Nieuwe regeling inzake het Nederlandse muntwezen.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Nieuwe regeling inzake het Nederlandse muntwezen."

Transcriptie

1 Artikel 8. (1) Munten, welke anders dan door slijting in gewicht zijn verminderd, worden in 's Rijks schatkist niet aangenomen. (2) Niemand is gehouden deze munten aan te nemen. Artikel 9. (1) De munten, die vermoed worden vals, vervalst of opzettelijk geschonden te zijn, kunnen door elke houder aan 's Rijks Muntmee&ter ter beoordeling worden toegezonden. (2) De ambtenaren, met ontvangsten voor de kassen van openbare lichamen of instellingen belast, zijn bij het in hunne handen komen van munten, bedoeld in het vorige lid, verplicht hiervan zo spoedig mogelijk aan de politie ter plaatse kennis te gever,. (3) De politie neemt de in het vorige lid bedoelde munten in beslag en zendt deze met de deswege opgemaakte processenverbaal door aan de Officier van Justitie. De politie licht de Nederlandse Centrale inzake Falsificaten onverwijld in. (4) De Officier van Justitie zendt de in het vorige lid bedoelde munten, door bemiddeling van de Nederlandse Centrale inzake Falsificaten. ter beoordeling door naar 's Rijks Muntmeester. (5) Ingeval de uitspraak van 's Rijks Muntmeester hel vermoeden bevestigt, worden, tenzij iiet strafrechtelijk onderzoek zich daartegen verzet, de ingevolge het eerste en het vierde lid ter beoordeling ontvangen munten op zijn last doorgesneden en aan de inzender teruggegeven. (6) O]) verlangen van de Officier van Justitie, door wie rle inzending is geschied, kan een munt, bedoeld in het vorige lid, ongeschonden worden teruggegeven. (7) Alleen tegen vergoeding van de nominale waarde kan 's Rijks Muntmeester, zo hij dit wenselijk acht en de Officier van Justitie er zich niet tegen verzet, een stuk terughouden. (8) Ingeval de uitspraak het vermoeden niet bevestigt, worden dezelfde of andere gave munten teruggegeven. Artikel 10. (1) Van Rijkswege worden ingetrokken en ontmunt: a. alle gebrekkig bewerkte munten; b. alle munten, niet begrepen onder die bedoeld bij artikel 8 en artikel 0. vijlde lid, welke door de omloop zozeer zijn afgesleten, dat lniii beeldenaar geheel of gedeeltelijk onzichtbaar is, of die om andere redenen, ter beoordeling van Onze Minister van Financiën, aan de omloop dienen te worden onttrokk-en. (2) De wijze van intrekking wordt bij algemene maatregel van bestuur geregeld. (8) De nominale waarde en de opbrengst van liet metaal dei overeenkomstig het eerste lid ontmunte stukken worden op de begroting van 's Rijks uitgaven onderscheidenlijk op die van 's Rijks middelen gebracht. Artikel 11. (1) Het,,Fonds uit de zuivere winsten, verkregen uit aanmuntingen voor rekening van het Rijk", bedoeld, in artikel 8blS van de Muntwet wordt geliquideerd op het tijdstip en volgen rej ilen, vast te stellen door Onze Minister van Financiën. (2) De Verliezen, die VÓÓr hel in het eerste lid bedoelde tijdstip ontstaan bij de ontmunting der in artikel L2 bedoelde munten, worden gedekt uit de middelen, verkregen door vervreemding van kapitalen van dit fonds. (:S) De renten van de kapitalen van ln-t in het eerste lid bedeelde fonds worden met ingang van het begrotingsjaar 1945 ten bate van 's Rijks middelen gebracht, (4i De bestemming en de dekking van een batig, onderscheidenlijk van een nadelig liquidatiesaldo werden bij de wet eld. Artikel 12. (!) De overeenkomstig de Muntwel 1901, anders dun uit goud geslagen munten, welke niet in deze wel zijn voorzien, ti. de zinken munten, geslagen overeenkomstig de Muntwel 1901, zoals deze luidde ingevolge de besluiten van de Secretaris Generaal van het Departement van Financiën van 18 December 1941 (Ned. Staatscourant dd. 19 en 20 December 1941, no. 248), van 10 Januari 1942 (Ned. Staatscourant dd. 15 Januari 1942, no. 10), van 5 Maart 1942 (Ned, Staatscourant dd. 6 en 7 Maart 1942, no. 46), van 13 Maart 1942 (Ned. Staatscourant dd. 13 en 14 Maart 1942, no. 51) en van 27 Augustus 1942 (Ned. Staatscourant dd. 4 September 1942, no. 172), worden buiten omloop gesteld op het tijdstip en op de wijze, bij algemene maatregel van bestuur te bepalen, met dien verstande, dat tot inwisseling dezer munten gedurende ten minste drie maanden gelegenheid wordt gegeven. (2) Tot op het tijdstip dezer buitenomloopstelling blijven deze munten op de bestaande voet gangbaar. Artikel 13. (1) Deze wet kan worden aangehaald als de Muntwet 1947". (2) Zij treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip. (3) Op dat tijdstip treden buiten werking: A. de Muntwet 1901, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 Juni 1925 (Staatsblad no. 308); B. Onze Besluiten van 14 September 1944 (Staatsblad no. E 87) en van 4 Juli 1945 (Staatsblad no. F 19S). Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te De Minister van Financiën, MEMORIE VAX TOELICHTING. liet onderhavige ontwerp van wet strekt tot herziening van de bepalingen betreffende het Nederlandse muntwezen, welke bepalingen tot dusverre waren samengevat in de Muntwet zoal deze bij onderscheidene latere wetten is aangevuld en gewijzigd. De aanleiding, welke de Regering er toe heeft gebracht tot Int opstellen van dit wetsontwerp over te gaan, vormt de toestand, waarin het Nederlandse muntwezen is geraakt als gevolg van de maatregelen van de bezetter. De tijdens de bezetting krachtens besluiten van de Secretaris-Generaal van bet Departement van Financiën in de Muntwel 190] aangebrachte wijzigingen verloren weliswaar dadelijk na de bevrijding haar kracht, doordat zij ingevolge de bepalingen van het Koninklijk Deshut van LI September L944, houdende vaststelling van het Besluit Bezettingsmaatregelen (Staatsblad no. E 93), werden gesehorst. In de feitelijke toestand van het muntwezen met zijn omvangrijke circulatie van zinken munten werd hiermede echter geen verandering gebracht. Reeds bij het begin van de bevrijding van het Zuiden des iands voorzag de aan het bewind zijnde Regering, dat een terugkeer op korte termijn tol de vooroorlogse muntspeciën niei mogelijk zou zijn. Met het oog daarop werd hel Koninklijk Besluit van 1-1 September 1944 (Staatsblad no. E 87) uitgevaardigd, krachtens hetwelk de tijdens de bezetting in omloop gebrachte zinken munt voorlopig de hoedanigheid van wettig betaalmiddel bleef behouden tot de omvang der circulatie op bel tijdstip der bevrijding. Van het in het verkeer brengen deivoor het herstel der vooroorlogse circulatie in Amerika geslagen

2 487 3 zilveren munten, waartoe aanvankelijk het voornemen had bestaan, werd echter spoedig afgezien. Xadat deze munten op geringe schaal in omloop waren gebracht, bleek weldra, dat zij in korte tijd weer uit de circulatie verdwenen om te worden opgepot of over de grenzen af te vloeien. Bestendiging van de aangetroffen zinken muntcirculaitie wat dan ook voorshands geboden. De aanvankelijke restrictie, gemaakt bij het bovengenoemde Koninklijk Besluit van 14 September 1944, volgens welke de circulatie dei' zinken munt de omvang op het tijdstip der bevrijding niet te boven mocht gaan, werd bij Koninklijk besluit van 4 Juni 1945 (Staatsblad no. F 108) opgeheven, ten einde een zekere schaarste aan pasmunt, welke zich begon te openbaren, te kunnen tegengaan. Het na de bevrijding des lands opgetreden Kabinet trol' aanstonds voorzieningen, die ten doel hadden de terugkeer tot een geordende toestand op het terrein van het muntwezen voor te bereiden en te komen tot een zuivering van de bestaande muntcirculatie. De Begering overwoog daarbij, dat van een integrale terugkeer tot de oude circulatiemiddelen niet onvoorwaardelijk sprake kan zijn. Zij achtte het ook niet gewensl haar verdere beleid in deze uitsluitend te baseren op de maatregelen, welke door de te Londen vertoevende Begering waren genomen, voor wat betreft de aanmaak van zilveren dubbeltjes, kwartjes en guldens in de Verenigde Staten van Amerika. Afgezien nog van het feit, dat het onder de bestaande omstandigheden practisch onmogelijk zou zijn zilveren munten in geregeld verkeer te houden, was de Begering de mening toegedaan, dat de tijd gekomen was om de samenstelling en de inrichting der toekomstige muntcirculatie tot voorwerp te maken van een zorgvuldige bestudering, waarbij de op dit punt in de laatste voor de oorlog naar voren gebrachte beschouwingen en wensen op hun mérites konden worden onderzocht en tevens de vraag kon worden bezien, of, wat betreft de status der verschillende munten en de overige bepalingen op het gebied van het muntwezen, herziening wenselijk zou zijn. De uitvoering van een en ander werd door de ondergetekende opgedragen aan de Muntcommihsie 1945, welke in Juli 1945 haai werkzaamheden aanving en met wier conclusies de ondergetekende zich in hoofdzaak heeft kunnen verenigen. Het onderhavige ontwerp, in hoofdzaak op deze conclusies gebaseerd, strekt ter vervanging van de Muntwet Hef bevat een aantal nieuwe bepalingen voor de samenstelling dei toekomstige muntcirculatie en beoogt tevens het in vele opzichten verouderde systeem van bepalingen, waarop het Nederlandse muntwezen krachtens de Muntwet 1901 is gegrondvest, te vervangen door een stelsel, dat meer in overeenstemming is met de huidige verhoudingen en met de opvattingen, welke op het gebied van het muntwezen thans worden gehuldigd. A-lvorens tot een bespreking dei in dit onthverp vervatte voorstellen over te gaan. moge de ondergetekende eerst een uiteenzetting geven van enige boofdtrekken van de thans nog bestaande, in de Muntwet 1901 neergelegde, regeling van hei muntwezen. De Muntwet 1901, zoals sedertdien gewijzigd, huldigt in overeenstemming met liet destijds geldende monetaire stelsel hel systeem van de gouden standaard. In verband daarmede kent de/.e wet de gouden standaardmunten van f 10, en f 5,. welke viij aanmuntbaar zijn en wettig betaalmiddel tot onbeperkt bedrag. Daarnaast echter kent de Muntwet 1991 zilveren munten van f 2,50, van f 1, en van f 0,50, welke niet vlij aanmuntbaar zijn, doch. evenals de gouden munt. de hoedanigheid van wettig betaalmiddel tot onbeperkt bedrag bezitten, de zgn.,,tekenmunt", zulks in onderscheid van de pasmunt, die slechts wettig betaalmiddel is tot beperkt bedrag. Hoewel ons land dus officieel de gouden standaard als basis voor het muntstelsel had aanvaard, kon men zich in het ver Po v van een betalingsverplichting niet alleen met gouden munt. doch eveneens met zilveren tekenmunt tot ieder bedrag wettig kwijten. Daarmede correspondeerde, dat De Nederlandsche Bank niet bij de wet verplicht was gouden munt of mun' materiaal af te geven lot hel voldoen aan haar verplichtingen, doch, dat zij dit. krachtens haar bekende (eenzijdige) verklaring, slechts AvfA voorzover de land der wisselkoersen haar daartoe aanleiding ZOU geven en voorzover zij daartoe bij machte zou zijn. De gouden standaard was derhalve te onzent niet in al zijn consequenties aanvaard; het stelsel wordt dan ook wel gekenschetst met de benaming..hinkende standaard". Dit stelsel dateert uit de zeventiger jaren der vorige eeuw. Ons land bezat toen de zilveren standaard, welke in 1847 was ingevoerd. De in het begin der zeventiger jaren ingezette daling van de zilverprijs maakte het echter onvermijdelijk de Munt voor de vrije aanmunting van zilver te sluiten, teneinde een ongewenste uitbreiding der geldcirculatie te voorkomen en bovenmatige stijging der wisselkoersen ten opzichte van de goudlanden tegen te gaan. In 1873 werd tot deze maatregel besloten en behoudens een onderbreking in het jaar 1874, werd de vrije aanmunting van zilver niet weder hersteld. Kort daarop, in 1875, werd bij de wet van (3 Juni 1875 (Staatsblad n. 117) de vrije aanmunting van gouden standpenningen van tien gulden opengesteld. Volledige invoering van de gouden standaard, welke gepaard zou moeten gaan met ontmunting der zilveren standpenningen, achtte men toen nog ongewenst. De aan het bewind zijnde Begering gaf er de voorkeur aan deze munten voorlopig als zodanig te handhaven, daar zij van mening was, dat het verkeer voorshands deze munten niet kon ontberen en zij duchtte, dat de afschaffing tot een deflationistische ontwikkeling aanleiding zou geven. De afschaffing der grove zilveren munten zou bovendien, terwijl Duitsland met de realisatie van de zijne bezig was, de prijs van het zilver nog meer drukk-en en deswege groter verliezen voor het Rijk opleveren. Deze munten bleven dan ook gehandhaafd en behielden haar hoedanigheid van wettig betaalmiddel tot ieder bedrag. Vóórdat de Munt voor de vrije aanmunting van zilver werd gesloten, had de gunstige prijsverhouding de aanmuntingen voor rekening van particulieren in sterke mate gestimuleerd. De als gevolg daarvan verkregen uitbreiding der circulatie, bleek gedurende bijna 40 jaar voldoende om in de groeiende behoeften aan gemunt geld te voorzien. Eerst in 1912 behoefde van Rijkswege ter voorziening in de behoeften aan circulatiemiddelen tot aanmunting van zilveren tekenmunt uit nieuw verworven zilver te worden overgegaan. Behalve de daarvoor noodzakelijke wijziging van de Muntwet 1901, welke werd verkregen door toevoeging, k-rachtens de wet van 81 October 1912 (Staatsblad no. 324), van een vijfde lid aan artikel 3. werd tevens artikel 8b«8 aan deze wet toegevoegd, hetwelk voorschrijft, da! de winst o]i die aanmuntingen verkregen, zal worden besteed tot de aankoop van Staatsschuld ten bate van het Fonds uit de zuivere winsten, verkregen uit aanmuntingen voor rekening van het Rijk (Nederlandse Muntfonds). De aldus gekweekte reserve zou strekk-en tot dekking van het verlies, dat uit eventueel noodzakelijke ontmunting van de zich in omloop bevindende zilveren munten mocht voortvloeien. Bovendien voorkwam het bovengenoemde voorschrift, dat immer de verleiding zou ontstaan om, ter voorziening in de geldbehoeften van de Staat, meer zilver aan te munten dan voor de circulatie noodzakelijk zou zijn. Met voorbijgaan van de gedurende het tijdvak gevolgde tijdelijke afwijking van de gouden standaard, moge er aan worden herinnerd, dat door de in September 1986 getroffen maatregelen dit stelsel opnieuw werd verlaten. De omloop van gouden munten behoorde toen reeds geruime tijd tot het verleden. De bepalingen van de Muntwet 1901 omtrent de vrije aanmunting van gouden munten bleven weliswaar formeel gehandhaafd, doch verloren na de depreciatie van dr gulden in 1936 iedere materiële betekenis. Uil liet voorgaande is, naar het voorkomt gebleken, dat het stelsel van de gouden standaard, voorzover dit in de Muntwet 100! is verankerd, niet langer met de huidige praktijk, in overeenstemming is. In het hiernevens gaande ontwerp wordt met dit stelsel dan ook gebroken. Het is het voorstel van de ondergetekende de gouden standaardmunten van tien en vijf gulden. die de facto reeds muls jaren niet meer als betaalmiddel dienst deden, thans ook de jure at te schaffen. Zoals de verhoudingen thans zijn. schijnt het niet in de lijn der ontwikkeling te liggen, dat opnieuw behoefte zal ontstaan om gouden munten als omloopmiddel ie bezigen. Door de circulatie van bankbiljetten van f io._ en muntbiljetten van f 2,50 wordt immers volledig in de behoefte aan de bier in het geding zijnde coupures voorzien. De circulatie van gouden munten kan bovendien voor een verarmd huid als het onze stellig niet meer in aanmerking komen. Ter voorkoming van misverstand zij er de nadruk op gelegd, da! hiermede geen oordeel is uitgesproken over het stelsel van de gouden standaard al zodanig, doidi slechts over een bepaalde variant daarvan. Indien al ooit tot de gouden standaard zou

3 487 3 regeling inzake het Nederlandse muntwezen. worden fcerugekeerd, zou deze in elk geval niet meer overeenkomstig het type van de gouden specie-standaard in de Muntwet dienen te worden gefundeerd. In nauw verband met de afschaffing van het in de Muntwet 1901 verankerde stelsel van de gouden standaard, wenst de ondergetekende thans ook te breken met het instituut der tekenmunt, door aan de hieronder begrepen munten de hoedanigheid van wettig betaalmiddel tot ieder bedrag te ontnemen en deze munt terug te brengen tot de status van pasmunt. Het instituut van de tekenmunt toch, hoezeer dit ook onder de destijds vigerende omstandigheden een nuttige en belangrijke rol heelt gespeeld, kan thans, naar de mening van de ondergetekende geacht worden zijn betekenis te hebben verloren. De huidige omstandigheden vereisen in geen enkel opzicht continuering van de hoedanigheid van onbeperkt wettig betaalmiddel voor deze munten. Volledigheidshalve dient te worden opgemerkt, dat de bovengenoemde maatregel ten gevolge beeft, dat theoretisch van betaling der biljetten van De Nederlandsohe Bank in grove zilveren specie niet meer mag worden gesproken. De verplichting van de Bank baar biljetten te betalen, is evenwel reeds sedert 1936 opgeschort bij de wet van 30 September 1930 (Staatsblad no. 403). Het ligt in het voornemen van de ondergetekende om, binnen het kader van de aangekondigde herziening van het stal uut van De Nederlandsche Bank, tevens voorzieningen te treffen voor een definitieve regeling dezer aangelegenheid. De voorgestelde afschaffing van de gouden standaardmunt en de ontneming van het karakter van tekenmunt aan de grove zilveren specie leidt er toe, dat alle Nederlandse munten (behalve de dukaat) thans de status van pasmunt verkrijgen. Waarde benaming pasmunt slechts wordt gebruikt ter onderscheiding van standaard en tekenmunt, beeft het handhaven dezer uitdrukking in de wel thans geen zin meer, reden waarom zij in bel ontwerp niet meer wordt gebezigd. In liet voorgaande werd reeds aandacht geschonken aan het Nederlandse Muntfonds, waaromtrent de Muntwet 1901 in artikel Bbis enige voorschriften bevat, [n het hiernevens gaande ontwerp van wel werden deze niet weder opgenomen. De ondergetekende stelt voor thans tot afschaffing over te gaan van het aan dit Fonds verbonden systeem, waarbij de winst op de aanmuntingen verkregen, wordt gereserveerd en belegd in staatsschuld en slechts mag worden aangewend tot dekking van de verliezen bij ontmunting en vermunting geleden. Dit voorstel dient te worden gezien in samenhang met de hierboven voorgestelde afschaffing van het instituut der tekenmunt. Door bet ontnemen van de hoedanigheid van wettig betaalmiddel lot ieder bedrag aan de grove zilveren specie vervalt de mogelijkheid de aanmuntingen dienstbaar te maken aan de verkrijging van middelen tol dekking van de staatsuitgaven. Een teveel aan munten zal nu immers automatisch naar de voor de omwisseling dei' munten aangewezen kantoren terugvloeien. Nog afgezien hiervan kan echter bet denkbeeld, dat een in geldnood verkerende Regering haar toevlucht zou nemen tot een overvloedig gebruik van de muntpers, bij de thans bestaande verhoudingen, als een anachronisme worden beschouwd. Bovendien moet niet uit het oog worden verloren, dat de Staten-Generaal steeds op de omvang der aanmuntingen controle oefenen, daar de gelden, benodigd voor de aankoop van het mimi metaal, ten laste van de begroting des Rijks moeten worden gebracht. Het behoeft echter geen beloog, dat de Begering geen verandering wenst te brengen in de steeds gevolgde stelregel zich. wat betreft de omvang der aanmuntingen, te richten naar de behoeften \an het verkeer. i I ili als middel tot het creëren van een reserve, welke zal kunnen dienen tot dekking der verliezen, voortvloeiende uit ontnmnting en vermunting, acht de ondergetekende handhaving van het in artikel Qbis der Muntwet 1901 neergelegde systeem voor de toekomst nie! meer noodzakelijk. Een dergelijke reserve zou alleen moeten worden bepleit, indien rekening zou dienen vorden gehouden met de mogelijkheid van terugvloeiing van alle of een zeer aanmerkelijk gedeelte der zich in omloop bevindende munten, zonder gelijktijdige vervanging. Dit is echter nauwelijks denkbaar. Een groot deel der munten zal onder alle omstandigheden in circulatie moeten blijven, wil geen Btagnatie i,, hei ven e. - optreden. Voor de kleinere schommelingen, welke de omvang (ha circulatie zal vertonen, is continuering van het systeem van artikel Bbw overbodig. Bovendien mag men veeleer verwachten, dat de behoeften der circulatie op den duur een langzaam stijgende lijn zullen vertonen, in verband met de toeneming der bevolking. De voorziening van de circulatie zal hiermede gelijke tred moeten houden, zodat ook op de ontmuntingsverliezen van grote omvang op de duur niet behoeft te worden gerekend. De ondergetekende is dan ook van mening, dat met het bovenstaand voorstel geen enkel reëel belang in gevaar wordt gebracht. De afschaffing van het instituut der tekenmunt roept ook een andere aangelegenheid naar voren, nl. de verhouding op het terrein van het muntwezen, van Nederland tot de Overzeese Gebiedsdelen. Vóór de oorlog bestond er tussen Nederland en de Overzeese Gebiedsdelen eenheid van muntstelsel voor wat de grotere coupures aangaat. Deze eenheid kwam tot uitdrukking in de Muntwet 1901 en in de muntwetten der verschillende gebiedsdelen. De Nederlandse gouden munten en tekenmunten vormden in deze gebiedsdelen de enige munten van deze coupures. De Nederlandse pasmunt bezat bovendien in de gebiedsdelen Suriname en Curacao het karakter van wettig betaalmiddel, waarnaast Curacao nog eigen kwartjes en dubbeltjes bezat. Geregeld worden bedragen aan tekenmunt van Nederland naar die gebiedsdelen en omgekeerd gezonden, terwijl bovendien de winsten en verliezen, voortvloeiende uit aanmuting resp. ontmunting voor Suriname en Curacao ten bate of ten laste van het Nederlandse Muntfonds kwamen. In deze toestand is thans teil dele verandering ingetreden. Afgezien van de maatregelen, die in dit ontwerp worden voorgesteld, welke verdergaande gedeeltelijke scheiding zullen teweeg brengen, droegen ook maatregelen in enkele der Overzeese Gebiedsdeelen daartoe bij. Curacao heeft in de oorlog voor eigen rekening zilveren en bronzen munten met het opschrift..munt van Curacao" in omloop gebracht en is tot de intrekking van de aldaar circulerende Nederlandse munten overgegaan. Ten aanzien van het Surinaamse muntwezen werden tijdens de oorlog geen maatregelen genomen, welke een scheiding ten gevolge hebben. De bestendiging van de dispariteit van de Nederlandse gulden met de gulden van dit gebiedsdeel heeft echter ten gevolge, dat ook hier van een munteenheid niet meer mag worden gesproken. Voor wat betreft Nederlandseh-Indië, laat de onzekerheid omtrent de toekomstige verhouding van dit gebiedsdeel tot Nederland vooralsnog niet toe antwoord te geven op de vraag, of de eenheid van muntstelsel zal worden bestendigd. Ten aanzien van het muntwezen van dit gebiedsdeel werden gedurende do oorlog geen maatregelen genomen, welke de bestendiging der eenheid van muntstelsel in de weg staan. Evenmin vormt de huidige waardeverhouding tussen de Indische en de Nederlandse gulden daartoe een beletsel. Met de mogelijkheid van muntscheiding zal evenwel, zodra de politieke en economische aspecten van de verhouding tussen Nederland en Indië vastere vorm hebben aangenomen, stellig rekening moeten worden gehouden. De ondergetekende, die ter zake van een en ander met zijn ambtgenoot van Overzeese Gebiedsdelen overleg pleegde, wenst zich zijn oordeel op dit punt voorshands voor te behouden. De bepalingen omtrent de opbouw en de samenstelling van de toekomstige rnuntcirculatie, welke in bijgaand ontwerp van wet zijn vervat, wijken in niet onbelangrijke mate af van de voorschriften, welke de Muntwet 1901 dienaangaande bevat. Kende deze laatste wet niet minder dan twaalf verschillende munten, het thans ingediende ontwerp voorziet slechts in zeven munten, de gouden dukaat daarbij inbegrepen. Verschillende coupures zal men dan ook in dit ontwerp niet terugvinden. De ondergetekende is van oordeel, dat deze inkrimping van het aantal coupures aan de eenvoud en de overzichtelijkheid van het muntstelsel niet anders dan ten goede kan komen. In het volgende wordt nader ingegaan op de overwegingen, die bij bet handhaven of het afschaffen van bestaande munten in bet ontwerp meer in het algemeen en voor de verschillende munten afzonderlijk een rol hebben gespeeld. Aan het voorstel tot afschaffing van de gouden munten van tien gulden en van vijf gulden werd in het voorgaande reeds aandacht besteed. Daarmede moge worden volstaan. Wal de zilveren munten van twee-en-een-halve gulden, van een gulden en van een halve gulden betreft, wenst de onder>

4 Bijlagen Tweede Kamer 6 getekende de beide eerstgenoemde in beginsel als elementen van het Nederlandse muntstelsel te handhaven. Daarentegen stelt hij voor de zilveren halve gulden af te schaffen. Aan dit laatste voorstel ligt de overweging ten grondslag, dat de coupure van de halve gulden in de Nederlandse muntencirculatie nimmer een plaats van enige betekenis heeft ingenomen en er ook geen aanwijzingen zijn die de verwachting zouden rechtvaardigen, dat er in de toekomst behoefte aan deze coupure zal ontstaan. Deze munt zal dan ook zonder bezwaar kunnen worden gemist. De zilveren rijksdaalder en de zilveren gulden zijn in bet onderhavige ontwerp opgenomen in dezelfde vorm, waarin deze munten in de Muntwet 1001 voorkomen, met dien verstande evenwel, dat de hoedanigheid van wettig betaalmiddel tot ieder bedrag aan deze munten is ontnomen (vide artikel 2 en artikel 6 van het ontwerp). Evenmin als de andere voor-oorlogse zilveren specie maken deze munten thans deel uit van de effectieve geldcirculatie, waaraan zij na de bezetting des lands werden onttrokken. Aan de verplichte inlevering, door de bezetter bij besluit dd. 21 September 1942 van de Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën gelast, werd ook wat deze munten betreft, slechts in geringe mate gevolg gegeven. Men mag derhalve aannemen, dat een gedeelte van hetgeen voor de oorlog van Rijkswege in omloop werd gebracht, zich nog bij het publiek bevindt. Een ander deel zal, met het oog op de tijdelijke hoge intrinsieke waarde der zilveren munten, zijn weg gevonden hebben naar de smeltkroes. Het is intussen zeer moeilijk een ook maar enigszins betrouwbare schatting te maken van de bedragen, die op deze wijze voor goed aan de omloop worden onttrokken. Gedurende de oorlog werd, zoals reeds hiervoor terloops opgemerkt, in opdracht van de te Londen vertoevende Nederlandse Regering o.a. een aanzienlijke hoeveelheid zilveren guldens geslagen aan de muntinrichting te Philadelphia in de Verenigde Staten van Amerika. Deze aanmuntingen beliepen ruim 180 millioen stuks. Het benodigde zilver werd, evenals dat der kwartjes en dubbeltjes, op basis van lend-lease overeenkomsten door de Amerikaanse Treasury beschikbaar gesteld. Een gelijke hoeveelheid fijn zilver, als in deze munten vervat, zal ingevolge de bepalingen dier overeenkomsten aan de Verenigde Staten moeten worden gerestitueerd binnen vijf jaren na het tijdstip van het verstrijken van de periode der existing emergency", welk tijdstip door de President der Verenigde Staten zal worden vastgesteld. Rijksdaalders werden bij bovengenoemde aanmuntingen niet vervaardigd. Uiteraard vormt de terugleveringsverplichting van het zilver een belasting van het deviezenbudget. Dit is vanzelfsprekend niet aan de aandacht van de ondergetekende ontgaan. Te verwachten valt echter, dat een gedeelte van de Amerikaanse" guldens zelve aan de voldoening der terug-leveringsverplichting zal kunnen worden dienstbaar gemaakt. In hoeverre dit het geval zal zijn, is in hoge mate afhankelijk van de mate, waarin het publiek er toe bijdraagt door het wederom uitgeven van zijn achtergehouden zilvergeld, bet herstel der circulatie te bevorderen. Zoals reeds eerder opgemerkt, is het moeilijk omtrent de omvang van het opgepotte zilvergeld hier te lande een enigermate betrouwbare schatting te maken. Maken dus noch de zilveren gulden, noch de zilveren rijksdaalder momenteel deel uit van de effectieve muntcirculatie, voorshands kan nog niet worden gedacht aan het van Rijkswege in omloop brengen dezer munten. Ofschoon de officiële prijs van het zilver op de wereldmarkt de laatste maanden een nijging vertoont tot dalen, acht de ondergetekende, zolang niet meerdere zekerheid bestaat omtrent een redelijke stabiliteit van prijzen en omtrent de zilverpolitiek der Verenigde Staten, d.w.z. zolang een veilige marge tussen intrinsieke en nominale waarde nog onvoldoende verzekerd is, het gevaar van oppotting en afvloeiing over de grenzen nog niet denkbeeldig. De ondergetekende heeft er zich rekenschap van gegeven, dat het nog geruime tijd zal kunnen duren, wellicht nog enige jaren voor en aleer de omstandigheden het weder in omloop brengen van Rijkswege van de grote zilveren munten zullen gedogen en dat gedurende die tijd papiergeld de plaats dezer munten zal moeten blijven innemen. Weliswaar biedt het vooruitzicht, gedurende wellicht nog enige jaren papieren guldens en rijksdaalders als omloopmiddel te moeten bezigen, weinig aantrekkelijks. Dit neemt echter niet weg, dat de ondergetekende het standpunt inneemt, dat de zilveren gulden en de zilveren rijksdaalder, zij het voorshands de jure, dienen te worden gehandhaafd en als zodanig in de muntwet behoren te worden opgenomen. Beide munten zijn uit munttechniach oogpunt bijzonder geslaagd en hebben voor de oorlog de gulden vooral een belangrijke rol in het kleinere betalingsverkeer gespeeld. Zij maken zij het niet geheel in dezelfde vorm als de huidige van ouds en sinds lang vóór de vestiging van het Koninkrijk, deel uit van de muntcirculatie hier te lande. De ondergetekende zou het dan ook in hoge mate betreuren, indien met de traditie van zilveren munten voor deze coupures zou worden gebroken. Uiteraard is de mogelijkheid tot vervanging Ier zilveren munten door munten van onedel metaal, gelijk thans in Engeland geschiedt, onder ogen gezien. Niet alleen zou de ondergetekende om bovengenoemde redenen een zodanige vervanging niet wenselijk achten; doch ook ai mocht over enige jaren komen vast te staan, dat de algemene economische omstandigheden hier te lande en in de wereld niet zodanige verandering ondergaan, dat tot liet weder in circulatie brengen der zilveren guldens en rijksdaalders kan worden besloten, dan nog acht hij het, met het oog op de mogelijkheid, dat zulks wel kan geschieden, een juister beleid deze munten voorshands de jure te handhaven, waarmede alle mogelijkheden open blijven. Deze oplossing gepaard met de voorlopige continuering der muntbiljetten, komt hem dan ook als de onder de gegeven omstandigheden meest doelmatige voor. Ten aanzien van de munten van de nominale waarden van 25 cent en kleiner ligt de situatie enigszins anders. Met uitzondering van de halve cent werden van al deze coupures tijdens de bezetting omvangrijke hoeveelheden zinken munten aangemaakt en in omloop gebracht, terwijl voor wat betreft de dubbeltjes en de kwartjes bovendien in opdracht van de Nederlandse Redering te Londen resp. voor f en f in zilver werd aangemunt. Het behoeft uiteraard nauwelijks betoog, dat de in omloop zijnde zinken munten zo spoedig mogelijk dienen te worden ingetrokken. Behalve het feit, dat de beeldenaars dezer munten, welke afwijken van de voorschriften der Muntwet 1001, tot een nationaal-socialistisch propaganda-object zijn misbruikt, hetgeen op zichzelf reeds voldoende is om do afschaffing dezer munten te motiveren, geldt hier nog de overweging, dat zink als metaal aan zeer sterke slijtage onderhevig is en uit dien hoofde als muntmetaal ongeschikt moet worden geacht. De hierboven bij de bespreking van de zilveren gulden en de zilveren rijksdaalder genoemde factoren laten evenmin toe de in Amerika geslagen zilveren dubbeltjes en kwartjes gedurende de eerstvolgende jaren in omloop te brengen. Zoals hieronder nog nader zal worden toegelicht, stelt de ondergetekende voor het zilveren dubbeltje en liet zilveren kwartjes af te schaffen en nieuwe, zuiver nikkelen, munten dezer coupures in te voeren. De bronzen halve stuiver en de bronzen halve cent zal men in het bijgaand ontwerp niet terugvinden; de beweegredenen tot de afschaffing dezer munten worden uiteengezet bij de bespreking van artik-el 2 van het ontwerp onder punt 5. Het herstel van de circulatie van de stuiver en van de cent, alsmede de afschaffing van beide bovengenoemde coupures zal nieuwe aanmuntingen noodzakelijk maken. Voor de stuiver geeft de ondergetekende er daarbij de voorkeur aan in plaats van de vierkante muntnikkelen stuiver, een ronde stuiver in te voeren, geslagen uit brons, met een diameter iets kleiner dan die van het oude bronzen twee-en-een-halvc-centstuk. De motieven tot deze wijzigingen worden uiteengezet bij de bespreking van artikel 2 van het ontwerp onder punt 4. Bovendien wenst hij voor deze munt, zowel als voor de cent. de beeldenaar te wijzigen. Deze is naar veler oordeel te druk en de ondergetekende deelt deze mening. Hij is van oordeel, dat beide munten, evenals de munten van grotere nominale waarde op de voorzijde de Koninklijke beeldenaar dienen te dragen. In verband hiermede brengt de ondergetekende met grote voldoening ter kennis, dat het Hare Majesteit de Koningin heeft behaagd hem ie doen weten, dat bij Hoogstdezelve tegen een daartoe strekkend voorstel gene bedenkingen b - staan. Voor de beeldenaar der nieuwe munten zal voorts een nieuwe beeltenis van Hare Majesteit de Koningin worden vervaardigd. De intrekking der oude munten dezer coupures en de overgang op een andere munt. heeft nog het bijkomende voordeel, dat alsdan zal kunnen worden nagegaan in hoeverre de officiële cijfers omtrent de in omloop zijnde munten nog in overeenstemming zijn met de feiten. Ten einde mede een inzicht te verkrijgen in de werkelüke positie van het Nederlandse Muntfonds, is het van belang het beeld van de muntcirculatie i r Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen. 194G 1947.

5 487 3 in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid, waartoe de gelegenheid zich thans voordoet. De Muntwet 1001 bevat in de artikelen 18ui's, 19; 20, en 23 een aantal bepalingen, die ten doel hadden de omloop van vreemde munten van zilver of onedel metaal te kunnen tegengaan. De ondergetekende wenst deze bepalingen in het ontwerp niet over te nemen. Vreemde munten maken sinds lang «een deel meer uit van de circulatie in de mate, waarin dat in de vorige eeuw en in het begin dezer eeuw het geval was. In geringe omvang circuleren zij in de grensgebieden, waar liet verschijnsel echter geen abnormale afmetingen aanneemt. Daarbij komt. dat de bepalingen van het Deviezenbcsluit 1045 (Staatsblad no. F 222) een wapen in de hand geven om een eventueel opkomend euvel als hier bedoeld met succes te bestrijden. Krachtens dit besluit k-an tevens, indien daartoe termen aanwezig worden geacht, door het verlenen van een algemene vergunning dan wel door een devieaenbekendmaking, het in ontvangst nemen van vreemde munten in grensgemeenten worden geregeld. Tenslotte zij hier nog vermeld, dat de ondergetekende mede met het oocr op de betrekkelijk ingrijpende wijzigingen, die worden voorgesteld, er de voorkeur aan heeft gegeven een geheel nieuwe muntwet in te voeren, in plaats van aan de reeds talrijke wijzigingswetten dor Wet van 28 Mei 1001 (Ktaatftblad no. 132), nog een toe te voegen. Behalve de wijzigingen in de verschillende artikelen, is tevens verandering gebracht in de volgorde, teneinde een logisch opgebouwd geheel te verkrijgen, terwijl gemakshalve de leden der artikelen van nummers zijn voorzien. Artikelen. Artikel 1 (art. 1 oud). Dit artikel is geheel ontleend aan artikel 1 der Muntwet 1901, behoudens de vervanging der uitdrukking rekeningseenheid" door rekeneenheid", welke laatste uitdrukking meer aansluit bij het hedendaagse spraakgebruik en de wetenschappelijke terminologie. Artikel 2 (art. 2 oud). 1. Als gevolg van de afschaffing van het gouden tienguldenstuk en het gouden viifguldenstuk kan eveneens artikel 14 der Muntwet 1001 betreffende hel door particulieren te betalen muntloon voor het slaan van tienguldenstukken, achterwege blijven. 2. In verband met de ontneming van het karakter van tekenmunt aan de grove zilveren munten, werden achter het woord,.betaalmiddel" in de aanhef van dit artikel, toegevoegd de «oorden tot beperkt bedrag"., 8, In aansluiting aan hetgeen hierboven reeds omtrent het kwartje en dubbeltje werd opgemerkt, zij hier nog gewezen op hei volgende. Hel gevaar van oppotting en afvloeiing over de grenzen, verhouden aan hel in omloop brengen van zilvergeld, geldt voor deze kleinere coupures in sterkere mate dan voor de gulden. Dubbeltjes en kwartjes bevatten nl. in verhouding tot hun nominale waarde een groter gewicht aan zilver dan guldens. De verhoging van de officiële aankoopprijs van zilver door de Amerikaanse Treasury tot $ 0,905 per ounee. heelt tot gevolg, dat, omgerekend tegen die prijs, in een dubbeltje zich een waarde aan zilver van circa f 0,07 bevindt en in een kwartje naar verhouding nou iets meer. Weliswaar vertoont de prijs op de vrije zilvermarkt te New-York neiging tot dalen. Doch. indien men de hierboven reeds hij de gulden genoemde factoren mede in aanmerking neemt, zal het duidelijk zijn, dat aan een van Rijkswege in omloop brengen dezer kleine zilveren specie voorlopig nog niei gedacht kan worden. Daartegenover ziel de ondergetekende zich voor het feit gesteld, dat de zinken munten, wegens haar grote slijtage, nog slechts eirea drie jaren mee kunnen, zodat, afgezien nou van de andere reeds genoemde factoren, die vervanging wenselijk maken, een oplossing niet naar een verder verwijderde toekomst kan worden verschoven. Deze overwegingen gaven hem aanleiding, met definitief opzij zetten der zilveren kwartjes en dubbeltjes, voor te stellen om e munten dezer coupures in te voeren, bestaande uit zuiver nikkel. De bestendigheid van dit metaal, welke die van I de oude zilverlegering overtreft, en andere gunstige eigenschappen hebben deze keuze bepaald. Aluminium vermag door zijn gering soortelijk gewicht nauwelijks de indruk van een muntstuk van enige standing te wekken, terwijl muntbrons, dat reeds voor de kleinste coupures wordt gebezigd, om deze reden niet in aanmerking komt. Het zuiver nikkel heeft bovendien nog het voordeel zwak magnetisch te zijn, welke eigenschappen de controle op vervalsingen vergemakkelijkt. De overgang op nikkel voor het kwartje en dubbeltje maakt het mogelijk de gereed liggende zilveren munten dezer coupures aan te wenden ter gedeeltelijke voldoening aan do bestaande terugleveringsverplichting aan de Amerikaanse Schatkist, waardoor een grotere belasting van het dcviezenbudget wordt voorkomen. Uiteraard veroorzaakt de aanmaak van nieuwe munten kosten, niet alleen van de muntslag, doch ook in verband met de noodzakelijke aanpassing van automaten voor postzegels en telefoon en voor verkoopautomaten meer in het algemeen. Hoewel de bezwaren, hieraan verbonden, zeker niet onderschat worden, moet worden opgemerkt, dat deze kosten vermoedelijk geringer zullen zijn dan op het eerste gezicht kon worden verwacht. Belangrijke uitgaven immers hadden toch reeds moeten worden gemaakt wegens revisie als gevolg van de stilstand der laatste jaren en vervanging van de versleten installaties. Het feit, dat de diameter van de nikkelen munten gelijk is aan die der zilveren, doet vermoeden, dat de wijzigingen in de automaten aan te brengen (nl. diegene, die niet op zinken geld zijn ingesteld) in vele gevallen gering zullen zijn. De kosten van de aankoop van de benodigde nikkelen muntplaatjes belopen, bij de huidige prijzen, ten naaste bij f Deze kosten hebben betrekking op de aanschaffing van plaatjes voor kwartjes en dubbeltjes. De fabricage van zuiver nikkelen muntplaatjes kan alleen in het buitenland geschieden en zal derhalve in deviezen moeten worden betaald. Tegenover dit deviezenverlies staat, echter de deviezenopbrengst van het zilver, dat uit de bij de intrekkingdoor het publiek in te leveren munten zal worden verkregen. De onzekerheid omtrent de hoeveelheid van het zich nog in muntvorm bij het publiek bevindende zilver, laat echter niet toe van deze opbrengst een schatting te geven. 4. In het ontwerp is. zoals reeds eerder vermeld, voorzien in een ronde bronzen stuiver in plaats van de vierkante uit numtnikkel geslagen stuiver, welke de Muntwet 1901 kent. Hoewel qua onderscheidbaarheid van andere munten, de vierkante stuiver geheel aan zijn doel beantwoordde, waren aan deze munt. uit practisch oogpunt verschillende bezwaren verbonden. De telling uit de hand gaat betrekkelijk stroef, terwijl zij vanwege hun model bezwaarlijk machinaal kunnen worden geteld. Ook voor gebruik in automaten bleken zij minder geschikt. De omloop van deze munt is dan ook steeds betrekkelijk gering geweest. Op grond van deze overwegingen stelt de ondergetekende voor de vierkante stuiver af te schaffen en te vervangen door een bronzen ronde stuiver. De afschaffing van het tweeen-een-halve-centstuk en de verkleining van de diameter van de cent openen de mogelijkheid deze ronde stuiver zo groot te maken, dat verwisseling met de cent is uitgesloten. Tot metaal van deze stuiver is, zoals opgemerkt, het brons verkozen, in de plaats van het muntnikkel. Het motief dezer wijziging is daarin gelegen, dat uit een oogpunt van evenwichtige opbouw der circulatiemiddelen, het ongewenst lijkt een nikkelen dubbeltje met een gewicht van 1,5 gram (zie artikel 3) te doen circuleren naast een stuiver van de oude muntnikkellegering met een gewicht van circa 4,5 gram. Psychologisch noch technisch voldoet dit, daar het onderscheid tussen nikkel en muntnikkel voor het publiek niet groot is. De hier gewenste distanciëring kan met gunstig gevolg worden verkregen door brons als metaal te kiezen, aangezien brons niet alleen technisch maar ook in het algemeen geldt als van lagere standing te zijn dan het zuiver nikkel. Dat deze overgang tevens een verlaging van de aanschaffingskosten van het benodigde muntmateriaal ten gevolge heelt, zij hier sleehts terloops vermeld. De kosten voor de aanschaffing van muntbrons voor stuiver en cent bedragen totaal ongeveer f bij de huidige prijzen. Deze uitgaven voorzien in een aantal van 41) centen en stuivers, welke aantallen ongeveer overeenstemmen met de omvang der zinken circulatie. Een en ander zal een uitgave in deviezen noodzakelijk maken. 5. De ondergetekende wenst tot afschaffing van het tweeen-een-halve-centstuk en de halve cent over te gaan. Reeds

6 487 3 voor de oorlog bestond aan dit laatste muntstuk een zeer geringe behoefte. Deze is nog verminderd als gevolg van de algemene stijging van het prijsniveau, waardoor deze coupure thans overbodig kan worden genoemd. Hetzelfde kan op enigszins andere grond worden gezegd van de halve stuiver. De laatste jaren hebben duidelijk aangetoond zij het dat de oorzaak van de geringe omloop hiervan ten dele te zoeken is in een begrijpelijke afkeer van de zinken halve stuiver, die moeilijk te onderscheiden viel van het zinken dubbeltje dat het verkeer het zonder bezwaar buiten dit muntstuk kan stellen. Bestendiging van deze toestand komt ten goede aan de eenvoud en de overzichtelijkheid van ons muntstelsel en is als zodanig te verkiezen. Ten gunste van de afschaffing van beide coupures pleit voorts nog, dat hiermede tevens een einde wordt gemaakt aan de bezwaren der mechanische administraties, die halve centen niet kunnen verwerken. De afschaffing van deze beide coupures zal uiteraard voor menig bedrijf ten aanzien van de tariefvaststelling zekere consequenties meebrengen, waarbij hier met name ook wordt gedacht aan de P.T.T., sommige vervoerbedrijven, alsmede aan automaten-exploitanten. De bezwaren, die aan de omschakeling op nieuwe tarieven zijn verbonden, zijn echter van voorbijgaande aard. Zij wegen stellig niet op tegen de blijvende voordelen, welk-e aan het elimineren van de halve cent als rekeneenheid zijn verbonden. 6. Hoewel de ondergetekende zich heeft uitgesproken voor de afschaffing der gouden munten van tien en van vijf gulden, stolt hij er prijs op de gouden dukaat te handhaven. Deze munt is geen wettig betaalmiddel en heeft geen nominale wamde. Naast historische overwegingen, welke pleiten voor het handhaven dezer munt. ligt haar betekenis vooral echter in het gebruik, dat in bepaalde gebieden, met name ook Nederlandsch Indië van deze munt wordt gemaakt als middel tot schatvorming en als grondstof van onbetwistbaar gewicht en gehalte. De ondergetekende acht het derhalve raadzaam deze munt. als van Rijkswege gegarandeerde handclspenning, te handhaven. 7. In verband met de afschaffing der munten met hoedanigheid van wettig betaalmiddel tot ieder bedrag, heeft artikel 24 der Muntwet 1901 thans geen betekenis.meer, zodat het achterwege kan blijven. Artikel 3. (art. 6 oud). 1. Dit artikel correspondeert met artikel & der Muntwet Enige redactionele wijzigingen werden aangebracht, die tot verduidelijking van de tekst strekken. De mededeling omtrent de ruimte naar boven of beneden" is in het hoofd van liet staatje opgenomen en uit de tekst weggelaten, terwijl de toevoeging wettelijk" bij het gehalte en het gewicht in de slaat i's achterwege gelaten, ten einde de indruk weg te nemen als zou de ruimte niet wettelijk zijn. De aanduiding van de toegestane ruimte op het gewicht der bronzen munten is thans eveneens uitgedrukt in duizendsten (van het gewicht). De volgorde der gegevens van het staatje, werd voorts enigszins gewijzigd. 2. Het ontwerp voorziet in een nikkelen kwartje en een nikkelen dubbeltje mei dezelfde diameter als die van het zilveren kwartje en dubbeltje. De dikte van het nikkelen dubbeltje is iets groter dan die van het zilveren, waarmede aan vroeger meer dan eens geuite klachten bij het gebruik van enigszins afgesleten dubbeltjes in automaten, is tegemoet gekomen. 3. De diameter van de ronde stuiver bedraagt 21 min. Die van de bronzen cent, waarin het ontwerp voorziet, bedraagt 17 mm en is derhalve 2 mm kleiner dan de gangbare bronzen cent. Door de vermindering van de diameter van de cent is het onderscheid tussen stuiver en cent voldoende om in het van hand tot hand gaan verwarring dezer muntstukken onderling uit te sluiten. De hier gekozen afmetingen hebben bovendien een niet geringe besparing op muntmateriaal ten gevolge, welke, "ezien het feit, dat dit uitsluitend uit het buitenland moet 'worden betrokken, zeer welkom is. Bovengenoemde afmetingen sluiten voorts op bevredigende wijze aan bij die der overige munten, waarin dit wetsontwerp voorziet. Artikel 4. l!'n artikel bevat voorschriften met betrekking tot de beeldenaars der Nedi rlnndse niunti n, welke in de.muntwet 1901 zijn opgenomen in de artikelen 7 tot en met 11. Hoewel de ondergetekende de vaststelling van de beeldenaar der munten uiteraard niet geheel aan het geineen overleg niet de Staten Generaal zou wensen te onttrekken, acht hij het evenwel wenselijk voortaan slechts de belangrijkste elementen van de beeldenaars der.munten, die liet karakter van wettig betaalmiddel dragen, bij de wet te regelen en de overige bestanddelen bij Koninklijk Besluit te doen vaststellen. Een zodanige regeling is stellig geen novum op het gebied van het muntwezen. Verscheidene buitenlandse nuuitregelingen, met name Zwitserland en Zweden, gaan nog verder en laten de vaststelling van de beeldenaar in zijn geheel aan de Begering of aan de Kroon over. De hier geprojecteerde regeling heeft echter reeds het voordeel, dat, indien een later wenselijk blijkende wijziging van ondergeschikte aard zou moeten worden aangebracht, hiervoor niet een verandering van de Muntwet nodig zal zijn. De soepelheid der regeling wordt hiermede bevorderd. Gevolggevend aan zijn hierboven uitgesproken wens, beeft de ondergetekende in artikel 4 van dit ontwerp een algemene bepaling opgenomen, aangevende welke bestanddelen de beeldenaars der Nederlandse munten in elk geval zullen bevatten. Zoals reeds in het algemeen gedeelte dezer toelichting opgemerkt, voorziet het ontwerp in het plaatsen van de Koninklijke beeldenaar op alle munten (behalve de dukaat), derhalve ook op de stuiver en de cent. De bovenstaande regeling geldt niet voor de gouden dukaat. Deze munt neemt een geheel eigen en door de traditie bepaalde plaats in. Het is noodzakelijk noch raadzaam in de bestaande regeling omtrent deze munt wijziging te brengen. Slechts kan het voorschrift, dat de dukaat op de vrije stempel wordt gemunt, als van louter technische aard, achterwege blijven. Artikel 5 (art. 3 oud). 1. Het eerste lid van dit artikel stelt allereerst vast, dat 's Rijks munten (behalve de dukaat) uitsluitend voor rekening van het Rijk' zullen worden geslagen. Het vormt aldus de tegenhanger van het tweede en derde lid van bet met dit artikel corresponderende artikel 3 der Muntwet 1901, behalve in zoverre thans de grove zilveren munten met de vroegere pasmunt op één lijn worden gesteld. Het eerste lid stelt voorts vast, dat de bedragen tot welke de in artikel 2 onder I genoemde munten zullen worden aangeinunt, bij Koninklijk Insluit worden vastgesteld. Deze bepaling' is identiek aan die van het in 1912 aan artikel 3 van de Muntwet 1901 toegevoegde vijfde lid, welke voorschrijft, dat een Koninklijke machtiging is vereist voor het doen aanmunten van zilveren munten anders dan uit zilver, verkregen d<x>r versmelting van Rijksmunten. Dit voorschrift dient te worden bezien in samenhang met lid "2 en lid 4 van artikel 3 (oud), die als zodanig in de Muntwet 1901 waren opgenomen ter bestendiging van de on dit punt reeds >inds IH77 gevolgde politiek van begrenzing der destijds in verhouding tot de behoeften te omvangrijke tekenmuntcirculatie. Na hetgeen omtrent de tekenmunt hiervoor reeds werd opgemerkt zal het duidelijk zijn. dal het 2e en 4e lid van artikel 3 (oud) thans zonder bezwaar achterwege kunnen blijven. Het vijfde lid. voorzover dit herinnert aan het oude stelsel, kan eveneens achterwege blijven, met uitzondering van de bepaling, dat nieuwe aanniuntingen slechts krachtens Koninklijk Besluit kun' nen plaats vinden. 2. Op het voetspoor van het op dit punt voor de aankoop van zilver in het vijfde lid van artikel 3 (oud) gegeven voorschrift, is in bet tweede lid van artikel 5 bepaald, dat de bedragen, benodigd voor de aankoop van muntmateriaal op de begroting van 's Rijks uitgaven worden gebracht. De toevoeging in de oude wet, dat deze begroting door de wet wordt vastgesteld, kan, als overbodig, worden achterwege gelaten. In hetzelfde lid is voorts bepaald, dat de nominale waarde der geslagen munten onder de middelen zal worden opgevoerd. Beide bepalingen houden verband met de afschaffingen van de bepalingen, vervat in artikel 3bis der Muntwet 1901 en met de opheffing van het Nederlandse Muqtfonds. De gang van zaken onder de Muntwet 1901 toch was aldus. Het nominale bedrag van de geslagen munten vloeide in 's Rijks schatkist en werd onder de middelen opgevoerd. Tevens werd als uitvloeisel van het bepaalde in artikel 3bis (oud) op de begroting van 's Rijks uitgaven een bedrag uitgetrokken gelijk aan de..winst" o]) de aanmuntingen, verminderd met de k-osten van aanmunting, en bestemd voor de aankoop van staatsschuld ten behoeve van het,.eonds uit de zuivere winsten, verkregen uit

7 Nieuwe regeling liet Nederlandse muntwezen. aanmuntingen voor rekening van het Rijk" (Nederlandse Muntfonds). Op deze wijze werd, zoals reeds eerder aangegeven, het omnoge.lijk gemaakt deze winst te bestemmen tot dekking van lopende staatsuitgaven en tevens een reserve gekweekt, waaruit een door ontmunting te lijden verlies kon worden bestreden.!)^or de afschaffing van de voorschriften van artikel.'ibis der Muntwet 1901 wordt de gang van zaken bij aanmuntingen vereenvoudigd en kan worden volstaan met het voorschrift in het tweede lid van artikel 5. In verband met het bijzondere karakter van deze materie, leek het gewenst dit uitdrukkelijk in de wet te vermelden, ten einde tevens te doen uitkomen, hoe met de baten, verkregen door aanmunting, wordt gehandeld. 3. De afschaffing van het Nederlandse Muntfonds heeft tot gevolg, dal het beloop der winsten en verliezen, welke uit aanen ontmuntingen optreden, niet meer uit de stand van het het fonds kan worden gevolgd. De in het jaarlijkse muntverslag opgenomen gegevens nopens het Nederlandse muntwezen voorzien echter, naar het voorkomt, op genoegzame wijze in de lacune, die hierdoor ontstaat. Aangezien de in artikel 15 der Muntwet 1901 bedoelde gegevens reeds jaarlijks in het muntverslag worden medegedeeld, komt de ondergetekende de jaarlijkse plaatsing in de Nederlandse Staatscourant overbodig voor, weshalve dit voorschrift in het ontwerp niet is overgenomen. 4. Hel d^rd^ lid van artikel 5 beoogt vast te stellen de aan ieder toekomende bevoegdheid tot het doen aanmunten van gouden dukaten, op de voel waarop deze bij het eerste lid van artikel 3 (oud) was toegekend. De aamimnting van gouden tienguldenstukken en van gouden vijfguldenstukken vervalt thans. Voorts is bepaald, dat behalve het Rijk, eveneens de Overzeese Gebiedsdelen voorrang genieten. De toevoeging, dat 's Rijks Munt niet verplicht is partijen goud beneden 100 kg aan te munten in dukaten, werd overgenomen uit artikel 13 (oud). Door de bepalingen van het Deviezenbesluit 1945 (Staatsblad no. F 222) betreffende hel beschikken over goud en de daaraan gegeven uitvoering door De Nederlandsche Bank, zal door ingezetenen van de vrije aanmunting van dukaten zonder dispensatie wen gebruik kunnen worden gemaakt. Het beginsel der vrije aanmunting als zodanig wordt echter gehandhaafd. Zodra verlichting van de beperkende bepalingen nopens het beschikken over goud zulks mogelijk zal maken, zal het recht van ingezetenen tot vrije aanmunting van dukaten kunnen herleven. 5. Artikel l van de Muntwet 1901 bevat een bepaling, welke de Minister van Financien machtigt onder bepaalde omstandigheden een bedrag van ten hoogste 25 millioen gulden aan zilveren rijksdaalders te doen versmelten en verkopen. Deze bepaling stamt uit het jaar De voortdurende afgifte van»oud in de voorafgaande jaren had de goudvoorraad van De Nederlandsche Bank destijds tot een zeer klein bedrag doen dalen en hel gevaar was toen niet denkbeeldig, dat deze gehee uitgeput zou raken. Mede met het oog op het bestaande teveel aan rijksdaalders als gevolg der aanmuntingen in 18,4, werd het gewenst geacht de mogelijkheid te openen door verkoop van deze rijksdaalders de goudpositie te versterken. Van deze machtiging is nimmer gebruik gemaakt. De bepaling heeft thans als zodani» geen beteekenis meer en kan zonder bezwaar achterwege blijven. Dit houdt evenwel met in, dat daarmede de mogelijkheid om tot ontmunting over te gaan wordt uitgeschakeld. Mede teneinde daaromtrent alle twijfel weg te nemen, is in artikel 10 voorzien m de intrekking en ontmunting, welke van Rijkswege zal kunnen geschieden. Artikel 6 (art. 5 oud). Dil artikel is. voor wat de munten van 25 cent en de kleinere coupures aangaat, ontleend aan artikel 5 der Muntwet 1901 In «4,, et'lat Eeit, dat de kwartjes en dubbeltjes voortaan uit nikkel en de stuivers uit brons zullen worden geslagen en voorts, dat de halve stuiver en de halve cent zijn afgeschaft, diende de formulering te worden gewijzigd., Nieuw is uiteraard te toevoeging, dat niemand verplicht is de rijksdaalder en de gulden in betaling aan te nemen tot een hoger bedrag van l 50,, zulks met uitzondering van de m hel volgende artikel sub o genoemde kantoren. Artikel 7. (art. 12 oud). 1 \ls gevolg van het ontnemen van het karakter van têkenmunl aan de grove zilveren munten, dienen de bepalingen omtrent de inwisselbaarheid der munten in de Muntwet 1901 (art. 12) te worden gewijzigd. De nieuwe redactie gaat uit van de gedachte, dat de status van 's Rijks munten meebrengt, dat er gelegenheid moet worden opengesteld om munten van iedere coupure in te, wisselen tegen onbeperkt wettig betaalmiddel. Het minimumbedrag voor de rijksdaalder en de gulden sluit aan bij het in artikel 6 bepaalde maximumbedrag tot hetwelk deze munt als wettig betaalmiddel in betaling moet worden aangenomen. Na het in werking treden dezer wet zullen uitsluitend de bankbiljetten van De Nederlandsche Bank en de tijdelijke muntbiljetten de hoedanigheid van wettig betaalmiddel tot ieder bedrag bezitten. In dit verband moge worden verwezen naar hetgeen in het algemeen gedeelte dezer toelichting werd opgemerkt omtrent de status van de biljetten van De Nederlandsche Bank. Voor de coupures van 25 cent en 10 cent is het minimum bedrag verlaagd tot f 25,. Een en ander is neergelegd in het bepaalde onder a. 2. In de tweede plaats is het gewenst tevens gelegenheid te scheppen voor de inwisseling van onbeperkt wettig betaalmiddel in munten, alsmede van munten onderling. Deze bepalingen, neergelegd in artikel 7 sub b en sub c, vormen tezamen met de bepaling sub a één geheel, dat het voor iedereen mogelijk maakt om zich op regelmatige wijze van munten te kunnen ontdoen of te voorzien. Een effectieve voorziening van munten, alsmede een zo efficiënt mogelijk gebruik der aangemunte hoeveelheden is hiermede gewaarborgd. ArtikelS. (art. 16 oud). Dit artikel stemt overeen met artikel 16 der Muntwet behoudens een kleine wijziging van redactionele aard. Artikel 9. (art. 17 oud). Dit artikel stemt grotendeels overeen met het overeenkomstige artikel 17 der Muntwet In verband met de gewijzigde de feitelijke gang van zaken werden enige veranderingen van ondergeschikt belang aangebracht. De belangrijkste daarvan behelst de inschakeling van de,.nederlandse Centrale inzake Falsificaten", welke de munten, die in strijd met het bepaalde in artikel 8, eerste lid, in handen van de in het tweede lid van artikel 9 genoemde ambtenaren zijn geraakt, door haar tussenkomst aan 's Rijks Muntmeester ter beoordeling opzendt. (In het wetsontwerp wordt, waar sprake is van de^ Muntmeester, deze ambtenaar aangeduid met de naam:,,'s Rijks Muntmeester"). Artikel 10 (art. 18 oud). 1. Dit artikel is ten dele ontleend aan artikel 18 der Muntwet In plaats van vermunting wordt in de aanhef thans gesproken van ontmunting, welke van Rijkswege zal geschieden. In de Muntwet 1901 was de ontmunting in het algemeen niet geregeld, hetgeen als een omissie werd gevoeld. De vermunting kan nu ongenoemd blijven, aangezien deze in \a>ezen bestaat uit een ontmunting en een aanmunting. Aan het in het eerste lid sub b bepaalde zijn nog toegevoegd de woorden.,of om andere redenen, ter beoordeling van Onze Minister van Financiën, aan de circulatie dienen te worden onttrokken". Aan het artikel wordt hiermede een iets ruimere strekking gegeven, terwijl op deze wijze tevens is voorzien in het geval intrekking van munten als gevolg van noodzakelijk gebleken wijziging in bepaalde bestanddelen van de beeldenaar. 2. De afschaffing van het stelsel van reservering, bedoeld in artikel 86Ï8 der Muntwet 1901, heeft tot gevolg, dat de verliezen, welke door ontmunting van in artikel '2 sub 1 genoemde munten door het Rijk worden geleden, niet meer kunnen worden gedekt uit de opbrengsl van de vervreemding van kapitalen van het Nederlandse Muntfonds. In verband hiermede worden, op overeenkomstige wijze als bij de in artikel 5 getroffen regeling, de aan de ontmunting gepaard gaande baten en lasten resp. als inkomsten en uitgaven van het Rijk beschouwd, welke ingevolge het derde lid van het onderhavige artikel resp. op de begroting van 's Rijks middelen en van 's Rijks uitgaven worden gebracht. 3. Van het bepaalde in artikel 18, lid 1. sub b (oud) waren niet uitgesloten de munten, bedoeld in artikel 10 (oud). Aangezien deze munten echter evenmin van Rijkswege worden

8 Bijlagen Tweede Kamer 9 ingetrokken als die bedoeld in artikel 17, lid 4 (oud), zijn thans in artikel 10, lid 1, sub /;, eveneens uitgezonderd de munten bedoeld in artikel 8 (artikel 16 oud). De in het eerste lid sub c van artikel 18 (oud) voorgeschreven slijtingsremedies kunnen als gevolg van do afschaffing der gouden standaardmunten en van de zilveren halve gulden, alsmede door de ontneming van het karakter van tekemnunt aan de rijksdaalder en de gulden, thans achterwege blijven. Artikel 11. Het streven is er zoveel mogelijk op gericht, om vóórdat tot de liquidatie van het Nederlandse Muntfonds wordt overgegaan, de verliezen, die zullen ontstaan door de ontmunting der in artikel 12 bedoelde munten, ten laste van dit fonds te brengen. Voor zover na de liquidatie van het Muntfonds nog verliezen zouden ontstaan uit hoofde van ontmunting van de hier bedoelde munten, zullen deze verliezen uiteraard rechtstreeks ten laste van de begroting dienen te worden gebracht. Voorts dient rekening te worden gehouden met de verrekening ten laste van dit fonds van de verliezen verbonden aan de ontmunting van de op Curacao ingetrokken Nederlandse munten, waarvan de winst, bij de aanmunting verkregen, destijds aan dit fonds is ten goede gekomen. Indien voorts te zijner tijd los van de bepalingen dezer wet, welke alleen voor het muntwezen in Nederland geldt mocht worden overgegaan tot intrekking der in Suriname circulerende Nederlandse munten, waarvan de aanmuntingswinst eveneens destijds aan het Nederlandse Muntfonds ten goede is gekomen, zou zo nodig een regeling kunnen worden getroffen om ook het uit die ontmunting voortvloeiende verlies te brengen ten laste van Nederland. De bepaling, opgenomen in het derde lid van dit artikel, beoogt de rente van de kapitalen van het fonds ten goede te doen komen aan de Rijksmiddelen. Vóór de oorlog geschiedde zulks reeds, in afwijking van artikel 3bis der Muntwet 1901, krachtens de wet van 29 November 1935 (Staatsblad n. 685) voor de tijd van vijf jaren. Tijdens de bezetting werd deze gang van zaken gecontinueerd krachtens een besluit van 22 Januari 1941 van de Secretaris Generaal van het Departement van Financiën (Nederlandse Staatscourant. dd. 30 Januari 1941, no. 21), hetwelk bij de bevrijding des lands werd geschorst. Voor een continuering van de destijds getroffen maatregel bestaat, naar de mening van de ondergetekende, thans alle aanleiding. Ten aanzien van de resultaten van de liquidatie van het Muntfonds, koestert de ondergetekende de verwachting, dat deze een bate zal opleveren. Daarbij dient echter rekening gehouden te worden met het feit, dat de bestaande zilveren rijksdaalders en guldens gangbaar zullen blijven, zodat het liquidatiesaldo van het fonds voor een belangrijk deel zal bestaan uit de winsten, die destijds op de aanmunting dezer munten zijn gemaakt. Onbekendheid met de factoren, die het liquidatiesaldo beïnvloeden, o.a. de koers der beleggingen van het fonds, de opbrengst van het metaal der ontmunte specie, de hoeveelheid munten, die zal worden ingeleverd maakt elke schatting van het saldo uitermate twijfelachtig. Hoewel de ondergetekende zich uiteraard van de grenzen, waarbinnen het te verwachten saldo zal liggen, heeft rekenschap gegeven, wenst hij zich echter op dit moment niet door het noemen van enig concreet cijfer te Linden. Artikel 12. Het eerste lid van dit artikel regelt de buitenomloopstelling van de munten, die niet in deze wet zijn voorzien. Het tweede lid bevat een overgangsbepaling, volgens welke deze munten tot het tijdstip hunner buitenomloopstelling op de bestaande voet gangbaar blijven. Artikel 13. Het derde lid sub A regelt de intrekking van de Muntwet 1901, zoals deze nadien is gewijzigd, laatstelijk bij de wet van 29 Juni 1925 (Staatsblad no. 308). Het derde lid sub B regelt de intrekking van enige, tijdens de bezetting, of kort na de bevrijding tot stand gekomen, Koninklijke Besluiten, genoemd op blz. 1, derde alinea, dezer toelichting, welke het karakter van een wettelijke regeling bezitten. Zoals op blz. 1 dezer toelichting werd opgemerkt, verloren de tijdens de bezetting krachtens besluiten van de Secretaris Generaal van het Departement van Financiën in de Muntwet 1901 aangebrachte wijzigingen, dadelijk na de bevrijding haar kracht, doordat zij ingevolge de bepalingen van het Koninklijk Besluit van 17 September 1944, houdende vaststelling van het Besluit Bezettingsmaatregelen (Staatsblad no. E 93) voorlopig werden geschorst (artikel 15 van het Besluit). Bij de vernieuwing van de codificatie van muntregelingen dienen deze besluiten definitief te worden ingetrokken. In verband hiermede moge worden verwezen naar artikel 1 van het ontwerp van wet Bezettingsmaatregelen I, op 10 Maart 1947 bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediend, krachtens hetwelk, indien het tot wet wordt verheven, ook de bovenbedoelde besluiten van de Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën definitief zullen vervallen. De Minister van Financiën, P. L1EFTINCK. Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen

9 I

Artikel 1. Het muntstelsel van Suriname omvat munten en muntbiljetten. Artikel 2 1. 1. De rekeneenheid van het muntstelsel in Suriname is de dollar.

Artikel 1. Het muntstelsel van Suriname omvat munten en muntbiljetten. Artikel 2 1. 1. De rekeneenheid van het muntstelsel in Suriname is de dollar. WET van 8 april 1960 tot regeling van het muntstelsel in Suriname (G.B. 1960 no. 38), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij G.B. 1961 no. 59, G.B. 1973 no. 151, S.B/. 1976 no. 12,

Nadere informatie

Wijzigingen: AB 1995 no. 81 (inwtr ); AB 1997 no. 34; AB 2005 no. 10; AB 2013 no. 28. Artikel 1

Wijzigingen: AB 1995 no. 81 (inwtr ); AB 1997 no. 34; AB 2005 no. 10; AB 2013 no. 28. Artikel 1 Intitulé : Landsverordening regeling geldstelsel Citeertitel: Landsverordening regeling geldstelsel Vindplaats : AB 1991 no. GT 34 Wijzigingen: AB 1995 no. 81 (inwtr. 2010 88); AB 1997 no. 34; AB 2005

Nadere informatie

EENIGE AANVULLINGEN OP DE ENCYCLOPAED1E VAN WEST-INDIE

EENIGE AANVULLINGEN OP DE ENCYCLOPAED1E VAN WEST-INDIE EENIGE AANVULLINGEN OP DE ENCYCLOPAED1E VAN WEST-INDIE HET MUNTWEZEN IN SURINAME DOOR C. R. WEIJTINGH Kort na het uitbreken van den wereldoorlog in 1914 werd den Gouverneur bij Verordening van 18 Augustus

Nadere informatie

Wijzigingen: AB 1995 no. 81 (inwtr ); AB 1997 no. 34; AB 2005 no. 10; AB 2013 no. 28; AB 2014 no. 11 (inwtr. AB 2014 no. 12); AB 2014 no.

Wijzigingen: AB 1995 no. 81 (inwtr ); AB 1997 no. 34; AB 2005 no. 10; AB 2013 no. 28; AB 2014 no. 11 (inwtr. AB 2014 no. 12); AB 2014 no. Intitulé : Landsverordening regeling geldstelsel Citeertitel: Landsverordening regeling geldstelsel Vindplaats : AB 1991 no. GT 34 Wijzigingen: AB 1995 no. 81 (inwtr. 2010 88); AB 1997 no. 34; AB 2005

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 217 Regels met betrekking tot het geldstelsel van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet geldstelsel BES) Nr. 2 VOORSTEL

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1985-1986 19484 Herziening van de bepalingen betreffende het Nederlandse muntwezen (Muntwet 1986) IMr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING HET ALGEMENE GEDEELTE Inleiding

Nadere informatie

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987 Wet van 3 december 1987, Stb. 635, houdende regels betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten Zoals deze is gewijzigd bij de wetten van 02-12-1993(Stb.759)

Nadere informatie

Deze Portugese gouden munt was vanaf 1785 een belangrijke handelsmunt op Curaçao. Bij introductie was de munt 90 realen waard.

Deze Portugese gouden munt was vanaf 1785 een belangrijke handelsmunt op Curaçao. Bij introductie was de munt 90 realen waard. Gouden Johannis Voor betalingen van grote bedragen werd met name de in Brazilië geslagen Portugese gouden Johannis gebruikt, vernoemd naar koning Johan V (1706-1750) van Portugal, die het goudstuk in 1722

Nadere informatie

De gulden is lang niet zo oer-hollands als je denkt FTM

De gulden is lang niet zo oer-hollands als je denkt FTM De gulden is lang niet zo oer-hollands als je denkt FTM ftm.nl De gulden is lang niet zo oer-hollands als je denkt FTM Edin Mujagic 8-10 minuten Bij de gulden denkt u hoogstwaarschijnlijk aan de Nederlandse

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1976-1977 14 501 Wijziging van de Overgangswet WVO. (herziening regeling t.a.v. de bewijzen van bekwaamheid tot het geven van voortgezet onderwijs) Nr. 1 KONINKLIJKE

Nadere informatie

Wet op de loonvorming Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming

Wet op de loonvorming Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming Wet op de loonvorming Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming (Wet op de loonvorming [Versie geldig vanaf: 17-02-1999]) Geschiedenis: Staatsblad 1997, 63;Staatsblad

Nadere informatie

Wij Beatrix bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Beatrix bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wet van nr. houdende de vaststelling van het Nederlandse muntstelsel in verband met de invoering van de chartale euro Wij Beatrix bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2004 334 Wet van 6 juli 2004, houdende regeling van het conflictenrecht met betrekking tot het geregistreerd partnerschap (Wet conflictenrecht geregistreerd

Nadere informatie

Volksgezondheidswetgeving GENEESKUNDIGE BEHANDELINGSOVEREENKOMST

Volksgezondheidswetgeving GENEESKUNDIGE BEHANDELINGSOVEREENKOMST GENEESKUNDIGE BEHANDELINGSOVEREENKOMST 13 Geneeskundige behandelingsovereenkomst (P.B. 2000, no. 118) Landsverordening van de 23ste oktober 2000 houdende vaststelling van de tekst van Boek 7 van het Burgerlijk

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1997 30 Besluit van 16 januari 1997, houdende uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken (Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken)

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1977-1978 15 099 Goudherwaardering Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-gravenhage, 13juli 1978

Nadere informatie

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Tekst geldend op: 26-08-2014) Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1994 1995 24 112 Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 (wijziging van de regelingen van de invordering en inhouding van rijbewijzen en de bijkomende straf

Nadere informatie

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten pagina 1 van 5 Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren

Nadere informatie

Ontwerp-Experimentenwet onderwijs. Zijne Excellentie de staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen, Nieuwe Uitleg 1, 's-gravenhage.

Ontwerp-Experimentenwet onderwijs. Zijne Excellentie de staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen, Nieuwe Uitleg 1, 's-gravenhage. ONDE RWIJS RAAD SECRETARIAAT: BEZUIDENHOUTSEWEG 125 S-GRAVENHAGE TEL. 070-83 61 94 f* jo^s/u^-*,. O^f 4 oktober 1968 Bericht op schrijven dd. 3 juli 1968, D.G.O. 940. Betreft: D/AB Ontwerp-Experimentenwet

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2003 110 Wet van 6 maart 2003 tot aanpassing van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek aan de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van

Nadere informatie

Voorstel van wet. Artikel I. De Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 3 komt te luiden:

Voorstel van wet. Artikel I. De Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 3 komt te luiden: Wijziging van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie betreffende de vereisten gesteld aan de beginseltoestemming, de leeftijdscriteria, de bijdrage in de kosten van het gezinsonderzoek, enige

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1999 2000 26 947 Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (arbeidsvoorwaarden sector Rechterlijke Macht 1997/99) Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1985-1986 16972 Wijziging van de Wegenverkeerswet (Verlenging geldigheidsduur en decentralisatie afgifte rijbewijzen) Nr. 13 HERDRUK NADER GEWIJZIGD VOORSTEL

Nadere informatie

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer,

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, KONINKRIJK BELGIE 1000 Brussel, Postadres : Ministerie van Justitie Waterloolaan 115 Kantoren : Regentschapsstraat 61 Tel. : 02 / 542.72.00 Fax : 02 / 542.72.12 COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE

Nadere informatie

SOCIAAL-ECONOMISCHE ADVIES INZAKE WIJZIGING VAN DE WET OP HET PREVENTIEFONDS UITGAVE VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD

SOCIAAL-ECONOMISCHE ADVIES INZAKE WIJZIGING VAN DE WET OP HET PREVENTIEFONDS UITGAVE VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD ADVIES INZAKE WIJZIGING VAN DE WET OP HET PREVENTIEFONDS UITGAVE VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD Bezuidenhoutseweg 60, 's-gravenhage SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD ADVIES INZAKE WIJZIGING

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008 2009 32 047 Goedkeuring van verdragen met het oog op het voornemen deze toe te passen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en van het voornemen tot opzegging

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2005 725 Wet van 22 december 2005 tot wijziging van de Gemeentewet in verband met het afschaffen van het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelasting

Nadere informatie

Het voorstel van rijkswet wordt als volgt gewijzigd: a. In onderdeel b, aanhef, wordt de komma aan het slot vervangen door een dubbele punt.

Het voorstel van rijkswet wordt als volgt gewijzigd: a. In onderdeel b, aanhef, wordt de komma aan het slot vervangen door een dubbele punt. 33 955 Regeling voor Nederland en Curaçao tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en een woonplaatsfictie

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1976-1977 14162 Nadere regelen tot beëindiging van de afwikkeling van de oorlogs- en watersnoodschaden en van schaden in de zin van de Wet Overheidsaansprakelijkheid

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2006 2007 29 936 Regels inzake beëdiging, kwaliteit en integriteit van beëdigd vertalers en van gerechtstolken die werkzaam zijn binnen het domein van justitie

Nadere informatie

WIJ BEATRIX, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

WIJ BEATRIX, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. WET van 11 december 1980, houdende uitvoering van het op 18 maart 1970 te 's- Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en in handelszaken WIJ

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 33 059 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en de Faillissementswet, alsmede enige andere wetten in verband met de introductie van aanvullende

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 29 381 Wijziging van enkele belastingwetten in verband met een herziening van de behandeling van de omzetting en kwijtschelding van afgewaardeerde

Nadere informatie

Tekststudio Schrijven en Schrappen 06-13 59 30 44 www.schrijven-en-schrappen.nl - lotty@schrijven-en-schrappen.nl -

Tekststudio Schrijven en Schrappen 06-13 59 30 44 www.schrijven-en-schrappen.nl - lotty@schrijven-en-schrappen.nl - Graag zou ik je bij dezen iets vertellen betreffende onnodig moeilijk taalgebruik dat geregeld wordt gebezigd. Alhoewel de meeste mensen weten dat ze gerust in spreektaal mogen schrijven, gebruiken ze

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1997 1998 26 009 Voorstel van wet van het lid Bijleveld-Schouten houdende wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met het

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2005 2006 30 436 Wijziging van de Wet op de rechtsbijstand houdende herijking van de verlening van rechtsbijstand door de raden voor rechtsbijstand en de

Nadere informatie

Gew. bij S.B. 1983 no. 104.

Gew. bij S.B. 1983 no. 104. WET van 24 november 1975, tot regeling van het Surinamerschap en het Ingezetenschap (S.B.1975 no.4), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij S.B. 1983 no. 104, S.B. 1984 no. 55, S.B.

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Wijziging van de bepalingen inzake beroep in de Kieswet en de Wet Europese verkiezingen NADER GEWIJZIGD ONTWERP VAN WET Wij eatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1999 459 Wet van 6 oktober 1999, houdende wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot de afgifte en inname van kentekenplaten Wij Beatrix,

Nadere informatie

33 313 Voorstel van wet van de leden Sterk en Ortega-Martijn ter bevordering van het sparen door jongeren (Jongerenspaarwet)

33 313 Voorstel van wet van de leden Sterk en Ortega-Martijn ter bevordering van het sparen door jongeren (Jongerenspaarwet) T W E E D E K A M E R D E R S T A T E N - 2 G E N E R A A L Vergaderjaar 2011-2012 33 313 Voorstel van wet van de leden Sterk en Ortega-Martijn ter bevordering van het sparen door jongeren (Jongerenspaarwet)

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2001 652 Besluit van 6 december 2001, houdende vaststelling van regels met betrekking tot verwisseling en intrekking van bankbiljetten door De Nederlandsche

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1995 633 Wet van 15 december 1995, houdende wijziging van de inkomstenbelasting en de vermogensbelasting (belastingheffing in geval van tijdelijke

Nadere informatie

VERTROUWELIJK. 2. De dienst bezit generlei executieve bevoegdheden.

VERTROUWELIJK. 2. De dienst bezit generlei executieve bevoegdheden. VERTROUWELIJK No. 51 BESLUIT van 8 augustus 1949, zoals sedert gewijzigd, houdende nadere regelen met betrekking tot de organisatie, de werkwijze, de taak en de samenwerking van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1995 275 Besluit van 18 mei 1995, houdende vaststelling van maatstaven die bij het in artikel 7a, eerste lid, van de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 074 Wijziging van de Wet luchtvaart inzake de exploitatie van de luchthaven Schiphol Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal 1

Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2008-2009 31479 Wijziging van de Mijnbouwwet in verband met het stimuleren van een actief gebruik van vergunningen voor opsporing, winning en opslag A GEWIJZIGD

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2002 399 Wet van 27 juni 2002, houdende de Wet op het BTW-compensatiefonds Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2014 2015 33 662 Wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens en enige andere wetten in verband met de invoering van een meldplicht bij de doorbreking

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2000 616 Wet van 13 december 2000 tot herziening van een aantal strafbepalingen betreffende ambtsmisdrijven in het Wetboek van Strafrecht alsmede

Nadere informatie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten in verband met de invoering van herziening bij aanslagbelastingen (Wet vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst) VOORSTEL

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2007 2008 31 354 Wijziging van de Mededingingswet ter invoering van regels inzake ondernemingen die deel uitmaken van een publiekrechtelijke rechtspersoon

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2002 54 Wet van 24 januari 2002 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Provinciewet en de Gemeentewet in verband met de samenvoeging

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1979-1980 16 034 (R 1138) Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake het koningschap

Nadere informatie

Wijziging van de Muntwet 2002 in verband met de aanbesteding van het produceren van munten en het afschaffen van beleggingsmunten

Wijziging van de Muntwet 2002 in verband met de aanbesteding van het produceren van munten en het afschaffen van beleggingsmunten Wijziging van de Muntwet 2002 in verband met de aanbesteding van het produceren van munten en het afschaffen van beleggingsmunten MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN DEEL 1. Inleiding Deze wijzigingswet is

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 29 juli 1999 (07.09) (OR. en) 10456/99 LIMITE DROIPEN 5

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 29 juli 1999 (07.09) (OR. en) 10456/99 LIMITE DROIPEN 5 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 29 juli 999 (07.09) (OR. en) 0456/99 LIMITE DROIPEN 5 RESULTAAT BESPREKINGEN van : de Groep Materieel Strafrecht d.d. : 9 juli 999 nr. vorig doc. : 9966/99 DROIPEN 4

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2008 2009 31 354 Wijziging van de Mededingingswet ter invoering van regels inzake ondernemingen die deel uitmaken van een publiekrechtelijke rechtspersoon

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2011 2012 32 786 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Wet financiële markten BES en de Wet toezicht trustkantoren in verband met de introductie

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2004 2005 30 145 Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 29 299 Wijziging van de Drank- en Horecawet in verband met de introductie van de bestuurlijke boete Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede Kamer

Nadere informatie

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 ... No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 Bij Kabinetsmissive van 18 juni 2012, no.12.001344, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1976-1977 14167 Wijziging in het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, strekkende tot invoering ten behoeve van minderjarige moeders

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1995 159 Wet van 30 maart 1995 tot wijziging van de Huisvestingswet (voorziening in de huisvesting van bepaalde categorieën verblijfsgerechtigden)

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2017 51 Wet van 10 februari 2017, houdende tijdelijke regels inzake het opleggen van vrijheidsbeperkende maatregelen aan personen die een gevaar vormen

Nadere informatie

BEGELEIDENDE NOTA Betreft: Monetaire overeenkomst tussen de Italiaanse Republiek, namens de Europese Gemeenschap, en de Republiek San Marino

BEGELEIDENDE NOTA Betreft: Monetaire overeenkomst tussen de Italiaanse Republiek, namens de Europese Gemeenschap, en de Republiek San Marino RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 5 juli 2001 (09.07) (OR. it) 10622/01 UEM 71 ECOFIN 193 BEGELEIDENDE NOTA Betreft: Monetaire overeenkomst tussen de Italiaanse Republiek, namens de Europese Gemeenschap,

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2012 352 Besluit van 17 juli 2012 tot vaststelling van de procedure voor verlenging van vergunningen als bedoeld in artikel 20.2 van de Telecommunicatiewet

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2002 145 Wet van 7 maart 2002 tot wijziging van de Wet tot behoud van cultuurbezit in verband met een evaluatie van die wet Wij Beatrix, bij de gratie

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 415 (R1915) Bepalingen omtrent de verlening van visa voor de toegang tot de landen van het Koninkrijk (Rijksvisumwet) Nr. 2 VOORSTEL VAN RIJKSWET

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2006 2007 30 980 Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met een regeling over samenhangende besluiten (Wet samenhangende besluiten Awb) Nr. 2 VOORSTEL

Nadere informatie

Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, San Francisco,

Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, San Francisco, Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, San Francisco, 09-07-1948 (vertaling: nl) Verdrag No. 87 betreffende de vrijheid tot

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 5 februari 2008 (07.02) (OR. en) 5952/08 JUR 25 COUR 1

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 5 februari 2008 (07.02) (OR. en) 5952/08 JUR 25 COUR 1 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 5 februari 2008 (07.02) (OR. en) 5952/08 JUR 25 COUR 1 BEGELEIDENDE NOTA van: de heer V. SKOURIS, Voorzitter van het Hof van Justitie d.d.: 4 februari 2008 aan: de heer

Nadere informatie

(B vervallen) Artikel I. De Wet op de jeugdzorg wordt als volgt gewijzigd: Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

(B vervallen) Artikel I. De Wet op de jeugdzorg wordt als volgt gewijzigd: Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd: Wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het herstel van enige wetstechnische gebreken en andere wijzigingen van ondergeschikte aard (voorheen wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1974-1975 13 288 Wijziging van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Stb. 1947, H 313) en de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (Stb. 1947,

Nadere informatie

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen NOODWET Wet van 25 mei 1978, houdende regelen inzake voorzieningen op het gebied van het financiële verkeer in buitengewone omstandigheden Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses

Nadere informatie

Geleid door de wens gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen betreffende het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime,

Geleid door de wens gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen betreffende het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime De Staten die dit Verdrag hebben ondertekend, Geleid door de wens gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen betreffende

Nadere informatie

WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN VERORDENING VAN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EG) nr. 974/98 over de invoering van de euro

WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN VERORDENING VAN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EG) nr. 974/98 over de invoering van de euro RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 19 december 2005 (OR. en) 14883/05 Interinstitutioneel dossier: 2005/0145 (CNS) UEM 205 ECOFIN 370 OC 877 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: VERORDENING

Nadere informatie

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325 Rapport Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325 2 Klacht Verzoeker klaagt er over dat de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Venlo tot het moment van indienen van de klacht bij de Nationale

Nadere informatie

LANDSVERORDENING van de 7de maart 1968 houdende nieuwe voorschriften inzake middelen tot bestrijding van schadelijke dieren en planten

LANDSVERORDENING van de 7de maart 1968 houdende nieuwe voorschriften inzake middelen tot bestrijding van schadelijke dieren en planten Zoek regelingen op overheid.nl Koninkrijksdeel Curaçao Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl! LANDSVERORDENING van de 7de maart 1968 houdende nieuwe voorschriften inzake

Nadere informatie

32 887 Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van het recht van enquête

32 887 Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van het recht van enquête T WEEDE K AMER DER STATEN- 2 G ENERAAL Vergaderjaar 2010-2011 32 887 Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van het recht van enquête Nr. 2 VOORSTEL VAN WET Wij Beatrix,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1999 2000 27 236 Voorstel van wet van de leden Duivesteijn en Santi tot wijziging van de Woningwet (landelijke ombudsman voor huurders) Nr. 2 VOORSTEL VAN

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2005 175 Wet van 23 maart 2005 tot wijziging en aanvulling van een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot de betekening

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1997 1998 25 934 Bepalingen met betrekking tot de dienstverlening op het gebied van grensoverschrijdende overmakingen (Wet grensoverschrijdende betaaldiensten)

Nadere informatie

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Bijstand en Gemeentelijke Activeringsbeleid Nr. B&GA/GAB/02/8727 Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet inkomensvoorziening

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 1999 2000 Nr. 235 26 823 Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de invoering van de euro GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET 11 mei 2000 Wij

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1995 1996 24 770 Invoering van en aanpassing van wetgeving aan de Vaststellingswet titel 7.10 Burgerlijk Wetboek (arbeidsovereenkomst) (Invoeringswet titel

Nadere informatie

Bestuurskamer. Wij Beatrix, enzovoorts

Bestuurskamer. Wij Beatrix, enzovoorts Bestuurskamer Ontwerp- Besluit van (datum) houdende opheffing Bedrijfschap voor de Groothandel en de Tussenpersonen in Aardappelen, Bedrijfschap Groothandel in Bloemkwekerijprodukten, Bedrijfschap Groothandel

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2012 274 Wet van 18 juni 2012 tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van het recht van enquête 0 Wij Beatrix,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 27 809 Aanpassing van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek aan de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2012 659 Besluit van 13 december 2012, houdende de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van een aantal artikelen van de Wet dieren,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1982-1983 17 813 Uniforme regelen inzake de vervoersvoorwaarden van het openbaar vervoer (Wet vervoersvoorwaarden openbaar vervoer) Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2008 421 Wet van 9 oktober 2008, houdende regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1998 120 Wet van 23 februari 1998 tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten (arbeidsvoorwaarden Rechterlijke

Nadere informatie

In artikel 21, vierde lid, vervalt en het opnemen van gegevens over de vergelijkbaarheid van onderdelen van de pensioenregeling.

In artikel 21, vierde lid, vervalt en het opnemen van gegevens over de vergelijkbaarheid van onderdelen van de pensioenregeling. Voorstel van wet tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op de rechterlijke organisatie vanwege een aantal wijzigingen van pensioenwetgeving (Verzamelwet pensioenen

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en de Wet toezicht accountantsorganisaties in verband met het vergroten van de transparantie van het toezicht op financiële markten (Wet transparant toezicht

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 1998 1999 Nr. 16 25 872 (R1606) Herstel van gebreken en leemten in de Rijksoctrooiwet en de Rijksoctrooiwet 1995 alsmede het laten vervallen van de verplichte

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJKDERNEDER LAN DEN. JAARGANG 1951 No. 4 Overgelegd aan de Staten-Generaal door de Minister van Buitenlandse Zaken

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJKDERNEDER LAN DEN. JAARGANG 1951 No. 4 Overgelegd aan de Staten-Generaal door de Minister van Buitenlandse Zaken 3 (1950) No. 1 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJKDERNEDER LAN DEN JAARGANG 1951 No. 4 Overgelegd aan de Staten-Generaal door de Minister van Buitenlandse Zaken A. TITEL UNIEZAKEN Memorandum houdende een

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201109405/1 /V4. Datum uitspraak: 20 september 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

Van moeilijke naar toegankelijkere woorden

Van moeilijke naar toegankelijkere woorden Van moeilijke naar toegankelijkere woorden aandachtig goed aan de hand van met, door aangaande aangezien omdat aanstonds dadelijk, gauw, binnenkort aanvankelijk eerst, eerder, in het begin achten vinden,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1994±1995 24 257 Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van enige andere wetten in verband met de reorganisatie van de raden voor de kinderbescherming

Nadere informatie

Besluit van 2 maart 1994, houdende vaststelling van een reglement van orde voor de ministerraad*

Besluit van 2 maart 1994, houdende vaststelling van een reglement van orde voor de ministerraad* Besluit van 2 maart 1994, houdende vaststelling van een reglement van orde voor de ministerraad* Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op

Nadere informatie