Datum van inontvangstne ming : 21/05/2012

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Datum van inontvangstne ming : 21/05/2012"

Transcriptie

1 Datum van inontvangstne ming : 21/05/2012

2 Vertaling C-153/12-1 Datum van indiening: Zaak C-153/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing 30 maart 2012 Verwijzende rechter: Administrativen Sad Varna (Bulgarije) Datum van de verwijzingsbeslissing: 22 maart 2012 Verzoekende partij: Verwerende partij: Sani Treyd EOOD Direktor na Direktsia Obzhalvane i upravlenie na izpalnenieto gr. Varna pri Tsentralno Upravlenie na Natsionalnata Agentsia za Prihodite BESCHIKKING [omissis] Varnenski Administrativen Sad (Administratieve rechtbank te Varna) [vermelding van de verwijzende rechter] [omissis] Overwegende wat volgt: De procedure voor de Administrativen sad gr. Varna (administratieve rechtbank te Varna) is ingeleid bij wege van een beroep van Sani Treyd EOOD (Sani Treyd eenpersoons-bvba) [omissis] tegen de naar aanleiding van een belastingcontrole opgelegde aanslag [omissis] door een voor inkomsten bevoegde instantie van de Teritorialna Direktsia na Natsionalna Agentsia po Prihodite Varna (Lokale directie van het Nationaal Agentschap voor Inkomsten [hierna: NAP ], Varna), welke aanslag is bevestigd door een beslissing [omissis] van de Direktors na Direktsia Obzhalvane i upravlenie na izpalnenieto gr. Varna pri Tsentralno NL

3 VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN ZAAK C-153/12 Upravlenie na NAP (Directeur van de directie Geschillen en tenuitvoerlegging bij het centraal bureau van de NAP; hierna: de Directeur ) [omissis]. Tijdens de procedure is de verwijzende rechter [omissis] tot het oordeel gekomen dat voor de beslechting van het geschil tussen de partijen behoefte bestaat aan een uitlegging van bepalingen van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna ook: richtlijn ). Op grond van het voorgaande [omissis] is de verwijzende rechter de mening toegedaan dat het Hof van Justitie van de Europese Unie moet worden verzocht om een prejudiciële beslissing tot uitlegging van de relevante bepalingen van genoemde richtlijn. Op grond van deze overwegingen formuleert de rechtbank de inhoud van het verzoek om een prejudiciële beslissing als volgt: I PARTIJEN 1 Verzoekende partij: Sani Treyd EOOD [omissis] 2 Verwerende partij: Direktor na Direktsia Obzhalvane i upravlenie na izpalnenieto gr. Varna pri Tsentralno Upravlenie na Natsionalnata Agentsia za Prihodite II VOORWERP VAN HET GEDING 3 De procedure voor de Administrativen sad gr. Varna wordt in eerste aanleg gevoerd en is ingeleid bij wege van een beroep van Sani Treyd EOOD, Dobrich [omissis] tegen de naar aanleiding van een belastingcontrole opgelegde aanslag nr / door een voor inkomsten bevoegde instantie van de Teritorialna Direktsia na NAP Varna, welke aanslag bij beslissing nr. 743/ van de Directeur is bevestigd en waarmee voor het belastingtijdvak september 2008 overeenkomstig de artikelen 130 en 26, lid 7, van de Zakon za danak varhu dobavenata stoynost (wet inzake belasting over de toegevoegde waarde, hierna: de btw-wet ) btw-schulden van de vennootschap ten bedrage van ,10 BGN en rente ten bedrage van 6 637,22 BGN zijn vastgesteld. III FEITEN 4 Bij notariële akte nr. 54 (Band III, registernr. 7732, dossier 443/2008, ingangsregister -nr / van de hypotheekbewaarder, akte nr. 107, band XXII, dossier nr. 6949) vestigden Ginka Dimitrova Marinova en Ivan Zhelev Marinov (verleners) ten gunste van Sani Treyd EOOD (verwerver) een recht van 2

4 SANI TREYD opstal voor de bouw van een groot woongebouw met handelszaken op de terreinen van de verleners (een perceel in de stad Dobrich met referentienummer ) met als tegenprestatie de verplichting voor de vennootschap om binnen twaalf maanden na verlening van de bouwvergunning en [bepaling] van de rooilijn, 25 % van de gehele bebouwde oppervlakte van het daar nieuw te bouwen woongebouw met handelszaken te plannen, met eigen middelen en eigen arbeidskrachten te bouwen, alsook (bij wege van tegenprestatie) volledig afgewerkt met een certificaat inzake de ingebruikneming aan de verleners in eigendom over te dragen, namelijk 25 % van de kelderverdieping (souterrain), 25 % van de bel-etage die een winkel moet worden, en 25 % van de woonoppervlakte, waarbij procentuele aandelen aan de gemeenschappelijke delen in deze compensatie begrepen zijn, het gebouw bij de ingebruikneming 100 % afgewerkt moest zijn en minerale buitenpleister met isolatie moest hebben, en de overeenkomstig de Bulgaarse nationale standaarden in het gebouw opgenomen eenheden PVC-vensters met dubbele beglazing, installatie van elektriciteit-, wateren afvoerleidingen (zonder kranen, wastafels etc.), bepleisterde muren en vloerbepleistering moesten hebben. Het recht van opstal is voor belastingdoeleinden op ,00 BGN geschat. 5 Overeenkomstig punt 5 van de notariële akte verklaarden de verleners zich uitdrukkelijk ermee akkoord dat de vennootschap de eenheden in het gebouw (als ruwbouw of volledig afgewerkt) zou verkopen, met uitzondering van de voor de tegenprestatie overeenkomstig nr. 1 omschreven eenheden. Zij verbonden zich tegelijkertijd ertoe de verwerver binnen 30 dagen na de voltooiing van de ruwbouw de eigendom van een fictief aandeel van het perceel over te dragen dat als fictieve grootheid overeenstemde met de eenheden die in eigendom van de verwerver bleven. 6 Bij notariële akte nr. 44 van 12 februari 2009 (Band I, registernr. 967, dossier nr. 44/2009, ingangsregister-nr. 2625/ van de hypotheekbewaarder, akte nr. 183, band III, dossier nr. 528) werd bovenvermelde akte gecorrigeerd wat betreft de termijn voor de voltooiing van de bouw en de overdracht van de eenheden voorzien als compensatie voor de verlener van het recht van opstal. 7 De rechtshandeling inzake de vestiging van het recht van opstal werd aan een belastingcontrole onderworpen en resulteerde in de naar aanleiding van een belastingcontrole opgelegde aanslag die het voorwerp van dit geding uitmaakt. In deze aanslag stelden de voor inkomsten bevoegde instanties vast dat er sprake was van een ruilovereenkomst in de zin van artikel 130 van de btw-wet, aangezien als tegenprestatie voor het verleende recht van opstal de verbintenis was aangegaan om een gebouw op te richten en eigendom over te dragen. Overeenkomstig [lid 1] van deze bepaling in de versie van september 2008 wordt bij een handeling waarbij de tegenprestatie (volledig of gedeeltelijk) in goederen of diensten luidt, ervan uitgegaan dat er twee in een wederkerigheidsverhouding staande handelingen zijn, waarbij de leverancier of de dienstverrichter als de verkoper wordt beschouwd van de zaken die hij geeft, en als koper van dat wat hij krijgt. 3

5 VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN ZAAK C-153/12 Overeenkomstig lid 2 van deze bepaling ontstaat het belastbare feit voor de beide handelingen uit lid 1 op het tijdstip waarop het belastbare feit zich voor de eerdere van beide handelingen voordoet. Overeenkomstig artikel 26, lid 7, van de btw-wet in de versie van september 2008 is de maatstaf van heffing voor de handeling, als de tegenprestatie volledig of gedeeltelijk in goederen of diensten luidt, de normale waarde van het geleverde goed of van de verleende dienst, berekend op het tijdstip waarop de belasting verschuldigd is geworden. Tijdens de fiscale controle werd vastgesteld dat de vennootschap op 16 september 2008, de dag waarop het belastbare feit zich overeenkomstig artikel 130, lid 2, van de btw-wet ook voor de in wederkerigheidsverhouding staande handeling heeft voorgedaan, geen voor fiscale doeleinden voorziene factuur voor de verschuldigde compensatie aan de natuurlijke personen heeft uitgereikt en geen belasting over de toegevoegde waarde in rekening heeft gebracht. 8 Ter vaststelling van de normale waarde van de eenheden die na de oprichting van het gebouw aan de verleners in eigendom moesten worden overgedragen, werd in het kader van het fiscaal onderzoek een expertise tot raming van de waarde opgemaakt. Daarin werd een normale waarde op 16 september 2008 van ,00 BGN zonder belasting over de toegevoegde waarde vastgesteld. Overeenkomstig deze normale waarde werd in de naar aanleiding van een belastingcontrole opgelegde aanslag een maatstaf van heffing ten bedrage van ,50 BGN vastgesteld ( ,00 BGN x 25 %, d.w.z. het procentuele aandeel aan de gehele bebouwde oppervlakte die als compensatie voor de verlener van het recht van opstal was voorzien), en op basis daarvan werden belasting over de toegevoegde waarde ten bedrage van ,10 BGN en rente ten bedrage van 6 637,22 BGN geheven. 9 De vennootschap maakte bij de Directeur bezwaar tegen de naar aanleiding van een belastingcontrole opgelegde aanslag. Deze bevestigde de aanslag bij beslissing nr. 743/ om dezelfde als de door de belastingcontroleur aangevoerde redenen. 10 Nadat de beslissing langs administratieve weg was bevestigd, vocht de vennootschap deze aan bij de Administrativen sad gr. Varna. In haar verzoekschrift stelde de vennootschap dat de voorwaarden voor de toepassing van de bepalingen over de ruilovereenkomst van artikel 130 van de btw-wet niet waren vervuld, aangezien op het tijdstip van de vestiging van het recht van opstal geen bouwvergunning was verleend, geen documenten inzake de technische planning waren opgemaakt aan de hand waarvan de individualisering van de toekomstige goederen in het gebouw wat betreft de ligging [en] oppervlakte in vierkante meter mogelijk was geweest, en het niet eens duidelijk was wat de omvang zou zijn van de gehele bebouwde oppervlakte van het toekomstige gebouw of van 25 % ervan, reden waarom in de notariële akte ook is overeengekomen dat wordt gecompenseerd in de vorm van procentuele aandelen en niet in de vorm van concrete eenheden. Om deze redenen stelde verzoekster dat het op het ogenblik van de vestiging van het recht van opstal niet mogelijk was 4

6 SANI TREYD om de normale waarde overeenkomstig artikel 26, lid 7, van de btw-wet vast te stellen, daar het gebouw nog niet eens gepland was. Verzoekster was van mening dat de individualisering van de tegenprestatie later plaatsvond, namelijk ten vroegste op 16 februari 2009, toen de technische plannen van het gebouw werden goedgekeurd. De bouwvergunning is op 3 april 2009 verleend en op 13 april 2009 definitief geworden, en op 3 september 2009 is het proces-verbaal over de opening van de bouwwerf en de vastlegging van de rooilijn opgemaakt. Om deze redenen was verzoekster van mening dat op het ogenblik dat de notariële akte werd opgesteld uitsluitend één handeling bestond, namelijk de vestiging van het recht van opstal, en dat bijgevolg in de aanslag ten onrechte is vastgesteld dat het belastbare feit zich ook voor de ermee in wederkerigheidsverhouding staande handeling op dat tijdstip heeft voorgedaan. Subsidiair stelt zij dat als maatstaf van heffing de normale waarde van de feitelijke prestatie, d.w.z. de normale waarde van het recht van opstal, dus de normale waarde van 75 % van het recht van opstal moet gelden. 11 In verband met het betoog van verzoekster werd tijdens de gerechtelijke procedure een expertise aangevraagd, waarin werd vastgesteld dat de normale waarde van de bouwprestatie tot oprichting van 25 % van het gebouw niet kon worden berekend op 16 september 2008, omdat op dat tijdstip uitsluitend een vergunning voor de planning van het woongebouw was verleend. Volgens de deskundige kan de normale waarde op 2 april 2009, het tijdstip waarop de investeringsplannen werden goedgekeurd, of op 3 april 2009, het tijdstip waarop de bouwvergunning is verleend, worden berekend. Dienovereenkomstig kan de normale waarde van het recht van opstal volgens de deskundige niet worden berekend op het tijdstip waarop het recht werd gevestigd. De omvang van de bebouwde oppervlakte van het gebouw of welke wooneenheden erin zouden worden gebouwd was dan namelijk nog niet bekend, en er waren uitsluitend prognoses mogelijk. 12 Bij vonnis van 1 maart 2011 heeft de Varnenski Administrativen Sad (28e kamer) de naar aanleiding van een belastingcontrole opgelegde aanslag gedeeltelijk vernietigd. Volgens de rechtbank waren de voor inkomsten bevoegde instanties terecht uitgegaan van een ruilovereenkomst in de zin van artikel 130 van de btwwet; bijgevolg was op het ogenblik van de vestiging van het recht van opstal voor de vennootschap de verplichting ontstaan om een factuur af te geven en belasting over de toegevoegde waarde in rekening te brengen. In dat verband stelde de rechtbank dat het voor de kwalificatie van de in wederkerigheidsverhouding staande handelingen als ruilovereenkomst niet vereist is dat beide handelingen belastbaar zijn, reden waarom de omstandigheid dat de vestiging van een recht van opstal tot op het ogenblik van de voltooiing van de ruwbouw een vrijgestelde handeling was, niet ter zake doet. Wat betreft de berekening van de maatstaf van heffing werd vastgesteld dat de voor inkomsten bevoegde instanties terecht artikel 26, lid 7, van de btw-wet hebben toegepast, waarin is bepaald dat de maatstaf van heffing de normale waarde van het geleverde goed of de verrichte dienst is. Aangezien de tijdens de gerechtelijke procedure aangestelde deskundige had verklaard dat hij geen conclusies inzake de normale waarde van het recht van 5

7 VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN ZAAK C-153/12 opstal en de bouwprestatie op het tijdstip van de vestiging van het recht van opstal kon trekken, stelde de rechtbank de maatstaf van heffing vast ten bedrage van de fiscale waardeschatting van het recht van opstal en vernietigde zij gedeeltelijk de in de aanslag vastgestelde schulden. 13 De Directeur heeft dit vonnis bij de Varhoven administrativen sad (Hoogste Bestuursgerecht; hierna: VAS ) aangevochten. De VAS heeft het vonnis vernietigd en de zaak voor herbeoordeling door een andere rechterlijke instantie terugverwezen. Daarop is de onderhavige gerechtelijke procedure ingeleid. Volgens de VAS heeft de rechtbank in eerste aanleg terecht artikel 130, lid 2, van de btw-wet toegepast ter bepaling van het tijdstip waarop het belastbare feit zich heeft voorgedaan voor de levering van 25 % van de gehele bebouwde oppervlakte van het gebouw, maar heeft zij bij de vaststelling van de maatstaf van heffing voor deze handeling artikel 26, lid 7, van de btw-wet geschonden. De VAS heeft erop attent gemaakt dat rekening houdend met de door de deskundige toegepaste waarderingsmethode niets eraan in de weg staat de normale waarde op 16 september 2008 toe te passen en de voor het geding relevante normale waarde te berekenen. Met het oog op de nieuwe toetsing van de rechtszaak werd de rechtbank bevolen een aanvullende expertise te vorderen om de normale waarde van 25 % van de gehele bebouwde oppervlakte van het gebouw op 16 september 2008, de dag waarop het recht van opstal is gevestigd, te berekenen. In verband met dit bevel heeft verzoekster in de onderhavige procedure gevorderd dat een expertise wordt gelast om vast te stellen of het mogelijk is om op 16 september 2008 de normale waarde van 25 % van de gehele bebouwde oppervlakte van het gebouw te berekenen, ook al waren op dat tijdstip nog geen planningsdocumenten voorhanden. De verwijzende rechter acht het nodig om alvorens een beslissing inzake de bewijsopname te nemen of alvorens procedurele stappen te ondernemen ter berekening van de maatstaf van heffing en het bedrag van de verschuldigde btw overeenkomstig artikel 130, lid 2, van de btw-wet juncto artikel 26, lid 7, van de btw-wet, het Hof van Justitie een prejudiciële vraag te stellen. IV TOEPASSELIJKE WETGEVING A NATIONALE REGELING 14 Het materiële recht dat voor de beslechting van het geschil moet worden toegepast, is de op 1 januari 2007 in werking getreden btw-wet in de versie van september 2008, namelijk in het bijzonder de volgende bepalingen: 15 Het begrip belastingplichtige wordt in artikel 3, lid 1, van de btw-wet als volgt gedefinieerd: (1) Belastingplichtig is iedere persoon die een zelfstandige economische activiteit uitoefent, ongeacht de doelstellingen en de resultaten van deze activiteit. 6

8 SANI TREYD (2) (Gewijzigd [omissis]) Als,zelfstandige economische activiteit gelden de werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van een vrij beroep, met inbegrip van het beroep van particuliere gerechtsdeurwaarder en van notaris. Als,zelfstandige economische activiteit geldt voorts elke werkzaamheid die regelmatig of beroepsmatig tegen vergoeding wordt verricht, met inbegrip van de exploitatie van een lichamelijke of onlichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen. 16 Overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de btw-wet geldt als levering van een goed in de zin van deze wet de overdracht van het eigendomsrecht of een ander zakelijk recht op het goed. 17 Het begrip belastbaar feit wordt in artikel 25 van de btw-wet als volgt gedefinieerd: (1) Als,belastbaar feit voor de toepassing van deze wet gelden een goederenlevering of een dienstverrichting die door overeenkomstig deze wet belastingplichtige personen wordt verricht, de intracommunautaire verwerving en de invoer van goederen in de zin van artikel 16. (2) Het belastbare feit vindt plaats op het tijdstip waarop de eigendom op het goed wordt overdragen of de dienst wordt verricht.... (5) Op het tijdstip waarop het belastbare feit plaatsvond overeenkomstig de leden 2, 3 en 4 1. wordt de btw voor belastbare handelingen overeenkomstig deze wet verschuldigd en ontstaat voor de geregistreerde persoon de verplichting om de belasting te berekenen, of 2. ontstaat voor vrijgestelde handelingen en in het buitenland verrichte handelingen de grondslag voor vrijstelling van de verplichting om belastingen te berekenen. (6) (gewijzigd [omissis]) Indien vooraleer het belastbare feit zich overeenkomstig de leden 2, 3 of 4 voordoet een volledige of gedeeltelijke vooruitbetaling voor een levering wordt gedaan, dan wordt de belasting verschuldigd op het ogenblik van ontvangst van de betaling (ten bedrage van het ontvangen bedrag), tenzij de ontvangen betaling werd gedaan in verband met een intracommunautaire levering. (7) Wanneer een niet in overeenstemming met deze wet geregistreerde persoon een vooruitbetaling voor een belastbare levering of dienst ontvangt en deze 7

9 VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN ZAAK C-153/12 8 levering of dienst daadwerkelijk verricht na het tijdstip van zijn registratie overeenkomstig deze wettelijke regeling, wordt ervan uitgegaan dat de ontvangen vooruitbetaling de belasting omvat die verschuldigd wordt op het tijdstip waarop de belasting in verband met de levering of de dienst verschuldigd wordt. 18 De maatstaf van heffing in geval van een ruilovereenkomst wordt in artikel 26, lid 7, van de btw-wet geregeld, waarin is bepaald: (7) Wanneer de tegenprestatie volledig of gedeeltelijk in goederen of diensten luidt (de betaling gebeurt volledig of gedeeltelijk in goederen of diensten), dan is de maatstaf van heffing de normale waarde van het geleverde goed of de verrichte dienst, berekend op het tijdstip waarop de belasting verschuldigd is geworden. 19 Artikel 45 van de btw-wet bepaalt: (1) De overdracht van het eigendomsrecht op grond en de vestiging of overdracht van beperkte zakelijke rechten op grond, alsook de verhuring of verpachting ervan zijn van belasting vrijgestelde handelingen. (2) De vestiging of de overdracht van het recht van opstal geldt tot en met het ogenblik van de voltooiing van de ruwbouw van het gebouw waarvoor het recht van opstal is gevestigd of overgedragen als vrijgestelde handeling overeenkomstig lid 1. Het recht van opstal omvat niet de uitgevoerde montage- en installatiewerken. 20 Artikel 130 van de btw-wet luidt in de (voor de wijziging [omissis] van 12 december 2008) relevante versie: (1) Bij een handeling waarbij de tegenprestatie (volledig of gedeeltelijk) in goederen of diensten luidt, wordt ervan uitgegaan dat er twee in een wederkerigheidsverhouding staande handelingen voorhanden zijn, waarbij de leverancier of de dienstverrichter als de verkoper wordt beschouwd van de zaken die hij geeft, en als koper van dat wat hij krijgt. (2) Het belastbare feit ontstaat voor beide handelingen overeenkomstig lid 1 op het tijdstip waarop het belastbare feit van de eerdere van beide handelingen plaatsvindt. 21 In het onderhavige geval is ook artikel 63, lid 1, van de Zakon za sobstvenostta (Eigendomswet) van belang, welk artikel bepaalt: (1) De eigenaar kan aan een andere persoon het recht toekennen om op zijn grond een gebouw op te richten waarbij deze persoon eigenaar van het bouwwerk wordt. 22 Artikel 67, lid 1, van de Eigendomswet luidt:

10 SANI TREYD (1) Het recht om een gebouw op andermans grond op te richten (artikel 63, lid 1) verjaart ten gunste van de eigenaar van de grond indien het recht niet binnen vijf jaar wordt uitgeoefend. B TOEPASSELIJKE BEPALINGEN VAN RICHTLIJN 2006/112/EG VAN DE RAAD VAN 28 NOVEMBER 2006 BETREFFENDE HET GEMEENSCHAPPELIJKE STELSEL VAN BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE 23 Volgens punt 24 van de considerans van de richtlijn moeten de begrippen belastbaar feit en verschuldigdheid van de belasting worden geharmoniseerd, opdat de toepassing en de latere wijzigingen van het gemeenschappelijk btwstelsel in alle lidstaten op hetzelfde tijdstip ingaan. 24 Volgens punt 25 van de considerans van de richtlijn moet de maatstaf van heffing worden geharmoniseerd, opdat de toepassing van de BTW op de belastbare handelingen in alle lidstaten tot vergelijkbare resultaten leidt. 25 Artikel 9 van de richtlijn bepaalt: (1) Als,belastingplichtige wordt beschouwd eenieder die, op ongeacht welke plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit. Als economische activiteit worden beschouwd, alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije of daarmede gelijkgestelde beroepen. Als economische activiteit wordt in het bijzonder beschouwd de exploitatie van een lichamelijke of onlichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen Artikel 62 van de richtlijn bepaalt: Voor de toepassing van deze richtlijn: (1) wordt onder,belastbaar feit verstaan het feit waardoor de wettelijke voorwaarden, vereist voor het verschuldigd worden van de belasting, worden vervuld; (2) wordt de belasting geacht,verschuldigd te zijn wanneer de schatkist krachtens de wet de belasting met ingang van een bepaald tijdstip van de belastingplichtige kan vorderen, ook al kan de betaling daarvan worden uitgesteld. 27 Artikel 63 van deze richtlijn luidt: 9

11 VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN ZAAK C-153/12 Het belastbare feit vindt plaats en de belasting wordt verschuldigd op het tijdstip waarop de goederenleveringen of de diensten worden verricht. 28 Artikel 65 van de richtlijn bepaalt: Indien vooruitbetalingen worden gedaan alvorens de goederen zijn geleverd of de diensten zijn verricht, wordt de belasting verschuldigd op het tijdstip van ontvangst van de vooruitbetalingen, ten bedrage van het ontvangen bedrag. 29 Artikel 66 van de richtlijn bepaalt: In afwijking van de artikelen 63, 64 en 65 kunnen de lidstaten bepalen dat de belasting voor bepaalde handelingen of bepaalde categorieën belastingplichtigen op één van de volgende tijdstippen verschuldigd wordt: a) uiterlijk bij de uitreiking van de factuur; b) uiterlijk bij ontvangst van de prijs; c) wanneer de factuur niet of niet tijdig wordt uitgereikt, binnen een bepaalde termijn te rekenen vanaf de datum van het belastbare feit. 30 Artikel 73 van de richtlijn bepaalt: Voor andere goederenleveringen en diensten dan die bedoeld in de artikelen 74 tot en met 77 omvat de maatstaf van heffing alles wat de leverancier of dienstverrichter voor deze handelingen als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de afnemer of van een derde, met inbegrip van subsidies die rechtstreeks met de prijs van deze handelingen verband houden. 31 Artikel 80 van de richtlijn bepaalt: (1) Om belastingfraude en belastingontwijking te voorkomen kunnen de lidstaten in de volgende gevallen bepalen dat voor goederenleveringen of diensten waarbij familiale of andere nauwe persoonlijke, bestuurlijke, eigendoms-, lidmaatschaps-, financiële of juridische banden zoals omschreven door de lidstaat bestaan, de maatstaf van heffing de normale waarde is: a) wanneer de tegenprestatie lager is dan de normale waarde en de afnemer geen volledig recht op aftrek uit hoofde van de artikelen 167 tot en met 171 en 173 tot en met 177 heeft; b) wanneer de tegenprestatie lager is dan de normale waarde, degene die de handeling verricht geen volledig recht op aftrek uit hoofde van de artikelen 167 tot en met 171 en 173 tot en met 177 heeft en de handeling uit hoofde van de artikelen 132, 135, 136, 371, 375, 367 en 377, artikel 378, lid 2, of artikel 379, lid 2, en de artikelen 380 tot en met 390, is vrijgesteld; 10

12 SANI TREYD c) wanneer de tegenprestatie hoger is dan de normale waarde en degene die de handeling verricht geen volledig recht op aftrek uit hoofde van de artikelen 167 tot en met 171 en 173 tot en met 177 heeft. Voor de toepassing van de eerste alinea kan een dienstverband tussen werkgever en werknemer, het gezin van de werknemer of andere personen die nauwe banden met hem hebben, als nauwe betrekkingen gelden Overeenkomstig artikel 193 van de richtlijn is btw verschuldigd door de belastingplichtige die een belastbare goederenlevering of een belastbare dienst verricht, behalve in de gevallen waarin de belasting uit hoofde van de artikelen 194 tot en met 199 en artikel 202 door een andere persoon verschuldigd is. V RECHTSPRAAK A RECHTSPRAAK VAN DE NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIES 33 De rechtspraak van de nationale rechterlijke instanties in verband met de toepassing van de artikelen 130, lid 2, en 26, lid 7, van de btw-wet in de versie van september 2008 is uniform en houdt zich streng aan de in deze bepalingen voorziene specifieke regels inzake de bepaling van het tijdstip waarop het belastbare feit zich voordoet en de vaststelling van de maatstaf van heffing voor de belasting over de toegevoegde waarde. Gelet op artikel 25, lid 5, nr. 2, van de btw-wet gaan de rechterlijke instanties ervan uit dat een belastbaar feit eveneens bij vrijgestelde handelingen ontstaat, zodat artikel 130, lid 2, van de btw-wet eveneens gevallen betreft waarin de in wederkerigheidsverhouding staande prestaties in de vestiging van een recht van opstal bestaan. De rechtspraak gaat ervan uit dat voor de kwalificatie van de in wederkerigheidsverhouding staande handeling als ruilovereenkomst niet vereist is dat beide handelingen belastbaar zijn, aangezien artikel 130 van de btw-wet uitsluitend als voorwaarde stelt dat sprake is van een handeling waarbij de tegenprestatie volledig of gedeeltelijk in goederen of diensten luidt. In gevallen als het onderhavige geval wordt ervan uitgegaan dat aan de voorwaarden is voldaan, omdat de tegenprestatie voor het gevestigde recht van opstal bestaat uit de overname van de verplichting tot planning en oprichting van een gebouw waarin de eenheden zich bevinden die de natuurlijke personen de verleners van het recht van opstal als vergoeding moeten ontvangen. B RECHTSPRAAK VAN HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE UNIE 34 Met het oog op een de beslechting van het aanhangige geschil heeft de rechtbank de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (vroeger: Hof van 11

13 VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN ZAAK C-153/12 Justitie van de Europese Gemeenschappen) onderzocht en daarbij geen arresten gevonden die voor deze beslissing relevant zijn. VI ARGUMENTEN EN JURIDISCHE CONCLUSIES VAN DE PARTIJEN 35 Verzoekster verzet zich tegen de vaststellingen in de naar aanleiding van een belastingcontrole opgelegde aanslag en stelt dat het niet mogelijk was dat het belastbare feit zich op het tijdstip waarop het recht van opstal werd gevestigd ook voor de ermee in wederkerigheidsverhouding staande handeling voordeed, omdat met de bouw nog niet was begonnen en het ontwerp van het gebouw nog niet was goedgekeurd. Zij stelt dat aangezien op het ogenblik van de vestiging van het recht van opstal geen bouwvergunning was verleend en het ontwerp van het gebouw niet was goedgekeurd, van haar niet kan worden verlangd om belasting over de toegevoegde waarde aan te rekenen voor de handeling waartoe zij zich als tegenprestatie had verplicht, aangezien de handeling op dat tijdstip nog niet kon worden geïndividualiseerd of het niet mogelijk was om overeenkomstig artikel 26, lid 7, van de btw-wet de normale waarde ervan te berekenen. Subsidiair voert verzoekster aan dat de maatstaf van heffing de normale waarde van de ontvangen prestatie, d.w.z. van het recht van opstal, moet zijn en niet, zoals door de voor inkomsten bevoegde instanties wordt aangenomen, de normale waarde van 25 % van de gehele bebouwde oppervlakte van het toekomstige gebouw. Verzoekster heeft geen standpunt ingenomen wat betreft de intentie van de rechtbank om bij het Hof van Justitie een verzoek om een prejudiciële beslissing in te dienen. 36 De verweerder heeft in de eerste procedure het standpunt ingenomen dat de voor inkomsten bevoegde instanties artikel 130 en artikel 26, lid 7, van de btw-wet correct hebben toegepast, en gevorderd dat bij de bepaling van de maatstaf van heffing de tijdens de belastingcontrole opgestelde expertise in aanmerking wordt genomen. Dienaangaande en aangaande de door de rechtbank beoogde indiening van een verzoek om een prejudiciële beslissing bij het Hof van Justitie heeft hij in de onderhavige procedure geen standpunt ingenomen. VII REDENEN VOOR DE INDIENING VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING 37 De vastgestelde feiten worden door de partijen niet betwist. Het geschil betreft de vragen of een ruilovereenkomst in de zin van artikel 130, lid 1, van de btw-wet voorhanden is, op welk ogenblik het belastbare feit voor de beide in wederkerigheidsverhouding staande handeling is ontstaan, of op welk tijdstip voor verzoekster de verplichting is ontstaan om de belasting over de toegevoegde waarde te berekenen, en op basis van welke maatstaf van heffing dit moet gebeuren. 12

14 SANI TREYD 38 Wat betreft de vragen of er een ruilovereenkomst voorhanden is en op welk tijdstip het belastbare feit voor beide handelingen is ontstaan, is de verwijzende rechter gebonden aan de motieven van het arrest van de VAS dat de zaak voor herbeoordeling heeft terugverwezen. In dat arrest werd vastgesteld dat de voor inkomsten bevoegde instanties terecht artikel 130 van de btw-wet hebben toegepast, dat er dus sprake is van een ruilovereenkomst, en dat het belastbare feit voor beide handelingen het recht van opstal met als tegenprestatie het eigendomsrecht zich voordeed op het ogenblik van de vestiging van het recht van opstal. In overeenstemming met artikel 224 van de Administrativnoprotsesualen kodeks (reglement inzake de administratieve procedure) zijn de aanwijzingen inzake de uitlegging en de toepassing van de wet in het kader van de hertoetsing van het dossier dwingend en binden zij dus de verwijzende rechter. Een deel van de dwingende aanwijzingen van de VAS betreft eveneens de strenge toepassing van artikel 26, lid 7, van de btw-wet, waarin wordt gesteld dat de maatstaf van heffing in het geval van een ruilovereenkomst de normale waarde van het geleverde goed of van de verleende dienst is. 39 De verwijzende rechter twijfelt eraan of de artikelen 130, lid 2 en 26, lid 7, van de btw-wet in overeenstemming zijn met de artikelen 62, 63, 65, 66, 73 en 80 van richtlijn 2006/112 en acht het daarom passend om vooraleer de aanwijzingen van de VAS om te zetten, om een prejudiciële beslissing te verzoeken, rekening houdend met wat volgt: 40 Overeenkomstig artikel 130, lid 1, van de btw-wet wordt, wanneer sprake is van een handeling waarbij de tegenprestatie (volledig of gedeeltelijk) in goederen of diensten is bepaald, ervan uitgegaan dat sprake is van twee in een wederkerigheidsverhouding staande handelingen, waarbij de leverancier of de dienstverrichter als de verkoper wordt beschouwd van de zaken die hij geeft, en als koper van dat wat hij krijgt. Overeenkomstig lid 2 van deze bepaling ontstaat het belastbare feit voor de beide handelingen uit lid 1 op het tijdstip waarop het belastbare feit voor de vroegste van de twee handelingen ontstaat. Op 1 januari 2009 is een gewijzigde versie van artikel 130, lid 2, van de btw-wet in werking getreden, waarin is bepaald dat het belastbare feit voor beide handelingen van lid 1 overeenkomstig de algemene regels van de wet ontstaat. Op deze datum is eveneens een nieuw lid 3 in werking getreden, waarin is bepaald dat de handeling van lid 1 waarbij het belastbare feit eerder is ontstaan, geldt als de (volledige of gedeeltelijke) vooruitbetaling voor de tweede handeling. De wijzigingen betreffen echter een periode na de vestiging van het recht van opstal dat het voorwerp van deze procedure uitmaakt en zijn daarom irrelevant voor de beslechting van dit geding. 41 In het onderhavige geval werden tussen de partijen bij de overeenkomst in notariële akte nr. 54/ inderdaad twee in wederkerigheidsverhouding tot elkaar staande prestaties overeengekomen, namelijk een recht van opstal met als tegenprestatie de planning, oprichting en overdracht van 25 % van de gehele bebouwde oppervlakte van het gebouw. Op het tijdstip waarop het recht van 13

15 VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN ZAAK C-153/12 opstal werd gevestigd, was nog niet begonnen met de bouw van het toekomstige gebouw en er bestonden nog geen bouwvergunningen of goedgekeurde ontwerpen. Overeenkomstig artikel 45, lid 1, van de btw-wet is de vestiging van een recht van opstal een vrijgestelde handeling. Overeenkomstig lid 2 is het recht van opstal tot en met het ogenblik van de voltooiing van de ruwbouw van het gebouw een vrijgestelde handeling. Op 1 januari 2012 is een gewijzigde versie van artikel 45, lid 2, van de btw-wet in werking getreden op basis waarvan de vestiging of de overdracht van een recht van opstal tot en met het ogenblik waarop de bouwvergunning [voor de bouw] [waarvoor] dat recht wordt gevestigd of gegrond, als vrijgestelde handeling overeenkomstig lid 1 geldt. 42 Overeenkomstig artikel 25, lid 5, van de btw-wet kan zich ook bij vrijgestelde handelingen een belastbaar feit voordoen. Gelet op deze bepaling, alsook overeenkomstig artikel 130, lid 2, van de btw-wet in de versie van 2008, is het belastbare feit in het concrete geval voor beide handelingen ontstaan op het ogenblik van de vestiging van het recht van opstal. In de praktijk geldt dit ook wanneer de verleners van het recht van opstal natuurlijke personen zijn die niet overeenkomstig de wet inzake de belasting over de toegevoegde waarde geregistreerd zijn en geen zelfstandige economische activiteit verrichten. 43 Tegelijkertijd volgt uit artikel 62 van richtlijn 2006/112 dat als belastbaar feit geldt, het feit waardoor voldaan wordt aan de wettelijke voorwaarden, vereist voor het verschuldigd worden van de belasting. Overeenkomstig lid 2 van deze bepaling wordt de belasting geacht verschuldigd te zijn wanneer de schatkist krachtens de wet de belasting met ingang van een bepaald tijdstip van de belastingplichtige kan vorderen, ook al kan de betaling daarvan worden uitgesteld. Overeenkomstig artikel 193 van de richtlijn is btw verschuldigd door de belastingplichtige die een belastbare goederenlevering of een belastbare dienst verricht, behalve in de gevallen waarin de belasting uit hoofde van de artikelen 194 tot en met 199 en artikel 202 door een andere persoon verschuldigd is. 44 Aangezien het ontstaan van het belastbaar feit overeenkomstig genoemde bepalingen afhankelijk is van het verschuldigd worden van de belasting, zou daaruit volgen dat alleen bij belastbare handelingen zich een belastbaar feit kan voordoen. Bijgevolg kan wat betreft het recht van opstal, dat tot op het ogenblik van de voltooiing van de ruwbouw een vrijgestelde handeling is, terecht worden aangenomen dat het belastbare feit niet plaatsvindt op het tijdstip van de vestiging van het recht van opstal, maar op het tijdstip waarop aan de voorwaarde wordt voldaan dat deze belastbaar is. 45 Aangezien de belasting uitsluitend van de schuldenaar van de belasting kan worden verlangd, is het voorts meer dan logisch dat een belastbaar feit uitsluitend kan plaatsvinden in verband met een handeling die door de belastingplichtige is verricht. Bij een (ook vrijgestelde) handeling die door een persoon is verricht die geen zelfstandige economische activiteit uitoefent, niet overeenkomstig de btw- 14

16 SANI TREYD wet is geregistreerd en niet de status van belastingplichtige heeft, kan de vraag naar de heffing van de belasting over de toegevoegde waarde niet rijzen, en bestaat er geen reden waarom in het geval van een ruilovereenkomst overeenkomstig artikel 130 van de btw-wet een andere uitlegging zou moeten gelden. De rechtbank wenst daarom, ook rekening houdend met punt 24 van de considerans van richtlijn 2006/112/EG, te vernemen of het begrip belastbaar feit in de zin van artikel 62, nr. 1, van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het ook de gevallen van vrijgestelde handelingen omvat, met inbegrip van handelingen die door een persoon worden verricht die niet de status van belastingplichtige in de zin van Titel III en van een tot voldoening van de belasting gehouden persoon in de zin van Titel XI, hoofdstuk 1, afdeling 1 van de richtlijn heeft. De rechtbank wenst voorts te vernemen of de artikelen 62 en 63 van richtlijn 2006/112 zich verzetten tegen een nationale bepaling die stelt dat het belastbare feit zich voordoet op het ogenblik waarop de vrijgestelde handeling wordt verricht, en niet op het tijdstip waarop de voorwaarde is vervuld dat deze belastbaar is. 46 Overeenkomstig artikel 63 van richtlijn 2006/112 vindt het belastbare feit plaats en wordt de belasting verschuldigd op het tijdstip waarop de goederen worden geleverd of de diensten worden verricht. Ook artikel 25, lid 2, van de btw-wet is in deze zin geformuleerd. Artikel 130, lid 2, van de btw-wet bevat echter een bijzondere regel die bepaalt dat in het geval van een ruilovereenkomst, voor zover de tegenprestatie luidt in goederen of diensten, het belastbare feit voor beide handelingen plaatsvindt op het tijdstip waarop het belastbare feit voor de eerste van beide handelingen zich voordoet. Rekening houdend met punt 24 van de considerans van de richtlijn en de in punt 40 van deze beschikking uiteengezette redenen, twijfelt de verwijzende rechter aan de verenigbaarheid van artikel 130, lid 2, van de btw-wet met artikel 63 van richtlijn 2006/112 en wenst hij daarom te vernemen of artikel 63 van de richtlijn zich verzet tegen een nationale bepaling en een nationale praktijk waarbij het belastbare feit voor de levering van delen van een gebouw zich niet voordoet op het tijdstip van de overdracht van de eigendom, maar eerder, namelijk op het tijdstip van verrichting van de afgesproken tegenprestatie die een vrijgestelde handeling is die wordt gesteld door een persoon die niet de status van belastingplichtige en van tot voldoening van de belasting gehouden persoon heeft. 47 Zoals reeds vermeld, luidt de tegenprestatie voor de handeling in het geval van een ruilovereenkomst in een daarmee in wederkerigheidsverhouding staande goederenlevering of dienstenverrichting. De verrichting van de ene handeling geldt als betaling voor de andere handeling, zodat de verrichting van de eerste handeling logisch gezien als vooruitbetaling voor de in wederkerigheidsverhouding ermee staande handeling kan worden beschouwd. Indien een vooruitbetaling is gedaan, dan wordt de belasting overeenkomstig artikel 25, lid 6, van de btw-wet verschuldigd op het ogenblik dat deze betaling wordt uitgevoerd; in dit opzicht lijkt artikel 130, lid 2, van de btw-wet niet van de algemene regels inzake het ontstaan van het belastbare feit af te wijken. 15

17 VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN ZAAK C-153/12 Problematisch is echter dat de maatstaf van heffing overeenkomstig artikel 26, lid 7, van de btw-wet op dat tijdstip niet de waarde van de vooruitbetaling is, maar de normale waarde van het geleverde goed of de verrichte dienst. Tegelijkertijd bepaalt artikel 65 van de richtlijn dat indien vóór de levering van de goederen of de dienstenverrichting vooruitbetalingen worden gedaan, de belasting verschuldigd wordt op het tijdstip van ontvangst van de vooruitbetalingen, ten bedrage van het ontvangen bedrag. Een mogelijke uitlegging van deze bepaling van gemeenschapsrecht is dat uitsluitend een voorschot (d.w.z. een betaling van geld) als vooruitbetaling kan gelden en niet een betaling in de vorm van een andere levering van een goed of van een dienstverrichting; daarom wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 65 van richtlijn 2006/112 zich verzet tegen een nationale bepaling die het verschuldigd worden van de belasting aanknoopt aan een betaling die volledig of gedeeltelijk in goederen of diensten luidt. 48 Wanneer de vragen inzake het ontstaan van het belastbare feit en het verschuldigd worden van de belasting zijn verduidelijkt, moet de rechtbank in het kader van de oplossing van de onderhavige zaak antwoorden op de vragen hoe de grondslag voor de belasting over de toegevoegde waarde moet worden berekend en hoe hoog de verschuldigde belasting over de toegevoegde waarde is. Overeenkomstig artikel 26, lid 7, van de btw-wet in de toepasselijke versie is de maatstaf van heffing voor de handeling de normale waarde van het geleverde goed of de verrichte dienst. Op 1 januari 2010 is een gewijzigde versie van artikel 26, lid 7, van de btw-wet in werking getreden, waarin wordt gesteld dat in het geval van een ruilovereenkomst de maatstaf van heffing voor alle handelingen de normale waarde van het verkregen goed of de ontvangen dienst is, berekend op het tijdstip waarop de belasting verschuldigd werd. Op 1 januari 2011 is een gewijzigde versie van artikel 26, lid 7, van de btw-wet in werking getreden, waarin wordt gesteld dat in het geval van een ruilovereenkomst de maatstaf van heffing voor alle handelingen de normale waarde van het geleverde goed of de verrichte dienst is, berekend op het tijdstip waarop de belasting verschuldigd werd. Dit is ook de versie van deze bepaling die momenteel van toepassing is. De aangehaalde gewijzigde versies betreffen latere belastingtijdvakken en zijn niet relevant voor de oplossing van het onderhavige geval. Anderzijds bepaalt artikel 73 van de richtlijn dat bij andere goederenleveringen en diensten dan die bedoeld in de artikelen 74 tot en met 77 de maatstaf van heffing alles omvat wat de leverancier of dienstverrichter voor deze handelingen als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de afnemer of van een derde, met inbegrip van subsidies die rechtstreeks met de prijs van deze handelingen verband houden. 49 Concreet had verzoekster overeenkomstig de artikelen 26, lid 7, en 130, lid 2, van de btw-wet op het ogenblik van de vestiging van het recht van opstal belasting over de toegevoegde waarde op de normale waarde van 25 % van de gehele bebouwde oppervlakte van het toekomstige gebouw moeten berekenen, wat op dat tijdstip onmogelijk was omdat nog geen bouwvergunning en planningsdocumenten voorhanden waren. Volgens de verwijzende rechter is het 16

18 SANI TREYD niet van belang dat een dergelijk evaluatie op een later tijdstip mogelijk is, omdat de vervulling van de verplichting om belasting over de toegevoegde waarde te berekenen mogelijk moet zijn op het tijdstip 1 waarop het belastbare feit plaatsvindt, en voor de belastingplichtige niet onmogelijk of onevenredig lastig mag zijn. 50 Anderzijds bepaalt artikel 73 van de richtlijn dat bij andere goederenleveringen en diensten dan die bedoeld in de artikelen 74 tot en met 77 de maatstaf van heffing alles omvat wat de leverancier of dienstverrichter voor deze handelingen als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de afnemer of van een derde, met inbegrip van subsidies die rechtstreeks met de prijs van deze handelingen verband houden. Volgens de verwijzende rechter bestaan er redenen om eraan te twijfelen dat artikel 26, lid 7, van de btw-wet verenigbaar is met de in artikel 73 van de richtlijn vervatte regel inzake de vaststelling van de maatstaf van heffing. In die context heeft de verwijzende rechter ook rekening gehouden met punt 25 van de considerans van de richtlijn waarin is bepaald dat de maatstaf van heffing moet worden geharmoniseerd, opdat de toepassing van de BTW op de belastbare handelingen in alle lidstaten tot vergelijkbare resultaten leidt. 51 Artikel 26, lid 7, van de btw-wet bepaalt niet alleen dat de maatstaf van heffing de waarde van het geleverde goed of de verrichte dienst is, maar ook dat deze waarde concreet de normale waarde is. Voor btw-doeleinden is de normale waarde in artikel 72 van de richtlijn omschreven, en artikel 80 van de richtlijn noemt ondubbelzinnig de gevallen waarin de normale waarde als maatstaf van heffing kan dienen. De verwijzende rechter is de mening toegedaan dat artikel 80, lid 1, sub a, b en c, van de richtlijn een exhaustieve opsomming bevat van de gevallen waarin de lidstaten op een handeling belasting over de toegevoegde waarde kunnen heffen op basis van de normale waarde van deze handeling. Bijgevolg mogen de lidstaten onder andere dan de in artikel 80 genoemde omstandigheden niet op deze wijze te werk gaan. Aangezien de ruilovereenkomst niet uitdrukkelijk wordt genoemd in artikel 80 van de richtlijn, wenst de verwijzende rechter een antwoord te krijgen op de vraag of de artikelen 73 en 80 van richtlijn 2006/112 zich verzetten tegen een nationale bepaling die stelt dat voor zover de tegenprestatie voor een handeling volledig of gedeeltelijk in goederen of diensten luidt, de maatstaf van heffing van deze handeling in alle gevallen de normale waarde ervan is. 52 Tot slot acht de verwijzende rechter het nodig op te merken dat hij kennis heeft van de verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de VAS, waarover bij het Hof van Justitie de procedures in de zaken Orfey Balgaria (C-549/11) en Efir (C-19/12) zijn ingeleid. Deze rechtszaken zijn relevant voor het onderhavige geval omdat ze de vraag betreffen op welk tijdstip bij een ruilovereenkomst ook wanneer de ene tegenprestatie een vrijgestelde handeling is het belastbare feit zich voordoet. In deze zaken wordt echter geen vraag 1 Opmerking van de vertaler: In de originele tekst: gedurende de periode. 17

19 VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN ZAAK C-153/12 gesteld voor de gevallen waarin de personen die de handelingen verrichten niet de status van belastingplichtige hebben. Op grond van de bovenstaande overwegingen heeft de Administrativen Sad te Varna [...] [omissis] 18 BESLOTEN: Het Hof van Justitie van de Europese Unie krachtens artikel 267, lid 1, sub b, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de volgende prejudiciële vragen te stellen: 1. Moet het begrip belastbaar feit in de zin van artikel 62, nr. 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aldus worden uitgelegd, dat het ook de gevallen van vrijgestelde handelingen omvat, met inbegrip van handelingen die worden verricht door een persoon die niet de hoedanigheid van belastingplichtige in de zin van Titel III en van een tot voldoening van de belasting gehouden persoon in de zin van Titel XI, hoofdstuk 1, afdeling 1 van richtlijn 2006/112 heeft? 2. Verzetten de artikelen 62 en 63 van richtlijn 2006/112 zich tegen een nationale bepaling die stelt dat het belastbare feit zich voordoet op het tijdstip waarop de vrijgestelde handeling wordt verricht, en niet op het tijdstip waarop de voorwaarde is vervuld dat deze belastbaar is? 3. Verzet artikel 63 van richtlijn 2006/112 zich tegen een nationale bepaling en een nationale praktijk die stellen dat het belastbare feit voor de levering van delen van een gebouw zich niet voordoet op het tijdstip van de overdracht van de eigendom, maar eerder, namelijk op het tijdstip van verrichting van de afgesproken tegenprestatie die een vrijgestelde handeling is, gesteld door een persoon die niet de hoedanigheid van belastingplichtige en van tot voldoening van de belasting gehouden persoon heeft? 4. Verzet artikel 65 van richtlijn 2006/112 zich tegen een nationale bepaling die voor het verschuldigd worden van de belasting aansluit bij een betaling die volledig of gedeeltelijk in goederen of diensten luidt? 5. Verzetten de artikelen 73 en 80 van richtlijn 2006/112 zich tegen een nationale bepaling die stelt dat voor zover de tegenprestatie voor een handeling volledig of gedeeltelijk in goederen of diensten luidt, de maatstaf van heffing van deze handeling in alle gevallen de normale waarde is? De rechtbank [omissis] schorst de behandeling van de zaak tot de beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie. [omissis]

Datum van inontvangstneming : 14/11/2016

Datum van inontvangstneming : 14/11/2016 Datum van inontvangstneming : 14/11/2016 Vertaling C-507/16-1 Datum van indiening: Verwijzende rechter: Zaak C-507/16 Verzoek om een prejudiciële beslissing 26 september 2016 Administrativen sad Sofia

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 11/08/2015

Datum van inontvangstneming : 11/08/2015 Datum van inontvangstneming : 11/08/2015 Vertaling C-332/15-1 Zaak C-332/15 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 6 juli 2015 Verwijzende rechter: Tribunale di Treviso / Italië Datum

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 26/06/2012

Datum van inontvangstneming : 26/06/2012 Datum van inontvangstneming : 26/06/2012 Vertaling C-259/12-1 Datum van indiening: 24 mei 2012 Verwijzende rechter: Zaak C-259/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing Аdministrativen sad Plovdiv (Bulgarije)

Nadere informatie

Datum van inontvangstne ming : 24/05/2012

Datum van inontvangstne ming : 24/05/2012 Datum van inontvangstne ming : 24/05/2012 C-181/12-1 Zaak C-181/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 18 april 2012 Verwijzende rechter: Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) Datum

Nadere informatie

Datum van inontvangstne ming : 16/03/2012

Datum van inontvangstne ming : 16/03/2012 Datum van inontvangstne ming : 16/03/2012 Vertaling C-62/12-1 Datum van indiening: Zaak C-62/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing 7 februari 2012 Verwijzende rechter: Аdministrativen Sad Varna (Bulgarije)

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 18 oktober 2007 *

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 18 oktober 2007 * VAN DER STEEN ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 18 oktober 2007 * In zaak 0355/06, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Gerechtshof te Amsterdam

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 07/08/2014

Datum van inontvangstneming : 07/08/2014 Datum van inontvangstneming : 07/08/2014 Vertaling C-334/14-1 Zaak C-334/14 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 9 juli 2014 Verwijzende rechter: Hof van beroep te Bergen (België)

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 06/02/2014

Datum van inontvangstneming : 06/02/2014 Datum van inontvangstneming : 06/02/2014 Vertaling C-672/13-1 Zaak C-672/13 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 17 december 2013 Verwijzende rechter: Fővárosi Törvényszék (Hongarije)

Nadere informatie

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 * WELTHGROVE BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 * In zaak C-102/00, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Hoge Raad der Nederlanden, in het aldaar aanhangige

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 23/05/2017

Datum van inontvangstneming : 23/05/2017 Datum van inontvangstneming : 23/05/2017 Vertaling C-165/17-1 Zaak C-165/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 3 april 2017 Verwijzende rechter: Conseil d État (Frankrijk) Datum

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017 Datum van inontvangstneming : 22/06/2017 Vertaling C-264/17-1 Zaak C-264/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 17 mei 2017 Verwijzende rechter: Finanzgericht Münster (Duitsland)

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 30/06/2016

Datum van inontvangstneming : 30/06/2016 Datum van inontvangstneming : 30/06/2016 Vertaling C-303/16-1 Zaak C-303/16 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 30 mei 2016 Verwijzende rechter: Conseil d État (Frankrijk) Datum

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 18/09/2017

Datum van inontvangstneming : 18/09/2017 Datum van inontvangstneming : 18/09/2017 Vertaling C-478/17-1 Zaak C-478/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 9 augustus 2017 Verwijzende rechter: Tribunalul Cluj (Roemenië) Datum

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 10/04/2014

Datum van inontvangstneming : 10/04/2014 Datum van inontvangstneming : 10/04/2014 Vertaling C-111/14-1 Datum van indiening: 7 maart 2014 Verwijzende rechter: Zaak C-111/14 Verzoek om een prejudiciële beslissing Varhoven administrativen sad (Bulgarije)

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer) 19 december 2012 (*)

ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer) 19 december 2012 (*) ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer) 19 december 2012 (*) Btw Richtlijn 2006/112/EG Artikelen 63, 65, 73 en 80 Vestiging van opstalrecht door natuurlijke personen ten gunste van onderneming in ruil voor

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 24/07/2017

Datum van inontvangstneming : 24/07/2017 Datum van inontvangstneming : 24/07/2017 Vertaling C-364/17-1 Datum van indiening: 13 juni 2017 Verwijzende rechter: Zaak C-364/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Administrativen sad Varna (Bulgarije)

Nadere informatie

Date de réception : 24/02/2012

Date de réception : 24/02/2012 Date de réception : 24/02/2012 Vertaling C-30/12-1 Zaak C-30/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 23 januari 2012 Verwijzende rechter: Okresný súd Prešov (Slowakije) Datum van

Nadere informatie

Date de réception : 10/02/2012

Date de réception : 10/02/2012 Date de réception : 10/02/2012 Vertaling C-667/11-1 Datum van indiening: Verwijzende rechter: Zaak C-667/11 Verzoek om een prejudiciële beslissing 27 december 2011 Varnenski administrativen sad (Bulgarije)

Nadere informatie

Hoe een btw- vraagstuk oplossen?

Hoe een btw- vraagstuk oplossen? Woord vooraf Hoe een btw- vraagstuk oplossen? Bij het correct oplossen van een btw- vraagstuk in het kader van het zaken doen met het buitenland volgt men best volgend stappenplan dat stap voor stap tot

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 13/11/2018

Datum van inontvangstneming : 13/11/2018 Datum van inontvangstneming : 13/11/2018 Vertaling C-629/18-1 Zaak C-629/18 Prejudiciële verwijzing Datum van ontvangst: 8 oktober 2018 Verwijzende rechter: Sofiyski gradski sad (Bulgarije) Datum van de

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 17/07/2019

Datum van inontvangstneming : 17/07/2019 Datum van inontvangstneming : 17/07/2019 C-449/19-1 Zaak C-449/19 Samenvatting van het verzoek om een prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 98, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 25/04/2016

Datum van inontvangstneming : 25/04/2016 Datum van inontvangstneming : 25/04/2016 Vertaling C-132/16-1 Datum van indiening: 1 maart 2016 Verwijzende rechter: Zaak C-132/16 Verzoek om een prejudiciële beslissing Varhoven administrativen sad (Bulgarije)

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989*

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989* STICHTING UITVOERING FINANCIËLE ACTIES / STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989* In zaak 348/87, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 04/11/2013

Datum van inontvangstneming : 04/11/2013 Datum van inontvangstneming : 04/11/2013 Vertaling C-524/13-1 Zaak C-524/13 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 3 oktober 2013 Verwijzende rechter: Amtsgericht Karlsruhe (Duitsland)

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 08/05/2017

Datum van inontvangstneming : 08/05/2017 Datum van inontvangstneming : 08/05/2017 Samenvatting C-159/17-1 Zaak C-159/17 Samenvatting van het verzoek om een prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 98, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016 Datum van inontvangstneming : 02/02/2016 Vertaling C-690/15-1 Zaak C-690/15 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 21 december 2015 Verwijzende rechter: Cour administrative d appel

Nadere informatie

RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD

RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD 7.12.2018 L 311/3 RICHTLIJNEN RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD van 4 december 2018 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de harmonisatie en vereenvoudiging van bepaalde regels in het

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 22/07/2016

Datum van inontvangstneming : 22/07/2016 Datum van inontvangstneming : 22/07/2016 Vertaling C-327/16-1 Zaak C-327/16 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 10 juni 2016 Verwijzende rechter: Conseil d État (Frankrijk) Datum

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 17/07/2018

Datum van inontvangstneming : 17/07/2018 Datum van inontvangstneming : 17/07/2018 Vertaling C-388/18 1 Zaak C-388/18 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 13 juni 2018 Verwijzende rechter: Bundesfinanzhof (Duitsland) Datum

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 31/08/2015

Datum van inontvangstneming : 31/08/2015 Datum van inontvangstneming : 31/08/2015 Vertaling C-417/15-1 Zaak C-417/15 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 29 juli 2015 Verwijzende rechter: Landesgericht für Zivilrechtssachen

Nadere informatie

Date de réception : 16/12/2011

Date de réception : 16/12/2011 Date de réception : 16/12/2011 Vertaling C-560/11-1 Zaak C-560/11 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 7 november 2011 Verwijzende rechter: Commissione tributaria provinciale di

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 20 juni 1991 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 20 juni 1991 * ARREST VAN 20. 6. 1991 ZAAK C-60/90 ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 20 juni 1991 * In zaak C-60/90, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Gerechtshof te Arnhem,

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 11/12/2012

Datum van inontvangstneming : 11/12/2012 Datum van inontvangstneming : 11/12/2012 Vertaling C-508/12-1 Zaak C-508/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 9 november 2012 Verwijzende rechter: Landesgericht Salzburg (Oostenrijk)

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013 Datum van inontvangstneming : 14/06/2013 Vertaling C-258/13-1 Zaak C-258/13 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 13 mei 2013 Verwijzende rechter: Varas Cíveis de Lisboa (Portugal)

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer) 22 juni 2016 (*) Prejudiciële verwijzing Belasting over de toegevoegde waarde Voorbelasting Aftrek

ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer) 22 juni 2016 (*) Prejudiciële verwijzing Belasting over de toegevoegde waarde Voorbelasting Aftrek ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer) 22 juni 2016 (*) Prejudiciële verwijzing Belasting over de toegevoegde waarde Voorbelasting Aftrek In zaak C-267/15, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 17/06/2014

Datum van inontvangstneming : 17/06/2014 Datum van inontvangstneming : 17/06/2014 Vertaling C-123/14-1 Datum van indiening: Zaak C-123/14 Verzoek om een prejudiciële beslissing 14 maart 2014 Verwijzende rechter: Administrativen sad Varna (Bulgarije)

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 31/07/2014

Datum van inontvangstneming : 31/07/2014 Datum van inontvangstneming : 31/07/2014 Vertaling C-312/14-1 Zaak C-312/14 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 1 juli 2014 Verwijzende rechter: Ráckevei Járásbíróság (Hongarije)

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 14/12/2015

Datum van inontvangstneming : 14/12/2015 Datum van inontvangstneming : 14/12/2015 Samenvatting C-576/15-1 Zaak C-576/15 Samenvatting van het verzoek om een prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 98, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 29/12/2016

Datum van inontvangstneming : 29/12/2016 Datum van inontvangstneming : 29/12/2016 Vertaling C-580/16-1 Zaak C-580/16 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 17 november 2016 Verwijzende rechter: Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk)

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 29/06/2017

Datum van inontvangstneming : 29/06/2017 Datum van inontvangstneming : 29/06/2017 Samenvatting C-295/17-1 Zaak C-295/17 Samenvatting van het verzoek om een prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 98, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 23 april 2015 (*)

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 23 april 2015 (*) ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 23 april 2015 (*) Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde Richtlijn 2006/112/EG Beginsel van fiscale neutraliteit Tot voldoening van de btw gehouden

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 04/03/2013

Datum van inontvangstneming : 04/03/2013 Datum van inontvangstneming : 04/03/2013 Vertaling C-49/13 1 Zaak C-49/13 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 29 januari 2013 Verwijzende instantie: Úřad průmyslového vlastnictví

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 20/12/2017

Datum van inontvangstneming : 20/12/2017 Datum van inontvangstneming : 20/12/2017 Vertaling C-647/17-1 Zaak C-647/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 20 november 2017 Verwijzende rechter: Högsta förvaltningsdomstolen

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017 Datum van inontvangstneming : 06/03/2017 Vertaling C-45/17-1 Zaak C-45/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 30 januari 2017 Verwijzende rechter: Conseil d État (Frankrijk) Datum

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 07/09/2018

Datum van inontvangstneming : 07/09/2018 Datum van inontvangstneming : 07/09/2018 Samenvatting C-488/18-1 Zaak C-488/18 Samenvatting van het verzoek om een prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 98, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 28/12/2015

Datum van inontvangstneming : 28/12/2015 Datum van inontvangstneming : 28/12/2015 Vertaling C-618/15-1 Zaak C-618/15 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 23 november 2015 Verwijzende rechter: Cour de cassation (Frankrijk)

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 02.05.2001 COM(2001) 238 definitief Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD houdende machtiging van het Koninkrijk Spanje tot het toepassen van een maatregel

Nadere informatie

Vertaling C-291/13-1. Zaak C-291/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing. Eparchiako Dikastirio Lefkosias (Cyprus)

Vertaling C-291/13-1. Zaak C-291/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing. Eparchiako Dikastirio Lefkosias (Cyprus) Vertaling C-291/13-1 Zaak C-291/13 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 27 mei 2013 Verwijzende rechter: Eparchiako Dikastirio Lefkosias (Cyprus) Datum van de verwijzingsbeslissing:

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF 26 maart 1987 *

ARREST VAN HET HOF 26 maart 1987 * ARREST VAN HET HOF 26 maart 1987 * In zaak 235/85, Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur J. F. Buhl als gemachtigde, bijgestaan door M. Mees, advocaat

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Zesde Kamer) 8 februari 1990*

ARREST VAN HET HOF (Zesde Kamer) 8 februari 1990* ARREST VAN 8. 2. 1990 ZAAK C-320/88 ARREST VAN HET HOF (Zesde Kamer) 8 februari 1990* In zaak C-320/88, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Hoge Raad der Nederlanden,

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 03/07/2017

Datum van inontvangstneming : 03/07/2017 Datum van inontvangstneming : 03/07/2017 Vertaling C-320/17-1 Zaak C-320/17. Verzoek om prejudiciële beslissing Datum van indiening 29 mei 2017 Verwijzende rechter Conseil d État (Frankrijk) Datum van

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 21/04/2015

Datum van inontvangstneming : 21/04/2015 Datum van inontvangstneming : 21/04/2015 Samenvatting C-129/15-1 Zaak C-129/15 Samenvatting van het verzoek om een prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 98, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 16 mei 2013 (*)

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 16 mei 2013 (*) ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 16 mei 2013 (*) Belasting over de toegevoegde waarde Richtlijn 2006/112/EG Artikel 66, sub a tot en met c Vervoer- en verzenddiensten Verschuldigd worden Datum van ontvangst

Nadere informatie

Date de réception : 01/12/2011

Date de réception : 01/12/2011 Date de réception : 01/12/2011 Resumé C-544/11-1 Zaak C-544/11 Resumé van het verzoek om een prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 104, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 23/03/2017

Datum van inontvangstneming : 23/03/2017 Datum van inontvangstneming : 23/03/2017 Vertaling C-83/17-1 Zaak C-83/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 15 februari 2017 Verwijzende rechter: Oberster Gerichtshof (Oostenrijk)

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 21/06/2016

Datum van inontvangstneming : 21/06/2016 Datum van inontvangstneming : 21/06/2016 Vertaling C-238/16-1 [DDP de référence: C-412/15] Zaak C-238/16 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 26 april 2016 Verwijzende rechter: Finanzgericht

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 29/06/2012

Datum van inontvangstneming : 29/06/2012 Datum van inontvangstneming : 29/06/2012 Vertaling C-249/12-1 Datum van indiening: 22 mei 2012 Verwijzende rechter: Zaak C-249/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 * ARREST VAN 25. 5.1993 ZAAK C-193/91 ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 * In zaak C-193/91, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Bundesfinanzhof, in het

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 12/12/2016

Datum van inontvangstneming : 12/12/2016 Datum van inontvangstneming : 12/12/2016 Vertaling C-552/16-1 Datum van indiening: Verwijzende rechter: Zaak C-552/16 Verzoek om een prejudiciële beslissing 2 november 2016 Аdministrativen sad Sofia-grad

Nadere informatie

Voorstel van decreet. van de heren Sven Gatz, Dirk Van Mechelen, Marino Keulen en Sas van Rouveroij. 367 ( ) Nr. 1 9 februari 2010 ( )

Voorstel van decreet. van de heren Sven Gatz, Dirk Van Mechelen, Marino Keulen en Sas van Rouveroij. 367 ( ) Nr. 1 9 februari 2010 ( ) stuk ingediend op 367 (2009-2010) Nr. 1 9 februari 2010 (2009-2010) Voorstel van decreet van de heren Sven Gatz, Dirk Van Mechelen, Marino Keulen en Sas van Rouveroij houdende wijziging van artikel 159

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 09/06/2015

Datum van inontvangstneming : 09/06/2015 Datum van inontvangstneming : 09/06/2015 Vertaling C-208/15-1 Datum van indiening: 5 mei 2015 Verwijzende rechter: Zaak C-208/15 Verzoek om een prejudiciële beslissing Kúria (Hongarije) Datum van de verwijzingsbeslissing:

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 3 maart 1994 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 3 maart 1994 * TOLSMA ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 3 maart 1994 * In zaak C-16/93, betreifende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Gerechtshof te Leeuwarden (Nederland), in het aldaar

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 23/01/2019

Datum van inontvangstneming : 23/01/2019 Datum van inontvangstneming : 23/01/2019 Samenvatting C-759/18-1 Zaak C-759/18 Samenvatting van het verzoek om een prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 98, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 26/05/2014

Datum van inontvangstneming : 26/05/2014 Datum van inontvangstneming : 26/05/2014 Vertaling C-189/14-1 Zaak C-189/14 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 16 april 2014 Verwijzende rechter: Eparchiako Dikastirio Lefkosias

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 19/08/2014

Datum van inontvangstneming : 19/08/2014 Datum van inontvangstneming : 19/08/2014 Vertaling C-331/14-1 Zaak C-331/14 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 8 juli 2014 Verwijzende rechter: Vrhovno sodišče Republike Slovenije

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015 Datum van inontvangstneming : 19/06/2015 Vertaling C-222/15-1 Zaak C-222/15 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 15 mei 2015 Verwijzende rechter: Pécsi Törvényszék (Hongarije) Datum

Nadere informatie

12848/1/18 REV 1 CS/srl/sht ECOMP.2.B

12848/1/18 REV 1 CS/srl/sht ECOMP.2.B Raad van de Europese Unie Brussel, 26 november 2018 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2017/0251 (CNS) 12848/1/18 REV 1 FISC 397 ECOFIN 881 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: RICHTLIJN

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 22 november 2001 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 22 november 2001 * ARREST VAN 22. 11. 2001 ZAAK C-184/00 ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 22 november 2001 * In zaak C-184/00, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Rechtbank van eerste aanleg

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 28/02/2013

Datum van inontvangstneming : 28/02/2013 Datum van inontvangstneming : 28/02/2013 Vertaling C-45/13-1 Datum van indiening: Zaak C-45/13 Verzoek om een prejudiciële beslissing 28 januari 2013 Verwijzende rechter: Oberste Gerichtshof (Oostenrijk)

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 27/10/2015

Datum van inontvangstneming : 27/10/2015 Datum van inontvangstneming : 27/10/2015 Vertaling C-513/15-1 Zaak C-513/15 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 25 september 2015 Verwijzende rechter: Lietuvos vyriausiasis administracinis

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 23/07/2013

Datum van inontvangstneming : 23/07/2013 Datum van inontvangstneming : 23/07/2013 Vertaling C-338/13-1 Zaak C-338/13 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 20 juni 2013 Verwijzende rechter: Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk)

Nadere informatie

Beslissing ET 123563 van 19 december 2012 Nieuwe regels inzake opeisbaarheid van btw Overgangsbepalingen

Beslissing ET 123563 van 19 december 2012 Nieuwe regels inzake opeisbaarheid van btw Overgangsbepalingen Beslissing ET 123563 van 19 december 2012 Nieuwe regels inzake opeisbaarheid van btw Overgangsbepalingen De uitreiking van de factuur, vooraleer het belastbaar feit zich heeft voorgedaan, is geen oorzaak

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 10/01/2018

Datum van inontvangstneming : 10/01/2018 Datum van inontvangstneming : 10/01/2018 Vertaling C-667/17-1 Zaak C-667/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 24 november 2017 Verwijzende rechter: Commissione tributaria provinciale

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 15/09/2014

Datum van inontvangstneming : 15/09/2014 Datum van inontvangstneming : 15/09/2014 Vertaling C-386/14-1 Zaak C-386/14 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 13 augustus 2014 Verwijzende rechter: Cour administrative d appel

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 09/06/2015

Datum van inontvangstneming : 09/06/2015 Datum van inontvangstneming : 09/06/2015 Vertaling C-204/15-1 Datum van indiening: 4 mei 2015 Verwijzende rechter: Zaak C-204/15 Verzoek om een prejudiciële beslissing Augstākā tiesa (Letland) Datum van

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 25/08/2014

Datum van inontvangstneming : 25/08/2014 Datum van inontvangstneming : 25/08/2014 Vertaling C-359/14 1 Datum van indiening: 23 juli 2014 Verwijzende rechter: Zaak C-359/14 Verzoek om een prejudiciële beslissing Vilniaus miesto apylinkės teismas

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 23 april 2015 (*)

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 23 april 2015 (*) ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 23 april 2015 (*) Prejudiciële verwijzing Fiscale bepalingen Zesde btw-richtlijn Artikel 11, A Bestemming van een goed die wordt gelijkgesteld met een levering onder bezwarende

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 * ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 * In zaak 165/86, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Hoge Raad der Nederlanden, in het aldaar aanhangig geding tussen

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013 Datum van inontvangstneming : 07/06/2013 c. -A601A3-0) Hoge Raad der Nederlanden Derde Kamer c "~" - I: Luxemboure Nr. 11/05307 Entrée 2 8 MARS 2013 1 maart 2013 Ingeschreven in het register van het Hof

Nadere informatie

Vertaling C-441/13-1. Zaak C-441/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Vertaling C-441/13-1. Zaak C-441/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing Vertaling C-441/13-1 Zaak C-441/13 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 5 augustus 2013 Verwijzende rechter: Handelsgericht Wien (Oostenrijk) Datum van de verwijzingsbeslissing:

Nadere informatie

Relevante feiten. Beoordeling. RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG VAN ANTWERPEN Vonnis van 09 oktober 2002 - Rol nr 00/2654/A - Aanslagjaar 1996

Relevante feiten. Beoordeling. RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG VAN ANTWERPEN Vonnis van 09 oktober 2002 - Rol nr 00/2654/A - Aanslagjaar 1996 RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG VAN ANTWERPEN Vonnis van 09 oktober 2002 - Rol nr 00/2654/A - Aanslagjaar 1996 Relevante feiten Als kaderlid van M heeft eerste eiser in 1993 aandelenopties verkregen op aandelen

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 19/07/2016

Datum van inontvangstneming : 19/07/2016 Datum van inontvangstneming : 19/07/2016 Vertaling C-341/16-1 Zaak C-341/16 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 16 juni 2016 Verwijzende rechter: Oberlandesgericht Düsseldorf (Duitsland)

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 18/06/2012

Datum van inontvangstneming : 18/06/2012 Datum van inontvangstneming : 18/06/2012 C-211/12-1 Zaak C-211/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 3 mei 2012 Verwijzende rechter: Corte d'appello di Roma (Prima Sezione civile)

Nadere informatie

3 september 2015 (*)

3 september 2015 (*) 3 september 2015 (*) Prejudiciële verwijzing Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde Richtlijn 2006/112/EG Artikelen 24, lid 1, 25, onder b), 62, lid 2, 63 en 64, lid 1 Begrip

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 19/06/2012

Datum van inontvangstneming : 19/06/2012 Datum van inontvangstneming : 19/06/2012 Vertaling C-218/12-1 Zaak C-218/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 10 mei 2012 Verwijzende rechter: Landgericht Saarbrücken (Duitsland)

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 31/01/2013

Datum van inontvangstneming : 31/01/2013 Datum van inontvangstneming : 31/01/2013 Vertaling C-1/13-1 Datum van indiening: Zaak C-1/13 Verzoek om een prejudiciële beslissing 2 januari 2013 Verwijzende rechter: Cour de cassation (Frankrijk) Datum

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer) 17 januari 2013 (*)

ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer) 17 januari 2013 (*) ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer) 17 januari 2013 (*) Belasting over toegevoegde waarde Richtlijn 2006/112/EG Artikel 135, lid 1, sub k, juncto artikel 12, leden 1 en 3 Onbebouwde grond Bouwterrein Begrippen

Nadere informatie

(verzoek van het VAT and Duties Tribunal, Manchester, om een prejudiciële beslissing)

(verzoek van het VAT and Duties Tribunal, Manchester, om een prejudiciële beslissing) Downloaded via the EU tax law app / web Zaak C?40/09 Astra Zeneca UK Ltd tegen Commissioners for Her Majesty s Revenue and Customs (verzoek van het VAT and Duties Tribunal, Manchester, om een prejudiciële

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 13 juli 1989*

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 13 juli 1989* SKATTEMINISTERIET / HENRIKSEN ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 13 juli 1989* In zaak 173/88, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Højesteret, in het aldaar aanhangig

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 12/07/2013

Datum van inontvangstneming : 12/07/2013 Datum van inontvangstneming : 12/07/2013 Vertaling C-319/13-1 Zaak C-319/13 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 11 juni 2013 Verwijzende rechter: Thüringer Oberlandesgericht (Duitsland)

Nadere informatie

Datum van inontvangstne ming : 25/05/2012

Datum van inontvangstne ming : 25/05/2012 Datum van inontvangstne ming : 25/05/2012 Vertaling C-182/12-1 Datum van indiening: Zaak C-182/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing 19 april 2012 Verwijzende rechter: Székesfehérvári Törvényszék (Hongarije)

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017 Datum van inontvangstneming : 07/07/2017 Vertaling C-322/17-1 Zaak C-322/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 30 mei 2017 Verwijzende rechter: High Court (Ierland) Datum van de

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 25 SEPTEMBER 2009 F.08.0009.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. F.08.0009.F OFF ROAD, naamloze vennootschap, Mr. John Kirkpatrick, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen BELGISCHE STAAT, Mr. François

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 13/02/2017

Datum van inontvangstneming : 13/02/2017 Datum van inontvangstneming : 13/02/2017 Vertaling C-8/17-1 Zaak C-8/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 9 januari 2017 Verwijzende rechter: Supremo Tribunal de Justiça (Portugal)

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 13/03/2014

Datum van inontvangstneming : 13/03/2014 Datum van inontvangstneming : 13/03/2014 Vertaling C-65/14-1 Zaak C-65/14 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 10 februari 2014 Verwijzende rechter: Arbeidsrechtbank te Nijvel (België)

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 07/02/2013

Datum van inontvangstneming : 07/02/2013 Datum van inontvangstneming : 07/02/2013 Vertaling C-7/13-1 Zaak C-7/13 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 7 januari 2013 Verwijzende rechter: Förvaltningsrätten te Stockholm (Zweden)

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 27 oktober 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 27 oktober 1993 * ARKEST VAN 27.10.1993 ZAAK C-281/91 ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 27 oktober 1993 * In zaak C-281/91, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Hoge Raad der Nederlanden

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 30/07/2014

Datum van inontvangstneming : 30/07/2014 Datum van inontvangstneming : 30/07/2014 Vertaling C-310/14-1 Zaak C-310/14 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 30 juni 2014 Verwijzende rechter: Helsingin hovioikeus (Finland)

Nadere informatie

Circulaire 2019/C/22 betreffende werken uitgevoerd door een Btw-belastingplichtige in een gebouw dat hij huurt

Circulaire 2019/C/22 betreffende werken uitgevoerd door een Btw-belastingplichtige in een gebouw dat hij huurt Page 1 of 5 Properties Title : Circulaire 2019/C/22 betreffende werken uitgevoerd door een Btw-belastingplichtige in een gebouw dat hij huurt Summary : Deze circulaire bespreekt de gevolgen op het vlak

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 9 juli 2015 (*)

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 9 juli 2015 (*) pagina 1 van 6 ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 9 juli 2015 (*) Prejudiciële verwijzing Fiscale bepalingen Belasting over de toegevoegde waarde Zesde richtlijn (77/388/EEG) Artikelen 2, punt 1, en 4,

Nadere informatie