaking - Aanhaken bij gebiedsproces (onder andere omgevingsmaatregelen) - Afstemming en coördinatie richting projecten - Inhoudelijke begeleiding en instructie ecologische adviesbureaus - Ontwerp mitigatie in VO en DO in overleg met ingenieursbureau (heden) of aannemer (toekomst), al of niet gebruik makend van catalogus met standaardmaatregelen - Salderingsboekhouding - Planning en coördinatie onderzoek, monitoring en mitigatie (ruimtelijk / tijd) - Rapportage en evaluatie monitoring - Vraagbaak voor CVW - Oplossen van spoedgevallen - Ecologische inspectie van gebouwen - Natuurvrij verklaren van gebouwen - Ecologische begeleiding mitigatie met opleveringsverslag (logboek) en mitigatieverklaring - Aanwijzingsbevoegd richting aannemer - Kwalitatieve nulmeting nog niet onderzochte clusters - Bijdrage ecologische monitoring op verzoek CVW - Uitvoeren van basismitigatie conform catalogus en aanwijzingen ecologisch adviesbureau - Uitvoeren maatwerk mitigatie in overleg ecologisch adviesbureau - In toekomst ook VO en DO van versterkingsmaatregelen, koppelkansen, wensen bewoners, bouwfysische maatregelen en mitigatie 82

83 Actoren Taken en bevoegdheden Soortenorganisaties - Inhoudelijke reflectie op Mitigatiecatalogus (levend document) - Inhoudelijke reflectie op monitoring en evaluatie - Gevraagd en ongevraagd advies 7.4 Ontwerpproces natuurinclusieve maatregelen Stappenplan Hier wordt ingegaan op het ontwerpproces van natuurinclusieve maatregelen (fysieke mitigatie). Het belangrijkste uitgangspunt voor het ontwerp zijn de eisen van soorten (zie Mitigatiecatalogus), de standaard taakstelling per gebouw (zie Tabel 37), het behoud van belangrijke verblijffuncties en het optimaal benutten van de mogelijkheden voor natuurinclusieve maatregelen. Dit is een ingewikkeld proces waarbij een strak stappenplan wordt gevolgd: Stap 1 - Bepalen relevantie maatwerk. Zo ja, naar stap 2 (belangrijke verblijffunctie of soort, al of niet in bijzonder gebouw) of stap 3 (alleen een bijzonder gebouw). Zo nee, naar stap 4. Stap 2 Ontwerp maatwerk mitigatie bij belangrijke verblijffunctie. Voor overige maatregelen (zonder maatwerk) naar stap 3 (bij bijzondere gebouwen) of stap 4 (grondgebonden rijwoning, niet grondgebonden appartement en flat). Stap 3 Ontwerp maatwerk mitigatie bij bijzonder gebouw zonder belangrijke verblijffunctie. Stap 4 Ontwerp generieke mitigatie. De CVW ecoloog en ontwerper zijn verantwoordelijk voor de nadere concretisering van het ontwerp van de mitigatiemaatregelen. Voor de afwegingen verantwoording (voor het bevoegd gezag) wordt gebruik gemaakt van het mitigatieformulier, zie stap 4. Nieuwe goedgekeurde ontwerpen worden opgenomen in de Mitigatiecatalogus inclusief het mitigatieformulier. 83

84 Mitigatieplan van de versterking van gebouwen met bijzondere functie voor soorten en bijzondere gebouwen worden ter toetsing en goedkeuring voorgelegd aan het bevoegd gezag. Verder wordt voorgesteld om de Soortenorganisaties regelmatig in te zetten voor reflectie op de ontwerpkeuzes zodat de Mitigatiecatalogus in de komende jaren steeds aansluit op de beschikbare kennis. Ook monitoring van de functionaliteit van mitigatie kan aanleiding vormen om ontwerpen bij te stellen. De Mitigatiecatalogus wordt daarmee een levend document (groeidocument) met meerdere eigenaren. Het versiebeheer wordt uitgevoerd door de ecoloog van CVW en zal geautomatiseerd worden Stap 1 - Keuze maatwerk versus generieke maatregelen Op basis van de uitkomsten van de quick scan, kwalitatieve nulmeting en ecologische inspectie wordt door de ecoloog van CVW per gebouw eerst het volgende onderscheid gemaakt in relatie tot de versterkingsopgave: Maatwerk mitigatie gebruik makend van beschikbare maatwerkvoorbeelden uit de Mitigatiecatalogus bij: aanwezigheid van kraamkolonie vleermuizen, massawinterverblijf vleermuizen, kolonie gierzwaluwen en/of kolonie huismus (belangrijke verblijffuncties). Afhankelijk van aard en omvang van de ingreep en de locatie van het verblijf kan ook deels gebruik worden gemaakt van basismitigatie (zie hieronder). bijzondere gebouwen en landelijk gelegen vrijstaande woningen. Generieke mitigatie met basis maatregelen conform Mitigatiecatalogus - in de overige situaties voor alle soorten. De maatregelen zijn gerelateerd aan de diverse maatregelen Stap 2 Ontwerp mitigatiemaatwerk bij belangrijke verblijffuncties/bijzondere soorten Onder belangrijke verblijffuncties en bijzondere soorten wordt het volgende verstaan: Vleermuizen: Belangrijke kraamkolonies (vleermuizen): Alle kraamkolonies (zoals beschreven in & in het Soortmanagementplan Bouwkundig Versterken) gevonden in nulmeting of op basis van historische data (zoals beschreven in in het Soortmanagementplan Bouwkundig Versterken). Massawinterverblijfplaatsen (vleermuizen): Alle massawinterverblijfplaatsen (zoals beschreven in & in het Soortmanagementplan Bouwkundig Versterken) gevonden in nulmeting of op basis van historische data (zoals beschreven in in het Soortmanagementplan Bouwkundig Versterken). Dusdanige hoeveelheid sporen of het aantreffen van bepaalde soorten bij inspectie door projectecoloog dat de inspectie aanleiding geeft voor projectecoloog (in overleg met CVW-ecoloog) om te concluderen dat er sprake is van een bijzondere verblijfsfunctie (kraamkolonie, aanwezigheid tweekleurige vleermuis/rosse vleermuis en/of overwinterende vleermuizen). Verblijfplaats van Rosse vleermuis of tweekleurige: bekend uit nulmeting of historische gegevens. Bij twijfel tijdens de inspectie over soort zoals laatvlieger of tweekleurige vleermuis bij belangrijke verblijffunctie is in overleg met de CVW-ecoloog een DNA-toets ter bevestiging noodzakelijk. Gierzwaluw: Belangrijke kolonie van gierzwaluw: Meer dan tien nesten per gebouw of als de kolonie zich beperkt tot één of enkele gebouwstructuren in de omgeving. Huiszwaluw: Belangrijke kolonie van huiszwaluw: Elke kolonie (meer dan vijf broedende huiszwaluwen in projectgebied). Huismus Belangrijke kolonie van huismus: Kolonie huismus: als uit nulmeting blijkt dat er meer dan tien nesten per object/gebouw aanwezig zijn of Aas de kolonie zich beperkt tot één of enkele gebouwstructuren in de omgeving. Kerkuil: Elke nestplek van kerkuil. 84

85 Stap 2a afweging behoud, herstel of vervanging belangrijk verblijf Bij de aanwezigheid van belangrijke verblijffuncties (kraamkolonie vleermuizen, massawinterverblijf vleermuizen, kolonie gierzwaluwen en/of kolonie huismus) wordt een keuze gemaakt waarbij de volgende afweging wordt gemaakt: 1. Behoud van de verblijfplaats door de plek te sparen / geen ruimtelijke ingreep uit te voeren. Indien dat niet mogelijk is vanuit de noodzakelijke versterkingsmaatregel, dan naar Herstel van de verblijfplaats door ter plekke het verblijf te realiseren binnen de nieuwe constructie. Indien de noodzakelijke versterkingsmaatregel geen enkele ontwerpruimte biedt, dan naar Vervangen van de verblijfplaats op een andere geschikte plek in hetzelfde gebouw. Indien de noodzakelijke versterkingsmaatregel geen enkele ontwerpruimte biedt op andere plekken in het gebouw of geschikte plekken ontbreken, dan naar Vervangen van de verblijfplaats in een ander gebouw binnen hetzelfde Salderingsgebied. Stap 2b ontwerp mitigatiemaatwerk De betrokken aannemer zal vervolgens de mitigatiemaatregel uitwerken. Hierbij wordt in ieder geval de volgende informatie in de Mitigatiecatalogus gebruikt: Ontwerpeisen van de betreffende soort. Generieke mitigatie per versterkingsmaatregel. Reeds uitgevoerde of uitgewerkte maatwerkoplossingen. Wanneer het een situatie betreft waaraan de provincie nader goedkeuring moet verlenen, zoals beschreven in de ontheffing, zal het mitigatieplan voorgelegd worden aan het CVW, waarna het ter goedkeuring aan de provincie wordt voorgelegd. Stap 2c ontwerp overige mitigatie Alle overige versterkingsmaatregelen en koppelkansen waar geen mitigatiemaatwerk wordt uitgevoerd - worden natuurinclusief gerealiseerd om te voldoen aan de overall taakstelling: Voor bijzondere gebouwen (zoals bijvoorbeeld kerken, boerderijen en molens) zie stap 3 voor de vervolgstappen. Voor grondgebonden rijwoning, niet grondgebonden appartement of flat zie realisatie generieke mitigatie (stap 4) voor de werkwijze Stap 3 Ontwerp mitigatiemaatwerk bij bijzonder gebouw In deze stap wordt het ontwerp van mitigatiemaatwerk beschreven bij bijzondere gebouwen waar nu geen belangrijke verblijffunctie aanwezig is. Bijzondere gebouwen (zoals bijvoorbeeld kerken, boerderijen en molens) lenen zich niet goed voor een generieke aanpak met betrekking tot mitigatie. Daarnaast zijn deze gebouwen vaak bij uitstek geschikt voor het realiseren van bijzondere verblijffuncties vanuit bestaande mitigatietaak binnen het salderingsgebied. Dit vormt voldoende aanleiding voor maatwerk, zie onderstaande procedure. Gebouwen worden aangewezen als bijzonder gebouw wanneer: een onevenredige kans op de aanwezigheid van bijzondere verblijfsfuncties en/of geen standaard taakstelling is toe te passen op het gebouw, vanwege de omvang of de bijzondere geschiktheid van het gebouw. Eerste selectie De eerste selectie van bijzondere gebouwen wordt gemaakt op basis van het type gebouw. Deze selectie wordt gemaakt in GIS met behulp van de bij het CVW beschikbare gegevens. De in de onderstaande tabel genoemde typen gebouwen worden geselecteerd. De gebouwen worden in GIS gelabeld met bouwjaar en - indien bekend- bouwtype of andere relevante kenmerken. 85

86 Tabel 41. Type gebouwen in de eerste selectie bijzondere gebouwen Bijzonder gebouw Rijksmonument Borg/Kasteel Kerk Molen Sporthal/school/overig publiek gebouw, bouwjaar voor 1990 Boerderij (in functie) Tot woonhuis omgebouwde boerderij Daarnaast worden in de eerste selectie gebouwen geselecteerd die niet tot één van de bovengenoemde categorieën behoren, maar die vanwege de omvang of de bijzondere geschiktheid ook als bijzonder gebouw aan te merken zijn. Te denken valt bijvoorbeeld aan grote al lange tijd leegstaande panden. Tweede selectie Of een gebouw uit de eerste selectie (Tabel 1) daadwerkelijk een bijzonder gebouw is, dient tijdens een beoordeling van het gebouw vastgesteld te worden. Niet ieder gebouw uit de eerste selectie zal daadwerkelijk een bijzonder gebouw zijn. Denk bijvoorbeeld aan een recent gebouwde kerk of recent gerenoveerde panden waarbij verblijfsmogelijkheden voor gebouwbewonende soorten afwezig zijn of bij renovatie verloren zijn gegaan. In verband hiermee worden gebouwen die in de categorie bijzonder gebouw kunnen vallen geïnspecteerd. Deze inspectie vindt plaats voor de gebouwen waarvoor een voornemen tot bouwkundig versterken bekend is en het versterkingsadvies gereed is. Daarbij worden de betreffende gebouwen uit de eerste selectie door een ecoloog door middel van een visuele inspectie (vanaf de buitenzijde van het gebouw) beoordeeld. De ecoloog gebruikt hierbij de volgende criteria: Leeftijd van het gebouw: gebouwen van na 1990 zijn zelden geschikt als bijzondere verblijfsplaats voor gebouwbewonende soorten. Gebouwtype en bouwwijze. Daarbij wordt gelet op: o openingen in de spouw; o overstekende dakdelen, randen en kieren; o mogelijk aanwezige ongebruikte zolders, liftschachten, schoorstenen en dergelijke; o type dakbedekking, ruimten onder daklood en dergelijke. Op basis hiervan beoordeelt de ecoloog het gebouw op geschiktheid voor een bijzondere functie (kraamverblijf, massawinterverblijf). Wanneer de ecoloog vaststelt dat het gebouw niet gezien kan worden als een bijzonder gebouw, wordt dit gemotiveerd vastgelegd in een gestandaardiseerd rapportageformulier. Wanneer het gebouw wel aangemerkt dient te worden als bijzonder gebouw, wordt dit niet gerapporteerd om de administratieve last niet onnodig hoog te maken. Aan de hand van het rapport besluit de ecoloog CVW of een gebouw niet langer onder de categorie bijzonder gebouw valt. Indien het gebouw geen bijzonder gebouw blijkt te zijn, wordt deze op generieke wijze opgepakt met een standaardtaakstelling. De ecoloog CVW legt dit vast. Verslaglegging vindt op zodanige wijze plaats dat handhavers van de Provincie Groningen hierop een controle uit kunnen voeren wanneer zij dat nodig vinden. Samenvattend: Bijzondere gebouwen zijn gebouwen die: behoren tot één van de in Tabel 1 genoemde categorieën van gebouwen, met uitzondering van gebouwen in die categorieën waarvan is vastgesteld en vastgelegd dat er geen sprake kan zijn van bijzondere functies; vanwege de omvang of de bijzondere geschiktheid ook als bijzonder gebouw aan te merken zijn. Stap 3a bepalen mitigatiemogelijkheden De ecoloog van CVW analyseert samen met de ontwerper stapsgewijs de mitigatiemogelijkheden: Bepalen huidige geschiktheid van de diverse onderdelen van het gebouw (gevel, dakrand, dak, schoorsteen, toren, bijgebouwen en/of kelder) voor mogelijke verblijven (broedvogels en vleermuizen) rekening houdend met het omliggende groen. Bepalen welke geschikte gebouwonderdelen behouden kunnen worden binnen de versterkingsmaatregelen. Bepalen van nieuwe kansen (potenties) voor mitigatie als gevolg van versterkingsmaatregelen. 86

87 Stap 3b bepalen mitigatietaak Voor bijzondere gebouwen geldt geen standaard mitigatietaak. De ecoloog van CVW bepaalt welke mitigatietaak moet worden verwezenlijkt binnen het betreffende gebouw gelet op de potenties (zie vorige stap) en de resterende taakstelling binnen het salderingsgebied. De betreffende gebouwen worden in dit geval primair ingezet voor het realiseren van bijzondere functies die afhankelijk zijn specifieke gebouw- en omgevingscondities : Kolonies van gierzwaluw. Kraamkolonie voor diverse vleermuissoorten en/of; (massa)winterverblijf voor diverse vleermuissoorten. Stap 3c ontwerp mitigatiemaatwerk De ecoloog van CVW zal vervolgens in nauw overleg het mitigatiemaatwerk uitwerken. Hierbij wordt in ieder geval de volgende informatie in de Mitigatiecatalogus gebruikt: Ontwerpeisen van de betreffende soort. Generieke mitigatie per versterkingsmaatregel. Reeds uitgevoerde of uitgewerkte maatwerkoplossingen Werkwijze bij maatwerktrajecten Wanneer een bijzonder gebouw wordt versterkt (zie paragraaf 7.4.4) of wanneer sprake is van een bijzonder verblijf (zie paragraaf 7.4.3) is voorafgaand aan de uitvoering van de versterking een nadere toestemming van de provincie nodig. De provincie toetst op basis van het uitvoeringsplan of ook in de betreffende bijzondere situatie voldaan wordt aan de in het SMP beschreven aanpak en aan de voorwaarden van de ontheffing. Minimaal twee weken voor de start van de versterkingswerkzaamheden wordt daartoe het uitvoeringsplan aan de provincie gestuurd met verzoek tot goedkeuring. Een uitvoeringsplan kan pas worden opgesteld als het definitief ontwerp (DO; versterkingsadvies) gereed is. Het DO is pas kort voor het uitvoeren van de versterking definitief. Dat betekent dat natuurvrijmaken vaak al ruim voordat het DO (en dus het uitvoeringsplan gereed is) klaar zal moeten zijn om buiten de gevoelige periodes natuurvrij te kunnen maken. Het natuurvrijmaken bestaat uit niet-invasieve en volledig omkeerbare handelingen waarbij de toegang tot verblijfsplaatsen van de soorten op zodanige wijze wordt afgesloten dat dieren niet opgesloten kunnen raken. De verblijfsplaats zelf wordt daarbij niet beschadigd of vernield. Het natuurvrijmaken wordt niet gezien als onderdeel van de uitvoering van de versterking, maar als een voorbereidende maatregel die voorafgaand aan de toestemming voor de versterking al wordt uitgevoerd. Op deze wijze kan tijdig buiten de gevoelige periodes natuurvrij worden gemaakt en kan de versterking na vaststelling van het DO zonder vertraging uitgevoerd worden Stap 4 Ontwerp generieke mitigatie Voor alle versterkingsmaatregelen en overige maatregelen (koppelkansen en energetische maatregelen) geldt dat deze verplicht natuurinclusief worden uitgevoerd voor zover dit technisch mogelijk is en ecologisch gezien nuttig is. Voor de uitvoering wordt verwezen naar de Mitigatiecatalogus. De catalogus is opgebouwd vanuit de versterkingsmaatregelen (levels), zodat de betrokken partijen snel inzicht hebben in de relevante ontwerpeisen. De opzet is reactief, wat betekent dat per type maatregel (zodra deze concreet is ontworpen) de generieke mitigatie (principe ontwerp / programma van eisen) wordt opgenomen als programma van eisen in de Mitigatiecatalogus. Door deze werkwijze zal de Mitigatiecatalogus zich in de komende jaren geleidelijk vullen met goedgekeurde voorbeeldontwerpen (groeidocument). De ecoloog CVW en ontwerper zijn verantwoordelijk voor de nadere concretisering van de mitigatiemaatregelen. Voor de afweging en verantwoording (voor BG) wordt gebruik gemaakt van het Mitigatieformulier (onderdeel van de salderingsboekhouding, zie paragraaf Met behulp van dit formulier bepaalt de ecoloog van CVW welke verblijven daadwerkelijk per gebouw worden gerealiseerd, dus: Deel van de woning; Functie van het verblijf (diersoort, type verblijf); Aantal verblijven. 87

88 Nieuwe goedgekeurde ontwerpen worden opgenomen in de Mitigatiecatalogus inclusief het mitigatieformulier. Mitigatieplan van de versterking van gebouwen met bijzondere functie voor soorten en bijzondere gebouwen worden ter toetsing en goedkeuring voorgelegd aan het bevoegd gezag. Nadat de benodigde goedkeuring is verleend kan de fysieke mitigatie gerealiseerd worden vanuit het wettelijk kader van Wnb Stap 5 Uitvoeringsplan Naast het operationele plan voor het natuurvrij maken (zie paragraaf 6.4), dient het uitvoeringsplan ook als operationeel plan voor de mitigatie. De projectecologen zullen voor de betreffende versterkingen op basis van het mitigatieformulier het uitvoeringsplan opstellen voordat de versterking plaatsvindt Stap 6 Saldering van mitigatie Met het overzicht op basis van het mitigatieformulier in de salderingsboekhouding wordt vervolgens bepaald welke plus of min wordt gemaakt per gebouw conform de voorgeschreven taakstelling. Daarbij wordt de volgende route gevolgd: Bij minder gerealiseerde verblijfplaatsen dan de voorgeschreven taakstelling ontstaat een min. Deze is per salderingsgebied inzichtelijk. De min leidt tot een resttaak in het betreffende salderingsgebied en zal via andere projecten een plus gerealiseerd worden. Bij een plus is er sprake van overcompensatie. Deze mitigatie kan eventueel ingezet worden om minnen binnen hetzelfde salderingsgebied op te heffen. In geval van maatwerk bepaald de ecoloog van CVW de taakstelling. Deze wordt tevens in de salderingsboekhouding verwerkt. De saldering van de mitigatie wordt per salderingsgebied bijgehouden. Elk salderingsgebied heeft zijn eigen salderingsboekhouding waarin inzichtelijk gemaakt wordt wat er gerealiseerd is en hoe zich dit verhoudt tot de taakstelling. 7.5 Treffen van omgevingsmaatregelen Vanuit de Rijksinvestering Kansrijk Groningen wordt een kwaliteitsimpuls gegeven aan de leefbaarheid binnen het aardbevingsgebied. In dit kader worden gebiedsplannen uitgewerkt. Dit vormt een uitgelezen kans om het leefgebied van beschermde en niet beschermde soorten rondom de te versterken gebouwen te versterken. Denk daarbij aan: realisatie van verbindingszones (laanbomen); realisatie van foerageergebied (bloemrijk grasland, kruidenrijke akkers, kleine landschapselementen, poelen); realisatie van dekking (hagen en struweel). De ecoloog CVW zal met de gebiedsmanagers nagaan welke omgevingsmaatregelen kunnen worden getroffen en onder welke condities. Het projectplan zal vervolgens door de ecoloog van CVW - in overleg met de projectecoloog - worden gescreend op de wens en mogelijkheid om lokale soorten gericht te behouden en versterken binnen de verschillende salderingsgebieden. Daarbij wordt bekeken welke omgevingsfactoren in de huidige situatie beperkend zijn en versterking behoeven. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de aanwezigheid van hagen en dicht struweel als dekking voor de huismus. 88

89 8 ONDERBOUWING INGREEP EN PLAN 8.1 Inleiding Dit SMP dient ter onderbouwing voor de aanvraag voor een generieke ontheffing voor het project bouwkundig versterken van het Centrum Veilig Wonen. Het project ziet op de inspectie en eventueel het bouwkundig versterken van ongeveer gebouwen met als doel deze aardbevingsbestendig te maken. Een ontheffing ex hoofdstuk 3 Wet natuurbescherming (ontheffing Wnb) kan slechts worden verleend wanneer voldaan wordt aan het volgende: 1. Er zijn geen andere bevredigende oplossingen. 2. De ingreep waarvoor ontheffing wordt aangevraagd dient een bij wet genoemd belang. 3. Er zijn geen gevolgen voor de staat van instandhouding van de betrokken soorten. 8.2 Ingrepen en wettelijke overtredingen Gelet op de aard en omvang van de versterkingsmaatregelen en overige ingrepen, zijn overtredingen van de Wnb niet geheel te voorkomen. Het opzettelijk doden en verstoren zal voorkomen worden door op de juiste wijze en tijdstip gebouwen natuurvrij te maken. De aanwezige verblijfplaatsen gaan daarbij wel verloren. Daarbij worden verbodsbepalingen overtreden, zie onderstaande tabellen. Tabel 42 Mogelijke overtreding van de verbodsbepalingen van artikel 3.1 ten aanzien van Europees beschermde vogels Soort Lid 1 Lid 2 Lid 4 Huismus X Boerenzwaluw X Huiszwaluw X Gierzwaluw X Kerkuil X Overige broedvogels Relevante verbodsbepalingen 3.1: Lid 1: te doden of te vangen; Lid 2: opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen; Lid 4: opzettelijk te verstoren; verstoring toegestaan indien niet van wezenlijke invloed op de staat van instandhouding. Tabel 43 Mogelijke overtreding van de verbodsbepalingen van artikel 3.5 ten aanzien van de overige Europees beschermde soorten Soort Lid 1 Lid 2 Lid 4 Gewone dwergvleermuis X Gewone grootoorvleermuis X Laatvlieger X Meervleermuis X Rosse vleermuis X Ruige dwergvleermuis X Tweekleurige vleermuis X Watervleermuis X Relevante verbodsbepalingen 3.5: Lid 1: opzettelijk te doden of te vangen; Lid 2: opzettelijk te verstoren; Lid 4: voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren te beschadigen of te vernielen; Tabel 44 Mogelijke overtreding van de verbodsbepalingen van artikel 3.10 ten aanzien van de Andere soorten die op nationaal niveau zijn beschermd Soort Lid 1 onder a Lid 1 onder b Steenmarter X X Relevante verbodsbepalingen 3.10: Lid 1 onder a: opzettelijk te doden of te vangen van dieren; Lid 1 onder b: opzettelijk beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren 89

90 8.3 Gebrek aan alternatieven CVW zal op termijn duizenden gebouwen bouwkundig versterken of slopen. De precieze maatregelen zullen onder andere afhangen van het inspectieonderzoek, bewonerswensen en bouwkundige randvoorwaarden. De werkzaamheden zijn gebonden aan de gebouwen en kunnen niet op een andere plek worden uitgevoerd. De technische staat van de gebouwen is dusdanig dat versterkingsmaatregelen nodig zijn om de gebouwen veilig (aardbevingsbestendig) te maken. Er is voor deze problematiek geen andere oplossing dan bouwkundig versterken of sloop en nieuwbouw voorhanden. Indien er geen versterkingsmaatregelen aan de gebouwen worden uitgevoerd, blijft het risico dat een gebouw als gevolg van een aardbeving geheel of gedeeltelijk instort. Instorten van de gebouwen betekent het verlies van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen, gierzwaluw en huismus. Het alternatief van niets doen, heeft als gevolg dat op termijn de gebouwen in zullen storten en vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen en vogels permanent verloren gaan. De gekozen werkwijze van het SMP, waarbij er een standaard mitigatietaakstelling per gebouw wordt gehanteerd voor vleermuizen, huismus en gierzwaluw, worst case scenario-, betekent dat de periode waarin er geen verblijfmogelijkheden voor genoemde soorten op desbetreffende locatie aanwezig zijn tot een minimum kan worden beperkt. Door de gekozen inrichting, werkwijze en de planning wordt schade aan de vleermuizen, huismus, gierzwaluw, steenmarter en andere beschermde soorten zoveel mogelijk voorkomen. De meerwaarde van deze aanpak zit hem in het feit dat er meer verblijfplaatsen voor de betreffende soorten aangebracht worden dan dat er vanuit de wetgeving noodzakelijk is en dan er in de huidige situatie aanwezig zijn. Om te zorgen dat binnen de actieradius van de soort altijd voldoende alternatieve verblijfplaatsen zijn, is gekozen voor een indeling en aanpak per salderingsgebied (geografische eenheid waarbinnen een mitigatieopgave van een gebied wordt gerealiseerd). Per salderingsgebied wordt elke jaar de balans opgemaakt (voldoende voorzieningen) en gepland. Hiervoor wordt een aparte boekhouding opgezet en bijgehouden. Zie ook paragraaf voor de mitigatie-strategie. Met deze aanpak wordt het tijdelijke verlies van woonruimte voor betreffende soorten afdoende gemitigeerd. De reguliere vorm van onderzoek en het toepassen van maatregelen is om eerst per cluster nader onderzoek te doen naar beschermde soorten. Hierbij zullen niet op elke locatie vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde soorten worden aangetroffen. Als gevolg hiervan zullen niet in elke gerenoveerd gebouw verblijfmogelijkheden van vleermuizen, huismus en gierzwaluw worden aangebracht. Op de lange termijn betekent de reguliere vorm van ontheffingsaanvragen dat dit een minder positief effect op populaties van beschermde soorten heeft dan als men uitgaat van het feit dat overal verblijfplaatsen aanwezig kunnen zijn; het worst case scenario waarop deze ontheffing is gebaseerd. 8.4 Belang van de ingreep Relevante belangen Welke belangen gebruikt kunnen worden om een ontheffing te verlenen, hangt af van het beschermingsregime (Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten, andere soorten) van de betrokken soorten. In het onderhavige project gaat het om: diverse soorten broedvogels (Vogelrichtlijnsoort: Wnb art 3.1 / 3.3); diverse soorten vleermuizen (Habitatrichtlijnsoorten: Wnb art 3.5 / 3.8); steenmarter (andere soort: Wnb art 3.10). Het belang volksgezondheid en openbare veiligheid is een belang dat bij alle beschermingsregimes een geldig belang is. Hetzelfde geldt voor het belang bescherming van (wilde) flora en fauna. Beide belangen zijn op het project bouwkundig versterken van toepassing. Het gaat primair om openbare veiligheid en volksgezondheid, daarvan afgeleid gaat het ook om bescherming van (wilde) flora en fauna. Naast het bouwkundig versterken (aardbevingsbestendig maken) van gebouwen, zijn er ook koppelkansen voor verduurzaming van gebouwen, bijvoorbeeld door het plaatsen van zonnepanelen of het aanbrengen van gevel- dak- of vloerisolatie. Deze maatregelen worden aanvullend aan de versterking uitgevoerd, en zijn niet nodig om het gebouw aardbevingsbestendig te maken. 90

91 Deze maatregelen dragen echter bij aan de mondiale doelstelling de emissies van CO2 te verminderen en daarmee de klimaatverandering te beperken. De belangen volksgezondheid en openbare veiligheid en bescherming van (wilde) flora en fauna zijn ook hier van toepassing. De onderbouwing van de belangen voor het bouwkundig versterken en de koppelkansen wordt hieronder apart beschreven Belangen bouwkundig versterken Onderbouwing belang volksgezondheid en openbare veiligheid Sinds 1963 is in het gebied circa 2000 miljard m3 aardgas dat zich op een diepte van 3 km bevond gewonnen. Daarbij is de ondergrondse gasdruk van 350 bar in 1959 teruggelopen naar ruim 100 bar in Dat levert inklinking en bodemdaling op, in het kerngebied rondom Loppersum tot 60 cm omstreeks Dit gaat veelal geleidelijk maar soms schoksgewijs, waardoor geregeld lichte aardbevingen optreden, met uitschieters tot boven kracht 3 op de schaal van Richter. Deskundigen gaan ervan uit dat in de toekomst zwaardere aardbevingen op zullen treden, mogelijk met een kracht van 5.0 op de schaal van Richter 10. Een aardbeving met een kracht van 5 op de schaal van Richter heeft grote gevolgen. Zeker met het type aardbeving dat als gevolg van bodemdaling door gaswinning ontstaat. De schaal van Richter is niet zozeer een maat voor de kans op schade, maar voor de kracht van de beving (trilling). De grondversnelling is een betere maat voor de kans op schade en instortingen. Omdat de aardbevingen in Groningen ondiep (op 3 kilometer diepte) ontstaan, is de afstand tot de oppervlakte veel kleiner dan bij een gewone aardbeving, die op een diepte van 10 tot 20 kilometer ontstaat. De schade wordt niet zozeer bepaald door de kracht van de beving (sterkte van de trilling, uitgedrukt op de schaal van Richter), maar meer door het schudden van de grond tijdens een aardbeving. Een maat hiervoor is de grondversnelling, een schaal om de sterkte van een aardbeving op een bepaald punt aan te geven. De grondversnelling geeft als het ware aan hoe snel de aardbeving zich door de bodem beweegt. De grondversnelling is de belangrijkste maat voor de kans op en aard van schade, en niet de schaal van Richter. De grondversnelling bij de zwaarste gas-aardbeving tot nu toe (Huizinge, 3.6 Richter) bedroeg 0.1g. Het Staatstoezicht op de mijnen (SodM) houdt rekening met een toekomstige beving van 5.0 op de schaal van Richter, met een grondversnelling van 0.3g of meer 11. Bij een dergelijke aardbeving zullen zeker gebouwen instorten en kunnen sterfgevallen zeker niet worden uitgesloten. Afhankelijk van de rekenmethode en het gevolgde scenario, is het verwachte aantal dodelijke slachtoffers 50 tot Volksgezondheid Zelfs zonder dat er een zware aardbeving is, is er sprake van negatieve effecten op de volksgezondheid. De wetenschap te wonen in een huis, of gebouwen te bezoeken, waarvan vast staat of vermoed wordt dat deze kunnen instorten bij een zwaardere aardbeving leidt tot gezondheidsklachten bij veel bewoners van het aardbevingsgebied. De met regelmaat optredende lichtere aardbevingen vormen voor de bewoners dan ook een constante herinnering aan het risico dat zij lopen. Deze constante psychologische druk heeft een duidelijke negatieve invloed op de volksgezondheid in het algemeen. Naar dit aspect is onderzoek gedaan 13 waarin is bevestigd dat ruim huishoudens in het aardbevingsgebied (in het onderzoek is een gebied betrokken dat groter is dan het gebied waarvoor nu een ontheffing wordt aangevraagd) zich onveilig voelen, en bijna huishoudens kampen met psychische problemen als gevolg van de aardbevingsproblematiek. In een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland 14 staat dat gebleken is dat de aardbevingen bij veel inwoners ten koste gaan van hun welzijn, hun levensvreugde en hun toekomstplannen. Mensen vrezen voor hun eigen veiligheid en die van hun dierbaren, hebben financiële zorgen omdat zij zich gevangen voelen in een woning die minder waard wordt en onverkoopbaar is, hebben spanning en frustraties over de schades die ontstaan en over de financiële afwikkeling en het herstel daarvan en hebben in algemene zin verdriet om wat zij kwijt zijn geraakt. 10 Brief van SodM aan de minister van economische zaken van 22 januari Risico Analyse Aardgasbevingen Groningen Staatstoezicht op de Mijnen Ministerie van EZ 13 Woningmarkt- en leefbaarheidsonderzoek aardbevingsgebied Groningen, OBT/TU Delgt & Stamm, januari ECLI:NL:RBNNE:2017:715 zaaknummer C/19/

92 Openbare veiligheid Zoals eerder beschreven, zal bij een zwaardere aardbeving met zekerheid sprake zijn van instortingen en zware schade, waarbij bijvoorbeeld schoorstenen op straat of in de gebouwen vallen, delen van daken en gevels op straat vallen en dergelijke. In een dergelijke situatie zullen zeker dodelijke slachtoffers vallen. Na een aardbeving van deze omvang zal er sprake zijn van maatschappelijke ontwrichting en ontstaat er een acuut probleem met betrekking tot de openbare veiligheid. Conclusie Het project Bouwkundig Versterken resulteert in gebouwen die aardbevingsbestendig zijn. Na een zware aardbeving zal er nog steeds sprake zijn van kans op schade, de gevolgen zullen echter wel vele malen kleiner zijn dan wanneer het project niet wordt uitgevoerd. Een ander resultaat van het project is dat een veilige, bevingsbestendige woning en andere gebouwen, de inwoners van het gebied weer rust geeft en de psychologische druk van kans op zware schade en instortingen wordt weggenomen. Hiermee is aantoonbaar een belang in het kader van volksgezondheid en openbare veiligheid aan de orde. Onderbouwing belang bescherming flora en fauna Schade aan gebouwen en instortingen hebben niet alleen gevolgen voor de inwoners van het gebied. Deze zullen ook schadelijk zijn voor de diersoorten die hun verblijfsplaats in deze gebouwen hebben. Bij zware schade en instorting gaan verblijfsplaatsen van deze soorten eveneens verloren. De versterkingen die plaatsvinden, hebben derhalve ook een doel in het kader van de bescherming van flora en fauna voor de soorten waarvoor ontheffing wordt aangevraagd. Door gebouwen op zodanige wijze te versterken, in combinatie met maatregelen in de omgeving daarvan, is er eveneens sprake van bescherming van flora en fauna Belangen koppelkansen Onderbouwing belang volksgezondheid en openbare veiligheid Het verwarmen van gebouwen leidt tot uitstoot van onder andere CO2. Deze uitstoot geeft aanleiding tot klimaatverandering, met negatieve effecten voor het leefklimaat tot gevolg. Klimaatverandering kan namelijk leiden tot belangrijke economische schade als gevolg van: zeespiegelstijging met risico op overstromingen verzilting; vergroting weersextremen (extreme regenval en langere droogteperiodes); beperkingen in zoetwatervoorzieningen; toenemend risico op (infectie)ziekten en plagen; bedreiging van de energievoorziening. Een belangrijk doel van de koppelkansen is, naast het vergoten van het wooncomfort, het terugdringen van energieverbruik door het verhogen van de isolatie van bestaande gebouwen. Hiermee wordt bijgedragen aan een verminderd energieverbruik en wordt de uitstoot van CO2 gereduceerd, met gunstige effecten op het milieu en volksgezondheid tot gevolg. Door de schaal waarop de versterkingsmaatregelen worden uitgevoerd en koppelkansen worden geboden, het gaat namelijk om gebouwen waarvan een aanzienlijk deel zal worden versterkt, dragen de koppelkansen substantieel bij aan een afname in het gebruik van fossiele brandstoffen en daarmee een reductie in CO2-uitstoot. Vanwege veranderingen in het klimaat en de eindigheid van fossiele brandstoffen, is er een groot belang bij het besparen van energie. Een reductie in de uitstoot van CO2 en daarmee het beperken van de (gevolgen van) klimaatverandering is dan ook essentieel in het kader van klimaatmitigatie en dient een groot maatschappelijk belang, onder andere op het vlak van veiligheid en natuurbescherming. De gebouwen in het aardbevingsgebied zijn deels slecht geïsoleerd, zonder kwalitatief luchtverversingssysteem en er is in veel gevallen sprake van vochtintreding via kozijnen, gevels en schoorstenen. Door de grote temperatuurverschillen, beperkte isolatie en te veel vocht in de gebouwen ontstaat condensatie en schimmelvorming, wat het binnenklimaat voor bewoners verslechterd. Dit is een landelijk erkend probleem bij alle niet goed geïsoleerde of gebrekkig na geïsoleerde gebouwen en daarmee ook speerpunt bij diverse, mede door de rijksoverheid betrokken akkoorden zoals het Lente Akkoord. 92

93 Dit akkoord betreft het terugdringen van energieverbruik, zie verder onder de volgende paragraaf, maar met dit convenant wordt daarnaast beoogd om energiereductie in de nieuwbouwproductie te combineren met wensen van de consument/eindgebruiker, zoals comfort, gezond binnenklimaat, energielastenverlaging en waardevermeerdering. Het verduurzamen van bestaande gebouwen op grote schaal, draagt daarnaast bij aan maatschappelijke opgaves (zowel sociaal als economisch) en heeft een positief effect op het milieu. Het verminderen van het gebruik van fossiele brandstoffen en daarmee uitstoot van CO2, zie verder in de volgende paragraaf, draagt bovendien bij aan het verbeteren van de luchtkwaliteit en daarmee aan de volksgezondheid. Het verbeteren van het binnenmilieu van woningen, scholen en kindercentra is daarnaast één van de speerpunten uit de Nationale aanpak Milieu en Gezondheid van de overheid (bron: Door de grootschalige woningverbetering zullen de woningen technisch in betere staat verkeren en beter geïsoleerd zijn. Door isolatie van gebouwen en het verbeteren van de ventilatie kunnen enerzijds de energielasten sterk verlaagd worden en anderzijds het comfort en het binnenmilieu verbeterd worden. De mogelijkheid die nu wordt geboden om gebouwen te isoleren draagt daarmee bij aan de verbetering van de volksgezondheid door de gebouwen dusdanig te isoleren dat vocht en tocht in huis worden beperkt. Mensen kunnen gezondheidsklachten ondervinden door vocht in een gebouw. Het is niet duidelijk welke specifieke factoren in een vochtige woning hiervoor verantwoordelijk zijn. Waarschijnlijk spelen huisstofmijten en schimmels een belangrijke rol. Ook kan vocht ervoor zorgen dat chemische stoffen zoals formaldehyde uit bouwmaterialen vrijkomen. Daarnaast kan ook een te droge woning tot gezondheidsklachten leiden. In onderzoek is een consistente associatie gevonden tussen vocht in de woning en het voorkomen van luchtwegsymptomen zoals hoesten en piepen. Het is waarschijnlijk dat schimmels een rol spelen in de relatie tussen vochtige gebouwen en gezondheidseffecten, maar een kwantitatieve onderbouwing hiervan ontbreekt (nog) (bron: Door een huis te bewonen produceert een bewoner vocht. Elke volwassene zweet per dag ongeveer 1 liter vocht uit. Samen met koken en wassen brengt dat dagelijks 10 tot 20 liter vocht in de woning. In een slecht geïsoleerde woning condenseert dat vocht op de koudste oppervakken, zoals glas of metaal. Vocht in huis kan te wijten zijn aan verschillende oorzaken: optrekkend vocht, insijpelen van regenwater, condensatie, een lekke leiding, enz. Vocht in huis beschadigt eigendom en vormt een bedreiging voor de gezondheid. Vocht bevordert de ontwikkeling van schimmels; bacteriën en huismijt, die een bedreiging vormen voor de gezondheid van de bewoners. Wetenschappelijke studies bij adolescenten die ademhalingsstoornissen hebben, tonen aan dat 83% van de gevallen van astma, astmatische bronchitis en chronische bronchitis en 87% van de gevallen van chronische neusverkoudheid voorkomen bij adolescenten die in vochtige huizen wonen. 20 à 30% van de bevolking lijdt aan ademhalingsallergieën (bron: Per woning zal nut en noodzaak van de uit te voeren energetische maatregelen worden vastgelegd in een rapport. Onderbouwing belang bescherming flora en fauna Klimaatverandering kan tot gevolg hebben dat soorten zich verplaatsen ten gevolge van verandering/ ongeschikt worden habitat, uitsterven van soorten, verandering in de voedselketen. Hoewel de toepassing van het tegengaan van de effecten van het broeikaseffect een mondiale aangelegenheid is, is de ontwikkeling van en het streven naar reductie van emissies voor ieder individueel land een belangrijk politiek thema. Wil op mondiaal niveau de problematiek van het broeikaseffect worden aangepakt, dan zal ook op nationaal niveau dienen te worden geïnvesteerd. Nederland heeft hier ook verdragen voor getekend die zij dient na te komen. De nadelige effecten van het broeikaseffect zijn divers, zonder maatregelen om de effecten een halt toe te roepen dan wel te minimaliseren zullen de consequenties voor veel dieren en planten een desastreuze uitwerking hebben met als worstcase het (lokaal) uitsterven tot gevolg. Iets wat nu ook al plaatsvindt. Door het klimaatprobleem bij de bron aan te pakken (vermindering uitstoot broeikasgassen) kunnen hier op den duur velerlei soorten baat bij hebben. 93

94 Door de gewenste na-isolatie van de gebouwen in het versterkingsgebied op projectmatige wijze uit te voeren, is er zicht op de maatregelen die worden uitgevoerd en kunnen de nodige mitigerende maatregelen worden getroffen en is effectieve handhaving mogelijk. Wanneer deze maatregelen nu niet worden uitgevoerd, zullen ze in de toekomst voor een groot deel alsnog worden uitgevoerd en veelal onder de radar blijven en zonder mitigerende maatregelen worden uitgevoerd. Nu worden de koppelkansen onder mitigatie uitgevoerd. De mitigerende maatregelen zijn zowel generiek als specifiek. Zo wordt voor (kraam) kolonies en winterverblijfplaatsen van vleermuizen ook systematisch gemitigeerd op basis van maatwerk. Door de koppelkansen als onderdeel van de versterkingsopgave uit te voeren, is op deze wijze ook voor dit aspect sprake van het belang bescherming van flora en fauna. 8.5 Garanderen van staat van instandhouding De maatregelen die genomen worden tijdens de uitvoering van dit SMP borgen dat de staat van instandhouding van soorten niet verslechterd. Dit gebeurt enerzijds door het nemen van mitigerende maatregelen en het realiseren van een plus voor soorten, anderzijds door monitoring, evaluatie en, indien nodig, aanpassing van de maatregelen. Daarnaast zorgen de gehanteerde protocollen en kwaliteitsborging ervoor dat alle mitigerende maatregelen goed worden uitgevoerd en er direct gereageerd kan worden op nieuwe situaties of ontwikkelingen. De volgende onderdelen van het SMP zorgen ervoor dat de staat van instandhouding van gebouwbewonende soorten wordt gegarandeerd: In alle gebouwen wordt natuurinclusief versterkt, los van de wettelijke taakstelling op basis van richtlijnen in landelijke Soortenstandaarden. Hierdoor worden alle gebouwen geschikt voor gebouwbewonende soorten. Het aantal verblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten zal daarmee uitgebreid worden meer dan voorgeschreven vanuit de landelijke soortenstandaarden. Mitigerende maatregelen worden op een duurzame manier uitgevoerd zodat op de lange termijn de verblijfplaatsen instant gehouden worden. Naast generieke beschermingsmaatregelen worden ook specifieke maatregelen getroffen bij bijzondere gebouwen (zoals bijvoorbeeld kerken, boerderijen en molens) en huidige locaties met belangrijk functies (zoals kraamkolonies van vleermuizen). De mitigerende maatregelen worden gemonitord om eventuele veranderingen in de populatie te kunnen detecteren. De monitoringsresultaten worden jaarlijks geëvalueerd en indien nodig zal in overleg met het bevoegd gezag de mitigatie aangepast worden. Naast monitoring van de populatie zal ook de functionaliteit van mitigatiemaatregelen gemonitord worden. Indien hieruit blijkt dat mitigerende maatregelen niet naar behoren functioneren zullen deze aangepast worden. Klankbordgroepen worden betrokken bij de evaluatie van de monitoring voor een inhoudelijke reflectie zodat de alle beschikbare kennis meegenomen wordt bij aanpassingen van het SMP en de mitigerende maatregelen. Er wordt een substantiële plus gecreëerd door naast de mitigerende maatregelen in de gebouwen ook in de omgeving maatregelen te treffen. Het leefgebied van soorten wordt hierdoor verbeterd. Er is een systeem van kwaliteitsborging opgezet dat er zorg voor draagt maatregelen die getroffen worden voor de gebouwbewonende soorten bij het natuurvrij maken en de uitvoering van de mitigerende maatregelen goed en gecontroleerd gebeurd. De betrokken ecoloog draagt hier zorg voor en kan, indien nodig, tijdig aanpassingen doen bij onvoorziene situaties. 94

95 BIJLAGE A BESCHERMDE SOORTEN Europees beschermde soorten 95

96 Nationaal beschermde soorten 96

SOORTMANAGEMENTPLAN BOUWKUNDIG VERSTERKEN Centrum Veilig Wonen 19 SEPTEMBER 2017

SOORTMANAGEMENTPLAN BOUWKUNDIG VERSTERKEN Centrum Veilig Wonen 19 SEPTEMBER 2017 SOORTMANAGEMENTPLAN BOUWKUNDIG VERSTERKEN Centrum Veilig Wonen 19 SEPTEMBER 2017 Contactpersonen DEIRDRE LAGAS Projectleider Ecologie M 06-2706 0809 E deirdre.lagas@arcadis.com Arcadis Nederland B.V. Postbus

Nadere informatie

De das in de nieuwe wet natuurbescherming. Beleven, benutten en beschermen

De das in de nieuwe wet natuurbescherming. Beleven, benutten en beschermen De das in de nieuwe wet natuurbescherming Beleven, benutten en beschermen Integratie van bestaande natuurwetten Natuurbeschermingswet 1998 gebieden hoofdstuk 2 Flora- en faunawet soorten hoofdstuk 3 Boswet

Nadere informatie

SOORTBESCHERMING IN DE PRAKTIJK. De praktische wijzigingen tussen Flora- en faunawet en de Wet Natuurbescherming

SOORTBESCHERMING IN DE PRAKTIJK. De praktische wijzigingen tussen Flora- en faunawet en de Wet Natuurbescherming SOORTBESCHERMING IN DE PRAKTIJK De praktische wijzigingen tussen Flora- en faunawet en de Wet Natuurbescherming Presentatie Regiobijeenkomst West 14 september 2016 INHOUDSOPGAVE - Huidige soortbescherming

Nadere informatie

Aanvraag Ontheffing Soortenbescherming

Aanvraag Ontheffing Soortenbescherming Aanvraag Ontheffing Soortenbescherming Let op! Dit onderdeel van het aanvraagformulier wordt regelmatig als gevolg van gewijzigde inzichten aangepast; raadpleeg voor de meest recente versie daarom op:

Nadere informatie

Formulier voor aanvraag ontheffing op grond van: Wet Natuurbescherming Onderdeel: Soorten (hoofdstuk 3 Wnb)

Formulier voor aanvraag ontheffing op grond van: Wet Natuurbescherming Onderdeel: Soorten (hoofdstuk 3 Wnb) Formulier voor aanvraag ontheffing op grond van: Wet Natuurbescherming Onderdeel: Soorten (hoofdstuk 3 Wnb) Het formulier heeft betrekking op het verzoek tot ontheffing Wet Natuurbescherming (Wnb), onderdeel

Nadere informatie

Cursus ontheffingverlening soortenbescherming onder de Wet natuurbescherming - introductie

Cursus ontheffingverlening soortenbescherming onder de Wet natuurbescherming - introductie Cursus ontheffingverlening soortenbescherming onder de Wet natuurbescherming - introductie Doelgroep: medewerkers provincie en omgevingsdiensten Opdrachtgever: Ministerie van Economische Zaken Najaar 2016,

Nadere informatie

Aanvraagformulier Wet natuurbescherming (Wnb) Module 2 Soortenbescherming

Aanvraagformulier Wet natuurbescherming (Wnb) Module 2 Soortenbescherming FORMULIER Let op! Dit aanvraagformulier wordt regelmatig als gevolg van gewijzigde inzichten aangepast; raadpleeg voor de meest recente versie daarom www.provinciegroningen.nl Provincie Groningen Afdeling

Nadere informatie

Quickscan Lankhorsterweg 27 Staphorst. John Mulder

Quickscan Lankhorsterweg 27 Staphorst. John Mulder Quickscan Lankhorsterweg 27 Staphorst John Mulder Colofon Mulder,J.(2018): Quickscan Lankhorsterweg 27 Staphorst. Ecologisch Adviesbureau Mulder, Beemte Broekland. Opdrachtgever: dhr. H. Visscher. Status

Nadere informatie

HABITATSCAN DIEPENBROCKLAAN. Broedvogels & vleermuizen

HABITATSCAN DIEPENBROCKLAAN. Broedvogels & vleermuizen HABITATSCAN DIEPENBROCKLAAN Broedvogels & vleermuizen Adviesbureau E.C.O. Logisch Nieuwerkerk a/d IJssel, 14-2-2017 VERANTWOORDING Opdrachtgever: Gemeente Voorschoten Contactpersoon: R. Pitlo Adres: Leidseweg

Nadere informatie

Steenuil en ontheffingsaanvragen van de Flora- en faunawet. Martijn van Opijnen (Dienst Regelingen) Wouter van Heusden (Dienst Landelijk Gebied)

Steenuil en ontheffingsaanvragen van de Flora- en faunawet. Martijn van Opijnen (Dienst Regelingen) Wouter van Heusden (Dienst Landelijk Gebied) Steenuil en ontheffingsaanvragen van de Flora- en faunawet Martijn van Opijnen (Dienst Regelingen) Wouter van Heusden (Dienst Landelijk Gebied) 5 november 2011 Wat doen DR en DLG Dienst Regelingen is namens

Nadere informatie

Resultaten Quickscan, vissen en vleermuisonderzoek met betrekking tot de Flora- en Faunawet.

Resultaten Quickscan, vissen en vleermuisonderzoek met betrekking tot de Flora- en Faunawet. Aan Rob Knijn Van C. van den Tempel CC M. Witteveldt Datum 12 januari 2017 Betreft Flora- en faunagegevens Middenweg Zuid Project Herontwikkeling Middenweg Zuid Geachte heer Knijn, Beste Rob, In 2014 en

Nadere informatie

Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk (KuiperCompagnons)

Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk (KuiperCompagnons) Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk 14-16 (KuiperCompagnons) NATUUR Kader De Flora- en faunawet (hierna: Ffw) beschermt alle in het wild levende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën. Van deze soortgroepen

Nadere informatie

Wet natuurbescherming ONTHEFFING BESCHERMDE SOORTEN

Wet natuurbescherming ONTHEFFING BESCHERMDE SOORTEN Wet natuurbescherming ONTHEFFING BESCHERMDE SOORTEN Voor het aanvragen van een ontheffing worden leges geheven (zie website provincie Gelderland). 1 ALGEMENE GEGEVENS a Aanvrager naam: ENGIE Energie Nederland

Nadere informatie

Bijlage 1 Wettelijk kader

Bijlage 1 Wettelijk kader Bijlage 1 Wettelijk kader Inleiding In deze bijlage worden de wettelijke kaders voor ecologische beoordelingen van ruimtelijke ingrepen en andere handelingen beschreven. In de natuurbeschermingswetgeving

Nadere informatie

! " # $! % & '%(#(#%) * +,,, & -, ".,,,,,!

!  # $! % & '%(#(#%) * +,,, & -, .,,,,,! ! " # $! % & %(#(#%) *+,,, &-,".,,,,! 1 Inleiding Het plangebied is gelegen op de hoek van het perceel Werkensedijk 69 en de Monnikenhoef te Werkendam. Ter plaatse is in de huidige situatie een voormalig

Nadere informatie

Ruimtelijke ontwikkelingen en de Flora- en faunawet

Ruimtelijke ontwikkelingen en de Flora- en faunawet Ruimtelijke ontwikkelingen en de Flora- en faunawet Inleiding Praktisch overal in Nederland komen beschermde soorten flora en fauna voor. Bekende voorbeelden zijn de aanwezigheid van rugstreeppadden op

Nadere informatie

Quick scan Ecologie Tunnel Leijenseweg Gemeente De Bilt

Quick scan Ecologie Tunnel Leijenseweg Gemeente De Bilt Quick scan Ecologie Tunnel Leijenseweg Gemeente De Bilt CONCEPT Omgevingsdienst Regio Utrecht juli 2012 kenmerk/ opgesteld door beoordeeld door Ronald Jansen Dagmar Storm INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding...

Nadere informatie

Toelichting Stroomschema soortbescherming Wet Natuurbescherming

Toelichting Stroomschema soortbescherming Wet Natuurbescherming Ecologica BV Rondven 22 6026 PX Maarheeze 0495-46 20 70 0495-46 20 79 info@ecologica.eu www.ecologica.eu Toelichting Stroomschema soortbescherming Wet Natuurbescherming Deze toelichting hoort bij het door

Nadere informatie

Directie Natuur en Biodiversiteit Team Vergunningen Nb-wet POV-dag 'het delen-durven-doen'festival donderdag 5 januari 2017

Directie Natuur en Biodiversiteit Team Vergunningen Nb-wet POV-dag 'het delen-durven-doen'festival donderdag 5 januari 2017 Directie Natuur en Biodiversiteit 1 Directoraat-Generaal Agro en Natuur Directie Natuur en Biodiversiteit Team Vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 Het delen, durven, doen festival Directie Natuur en

Nadere informatie

Ecologische QuickScan, Flora & fauna scan Gamma Zeist

Ecologische QuickScan, Flora & fauna scan Gamma Zeist Ecologische QuickScan, Flora & fauna scan Gamma Zeist Aan Van Contact Tel: 06 137 84 381 p.minken@zeist.nl Datum 19-01-2018 Afschriften aan Betreft Inleiding Fons van den Heuvel Huib Groeneveld en Paul

Nadere informatie

GEDEPUTEERDE STATEN VAN DE PROVINCIE GRONINGEN

GEDEPUTEERDE STATEN VAN DE PROVINCIE GRONINGEN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DE PROVINCIE GRONINGEN Groningen, 26 september 2017 Dossiernr. Documentnr. Verzonden K4165 2017-085.887/39/A6 2 6 SEP. 2 0t7 Gelet op: Het verzoek van dhr. B. Koolstra van Arcadis,

Nadere informatie

GEBOUWBEWONENDE FAUNA APELDOORN

GEBOUWBEWONENDE FAUNA APELDOORN SMP STAP-VOOR-STAP GEBOUWBEWONENDE FAUNA APELDOORN (Ver)bouwen voor uzelf èn voor de natuur. Bij het verbouwen, isoleren of slopen van een gebouw kunt u te maken krijgen met de Wet natuurbescherming door

Nadere informatie

Dienst Regelingen Team Natuur. Conny Krutzen Martijn van Opijnen

Dienst Regelingen Team Natuur. Conny Krutzen Martijn van Opijnen Dienst Regelingen Team Natuur Conny Krutzen Martijn van Opijnen Vleermuizen in de stad 4 september 2012 In deze presentatie 1. Over Dienst Regelingen 2. Flora- en faunawet, Wabo 3. Vleermuizen en de wet

Nadere informatie

Soortgericht onderzoek huismus en gierzwaluw Middelweg 24, Berkel en Rodenrijs

Soortgericht onderzoek huismus en gierzwaluw Middelweg 24, Berkel en Rodenrijs Soortgericht onderzoek huismus en gierzwaluw Middelweg 24, Berkel en Rodenrijs Datum Auteur Opdrachtgever Rapport code Wijze van citeren 06-08-2018 T.D. Breur, Msc Gemeente Lansingerland SO18023v2 Breur,

Nadere informatie

De kapvergunning en de Flora- en faunawet

De kapvergunning en de Flora- en faunawet De kapvergunning Wanneer nodig? De kapvergunning en de Flora- en faunawet Frank Warendorf jurist Bomenstichting Dwarsdoorsnede van de stam van 10 cm op 1,3 m hoogte = gangbare norm in stedelijke gebieden

Nadere informatie

Staat van Instandhouding bepalen. & de rol van vrijwilligers

Staat van Instandhouding bepalen. & de rol van vrijwilligers Staat van Instandhouding bepalen & de rol van vrijwilligers Foto: Erik Korsten Herman Limpens namens vleermuisteam Wnb: verbodsbepalingen 3.2. Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn Artikel 3.5 1.Het

Nadere informatie

BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE ONTHEFFING OP BASIS VAN HOOFDSTUK 3 VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB)

BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE ONTHEFFING OP BASIS VAN HOOFDSTUK 3 VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB) Assen, 9 juli 2019 Ons kenmerk 201900451-00830752 BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE ONTHEFFING OP BASIS VAN HOOFDSTUK 3 VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB) Ontheffinghouder : Gemeente Assen

Nadere informatie

Ecologische onderbouwing bij bomenkap Vleuterweide

Ecologische onderbouwing bij bomenkap Vleuterweide Rapport Projectnummer: 352002 Referentienummer: SWNL0232491 Datum: 03-10-2018 Ecologische onderbouwing bij bomenkap Vleuterweide Ten behoeve van aanvraag kapvergunning Definitief Opdrachtgever: GEM Vleuterweide

Nadere informatie

- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw,

- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, Bureauonderzoek ecologie, wijzigingsplan IJsseldijk-West Ecologie Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het

Nadere informatie

MEMO. Vleermuizen Sportlaan 2 4 te Gemert

MEMO. Vleermuizen Sportlaan 2 4 te Gemert MEMO Vleermuizen Sportlaan 2 4 te Gemert Datum : 24 juli 2017 Projectnummer : 17-0194 Opdrachtgever : A van Schijndel beheer Opgesteld door : Ir. E.J.F. Claassen Aanleiding Opdrachtgever is voornemens

Nadere informatie

Samenvatting quickscan natuurtoets

Samenvatting quickscan natuurtoets Samenvatting quickscan natuurtoets Onderwerp Opdrachtgever Insingerstraat Soest RV&O Project Status Datum Sloop en nieuwbouw Insingerstraat concept 8 januari 2016 Auteur Veldonderzoek Projectcode Gelder,

Nadere informatie

Gulpen, 20 februari 2017 Betreft: second opinion natuurwaardenonderzoek Bousberg Projectnummer: LA

Gulpen, 20 februari 2017 Betreft: second opinion natuurwaardenonderzoek Bousberg Projectnummer: LA Gemeente Landgraaf t.a.v. mevr. P. Rompen postbus 31.000 6370 AA Landgraaf Gulpen, 20 februari 2017 Betreft: second opinion natuurwaardenonderzoek Bousberg Projectnummer: LA-139.403 CONCEPT Geachte mevrouw

Nadere informatie

Quickscan samenvatting natuurtoets Sint Nicolaasdijk 153, Kampen

Quickscan samenvatting natuurtoets Sint Nicolaasdijk 153, Kampen Witpaard BV Contactpersoon Kenmerk Status Datum Dhr. J. Drenth 15-182 concept 13 mei 2015 Betreft Quickscan samenvatting natuurtoets Sint Nicolaasdijk 153, Kampen Omschrijving Aanleiding en doelstelling

Nadere informatie

Flora- en fauna-inspectie Ferdinand Bolstraat te Venlo. In opdracht van: Bouwmij Janssen B.V. 7 maart 2018 ir. J.P.M. Hovens en C.

Flora- en fauna-inspectie Ferdinand Bolstraat te Venlo. In opdracht van: Bouwmij Janssen B.V. 7 maart 2018 ir. J.P.M. Hovens en C. Flora- en fauna-inspectie Ferdinand Bolstraat te Venlo In opdracht van: Bouwmij Janssen B.V. 7 maart 2018 ir. J.P.M. Hovens en C. de Koning, MSc Faunaconsult Tegelseweg 3 5951 GK Belfeld Tel: 077-4642999

Nadere informatie

BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE ONTHEFFING OP BASIS VAN HOOFDSTUK 3 VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB)

BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE ONTHEFFING OP BASIS VAN HOOFDSTUK 3 VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB) 1 Assen, 1 maart 2019 Ons kenmerk 201803351-00806858 BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE ONTHEFFING OP BASIS VAN HOOFDSTUK 3 VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB) Ontheffinghouder : Onderwijsgroep

Nadere informatie

Actualisatie quick scan in verband met nieuwe Wet natuurbescherming.

Actualisatie quick scan in verband met nieuwe Wet natuurbescherming. memo aan: van: ons kenmerk: Van Wijnen projectontwikkeling Oost SAB STOO/MERI/130166 datum: 16 december 2016 betreft: Actualisatie quick scan in verband met nieuwe Wet natuurbescherming. INLEIDING In Doorn

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Wet natuurbescherming hoofdstuk 3, ontheffing soorten Datum besluit : 6 april 2018 Onderwerp : Wet natuurbescherming - 2017-016696

Nadere informatie

Tabel 1: Inventarisatieschema onderzoek Waterspitsmuis.

Tabel 1: Inventarisatieschema onderzoek Waterspitsmuis. Notitie Aanvullend onderzoek Waterspitsmuis Assenrade Hattem Auteurs: ing. M. van der Sluis (Eindredactie drs. I. Veeman) Project: 06093A Datum: 20 december 2007 Status: definitief ecogroen advies bv Postbus

Nadere informatie

Wet Natuurbescherming veranderingen bij gemeenten

Wet Natuurbescherming veranderingen bij gemeenten Wet Natuurbescherming veranderingen bij gemeenten Lezing Aardhuissymposium (KNBV en Kroondomein het Loo) 3 maart 2016, Mirjam Broekmeyer, Alterra WUR Wet natuurbescherming Wat verandert er voor gemeenten?

Nadere informatie

De Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming Consequenties voor gemeenten De Wet natuurbescherming Omgevingsdienst West-Holland, Leiden, 28-1-2016 Wim Heijligers m.m.v. Vincent Wisgerhof Opbouw presentatie 1. Natuurbeschermingswetgeving; bescherming

Nadere informatie

NATUURTOETS LANGE WEMEN HENGELO VERVOLGONDERZOEK GEMEENTE HENGELO

NATUURTOETS LANGE WEMEN HENGELO VERVOLGONDERZOEK GEMEENTE HENGELO VERVOLGONDERZOEK GEMEENTE HENGELO November 2009 Inhoud 1 Inleiding 3 1.1 Aanleiding en doel 3 1.2 Werkwijze 3 1.3 Leeswijzer 4 2 Wettelijk kader Flora- en faunawet 5 3 Aanwezige natuurwaarden 7 3.1 Inleiding

Nadere informatie

Project Status Datum. Sloop en nieuwbouw locatie Emmaschool concept 14 januari 2016. Auteur Veldonderzoek Projectcode

Project Status Datum. Sloop en nieuwbouw locatie Emmaschool concept 14 januari 2016. Auteur Veldonderzoek Projectcode Onderwerp Opdrachtgever Emmaschool Heerde Witpaard Project Status Datum Sloop en nieuwbouw locatie Emmaschool concept 14 januari 2016 Auteur Veldonderzoek Projectcode Gelder, A. (Adriaan) de Gelder, A.

Nadere informatie

Bijlage 1 Ecologisch onderzoek

Bijlage 1 Ecologisch onderzoek Page 1 of 5 Bijlage 1 Ecologisch onderzoek Plan: Hoofdwinkelcentrum Status: vastgesteld Plantype: bestemmingsplan IMRO-idn: NL.IMRO.0406.BPHWC2011-VG01 In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit

Nadere informatie

Aanvullend onderzoek beschermde soorten Wilhelminastraat e.o. Vianen

Aanvullend onderzoek beschermde soorten Wilhelminastraat e.o. Vianen Aanvullend onderzoek beschermde soorten Wilhelminastraat e.o. Vianen 17 juli 2013 ZOON ECOLOGIE Colofon Titel Aanvullend onderzoek beschermde soorten Wilhelminastraat e.o. Vianen Opdrachtgever mro Uitvoerder

Nadere informatie

Verzenddatum Bijlagen Uw kenmerk Ons kenmerk. 9 juli Onderwerp

Verzenddatum Bijlagen Uw kenmerk Ons kenmerk. 9 juli Onderwerp Postbus 55 8200 AB Lelystad Rijkswaterstaat Rijkswaterstaat Programma's, Projecten en Onderhoud De heer Griffioenlaan 2 3526 LA UTRECHT Telefoon (0320)-265265 Fax (0320)-265260 E-mail provincie@flevoland.nl

Nadere informatie

Boomcontrole vleermuizen boom 61145, Nieuwegracht te Utrecht

Boomcontrole vleermuizen boom 61145, Nieuwegracht te Utrecht Notitie Contactpersoon Datum 16 december 2016 Boomcontrole vleermuizen boom 61145, Nieuwegracht te Utrecht 1 Inleiding 1.1 Aanleiding en doel In opdracht van de gemeente Utrecht heeft Tauw onderzoek gedaan

Nadere informatie

HABITATSCAN BOMENRIJEN RIJKSSTRAATWEG WASSENAAR. Broedvogels & vleermuizen

HABITATSCAN BOMENRIJEN RIJKSSTRAATWEG WASSENAAR. Broedvogels & vleermuizen HABITATSCAN BOMENRIJEN RIJKSSTRAATWEG WASSENAAR Broedvogels & vleermuizen Adviesbureau E.C.O. Logisch Nieuwerkerk a/d IJssel, 18-5-2017 VERANTWOORDING Opdrachtgever: Gemeente Wassenaar Contactpersoon:

Nadere informatie

Notitie inspectie bomen Molenbeek Sittard 2011

Notitie inspectie bomen Molenbeek Sittard 2011 Notitie inspectie bomen Molenbeek Sittard 2011 Bureau Meervelt, Ecologisch onderzoek en advies Notitie inspectie bomen Molenbeek Sittard (2.1) 2011 Status: definitief In opdracht van: Molenparc bv Contactpersoon:

Nadere informatie

Telefoonnummer(s) 0165301851

Telefoonnummer(s) 0165301851 Aanvraag Ontheffing artikel 75 Flora- en faunawet Wilt u een ontheffing aanvragen voor activiteiten die gevolgen voor beschermde dier- en plantsoorten? Namelijk voor: ruimtelijke ingrepen beheer en schadebestrijding,

Nadere informatie

Quickscan flora en fauna Grasveld Venneperweg 827 Nieuw-Vennep

Quickscan flora en fauna Grasveld Venneperweg 827 Nieuw-Vennep Quickscan flora en fauna Grasveld Venneperweg 827 Nieuw-Vennep Een verkenning naar de ecologische waarden Cluster Ruimtelijke Ontwikkeling Team BVRM Datum 15 februari 2017 HOOFDSTUK 1: Inleiding Per 1

Nadere informatie

Notitie flora en fauna

Notitie flora en fauna Notitie flora en fauna Titel/locatie Projectnummer: 6306 Datum: 11-6-2013 Opgesteld: Rosalie Heins Gemeente Baarn is voornemens om op de locatie van de huidige gemeentewerf een nieuwe brede school ontwikkelen.

Nadere informatie

Quickscan samenvatting twee percelen Staphorst

Quickscan samenvatting twee percelen Staphorst Aan Bouwbedrijf Bovenhuis B.V. t.a.v. de heer J. H. Tromp Contactpersoon Kenmerk Status Datum M.A. (Martin) Heinen 14-416 concept 11 februari 2016 Betreft Quickscan samenvatting twee percelen Staphorst

Nadere informatie

Biodivers B.V. P.J.L. de Groot Hoenkoopse Buurtweg GB OUDEWATER. Datum 3 augustus 2016 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

Biodivers B.V. P.J.L. de Groot Hoenkoopse Buurtweg GB OUDEWATER. Datum 3 augustus 2016 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet > Retouradres Postbus 19530, 2500 CM Den Haag Biodivers B.V. P.J.L. de Groot Hoenkoopse Buurtweg 51 3421 GB OUDEWATER Postbus 19530, 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl

Nadere informatie

SOORTEN VOOR GEMEENTEN

SOORTEN VOOR GEMEENTEN SMP GEBOUWBEWONENDE SOORTEN VOOR GEMEENTEN Themabijeenkomst Stadswerk regio Overijssel Soortenbeleid in stad en dorp, natuurinclusief bouwen en inrichten Raalte, 27 maart 2019 Max Klasberg Senior adviseur

Nadere informatie

Wet natuurbescherming: soortenbescherming in vogelvlucht

Wet natuurbescherming: soortenbescherming in vogelvlucht Wet natuurbescherming: soortenbescherming in vogelvlucht Harm Dotinga (harm.dotinga@vogelbescherming.nl)/ 16 maart 2016 I. Algemeen overzicht II. Praktijkvoorbeelden III. Vragen en discussie Indeling 1

Nadere informatie

NWEA Winddagen Natuurwetgeving & Windenergie op land Aandachtspunten soortenbescherming

NWEA Winddagen Natuurwetgeving & Windenergie op land Aandachtspunten soortenbescherming NWEA Winddagen Natuurwetgeving & Windenergie op land Aandachtspunten soortenbescherming Harm Dotinga (harm.dotinga@vogelbescherming.nl / 15 juni 2016 Flora- en faunawet (Ffw): toetsingskader voor windparken

Nadere informatie

Soortenonderzoek Julianahof Zeist

Soortenonderzoek Julianahof Zeist Soortenonderzoek Julianahof Zeist 21 sept 2013 ZOON ECOLOGIE Colofon Titel Soortenonderzoek Julianahof Zeist Opdrachtgever mro Uitvoerder ZOON ECOLOGIE Auteur C.P.M. Zoon Datum 21 sept 2013 ZOON ECOLOGIE

Nadere informatie

Quickscan Flora- en Faunawet. t.b.v. sloop Opstallen. Oude Maasstraat 18 gemeente Uden

Quickscan Flora- en Faunawet. t.b.v. sloop Opstallen. Oude Maasstraat 18 gemeente Uden Quickscan Flora- en Faunawet t.b.v. sloop Opstallen Oude Maasstraat 18 gemeente Uden Zaaknummer:Ecologisch 253720 Adviesbureau Ettema december 2015 Behoort bij besluit van het College van burgemeester

Nadere informatie

memo Actualisatie Flora- en faunaonderzoek in verband met nieuwe Wet natuurbescherming.

memo Actualisatie Flora- en faunaonderzoek in verband met nieuwe Wet natuurbescherming. memo aan: van: ons kenmerk: Gemeente Haaren SAB FRAN/VERK/100799.03 datum: 27 februari 2017 betreft: Actualisatie Flora- en faunaonderzoek in verband met nieuwe Wet natuurbescherming. INLEIDING In Esch

Nadere informatie

Aanvraag. Ontheffing artikel 75 Flora- en faunawet. Waarom dit formulier? Uw gegevens. In te vullen door Dienst Regelingen.

Aanvraag. Ontheffing artikel 75 Flora- en faunawet. Waarom dit formulier? Uw gegevens. In te vullen door Dienst Regelingen. Aanvraag Ontheffing artikel 75 Flora- en faunawet o A o B Waarom dit formulier? Met dit formulier vraagt u ontheffing aan voor activiteiten die gevolgen hebben voor beschermde dier- en plantensoorten.

Nadere informatie

ACTUALISEREND ONDERZOEK FLORA- EN FAUNAWET KREKENBUURT TE ELST

ACTUALISEREND ONDERZOEK FLORA- EN FAUNAWET KREKENBUURT TE ELST ACTUALISEREND ONDERZOEK FLORA- EN FAUNAWET KREKENBUURT TE ELST ACTUALISEREND ONDERZOEK FLORA- EN FAUNAWET KREKENBUURT TE ELST november 2009 In opdracht van: GEM Westeraam Elst CV Postbus 83 6660 AB ELST

Nadere informatie

Buro Maerlant. Veldhoven Zandoerleseweg. Notitie Flora- en faunawet. L a n d s c h a p, E c o l o g i e & R u i m t e l i j k e O r d e n i n g

Buro Maerlant. Veldhoven Zandoerleseweg. Notitie Flora- en faunawet. L a n d s c h a p, E c o l o g i e & R u i m t e l i j k e O r d e n i n g Buro Maerlant L a n d s c h a p, E c o l o g i e & R u i m t e l i j k e O r d e n i n g BM-NOTITIE 2012 Notitie Flora- en faunawet J. van Suijlekom, 29 februari 2012 Inhoud Blz 1 Inleiding 3 1.1 Algemeen

Nadere informatie

QUICKSCAN FLORA EN FAUNA

QUICKSCAN FLORA EN FAUNA QUICKSCAN FLORA EN FAUNA Behorende bij project: ( Naast) Elststraat 2, te Rosmalen Gemeente s-hertogenbosch Opdrachtgever: De heer P. van Hooft Projectnummer: PS.2016.618 Datum: 9 augustus 2016 Pasmaat

Nadere informatie

Quickscan samenvatting Flora- en faunawet Van Zuylenlaan 9, Hoevelaken

Quickscan samenvatting Flora- en faunawet Van Zuylenlaan 9, Hoevelaken Dhr. J.P.L.M.G. Gelauff Van Zuylenlaan 9 3871 BG Hoevelaken Contactpersoon Kenmerk Status Datum Dhr. A. de Gelder 15-314 definitief 31 augustus 2015 Betreft Quickscan samenvatting Flora- en faunawet Van

Nadere informatie

Voorwoord. 1 Overzicht van het internationale natuurbeschermingsrecht 1

Voorwoord. 1 Overzicht van het internationale natuurbeschermingsrecht 1 Inhoud Voorwoord V 1 Overzicht van het internationale natuurbeschermingsrecht 1 1.1 Inleiding... 1 1.2 Internationale verdragen... 1 1.2.1 Verdrag van Bonn... 1 1.2.2 Verdrag van Bern... 2 1.2.3 Verdrag

Nadere informatie

BESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Wet natuurbescherming hoofdstuk 3, ontheffing soorten Datum besluit : 2 oktober 2017 Onderwerp : Wet natuurbescherming - 2017-004839

Nadere informatie

Bijlage 1 Onderzoek ecologie

Bijlage 1 Onderzoek ecologie Bijlage 1 Onderzoek ecologie In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan

Nadere informatie

Quickscan natuur Besto terrein Zwartsluis

Quickscan natuur Besto terrein Zwartsluis Quickscan natuur Besto terrein Zwartsluis 3 april 2014 Zoon ecologie Colofon Titel Quickscan natuur Besto terrein Zwartsluis Opdrachtgever mro Uitvoerder ZOON ECOLOGIE Auteur C.P.M. Zoon Datum 3 april

Nadere informatie

Flora- en fauna-inspectie voor een locatie aan de Zwarte plakweg / Graafsebosweg te America. In opdracht van: Peter Cuppen

Flora- en fauna-inspectie voor een locatie aan de Zwarte plakweg / Graafsebosweg te America. In opdracht van: Peter Cuppen Flora- en fauna-inspectie voor een locatie aan de Zwarte plakweg / Graafsebosweg te America In opdracht van: Peter Cuppen 17 april 2018 ir. J.P.M. Hovens en C. de Koning, MSc Faunaconsult Tegelseweg 3

Nadere informatie

Verkennend natuuronderzoek N237 Soesterberg

Verkennend natuuronderzoek N237 Soesterberg Verkennend natuuronderzoek N237 Soesterberg Verantwoording Titel : Verkennend natuuronderzoek N237 Soesterberg Subtitel : Projectnummer : Referentienummer : Revisie : C1 Datum : 30-10-2012 Auteur(s) :

Nadere informatie

QUICKSCAN FLORA & FAUNA

QUICKSCAN FLORA & FAUNA QUICKSCAN FLORA & FAUNA DORPSSTRAAT 97-99 RENSWOUDE ADVISEUR SICCO JANSEN 10-03-2017 VERSIE 1.0 2 RENSWOUDE. 10-03-2017 QUICKSCAN FLORA & FAUNA RENSWOUDE Adviseur: Sicco Jansen 06-26 955 898 info@groenadviseurs.nl

Nadere informatie

PROJECTPLAN ONTHEFFING AANSLUITING A9 - HEILOO Provincie Noord-Holland 16 DECEMBER 2016

PROJECTPLAN ONTHEFFING AANSLUITING A9 - HEILOO Provincie Noord-Holland 16 DECEMBER 2016 PROJECTPLAN ONTHEFFING AANSLUITING A9 - HEILOO Provincie Noord-Holland 16 DECEMBER 2016 Contactpersonen IRIS BAIJENS Arcadis Nederland B.V. Postbus 264 6800 AG Arnhem Nederland 2 INHOUDSOPGAVE ONDERBOUWING

Nadere informatie

2 Gegevens contactpersoon 2.1 Vul hier uw gegevens in. Naam organisatie Eco Reest Naam contactpersoon Janien Kamps Dhr. Mw.

2 Gegevens contactpersoon 2.1 Vul hier uw gegevens in. Naam organisatie Eco Reest Naam contactpersoon Janien Kamps Dhr. Mw. Aanvraag Ontheffing artikel 75 Flora- en faunawet Wilt u een ontheffing aanvragen voor activiteiten die gevolgen voor beschermde dier- en plantsoorten? Namelijk voor: ruimtelijke ingrepen beheer en schadebestrijding,

Nadere informatie

P a r a g r a a f e c o l o g i e N i e u w b o u w w o n i n g S c h a p e n d r i f t t e N o r g

P a r a g r a a f e c o l o g i e N i e u w b o u w w o n i n g S c h a p e n d r i f t t e N o r g P a r a g r a a f e c o l o g i e N i e u w b o u w w o n i n g S c h a p e n d r i f t t e N o r g X.X Eco lo gi e KADER Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden

Nadere informatie

Terneuzen. Quickscan Flora en fauna. Wulpenbek 16 te Hoek. <NL.IMRO.Invullen> concept. I. Dekker MSc. identificatiecode: datum: status:

Terneuzen. Quickscan Flora en fauna. Wulpenbek 16 te Hoek. <NL.IMRO.Invullen> concept. I. Dekker MSc. identificatiecode: datum: status: Terneuzen Quickscan Flora en fauna Wulpenbek 16 te Hoek identificatie planstatus identificatiecode: datum: status: 16-09-2016 concept projectnummer: auteur I. Dekker MSc. Inhoud van

Nadere informatie

Wet natuurbescherming: hoofdlijnen soortenbescherming

Wet natuurbescherming: hoofdlijnen soortenbescherming Wet natuurbescherming: hoofdlijnen soortenbescherming Natuurvisies (art. 1.5-1.7): nationaal én provinciaal, hoofdlijnen beleid, brede strekking (ook soortenbescherming), nationale rode lijsten Intrinsieke

Nadere informatie

Werkzaamheden gemaal Emilia en gemaal Westland Quickscan flora- en faunawet

Werkzaamheden gemaal Emilia en gemaal Westland Quickscan flora- en faunawet BEM1605644 gemeente Steenbergen Behoort bij beschikking d.d. nr.(s) 28-11-2016 ZK16004958 Beleidsmedewerker Publiekszaken / vergunningen Werkzaamheden gemaal Emilia en gemaal Westland Quickscan flora-

Nadere informatie

Juridisch Kader. behorende bij Kennisdocumenten Soortenbescherming. Leidseveer SB Utrecht. t f

Juridisch Kader. behorende bij Kennisdocumenten Soortenbescherming. Leidseveer SB Utrecht. t f Leidseveer 2 3511 SB Utrecht t 085-486 22 22 f 085-486 22 33 Juridisch Kader behorende bij Kennisdocumenten Soortenbescherming info@bij12.nl bij12.nl Dit is een publicatie van BIJ12 Versie 1.0, juli 2017

Nadere informatie

Nieuwe bedrijfslocaties

Nieuwe bedrijfslocaties E c o l o g i s c h e i n v e n t a r i s a t i e Om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan Midwolda-Nieuwlandseweg Arts/Rulo te toetsen, is een ecologische inventarisatie uitgevoerd. Tevens is gekeken

Nadere informatie

RAPPORT Flora- en fauna-inspectie voor herinrichting van het Distelplein en Larixplein te Waalwijk

RAPPORT Flora- en fauna-inspectie voor herinrichting van het Distelplein en Larixplein te Waalwijk RAPPORT Flora- en fauna-inspectie voor herinrichting van het Distelplein en Larixplein te Waalwijk Opdrachtgever Ordito Postbus 94 5126 ZH Gilze Projectnummer Aeres Milieu projectnummer AM19015 Status

Nadere informatie

Toets flora en fauna. 1 Inleiding. 2 Wettelijk kader. Pastoor Attendorenstraat Gemert

Toets flora en fauna. 1 Inleiding. 2 Wettelijk kader. Pastoor Attendorenstraat Gemert Toets flora en fauna Pastoor Attendorenstraat Gemert Datum : 1 mei 2017 Projectnummer : 17-0120 Opdrachtgever : Casper Kalb Projectaandrijving Veldwerk : E.J.F. Claassen Opgesteld door : N. Arts Kwaliteitscontrole

Nadere informatie

BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE ONTHEFFING OP BASIS VAN HOOFDSTUK 3 VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB)

BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE ONTHEFFING OP BASIS VAN HOOFDSTUK 3 VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB) Assen, 25 juni 2019 Ons kenmerk 201900410-00828110 BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE ONTHEFFING OP BASIS VAN HOOFDSTUK 3 VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB) Ontheffinghouder : Domesta Activiteit

Nadere informatie

Quickscan samenvatting Flora- en faunawet bomen Hoofdweg, Harderwijk

Quickscan samenvatting Flora- en faunawet bomen Hoofdweg, Harderwijk Quickscan samenvatting Flora- en faunawet bomen Hoofdweg, Harderwijk Auteur: M.A. (Martin) Heinen Veldonderzoek: J. (Jasper) Zoeter Project: 13-340 Datum: 9 september 2013 Status: Definitief Aanleiding

Nadere informatie

QUICKSCAN WET NATUURBESCHERMING. DE VOORDE/JAN DE JAGERWEG Gemeente Barneveld

QUICKSCAN WET NATUURBESCHERMING. DE VOORDE/JAN DE JAGERWEG Gemeente Barneveld QUICKSCAN WET NATUURBESCHERMING Gemeente Barneveld 2 MEI 2017 Contactpersonen JASPER OSTERTHUN Arcadis Nederland B.V. Postbus 1018 5200 BA 's- Hertogenbosch Nederland 2 INHOUDSOPGAVE 1 INLEIDING 4 1.1

Nadere informatie

Activiteitenplan Patrimonium, Wageningen

Activiteitenplan Patrimonium, Wageningen Activiteitenplan Patrimonium, Wageningen In het kader van de Flora- en faunawet In opdracht van: De Woningstichting Activiteitenplan Patrimonium, Wageningen RA13343-01 2 Colofon Tekst, foto's en samenstelling

Nadere informatie

QUICKSCAN FLORA EN FAUNA

QUICKSCAN FLORA EN FAUNA QUICKSCAN FLORA EN FAUNA Behorende bij project: Oostkanaalweg 44, te Ter Aar Gemeente Nieuwkoop Opdrachtgever : Keijzer Dakbedekking b.v. Projectnummer : PS.2017.714 Datum : 21 augustus 2017 Niets uit

Nadere informatie

Buro Maerlant. Gemert Heuvel 21. Notitie Flora- en faunawet. L a n d s c h a p, E c o l o g i e & R u i m t e l i j k e O r d e n i n g

Buro Maerlant. Gemert Heuvel 21. Notitie Flora- en faunawet. L a n d s c h a p, E c o l o g i e & R u i m t e l i j k e O r d e n i n g Buro Maerlant L a n d s c h a p, E c o l o g i e & R u i m t e l i j k e O r d e n i n g BM-NOTITIE 2012 Gemert Heuvel 21 Notitie Flora- en faunawet J. van Suijlekom, 16 januari 2012 Inhoud Blz 1 Inleiding

Nadere informatie

Natuurtoets. Fort Oranje 27. Woerden

Natuurtoets. Fort Oranje 27. Woerden Natuurtoets Fort Oranje 27 Woerden 19 augustus 2013 ZOON ECOLOGIE Colofon Titel Natuurtoets Fort Oranje 27 Woerden Opdrachtgever mro Uitvoerder ZOON ECOLOGIE Auteur C.P.M. Zoon Datum 19 augustus 2013 ZOON

Nadere informatie

Ruimtelijke onderbouwing Flora en fauna De Monarch I, II, III en IV

Ruimtelijke onderbouwing Flora en fauna De Monarch I, II, III en IV Notitie Contactpersoon ing. M.M. (Margaret) Konings Datum 18 juli 2012 Ruimtelijke onderbouwing Flora en fauna De Monarch I, II, III en IV Algemeen In opdracht van Monarch heeft Tauw in 2011 en 2012 onderzoek

Nadere informatie

Inhoud workshop. Introductie. Aan de slag. Uw ervaring Wetgeving Implementatie. Introductie. Introductie. Aan de slag

Inhoud workshop. Introductie. Aan de slag. Uw ervaring Wetgeving Implementatie. Introductie. Introductie. Aan de slag Inhoud workshop Introductie Uw ervaring Wetgeving Implementatie Aan de slag Introductie Introductie Uw ervaring Wetgeving Implementatie Aan de slag 1 Weijerseikhout is nummer één in ontwerp, renovatie

Nadere informatie

Wnb in de praktijk. Soortenmanagementplannen, natuurinclusief bouwen en de gebiedsgerichte aanpak natuur.

Wnb in de praktijk. Soortenmanagementplannen, natuurinclusief bouwen en de gebiedsgerichte aanpak natuur. Wnb in de praktijk Soortenmanagementplannen, natuurinclusief bouwen en de gebiedsgerichte aanpak natuur. Waarom een soortenmanagementplan? Op weg naar een natuurinclusieve samenleving! Met het verduurzamen

Nadere informatie

Aanvraagformulier Wet natuurbescherming

Aanvraagformulier Wet natuurbescherming Aanvraagformulier Wet natuurbescherming Versie januari 2017 Afdeling RE Postbus 55 8200 AB Lelystad Lees voor het invullen eerst de toelichting Telefoon (0320) 26 52 65 Dit is het aanvraagformulier voor

Nadere informatie

Soortenbescherming onder de Flora- en faunawet en de Wet natuurbescherming: wat gaat er in de praktijk veranderen?

Soortenbescherming onder de Flora- en faunawet en de Wet natuurbescherming: wat gaat er in de praktijk veranderen? Soortenbescherming onder de Flora- en faunawet en de Wet natuurbescherming: wat gaat er in de praktijk veranderen? Harm Dotinga (harm.dotinga@vogelbescherming.nl) Regiobijeenkomst Wet natuurbescherming,

Nadere informatie

Gemeente s-hertogenbosch Dhr. T. van Tol Postbus 12345 5200 GZ s-hertogenbosch

Gemeente s-hertogenbosch Dhr. T. van Tol Postbus 12345 5200 GZ s-hertogenbosch Ecologie & landschap NOTITIE Gemeente s-hertogenbosch Dhr. T. van Tol Postbus 12345 5200 GZ s-hertogenbosch DATUM: 21-04-2015 ONS KENMERK: UW KENMERK: - AUTEUR: PROJECTLEIDER: 15-143/15.02500/DirKr D.B.

Nadere informatie

Verkennend natuuronderzoek locatie Hessenweg

Verkennend natuuronderzoek locatie Hessenweg Verkennend natuuronderzoek locatie Hessenweg 101 te Dalfsen Onderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten en gebieden Datum: 09-10-2012 Auteur: A. Tuitert Opdrachtgever: Aveco de Bondt Rapportnummer:

Nadere informatie

Beverwijkerstraatweg 44 - Castricum

Beverwijkerstraatweg 44 - Castricum Quick scan flora en fauna Beverwijkerstraatweg 44 - Castricum Gemeente Castricum 0 INHOUD 1. Aanleiding... 2 2. Gebiedsomschrijving en beoogde ingrepen... 3 3. Wettelijk kader... 4 4. Voorkomen van beschermde

Nadere informatie

SOORTMANAGEMENTPLAN (SMP) GEBOUWBEWONENDE SOORTEN APELDOORN

SOORTMANAGEMENTPLAN (SMP) GEBOUWBEWONENDE SOORTEN APELDOORN SOORTMANAGEMENTPLAN (SMP) GEBOUWBEWONENDE SOORTEN APELDOORN Gebiedsgerichte bescherming van vogels en vleermuizen bij onderhoud, renovatie en verduurzaming In opdracht van gemeente Apeldoorn en in samenwerking

Nadere informatie

Buro Maerlant. Rotterdam Marinestraat. Notitie Flora- en faunawet. L a n d s c h a p, E c o l o g i e & R u i m t e l i j k e O r d e n i n g

Buro Maerlant. Rotterdam Marinestraat. Notitie Flora- en faunawet. L a n d s c h a p, E c o l o g i e & R u i m t e l i j k e O r d e n i n g Buro Maerlant L a n d s c h a p, E c o l o g i e & R u i m t e l i j k e O r d e n i n g BM-NOTITIE 2014 Notitie Flora- en faunawet J. van Suijlekom, 20 maart 2014 Inhoud Blz 1 Inleiding 3 1.1 Algemeen

Nadere informatie

Huidige situatie Het plangebied bestaat uit bebouwing, verharding, opgaande beplanting en watergangen.

Huidige situatie Het plangebied bestaat uit bebouwing, verharding, opgaande beplanting en watergangen. Ecologie In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen

Nadere informatie

Verkennend natuuronderzoek locatie Burgemeester de Beaufortplein 5 te Markelo

Verkennend natuuronderzoek locatie Burgemeester de Beaufortplein 5 te Markelo Verkennend natuuronderzoek locatie Burgemeester de Beaufortplein 5 te Markelo Onderzoek naar het voorkomen van beschermde natuurwaarden Datum: 31-10-2017 Auteur: A. Tuitert Opdrachtgever: Aveco de Bondt

Nadere informatie