CRISIS- EN HERSTELWET: VEEL AMBITIE WEINIG EFFECT

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "CRISIS- EN HERSTELWET: VEEL AMBITIE WEINIG EFFECT"

Transcriptie

1 NEDERLANDS JURISTENBLAD CRISIS- EN HERSTELWET: VEEL AMBITIE WEINIG EFFECT De redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsbeoefenaar in het tuchtrecht Openheid in schikkingspraktijk OM P JAARGANG 90 9 JANUARI

2 Warendorf Dutch Civil and Commercial Law Legislation Nieuw Deze nieuwe online uitgave is ontstaan uit een fusie tussen de uitgaven The Civil Code of the Netherlands en Company and Business Legislation of the Netherlands. De bundel bevat Nederlandse wetgeving (die relevant is voor de commerciële en internationale praktijk) die vertaald is in het Engels waaronder het complete Burgerlijk Wetboek, de Faillissementswet, de Wet op de Ondernemingsraden, de Mededingingswet, etc. Voor wie? Deze vertaalde wetgeving vormt een uitstekend hulpmiddel voor Nederlandse juristen met een internationale clientèle die behoefte heeft aan uitleg van het Nederlandse recht. Redactie De uitgave staat onder redactie van: Hans Warendorf, Richard Thomas en Ian Curry-Sumner. Zij geven leiding aan het team van deskundige vertalers, dat betrokken is bij de Warendorf. De formule In de uitgave treft u de combinatie aan van de Nederlandse wettekst samen met de Engelstalige vertaling. Tevens kunt u altijd beschikken over de meest actuele en geldende versie van het wetsartikel van uw keuze. Waar? Kluwer Navigator. U krijgt toegang tot de Warendorf zoals deze is opgenomen in de Kluwer Navigator, de gebruiksvriendelijke online portal van Kluwer. U krijgt snel toegang tot de wetgeving van uw keuze. Gevonden informatie kunt u vervolgens eenvoudig delen met collega s. Warendorf Dutch Civil and Commercial Law Legislation. Setting the Standard in Legal Translation. Meer informatie:

3 Inhoud Vooraf 1 5 Prof. mr. J.E.J. Prins EU EVRM? Wetenschap 2 6 Prof. mr. A.T. Marseille Prof. mr. B.W.N. de Waard Prof. mr. K.J. de Graaf Mr. P.C.E. van Ling Mr. dr. H.D. Tolsma Mr. E.F. Verheul De Crisis- en herstelwet Veel ambitie, nauwelijks effect Praktijk 3 16 Mr. M.F. Mooibroek De redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsbeoefenaar in het tuchtrecht Opinie 4 21 Mr. C.M.I. van Asperen de Boer Mr. drs. M. van Duijvenbode Openheid in schikkingspraktijk OM Rubrieken 5-30 Rechtspraak Boeken Tijdschriften Wetgeving Nieuws Universitair nieuws Personalia Agenda 89 Omslag: aanleg A4 Midden-Delfland, aansluiting op Knooppunt Kethelplein, 9 mei 2013 Siebe Swart / Hollandse Hoogte Het EU HVJ verlangt in feite dat vanuit EVRM perspectief WATER bij de WIJN wordt gedaan en de MENSENRECHTEN- STANDAARD wordt aangepast (lees: verlaagd) Pagina 5 TERUGHOUDENDHEID met het initiëren van met de CHW vergelijkbare WETGEVING is geboden Pagina 15 Voor zover toetsing aan de TUCHTNORM ziet op de technische aspecten van de dienstverlening jegens de cliënt/ patiënt, is deze TOETSING steeds dichter tegen de CIVIELRECHTELIJKE norm aan komen te liggen Pagina 17 Het heeft er de schijn van dat juist LEIDINGGEVERS in een schikkingsproces de MANTEL DER LIEFDE om de schouders wordt gelegd, impliciet als WISSELGELD voor de betaalde hoge TRANSACTIE Pagina 22 Bij zaken die op het eerste gezicht niet-ontvankelijk lijken (ART. 80aRO) zullen ADVOCATEN-GENERAAL van het STRAFPARKET bij de Hoge Raad NIET langer een STANDPUNT innemen Pagina NEDERLANDS JURISTENBLAD CRISIS- EN HERSTELWET: VEEL AMBITIE WEINIG EFFECT De redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsbeoefenaar in het tuchtrecht Openheid in schikkingspraktijk OM 1P JAARGANG 90 9 JANUARI 2015 De KOSTEN- en TIJDBESPARING voor de burger zijn volgens de Afdeling advisering ONVOLDOENDE dragende argumenten voor het introduceren van de ECHTSCHEIDING door de AMBTENAAR van de burgerlijke stand Pagina 84 De RECHTSEENHEID in het SOCIALE ZEKERHEIDSen het AMBTENARENRECHT wordt in het nieuwe stelsel gewaarborgd door de CASSATIEFUNCTIE bij de Hoge Raad Pagina 84 Het Hof komt tot de conclusie dat het ontwerpakkoord inzake de TOETREDING van de EUROPESE UNIE tot het EVRM ONVERENIGBAAR is met de bepalingen van het UNIERECHT Pagina 85

4 NEDERLANDS JURISTENBLAD Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken, Peter J. Wattel Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht, Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen - beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht, Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts pleging, Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechtssociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht, C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen, straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemingsrecht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel, arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht, Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling, mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht Auteursaanwijzingen Zie Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert toestemming voor openbaarmaking en ver veelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB. Citeerwijze NJB 2015/[publicatienr.], [afl.], [pag.] Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84, Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag, tel. (0172) , njb@kluwer.nl Internet en Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman Adjunct-secretaris Berber Goris Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, Uitgever Simon van der Linde Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer. Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leveringsvoorwaarden van toepassing, zie Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer Afdeling Klantcontacten, tel. (0570) Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: 310 (incl. btw.). NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker 340 (excl. btw), extra gebruiker 100 (excl. btw). Combinatieabonnement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker 340 (excl. btw). Prijs ieder volgende gebruiker 100 (excl. btw). Bij dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toegang tot NJB Online. Zie voor details: (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de volledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnementsjaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het abonnement automatisch met een jaar verlengd. Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonnements-)over eenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer, of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te informeren over relevante producten en diensten. Indien u hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen. Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél Capital Media Services Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen Tel , mail@capitalmediaservices.nl ISSN NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m 16m Auteurswet j. Besluit van 29 december 2008, Stb. 2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofd dorp (Postbus 3051, 2130 KB). De nieuwste juridische boeken voor u op een rij Tekst & Commentaar Personen- en familierecht Parlementaire geschiedenis Arbitragewet 2014 Asser 7-X Onbenoemde overeenkomsten De organisatie van de Nationale Politie Het Nederlands strafprocesrecht Hoofdstukken van bestuursrecht 50 vragen over erfpacht Klachtrecht en ombudsman Kort begrip van het intellectuele eigendomsrecht en ruim 100 andere boeken! Meer informatie of bestellen? Ga voor alle nieuwe juridische uitgaven naar GRATIS VERZENDING!

5 Vooraf 1 EU EVRM? 1 Aan de vooravond van kerst, oordeelde het EU HvJ dat het ontwerpakkoord inzake de toetreding van de EU tot het EVRM onverenigbaar is met het Unierecht. Over het signaal dat het Hof afgeeft kan geen twijfel bestaan: het avontuur om de Unie te conformeren aan de EVRM-standaarden is onder de nu voorliggende afspraken te risicovol. Het Hof verlangt meer garanties om het evenwicht waarop de Unie berust en de autonomie van het Unierecht niet in gevaar te brengen. Vijf jaar na inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is het een flinke stap terug in het gestand doen van de toezegging van artikel 6 (2): De Unie treedt toe tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Voorlopig blijven handelingen van EU-instellingen die de mensenrechten raken buiten het bereik van extern (= EHRM) toezicht. Belangrijker nog is het effect in symbolische zin: de geloofwaardigheid van het EU-mensenrechtensysteem loopt een forse deuk op. De centrale boodschap die in het advies doorklinkt het ontwerpakkoord bevat onvoldoende garanties om de onderlinge afstemming tussen EU-recht en het EVRM te verzekeren valt in het licht van de bredere doelstelling van de eerste (nl. het garanderen van vier vrijheden, en daarmee meer dan de EVRM-vrijheden) nog wel te begrijpen. Maar op onderdelen bevat het advies standpunten waar het laatste woord zeker nog niet over is gezegd. Allereerst is dat het standpunt dat de EU geen staat is. Gelijkstelling met een staat zou strijdig zijn met de intrinsieke aard van de Unie, aldus het Hof. Anders dan de andere bij het EVRM aangesloten partijen, zijn de EUlidstaten namelijk niet bevoegd tot controle op hun onderlinge betrekkingen op de gebieden waarvoor zij hun bevoegdheden aan de Unie hebben overgedragen. Kortom, de controle op grondrechten is onderworpen aan het recht van de Unie, met uitsluiting van elk ander recht. Volgens het Hof kan de toetreding onder meer op dit punt het evenwicht waarop de Unie berust en de autonomie van het Unierecht in gevaar brengen. Een aangepast akkoord zal een regeling moeten bevatten om dit risico te adresseren. Opvallend is verder dat de Unie zich het recht voorbehoudt om op het terrein van buitenlands en veiligheidsbeleid de eigen regels boven de EVRM-regels te stellen. Zoals bekend, mag het EU HvJ conform Unierecht hier geen toezichthoudende rol vervullen en is er daarmee geen ruimte voor toetsing (aan grondrechten) van handelingen, maatregelen of nalatigheden in het kader van buitenlands en veiligheidsbeleid. Door toetreding van de EU zou het EHRM wel bevoegd worden tot toetsing van dit beleid aan het EVRM. En dat zint het EU HvJ niet. De kans is immers reëel dat het EHRM in de toekomst strengere beschermingsnormen oplegt dan gegarandeerd binnen de EU. Illustratief is bijvoorbeeld de verhouding tussen overlevering (dat binnen de EU i.p.v. uitlevering is gekomen) en mensenrechtenschendingen. EU-recht dwingt nu bijna om een verzoek tot overlevering aan bijvoorbeeld Hongarije klakkeloos te honoreren, terwijl het primaat van het EVRM daar weer een einde aan zou maken. Mocht het beschermingsniveau van EVRM en EU-recht in deze of andere gevallen niet gelijkwaardig blijken te zijn, dan wil het EU HvJ dat voorrang wordt verleend aan de eenheid en nuttige werking van het recht van de Unie. Concreet merkt het EU HvJ op dat: het weliswaar inherent is aan het begrip externe controle dat enerzijds de uitlegging van het EVRM door het EHRM verbindend zou zijn voor de Unie en haar instellingen, en dat anderzijds de uitlegging door het Hof van Justitie van een door het EVRM gewaarborgd recht niet verbindend zou zijn voor het EHRM, maar dat hetzelfde niet kan gelden voor de uitlegging van het Unie-recht en met name van het Handvest door het Hof zelf. Dienaangaande merkt het Hof meer bepaald op dat, voor zover het EVRM de verdragsluitende partijen de ruimte laat om strengere beschermingsnormen vast te stellen dan die welke door dit verdrag worden gehanteerd, het EVRM en het Handvest onderling moeten worden afgestemd. Kortom, het EU HvJ verlangt in feite dat vanuit EVRM-perspectief water bij de wijn wordt gedaan en de mensenrechtenstandaard wordt aangepast (lees: verlaagd). De fundamentele vraag die hiermee natuurlijk voorligt is of een dergelijke afspraak niet strijdig is met de intrinsieke aard van het EVRM. Alhoewel art. 57 EVRM de ruimte biedt een voorbehoud op de verdragsbepalingen te maken, kan dit alleen als dit specifiek van aard is. De afspraak die het EU HvJ voorstaat laat zich echter overduidelijk typeren als een uitzondering van algemene aard. Wat het HvJ EU schijnt te willen, lijkt onverenigbaar met de suprematie van het EVRM en diens interpretatie door het EHRM. Het advies van het EU HvJ laat een bittere smaak achter bij al degenen die mensenrechten een warm hart toedragen. Destijds betekende de aankomende toetreding tot het EVRM een mijlpaal in het mensenrechtenbeleid van de Unie. Hoe dubbel ook, als partijen daadwerkelijk opvolging aan het advies geven kan de conclusie wel eens zijn dat toetreding een te groot risico voor mensenrechtenbeleid oplevert. Bovendien: als we heden ten dage nog eens scherp de overwegingen op een rij zetten: heeft toetreding eigenlijk nog wel meerwaarde? Alle EU-lidstaten zijn lid van het EVRM en het potentiële vacuüm bij de handelingen van de EU-instituties zelf lijkt inmiddels ook min of meer bevredigend opgelost (EHRM 30 juni 2005, nr /98 (Bosphorus/Ierland). Zou artikel 6 Verdrag van Lissabon niet beter als een niet langer na te streven ambitie kunnen worden aangemerkt? Corien Prins Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf NEDERLANDS JURISTENBLAD AFL. 1 5

6 2 Wetenschap De Crisis- en herstelwet Veel ambitie, nauwelijks effect Bert Marseille, Boudewijn de Waard, Kars de Graaf, Patricia van Ling, Hanna Tolsma & Emil Verheul 1 Op 31 maart 2010 trad de Crisis- en herstelwet in werking. Het doel van de wet: bevorderen dat infrastructurele projecten van de grond komen, om de Nederlandse economie er bovenop te helpen. De wet bevat daartoe bepalingen ter versnelling van besluitvormings- en rechtsbeschermingsprocedures ten behoeve van die projecten. Het was de bedoeling dat de wet kort van kracht zou zijn en per 1 januari 2014 zou vervallen maar de looptijd van de Crisis- en herstelwet is inmiddels voor onbepaalde tijd verlengd. De Chw werd met behoorlijk wat tamtam aangekondigd maar stuitte tegelijkertijd op hevige kritiek. Na twee evaluaties, talloze voortgangsrapportages en honderden rechterlijke uitspraken over de toepassing van de wet blijkt dat noch de hoop, noch de vrees die de invoering van de wet begeleidden bewaarheid zijn geworden. 1. Inleiding Op 31 maart 2010 trad de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking. Het doel van de wet: bevorderen dat infrastructurele projecten van de grond komen, om de Nederlandse economie er bovenop te helpen. De Chw bevat daartoe bepalingen ter versnelling van besluitvormings- en rechtsbeschermingsprocedures ten behoeve van die projecten. Het was de bedoeling dat de Chw kort van kracht zou zijn en per 1 januari 2014 zou vervallen. De wetgever heeft zich echter bedacht. De looptijd van de Chw is inmiddels voor onbepaalde tijd verlengd. 2 De Chw werd met behoorlijk wat tamtam aangekondigd, 3 maar stuitte tegelijkertijd op hevige kritiek. 4 Gevreesd werd dat de bepalingen van hoofdstuk 1, die voor versnelling van besluitvormings- en rechtsbeschermingsprocedures moesten zorgen, afbreuk zouden doen aan een zorgvuldige totstandkoming van besluiten en een gedegen rechterlijke toetsing. Nu de Chw ruim vier jaar in werking is en er twee officiële evaluaties, 5 talloze voortgangsrapportages en honderden rechterlijke uitspraken over de toepassing van de wet beschikbaar zijn, is er alle reden de vraag te stellen in hoeverre de Chw heeft gebracht wat er van werd gehoopt of gevreesd. Het betreft niet alleen de directe effecten (met name: gaat de procedure bij de bestuursrechter sneller, en worden onwelgevallige deelnemers en beroepsgronden buiten de deur gehouden?), maar ook het beoogde indirecte effect (worden projecten sneller gerealiseerd?) en mogelijke neveneffecten (zoals: gaat de juridische kwaliteit van de besluitvorming achteruit?). In deze bijdrage zoeken we, op basis van de twee evaluatieonderzoeken, een antwoord op die vragen. We beperken ons tot de instrumenten van hoofdstuk 1 Chw. We beschrijven eerst kort de inhoud ervan en het toepassingsbereik (par. 2). Daarna gaan we in op de beide evaluatieonderzoeken (par. 3). Vervolgens bespreken we de effecten van de versnellingsinstrumenten in de praktijk. De directe effecten zijn in par. 4 aan de orde, het beoogde indirecte effect in par. 5 en de neveneffecten in par. 6. In par. 7 trekken we enkele conclusies. De Chw denkt in projecten 2. Instrumentarium en toepassingsbereik De Chw denkt in projecten. Infrastructurele projecten die de economie kunnen aanjagen, moeten zo snel mogelijk ten uitvoer kunnen worden gebracht. Hoofdstuk 1 Chw bevat daartoe instrumenten ter versnelling van besluitvormingsen rechtsbeschermingsprocedures. De instrumenten houden enerzijds in dat minder strenge eisen worden gesteld aan de besluiten ter realisering (de Chw spreekt van ontwikkeling en verwezenlijking ) van projecten, zodat de kans wordt vergroot dat de besluitvorming snel plaatsvindt. Anderzijds houden ze in dat, mocht zo n besluit bij de bestuursrechter worden aangevochten, diens toetsing minder omvattend is en binnen korte tijd tot een uitspraak leidt. Concreet gaat het om de volgende instrumenten: Besluitvorming versoepeling omgang met adviezen (artikel 1.3); versoepeling verplichting uitbrengen milieueffectrapportage (artikel 1.11); verlichte onderzoekslast bij hernieuwde besluitvorming na rechterlijke vernietiging (artikel 1.10) 6 NEDERLANDS JURISTENBLAD AFL. 1

7 Toegang tot de procedure bij de bestuursrechter beperking beroepsrecht decentrale overheden (artikel 1.4) Versnelde behandeling van het beroep bij de bestuursrechter uitspraak binnen zes maanden (artikel 1.6 lid 4); versnelde behandeling beroep (artikel 1.6 lid 1); beroepsgronden moeten voor einde beroepstermijn zijn ingediend (artikel 1.6 lid 2); na afloop beroepstermijn kunnen geen beroepsgronden meer worden aangevoerd (artikel 1.6a); advies Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) binnen twee maanden (artikel 1.6 lid 3) Toetsing door de bestuursrechter (tot 1 januari 2013 geregeld in de Chw, daarna in de Awb) 6 ruimere mogelijkheden rechter om gebreken in het bestreden besluit te passeren (artikel 1.5); relativiteitseis (artikel 1.9). Op welke besluiten zijn deze instrumenten van toepassing? Dat blijkt uit twee bijlagen bij de Chw. In Bijlage II staat een groot aantal projecten met naam en toenaam genoemd. Ze betreffen onder meer ontwikkelingsgebieden (bijvoorbeeld: Amsterdam Noordelijke IJ-oevers, Rotterdam Stadshavens, Den Haag Internationale Stad), snelwegen (de A4 tussen Delft en Schiedam, de A74 tussen Venlo en de Duitse grens) en spoorwegen (het Emplacement Amersfoort westzijde, de Flevolijn tussen Weesp en Lelystad). Sinds de invoering van de Chw is het aantal projecten dat op Bijlage II staat fors uitgebreid. 7 In Bijlage I van de Chw staan categorieën projecten omschreven. De belangrijkste betreffen inpassingsplannen en bestemmingsplannen die de bouw van elf of meer woningen mogelijk maken. Op projecten die staan omschreven in Bijlage I zijn de artikelen 1.3 tot en met 1.10 Chw van toepassing, op projecten die staan genoemd in Bijlage II tevens artikel 1.11 Chw (versoepeling verplichting uitbrengen milieueffectrapportage). 8 Dat betekent dat op (het beroep tegen) besluiten ter realisering van projecten de betreffende bepalingen van hoofdstuk 1 Chw van toepassing zijn. In de praktijk blijkt het niet altijd eenvoudig vast te stellen of de Chw van toepassing is. Regelmatig doen zich daarover vragen voor. 9 We komen daar in par op terug. 3. Onderzoeksgegevens De instrumenten van hoofdstuk 1 Chw zijn twee keer geëvalueerd. De eerste evaluatie betrof de periode van 31 maart 2010 (datum van de invoering van de wet) tot 15 maart De tweede evaluatie betrof de periode vanaf 15 maart 2012 tot en met 31 december Kern van het onderzoeksmateriaal ten behoeve van de beide evaluaties vormden uitspraken van de instantie die het overgrote deel van de Chw-procedures behandelt, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). 12 Het betrof 615 uitspraken. 13 Omdat in vergelijking daarmee het aantal rechtbankuitspraken zeer beperkt is, laten we die hier buiten beschouwing. 14 Daarnaast is voor 59 projecten die tot een beroepsprocedure bij de Afdeling hebben geleid, in kaart gebracht in hoeverre sprake was van een verband tussen het verloop en de uitkomst van de procedure bij de Afdeling en de start van het project. 15 Voorts is voor een selectie van de in Bijlage II van de Chw genoemde projecten onderzocht in hoeverre bij de besluitvorming ter uitvoering van die projecten gebruik is gemaakt van artikel 1.11 Chw. Ten slotte zijn meer dan honderd (telefonische) interviews gehouden met personen die vanuit hun deskundigheid en/of ervaring informatie Auteurs M&R 2009, p. 266; T. Barkhuysen & C.N.J. Kortmann, Versnelling van infrastructurele en bouwprojecten: de Crisis- en herstelwet voorbij?, Ars Aequi 2010, p ; H.A.J. Gierveld e.a., Crisis- en herstelwet: duurzame versnelling?, VMR-reeks 2009, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2010; J.H. Jans, Vloeibare rechtsbescherming. Enkele opmerkingen over bestuursprocesrecht, de Crisis- en herstelwet en het Verdrag van Aarhus, in: M.N. Boeve en R. Uylenburg (red.), Kansen in het omgevingsrecht. Opstellen aangeboden aan prof. mr. N.S.J. Koeman, Groningen: Europa Law Publishing 2009, p ; H.J. de Vries, Beperking van het beroepsrecht van de decentrale overheden in de Crisis- en herstelwet: niet doen!, TBR 2010/9, p lijke bepalingen, Groningen: vakgroep Bestuursrecht en Bestuurskunde Art. 6:22 en art. 8:69a Awb. 7. In artikel 1.2 Chw is bepaald dat bij AMvB projecten aan de bijlagen bij de Chw kunnen worden toegevoegd. Dat is de afgelopen jaren regelmatig gebeurd. 8. Zie art. 1.1 Chw. 9. Zie voor voorbeelden onder meer ABRvS 4 april 2012, AB 2012/154 m.nt. De Haan, ECLI:NL:RVS:2012:BW0779 (geluidschermen A28), ABRvS 28 maart 2012, AB 2012/345 m.nt. De Gier, ECLI:NL:RVS:2012:BW0181 (Schiedam); ABRvS 23 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW6379 (Waddinxveen), ABRvS 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2342 (Hornbach Geleen), ABRvS 2 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4515 (projectbesluit Roermond), ABRvS 4 september 2013, (bestemmingsplan Oude Westen, Rotterdam), ABRvS 23 maart 2011, nr. ECLI:NL:RVS:2011:BP Zie: Marseille, De Waard e.a Zie: Marseille, De Waard e.a Tijdens het eerste evaluatieonderzoek bleek dat de overgrote meerderheid van de procedures tegen besluiten ter uitvoering van Chw-projecten bij de ABRvS plaatsvindt. Omdat de ABRvS al haar uitspraken op internet publiceert, de rechtbanken dat niet doen, het tijdens de eerste evaluatie heel moeilijk bleek om via de rechtbanken de voor het onderzoek relevante uitspraken te verkrijgen en omdat voor de tweede evaluatie slechts beperkte tijd beschikbaar was, hebben we het onderzoek naar de werking van de procesrechtelijke bepalingen van de Chw beperkt tot procedures bij de ABRvS. 13. Waarvan 164 gewezen tot half maart 2012, verzameld in het kader van de eerste evaluatie, en 451 tussen half maart 2012 en eind 2013, verzameld in het kader van de tweede evaluatie. 14. Zie daarover Marseille, De Waard e.a. 2012, p en Marseille, De Waard e.a. 2014, p Het ging om negentien projecten in het kader van de eerste evaluatie; veertig in het kader van de tweede evaluatie. 1. Prof. mr. K.J. de Graaf, mr. P.C.E. van Ling, mr. dr. H.D. Tolsma en mr. E.F. Verheul waren ten tijde van de uitvoering van de tweede evaluatie van de procesrechtelijke bepalingen van de Crisis- en herstelwet verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen, vakgroep Bestuursrecht en Bestuurskunde, prof. mr. B.W.N. de Waard aan het departement Encyclopedie, Publiekrecht en Rechtsgeschiedenis van de Universiteit van Tilburg, prof. mr. A.T. Marseille aan beide. Noten 2. Zie de op 25 april 2013 in werking getreden Wet tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Chw en het aanbrengen van verbeteringen in het omgevingsrecht. 3. Memorie van toelichting Crisis- en herstelwet, Kamerstukken II 2009/10, 32127, A.T. Marseille, B.W. N de Waard, F.J. Jansen, K.J. de Graaf & N.A. De Vos Crisis- en herstelwet. Evaluatie procesrechtelijke bepalingen, Groningen: Vakgroep Bestuursrecht en Bestuurskunde 2012; A.T. Marseille, B.W.N. de Waard, K.J. de Graaf, P.C.E. van Ling, H.D. Tolsma & E.F. Verheul, Crisis- en herstelwet. Tweede evaluatie procesrechte- 4. Zie onder meer: Ch. Backes, Crisistijden voor de waarborgfunctie van het bestuursrecht? De algemeen bestuursrechtelijke aspecten van de Crisis- en herstelwet, NEDERLANDS JURISTENBLAD AFL. 1 7

8 Wetenschap konden verschaffen. Op basis van deze informatie is het mogelijk een beeld te schetsen van de effecten van die instrumenten en van de bijdrage van de Chw aan de uitvoering van infrastructurele projecten. 4. Directe effecten 4.1. Besluitvorming Drie bepalingen van hoofdstuk 1 Chw gaan over besluitvorming. Het zijn de artikelen 1.3 (verplichte vergewisplichtadviezen), 1.11 (versoepeling mer-plicht) en 1.10 Chw (opnieuw gebruik maken van eerder feitenonderzoek bij hernieuwde besluitvorming na een rechterlijke vernietiging). Over artikel 1.3 Chw kunnen we kort zijn. Wij hebben geen enkele aanwijzing dat bestuursorganen deze bepaling toepassen of dat de projecten profiteren van de gelding ervan. Zeker is dat er geen jurisprudentie over artikel 1.3 Chw bestaat. Het heeft er alle schijn van dat de toegevoegde waarde van deze bepaling voor de versnelling van projecten afwezig is. 16 Dat ligt anders bij artikel 1.11 Chw. Die bepaling houdt in dat als een milieueffectrapport (MER) wordt opgesteld in het kader van de voorbereiding van een besluit ter verwezenlijking van een project dat is opgenomen in Bijlage II bij de Chw, de initiatiefnemer niet verplicht is alternatieven voor dat project te onderzoeken en evenmin om bij de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) advies te vragen over het opgestelde MER. Mocht de initiatiefnemer wel onderzoek hebben gedaan naar de gevolgen voor het milieu van de redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven, dan verplicht de bepaling dat een schets wordt gegeven van de voornaamste alternatieven en de milieugevolgen daarvan. Wat is de waarde van artikel 1.11 Chw? Het vervallen van de verplichting alternatieven in het MER te onderzoeken heeft als gevolg dat het MER minder uitgebreid hoeft te zijn. Het vervallen van de verplichting advies bij de Commissie voor de m.e.r. te vragen, kan tijdwinst opleve- De vrijheid die artikel 1.11 Chw biedt om geen alternatieven te onderzoeken en om de Commissie m.e.r. niet om advies te vragen, betekent niet zonder meer dat een bestuursorgaan er verstandig aan doet die vrijheid te nemen 8 NEDERLANDS JURISTENBLAD AFL. 1

9 ren. Bij beide veronderstelde voordelen past een kanttekening. Weliswaar kan een MER zonder alternatievenonderzoek minder omvangrijk zijn dan een MER dat wel zo n onderzoek bevat, maar het is de vraag of dat ook betekent dat het totstandbrengen van het MER in kortere tijd kan gebeuren. Als de advisering door de Commissie m.e.r. gelijktijdig plaatsvindt met het ter inzage leggen van het MER, is de kans op vertraging minimaal: voor advisering door de Commissie m.e.r. staan zes weken, precies even lang als de termijn van terinzagelegging van het MER. 17 Tijdwinst wordt wel geboekt als de initiatiefnemer een MER heeft opgesteld waarover negatief zou zijn geadviseerd als het MER aan de Commissie m.e.r. ter toetsing zou zijn voorgelegd. Een MER dat onder de maat is, zal immers doorgaans worden aangepast; een MER waarover geen advies hoeft te worden gevraagd en waarover om die reden inderdaad geen advies wordt gevraagd, hoeft uiteraard niet te worden aangepast. Echter, ook hier past een kanttekening: als een besluit is gebaseerd op een ondermaats MER dat niet door de Commissie m.e.r. is getoetst, loopt het bestuursorgaan (en de initiatiefnemer, als het project niet door het bestuursorgaan is geïnitieerd) het risico dat dat besluit een beroep bij de bestuursrechter niet zal overleven. Al met al betekent de vrijheid die artikel 1.11 Chw biedt om geen alternatieven te onderzoeken en om de Commissie m.e.r. niet om advies te vragen, niet zonder meer dat een bestuursorgaan er verstandig aan doet die vrijheid te nemen. Uit een inventarisatie van de toepassing van artikel 1.11 Chw blijkt dat bestuursorganen ongeveer in de helft van de gevallen gewoon een alternatievenonderzoek verrichten en de Commissie m.e.r. raadplegen, ook al zijn ze daar niet toe verplicht. 18 Tot slot artikel 1.10 Chw. Dat biedt het bestuur, als de bestuursrechter een besluit vernietigt en het bestuursorgaan vervolgens een nieuw besluit moet nemen, onder voorwaarden de mogelijkheid het nieuwe besluit te baseren op feiten waarop het vernietigde besluit was gebaseerd. We zijn maar één uitspraak tegengekomen waarin de toepasselijkheid van die bepaling aan de orde is. 19 Aangenomen kan worden dat artikel 1.10 Chw het bestuur niet wezenlijk meer speelruimte biedt dan het had voordat die bepaling van kracht werd. 20 Bovendien komt het bestuur bij besluiten waarop de Chw van toepassing is maar af en toe voor de vraag te staan of het zich bij het nieuwe besluit opnieuw zal baseren op feiten (onderzoeksrapporten) waarop het zich bij het eerdere, vernietigde besluit had gebaseerd. De toepassing van de bestuurlijke lus speelt daarbij een rol, omdat in dat geval geen vernietiging plaatsvindt en artikel 1.10 Chw dus niet aan de orde is. Of het bestuursorgaan zich bij de hernieuwde besluitvorming mag baseren op oude gegevens zal dan bovendien blijken uit de tussenuitspraak waarin toepassing wordt gegeven aan de bestuurlijke lus. Het effect van artikel 1.10 Chw is dus verwaarloosbaar klein De procedure bij de bestuursrechter Het merendeel van de bepalingen van hoofdstuk 1 Chw betreft de procedure bij de bestuursrechter. Deels houden de bepalingen een beperking van de toegang in, deels zien ze op de verplichting van de rechter binnen zes maanden uitspraak te doen, deels beperken ze de reikwijdte van diens toetsing Beperking van de toegang Artikel 1.4 Chw bepaalt dat decentrale overheden en hun bestuursorganen geen beroep kunnen instellen tegen besluiten die niet tot hen zijn gericht en die afkomstig zijn van een bestuursorgaan van de centrale overheid. 21 Uit de interviews komt naar voren dat artikel 1.4 Chw geen populaire bepaling is en dat er nogal wat twijfel heerst over de effectiviteit ervan. Een rechtshulpverlener vertelde dat het bestuur altijd met een persoon die wel toegang heeft tot de procedure af kan spreken dat die beroep instelt en dat gezamenlijk wordt bepaald welke gronden zullen worden aangevoerd. Rechters merkten op dat het in zaken met veel appellanten niet uitmaakt of een decentrale overheid of een daartoe behorend bestuursorgaan wel of niet als appellant meeprocedeert. De gronden die het bestuur zou hebben aangevoerd, worden eigenlijk altijd wel door een of meerdere van de andere appellanten naar voren gebracht. Een ander, principieel bezwaar tegen artikel 1.4 Chw is dat het ongelijkheid creëert tussen de centrale overheid en andere overheden, zo werd gesteld. Bestuursorganen Het effect van de verplichting van de rechter om in Chw-zaken binnen zes maanden uitspraak te doen is onmiskenbaar van de centrale overheid kunnen onder de Chw beroep instellen tegen besluiten van andere overheden, bestuursorganen van lagere overheden kunnen dat niet tegen 16. Zie het advies van de Raad van State bij het wetvoorstel voor de Chw:, Kamerstukken II 2009/10, 32127, 4, p. 32. De Raad noemde de voorgestelde medegelding van art. 3:9 Awb voor niet wettelijk verplichte adviezen niet zinvol. In het eerste evaluatieonderzoek werd die typering weliswaar niet overtuigend bevonden, maar de verwachting van de onderzoekers over te verwachten mogelijke versnelling van de procedures was dezelfde als die van de Raad van State: negatief. Zie Marseille, De Waard e.a. 2012, p. 19 e.v. 17. Deze termijn wordt verlengd met vijf weken als de Commissie m.e.r. ook die zienswijzen bij haar toetsing betrekt, zoals voor 1 juli 2010 praktijk was. 18. Marseille, De Waard e.a. 2012, p ; Marseille, De Waard e.a. 2014, p ABRvS (vzr.), 17 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP M. Schreuder-Vlasblom, Rechtsbescherming en bestuurlijke voorprocedure, Deventer: Kluwer 2013, p Aanvankelijk verbood art. 1.4 Chw niet alleen dat bestuursorganen van de decentrale overheid opkwamen tegen besluiten van bestuursorganen van de centrale overheid, maar sloot het ook uit dat ze tegen elkaars besluiten opkwamen, tenzij ze geadresseerde van die besluiten waren. Per 25 april 2013 (de datum van de inwerkingtreding van de Wet permanent maken Chw) geldt het huidige art. 1.4 Chw. NEDERLANDS JURISTENBLAD AFL. 1 9

10 Wetenschap besluiten van bestuursorganen van de centrale overheid. Vertegenwoordigers van lagere overheden die dit naar voren brachten, erkenden volmondig dat overleg de voorkeur verdient boven het voeren van procedures, maar voegden daar aan toe dat als overleg mislukt en men het besluit dat inzet is van het overleg onrechtmatig acht, er ook voor overheidsorganen zelf de mogelijkheid moet zijn dat bij de bestuursrechter aan te vechten Versnelde behandeling Verplichting rechter binnen zes maanden uitspraak te doen Als beroep wordt ingesteld tegen een besluit waarop de instrumenten van hoofdstuk 1 Chw van toepassing zijn, moet de rechter binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak doen. Hoe goed doet de rechter het op dat punt? Naar de prestaties van de rechter kan op verschillende manieren worden gekeken. In de eerste plaats kan worden gekeken hoe vaak de rechter er in slaagt de termijn te halen. Als we ons beperken tot de zaken die de Afdeling in eerste en enige aanleg behandelt, kunnen we constateren dat de rechter er in 39% van de gevallen in slaagt binnen zes maanden met een uitspraak te komen. 22 Wordt gekeken naar de gemiddelde afhandelingsduur, dan wordt het beeld al positiever. Die betreft 7,5 maanden. In vergelijking met de afdoeningsduur van reguliere beroepen elf maanden is dat aanzienlijk sneller. Het beeld wordt nog positiever als wordt vergeleken tussen de eerste periode van de gelding van de Chw (tot half maart 2012) en de tweede periode (vanaf half maart 2012). In de eerste periode werd in 28% van de procedures binnen zes maanden op het beroep beslist, in de tweede periode in 43%. De gemiddelde afdoeningsduur daalde van 8,6 maanden 23 naar 7,4 maanden. 24 Het effect van de verplichting van de rechter om in Chw-zaken binnen zes maanden uitspraak te doen is onmiskenbaar. Chw-zaken worden beduidend sneller afgerond dan niet-chw-zaken. De rechter slaagt er weliswaar niet altijd in de termijn te halen, maar steeds vaker wel. Belangrijker nog is dat als de termijn niet wordt gehaald, de overschrijding veelal beperkt is. Wat is de waarde voor betrokkenen van een snelle uitspraak? De meerderheid van de vertegenwoordigers van bestuursorganen die we spraken vindt het vooral prettig dat ze de zekerheid hebben dat de procedure niet veel langer dan zes maanden zal duren. Als het instellen van beroep tegen een besluit betekent dat pas op de plaats moet worden gemaakt met de besluitvorming, weten ze op welk moment er waarschijnlijk zekerheid ontstaat over de status van het besluit. Daarnaast werd genoemd, zij het met minder nadruk, dat een snelle uitspraak een snelle voortgang van het project mogelijk maakt. Vaak werd daar aan toegevoegd dat, in het licht van de totale duur van de besluitvorming over projecten, een versnelling van drie à vier maanden (de winst die in Chw-zaken gemiddeld bij de rechter wordt geboekt) slechts een beperkte tijdwinst betekent. Een andere nuance betreft besluiten waarvoor geldt dat het aanhangig zijn van een procedure niet als consequentie heeft dat de uitvoering van het project vertraging oploopt. Een voorbeeld bieden tracébesluiten. Beroep daartegen leidt er niet toe dat de uitvoering van het project wordt opgeschort. Opschorting is pas aan de orde als het besluit, in reactie op een verzoek om voorlopige voorziening, wordt geschorst. Is een uitspraak op korte termijn niet nodig, dan gaan de nadelen van de versnelde procedure zwaarder wegen. Een van onze voor een bestuursorgaan werkzame gesprekspartners vertelde dat hij, zeker in procedures over tracébesluiten, graag wat langer op een uitspraak zou wachten, in ruil voor wat meer tijd om een verweerschrift te schrijven. Beperkte mogelijkheid indienen beroepsgronden Om de rechter in staat te stellen binnen zes maanden uitspraak te doen, moet de procedure zo efficiënt mogelijk verlopen. Daarom bepaalt de Chw dat de beroepsgronden voor het eind van de beroepstermijn moeten zijn ingediend (op straffe van niet-ontvankelijkheid en zonder een mogelijkheid van herstel als bedoeld in artikel 6:6 Awb, zie artikel 1.6 lid 2) en dat na afloop van de beroepstermijn geen beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd (artikel 1.6a). Afgaande op de uitspraken van de Afdeling leiden deze eisen nauwelijks tot problemen bij appellanten. Van de ruim 600 uitspraken die we in het kader van de twee evaluaties hebben bestudeerd, was er maar één die inhield dat het beroep niet-ontvankelijk was omdat binnen de beroepstermijn geen beroepsgronden waren aangevoerd. Het komt iets vaker voor dat de Afdeling beslist dat bepaalde beroepsgronden niet meer kunnen worden meegenomen bij de beoordeling van het beroep, omdat ze na het verstrijken van de beroepstermijn zijn ingediend. Tot half maart 2012 deed zich dit in 6% van de zaken voor, in de periode daarna in 4% van de zaken. Dat de beide bepalingen zo weinig worden toegepast, kan mede worden verklaard uit de opstelling van de Afdeling. Die heeft al snel uitgesproken dat als het bestuursorgaan in het bestreden besluit geen melding maakt van de toepasselijkheid van de Chw en van de consequenties daarvan voor het indienen van beroepsgronden, een appellant er niet op kan worden afgerekend dat hij buiten de termijn met gronden komt. 25 Van belang is voorts dat ruim drie maanden na de inwerkingtreding van de Chw, op 17 juli 2010, het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet in werking is getreden. In de artikelen 11 en 12 van dat Besluit is vastgelegd dat bij de bekendmaking van besluiten waarop hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing is, uitdrukkelijk moet worden aangegeven dat de beroepsgronden in het beroepschrift zelf moeten zijn opgenomen en nadien niet meer kunnen worden aangevuld en dat een beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend. Als de artikelen 11 en 12 van het Besluit onvoldoende zijn nageleefd, kan partijen niet worden tegengeworpen dat ze niet aan de verplichtingen van de Chw hebben voldaan. 26 Vertegenwoordigers van burgers en bestuursorganen zijn over geen van beide bepalingen onverdeeld positief. Rechtshulpverleners die voor burgers optreden, vinden het jammer dat ze geen pro forma beroepschrift meer kunnen indienen. Dat is vooral een probleem als ze vlak voor het verstrijken van de beroepstermijn door een appellant worden benaderd. Er is dan maar weinig tijd voor het opstellen van een beroepschrift waarin alle rele- 10 NEDERLANDS JURISTENBLAD AFL. 1

11 vante beroepsgronden zijn opgenomen. Dat probleem wordt soms opgelost door in het beroepschrift de beroepsgronden beknopt te omschrijven en ze in een later stadium nader toe te lichten. Maar dat is weer lastig voor het verwerende bestuursorgaan, omdat dat zijn verweerschrift baseert op de gronden zoals die in het beroepschrift naar voren zijn gebracht en zijn toegelicht. Voor wat betreft het verbod om na het verstrijken van de beroepstermijn nog gronden aan te voeren (artikel 1.6a Chw), is van belang hoe de rechter argumenten waar een appellant na afloop van de beroepstermijn mee komt, interpreteert. Beschouwt hij ze als nieuwe beroepsgronden, of als een nadere onderbouwing van eerder naar voren gebrachte gronden? Over de wijze waarop de rechters met deze bepaling omgaan, verschillen de meningen. Rechters benadrukten dat zij niet extra soepel zijn om de harde grens die artikel 1.6a Chw in theorie stelt, voor de praktijk te verzachten. Andere ervaringsdeskundigen hebben die indruk wel. Hoe het ook zij, de beperking van artikel 1.6a Chw leidt er slechts zelden toe dat aangevoerde beroepsgronden niet bij de beoordeling van het bestreden besluit worden betrokken. Kortere termijnen voor partijen De bestuursrechter behandelt een beroep tegen een besluit waarop hoofdstuk 1 Chw van toepassing is, versneld (artikel 1.6 lid 1). 27 Met name voor het bestuur zijn de termijnen krapper. Rechtshulpverleners die voor bestuursorganen optreden hebben vooral als er veel appellanten zijn, last van de korte termijn voor het indienen van het verweerschrift. In zaken met tientallen appellanten vergt het dat meerdere advocaten en hun medewerkers een gezamenlijke geconcentreerde actie ondernemen om binnen twee weken met een volledig verweerschrift te komen. Een rechtshulpverlener vertelde dat als een zaak met veel appellanten bij de Afdeling aanhangig wordt gemaakt, informeel contact met de Afdeling er toe leidt dat zodra er een beroepschrift binnen is, dit direct aan het verwerende bestuursorgaan ter beschikking wordt gesteld, ook al is de beroepstermijn nog niet verstreken. Het bestuur heeft daardoor vaak wat meer tijd dan de twee weken die het officieel voor het verweerschrift heeft. Kortere termijn voor de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) In omgevingsrechtelijke zaken wordt regelmatig advies ingewonnen bij de StAB. In Chw-zaken gebeurt dit in 5% van de gevallen. Artikel 1.6 lid 3 Chw stelt een termijn van twee maanden voor het onderzoek door de StAB. De gemiddelde duur van de advisering bedraagt 2,5 maanden. 28 Ondanks het feit dat de StAB in Chw-zaken relatief snel met haar advies komt, zorgt de inschakeling van deze adviseur voor een aanzienlijke verlenging van de doorlooptijd van Chw-procedures. Wordt de StAB om advies gevraagd, dan is de uitspraak er gemiddeld pas na 10,2 maanden. 29 In de interviews hebben we de vraag gesteld in hoeverre de termijnen voor de rechter en de StAB van invloed zijn op de mate waarin de StAB om advies wordt gevraagd en op de inhoud van de adviesaanvraag. De consensus was dat de termijn van zes maanden om uitspraak te doen zeker een rol speelt bij beslissingen van de Afdeling over de inschakeling van de StAB. Inschakeling van de StAB betekent zo goed als zeker dat er niet binnen zes maanden een uitspraak is. Opgemerkt werd voorts dat de vraagstelling aan de StAB veelal beperkter is dan in zaken waarop de Chw niet van toepassing is. Een voorbeeld biedt de zaak over de Buitenring Parkstad Limburg. 30 De StAB werd in die zaak om advies gevraagd, maar alleen over de geluidsaspecten. Door de vraagstelling te beperken, hoopte de Afdeling de vertraging binnen de perken te houden. Leidt het risico van vertraging ertoe dat de StAB in Chw-zaken minder wordt ingeschakeld dan in vergelijkbare andere zaken? Ter beantwoording van die vraag hebben we ons gericht op bestemmingsplanzaken. 31 In beide onderzoeksperioden (tot half maart 2012 en vanaf half maart 2012) is een verschil te zien tussen bestemmingsplanzaken waar de Chw wel en waar deze niet op van toepassing is. Is op een bestemmingsplanzaak de Chw niet van toepassing, dan is de kans groter dat de Afdeling bij de voorbereiding van de zaak de StAB om advies vraagt. Het verschil tussen beide categorieën zaken wordt wel kleiner. In de eerste periode werd in niet-chw-bestemmingsplanzaken drie keer zo vaak de StAB ingeschakeld als in Chw-bestemmingsplanzaken, in de tweede periode anderhalf keer zo vaak. Het verschil tussen de beide categorieën is in de eerste periode significant, in de tweede periode niet Beperking van de toetsing Bij invoering bevatte de Chw twee bepalingen die van invloed kunnen zijn op de toetsing van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De ene, artikel 1.5 Chw, bood de rechter ruimere mogelijkheden om gebreken in het bestreden besluit te passeren, de andere, artikel 1.9 Chw, 22. Marseille, De Waard e.a. 2014, p. 63 (af te leiden uit tabel 33). 23. Marseille, De Waard e.a. 2012, p. 125 (n = 107, 263 dagen is 8,6 maanden). 24. Marseille, De Waard e.a. 2014, p. 53 (n=315). 25. Zie Marseille, De Waard e.a. 2012, p Zie Marseille, De Waard e.a. 2012, p. 30, met verwijzing naar ABRvS 30 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU6359 (Wageningen). gegund voor het voldoen van het griffierecht (drie in plaats van vier weken), het bestuur voor het toezenden van de gedingstukken (één in plaats van vier weken) en voor het indienen van een verweerschrift (twee in plaats van vier weken). Voor het herstel van verzuimen die aan het beroepschrift kleven (behalve het ontbreken van gronden, want dat is direct fataal), krijgt de appellant drie in plaats van vier weken jaarverslag2012/cijfermatige%20bijlage%20jaarverslag% pdf. orde zijn. Een aanname bij de vergelijking tussen Chw-bestemmingsplanzaken en niet-chw-bestemmingsplanzaken is dat ze gemiddeld genomen in complexiteit niet voor elkaar onder doen, zodat er in beginsel in elk van de beide categorieën even veel (of weinig) zaken zijn waar aanleiding kan bestaan voor het inschakelen van de StAB. 32. Zie Marseille, De Waard e.a. 2012, p ; Marseille, De Waard e.a. 2014, p Marseille, De Waard e.a. 2014, p. 53; n= Uitspraken van 7 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU7002, JB 2012/45 m.nt. Teunissen. 31. Dit omdat een meer algemene vergelijking tussen Chw-zaken en niet-chw-zaken het risico in zich bergt dat de uitkomst daarvan mede wordt beïnvloed door verschillen in de aard van de besluiten die in de Chw-zaken en de niet-chw-zaken aan de 27. Aan appellanten wordt minder tijd NEDERLANDS JURISTENBLAD AFL. 1 11

12 Wetenschap De verruimde mogelijkheid van de rechter gebreken in het besluit door de vingers te zien, heeft geen consequenties voor de materiële uitkomst van de beoordeling van het bestreden besluit bevatte de relativiteitseis. Die houdt in dat een besluit niet reeds wordt vernietigd als dit in strijd is met een (on) geschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel; vereist is tevens dat die regel of dat beginsel kennelijk strekt ter bescherming van het belang van degene die zich er op beroept. Beide bepalingen zijn sinds 1 januari 2013 in de Awb opgenomen (als artikel 6:22 en 8:69a), waardoor ze over de volle breedte van het bestuursrecht gelden. 33 Voor beide bepalingen geldt dat het lastig is exact vast te stellen wat de precieze invloed is op de uitkomst van het beroep. Bij artikel 1.5 Chw (en het nieuwe artikel 6:22 Awb) is daarbij het volgende van belang. De bepaling heeft als functie te bevorderen dat geschillen bij de bestuursrechter zo veel mogelijk finaal worden beslecht. Het vertoont verwantschap met artikel 8:72 lid 3 sub a Awb. Het materiële effect van beide bepalingen is hetzelfde: het besluit waartegen het beroep zich richt, blijft zoals het is. Een verschil tussen de beide bevoegdheden van de rechter is dat bij toepassing van artikel 8:72 lid 3 sub a Awb het besluit wordt vernietigd maar de rechtsgevolgen in stand worden gelaten, terwijl bij toepassing van artikel 1.5 Chw, vernietiging achterwege blijft. Het grootste praktische verschil is dat toepassing van artikel 8:72 lid 3 sub a Awb impliceert dat de appellant in aanmerking komt voor vergoeding van proceskosten en griffierecht, terwijl dat bij toepassing van artikel 1.5 Chw een mogelijkheid, maar geen zekerheid is. Voorts is van belang dat in elke situatie waarin de rechter artikel 1.5 Chw kan toepassen, hij er ook voor zou kunnen kiezen artikel 8:72 lid 3 sub a Awb toe te passen, terwijl het omgekeerde niet steeds het geval is. Artikel 1.5 Chw betekent een verruiming van de mogelijkheid van de rechter gebreken in het bestreden besluit te passeren ten opzichte van artikel 6:22 Awb zoals dat op het moment van het inwerkingtreden van de Chw gold. Echter, de mogelijkheden van de rechter om het aangevochten besluit van het bestuur materieel in stand te laten, zijn niet vergroot. Van belang daarbij is dat blijkens de parlementaire geschiedenis voor artikel 1.5 Chw (en voor de nieuwe versie van artikel 6:22 Awb) geldt dat de rechter de bepaling niet mag hanteren indien niet valt uit te sluiten dat derden als gevolg van het gebrek zijn benadeeld. 34 Het verschil met de situatie voor invoering van de Chw is hoogstens dat artikel 1.5 Chw de rechter in meer situaties de mogelijkheid biedt vernietiging van het bestreden besluit achterwege te laten. Gebreken die vroeger tot vernietiging van het besluit leidden (ook al liet de rechter vervolgens de rechtsgevolgen ervan in stand), kan hij nu door de vingers zien. Kijken we naar de uitspraken van de Afdeling in Chw-zaken, dan is te zien dat in ongeveer één op de twintig gevallen toepassing wordt gegeven aan artikel 1.5 Chw (en, sinds 1 januari 2013, aan artikel 6:22 Awb). Voor zover dat tot gevolg heeft dat gebreken in het bestreden besluit worden gepasseerd die voorafgaand aan het inwerkingtreden van de Chw tot vernietiging van het bestreden besluit hadden geleid, kan worden aangenomen dat de rechter in de periode voordat de Chw van kracht was, had beslist de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. We kunnen derhalve aannemen dat de verruimde mogelijkheid van de rechter gebreken in het besluit door de vingers te zien, geen consequenties heeft voor de materiële uitkomst van de beoordeling van het bestreden besluit. Het is niet met zekerheid vast te stellen wat de precieze invloed is van de relativiteitseis op de uitkomst van het beroep. We kunnen hoogstens vaststellen in hoeverre mogelijk sprake is van invloed op de uitkomst van het beroep. Afgaande op de tekst van artikel 1.9 Chw/8:69a Awb zou verwacht kunnen worden dat de rechter eerst vaststelt of beroepsgronden zijn aangevoerd die tot vernietiging van het bestreden besluit moeten leiden, om vervolgens na te gaan of desondanks vanwege de relativiteitseis vernietiging achterwege moet blijven. In de eerste uitspraak waarin de Afdeling toepassing gaf aan de relativiteitseis, hanteerde ze die wijze van toetsen. 35 Duidelijk is dan dat vernietiging achterwege blijft vanwege de gelding van de relativiteitseis. Sindsdien kiest de Afdeling, en ook de andere bestuursrechters, voor een andere wijze van toetsing. Als de vraag aan de orde is of de relativiteitseis in de weg staat aan de vernietiging van een besluit, zijn er drie mogelijkheden. Bij de hieronder als eerste genoemde mogelijkheid stelt de rechter de toetsing aan de aangevoerde beroepsgronden voorop. Bij de tweede en derde mogelijkheid geeft de rechter voorrang aan behandeling van het relativiteitsvereiste: 1) de rechter constateert dat een bepaalde beroepsgrond niet kan slagen en dat de vraag of de relativiteitseis in de weg staat aan vernietiging, derhalve niet relevant is; 2) de rechter verwerpt de stelling dat de relativiteitseis in de weg staat aan vernietiging en betrekt de beroepsgrond bij de beoordeling van het bestreden besluit; 3) de rechter laat de beoordeling van de beroepsgrond achterwege, vanwege de relativiteitseis. Alleen in de derde situatie is denkbaar dat een besluit in stand blijft dat zou zijn vernietigd als de relativiteitseis niet had gegolden zij het slechts dan, als de procedure eindigt met de ongegrondverklaring van het beroep. Derhalve is alleen in de situatie dat de rechter een beroep ongegrond verklaart nadat hij heeft beslist dat hij vanwege de relativiteitseis een bepaalde beroepsgrond buiten beschouwing laat, mogelijk sprake van een situatie dat het bestuursorgaan het in stand blijven van diens besluit te danken heeft aan de gelding van de relativiteitseis. Hoe vaak is dat het geval? Dat is in de onderstaande tabel te zien. We maken weer een onderscheid tussen de periode waarop de eerste evaluatie van de Chw ziet (31 maart 12 NEDERLANDS JURISTENBLAD AFL. 1

13 Niet is gebleken dat de bepaling die de toegang van bestuursorganen tot de bestuursrechter beperkt, er toe leidt dat bestuursorganen niet meer met hun grieven tegen besluiten van andere bestuursorganen bij de bestuursrechter terecht kunnen 2010 tot 15 maart 2012) en de periode waarop de tweede evaluatie van de Chw betrekking heeft (15 maart 2012 tot en met 31 december 2013) zeker invloed mogelijik invloed geen invloed Tabel 1: Invloed relativiteitseis op de uitkomst van het beroep (%) 36 Tussen de beide perioden zijn geen noemenswaardige verschillen. Afgezien van de ene zaak in de eerste periode waarvan zeker is dat de relativiteitseis van invloed is op de uitkomst van de procedure, geldt voor ongeveer 10% van de Chw-procedures (11% in de eerste periode, 9% in de tweede) dat de relativiteitseis mogelijk van invloed is op de uitkomst van de procedure. Hoe vaak daadwerkelijk sprake is van de situatie dat een besluit in stand blijft dat zonder gelding van de relativiteitseis zou zijn vernietigd, valt niet te zeggen. Om daar een schatting over te doen, zou per zaak moeten worden nagegaan of de beroepsgrond die de rechter bij zijn beoordeling buiten beschouwing heeft gelaten, tot de vernietiging van het besluit zou hebben geleid als de rechter besluit wel aan die grond had getoetst. Op basis van een dergelijke exercitie kan het effect van de relativiteitseis nauwkeuriger worden ingeschat, zij het nog steeds met de nodige slagen om de arm Conclusie Het direct effect van de Chw-bepalingen over de procedure bij de rechter laat zich als volgt samenvatten. Niet is gebleken dat de bepaling die de toegang van bestuursorganen tot de bestuursrechter beperkt, er toe leidt dat bestuursorganen niet meer met hun grieven tegen besluiten van andere bestuursorganen bij de bestuursrechter terecht kunnen. De verplichting voor de rechter om binnen zes maanden met een uitspraak te komen, heeft wel tot enige versnelling van de procedure geleid, maar heeft er ook voor gezorgd dat procederen voor partijen omslachtiger is geworden en tevens dat de rechter voor wat betreft het gebruik van zijn onderzoeksbevoegdheden soms pas op de plaats maakt. Het effect van de beperking van de rechterlijke toetsing met name vanwege de introductie van de relativiteitseis is moeilijk vast te stellen, maar significant. In ongeveer één op de tien zaken worden niet alle tegen een bepaald besluit aangevoerde beroepsgronden bij de beoordeling daarvan betrokken. De consequentie daarvan voor de uitkomst van het beroep is ongewis. 5. Beoogd indirect effect Hiervoor hebben we een beeld gegeven van de werking van de bepalingen van hoofdstuk 1 Chw, maar duidelijk is nog niet geworden in hoeverre het daarmee beoogde (indirecte) effect ook is bereikt. De hamvraag is en blijft: leidt de Chw er toe dat projecten sneller worden gerealiseerd? In de beide evaluatieonderzoeken is voor in totaal ruim 60 besluiten onderzocht wat het effect is van de toepasselijkheid van de instrumenten van hoofdstuk 1 Chw op de snelheid waarmee de projecten ter uitvoering waarvan die besluiten zijn genomen, worden gerealiseerd. De onderzochte projecten betroffen onder andere bestemmingsplannen ten behoeve van woningbouw, windmolenparken, dijkversterkingsprojecten, wegenprojecten, een aardgastransportleiding en een hoogspanningsverbinding. Over al deze projecten zijn procedures gevoerd bij de Afdeling als rechter in eerste en enige aanleg. Als de Afdeling met een voor de overheid gunstige uitspraak komt, kan het project van start. Is de procedure door de toepasselijkheid van de Chw sneller verlopen, dan kan sneller worden begonnen met de uitvoering. Van 59 besluiten kon worden vastgesteld of dat het geval was. Een noodzakelijke voorwaarde voor versnelling is ten eerste dat de beroepsprocedure sneller is verlopen dan vergelijkbare procedures (dat was veelal het geval) en ten tweede dat als consequentie van de beroepsprocedure is gewacht met de start van het project, of dat de uitvoering van het project is opgeschort, en tevens dat direct na de uitspraak de uitvoering van het project is gestart of hervat. Dat eerste was veelal het geval, het tweede nogal eens niet. Bovendien kwam het regelmatig voor dat al was begonnen met de uitvoering van een project en de procedure bij de rechter geen reden was die op te schorten. Het blijkt dat slechts in iets meer dan een derde van de onderzochte zaken (21 van de 59) sprake is van een iets snellere start van het project dankzij een snellere uitspraak van de rechter. Het beoogde indirecte effect van de instrumenten van hoofdstuk 1 Chw is derhalve zeer bescheiden. 33. Vanwege het overgangsrecht neemt het aantal procedures waarin de bestuursrechter toepassing geeft aan het relativiteitsvereiste slechts langzaam toe. Zie: N. Verheij, Het overgangsrecht bij het nieuwe algemeen bestuursrecht, JBplus 2013, p Zie Kamerstukken II 2009/10, 32127, 3, p. 46. Daarover Marseille, De Waard e.a. 2012, p ABRvS 19 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP1352 (Brummens Elzenbos), AB 2011/47 m.nt. De Gier en De Waard, JB 2011/48 m.nt. Heldeweg, M&R 2011/86 m.nt. De Graaf en Jans. 36. Er is alleen naar zaken gekeken waarin de rechter een inhoudelijk oordeel heeft geveld. Zie daarover: Marseille, De Waard e.a. 2012, p Aantal zaken: : 155; : 447. NEDERLANDS JURISTENBLAD AFL. 1 13

14 Wetenschap 6. Neveneffecten? Dat het met een wet beoogde doel wordt gerealiseerd, betekent niet per definitie dat de wet een succes is. Onbedoelde en onvoorziene neveneffecten kunnen afbreuk doen aan het effect dat met de wet is beoogd. Voorafgaand aan de invoering van de Chw werd gevreesd dat die ten koste zou gaan van de kwaliteit van besluitvorming door bestuur en rechter. Voorts werd gevreesd dat de verplichting van de bestuursrechter om in Chwzaken snel met een uitspraak te komen, tot vertraging in de behandeling van andere zaken zou leiden. Was die vrees gegrond en hebben zich nog andere onbedoelde effecten voorgedaan? Het feit dat de Afdeling verplicht is Chw-zaken met voorrang te behandelen, leidt er toe dat de behandeling van andere zaken langer duurt 6.1. Afname juridische kwaliteit? Over de drie bepalingen over de bestuurlijke besluitvorming kunnen we kort zijn: artikel 1.3 Chw wordt niet toegepast, artikel 1.10 Chw sorteert geen effect. Artikel 1.11 Chw (versoepeling verplichting uitbrengen milieueffectrapportage) wordt wel toegepast. Bestuursorganen zijn echter voorzichtig, waardoor geen sprake lijkt van negatieve consequenties voor de juridische kwaliteit van de besluitvorming. Bij de rechterlijke oordeelsvorming liggen de zaken ingewikkelder. Als de rechter een of meer van de Chwbepalingen toepast (bijvoorbeeld: een beroepsgrond buiten beschouwing laat omdat die te laat is aangevoerd) en zijn uitspraak vervolgens inhoudt dat het aangevochten besluit in stand blijft, heeft dit als consequentie dat het betreffende besluit de rechterlijke toetsing overleeft, waar dit mogelijk niet was gebeurd als deze bepaling(en) niet had(den) gegolden. De analyse van de Chw-uitspraken van de Afdeling en de interviews met ervaringsdeskundigen geven geen aanleiding te veronderstellen dat de toepassing van het instrumentarium van meer dan marginale invloed is op de uitkomst van de procedures. Een uitzondering vormt de relativiteitseis. Die beperkt in een substantieel aantal Chw-zaken de toetsing door de rechter van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. In één op de tien zaken die de Afdeling in eerste aanleg beoordeelt is dit aan de orde. Hoe vaak besluiten in stand blijven die zouden zijn vernietigd als de relativiteitseis niet had gegolden, is ongewis. Dat het met enige regelmaat gebeurt, is zo goed als zeker. voorrang te behandelen, er toe leidt dat de behandeling van andere zaken langer duurt. Degenen die bij de uitvoering van de Chw zijn betrokken, gaan er derhalve van uit dat sprake is van verdringing. Is daadwerkelijk sprake van het veronderstelde verdringingseffect? Ter beantwoording van die vraag hebben we de afhandelingsduur van bestemmingsplanzaken waarop de Chw van toepassing is (en dus binnen zes maanden uitspraak moet volgen) vergeleken met die waarop de Chw niet van toepassing is. In onderstaande figuur is het resultaat van die vergelijking te zien lente 12 herfst 12 lente Chwbestemmingsplan niet-chwbestemmingsplan Figuur 1: Afdoeningstermijn bestemmingsplanzaken (in maanden) De figuur laat zien dat bij beide categorieën zaken de afdoeningstermijn in ongeveer gelijke mate afneemt. In elke volgende periode neemt de afhandeling van Chw-bestemmingsplanzaken minder tijd in beslag, maar hetzelfde geldt voor de niet-chw-bestemmingsplanzaken. Uit de vergelijking blijkt derhalve niet dat sprake is van verdringing. Of sprake is van verdringing, kan ook worden onderzocht door over een groter aantal jaren de afdoeningstermijn van verschillende soorten door de Afdeling in eerste en enige aanleg behandelde zaken met elkaar te vergelijken. Het resultaat van die vergelijking is in figuur 2 te zien. Figuur 2: Afdoeningstermijn verschillende categorieën zaken (in maanden) Omgeving Chw Figuur 2 geeft nog minder aanleiding om te veronderstellen dat sprake is van verdringing dan figuur 1. Tot 2011 neemt de afdoeningstermijn van omgevingsrechtelijke zaken toe, tussen 2011 en 2012 blijft die gelijk, tussen 2012 en 2013 neemt die duidelijk af. Voor Chw-zaken geldt dat de afdoeningstermijn tussen 2011 en 2012 ongeveer gelijk blijft en tussen 2012 en 2013 afneemt, maar minder sterk dan die van de omgevingsrechtelijke zaken. Al met al duidt geen van de twee figuren er op dat de verplichting Chw-zaken binnen zes maanden af te doen ten koste gaat de afhandelingsduur van andere zaken Verdringing? Bijna alle ervaringsdeskundigen die wij spraken, merkten op dat het feit dat de Afdeling verplicht is Chw-zaken met 6.3. Onderbenutting en ontwijking De instrumenten van hoofdstuk 1 Chw kunnen alleen effect sorteren als de gebruikers van hun bestaan op de 14 NEDERLANDS JURISTENBLAD AFL. 1

15 hoogte zijn en ze deze ook willen toepassen. Dat is niet altijd het geval. Allereerst komt het regelmatig voor dat een bestuursorgaan zich niet realiseert dat op een besluit de Chw van toepassing is, zodat de besluitvorming vereenvoudigd kan plaatsvinden, een eventueel beroep versneld wordt afgedaan en de rechter het besluit minder indringend toetst. Voor de besluiten die voor infrastructurele projecten het meest essentieel zijn (bijvoorbeeld: de vaststelling van een bestemmingsplan ter realisering van woningbouw), wordt veelal wel onderkend dat ze onder de Chw vallen, maar niet voor een substantieel aantal (uitvoerings)besluiten waarvoor evenzeer geldt dat de Chw er op van toepassing is. Daarnaast komt het voor dat een bestuursorgaan zich wel realiseert dat de Chw van toepassing is, maar er bewust van afziet de Chw toe te passen. Soms gebeurt het om te voorkomen dat personen die bezwaar hebben tegen het project het idee krijgen dat de overheid van de Chw wil profiteren om het project op een gemakkelijke manier te realiseren, soms omdat het bestuursorgaan geen bijzondere haast heeft met het project. Onbekend is hoe vaak het voorkomt dat bestuursorganen niet onderkennen dat op besluiten die ze nemen de Chw van toepassing is, of dat ze het wel onderkennen maar er verder geen werk van maken. Een indicatie biedt het aantal beroepszaken waarvan de rechter door eigen onderzoek (en niet doordat het besluit waartegen het beroep zich richt vermeldt dat de Chw van toepassing is) vaststelt dat de Chw van toepassing is. Zoals hiervoor al aan de orde was, zijn bestuursorganen verplicht om, als de Chw van toepassing is, dat in het betreffende besluit te vermelden. 37 Uit interviews kwam naar voren dat in één op de drie Chwzaken de toepasselijkheid niet blijkt uit de vermelding daarvan in het bestreden besluit, maar pas in de loop van de procedure bij de Afdeling wordt vastgesteld. Het valt op dat de Afdeling niet zwaar inzet op het onderzoek naar de toepasselijkheid van de Chw. Denkbaar zou zijn dat de Afdeling (vanwege het feit dat zij, als de Chw van toepassing is, binnen zes maanden op het beroep moet beslissen) bij binnenkomst van elk (hoger) beroep ambtshalve onderzoekt of de Chw van toepassing is. Dat gebeurt niet. Bij het inboeken van de zaak door de administratie wordt slechts gekeken of het bestreden besluit (of de aangevochten uitspraak) vermeldt dat de Chw van toepassing is. Is dat niet het geval, dan wordt er van uitgegaan dat de Chw niet van toepassing is en wordt de zaak ook niet versneld behandeld. In een aantal gevallen blijkt bij de inhoudelijke voorbereiding van de zaak dat de Chw van toepassing is. Is dat het geval, dan wordt dit aan partijen bericht en kan het bestuursorgaan alsnog profiteren van de beperkte rechterlijke beoordeling (met name van de relativiteitseis, die ambtshalve wordt toegepast). De kans dat de zes-maanden uitspraaktermijn wordt gehaald, is dan echter tot bijna nul gereduceerd, omdat de zaak niet vanaf het begin van de procedure versneld is behandeld. Uit interviews bij de Afdeling bleek dat er bewust voor is gekozen om niet aan het begin van elke procedure ambtshalve te onderzoeken of op het (hoger) beroep de Chw van toepassing is. Benadrukt werd dat het de verantwoordelijkheid van het bestuur is om op eigen initiatief vast te stellen of Chw-bepalingen van toepassing zijn. Geen van de vertegenwoordigers van bestuursorganen en rechtshulpverleners die wij spraken, zei moeite te hebben met deze opstelling. Dat verbaast niet, gezien de pragmatische houding die bestuursorganen met betrekking tot de toepasselijkheid van de Chw aannemen. Denkt een bestuursorgaan er van te kunnen profiteren, dan wordt onderzocht of de wet van toepassing is; ziet het bestuur het voordeel niet, dan laat het de Chw links liggen. 7. Conclusie We maken tot slot kort de balans op. Noch de hoop, noch de vrees die de invoering van de Chw begeleidden, zijn bewaarheid geworden. Het positieve effect van de Chw op de realisatie van infrastructurele projecten is weinig meer dan nul, het negatieve effect op de juridische kwaliteit van de bestuurlijke en rechterlijke besluitvorming weinig Het doel van de Chw is lastig te realiseren met behulp van wetgeving die ingrijpt op procedures van besluitvorming en rechtsbescherming minder dan nul. Ook al is het directe effect van de instrumenten van hoofdstuk Chw substantieel (Chw-procedures verlopen duidelijk sneller dan niet-chw-procedures), het beoogde effect van de Chw is verwaarloosbaar klein. Een uitzondering zou de relativiteitseis kunnen vormen. Het precieze effect daarvan hebben we niet kunnen vaststellen, maar zeker is dat die in een substantieel aantal zaken beslissend kan zijn voor de uitkomst van de procedure. Is dat het geval, dan is dat steeds in het voordeel van het bestuur. Het effect van de relativiteitseis verdient dan ook nader onderzoek. Maar voor het overige blijkt uit de beide evaluatieonderzoeken vooral dat het door de wetgever oorspronkelijk geformuleerde doel van de Chw (kort gesteld: het stimuleren van de economie) lastig is te realiseren met behulp van wetgeving die ingrijpt op procedures van besluitvorming en rechtsbescherming. Het is niet reëel al te hoge verwachtingen te koesteren over wat wetgeving op dat punt vermag. Terughoudendheid met het initiëren van met de Chw vergelijkbare wetgeving is dan ook geboden. 37. Art. 11, 12 Besluit uitvoering Chw. NEDERLANDS JURISTENBLAD AFL. 1 15

16 3 Praktijk De redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsbeoefenaar in het tuchtrecht Maurice Mooibroek 1 De auteur signaleert dat tuchtrechters kennelijk steeds vaker menen dat toetsing aan de tuchtmaatstaf neerkomt op de norm van de redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot. De auteur herkent hierin de civielrechtelijke beroepsaansprakelijkheidsnorm en betoogt dat met een dergelijke tuchtrechtelijke beoordeling een stap wordt gezet in de richting van een technisch georiënteerd tuchtrecht. 1. Inleiding Zowel de civiele rechter als de tuchtrechter kunnen het handelen van een beroepsbeoefenaar beoordelen, hetgeen zij ieder aan de hand van hun eigen maatstaf doen. Civielrechtelijk moet de beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid betrachten van een redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot. 2 Tuchtrechtelijk dient een beroepsbeoefenaar niet in strijd te handelen met de voor zijn beroep geldende tuchtnorm: zo dient de medicus te handelen overeenkomstig de zorg die hij behoort te betrachten tegenover de patiënt of diens naaste betrekkingen dan wel te zorgen dat hij het belang van een goede individuele gezondheidszorg niet schaadt. 3 Daarnaast dient een advocaat zich (om tuchtrechtelijk vrijuit te gaan) te onthouden van handelen in strijd met de zorg die hij als advocaat behoort te betrachten ten opzichte van (kortweg) de rechtszoekende, dan wel enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. 4 Opvallend is dat deze tuchtrechtelijke normen en de civielrechtelijke beroepsaansprakelijkheidsnorm taalkundig erg op elkaar lijken en de indruk wekken dat zij in wezen op hetzelfde neerkomen. Toch maakt de Hoge Raad een principiële scheiding tussen deze normen, samenhangend met de verschillende doelstellingen die door de tuchtprocedure onderscheidenlijk de civiele procedure worden behartigd. 5 In het tuchtrecht staat het algemeen belang voorop dat de maatschappij heeft bij de handhaving van de kwaliteit van de beroepsuitoefening, terwijl het civiele recht strekt tot het behartigen van het individuele belang van de procederende partij(en). Behoudens vanwege de in de tuchtprocedure geldende andere bewijsregels, neemt de Hoge Raad daarom aan dat een tuchtrechtelijk oordeel niet doorslaggevend is voor het oordeel over de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de beroepsbeoefenaar. De advocatuurlijke en medische tuchtcolleges toetsen het beroepsmatig handelen tegenwoordig regelmatig aan de hand van de al langer in het civiele recht gehanteerde maatstaf van redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot. Aangezien zij een eigen maatstaf hebben, namelijk de tuchtnorm, ligt zo n toetsing niet zonder meer voor de hand. In deze bijdrage zal ik ingaan op de betekenis die deze ontwikkeling volgens mij heeft voor de aard van de tuchtrechtelijke toetsing en de doorwerking van een tuchtrechtelijke uitspraak in een beroepsaansprakelijkheidsprocedure. 2. De civielrechtelijke en tuchtrechtelijke normen Het civielrechtelijke criterium van redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot, dat de Hoge Raad aanvaardde in het arrest Speeckaert vs. Gradener, betreft een volle en geen marginale toetsing van het handelen van de beroepsbeoefenaar. 6 Volgens dit criterium moet de dienstverlening van voldoende kwaliteit zijn. 7 Het begrip dienstverlening dient daarbij niet ruim te worden opgevat: het gaat alleen om de core business van de beroepsbeoefenaar; om alle handelingen waarvoor zijn expertise is ingeroepen en die met de inhoudelijke behandeling van de zaak (of de gezondheidstoestand van de patiënt) te maken hebben. In hoeverre verschilt de civielrechtelijke norm nu wezenlijk van de tuchtrechtelijke norm? Verondersteld wordt wel dat de toetsing aan de tuchtrechtelijke norm, anders dan de civielrechtelijke, veeleer een moreel waardeoordeel inhoudt 8 waarbij persoonlijke laakbaarheid van de beroepsbeoefenaar voorop staat. 9 Ik denk dat een wezenlijk verschil dat tussen de tuchtrechtelijke en civielrechtelijke norm bestaat gelegen is in een verschil in reikwijdte van het begrip dienstverlening. Bij toetsing aan de tuchtnorm moet de in beginsel ethische vraag worden beantwoord of de beroepsbeoefenaar 16 NEDERLANDS JURISTENBLAD AFL. 1

17 zich bij zijn dienstverlening behoorlijk heeft gedragen. Het begrip behoorlijkheid werd aan het begin van de vorige eeuw begrepen in het licht van de belangen van de (eer van de) beroepsstand, en pas later in het licht van het algemeen belang dat bij een goede beroepsuitoefening is gediend. Om zo n ethische vraag te kunnen beantwoorden past, anders dan bij toetsing aan de civielrechtelijke norm, in beginsel een ruime uitleg van het begrip dienstverlening : dit betreft niet alleen de core business, maar ook de in het licht van die core business meer als randzaken aan te merken gedragingen (bijvoorbeeld de bejegening). 10, 11 Voor zover toetsing aan de tuchtnorm ziet op de technische aspecten van de dienstverlening jegens de client/patiënt (is sprake van een fout in de core business?), is deze toetsing door de jaren heen steeds dichter tegen de civielrechtelijke norm aan komen te liggen. Aanvankelijk was die toetsing slechts marginaal. Immers, aan het begin van de twintigste eeuw was tuchtrechtelijk laakbaar het handelen in strijd met de waardigheid van de stand dan wel vertrouwensondermijnend handelen. 12 Thans is ook, kortgezegd, het niet voldoende zorgvuldig handelen jegens de cliënt/patiënt tuchtrechtelijk laakbaar. Bij dat laatste past logischerwijs een minder marginale toetsing van de door de beroepsbeoefenaar geleverde core business. Bij toetsing aan de tuchtnorm moet de in beginsel ethische vraag worden beantwoord of de beroepsbeoefenaar zich bij zijn dienstverlening behoorlijk heeft gedragen 3. Tuchtrechtelijke norm: ingevuld met de maatstaf van redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot Voordat ik toekom aan de beantwoording van de vraag hoe het hanteren door de tuchtrechter van de redelijk handelend en redelijk bekwaam -maatstaf moet worden begrepen, is van belang helderheid te krijgen over hetgeen een tuchtrechter met redelijk handelend en redelijk bekwaam voor ogen heeft. Wil hij echt de civielrechtelijke maatstaf voor beroepsaansprakelijkheid aanhouden en beoogt hij daarmee een niet marginale toetsing van de core business? De redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot zou in dat verband een verfijning van de (algemene) tuchtnorm zijn. Inderdaad is sprake van gelijkstelling met de civielrechtelijke beroepsaansprakelijkheidsnorm, zoals uit hierna te behandelen jurisprudentie van advocatuurlijke en medische tuchtcolleges blijkt Advocatuur Het Hof van Discipline heeft in een recente beslissing ter zake van zijn beoordeling van de wijze waarop een advocaat een zaak heeft behandeld de core business van de advocaat het gebruik van de Speeckaert vs. Gradenermaatstaf geïntroduceerd: Met de raad is het hof van oordeel dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst, maar bij zijn beoordeling rekening houdt met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. 13 Het verschil tussen deze beslissing van het hof met eerdere tuchtrechtelijke jurisprudentie is dat het met deze beslissing duidelijk maakt meer te onderzoeken dan alleen de vraag of de advocaat kennelijk onjuist is opgetreden of heeft geadviseerd. 14 De kwaliteit van de core-dienstverlening wordt immers nu in volle omvang getoetst, waarbij Auteur 1. Mr. M.F. Mooibroek is werkzaam bij Boekel de Nerée NV. De auteur dankt mr. H. Uhlenbroek voor haar commentaar op de concept-versie van dit artikel. Notaris Y) en HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2080 (La Vie d Or). nis van de Wet BIG. Kamerstukken II 1987/88, 19522, 7 (MvA), p. 96 ( Tal van facetten van zorg ethische, technische, economische, communicatieve e.d. worden door de [tucht]normen bestreken ) en Kamerstukken II 1985/86, 19522, 3 (MvT), p. 74 (waar opgemerkt wordt dat de tuchtrechter bij toetsing aan de tuchtnormen rekening kan houden met de gedragsregels, de stand van de wetenschap en maatschappelijke zorgvuldigheidsnormen). 11. Vergelijk ook de restcategorie die de tuchtnormen bestrijken: handelen/nalaten in strijd met het belang van een goede individuele gezondheidszorg (art. 47 lid 1 sub b Wet BIG) en handelen/nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt (art. 46, laatste gedeelte eerste zin Advocatenwet). 12. Art. 46 Advocatenwet (oud) en art. 1 Medische Tuchtwet 1928 (wet van 2 juli 1928, Stb. 222). 6. HR 9 november 1990, NJ 1991/26 (Speeckaert vs. Gradener), r.o Zie nader E.A.L. van Emden & M. de Haan, Beroepsaansprakelijkheid, Recht en Praktijk, Contracten en Aansprakelijkheidsrecht, Deventer: Kluwer 2014, p. 15 e.v. 8. J.S.L.A.W.B. Roes, Wat is tuchtrecht?, WPNR 2008, p.922. Noten 2. HR 9 november 1990, NJ 1991/26 (Speeckaert vs. Gradener). 3. Art. 47 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. 4. Art. 46 Advocatenwet. 5. Zie onder meer HR 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0690 (Portielje vs. 13. HvD 20 september 2013 ECLI:NL:TAHVD:2013:260, r.o Bijv. RvD Amsterdam 15 juli 2013, ECLI:NL:TADRAMS:2013:30, r.o R.P.J.L. Tjittes, Samenloop van tuchtrecht, strafrecht en privaatrecht bij beroepsaansprakelijkheid, AA 1995 (2), p Zie vooral de parlementaire geschiede- NEDERLANDS JURISTENBLAD AFL. 1 17

18 Praktijk Chris Gomersall / Alamy het hof als maatstaf neemt de zorgvuldigheid van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. Ook komt voor dat indien aan de tuchtprocedure een civiele procedure voorafging, de tuchtrechter overweegt dat in beide procedures dezelfde criteria zijn gehanteerd. 15 Deze ontwikkeling past bij de opmerking van de voorzitter van het Hof van Discipline de dienstverlening van de tuchtrechtelijk aangeklaagde advocaat sinds 2013 meer dan marginaal [te] toetsen, hetgeen ertoe zou leiden dat er voor de klager ook wat meer te halen is bij de tuchtrechter dan in het verleden. 16 Steeds vaker verschijnt de redelijk handelend en redelijk bekwame advocaat in de (advocaten-)tuchtrechtelijke jurisprudentie. 17 Steeds vaker verschijnt de redelijk handelend en redelijk bekwame advocaat in de tuchtrechtelijke jurisprudentie 3.2. De medische tuchtcolleges Al in 2003 overwoog het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg dat het bij toetsing aan de medische tuchtnorm enerzijds ging om het criterium van de redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot en anderzijds ging het om de vraag of de medicus klaagster al dan niet onheus had bejegend. 18 Behalve dat dus de vraag moest worden beantwoord of de medicus uit enig technisch oogpunt een fout had gemaakt (de core business van de medicus: had hij meer onderzoek moeten doen en een betere verslaglegging moeten aanhouden?; de redelijk handelend en redelijk bekwame medicus), speelde de bejegening van de patiënte (het ethische oogpunt; het bredere begrip van dienstverlening ) ook een zij het aparte rol bij de toetsing aan de algemene tuchtnorm. Uit verschillende uitspraken blijkt vervolgens ook dat de medische tuchtrechter met de redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot een volledige gelijkschakeling van de tuchtrechtelijke norm en de civielrechtelijke norm beoogt. Zo merkte het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) Amsterdam in zijn beslissing van 10 november 2009 op dat: Waar het (tuchtrechtelijk en civielrechtelijk) om gaat is of verweerder, als redelijk handelend en redelijk 18 NEDERLANDS JURISTENBLAD AFL. 1

19 bekwaam chirurg, heeft gehandeld binnen de redelijke en gebruikelijke grenzen die in 2004 door de 19, 20 beroepsgroep werden gehanteerd. Toetsing aan de medische tuchtnorm betreft dus ook een volle toetsing van gewraakte geneeskundige handelingen. 21 Inmiddels wordt door de medische tuchtcolleges steeds meer gesproken van de redelijk handelend en redelijk bekwaam fysiotherapeut, gynaecoloog, psychotherapeut enz Naar een technisch georiënteerd tuchtrecht? Het is de vraag in welk kader de ontwikkeling kan worden geplaatst waarbij de advocatuurlijke en medische tuchtcolleges bij de beoordeling van de core-dienstverlening hun toetsing steeds vaker met zoveel woorden aan die van de civiele rechter gelijkstellen. Geen sprake is van een ontwikkeling naar een zuiver technisch tuchtrecht, waarbij de tuchtrechter slechts core-dienstverlening beoordeelt en waarbij waardigheid van de stand of vertrouwensondermijning in het geheel geen rol speelt. Een voorbeeld van dit technische tuchtrecht 23 betreft volgens Verpaalen dat van de Schepenwet: 24 het gaat daar immers slechts om de vraag wat van iemand in zijn functie van kapitein mag worden verwacht, en in het geheel niet of degene de beroepseer of het vertrouwen in de voor zover hem bekend niet bestaande stand der kapiteins heeft geschonden. De aspecten van standseer en vertrouwensondermijning zijn bij de toetsing aan de advocaten- en medische tuchtnorm echter nooit van het toneel verdwenen. Wel kan worden geconstateerd dat het opduiken van de civielrechtelijke maatstaf van de redelijk handelend en redelijk bekwame beroepsbeoefenaar in het tuchtrecht een voorlopig sluitstuk is van de ontwikkeling om de door de beroepsbeoefenaar geleverde core-dienstverlening steeds minder marginaal te toetsen. In dit verband kan van het advocatentuchtrecht en het medisch tuchtrecht worden gezegd dat zij zich hebben ontwikkeld tot technisch georiënteerd tuchtrecht, omdat daar een nietmarginale toetsing van de core-dienstverlening (is een technische beroepsfout gemaakt?) meer centraal is komen te staan. 5. De civielrechtelijke consequenties van een technisch georiënteerde tuchtrechtelijke toetsing Een tuchtrechtelijke uitspraak kan in een civielrechtelijke procedure worden ingebracht als bewijsmiddel dat de beroepsbeoefenaar al dan niet een fout heeft gemaakt. Hoewel de civiele rechter zijn oordeel in het licht van het tuchtrechtelijke oordeel begrijpelijk moet maken, 25 is hij volgens de Hoge Raad niet eraan gebonden, onder meer omdat hij aan een andere maatstaf toetst hetgeen samenhangt met de verschillende doelstellingen van het tuchtrecht en het civiele recht. 26 Het onderscheid in doelstellingen valt uiteraard niet te ontkennen, maar dat derhalve steeds sprake zou zijn van wezenlijk verschillende normen in beide procedures kan mijns inziens niet in elk concreet geval worden volgehouden. Om te bepalen in hoeverre in een concrete situatie 1. gesproken kan worden van andere maatstaven en 2. welke motiveringsplicht dit voor de civiele rechter met zich brengt indien hij van een tuchtrechtelijk oordeel wil afwijken, kan de volgende leidraad worden aangehouden: 1. Dezelfde maatstaf Indien de tuchtrechter de door de beroepsbeoefenaar geleverde core-dienstverlening in volle omvang heeft getoetst, dan dient uitgangspunt te zijn dat in zo n geval toetsing aan de tuchtrechtelijke norm en toetsing aan de civielrechtelijke zorgvuldigheidsnorm op hetzelfde neerkomt. Een dergelijke technische toetsing staat buiten kijf indien de tuchtrechter de redelijk handelend en redelijk bekwaam - maatstaf heeft aangehouden. De tuchtrechtelijke norm is dan immers verfijnd met een (van oorsprong) civielrechtelijke norm. In deze situatie dient overwogen te worden dat de zorgvuldigheidsnorm waaraan de tuchtrechter heeft getoetst niet in relevante mate afwijkt van de civielrechtelijke beroepsaansprakelijkheidsnorm 27 of dat sprake is van wezenlijk dezelfde norm. 28 Een dergelijke vereenzelviging van normen is niet onwenselijk gelet op de rechtszekerheid (heldere en logische uitleg van de inhoud van normen). 29 Consequentie hiervan zou dan niet zijn dat het voor de civiele rechter praktisch onmogelijk wordt om van een tuchtrechtelijk oordeel af te wijken, maar slechts dat in deze situatie het andere maatstaven -argument logischerwijs niet meer kan worden gebruikt om van een tuchtrechtelijk oordeel af te wijken. De normen komen in deze situa- 15. RvD s-hertogenbosch 21 mei 2012, ECLI:NL:TADRSHE:YA2922, r.o J. van Dijk, Te weinig stimulans om te klagen (interview), Mr. 2013, afl. 4/5, p. 74. Bevestigd in: Q. Falger, Inhoudelijker toetsing van de kwaliteit van de dienstverlening (interview), Jaarverslag HvD en RvD 2013, p Zie: RvD Amsterdam 11 maart 2014, ECLI:NL:TADRAMS:2014:68; RvD Limburg 16 december 2013, ECLI:NL:TADRSHE:2013:177; RvD Amsterdam 20 augustus 2013, ECLI:NL:TADRAMS:2013:59, r.o. 5.2; RvD Amsterdam 28 oktober 2013, ECLI:NL:TADRAMS:2013:138, r.o. 4.2; RvD Amsterdam 22 april 2014, ECLI:NL:TADRAMS:2014:110, r.o. 4.1 jo CTG 15 mei 2003 (zk.nr ), r.o RTG Amsterdam 10 november 2009, ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0021, r.o Zie recentelijk: RTG Amsterdam 11 maart 2014, ECLI:NL:TGZRAMS:2014:39, r.o. 5.1; RTG s-gravenhage 6 mei 2014, ECLI:NL:TGZRSGR:2014:52, r.o Zie daarover ook de opmerking van Q. Falger, Inhoudelijker toetsing van de kwaliteit van de dienstverlening (interview), Jaarverslag HvD en RvD 2013, p ( in het medisch tuchtrecht vindt die inhoudelijker toets al plaats ). ECLI:NL:HR:2002:AE1532 (Telfout). 22. Bijv. CTG 14 maart 2013, ECLI:NL:TGZ:CTG:YG2706; RTG Zwolle 11 augustus 2011, ECLI:NL:TGZRZWO:YG1277; RTG Zwolle 28 maart 2014, ECLI:NL:TGZRZWO:2014: Zie nader voor het begrip technisch tuchtrecht : O.A.C. Verpaalen, Zijn nadere wetgevende voorzieningen op het gebied van het tuchtrecht en het tuchtprocesrecht wenselijk? Preadvies, Handelingen 1971 der Nederlandse Juristen-Vereniging, deel 2 (hierna: Verpaalen 1971), p. 72 e.v. 24. Verpaalen 1971, p HR 12 juli 2002, 26. HR 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0690 (Portielje vs. Notaris Y). 27. Rb. Arnhem 4 april 2007, JA , r.o Rb. Rotterdam 28 maart 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BW4612, r.o Zie ook: R.W.M. Giard, Oordelen over personenschade veroorzaakt door diagnostische fouten, TVP 2014, p. 18 (zorgplichten art. 7:453 BW en art. 47 Wet BIG in essentie hetzelfde ). 29. Vergelijk R.P.Wijne, Aansprakelijkheid voor zorggerelateerde schade (diss. Rotterdam), Deventer: BJu 2013, p. 68. NEDERLANDS JURISTENBLAD AFL. 1 19

20 Praktijk Het tuchtrechtelijk oordeel heeft dan, met betrekking tot de vraag of een beroepsfout is gemaakt, in de civiele procedure als een soort deskundigenrapport te gelden tie immers op hetzelfde neer. Het door deskundige vakgenoten gegeven tuchtrechtelijk oordeel heeft dan, met betrekking tot de vraag of een beroepsfout is gemaakt, in de civiele procedure als een soort deskundigenrapport te gelden. De civiele rechter blijft bevoegd de(zelfde) norm anders in te vullen c.q. van het tuchtrechtelijk oordeel af te wijken, bijvoorbeeld doordat hij tot een andere feitenvaststelling komt of vastgestelde feiten anders weegt. 30 De civiele rechter heeft daarbij zeker indien de tuchtrechter spreekt van ernstig laakbaar handelen 31 of de tuchtklacht ongegrond heeft verklaard 32 een motiveringsplicht, waarbij hij kenbaar dient te maken op welke inhoudelijke gronden hij van het tuchtrechtelijk oordeel afwijkt. 2. Andere maatstaven In andere situaties verschillen de maatstaven die in de tuchtrechtelijke en civielrechtelijke procedure worden gehanteerd wezenlijk van elkaar. Dat is ten eerste het geval indien de tuchtrechter moet oordelen of de tuchtnorm is geschonden wegens vermeend (ethisch) onbetamelijk handelen dan wel kenbaar heeft gemaakt primair erop te hebben gelet of het vertrouwen in of de eer van de stand is geschaad. Onderwerp van toetsing is hier immers de dienstverlening in brede zin. In beginsel ligt dan, anders dan bij toetsing aan de civielrechtelijke norm, geen focus bij een beoordeling in volle omvang van de core-dienstverlening. 33 De tuchtrechtelijke norm kan dan gelet op de (ethische) onbetamelijkheid strenger zijn dan de civielrechtelijke norm. 34 Ten tweede is denkbaar dat hoewel ook de tuchtrechter de dienstverlening in volle omvang heeft getoetst de gedraging van de beroepsbeoefenaar een laakbaarheid betreft die vanuit het oogpunt van de behartiging van het algemene belang van een goede kwaliteit van de beroepsuitoefening door de tuchtrechter bestraft dient te worden, maar civielrechtelijk te licht is om te spreken van onrechtmatigheid. 35 Ten slotte is een mogelijkheid dat tuchtrechtelijk geen sprake is van persoonlijke laakbaarheid van de beroepsbeoefenaar, maar civielrechtelijk het gewraakte handelen (of nalaten) krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt (artikel 6:162 lid 3 BW). Consequentie van een van de onder dit kopje genoemde situaties is dat hier het andere maatstaf -argument op zichzelf voldoende rechtvaardiging kan (blijven) vormen voor de civiele rechter om van een tuchtrechtelijk oordeel af te wijken. 6. Besluit Een andere vraag is of het wel de bedoeling is dat de tuchtrechter voor zijn maatstaf aansluiting zoekt bij de civielrechtelijke beroepsaansprakelijkheidsnorm. Enerzijds kan men daar kritisch over zijn: worden met deze wijze van toetsing niet quasi-privaatrechtelijke verhoudingen tussen de beroepsbeoefenaar en zijn cliënt/patient beoordeeld, precies tegen de bedoeling van de wetgever in? 36 Anderzijds kan de aansluiting simpelweg gezien worden als een erkenning door de tuchtrechter van het feit dat wanneer hij de core-dienstverlening in volle omvang toetst deze feitelijk niet in relevante mate verschilt van toetsing aan de civielrechtelijke zorgvuldigheidsnorm. 30. Vergelijk Rb. Noord-Holland 23 oktober 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:9804, r.o Vergelijk conclusie bij H. Uhlenbroek & M.F. Mooibroek, De betekenis van een tuchtrechtelijk oordeel voor de beroepsaansprakelijkheid overschat?, AV&S 2013, p Vergelijk Hof Arnhem-Leeuwarden 24 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9927, r.o. 3.6, waarin het hof overwoog dat aan een tuchtrechtelijk oordeel niet zomaar voorbij gegaan kon worden, zeker niet wanneer de tuchtrechter de klacht ongegrond heeft verklaard. 33. Vergelijk HR 3 oktober 1997, NJ 1998/9, waarin de Ereraad van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde enkel tuchtrechtelijk laakbaar achtte de bejegening door de dierenarts van de koper van een paard en in de daarop volgende procedure om schadevergoeding de civiele rechter had overwogen dat zulks derhalve niet zag op het onderzoek van het paard als zodanig. 34. Zie ook de stelling van A. Hammerstein, Tuchtrecht mag afwijken van burgerlijk recht, WPNR 2012, p , die het in de kern aanvaardbaar acht dat, gelet op de eer en het aanzien van het notarisambt, de tuchtrechter een strengere maatstaf dan de civiele rechter aanhoudt. 35. Bijv. Rb. Arnhem 20 oktober 2004, ECLI:NL:RBARN:2004:AR Kamerstukken II 1981/82, 16094, 6 (MvA Advocatenwet), p. 3-4 en Kamerstukken II 1987/88, 19522, 7, (MvA Wet BIG) p NEDERLANDS JURISTENBLAD AFL. 1

De Crisis- en herstelwet Marseille, Bert; de Waard, B.W.N.; de Graaf, K.J.; van Ling, P.C.E.; Tolsma, Hanna; Verheul, Emil

De Crisis- en herstelwet Marseille, Bert; de Waard, B.W.N.; de Graaf, K.J.; van Ling, P.C.E.; Tolsma, Hanna; Verheul, Emil University of Groningen De Crisis- en herstelwet Marseille, Bert; de Waard, B.W.N.; de Graaf, K.J.; van Ling, P.C.E.; Tolsma, Hanna; Verheul, Emil Published in: Nederlands Juristenblad NJB IMPORTANT NOTE:

Nadere informatie

Crisis- en herstelwet: tweede evaluatie procesrechtelijke bepalingen

Crisis- en herstelwet: tweede evaluatie procesrechtelijke bepalingen Crisis- en herstelwet: tweede evaluatie procesrechtelijke bepalingen Leesvervangende samenvatting Inleiding Op 31 maart 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. De Chw heeft als doel

Nadere informatie

Crisis- en herstelwet: tweede evaluatie procesrechtelijke bepalingen

Crisis- en herstelwet: tweede evaluatie procesrechtelijke bepalingen Crisis- en herstelwet: tweede evaluatie procesrechtelijke bepalingen 17 april 2014 Vakgroep Bestuursrecht en Bestuurskunde van de Rijksuniversiteit Groningen Departement Publiekrecht, Encyclopedie en Rechtsgeschiedenis

Nadere informatie

Datum 09 februari 2018 Onderwerp Evaluatie van het relativiteitsvereiste en het passeren van gebreken (Algemene wet bestuursrecht)

Datum 09 februari 2018 Onderwerp Evaluatie van het relativiteitsvereiste en het passeren van gebreken (Algemene wet bestuursrecht) 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal I Vergaderjaar 2017-2018 32 450 Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht

Nadere informatie

Petra Vries Trainingen. Het Nieuwe Procederen bij de bestuursrechter. de wijzigingen in de Awb

Petra Vries Trainingen. Het Nieuwe Procederen bij de bestuursrechter. de wijzigingen in de Awb Het Nieuwe Procederen bij de bestuursrechter & de wijzigingen in de Awb Introductie Dit document is een bijlage bij de presentatie over Het Nieuwe Procederen bij de bestuursrechter. Hierin bespreek ik

Nadere informatie

DEEL III. Het bestuursprocesrecht

DEEL III. Het bestuursprocesrecht DEEL III Het bestuursprocesrecht Inleiding op deel III In het voorgaande deel is het regelsysteem van art. 48 (oud) Rv besproken voor zover dit relevant was voor art. 8:69 lid 2 en 3 Awb. In dit deel

Nadere informatie

M.e.r. is altijd in beweging. Marcel Soppe

M.e.r. is altijd in beweging. Marcel Soppe M.e.r. is altijd in beweging Marcel Soppe Actuele ontwikkelingen milieueffectrapportage Onderwerpen: - Ontwikkelingen in wet- en regelgeving - Ontwikkelingen in jurisprudentie - M.e.r.-gebreken - M.e.r.-

Nadere informatie

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 09 februari 2018 Onderwerp Evaluatie van de bestuurlijke lus

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 09 februari 2018 Onderwerp Evaluatie van de bestuurlijke lus 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2013:1522

ECLI:NL:RVS:2013:1522 ECLI:NL:RVS:2013:1522 Instantie Raad van State Datum uitspraak 16-10-2013 Datum publicatie 16-10-2013 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201206838/1/A3 Bestuursrecht Tussenuitspraak

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2017 2018 31 352 Voorstel van wet van de leden Vermeij, Koopmans en Neppérus tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met een regeling voor herstel

Nadere informatie

Crisis- en herstelwet Marseille, Bert; de Waard, B.W.N.; de Graaf, K.J.; van Ling, P.C.E.; Tolsma, Hanna; Verheul, Emil

Crisis- en herstelwet Marseille, Bert; de Waard, B.W.N.; de Graaf, K.J.; van Ling, P.C.E.; Tolsma, Hanna; Verheul, Emil University of Groningen Crisis- en herstelwet Marseille, Bert; de Waard, B.W.N.; de Graaf, K.J.; van Ling, P.C.E.; Tolsma, Hanna; Verheul, Emil IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's

Nadere informatie

De bestuursrechter en de bestuurlijke lus

De bestuursrechter en de bestuurlijke lus De bestuursrechter en de bestuurlijke lus Prof. dr. A.J.C. de Moor-van Vugt 3-4-2014 pag. 1 Einde Afdeling bestuursrechtspraak? Regeerakkoord : De Raad van State wordt gesplitst in een rechtsprekend deel

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2015:3233

ECLI:NL:RVS:2015:3233 ECLI:NL:RVS:2015:3233 Instantie Raad van State Datum uitspraak 21-10-2015 Datum publicatie 21-10-2015 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201500429/1/A2 Eerste

Nadere informatie

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 1

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 1 De Minister van Verkeer en Waterstaat Ir. C.M.P.S. Eurlings Postbus 20906 2500 EX Den Haag datum 12 maart 2008 contactpersoon mw. mr. R.M. Driessen doorkiesnummer 070-361 9852 faxnummer 070-361 9746 e-mail

Nadere informatie

»Samenvatting. Wetsbepaling(en): AWB artikel 3:15, AWB artikel 6:13 Ook gepubliceerd in: ECLI:NL:RVS:2016:99, JIN 2016/116, JOM 2016/505

»Samenvatting. Wetsbepaling(en): AWB artikel 3:15, AWB artikel 6:13 Ook gepubliceerd in: ECLI:NL:RVS:2016:99, JIN 2016/116, JOM 2016/505 JB2016/45 RvS, 20-01-2016, nr. 201504247/1/A4, ECLI:NL:RVS:2016:99 Plaatsingsplan van ondergrondse restafvalcontainers, Zienswijze, indienen, Zienswijze, indienen via website, Bewijs indiening, Bewijslast

Nadere informatie

b e z w a a r m a k e n

b e z w a a r m a k e n bezwaar maken In de gemeente Westland worden voortdurend besluiten genomen. Deze besluiten kunnen gevolgen hebben voor uw woon- en leefsituatie. Daarom is het in de wet geregeld dat u bezwaar kunt maken

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:CRVB:2017:2833 ECLI:NL:CRVB:2017:2833 Instantie Datum uitspraak 09-08-2017 Datum publicatie 18-08-2017 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 15/8007 ZVW Socialezekerheidsrecht

Nadere informatie

VNG Juridische 2-daagse. Actualiteiten Awb Liesbeth Berkouwer 11 oktober 2011

VNG Juridische 2-daagse. Actualiteiten Awb Liesbeth Berkouwer 11 oktober 2011 VNG Juridische 2-daagse Actualiteiten Awb Liesbeth Berkouwer Liesbeth.berkouwer@kvdl.nl 11 oktober 2011 Programma Finale geschilbeslechting - toepassing 8:72 - bestuurlijke lus - zaaksdifferentiatie Wetsvoorstel

Nadere informatie

Beslissing op bezwaar

Beslissing op bezwaar Beslissing op bezwaar Kenmerk: 700087/701936 Betreft: Beslissing op het bezwaar inzake het besluit op het ontheffingsverzoek van T-Mobile Netherlands BV met kenmerk 666340/688335. Het Commissariaat voor

Nadere informatie

VMR Actualiteiten. Actualiteiten bestuurs(proces)recht. Kars de Graaf faculteit rechtsgeleerdheid

VMR Actualiteiten. Actualiteiten bestuurs(proces)recht. Kars de Graaf faculteit rechtsgeleerdheid Datum 29-03-2012 1 VMR Actualiteiten Actualiteiten bestuurs(proces)recht Kars de Graaf k.j.de.graaf@rug.nl 050 363 5787 Algemeen belanghebbende Datum 29-03-2012 2 Herinnert u zich deze nog? Vz. ABRvS 31

Nadere informatie

Actualiteiten rechtspraak bestuursprocesrecht. 2 september :00 uur - 17:00 uur Online

Actualiteiten rechtspraak bestuursprocesrecht. 2 september :00 uur - 17:00 uur Online Actualiteiten rechtspraak bestuursprocesrecht 2 september 2015 16:00 uur - 17:00 uur Online Wat gaan we doen: rechtspraak over.. 1. De 3 B s (bestuursorgaan-, belanghebbende- en besluitbegrip) 2. Schadevergoeding

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

ECLI:NL:CRVB:2013:2879 ECLI:NL:CRVB:2013:2879 Instantie Datum uitspraak 17-12-2013 Datum publicatie 19-12-2013 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 13-211 WWB Socialezekerheidsrecht

Nadere informatie

University of Groningen. Het bestuursprocesrecht van de Crisis- en herstelwet Marseille, Bert; de Graaf, K.J.; Jansen, F.J.

University of Groningen. Het bestuursprocesrecht van de Crisis- en herstelwet Marseille, Bert; de Graaf, K.J.; Jansen, F.J. University of Groningen Het bestuursprocesrecht van de Crisis- en herstelwet Marseille, Bert; de Graaf, K.J.; Jansen, F.J. Published in: Nederlands Juristenblad IMPORTANT NOTE: You are advised to consult

Nadere informatie

ECGR/U201300637 Lbr. 13/058

ECGR/U201300637 Lbr. 13/058 Brief aan de leden T.a.v. het college en de raad informatiecentrum tel. (070) 373 8393 betreft Schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten uw kenmerk ons kenmerk ECGR/U201300637 Lbr. 13/058 bijlage(n)

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201201003/1/V4. Datum uitspraak: 3 oktober 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak rnet toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

Uniformiteit in termijnen? Sneller en beter?

Uniformiteit in termijnen? Sneller en beter? Uniformiteit in termijnen? Sneller en beter? Mr. C.G.J.M. Termaat* 1 Inleiding Het wetsvoorstel voor de nieuwe Omgevingswet (hierna: Omgevingswet) van 16 juni jl. heeft inmiddels alweer de nodige aandacht

Nadere informatie

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Wetgeving Algemene wet bestuursrecht Artikel 1:3 1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 2. Onder beschikking

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 200705297/1. Datum uitspraak: 31 januari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

Inhoud. Te behandelen onderwerpen: 1. Onlosmakelijke samenhang

Inhoud. Te behandelen onderwerpen: 1. Onlosmakelijke samenhang Inhoud Te behandelen onderwerpen: 1. Onlosmakelijke samenhang 2. Grondslag aanvraag omgevingsvergunning voor artikel 2.1 lid 1 onder e- activiteiten (milieu) 3. OBM en milieuneutrale verandering 4. Overig

Nadere informatie

Uitgebreide inhoudsopgave

Uitgebreide inhoudsopgave Uitgebreide inhoudsopgave Woord vooraf 5 Verkorte inhoudsopgave 7 Uitgebreide inhoudsopgave 9 Lijst van afkortingen 17 1 Plaatsbepaling rechtsbescherming 21 1.1 Inleiding 21 1.2 Bestuursrechtelijke geschillen

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad van State 201200615/1/V4. Datum uitspraak: 13 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Datum 27 januari 2016 ECLI:NL:RVS:2016:155

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Datum 27 januari 2016 ECLI:NL:RVS:2016:155 M en R 2016 afl. 5 Eventuele toekomstige gaswinning hoeft niet te worden betrokken bij de beoordeling of in verband met de exploratieboring een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Instantie Afdeling

Nadere informatie

Bezwaar tegen een beslissing van de gemeente. (versie 01/04/2013)

Bezwaar tegen een beslissing van de gemeente. (versie 01/04/2013) Bezwaar tegen een beslissing van de gemeente (versie 01/04/2013) Stel u vraagt een vergunning aan bij de gemeente en deze wordt geweigerd of uw buren hebben een vergunning gekregen voor het bouwen van

Nadere informatie

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het college van burgemeester en wethouders van Halderberge. Datum: 24 mei 2013. Rapportnummer: 2013/057

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het college van burgemeester en wethouders van Halderberge. Datum: 24 mei 2013. Rapportnummer: 2013/057 Rapport Rapport betreffende een klacht over het college van burgemeester en wethouders van Halderberge Datum: 24 mei 2013 Rapportnummer: 2013/057 2 Klacht Verzoeker, een advocaat, klaagt erover dat het

Nadere informatie

Actualiteiten bestuurs(proces)recht

Actualiteiten bestuurs(proces)recht Datum 20-03-2013 1 Actualiteiten bestuurs(proces)recht VMR Actualiteitendag 2013 Kars de Graaf E: k.j.de.graaf@rug.nl T: 050 363 5787 Datum 20-03-2013 2 Aangenomen wetgeving Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding

Nadere informatie

Uit: Jurisprudentie Gemeente, 14 mei 2014 (JG. 2014/40)

Uit: Jurisprudentie Gemeente, 14 mei 2014 (JG. 2014/40) Uit: Jurisprudentie Gemeente, 14 mei 2014 (JG. 2014/40) Noot bij: Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 14 mei 2014, 201303996/1/A3 en ECLI:NL:RVS:2014:1708 door: I.M. van der Heijden en E.E.

Nadere informatie

Noot van de commissie: Ook hier blijkt weer dat externe veiligheid ook een kwestie van overwogen ruimtelijke ordening is

Noot van de commissie: Ook hier blijkt weer dat externe veiligheid ook een kwestie van overwogen ruimtelijke ordening is Essentie uitspraak: Het bestemmingsplan maakt uitbreiding van een tankstation niet mogelijk. De milieuvergunning mag, vanwege het ruimtelijke feit, worden geweigerd. De gemeente is niet verplicht om het

Nadere informatie

Reglement bezwaarprocedure SVWN

Reglement bezwaarprocedure SVWN Reglement bezwaarprocedure SVWN Stichting Visitatie Woningcorporaties Nederland Versie 1.0, vastgesteld 15 december 2015 1/10 Inhoud Begripsbepalingen... 3 De bezwaarcommissie... 3 Procedure... 4 Voorbereiden

Nadere informatie

Rb. Noord-Holland, , HAA 13/1804, ECLI:NL:RBNHO:2013:12968, BR Mr. J.M. Janse van Mantgem. Tijdelijke omgevingsvergunning

Rb. Noord-Holland, , HAA 13/1804, ECLI:NL:RBNHO:2013:12968, BR Mr. J.M. Janse van Mantgem. Tijdelijke omgevingsvergunning Rb. Noord-Holland, 31-12-2013, HAA 13/1804, ECLI:NL:RBNHO:2013:12968, BR Mr. J.M. Janse van Mantgem Tijdelijke omgevingsvergunning Tijdelijke omgevingsvergunning Omgevingsvergunning met instandhoudingstermijn

Nadere informatie

Beoordeling Bevindingen

Beoordeling Bevindingen Rapport 2 h2>klacht Verzoeker klaagt erover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan hem als advocaat een machtiging van zijn cliënt heeft gevraagd om stukken bij de IND te kunnen opvragen,

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201112017/1/V2. Datum uitspraak: 4 januari 2013 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het

Nadere informatie

voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak

voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak Aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie De heer mr. dr. K.H.D.M. Dijkhoff Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Betreft: consultatieverzoek naar aanleiding

Nadere informatie

AKD Gemeentedag 2014 Prof. mr. G.A. van der Veen Rotterdam 20 maart 2014

AKD Gemeentedag 2014 Prof. mr. G.A. van der Veen Rotterdam 20 maart 2014 AKD Gemeentedag 2014 15 maanden Wet aanpassing bestuursprocesrecht Prof. mr. G.A. van der Veen Advocaat bestuursrecht/omgevingsrecht AKD Advocaten en notarissen Rotterdam Bijzonder hoogleraar milieurecht

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 467 Oprichting van het College voor de rechten van de mens (Wet College voor de rechten van de mens) Nr. 9 AMENDEMENT VAN HET LID HEIJNEN Ontvangen

Nadere informatie

Beslissing op bezwaar

Beslissing op bezwaar Beslissing op bezwaar Kenmerk: 26407/2011016537 Betreft: beslissing op bezwaar inzake het besluit tot openbaarmaking van het besluit van 13 september 2011 betreffende aanvraag toestemming ex artikel 3.1,

Nadere informatie

In beroep in belastingzaken (oktober 2015) In beroep gaan De behandeling van de zaak In beroep gaan Hoe stelt u beroep in cassatie in U stelt beroep

In beroep in belastingzaken (oktober 2015) In beroep gaan De behandeling van de zaak In beroep gaan Hoe stelt u beroep in cassatie in U stelt beroep In beroep in belastingzaken (oktober 2015) In beroep gaan De behandeling van de zaak In beroep gaan Hoe stelt u beroep in cassatie in U stelt beroep in cassatie in door bij de Hoge Raad een beroepschrift

Nadere informatie

Mandaat en delegatie. mr. M.C. de Voogd

Mandaat en delegatie. mr. M.C. de Voogd Mandaat en delegatie mr. M.C. de Voogd Artikel 1:1 Awb 1. Onder bestuursorgaan wordt verstaan: a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of b. een ander persoon of college,

Nadere informatie

HC 5, 14 mei 2019, Uitspraak. Tijdige en finale geschilbeslechting.

HC 5, 14 mei 2019, Uitspraak. Tijdige en finale geschilbeslechting. HC 5, 14 mei 2019, Uitspraak. Tijdige en finale geschilbeslechting. In dit hoorcollege wordt de uitspraak van de bestuursrechter besproken, de instrumenten die de bestuursrechter tot zijn beschikking heeft

Nadere informatie

Evaluatie artikel 8:69a Awb en artikel 6:22 Awb Een onderzoek naar het relativiteitsvereiste en het passeren van gebreken in de (rechts)praktijk

Evaluatie artikel 8:69a Awb en artikel 6:22 Awb Een onderzoek naar het relativiteitsvereiste en het passeren van gebreken in de (rechts)praktijk Evaluatie artikel 8:69a Awb en artikel 6:22 Awb Een onderzoek naar het relativiteitsvereiste en het passeren van gebreken in de (rechts)praktijk A.G.A. Nijmeijer (RU) B.J. Schueler (UU) F.A.G. Groothuijse

Nadere informatie

Bezwaar maken - hoe en wat

Bezwaar maken - hoe en wat Bezwaar maken - hoe en wat Als een bestuursorgaan een besluit heeft genomen, dan staat onder dat besluit vaak dat daartegen bezwaar kan worden gemaakt. Maar hoe gaat dat eigenlijk in zijn werk? Hoe maak

Nadere informatie

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/293

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/293 Rapport Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/293 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie hem in de beschikking van 25 februari 2004 op zijn bezwaarschrift

Nadere informatie

tegen een besluit Adressen en telefoonnummers Bezoekadres Gemeentekantoor Oranjeplein 1, Pijnacker Postadres Postbus 1, 2640 AA Pijnacker

tegen een besluit Adressen en telefoonnummers Bezoekadres Gemeentekantoor Oranjeplein 1, Pijnacker Postadres Postbus 1, 2640 AA Pijnacker Adressen en telefoonnummers Bezoekadres Gemeentekantoor Oranjeplein 1, Pijnacker Postadres Postbus 1, 2640 AA Pijnacker Telefoon 015-362 62 62 Uitgave gemeente Pijnacker-Nootdorp, november 2007 Bezwaar

Nadere informatie

1)estuursreclaqirA,IL

1)estuursreclaqirA,IL Raad vanstate 1)estuursreclaqirA,IL Raad van de gemeente Hof van Twente Postbus 54 7470 AB GOOR Gemeente Hof van Twente [Nr: [Afdeling: Bvo: a / nee lingekomen: 2 JULI 2015 Kopie aan: Archief: \N / NR

Nadere informatie

Naar aanleiding van de beslissing van de gemeente van 16 maart 2007 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman.

Naar aanleiding van de beslissing van de gemeente van 16 maart 2007 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman. Rapport 2 h2>klacht Verzoekster had een aanvraag ingediend om een WVG-voorziening, die de gemeente Wageningen had afgewezen, en het bezwaar dat verzoekster hiertegen had ingesteld, had de gemeente ongegrond

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2016:606

ECLI:NL:CRVB:2016:606 ECLI:NL:CRVB:2016:606 Instantie Datum uitspraak 29-02-2016 Datum publicatie 29-02-2016 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 13/6413 AW Bestuursrecht

Nadere informatie

Beslissing op bezwaar

Beslissing op bezwaar Beslissing op bezwaar Kenmerk: 631501/645034 Betreft: Beslissing op bezwaar Sapphire Media International B.V. Het Commissariaat voor de Media, gezien het besluit van 10 juni 2014, verzonden op 19 juni

Nadere informatie

University of Groningen

University of Groningen University of Groningen Tussenrapportage evaluatieonderzoek procesrechtelijke bepalingen Crisis- en herstelwet; artikel 1.6 en artikel 1.9 Chw Marseille, Bert; de Graaf, K.J.; Jansen, F.J. IMPORTANT NOTE:

Nadere informatie

jurisprudentiële fundamenten meer dan veertig jaar geleden zijn gelegd 2, bevestigd en versterkt.

jurisprudentiële fundamenten meer dan veertig jaar geleden zijn gelegd 2, bevestigd en versterkt. Discussienota van het Hof van Justitie van de Europese Unie over bepaalde aspecten van de toetreding van de Europese Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele

Nadere informatie

B en W Adviesnota ADVIES. Ja, na informeren van betrokkenen. Beslissing op bezwaar

B en W Adviesnota ADVIES. Ja, na informeren van betrokkenen. Beslissing op bezwaar B en W Adviesnota Onderwerp Beslissing op bezwaar Zaaknummer Teammanager Ingrid Starmans B & W datum 2 september 2019 Afdeling/Team Wonen Werken en Leven/Vergunningverlening Toezicht Handhaving Naam steller

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694

ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694 ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694 Instantie Datum uitspraak 25-07-2007 Datum publicatie 02-08-2007 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 05-4212 WVG Bestuursrecht

Nadere informatie

M.G.O. de Lange. 1 C.L.G.F.H. Albers, De Gemeentestem, Het wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht, 2011/50.

M.G.O. de Lange. 1 C.L.G.F.H. Albers, De Gemeentestem, Het wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht, 2011/50. M.G.O. de Lange Wet aanpassing bestuursprocesrecht In deze korte bijdrage een bespreking van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (hierna: Wab). Beoogd is een contourschets, waarin een aantal highlights

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2014:3463

ECLI:NL:CRVB:2014:3463 ECLI:NL:CRVB:2014:3463 Instantie Datum uitspraak 21-10-2014 Datum publicatie 28-10-2014 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 12-3170

Nadere informatie

Hoofdstuk 2. Algemene bepalingen behandeling bezwaarschriften

Hoofdstuk 2. Algemene bepalingen behandeling bezwaarschriften Besluit van het algemeen bestuur van Aqualysis houdende de vaststelling van regels inzake het behandelen van bezwaarschriften(regeling behandeling bezwaarschriften Aqualysis 2014) Het algemeen bestuur

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201100976/1/V2. Datum uitspraak: 18 september 201 2 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2015:872

ECLI:NL:CRVB:2015:872 ECLI:NL:CRVB:2015:872 Instantie Datum uitspraak 24-03-2015 Datum publicatie 25-03-2015 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 14-2865 WWB Socialezekerheidsrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284 ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284 Instantie Datum uitspraak 28-03-2007 Datum publicatie 05-04-2007 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 04-5151 WAO Bestuursrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ2099

ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ2099 ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ2099 Instantie Datum uitspraak 19-04-2011 Datum publicatie 21-04-2011 Rechtbank 's-hertogenbosch Zaaknummer AWB 10-1012 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Bestuursrecht

Nadere informatie

CVDR. Nr. CVDR367404_1. Coördinatieverordening gemeente Maastricht. 14 maart Officiële uitgave van Maastricht.

CVDR. Nr. CVDR367404_1. Coördinatieverordening gemeente Maastricht. 14 maart Officiële uitgave van Maastricht. CVDR Officiële uitgave van Maastricht. Nr. CVDR367404_1 14 maart 2017 Coördinatieverordening gemeente Maastricht Hoofdstuk 1 Artikel 1 Begripsomschrijvingen Deze verordening verstaat onder: d. e. f. g.

Nadere informatie

Rapport. Rapport over de Commissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften van de gemeente Leiden. Datum: 11 april 2011. Rapportnummer: 2011/106

Rapport. Rapport over de Commissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften van de gemeente Leiden. Datum: 11 april 2011. Rapportnummer: 2011/106 Rapport Rapport over de Commissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften van de gemeente Leiden. Datum: 11 april 2011 Rapportnummer: 2011/106 2 Klacht Verzoeker klaagt over de wijze waarop de Commissie voor

Nadere informatie

Evaluatie procesrechtelijke bepalingen Crisis- en herstelwet

Evaluatie procesrechtelijke bepalingen Crisis- en herstelwet D e c e m be r 2 0 1 1 R u i mt e l i j k e O r d e n i n g Evaluatie procesrechtelijke bepalingen Crisis- en herstelwet De Crisis en herstelwet (Chw) is van kracht sinds 31 maart 2010. Op 9 december jl.

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate Migratie Web ve 14000068 201200442/1 A/1. Datum uitspraak: 10 januari 2014 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht

Nadere informatie

6. Bij brief van 22 oktober 2001 heeft Vebega de gronden van haar bezwaarschrift op het punt van de ontvankelijkheid aangevuld.

6. Bij brief van 22 oktober 2001 heeft Vebega de gronden van haar bezwaarschrift op het punt van de ontvankelijkheid aangevuld. BESLUIT Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit op het bezwaar gericht tegen de beslissing van 4 september 2001, kenmerk 2269-95.F.049. Zaaknummer 2705-19/ Vebega I.

Nadere informatie

gezien het daartegen bij brief van 28 april 2014 ingediende bezwaarschrift,

gezien het daartegen bij brief van 28 april 2014 ingediende bezwaarschrift, Besluit op bezwaar Kenmerk: 626460/629141 Betreft: bezwaar vaststelling toezichtskosten 2013 Het Commissariaat voor de Media, gezien zijn besluit van 4 maart 2014, kenmerk 617495/623250, waarbij het Commissariaat

Nadere informatie

Beslissing op bezwaar

Beslissing op bezwaar Beslissing op bezwaar Kenmerk: 641581/644645 Betreft: Beslissing op bezwaar inzake Radio Unique en Jazz Radio Het Commissariaat voor de Media, gezien de volgende besluiten: het besluit van 20 januari 2015,

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2013:1059

ECLI:NL:CRVB:2013:1059 ECLI:NL:CRVB:2013:1059 Instantie Datum uitspraak 18-07-2013 Datum publicatie 19-07-2013 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 12-353 AW Ambtenarenrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580 ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 22-02-2011 Datum publicatie 06-05-2011 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie AWB 10-504 AOW Bestuursrecht

Nadere informatie

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201108441/1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. W.H.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. W.H. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-472 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. W.H. Luk, secretaris) Klacht ontvangen op : 26 oktober 2015 Ingediend door : Consument

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 856 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201111794/1 A/2. Datum uitspraak: 12 oktober 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201107998/1/V2. Datum uitspraak: 29 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

Rechtsbescherming in het omgevingsrecht

Rechtsbescherming in het omgevingsrecht Rechtsbescherming in het omgevingsrecht Preadviezen voor de Vereniging voor Bouwrecht Nr. 37 095708_Deel_0_Voorwerk.indd 1 09-10-2009 11:50:53 095708_Deel_0_Voorwerk.indd 2 09-10-2009 11:50:53 Rechtsbescherming

Nadere informatie

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 27 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 27 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201104354/1/V2. Datum uitspraak: 27 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

ECLI:NL:RBMNE:2016:707

ECLI:NL:RBMNE:2016:707 ECLI:NL:RBMNE:2016:707 Instantie Datum uitspraak 09-02-2016 Datum publicatie 16-02-2016 Zaaknummer 14/6285 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Midden-Nederland Bestuursrecht

Nadere informatie

7. Bij de planvaststelling heeft de raad (voor zover in casu relevant) besloten om:

7. Bij de planvaststelling heeft de raad (voor zover in casu relevant) besloten om: Bijlage 2. Juridische uiteenzetting De onderbouwing van dit raadsbesluit is juridisch complex door de chronologie van besluitvorming (in de procedures voor aanlegvergunning en vaststelling bestemmingsplan)

Nadere informatie

Zaaknummer : 2013/129

Zaaknummer : 2013/129 Zaaknummer : 2013/129 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 13 november 2013 Partijen : Appellante tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden : Bindend negatief studieadvies, finale geschillenbeslechting,

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2012:BV6555

ECLI:NL:RVS:2012:BV6555 ECLI:NL:RVS:2012:BV6555 Instantie Raad van State Datum uitspraak 22-02-2012 Datum publicatie 22-02-2012 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201109131/1/A2 Eerste

Nadere informatie

Traagheid en stroperigheid bij bestuursorganen. Ermelo 10 oktober 2011 Mr B.K. Olivier

Traagheid en stroperigheid bij bestuursorganen. Ermelo 10 oktober 2011 Mr B.K. Olivier Traagheid en stroperigheid bij bestuursorganen Ermelo 10 oktober 2011 Mr B.K. Olivier Time is on my side 2 - Afschaffen vergunningstelsels (zo nodig vervangen door algemene regels) - Wet dwangsom en beroep

Nadere informatie

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/352 Wtra AK van 20 juli 2015 van

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/352 Wtra AK van 20 juli 2015 van ACCOUNTANTSKAMER BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/352 Wtra AK van 20 juli 2015 van mr. X, wonende en kantoorhoudende te [plaats1], K L A G E R,

Nadere informatie

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675 ECLI:NL:RBNNE:2017:2675 Instantie Datum uitspraak 19-06-2017 Datum publicatie 19-07-2017 Zaaknummer LEE 17/863 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Noord-Nederland Socialezekerheidsrecht

Nadere informatie

Algemeen Dagblad T.a.v. Postbus TC ROTTERDAM

Algemeen Dagblad T.a.v. Postbus TC ROTTERDAM 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Algemeen Dagblad T.a.v. Postbus 8983 3009 TC ROTTERDAM Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj Contactpersoon

Nadere informatie

BESLUIT. 2. Bij brief van 31 oktober 2003, kenmerk , is gemotiveerd uiteengezet om welke redenen het dossier in zaak 3257 wordt gesloten.

BESLUIT. 2. Bij brief van 31 oktober 2003, kenmerk , is gemotiveerd uiteengezet om welke redenen het dossier in zaak 3257 wordt gesloten. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 3824-16 Betreft zaak: Zaak 3824 / GfK Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit op de bezwaren gericht tegen zijn beslissing

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2013:8696

ECLI:NL:RBAMS:2013:8696 ECLI:NL:RBAMS:2013:8696 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 20-12-2013 Datum publicatie 03-04-2014 Zaaknummer AMS 13-2085 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Bestuursrecht Eerste

Nadere informatie

Bezwaar en beroep bij milieubesluiten

Bezwaar en beroep bij milieubesluiten Gemeente Hof van Twente, Postbus 54, 7470 AB Goor Bezoekadres: De Höfte 7, 7471 DK Goor Tel. 0547 85 85 85 Fax 0547 85 85 86 E-mail : info@hofvantwente.nl Website: www.hofvantwente.nl Versie: april 2010

Nadere informatie

LJN: BH1764, Centrale Raad van Beroep, 07/2959 WWB + 07/2960 WWB + 08/6263 WWB + 08/6264 WWB + 08/6265 WWB

LJN: BH1764, Centrale Raad van Beroep, 07/2959 WWB + 07/2960 WWB + 08/6263 WWB + 08/6264 WWB + 08/6265 WWB LJN: BH1764, Centrale Raad van Beroep, 07/2959 WWB + 07/2960 WWB + 08/6263 WWB + 08/6264 WWB + 08/6265 WWB Datum uitspraak: 20-01-2009 Datum publicatie: 04-02-2009 Rechtsgebied: Bijstandszaken Soort procedure:

Nadere informatie

Rapport. Inzake een klacht over de minister van Defensie uit Den Haag. Datum: 18 augustus Rapportnummer: 2011/248

Rapport. Inzake een klacht over de minister van Defensie uit Den Haag. Datum: 18 augustus Rapportnummer: 2011/248 Rapport Inzake een klacht over de minister van Defensie uit Den Haag. Datum: 18 augustus 2011 Rapportnummer: 2011/248 2 Klacht Verzoekster klaagt erover dat: Haar klacht, dat de minister van Defensie standaard

Nadere informatie

Toelichting op de Coördinatieverordening

Toelichting op de Coördinatieverordening Toelichting op de Coördinatieverordening Hoofdstuk 1: Algemene toelichting 1. Coördinatieregeling ex artikel 3.30 Wro Afdeling 3.6 Wro bevat verschillende coördinatieregelingen voor Rijk, provincie en

Nadere informatie

het college van bestuur van de Universiteit Leiden, gevestigd te Leiden, verweerder.

het college van bestuur van de Universiteit Leiden, gevestigd te Leiden, verweerder. Zaaknummer: 2008/008 Rechter(s): mrs. Loeb, Lubberdink, Mollee Datum uitspraak: 20 juni 2008 Partijen: appellant tegen college van bestuur van de Universiteit Leiden Trefwoorden: Bijzondere omstandigheden,

Nadere informatie

De bestuurlijke lus. Van toegevoegde waarde voor de finale beslechting van een geschil?

De bestuurlijke lus. Van toegevoegde waarde voor de finale beslechting van een geschil? De bestuurlijke lus Van toegevoegde waarde voor de finale beslechting van een geschil? Auteur: Rosalie Klasen - s0702285 Begeleider: B. Kaya Tweede beoordelaar: J.A.F. Peters Oktober 2013 Inhoudsopgave

Nadere informatie