De herinvoering van de criminele burgerinfiltrant

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "De herinvoering van de criminele burgerinfiltrant"

Transcriptie

1 De herinvoering van de criminele burgerinfiltrant Door Joost Jacobs (ANR ) scriptie Rechtsgeleerdheid, accent strafrecht te verdedigen op 9 maart 2015 te 15:00 uur ten overstaan van; Mr. M.E.W. Muskens en Mr. L.H.A.M. Kemperman-Boeren

2 Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 pag Inleiding..pag. 1 Hoofdstuk 2 pag De IRT-affaire...pag Omschrijving methode pag Doel pag Oprichting pag Driehoek Amsterdam..pag Verdere afwikkeling na ontbinding IRT pag Verdere ontwikkeling Delta-methode...pag Instelling commissie pag Conclusies Parlementaire Enquêtecommissie...pag Conclusie pag. 11 Hoofdstuk 3...pag Vergelijking met de kroongetuige..pag Brief van de Minister van Veiligheid en Justitie.pag Wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden (Wet BOB)...pag Burgerinfiltrant..pag Definitie criminele burgerinfiltrant....pag Kroongetuige pag Artikel 226g Sv.pag. 18 Hoofdstuk 4...pag Parlementaire behandeling wetsvoorstel toezeggingen getuigen in strafzaken pag Brief van de minister van justitie van 30 maart pag Amendement Rouvoet / Van der Staaij..pag Brief van de minister van justitie van 1 juli pag Behandeling in de Eerste Kamer...pag Brief van de minister van justitie van 18 maart pag Verhouding wet en aanwijzing...pag Getuigenbescherming in Nederland.pag Commissie Craemer...pag. 26

3 4.2.2 Besluit getuigenbescherming pag Conclusie...pag. 28 Hoofdstuk 5...pag Voorgestelde maatregelen in brief van minister van justitie van 5 juli pag Aanvullende voorwaarden..pag Maatregelen in het kader van getuigenbescherming.pag Afscherming van informatie in het strafproces pag Getuigenbescherming.pag Toezeggingen aan getuigen...pag Conclusie...pag. 35 Hoofdstuk 6...pag Conclusie...pag Aanbevelingen...pag. 37 Literatuurlijst pag. 40

4 Hoofdstuk Inleiding Op 5 juli 2013 stuurt de minister van Veiligheid en Justitie een brief aan de Tweede Kamer waarin hij de rol bespreekt die hij ziet voor de burger in de bijzondere opsporing. 1 Aanleiding voor deze brief vormt de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit waarop politie en justitie maar moeilijk vat kunnen krijgen. Dit laatste wordt veroorzaakt door het feit dat de betreffende criminelen geavanceerde afschermingstactieken toepassen om te voorkomen dat politie en justitie effectief gebruik kunnen maken van de bestaande opsporingsmiddelen bij de opsporing van de strafbare feiten die deze personen beramen en plegen. Het uitblijven van het gewenste effect tegen deze criminele groeperingen is voornamelijk gelegen in het feit dat de kern daarvan gesloten is voor buitenstaanders. Dit komt met name doordat de kern een homogene samenstelling kent waarin niet te infiltreren valt en de (criminele) activiteiten alleen zichtbaar worden voor personen die bereid zijn tot het (mede) plegen van strafbare feiten. 2 Voor het doorbreken van deze afscherming, acht de minister het noodzakelijk om de mogelijkheden voor het werken met burgers die zelf actief zijn (geweest) in de groepering waarnaar onderzoek wordt gedaan, of die in nauwe relatie staan tot leden van die groepering, uit te breiden. Informatie over de kern van de groepering kan worden verkregen door deze burgers in te zetten als criminele burgerinfiltrant en door vaker kroongetuigen in te zetten, aldus de minister. 3 De minister stelt in de brief aan de Tweede Kamer van 5 juli 2013 daarom voornemens te zijn om de inzet van de criminele burgerinfiltrant weer (zij het onder strikte voorwaarden) mogelijk te maken en de mogelijkheden tot het maken van afspraken met verdachte getuigen (zogeheten kroongetuigen) te verruimen. 4 De minister onderkent dat de betrokkenheid van burgers in de bijzondere opsporing gepaard gaat met de nodige risico s. Deze risico s, die door de commissie van Traa uitvoerig in kaart zijn gebracht, naar aanleiding van de IRT-affaire, betreffen zowel het persoonlijke gevaar voor de betrokken burger als de integriteit van de opsporing. Om de risico s zoveel mogelijk te beperken acht de minister het aangewezen om aanvullende maatregelen te treffen. Deze maatregelen worden in de brief van de minister benoemd en nader toegelicht. In het kader van deze scriptie worden de aangekondigde maatregelen inzake de inzet van de criminele burgerinfiltrant en de verruiming van het doen van toezeggingen aan verdachte getuigen, zoals de minister die in zijn brief formuleert op hun relevantie en effectiviteit beoordeeld met als doel het beantwoorden van de volgende vraag; Draagt de inzet van de criminele burgerinfiltrant in samenhang met de aangekondigde maatregelen in de brief van 5 juli 2013, mede gezien de problematische ervaringen met de aanverwante figuur van de kroongetuige, bij aan een effectieve aanpak van de kern van een crimineel samenwerkingsverband? Voor de beantwoording van deze onderzoeksvraag is het van belang om een duidelijk beeld te hebben van de risico s die gepaard gaan met het gebruik van criminele burgerinfiltranten. Zoals de minister in zijn brief al aangeeft zijn deze risico s, naar aanleiding van de IRTaffaire, door de commissie van Traa reeds uitvoerig in kaart gebracht. In hoofdstuk 2 zullen 1 Brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 5 juli 2013, Kamerstukken II 2012/13, 29911, nr Kamerstukken II 2012/13, 29911, nr. 83, p Idem. 4 Kamerstukken II 2012/13, 29911, nr. 83, p. 3.

5 daarom allereerst de bevindingen en conclusies van de commissie van Traa worden besproken aan de hand van het door de commissie opgestelde rapport getiteld Inzake opsporing. Vervolgens volgt in hoofdstuk 3, ten behoeve van een goed begrip van wat de opsporingsmethoden van de kroongetuige en de (criminele) burgerinfiltrant exact inhouden, een beschrijving van de bestaande wet- en regelgeving hieromtrent. Deze bespreking beperkt zich niet alleen tot de specifieke wettelijke bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering, maar strekt zich in het daaropvolgende vierde hoofdstuk uit tot de inhoud en de totstandkoming van de Wet Toezeggingen aan Getuigen in strafzaken, waarin de opsporingsmethode van de kroongetuige is neergelegd. Deze wet, waarnaar de minister in zijn brief verwijst en waarop hij zijn maatregelen baseert, is namelijk het zwaarbevochten resultaat van een wetgevingstraject dat zeer lang heeft geduurd en daarbij uitzonderlijk chaotisch is verlopen. Zo is minister van Justitie Korthals, na aanname van het wetsvoorstel door de Tweede Kamer maar voor de behandeling in de Eerste Kamer, als gevolg van de verkiezingen vervangen door Donner. Deze laatste heeft, op aangeven van het Openbaar Ministerie, tijdens de behandeling in de Eerste Kamer een fundamenteel andere lezing aan het wetsvoorstel gegeven dan uit de wettekst en de parlementaire totstandkomingsgeschiedenis van de Tweede Kamer is op te maken. Het zal blijken dat hierdoor voor het Openbaar Ministerie de mogelijkheid is ontstaan om beleid op te stellen dat afwijkt van de wettelijke regeling en de daarin vervatte systematiek. De bespreking van de inhoud en de totstandkoming van de Wet Toezeggingen aan Getuigen in strafzaken zal meer duidelijkheid verschaffen over de problemen van de uitvoeringspraktijk van getuigenbescherming in Nederland. Hierdoor kunnen de aangekondigde maatregelen in de brief van 5 juli 2013 van de minister van Veiligheid en Justitie in het juiste perspectief worden geplaatst en beter op hun effectiviteit worden beoordeeld. In hoofdstuk 5 zullen de door de minister in de brief van 5 juli 2013 aangekondigde maatregelen worden besproken. Hierbij zal de aandacht vooral gericht zijn op de relevantie en effectiviteit van de maatregelen met betrekking tot de inzet van de criminele burgerinfiltrant en de verruiming van het doen van toezeggingen aan verdachte getuigen, waarna zal worden afgesloten met een conclusie en aanbevelingen in hoofdstuk 6. In dit laatste hoofdstuk zal tevens een antwoord worden geformuleerd op de hierboven aangehaalde centrale vraagstelling.

6 Hoofdstuk De IRT-affaire Halverwege de jaren 80 groeit het besef dat de georganiseerde misdaad ook in Nederland zijn intrede heeft gedaan en dat de bestrijding hiervan een specifieke aanpak vergt. 5 Dit resulteert onder andere in het beleidsplan Samenleving en Criminaliteit waarin onder meer wordt aangegeven dat de aanpak van deze vorm van zware criminaliteit vooral op bovenlokaal en landelijk niveau moet worden georganiseerd. 6 Dit laatste was met name vernieuwend vanwege het feit dat de politie destijds zodanig was georganiseerd dat er sprake was van één korps Rijkspolitie met de minister van Justitie als korpsbeheerder en 148 gemeentepolitiekorpsen met even zovele, autonome gemeenten die het beheer voerden over hun korps. De aanpak van de bovenlokale of landelijke criminaliteit hing daarmee af van de vraag of er een korps of korpsen bereid waren daarnaar onderzoek te verrichten. 7 Blijkens het rapport van de commissie Wierenga 8 werd een werkgroep samengesteld onder leiding van procureur-generaal Gonsalves, die eind 1987 met het voorstel kwam om per politieregio mensen en middelen te reserveren voor de bestrijding in teamverband van de bovenlokale, zware, georganiseerde criminaliteit. 9 Uiteindelijk resulteerde dit in een convenant tussen de chefs van de politiekorpsen van de provincies Noord-Holland en Utrecht en de betrokken burgemeesters, tot de oprichting van een interregionaal rechercheteam Noord-Holland/Utrecht (IRT). 10 Tot het moment van zijn liquidatie in 1991 richtte het IRT zich op onderzoek naar de criminele organisatie van drugsbaas Klaas Bruinsma, alias De Dominee. Na de moord op Bruinsma verschoof het accent naar de erven Bruinsma die bestond uit drie criminele leiders. Dit drietal was de reden dat het IRT-onderzoek de naam Delta kreeg. 11 Daarbij volgde het IRT een nieuwe werkwijze omdat de leiding van het IRT niet verwachtte dat met de gebruikelijke opsporingsmethoden een causale relatie tussen het driemanschap en de deelnemers in het criminele netwerk aangetoond zou kunnen worden. Nieuw, creatief onderzoek werd noodzakelijk geacht. 12 Naar de methode die uit deze creatieve aanpak is ontstaan wordt gerefereerd onder de naam de Delta-methode. De methode is gebaseerd op de hieronder beschreven gedachtegang; In plaats van op zoek te gaan naar gepleegde strafbare feiten, richtte het [IRT] de aandacht op het in kaart brengen van criminele samenwerkingsverbanden, teneinde te kunnen 5 C. Fijnaut, De uitdaging van de georganiseerde misdaad, DD 1984, p Kamerstukken II 1984/85, , nrs A.G. Bosch e.a., 200 jaar rechterlijke macht in Nederland Twee eeuwen Openbaar Ministerie , Den Haag: Sdu 2011, p Bij besluit van 31 januari werd de bijzondere onderzoekscommissie IRT Noord-Holland/Utrecht ingesteld. De taak van de commissie, naar haar voorzitter de Commissie Wierenga genoemd, werd in de instellingsbeschikking als volgt omschreven: «1. Het instellen van een onafhankelijk onderzoek naar de ontwikkelingen inzake het ontstaan, het functioneren en het ontbinden van het IRT. 2. Het vaststellen en beoordelen van de gronden waarop tot ontbinding werd besloten en de wijze waarop dit besluit is uitgevoerd, mede in het licht van de risico's die aan een dergelijk besluit zijn verbonden. 3. Het formuleren van conclusies en eventuele aanbevelingen.» 9 Rapport van de bijzondere onderzoekscommissie IRT, dl.1, p. 18 e.v. 10 A.G. Bosch e.a., 200 jaar rechterlijke macht in Nederland Twee eeuwen Openbaar Ministerie , Den Haag: Sdu 2011, p Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p Idem.

7 ingrijpen op het moment dat de hoofdrolspelers zouden kunnen worden aangehouden. Dit werd proactief opsporen genoemd Omschrijving methode Het rapport Inzake opsporing van de Parlementaire Enquêtecommissie geeft een duidelijke en volledige omschrijving van de wijze waarop de delta-methode exact in zijn werk gaat. In de navolgende paragraaf wordt volstaan met een beknopte weergave van deze omschrijving uit het rapport. 14 Volledigheidshalve wordt allereerst opgemerkt dat in het rapport van de Parlementaire Enquêtecommissie steeds wordt gesproken over informanten. Het gaat echter steeds om gestuurde informanten of (criminele) burgerinfiltranten. Het feit dat in het rapport geen eenduidig begrip wordt gehanteerd is gelegen in het feit dat destijds deze terminologie nog niet duidelijk was gedefinieerd. Dit vond eerst plaats tijdens de totstandkoming van de Wet BOB. 15 Vanwege de verwijzingen naar het rapport wordt hier dezelfde terminologie als in het rapport gehanteerd. De methode bestaat uit het onder regie van politie en justitie gebruik maken van informanten die criminele organisaties facilitair ondersteunen. De politie gebruikt de informanten om informatie te verzamelen over het functioneren van de criminele organisatie. De informanten hebben op één of andere wijze contact met leden van criminele organisaties. Het gaat onder andere om informanten die werkzaam zijn in de transportwereld. De politie wordt door een informant in kennis gesteld van de verwachte aankomst van een container waarin verdovende middelen zijn verborgen. De politie zorgt er met hulp van FIOD 16 -medewerkers, voor dat de container niet door de douane wordt gecontroleerd alsook voor de inklaring van de container en de daarvoor benodigde documenten. Onder regie van de politie wordt de container dan door een burgerchauffeur, die met de politie samenwerkt, uit het havengebied getransporteerd naar een neutraal terrein, bijvoorbeeld een parkeerplaats. Vervolgens wordt zorggedragen voor transport naar een loods. In de loods wordt door politiefunctionarissen de hoeveelheid verdovende middelen gewogen, opgesplitst en op afroep, door de politie vervoerd naar een plaats die door leden van de criminele organisatie is opgegeven aan de burgerinfiltrant. De deklading (waarin de drugs zijn verstopt) wordt eventueel apart gezet en later verkocht, dan wel om niet aan bepaalde bedrijven weggegeven. In andere gevallen heeft de politie geen bemoeienis met de dekladingen. 17 Wat er vervolgens met de doorgevoerde partijen drugs gebeurt, varieert. In sommige gevallen worden de drugs in beslag genomen nadat de politie heeft vastgesteld aan wie de drugs zijn afgeleverd. Observatieteams houden de verschillende partijen drugs dan in de gaten. In andere gevallen wordt besloten de partijen bewust door te laten gaan om de informant te beschermen of in aanzien te laten groeien binnen de criminele organisatie. In weer andere gevallen raakt de politie de partijen drugs kwijt doordat niet alle zendingen kunnen worden geobserveerd. 13 A.G. Bosch e.a., 200 jaar rechterlijke macht in Nederland Twee eeuwen Openbaar Ministerie , Den Haag: Sdu 2011, p Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p Kamerstukken II 1996/97, 25403, nr.3, p FIOD; Fiscale Inlichtingen- en opsporingsdienst. 17 Op het door informanten binnenhalen van containers onder regie van de politie bestaan verschillende varianten waarvan de commissie er op pagina 73 een drietal in haar rapport beschrijft.

8 Voor de transportactiviteiten wordt de informant betaald door de criminele organisatie. De informant mag deze gelden houden en hoeft ze niet af te dragen aan de politie. Met dit geld worden door tussenkomst van de politie diverse kosten betaald, zoals de invoerrechten, de kosten van de chauffeur, loodsen, transportmiddelen en communicatiemiddelen. Op deze manier is met crimineel geld de methode gefinancierd Doel Het doel van deze methode is tweeledig. Allereerst tracht men zo het distributienetwerk van de criminele organisatie in kaart te brengen alsmede zicht te krijgen op de leidende personen in de criminele organisatie. Ten tweede tracht men een burgerinfiltrant een belangrijker positie te geven ten opzichte van de organisatie zodat het mogelijk wordt dat hij vertrouwen wint bij de top van de criminele organisatie. 19 Om de infiltrant te laten groeien, moeten dan soms partijen drugs worden doorgelaten Oprichting 21 Vanaf 1987 is begonnen met de vormgeving van interregionale samenwerking tussen politiekorpsen ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Blijkens het rapport van de commissie Wierenga ging de oprichting van het eerste interregionale team gepaard met de nodige strubbelingen. Begin december 1988 kwam een convenant tot stand tussen de samenwerkingsorganen van de deelnemende regio s, het OM en het bestuur. Partijen spraken af om een interregionaal rechercheteam (IRT) op te richten ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Er kwam een complexe beheersstructuur tot stand met verschillende commissies waarin alle betrokkenen een stem hadden. In de beheerscommissie werd nooit gesproken over de opsporingsmethoden die door het IRT zouden worden gebruikt. De beheerscommissie verdiepte zich niet in de werkwijze van het IRT. Daarnaast werd vanaf begin 1989 begonnen met de opbouw van het IRT, waarbij zowel een teamleider IRT (commissaris te Utrecht) werd aangewezen als een chef CID 22 binnen het IRT. Daarbij werd samengewerkt met de CID Kennemerland. De verhouding tussen de CID Kennemerland en de CID van het kernteam was onduidelijk. Ook vanuit het Openbaar Ministerie, als justitieel gezagsdrager over het IRT, werd weinig continuïteit geboden. In de periode kreeg het IRT drie maal een nieuwe verantwoordelijke officier van justitie toegewezen. Tevens was onduidelijk wie binnen het OM, boven de IRT-officier van justitie, verantwoordelijk was voor het IRT: de hoofdofficier van justitie in Haarlem of Amsterdam of de procureur-generaal. 2.5 Driehoek Amsterdam Vanwege de moeizame beheers- en gezagsverhoudingen ten aanzien van het IRT werd in maart 1993 besloten de gezags- en beheersverantwoordelijkheid over te hevelen naar de Amsterdamse hoofdofficier, korpschef en burgemeester. Vanaf 1 juni 1993 werd deze Amsterdamse driehoek daarmee verantwoordelijk voor het functioneren van het IRT. Overigens zonder dat deze driehoek op de hoogte was van de methode die door het IRT werd gebruikt. 18 Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p Beknopte weergave van hetgeen uit het rapport Inzake opsporing naar voren komt op pagina s De taak van de Criminele Inlichtingendiensten (CID-en) laat zich het best omschrijven als het systematisch en gericht inwinnen van gegevens over ernstige criminaliteit en de (potentiële)daders daarvan. Meer hierover in het rapport Inzake opsporing pagina s 300 e.v.

9 Met de overheveling naar Amsterdam nam de commissaris te Amsterdam, de leiding van het IRT over van de commissaris uit Utrecht. Pas eind september 1993 trad eerstgenoemde aan als full time teamleider. Van een overdacht van lopende zaken door beide commissarissen is geen sprake geweest. De aan de overheveling gekoppelde overdracht tussen de officieren van justitie uit Utrecht en Amsterdam ging wel gepaard met een overdracht van de lopende zaken alsmede de daarbij gehanteerde methode en de positie van de informant daarin. De uiteindelijke stand van zaken was dan ook dat bepaalde officieren van justitie wel op de hoogte waren van de hoofdlijnen van de methode, maar de leden van de Amsterdamse driehoek niet. Toenmalig teamleider IRT Van Kastel ontdekte eind oktober 1993 dat binnen het IRT een methode werd gehanteerd waarvoor hij geen verantwoordelijkheid wenste te dragen. Op het moment dat Van Kastel van de methode hoorde, gaf hij CID-chef Augusteijn de opdracht de methode te doen stoppen. Tevens werd aan hogerhand direct melding van de methode gemaakt. Deze melding vond via de korpsleiding en procureur-generaal uiteindelijk zijn weg naar de minister van Justitie en de burgemeester van Amsterdam. Al deze (hogere) functionarissen waren niet op de hoogte van het gebruik van deze methode. De destijds verantwoordelijke officieren van justitie hadden zelfstandig toestemming voor de methode gegeven. Op 26 november 1993 werd de leidinggevenden van het IRT aangezegd het gebruik van de omstreden methode te stoppen. De Amsterdamse driehoek had daartoe besloten in een vergadering van 22 november Op 1 december werd op het Ministerie van Binnenlandse Zaken een bespreking gehouden met de toenmalige ministers van Justitie en Binnenlandse zaken om te bezien hoe verder te handelen. De uitkomst van deze bespreking is op verschillende manieren uitgelegd. Minister van Justitie Hirsch Ballin meende dat er een voorstel zou komen voor herstructurering van het IRT. Minister van Binnenlandse Zaken Dales stelde daar dat het team tot de grond toe moet worden afgebroken. De Amsterdamse driehoek meende dat besloten was het IRT te ontbinden. Op 7 december 1993 werd via een persbericht bekend gemaakt dat het IRT werd opgeheven. De uiteindelijke grondslag voor de ontbinding van het IRT is uiteindelijk niet duidelijk geworden. Sommigen wijten het aan de gehanteerde methode zelf, terwijl anderen het veelal relateren aan het falen van de politiële en justitiële organisatie. 23 Ook het onderzoek door de bijzondere onderzoekscommissie IRT Noord-Holland/Utrecht, de Commissie-Wierenga, kon hierover (uiteindelijk) geen duidelijkheid verschaffen. Niet in de laatste plaats omdat het rapport essentiële informatie in een geheime bijlage had verwerkt waardoor het publiek en daarmee de Tweede Kamer slechts gedeeltelijk en onvolledig werd geïnformeerd en derhalve de Tweede Kamer geen gefundeerde uitspraken kon doen over de rechtmatigheid van de gehanteerde methode. Later is de conclusie die de commissie Wierenga trok, namelijk dat de methode zowel als de uitvoering ervan rechtmatig geacht werd, door de bevindingen van de commissie Van Traa volledig achterhaald. Dit was met name te wijten aan de korte onderzoeksperiode van de commissie Wierenga, in verband met de politieke belangen (de aankomende verkiezingen) die maakten dat de politiek was gebaat bij een snelle afhandeling Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p. 82 (Verhoor Dhr. Wiarda), p p. 154 (Verhoor Dhr. Hirsch Ballin) en p.107 (Verhoor Mevr. Sorgdrager). 24 Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p

10 2.6 Verdere afwikkeling na ontbinding IRT Ontbinding van het IRT had tot gevolg dat niet langer gebruik kon worden gemaakt van de informanten die door het IRT werden gerund. Het per direct afronden van lopende zaken waarbij gebruik werd gemaakt van deze informanten was echter niet zomaar mogelijk. Dit zou namelijk leiden tot het in beslag nemen van partijen drugs die (met medeweten van het IRT) onderweg waren naar Nederland en daarmee tot het bekend maken van de identiteit van de informant. De kans op represailles, zoals liquidatie van de informant door de betreffende criminele organisatie, werd daarmee zeer groot. 25 Het risico op het bekend worden van de identiteit van een (gewezen) informant is na ontbinding van het IRT vaker aanleiding geweest tot het nemen van vergaande maatregelen door de overheid. Zo eiste een gewezen informant een grote som geld van de overheid omdat hij zich bedreigd voelde door de Delta-organisatie. Perspublicaties die volgens de CID en de CRI zijn identiteit zouden kunnen onthullen, waren aanleiding om hem te beveiligen. De hoofdofficier van Justitie en de landsadvocaat meenden dat de bedreiging mede was veroorzaakt door onzorgvuldig optreden van de overheid. De informant eiste een grote afkoopsom en dreigde publiciteit te zoeken en de staat in kort geding te dagvaarden. Om die reden werd door het ministerie besloten om deze informant een bedrag te geven van 2 miljoen gulden om hem in staat te stellen op een onbekende plaats een nieuw bestaan op te bouwen. Dit bedrag was gebaseerd op de kosten voor identiteitsverandering, reis- en verblijfkosten, levensonderhoud gedurende een aantal jaren, (alsnog) tipgeld en een vergoeding voor immateriële schade. 26 Echter, nadat het IRT in december 1993 werd opgeheven, werd de methode van het doorlaten van drugs met hulp van een criminele burgerinfiltrant en onder regie van de politie gecontinueerd. Onder leiding van CID Kennemerland werden vele containers Nederland binnengebracht zonder dat politie en justitie de drugs in beslag namen. Op die manier hoopten betrokkenen voldoende informatie te verzamelen over de activiteiten van de verschillende criminele organisaties Verdere ontwikkeling Delta-methode Begin 1995 ontvingen de hoofdofficieren in Haarlem en Rotterdam berichten dat de methode nog steeds werd gebruikt, waarbij medewerkers van de RCID Kennemerland actief waren. Naar aanleiding hiervan stelde het College van procureurs-generaal een rijksrechercheonderzoek in. In mei 1995 ging het rijksrecherche-onderzoek van start naar de organisatie en het functioneren van de RCID Kennemerland en, in relatie daarmee, het functioneren van de korpsleiding van het regiokorps Kennemerland alsmede de verantwoordelijke leden van het OM te Haarlem. 28 De commissie heeft tijdens haar onderzoek geconstateerd dat de CID Kennemerland de Delta-methode verder heeft ontwikkeld doordat zij betrokken was bij de verwerking van de deklading van de containers waarin de drugs waren verborgen. Het ging deels om vaten met extracten van vruchtensappen, waarin de drugs verborgen zaten. De CID Kennemerland had intensief contact met een producent van limonade in België, aangeduid als de sapman. Via de sapman kon de CID Kennemerland zonder problemen dekladingen van containers met 25 Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p Idem.

11 drugs afvoeren. De relatie tussen de sapman en medewerkers van de CID Kennemerland was dermate intensief dat nader onderzoek noodzakelijk bleek Instelling commissie Aan het einde van het Kamerdebat van 7 april 1994 over de opheffing van het interregionaal rechercheteam (IRT) Noord-Holland/Utrecht nam de Kamer de motie Dijkstal c.s. aan. 30 Deze motie bracht de wens tot uitdrukking om een parlementair onderzoek in te stellen naar de opsporingsmethoden die in Nederland gebruikt worden en de controle erop. De Werkgroep vooronderzoek opsporingsmethoden werd op 1 juni 1994 ingesteld door de vaste commissie voor Justitie om een voorstel daarover voor te bereiden. Op 21 oktober 1994 bracht zij haar rapport Opsporing gezocht uit met daarin de aanbeveling aan de Kamer om een parlementaire enquête over dit onderwerp te houden. Na het debat op 16 november van dat jaar werd daartoe door de Kamer besloten. Op 6 december 1994 stelde de voorzitter van de Kamer de enquêtecommissie opsporingsmethoden in, naar haar voorzitter de commissie Van Traa genoemd. Het primaire doel van het onderzoek was het verkrijgen van informatie met het oog op het normeren van methoden die door politie, bijzondere opsporingsdiensten en justitie kunnen worden gehanteerd. De commissie had de opdracht onderzoek te doen naar: de aard, ernst en omvang van de zware, georganiseerde criminaliteit; de feitelijke toepassing, de rechtmatigheid, het verantwoord zijn en de effectiviteit van de opsporingsmethoden; de organisatie, het functioneren van en de controle op de opsporing Conclusies Parlementaire Enquêtecommissie De commissie kwam tot de onomwonden conclusie dat de Delta-methode als opsporingsmethode onverantwoord was. Dit oordeel was gebaseerd op de combinatie van de volgende elementen; a) Het doorlaten van grote partijen drugs; b) De te onafhankelijke positie van de criminele burgerinfiltrant; c) Het behoud van de criminele winsten; d) De faciliterende rol van de politie; e) Het gebruik van criminele gelden door de politie. De commissie wees de methode dan ook af. De methode bleek nauwelijks te sturen en te controleren. Informanten hadden een te grote invloed gekregen op het functioneren van politie en justitie. De politie had gebruik gemaakt van crimineel geld om vervoersmiddelen en communicatieapparatuur aan te schaffen en loodsen te huren. Dit achtte de commissie onaanvaardbaar, aangezien op deze manier criminele belangen werden vermengd met die van de opsporing. 32 Het overheidsapparaat werd gegijzeld door de gang van zaken. 33 De 29 Zie hierover uitgebreid het rapport Inzake opsporing ; Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p Kamerstukken II 1994/1995, , nr Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p Dat bleek ook wel toen het NRC Handelsblad op 08 augustus 1996 onthulde dat de informant die 2 miljoen euro uitgekeerd had gekregen, twee jaar later in de omgeving van Den Haag een villa bleek te hebben gekocht en daar een riant leven leidde. Justitie was niet bekend met het feit dat de informant in Nederland woonachtig was. Hieruit viel wel op te maken dat de informant destijds hoogstwaarschijnlijk niet in levensgevaar verkeerde en justitie dus onterecht dit buitensporig hoge geldbedrag had uitgekeerd. Dit illustreert dat het overheidsapparaat uiteindelijk werd gegijzeld door de gang van zaken.

12 commissie kwam tot het oordeel dat de informanten zoveel ruimte kregen dat politie en justitie te afhankelijk van hen werden. De controle door het OM op de feitelijke gang van zaken was onvoldoende en soms compleet afwezig. 34 De commissie constateerde daarmee tevens dat de sturing van en controle op opsporingsorganisaties en inlichtingendiensten door het OM tekortschoten. Hoewel moest worden gedifferentieerd naar de afzonderlijke organisaties, was naar het oordeel van de commissie het OM te afstandelijk. Dit gebrek aan sturing en controle was deels te wijten aan het OM, aangezien de leden ervan onvoldoende hebben gevraagd en hebben willen weten. De geslotenheid van het opsporingsonderzoek (embargo) is ten onrechte als excuus gebruikt voor het niet doorvragen naar de precieze gang van zaken bij de uitvoering van de methode. 35 Deels was het gebrek aan sturing en controle te wijten aan de politie en de andere opsporingsorganisaties aangezien zij onder het mom van vertrouwelijkheid en het beschermen van de identiteit van informanten geen sturing en controle toelieten. 36 De commissie constateerde dat zich bij de inzet van criminele burgerinfiltranten verschillende problemen voordoen. Dit doordat 1) de motivatie van de infiltranten veelal dubbelzinnig is en 2) doordat de controleerbaarheid en stuurbaarheid van de criminele burgerinfiltrant problematisch is. 37 De burgerinfiltrant heeft er namelijk belang bij dat de methode doorgaat 38 en dat de doelstelling van de groei-informant niet wordt bereikt. Hij mag immers zijn criminele winsten behouden en zal, des te langer het traject duurt, blijven bewijzen dat hij in staat is verdovende middelen binnen te brengen. Dit wordt bevestigd door het feit dat de commissie uit de geraadpleegde stukken niet de overtuiging had gekregen dat de informant al het vertrouwen had gewonnen van de zogenaamde top van de criminele organisatie. Daarbij komt dat in het Delta-onderzoek veel informatie is gegenereerd over het middenkader van de doelgroep, maar zeer weinig over de hoofdverdachten. 39 Ook is op het plegen van strafbare feiten door de infiltrant controle slechts ten dele mogelijk. Enkele burgerinfiltranten bleken informatie te geven aan meer dan één CID. Deze infiltranten hebben onder regie van de verschillende CID-en strafbare feiten gepleegd. De verschillende CID-en waren niet altijd op de hoogte van het feit dat de infiltranten ook voor andere CID-en werkten. De infiltranten hebben zeer veel geld verdiend aan het geven van informatie. Hiertegenover stonden ruime onkostenvergoedingen, beloningen en het mogen houden van de verkregen criminele winsten. (Enkele informanten hebben met medeweten van politie en justitie miljoenen verdiend. De commissie achtte het onaanvaardbaar dat informanten onder regie van politie en justitie ongestoord vele miljoenen konden verdienen. 40 ) De commissie was van oordeel dat burgerinfiltranten die een zo actieve positie hebben in een criminele organisatie niet meer volledig onder regie van politie en justitie kunnen staan. 34 Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p Een belang dat hier niet verder wordt besproken maar dat in het rapport van de commissie Kalsbeek werd aangehaald, is de mogelijkheid van een parallel transport waarbij de informant de politie tipt over een slechte partij softdrugs, terwijl tegelijkertijd, onttrokken aan het oog van politie en justitie een partij kwalitatief hoogstaande harddrugs Nederland wordt binnen gesmokkeld. (Rapport Opsporing in uitvoering ; Kamerstukken II 1998/99, , nr. 5, p. 196.) 39 Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p. 161.

13 Het reële risico dreigt dan dat politie en justitie worden gestuurd door de burgerinfiltrant in plaats van andersom. 41 De conclusie van de commissie (specifiek met betrekking tot het onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de Delta-methode) is dat van criminele burgerinfiltranten die onder regie van politie en justitie strafbare feiten plegen, geen gebruik moet worden gemaakt. 42 Zij trok echter ook een aantal algemene conclusies die niet direct betrekking hadden op het door haar verrichte onderzoek naar de Delta-methode, maar op de opsporing in Nederland in zijn algemeenheid. De commissie was van oordeel dat sprake was van een crisis in de opsporing die drie elementen kende: ontbrekende normen, een niet goed functionerende organisatie en problemen in de gezagsverhoudingen. 43 In de eerste plaats constateerde de commissie dat sprake was van een normeringscrisis. Het ontbrak aan een adequate normstelling voor het optreden van politie en justitie tegen de georganiseerde criminaliteit. Er was naar het oordeel van de commissie door wetgever maar ook door de rechter te veel ruimte gelaten voor politie en justitie. Dit gebrek aan normstelling heeft ertoe geleid dat in Nederland op heel verschillende wijzen opsporingsmethoden werden ingezet. De jurisprudentie bepaalde voor een te groot gedeelte de normen van de opsporing. Normering vooraf, een fundamentele eis in de rechtsstaat, was te lang achterwege gebleven. In de tweede plaats was er sprake van een organisatiecrisis. Er is een bijzonder groot aantal afzonderlijke organisaties betrokken bij de opsporing. Gebrekkige coördinatie leverde veel problemen op. De organisatiecrisis manifesteerde zich naar het oordeel van de commissie vooral in onduidelijke besluitvorming over wie daadwerkelijk verantwoordelijk was. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden van vele betrokkenen waren diffuus. De commissie was van oordeel dat dringend behoefte bestond aan meer duidelijkheid over wie de verantwoordelijkheid droeg voor de opsporing in Nederland. Daarbij benadrukte de commissie dat het verwijzen naar de wettelijke structuur, met de toespitsing op de officier van justitie, te eenvoudig was. De praktijk van de opsporing toonde immers aan dat de feitelijke verantwoordelijkheid gespreid was over vele functionarissen. Opheldering en wellicht vereenvoudiging werd noodzakelijk geacht. In de derde plaats heerste een gezagscrisis. Het gezag van het OM over de politie, voor zover het de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde betreft, is weliswaar terug te voeren tot een expliciete wettelijke opdracht van bevoegd gezag over de politie, maar is daarmee in de praktijk van de opsporing nog niet vanzelfsprekend. Daarbij kwam dat de commissie heeft moeten constateren dat over de wijze en de inhoud van de gezagsuitoefening door het OM zeer verschillende meningen bestonden, ook binnen het OM zelf. Bovendien bestonden bij het OM sterk uiteenlopende opvattingen over de normering van de opsporingsmethoden, op zijn minst variërend van rekkelijken tot preciezen. 44 De gezagscrisis werd versterkt door onduidelijkheden in de relatie tussen gezag en beheer, en door de daarmee samenhangende bestuurlijke lijdelijkheid met betrekking tot de opsporing. De complexe verhouding tot de beheersverantwoordelijkheid maakte de gezagscrisis des te moeilijker op te lossen. Het OM had teveel hooi op zijn vork genomen 41 Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p Voor een nadere definitie van deze begrippen; verhoor van A.W.H. Docters van Leeuwen, procureur-generaal bij het gerechtshof te s-gravenhage en voorzitter van het College van procureurs-generaal op 6 november 1995; Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p. 366.

14 door een algemene regierol in de rechtshandhaving op te eisen. Het OM diende zich in de eerste plaats te concentreren op zijn kerntaken: strafzaken en het gezag over de politie. De crisis in de opsporing ging diep. Zij raakte de legitimiteit van de rechtshandhaving. Het ging om ernstige problemen binnen een essentieel deel van de democratische rechtsstaat. 45 De beginselen van de democratische rechtsstaat betreffen geen boekenwijsheid maar vormen de grondslag voor een levende rechtsstaat die geen ongetoetst, beter nog ongecontroleerd domein in de rechtshandhaving en opsporing duldt. Een vrij politiebedrijf is ongepast. De verschillende machten in de staat dienen hun verantwoordelijkheid te nemen; 1. De wetgever dient het gebruik en de organisatie van de opsporingsmethoden te normeren. 2. De uitvoerende macht dient op te sporen en te vervolgen volgens de normen van de wetgever. 3. De rechterlijke macht dient de toepassing van het gebruik van de methoden aan deze normen te toetsen. De balans tussen de machten laat niet toe dat de rechtsstaat zich tot een rechtersstaat ontwikkelt. Een dergelijke ontwikkeling zou afbreuk doen aan het vertrouwen in de democratische rechtsstaat waarin regering en parlement de belangrijkste regels stellen. De opvattingen over gezag en verantwoordelijkheden bij justitie, bestuur en politie dienen eenduidig te zijn. Dit geldt voor de werkelijke uitoefening van het gezag over de politie. Maar het geldt evenzeer voor de mogelijkheden voor de politie om haar professionele verantwoordelijkheid te dragen, en over haar handelen verantwoording af te leggen. Gezag over de opsporing moet uitgeoefend worden, verantwoordelijkheid voor de opsporing moet actief worden genomen. Alle betrokkenen bij de opsporing, zowel in gezags- als uitvoerende posities, dienen zich hiernaar te gedragen. Herstel van de verhoudingen vraagt kracht van het bevoegd gezag en de bereidheid van de politie zich in ondergeschiktheid te voegen. Deze algemene conclusie laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Aan de basis van het handelen van het opsporingsapparaat van de overheid dient een afdoende en niet voor meerdere interpretaties vatbare normering ten grondslag te liggen. Maar niet alleen voor het (directe) handelen door opsporingsambtenaren zelf, ook het indirect handelen door de overheid met tussenkomst van (al dan niet criminele) burgers dient te gebeuren op basis van een wettelijke normering. De commissie acht een wettelijke basis voor onder meer bijstand aan de opsporing door burgers noodzakelijk Conclusie De belangrijkste conclusie die uit de gehele IRT-affaire en de daarop volgende onderzoeken kan worden getrokken wordt het duidelijkst wanneer men afstand neemt van de Deltamethode om zo de algehele situatie in ogenschouw te kunnen nemen. De Parlementaire Enquêtecommissie doet dit uiteindelijk zelf ook en formuleert de belangrijkste algemene conclusie als een crisis in de opsporing die is onder te verdelen in een normeringscrisis, organisatiecrisis en een gezagscrisis. Deze conclusie komt uiteindelijk neer op het niet naleven van wat het belangrijkste beginsel binnen de democratische rechtsstaat kan worden genoemd; de trias politica. 46 Dit beginsel van de democratische rechtsstaat vormt de grondslag voor een rechtsstaat die geen ongetoetst, beter nog 45 Zo ook O.C.W. van der Veen, officier van justitie zware, georganiseerde criminaliteit te Haarlem, blijkens zijn verhoor op 11 oktober 1995; Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p Trias politica; scheiding der machten binnen de rechtsstaat tussen een wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht.

15 ongecontroleerd domein in de rechtshandhaving en opsporing duldt. De verschillende machten in de staat dienen hun verantwoordelijkheid te nemen; 1. De wetgever dient het gebruik en de organisatie van de opsporingsmethoden te normeren. 2. De uitvoerende macht dient op te sporen en te vervolgen volgens de normen van de wetgever. 3. De rechterlijke macht dient de toepassing van het gebruik van de methoden aan deze normen te toetsen. Dat ook de wetgever is doordrongen van het besef dat controle tussen de drie machten essentieel is, blijkt uit de memorie van toelichting welke hoort bij de Wet BOB en die is gebaseerd op het rapport van de Parlementaire Enquêtecommissie. Deze begint namelijk met de overweging dat opsporingsbevoegdheden die zeer risicovol zijn voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing, dan wel die een inbreuk maken op grondrechten van burgers, zowel naar inhoud als naar procedure en controle goed dienen te worden geregeld met een voldoende specifieke basis in het Wetboek van Strafvordering. Ook benadrukt zij dat het Openbaar Ministerie het gezag over de opsporing heeft. Dit betekent dat het Openbaar Ministerie in eerste instantie beslist over de te onderzoeken zaken en de te gebruiken opsporingsbevoegdheden. En vervolgens dat van het gebruik van opsporingsbevoegdheden expliciet verslag moet worden opgemaakt. Waarbij het zaak is dat niet alleen de inhoud van de informatie, maar ook de wijze waarop de informatie is verkregen, dient te worden vastgelegd. Op die manier wordt het mogelijk de wijze van informatieverwerving te controleren.

16 Hoofdstuk Vergelijking met de kroongetuige Brief van de Minister van Veiligheid en Justitie Op 5 juli 2013 stuurt de minister van Veiligheid en Justitie een brief aan de Tweede Kamer waarin hij de rol bespreekt die hij ziet voor de burger in de bijzondere opsporing. 47 Aanleiding voor deze brief vormt de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit waarop politie en justitie maar moeilijk vat kunnen krijgen. Dit laatste wordt veroorzaakt door het feit dat de betreffende criminelen geavanceerde afschermingstactieken toepassen om te voorkomen dat politie en justitie effectief gebruik kunnen maken van de bestaande opsporingsmiddelen bij de opsporing van de strafbare feiten die deze criminelen plegen. De gebruikte afschermingstactieken richten zich met name op de toepassing van de klassieke opsporingsmethoden als tappen en observeren en zijn dusdanig effectief dat het in voorkomende gevallen uiterst moeilijk en soms onmogelijk is gebleken om met traditionele opsporingsmiddelen toch het benodigde bewijsmateriaal te verkrijgen. Het terugvallen op bijzondere opsporingsmiddelen als de inzet van undercover -opsporingsbevoegdheden en toezeggingen aan getuigen hebben in de afgelopen jaren weliswaar tot goede resultaten geleid, aldus de minister, maar blijken desalniettemin toch niet te kunnen leiden tot een effectieve aanpak van de kern van een crimineel samenwerkingsverband. 48 Het uitblijven van het gewenste effect tegen deze criminele groeperingen is voornamelijk gelegen in het feit dat deze kern gesloten is voor buitenstaanders. Dit komt met name doordat de kern een homogene samenstelling kent waarin niet te infiltreren valt en de (criminele) activiteiten alleen zichtbaar worden voor personen die bereid zijn tot het (mede) plegen van strafbare feiten. 49 Dit alles heeft tot gevolg dat alternatieve opsporingsmiddelen als stelselmatige informatie-inwinning, infiltratie door politiefunctionarissen of infiltratie door niet-criminele burgers, onvoldoende effectief blijken te zijn. Hierdoor wordt onvoldoende zicht verkregen op zowel de concrete strafbare feiten die door deze groeperingen worden gepleegd als hun criminele geldstromen. Het succesvol verzamelen van het benodigde bewijs of een succesvolle financiële aanpak ter ontneming van crimineel verkregen vermogen is daarmee kansloos. Ook blijken getuigen vaak niet bereid te verklaren, zelfs niet als daar een toezegging tot strafvermindering tegenover staat, omdat ze daarmee te grote risico s lopen op represailles. 50 Voor het doorbreken van deze afscherming, acht de minister het noodzakelijk om de mogelijkheden voor het werken met burgers die zelf actief zijn (geweest) in de groepering waarnaar onderzoek wordt gedaan, of die in nauwe relatie staan tot leden van die groepering, uit te breiden. Deze burgers kunnen namelijk bewijs leveren dat anders onbereikbaar blijft doordat zij bijvoorbeeld getuige zijn geweest van concrete strafbare feiten of doordat zij toegang hebben tot (of deel uitmaken van) de kern van de criminele groepering. Informatie met betrekking tot de kern van de groepering kan worden verkregen door deze burgers in te zetten als criminele burgerinfiltrant en door vaker kroongetuigen in te zetten, aldus de minister Brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 5 juli 2013, Kamerstukken II 2012/13, 29911, nr Kamerstukken II 2012/13, 29911, nr. 83, p Kamerstukken II 2012/13, 29911, nr. 83, p Kamerstukken II 2012/13, 29911, nr. 83, p Idem.

17 Derhalve is de minister van plan om de inzet van de criminele burgerinfiltrant weer (zij het onder strikte voorwaarden) mogelijk te maken en de mogelijkheden tot het maken van afspraken met verdachte getuigen (zogeheten kroongetuigen) te verruimen. 52 Voor een goed begrip van de effecten van de nader te bespreken maatregelen die de minister van justitie aankondigt in zijn brief aan de tweede kamer, dient allereerst een beschrijving te volgen van de bestaande wet- en regelgeving omtrent (criminele) burgerinfiltranten respectievelijk kroongetuigen. Dit beperkt zich niet alleen tot de specifieke wettelijke bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering maar strekt zich tevens uit tot de inhoud en de totstandkoming van de Wet Toezeggingen aan Getuigen in strafzaken, die hier onlosmakelijk mee verbonden is en waar de minister naar verwijst en waarop hij zijn maatregelen baseert. 3.2 Wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden (Wet BOB) Het wetsvoorstel Bijzondere Opsporingsbevoegdheden, dat tot stand kwam naar aanleiding van het rapport van de Parlementaire Enquêtecommissie, trad op 1 februari 2000 in werking. 53 Deze Wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden (verder Wet BOB) voorziet onder meer in de gevraagde regeling, inzake bijstand aan opsporing door burgers, in titel VA van het Wetboek van Strafvordering (verder Sv). Verscheidende vormen van bijstand aan opsporing door burgers, zoals de informant, de burgerinfiltrant en de burgerpseudokoop of dienstverlening worden middels deze wet genormeerd. Het feit dat het rapport van de Parlementaire Enquêtecommissie als grootste inspiratiebron heeft gefungeerd voor de totstandkoming van de Wet BOB is duidelijk terug te zien in de (op het rapport gebaseerde 54 ) uitgangspunten van de wet; Opsporingsbevoegdheden dienen zowel naar inhoud als naar procedure en controle goed te worden geregeld. Opsporingsmethoden die zeer risicovol zijn voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing, dan wel die een inbreuk maken op grondrechten van burgers, behoeven een voldoende specifieke basis in het Wetboek van Strafvordering. Het Openbaar Ministerie heeft op grond van artikel 148 Sv het gezag over de opsporing. Dit betekent dat het Openbaar Ministerie, onverlet de beheersverantwoordelijkheid van de korpsbeheerder, beslist over de te onderzoeken zaken en de te gebruiken opsporingsbevoegdheden, met dien verstande dat voor zeer ingrijpende bevoegdheden een machtiging van de rechter-commissaris is vereist. Van het gebruik van opsporingsbevoegdheden moet expliciet verslag worden opgemaakt. Niet alleen de inhoud van de informatie, maar ook de wijze waarop de informatie is verkregen, dient te worden vastgelegd. Op die manier wordt het mogelijk de wijze van informatieverwerving te controleren. In beginsel dienen de gebruikte bevoegdheden in het openbaar ter terechtzitting te kunnen worden verantwoord. Alleen indien een zwaarwegend opsporingsbelang zulks vordert kan informatie worden afgeschermd. 55 Kort samengevat krijgen opsporingsmethoden die risicovol zijn voor de integriteit en de beheersbaarheid van de opsporing, dan wel die naar huidig inzicht een meer dan beperkte 52 Kamerstukken II 2012/13, 29911, nr. 83, p Stb. 2000, Vgl. Kamerstukken II 1995/96, , nrs , p. 430 en p Kamerstukken II 1996/97, 25403, nr.3, p.3.

18 inbreuk kunnen maken op grondrechten van burgers, met deze wet een specifieke basis in het Wetboek van Strafvordering Burgerinfiltrant Op basis van deze uitgangspunten is in de Wet BOB het fenomeen burgerinfiltratie wettelijk genormeerd in de artikelen 126w en 126x Sv. 57 De bijstand aan de opsporing door de burger(infiltrant) bestaat dan uit het deelnemen of medewerking verlenen aan een groep van personen waarbinnen redelijkerwijs kan worden vermoed dat misdrijven worden beraamd of gepleegd, (art.126w lid 1 Sv) dan wel uit het deelnemen of medewerking verlenen aan het georganiseerd verband (art.126x lid 1 Sv). De wetgever laat in de memorie van toelichting duidelijk naar voren komen dat zij zich bewust is van de risico s die zijn verbonden aan de inzet van een burgerinfiltrant die overigens slechts ten dele middels een wettelijke normering kunnen worden beperkt. 58 Daarom is getracht de risico s die wel door een wettelijke normering kunnen worden ingeperkt zo duidelijk en volledig mogelijk in de Wet BOB te regelen. Zo vereist artikel 126w, vijfde lid, dat er een overeenkomst met de burgerinfiltrant op schrift wordt gesteld waarin de rechten en plichten van de infiltrant, de wijze waarop aan de overeenkomst uitvoering wordt gegeven, alsmede de geldigheidsduur van de overeenkomst worden vastgelegd. Net als voor de overeenkomst met een informant geldt ook voor de overeenkomst met de burgerinfiltrant dat het gaat om een civielrechtelijke overeenkomst. 59 In het zesde lid van artikel 126w, dat van overeenkomstige toepassing is verklaard in artikel 126x, is bepaald dat de burgerinfiltrant bij zijn taakuitoefening geen strafbare handelingen mag verrichten, tenzij hij daartoe toestemming van de officier van justitie heeft gekregen. Deze toestemming dient schriftelijk te worden vastgelegd. De infiltrant die deze strafbare handelingen verricht, zal zich met succes hierop kunnen beroepen als hij mocht worden vervolgd. Een vervolging van de infiltrant zal voordien waarschijnlijk echter al afstuiten op het vertrouwensbeginsel. 60 De wetgever onderstreept in de memorie van toelichting de voorkeur voor infiltraties door opsporingsambtenaren zoals middels de Wet BOB geregeld in artikel 126h Sv. Hiertoe wordt overwogen dat de afspraken die met burgerinfiltranten worden gemaakt, bijvoorbeeld over de duur van de infiltratie, de strafbare handelingen die al dan niet mogen worden verricht, het afdragen van door misdrijf verkregen winsten etc., zich bij burgerinfiltranten moeilijker laten controleren en afdwingen dan bij opsporingsambtenaren. Een extra complicatie vormt het feit dat burgerinfiltranten geen proces-verbaal van bevindingen kunnen opstellen, zodat volstaan zal moeten worden met hun getuigenis, eventueel neergelegd in een verslag van bevindingen, alsmede het proces-verbaal van degene die de infiltrant begeleidt Aanwijzing opsporingsbevoegdheden, Stcrt. 2004, Het feit dat dit in verschillende wettelijke bepalingen is geregeld komt voort uit de systematiek van de wet die verscheidene opsporingsvarianten kent v.w.b. de toepassing van BOB-bevoegdheden (de traditionele opsporing, onderzoek naar een complex van feiten en personen, terroristische misdrijven). Meer hierover in Kamerstukken II 1996/97, 25403, nr.3, p.22 e.v. In het kader van deze scriptie wordt hier verder niet op in gegaan. 58 Kamerstukken II 1996/97, 25403, nr.3, p Kamerstukken II 1996/97, 25403, nr.3, p Kamerstukken II 1996/97, 25403, nr.3, p Kamerstukken II 1996/97, 25403, nr.3, p.47.

1. In artikel 126nba, eerste lid, onderdeel d, wordt het woord verwerkt telkens vervangen door : opgeslagen.

1. In artikel 126nba, eerste lid, onderdeel d, wordt het woord verwerkt telkens vervangen door : opgeslagen. 34 372 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de verbetering en versterking van de opsporing en vervolging van computercriminaliteit (computercriminaliteit

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 27 605 Wijziging van de Wet wapens en munitie met betrekking tot onderzoek aan de kleding en het onderzoeken van vervoermiddelen en van de Gemeentewet

Nadere informatie

De criminele burgerinfiltrant

De criminele burgerinfiltrant De criminele burgerinfiltrant Een onderzoek naar de toelaatbaarheid van de criminele burgerinfiltrant in het opsporingsonderzoek door Irene Bevers (ANR 37.70.86) scriptie Nederlands Recht, accent strafrecht

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle   holds various files of this Leiden University dissertation. Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/22356 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Janssen, Sander Leon Jan Title: De kroongetuige in het Nederlandse strafproces

Nadere informatie

1. Aanleiding. Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

1. Aanleiding. Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving Turfmarkt 147

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 1998 1999 Nr. 63f 25 398 Wijziging van de Wet politieregisters, houdende nadere regels voor bijzondere politieregisters ten behoeve van de politie, Koninklijke

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2017 489 Wet van 6 december 2017 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten strekkende tot aanpassing van

Nadere informatie

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag RAPPORT Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag Een onderzoek naar een afwijzing van het Openbaar Ministerie in Den Haag om kosten na vrijspraak te vergoeden. Oordeel Op basis van het onderzoek

Nadere informatie

Besluitvorming over bijzondere opsporingsbevoegdheden in de aanpak van georganiseerde criminaliteit

Besluitvorming over bijzondere opsporingsbevoegdheden in de aanpak van georganiseerde criminaliteit SAMENVATTING De Wet BOB: Titels IVa en V in de praktijk Besluitvorming over bijzondere opsporingsbevoegdheden in de aanpak van georganiseerde criminaliteit Mirjam Krommendijk Jan Terpstra Piet Hein van

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 25 907 Voorkoming en bestrijding van geweld op straat Nr. 7 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van, nr. ;

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van, nr. ; Besluit van, tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in verband met een vergoeding voor de beurtelingse verlening van rechtsbijstand in het kader van politieverhoren Op de voordracht

Nadere informatie

> Retouradres Postbus EH Den Haag. Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

> Retouradres Postbus EH Den Haag. Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG ; > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG JBOZ Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 072 Wijziging van de regeling van het DNA-onderzoek in strafzaken in verband met het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 33 542 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie

Nadere informatie

1. In de eerste volzin vervalt:, bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Politiewet 1993,.

1. In de eerste volzin vervalt:, bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Politiewet 1993,. Artikel PM1 A.4 Bijlage 4 De Wet veiligheidsregio s wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van het artikel door een puntkomma, toegevoegd korpschef:

Nadere informatie

Datum 3 oktober 2014 Onderwerp Berichtgeving over verzamelen gegevens door Belastingdienst en uitwisselen met andere overheidsinstanties

Datum 3 oktober 2014 Onderwerp Berichtgeving over verzamelen gegevens door Belastingdienst en uitwisselen met andere overheidsinstanties 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Directie en Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 29 743 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het treffen van een regeling inzake het verhoor van afgeschermde getuigen en

Nadere informatie

crisis in de verzorgingsstaat , 294 economische crisis 82-85

crisis in de verzorgingsstaat , 294 economische crisis 82-85 Trefwoordenregister A Accusatoir versus inquisitoir 71-76, 137, 149-153 Afgeschermde getuige 524-527 Afluisteren van telefoongesprekken 233-235, 235-236, 336-342, 366, 380-381, 383, 387-388, 415, 432-433

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008 2009 28 844 Integriteitsbeleid openbaar bestuur en politie Nr. 33 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/391

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/391 Rapport Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/391 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de hoofdofficier van justitie te Groningen hem in een brief van 1 februari 2006 onvolledig heeft geantwoord

Nadere informatie

De inzet van de criminele burgerinfiltrant in het opsporingsonderzoek

De inzet van de criminele burgerinfiltrant in het opsporingsonderzoek De inzet van de criminele burgerinfiltrant in het opsporingsonderzoek Een onderzoek naar de volledigheid van de voorwaarden die aan de inzet van de criminele burgerinfiltrant zijn gesteld, gezien de bevindingen

Nadere informatie

Infiltratie. Opbouw. Theorie en praktijk van een ultimum remedium

Infiltratie. Opbouw. Theorie en praktijk van een ultimum remedium Infiltratie Theorie en praktijk van een ultimum remedium Edwin Kruisbergen 14 oktober 2015 Opbouw Infiltratie als opsporingsmiddel WODC-onderzoek naar infiltratie Uitvoeringspraktijk Regulering uitvoeringspraktijk

Nadere informatie

Beslissingen rechtbank op verzoeken raadslieden in strafzaken Hofstadgroep donderdag, 8 december 2005

Beslissingen rechtbank op verzoeken raadslieden in strafzaken Hofstadgroep donderdag, 8 december 2005 Beslissingen rechtbank op verzoeken raadslieden in strafzaken Hofstadgroep donderdag, 8 december 2005 Rb 's-gravenhage - De rechtbank Rotterdam (nevenvestigingsplaats 's-gravenhage) heeft vandaag in Amsterdam

Nadere informatie

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987 Wet van 3 december 1987, Stb. 635, houdende regels betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten Zoals deze is gewijzigd bij de wetten van 02-12-1993(Stb.759)

Nadere informatie

Congres Modernisering Wetboek van Strafvordering

Congres Modernisering Wetboek van Strafvordering Congres Modernisering Wetboek van Strafvordering Tien minuten voor een inhoudelijk verhaal over de voorgenomen modernisering strafvordering is niet veel, maar in een tijd waarin commentaren op beleid en

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2006 2007 29 936 Regels inzake beëdiging, kwaliteit en integriteit van beëdigd vertalers en van gerechtstolken die werkzaam zijn binnen het domein van justitie

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 374 Aanslag op de heer W. S. P. Fortuijn Nr. 2 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES EN VAN JUSTITIE Aan de Voorzitter

Nadere informatie

Criminele burgerinfiltratie

Criminele burgerinfiltratie Een onderzoek naar de herintroductie van de criminele burgerinfiltrant in het Nederlandse strafproces Mr. O.S. Pluimer III Pluimer.indd 3 1-9-2015 18:01:14 Een onderzoek naar de herintroductie van de criminele

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 217 Regels over de documentatie van vennootschappen (Wet documentatie vennootschappen) A OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN DE

Nadere informatie

Datum 10 januari 2014 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht "Politie en justitie tappen te veel af

Datum 10 januari 2014 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht Politie en justitie tappen te veel af 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

ANPR Rotterdam-Rijnmond

ANPR Rotterdam-Rijnmond ANPR Rotterdam-Rijnmond Onderzoek naar de verwerking van no-hits bij de inzet van Automatic Number Plate Recognition Regionaal politiekorps Rotterdam-Rijnmond Rapportage van Definitieve Bevindingen College

Nadere informatie

Ministerie van Binnenlandse Zaken Aanbieding rapport "Klagen bij de politie"

Ministerie van Binnenlandse Zaken Aanbieding rapport Klagen bij de politie Ministerie van Binnenlandse Zaken ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ Aanbieding rapport "Klagen bij de politie" Datum Aan 6 maart l998 De korpsbeheerders De korpschefs : Directie Politie : EA98/U600

Nadere informatie

Datum 8 november 2016 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht dat de politie foto s neemt van personen en hun identiteitsbewijzen

Datum 8 november 2016 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht dat de politie foto s neemt van personen en hun identiteitsbewijzen 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

Datum 12 april 2012 Onderwerp Inspectie Openbare Orde en Veiligheid rapport "Follow the Money"

Datum 12 april 2012 Onderwerp Inspectie Openbare Orde en Veiligheid rapport Follow the Money 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den

Nadere informatie

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068 Rapport Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068 2 Klacht Verzoeker, slachtoffer van poging doodslag gepleegd door zijn ex-vriendin op 10 december 1999, klaagt erover dat het arrondissementsparket te

Nadere informatie

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht Rapport 2 h2>klacht Verzoeker, werkzaam bij het Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD), klaagt over het gebrek aan voortvarendheid waarmee het disciplinaire onderzoek, dat de korpschef van het KLPD naar

Nadere informatie

Instructie Machtenscheidingsquiz

Instructie Machtenscheidingsquiz Instructie Machtenscheidingsquiz Korte omschrijving werkvorm De leerlingen worden ingedeeld in teams. Elk team strijdt om de meeste punten. Er zijn kennisvragen en blufvragen. Bij kennisvragen kiest elk

Nadere informatie

Wet op de bijzondere opsporingsdiensten Geldend van t/m heden

Wet op de bijzondere opsporingsdiensten Geldend van t/m heden Wet op de bijzondere opsporingsdiensten Geldend van 01-01-2013 t/m heden Wet van 29 mei 2006 tot vaststelling van regels met betrekking tot de bijzondere opsporingsdiensten en de instelling van het functioneel

Nadere informatie

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251 Rapport Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251 2 Klacht Verzoeker deed op 2 maart 2004 aangifte tegen zijn buurman, de heer Y, wegens vernieling van een aantal bomen, struiken en planten. Verzoeker

Nadere informatie

Ons kenmerk z Contactpersoon. Onderwerp Advisering ontwerpbesluit onderzoek in een geautomatiseerd werk

Ons kenmerk z Contactpersoon. Onderwerp Advisering ontwerpbesluit onderzoek in een geautomatiseerd werk Autoriteit Persoonsgegevens Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag Bezuidenhoutseweg 30, 2594 AV Den Haag T 070 8888 500 - F 070 8888 501 autoriteitpersoonsgegevens.nl De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2007 174 Besluit van 7 mei 2007 tot wijziging van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar

Nadere informatie

College van Procureurs-Generaal

College van Procureurs-Generaal Openbaar Ministerie College van Procureurs-Generaal Voorzitter U' Postbus 20B05 2500 EH Den Haag Prins Olauslaan IB D' 2505 AJ Den Haag, Minister van Veiligheid en Justitie Telefoon+31 (0)70 233 3B 00

Nadere informatie

Enkele achtergronden bij de beslissing om geen onderzoek in te stellen tegen Jorge Zorreguieta. Voorgeschiedenis. Aangifte 2001

Enkele achtergronden bij de beslissing om geen onderzoek in te stellen tegen Jorge Zorreguieta. Voorgeschiedenis. Aangifte 2001 Enkele achtergronden bij de beslissing om geen onderzoek in te stellen tegen Jorge Zorreguieta Voorgeschiedenis Aangifte 2001 Eerder werd aangifte gedaan tegen Jorge Zorreguieta in 2001 ter zake van foltering

Nadere informatie

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446 Rapport Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446 2 Klacht Op 11 februari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X te Y, ingediend door de heer mr. G. Meijers, advocaat

Nadere informatie

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving Ministerie van Justitie j1 Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving Directie Rechtshandhaving en Criminaliteitsbestrijding Postadres: Postbus 20301, 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van

Nadere informatie

Ministerie van Justitie

Ministerie van Justitie Ministerie van Justitie a Aan de Koningin Onderdeel sector straf- en sanctierecht Contactpersoon F.J.E. Krips/B.F. Keulen Ons kenmerk 5357911/05/6 Datum 15 juni 2005 Onderwerp Nader rapport inzake het

Nadere informatie

NOTA VAN WIJZIGING. Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

NOTA VAN WIJZIGING. Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: Artikel I wordt als volgt gewijzigd: 34 720 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten strekkende tot aanpassing van enkele bepalingen betreffende de uitvoering van bijzondere opsporingsbevoegdheden

Nadere informatie

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld. Rapport 2 h2>klacht Verzoeker klaagt erover dat hij zonder gegronde reden in de nacht van 1 op 2 april 2009 is staande gehouden door ambtenaren van het regionale politiekorps Kennemerland. Voorts klaagt

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 34 451 Panama Papers Nr. 1 BRIEF VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 14 april

Nadere informatie

NEDERLANDSE VERENIGING VOOR RECHTSPPjy^K

NEDERLANDSE VERENIGING VOOR RECHTSPPjy^K NEDERLANDSE VERENIGING VOOR RECHTSPPjy^K De Minister van Veiligheid en Justitie mr. G.A. van der Steur Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Datum 18 juli 2016 Uw kenmerk 756867 Contactpersoon J.M.A. Timmer Onderwerp

Nadere informatie

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247 Rapport Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond heeft geweigerd zijn schriftelijke aangifte van 17 oktober 2000

Nadere informatie

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus 20301 2500 EH Den Haag. Advies wetsvoorstel toevoegen gegevens aan procesdossier minderjarige

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus 20301 2500 EH Den Haag. Advies wetsvoorstel toevoegen gegevens aan procesdossier minderjarige POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10 TEL 070-88 88 500 FAX 070-88 88 501 INTERNET www.cbpweb.nl www.mijnprivacy.nl AAN De Minister van Veiligheid en Justitie

Nadere informatie

AANWIJZING TOEZEGGINGEN AAN GETUIGEN IN STRAFZAKEN

AANWIJZING TOEZEGGINGEN AAN GETUIGEN IN STRAFZAKEN AANWIJZING TOEZEGGINGEN AAN GETUIGEN IN STRAFZAKEN Categorie : opsporing Rechtskarakter : aanwijzing in de zin van art. 130 lid 4 Wet RO Afzender : College van procureurs-generaal Adressaat : Hoofden van

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/jenv

Nadere informatie

ADVIES. Conceptwetsvoorstel inzake het recht op een eerlijk proces in de Grondwet

ADVIES. Conceptwetsvoorstel inzake het recht op een eerlijk proces in de Grondwet ADVIES Conceptwetsvoorstel inzake het recht op een eerlijk proces in de Grondwet Oktober 2014 1 Inleiding Een ieder heeft het recht op een eerlijk proces. Of het nu in een strafzaak of in een civiele zaak

Nadere informatie

De Minister van Justitie

De Minister van Justitie POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10 TEL 070-88 88 500 FAX 070-88 88 501 E-MAIL info@cbpweb.nl INTERNET www.cbpweb.nl AAN De Minister van Justitie DATUM 18

Nadere informatie

De voorgestelde wijziging in artikel I B geven het CBP aanleiding tot het maken van de volgende op- en aanmerkingen.

De voorgestelde wijziging in artikel I B geven het CBP aanleiding tot het maken van de volgende op- en aanmerkingen. POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10 TEL 070-88 88 500 FAX 070-88 88 501 E-MAIL info@cbpweb.nl INTERNET www.cbpweb.nl AAN De Minister van Justitie DATUM 26

Nadere informatie

Beoordeling Bevindingen

Beoordeling Bevindingen Rapport 2 h2>klacht Verzoeker klaagt erover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan hem als advocaat een machtiging van zijn cliënt heeft gevraagd om stukken bij de IND te kunnen opvragen,

Nadere informatie

Datum 4 oktober 2017 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht Beschermd door justitie, leven kapot

Datum 4 oktober 2017 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht Beschermd door justitie, leven kapot 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling ONS KENMERK z2002-0477

Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling ONS KENMERK z2002-0477 POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Prins Clauslaan 20 TEL 070-381 13 00 FAX 070-381 13 01 E-MAIL info@cbpweb.nl INTERNET www.cbpweb.nl AAN Gemeente Utrecht DATUM 9 oktober 2002 Dienst

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 Instantie Datum uitspraak 11-06-2003 Datum publicatie 12-08-2003 Zaaknummer 2200326602 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-gravenhage

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499 ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499 Instantie Rechtbank Zutphen Datum uitspraak 25-09-2007 Datum publicatie 28-09-2007 Zaaknummer 06/580261-07 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/jenv

Nadere informatie

COLLEGE VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS. Zijne Excellentie. dr. R.H.A. Plasterk. Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksre[aties.

COLLEGE VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS. Zijne Excellentie. dr. R.H.A. Plasterk. Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksre[aties. S Postbus i6oot KIenesing& i- T 030 88838 88 in(o@rnon5er,rechtcn.r,i Voorzitter Grondwet 2500 EA DEN HAAG Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksre[aties dr. R.H.A. Plasterk Zijne Excellentie Postbus

Nadere informatie

Artikel I. De Rijkswet op het Nederlanderschap wordt als volgt gewijzigd:

Artikel I. De Rijkswet op het Nederlanderschap wordt als volgt gewijzigd: Wijziging van Rijkswet op het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen en verlies van het Nederlanderschap bij terroristische activiteiten Allen, die deze zullen zien of horen

Nadere informatie

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071 Rapport Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071 2 Klacht Op 18 januari 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M. te Groningen, met een klacht over een gedraging van regionale

Nadere informatie

Rapport. Rapport over een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: Rapportnummer: 2013/044

Rapport. Rapport over een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: Rapportnummer: 2013/044 Rapport Rapport over een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: Rapportnummer: 2013/044 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie van het arrondissementsparket te Den

Nadere informatie

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377 Rapport Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant bij brief gedateerd 10 februari 2005 zijn

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 33 213 Uitvoering van het op 31 januari 1995 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de sluikhandel over zee, ter uitvoering van artikel

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2008 421 Wet van 9 oktober 2008, houdende regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1999 549 Besluit van 15 december 1999, houdende regels ter uitvoering van de artikelen 126g, negende lid, 126h, vierde lid, 126i, vierde lid, 126j,

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/jenv

Nadere informatie

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177 Rapport Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177 2 Klacht Op 23 december 1996 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw Pr. te Rotterdam, ingediend door de heer mr. R., advocaat te

Nadere informatie

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374 Rapport Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Limburg-Noord onvoldoende onderzoek heeft verricht naar aanleiding van zijn aangifte

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 35 116 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Overleveringswet ter implementatie van richtlijn nr. 2016/800/EU van het Europees Parlement

Nadere informatie

2 Op welke wijze wordt de Wet opsporing terroristische misdrijven in de praktijk toegepast en wat zijn daarvan de gevolgen voor de opsporing?

2 Op welke wijze wordt de Wet opsporing terroristische misdrijven in de praktijk toegepast en wat zijn daarvan de gevolgen voor de opsporing? Samenvatting Op 1 februari 2007 is de Wet ter verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven in werking getreden. Deze wet is erop gericht om opsporingsonderzoek

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2005 2006 30 696 Wijziging van de Wet op de lijkbezorging Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1 Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad

Nadere informatie

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie eenheid Amsterdam en het Openbaar Ministerie te Amsterdam

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie eenheid Amsterdam en het Openbaar Ministerie te Amsterdam Rapport Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie eenheid Amsterdam en het Openbaar Ministerie te Amsterdam Datum: 30 december 2013 Rapportnummer: 2013/213 2 Feiten Verzoeker is

Nadere informatie

Toelichting Regeling melding vermoeden misstand Krimpen aan den IJssel 2012

Toelichting Regeling melding vermoeden misstand Krimpen aan den IJssel 2012 Ter introductie In 2003 is in de Ambtenarenwet een nieuw artikel opgenomen (artikel 125 quinquies, vierde lid, en deels een uitwerking van artikel 125, eerste lid onder f, van de Ambtenarenwet) met de

Nadere informatie

Datum 2 oktober 2015 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht dat het nieuwe tapbeleid van Justitie een aanval is op onze grondrechten

Datum 2 oktober 2015 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht dat het nieuwe tapbeleid van Justitie een aanval is op onze grondrechten 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 856 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid

Nadere informatie

!1! Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

!1! Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Datum 9 juli 2014 Onderwer Beantwoording inbreng schriftelijk overleg

Nadere informatie

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL 2 Vergaderjaar 2010-2011 32 856 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid

Nadere informatie

Aan de Koning. Directie Wetgeving en Juridische Zaken. Turfmarkt DP Den Haag Postbus EH Den Haag

Aan de Koning. Directie Wetgeving en Juridische Zaken. Turfmarkt DP Den Haag Postbus EH Den Haag Aan de Koning Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/jenv Registratienummer Onderwerp Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet schadefonds

Nadere informatie

Samenvatting Maatschappijleer Politiek - Democratie en rechtstaat

Samenvatting Maatschappijleer Politiek - Democratie en rechtstaat Samenvatting Maatschappijleer Politiek - Democratie en rechtstaat Samenvatting door een scholier 1047 woorden 16 maart 2008 5,7 7 keer beoordeeld Vak Maatschappijleer Democratie en rechtstaat Hoofdstuk

Nadere informatie

Datum 14 februari 2017 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht Onschuldig en toch voor het leven gestraft

Datum 14 februari 2017 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht Onschuldig en toch voor het leven gestraft 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190 Rapport Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190 2 Klacht Verzoekers klagen erover dat het regionale politiekorps Utrecht hun verzoek om vergoeding van de schade als gevolg van een politieonderzoek in

Nadere informatie

Uitbrengen van de rapportage Aanbevelingen voor psychiaters en psychologen pj rapporteurs. 1. Informatieplicht

Uitbrengen van de rapportage Aanbevelingen voor psychiaters en psychologen pj rapporteurs. 1. Informatieplicht Uitbrengen van de rapportage Aanbevelingen voor psychiaters en psychologen pj rapporteurs 1. Informatieplicht De NIP code (2007) is hierin duidelijk. Bij het aangaan van de professionele relatie dient

Nadere informatie

B 11 Buitenlandse werknemers 8

B 11 Buitenlandse werknemers 8 B 11 Buitenlandse werknemers 8 Wettelijke maatregelen te~en ille~ale tewerkstellin~ Teneinde illegale tewerkstelling tegen te gaan en de tewerkstelling van buitenlandse werknemers te kunnen reguleren voorziet

Nadere informatie

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048 Rapport Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048 2 Klacht Verzoeker, die op 20 juli 2002 is aangehouden op grond van verdenking van belediging van een politieambtenaar, klaagt erover dat het Korps

Nadere informatie

Ministerie van Justitie

Ministerie van Justitie ϕ1 Ministerie van Justitie Aan de Koningin Onderdeel sector straf- en sanctierecht Contactpersoon Mr. L.P. Mol Lous Registratienummer 5501938/07/6 Datum 10 september 2007 Onderwerp Nader rapport inzake

Nadere informatie

Minister van Justitie. Naar aanleiding van uw verzoek bericht ik u als volgt.

Minister van Justitie. Naar aanleiding van uw verzoek bericht ik u als volgt. R e g i s t r a t i e k a m e r Minister van Justitie..'s-Gravenhage, 30 april 1999.. Onderwerp Wijziging van het Wetboek van Strafvordering Bij brief met bijlage van 9 maart 1999 (uw kenmerk: 750136/99/6)

Nadere informatie

Allereerst heeft het CBP de behoefte om in te gaan op het tijdspad van de voorgenomen wijzigingen van de Wet politieregisters.

Allereerst heeft het CBP de behoefte om in te gaan op het tijdspad van de voorgenomen wijzigingen van de Wet politieregisters. POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Prins Clauslaan 20 TEL 070-381 13 00 FAX 070-381 13 01 E-MAIL info@cbpweb.nl INTERNET www.cbpweb.nl AAN de Minister van Justitie CONTACTPERSOON UW

Nadere informatie

Digitaal onderzoek vanuit strafvorderlijk perspectief

Digitaal onderzoek vanuit strafvorderlijk perspectief Digitaal onderzoek vanuit strafvorderlijk perspectief Symposium E-Discovery 2014 Mr. J.J. Oerlemans 12-06-2014 Agenda - Wat is een opsporingsonderzoek? - Onderzoek aan gegevens op een computer - De netwerkzoeking

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag > Retouradres Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag DGOBR Directie Organisatie- en Personeelsbeleid Rijk www.facebook.com/minbzk www.twitter.com/minbzk

Nadere informatie

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 ... No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 Bij Kabinetsmissive van 18 juni 2012, no.12.001344, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering

Nadere informatie

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R.

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R. 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 168 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met de introductie van DNA-verwantschapsonderzoek

Nadere informatie

Gemeentewet. Hoofdstuk IX. De bevoegdheid van de raad. Artikel 151b

Gemeentewet. Hoofdstuk IX. De bevoegdheid van de raad. Artikel 151b Verruiming fouilleerbevoegdheden, versie 6 april 2011 internetconsultatie: de relevante bepalingen van de huidige Gemeentewet en Wet wapens en munitie en van de toekomstige Politiewet 201x, met daarin

Nadere informatie

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377 ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377 Instantie Rechtbank Assen Datum uitspraak 15-04-2011 Datum publicatie 15-04-2011 Zaaknummer 19.605555-10 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie