Gemeenteblad afd. 1 nr. 223

Transcriptie

1 Gemeenteblad afd. 1 nr. 223 Notitie inzake het sluitings- en heropeningsbeleid met betrekking tot artikel 13b van de Opiumwet en artikel 2.7 van de Algemene Plaatselijke Verordening. Amsterdam, 21 april Aan de Gemeenteraad Op grond van het hiernavolgende stel ik u voor, het volgende besluit te nemen: De Gemeenteraad van Amsterdam, Gezien de notitie van de Burgemeester inzake het sluitings- en heropeningsbeleid met betrekking tot artikel 13b van de Opiumwet en artikel 2.7 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), die door Burgemeester en Wethouders bij besluit van 8 februari 2005 ter kennisneming is gezonden aan de leden van de Commissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Integraal Veiligheidsbeleid, Personeel en Organisatie en Bestuurlijk Stelsel, Besluit: kennis te nemen van de notitie inzake het sluitings- en heropeningsbeleid met betrekking tot artikel 13b van de Opiumwet en artikel 2.7 van de APV, vastgesteld bij raadsbesluit van 30 november 1994, nr. 675 (Gemeenteblad 1994, afd. 3, volgn. 104), en laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 23 maart 2005, nr. 65/115, waarin de Burgemeester het huidige beleid weergeeft, met als belangrijkste elementen: 1 met betrekking tot artikel 13b van de Opiumwet: er is per definitie sprake van openbare verstoring, als in een voor het publiek toegankelijke ruimte handel plaatsvindt in hard drugs. Daartegen wordt onmiddellijk opgetreden door middel van een sluiting. Een daaraan voorafgaan bestuurlijke waarschuwing druist in tegen de noodzaak om onmiddellijk en effectief op te treden tegen de openbare ordeverstoring; 2 met betrekking tot artikel 2.7 van de APV: een bovenbedoelde inrichting kan worden gesloten, als kort samengevat sprake is van heling, illegaal gokken, aanwezigheid van wapens, discriminatie of andere ernstige feiten die de openbare orde ernstig verstoren (of dreigen te verstoren). In beide situaties wordt de inrichting voor onbepaalde tijd gesloten. De sluiting is niet gericht tegen de ondernemer, maar is gericht op het herstellen van de openbare orde; 3 de sluiting wordt opgeheven wanneer de Burgemeester van oordeel is dat voortzetting van de sluiting niet langer vereist is. Een verzoek tot heropening kan direct worden ingediend. Hierbij speelt wel de mogelijke betrokkenheid of verwijtbaarheid van de ondernemer/vergunninghouder een rol. De Burgemeester van Amsterdam, M.J. Cohen burgemeester Toelichting (bestuurlijke context). Notitie van de Burgemeester over het sluitings- en heropeningsbeleid van publiekstoegankelijke inrichtingen. 1 Aanleiding notitie In de discussie die is ontstaan na de sluiting van de discotheek Escape medio 2003 zijn vragen gesteld over het sluitingenbeleid inzake artikel 13b Opiumwet en/of artikel 2.7 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV)in uitgaansgelegenheden en de positie van de ondernemer daarin. Voorts is gevraagd of het toepassen 1

2 van bestuursdwang door middel van een sluiting voorafgegaan kan worden door een bestuurlijke waarschuwing. De burgemeester heeft de raadscommissie hierover een notitie toegezegd. Een andere aanleiding voor deze beleidsnotitie is de behoefte om het sluitingen- en heropeningenbeleid ex art. 13b Opiumwet en art 2.7 van de APV in een gepubliceerd beleidsdocument vast te leggen. De tekst van de onderhavige notitie zal na bespreking in de raadscommissie als beleidsdocument van de burgemeester inzake sluitingen en heropeningbeleid worden gepubliceerd. 2 Opzet notitie In deze notitie komen de volgende zaken aan de orde: A. B. C. D. E. F. G. H. I. J. K. L. Taak burgemeester ten aanzien van publiek toegankelijke gebouwen bevoegdheid toepassen bestuursdwang burgemeester doelstelling Opiumwet (incl. partydrugs); strafrechtelijk elementen; bestuursrechtelijke elementen; toepassen sluitingsgrond 13b Opiumwet andere sluitingsgronden (art. 2.7 APV) preventief fouilleren sluitingstermijn bestuurlijke waarschuwing opheffen sluiting verwijtbaarheid exploitant A. Taak burgemeester ten aanzien van publiek toegankelijke gebouwen Op grond van artikel 174 van de Gemeentewet is de burgemeester belast met het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. De burgemeester heeft een taak met betrekking tot de handhaving van de openbare orde. Deze verantwoordelijkheid, en de bijbehorende bevoegdheden zijn neergelegd in verschillende wettelijke bepalingen, zoals art. 174 Gemeentewet, 13b Opiumwet en 2.7 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Om de laatste twee gaat het in deze notitie. Beide bepalingen maken het mogelijk dat de burgemeester handhavend optreedt wanneer kort gezegd een horeca-inrichting betrokken is bij een verstoring van de openbare orde. In een dergelijk geval kan de burgemeester bestuursdwang (in de vorm van sluiting van de inrichting) toepassen. Bestuursdwang is een reparatoire maatregel, bedoeld om verstoring van de openbare orde onmiddellijk te herstellen. Het doel is nadrukkelijk niet om te straffen. Bevoegdheid toepassen bestuursdwang burgemeester Toepassing van artikel 13b Opiumwet is aan de orde, wanneer in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is kort gezegd, -wanneer de inrichting betrokken is bij handel in hard drugs. In deze notitie wordt in dat kader verder gesproken van handel. Toepassing van artikel 2.7 APV is aan de orde wanneer kort gezegd de inrichting betrokken is bij illegaal gokken, heling, discriminatie, aanwezigheid wapens, of als er zich andere feiten en omstandigheden hebben voorgedaan of dreigen voor te doen die de vrees wettigen dat het geopend blijven van die ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde. C Doelstelling Opiumwet De regelgeving over drugs is vastgelegd in de Opiumwet. De wet maakt een onderscheid tussen drugs met een onaanvaardbaar risico, oftewel hard drugs (bv. heroïne, cocaïne en XTC), en drugs die aanzienlijk minder problemen voor de gezondheid veroorzaken, oftewel soft drugs. Voor een nader onderscheid in drugs met betrekking tot het uitgaanscircuit (ook wel aangeduid als partydrugs ), zoals door sommigen is gesuggereerd, bieden noch de Opiumwet, noch internationale verdragen, ruimte. 2

3 Strafrechtelijke elementen Opiumwet De meest ernstige strafbare handeling volgens de Opiumwet is de in- en uitvoer van drugs. Ook de vervaardiging, de verkoop en het vervoer van drugs zijn strafbaar. De Opiumwet stelt tevens alle handelingen ter voorbereiding van handel in hard drugs strafbaar, alsmede alle pogingen tot invoer. Het bezit van uitsluitend een gebruikershoeveelheid, dat is maximaal 0,5 gram 1, wordt doorgaans niet vervolgd, tenzij sprake is van een dealerindicatie. Aan de hand van deze prioriteiten handhaaft het OM de Opiumwet 2. De strafrechtelijke component van de Opiumwet ziet dus toe op de aanpak van de handel, inclusief de dealers. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft niet de mogelijkheid om te beletten dat een pand waar of van waaruit gehandeld werd weer gebruikt wordt voor deze doeleinden. Bestuurlijke elementen Opiumwet Handel, gebruik en aanwezigheid van harddrugs hebben een nadelig effect op de openbare orde. De aantasting van de openbare orde in het kader van handel in hard drugs wordt zonder meer aangenomen. De aantasting van de openbare orde is dus geabstraheerd, met andere woorden de openbare ordeverstoring hoeft niet door middel van feiten of omstandigheden te worden aangetoond. Het toepassen van bestuursdwang is erop gericht de handel in of vanuit een voor het publiek toegankelijke inrichting te beëindigen en beëindigd te houden. Deze maatregel is, zoals hierboven reeds aangegeven, niet gericht tegen exploitant, maar tegen de inrichting. Bestuursdwang wordt uitgeoefend in de vorm van een sluiting van de inrichting. Het in de plaats van bestuursdwang toepassen van het opleggen een last onder dwangsom is, gelet op het vorenstaande, hier niet aan de orde. F. Toepassen bestuursdwang ex art. 13b Opiumwet Bestuursdwang in de vorm van een sluiting wordt toegepast bij handel in middelen als bedoeld in lijst I (hard drugs) vanwege de onder punt E omschreven openbare ordeverstoring. Bij handel in een middel als bedoeld in lijst II wordt in beginsel tegen horecabedrijven opgetreden volgens een vastgesteld handhavingstappenplan, indien het soft drugs betreffen, zoals bedoeld in de richtlijnen van de PG s ten aanzien van de verkoop in coffeeshops 3. In situaties waarbij er sprake is van andere middelen als bedoeld in lijst II, wordt bestuurlijk opgetreden op basis van feiten en omstandigheden. Omdat de Opiumwet geen mogelijkheid biedt om gemeentelijke toezichthouders aan te wijzen, is de burgemeester hoofdzakelijk afhankelijk van informatie uit opsporings-onderzoeken. Deze informatie dient de burgemeester te worden verstrekt in het kader van zijn taak met betrekking tot de openbare orde (waaronder ook artikel 13b). De politie rapporteert aan de burgemeester indien is geconstateerd dat in een voor het publiek toegankelijke inrichting hard drugs worden verhandeld, of dat hard drugs daartoe aanwezig zijn in de inrichting. Bij het sluitingsverzoek voegt de politie de benodigde informatie zoals processen-verbaal, verklaringen van getuigen en verdachten, mutatie-rapporten, bewijsstukken met betrekking tot in beslaggenomen drugs, enz. Bij de beoordeling of bestuursdwang zal worden toegepast in het kader van artikel 13b Opiumwet moet er sprake zijn van het verkopen, verstrekken, afleveren dan wel daartoe aanwezig van hard drugs. Bij de beoordeling van die vraag gaat de burgemeester uit van de eerder vermelde richtlijnen van de Procureursgeneraal van 1 oktober Volgens de richtlijnen kan strafrechtelijk optreden van het OM worden verwacht als iemand meer dan 0,5 gr aan hard drugs bij zich heeft, of als iemand minder dan 0,5 gr bij zich heeft, maar er sprake is van een dealerindicatie. De burgemeester sluit een inrichting in de volgende situaties:? er wordt minder dan 0,5 gr aangetroffen, maar er sprake van een dealerindicatie;? er wordt tussen de 0,5 gr en 5 gr aangetroffen, dan kunnen in ieder geval de onderstaande indicatoren een rol spelen bij de beoordeling of er sprake is van handel;? er wordt meer 5 gr aangetroffen. 1 Deze hoeveelheid is vastgesteld in de landelijke Richtlijnen van de Procureurs-generaal, van 1 oktober Deze richtlijn is per 2 november 2000 (in werking treding ) vervangen door een nieuwe richtlijn, die niet wezenlijk verschilt van de oude richtlijn van Het OM stelt 5 eenheden (pillen of delen daarvan, capsules e.d.) gelijk aan een hoeveelheid van 0,5 gram. 3 Hier wordt bedoeld de soft drugs die ingevolge de richtlijnen van de PG s verkocht mogen worden in de coffeeshops. 3

4 De eerdergenoemde indicatoren zijn de volgende: de hoeveelheid aangetroffen drugs; de wijze waarop de aangetroffen drugs zijn verpakt; aantreffen handelsgeld op een persoon; persoon staat als dealer bekend bij de politie; verklaringen van gebruikers, omwonenden, dealers, getuigen e.d.; eventuele politieobservaties in/rondom de inrichting; overige feiten en omstandigheden van het geval. Onmiddellijke sluiting van een horecabedrijf heeft als effect dat de geconstateerde openbare ordeverstoring eindigt. Bovendien blijkt dat een eerder gesloten horecabedrijf in de toekomst zelden opnieuw gesloten wordt wegens overtreding van de Opiumwet. Als blijkt dat er reden is om op te treden, wordt conform de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover de spoedeisendheid zich daartegen niet verzet, de betrokken exploitant in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen op het voornemen de inrichting te sluiten. Gelet op de ernst van de openbare ordeverstoring vindt het horen van de belanghebbende (exploitant) plaats direct nadat uit feiten en omstandigheden is geconcludeerd, dat de inrichting onverwijld moet worden gesloten 4. Het stellen van een begunstigingstermijn is gelet op het karakter van de sluiting niet aan de orde. Als in dit gesprek geen argumenten naar voren worden gebracht waaruit blijkt dat het voornemen tot sluiting op onjuiste feiten is gebaseerd, wordt de desbetreffende inrichting met spoed gesloten. Tegen het sluitingsbevel kan een bezwaarschrift worden ingediend en voorlopige voorziening worden aangevraagd. Dat geldt zowel voor de sluiting ex art. 13b Opiumwet, als voor wat betreft de sluiting op grond van artikel 2.7 APV. Daarnaast kan direct verzocht om een gesprek om de sluiting weer op te heffen. Deze maatregel heeft een drieledig doel:? er wordt een onmiddellijk einde gemaakt aan de handel in harddrugs. Sluiting is hiervoor de enige echte garantie;? de loop van en naar de inrichting wordt beëindigd;? in de periode van rust tijdens de sluiting kan bekeken worden in hoeverre de exploitant maatregelen kan nemen om een en ander in de toekomst te voorkomen. G. Sluitingsgronden ex art. 2.7 APV In artikel 2.7, lid 1, van de APV is aangegeven, dat de burgemeester de mogelijkheid heeft om inrichtingen te sluiten, omdat daar wordt gehandeld in strijd met de Wet op de Kansspelen (=WOK, illegaal gokken), als er sprake is van heling, als er wordt gediscrimineerd, of als er wapens aanwezig zijn, als bedoeld in art. 2 van de Wet wapens en munitie, waarvoor geen ontheffing, vergunning dan wel verlof is verleend. De burgemeester kan tevens tot sluiting overgaan als zich andere feiten en omstandigheden hebben voorgedaan of dreigen voor te doen die de vrees wettigen dat het geopend blijven van die ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde. Bij dit laatste kan worden gedacht aan zeer ernstige vechtpartijen, of mensenhandel Bij de aanwezigheid van wapens in een voor het publiek toegankelijke inrichting is sprake van een zodanige verstoring van de openbare orde, dat de inrichting in principe wordt gesloten, tenzij er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden. Ook indien er sprake is van discriminatie kan een inrichting in principe worden gesloten. Daarbij de aantekening dat de discriminatie wel moet blijken uit voldoende feiten en omstandigheden. In het geval er sprake is van heling spelen ook de invloed van de met de heling gepaard gaande activiteiten binnen en buiten de inrichting een rol. Ook bij overtreden van de Wet op de kansspelen weegt de overlast mee die de overtreding met zich meebrengt. 4 Hierbij moet wel worden bedacht dat in het kader van een zorgvuldige voorbereiding enige tijd nodig is (bijv. verificatie aangetroffen drugs). 4

5 H. Preventief fouilleeractie in horecabedrijven Herhaaldelijk is de burgemeester gevraagd of er consequenties verbonden zijn als er bij een preventief fouilleeractie op wapens in een horecabedrijf bij voorbeeld hard drugs worden gevonden. Uitgangspunt bij een preventief fouilleeractie is het ontmoedigen van het bezit van wapens. De politie controleert niet alleen op de openbare weg in veiligheidsrisicogebieden, maar ook in voor publiektoegankelijke inrichtingen, zoals de horeca die in een dergelijk gebied zijn gelegen. De actie is niet gericht tegen de horeca, maar moet er juist toe bijdragen dat er sprake is van veiliger openbare ruimte, inclusief de horecabedrijven. Bij deze acties worden ook horecabedrijven bezocht zonder voorkennis, De politie stapt daarbij als het ware blanco de zaak in. Als bij de actie ook hard drugs worden gevonden, zal de politie deze in beslag nemen en afvoeren. Het is daarbij niet uit te sluiten dat zich daarbij omstandigheden voordoen, dat een inrichting wordt gesloten. Sluitingstermijn In een sluitingsbevel wordt geen einddatum vermeld. Een methodiek waarbij op voorhand wordt aangegeven hoe lang een inrichting gesloten blijft, draagt het risico met zich mee, dat de sluiting een onevenredig zware maatregel wordt. In Amsterdam vindt de beoordeling of een sluiting kan worden opgeheven plaats in het kader van een verzoek daartoe. De belanghebbende wordt er in het sluitingsbevel op gewezen, dat direct een gesprek kan worden aangevraagd. Hierdoor wordt de exploitant in de gelegenheid gesteld om in zijn situatie zo snel mogelijk duidelijkheid te verkrijgen over zijn mogelijkheden het bedrijf weer voort te zetten. In paragraaf J wordt hierop nader ingegaan. J. Bestuurlijke waarschuwing De vraag is gesteld of een bestuurlijke waarschuwing 5 voorafgaande aan een sluiting een optie is. Dat is niet geval. Een waarschuwing druist in tegen de noodzaak om onmiddellijk en effectief op te treden tegen openbare-ordeverstoringen. Bestuurlijk waarschuwen van ondernemers bij bijvoorbeeld geconstateerde handel(sactiviteiten) leidt ook tot het risico dat de ondernemer minder alert wordt, omdat ervan uitgegaan wordt dat eerst gewaarschuwd wordt. Het vorenstaande laat onverlet dat wanneer in een situatie onvoldoende grond tot sluiting bestaat, een gesprek met de exploitant wel in de rede kan liggen. Te meer daar de situatie wel aanleiding kan geven voor maatregelen in de vergunningensfeer. K. Opheffen sluiting De Burgemeester trekt het bevel tot sluiting in, zodra naar zijn oordeel de openbare orde voortzetting van de sluiting niet langer vereist. Dit geldt zowel bij een sluiting op grond van 13b Opiumwet, als bij een sluiting op grond van 2.7 APV Over het algemeen wordt op verzoek van de exploitant onderzocht of een sluiting weer kan worden opgeheven. Dit verzoek moet schriftelijk worden ingediend. Voor opheffing van een sluiting zijn drie aspecten van belang die in onderling verband en samenhang moeten worden gezien: 1. de openbare-ordesituatie in en in de directe omgeving van de inrichting; 2. de afspraken tussen de burgemeester en de exploitant met betrekking tot het beheer van de te heropenen inrichting; 3. het vertrouwen van de burgemeester dat deze afspraken ook zullen worden nagekomen. Daarbij speelt met name de verwijtbaarheid van de exploitant en/of leidinggevende een rol. De burgemeester dient ervan overtuigd te zijn dat de feiten die ten grondslag lagen aan de sluiting, zich niet meer voor zullen doen, en dat de ondernemer zijn zaak zodanig zal beheren dat er geen nieuwe openbareordeverstoringen zullen plaatsvinden. Van belang is dus de bereidheid en de bekwaamheid van de exploitant om aantoonbaar en daadwerkelijk maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen, bijvoorbeeld door herinrichting van het bedrijf, verscherping van toelatingsbeleid of het aannemen van (ander) personeel. Bij een sluiting wegens hard drugs speelt daarnaast de omstandigheid in hoeverre het bedrijf tot aantrekkingspunt voor verslaafden en dealers was geworden. Het kost enige tijd, zo is de ervaring, om een bestaande loop van drugsverslaafden en -handelaren op een horecabedrijf te doorbreken. Veel exploitanten en hun advocaten gaan er van uit dat de sluitingsperiode drie maanden duurt. Van de opheffing van de sluiting kan in sommige gevallen echter reeds na enige dagen sprake zijn, in andere gevallen kan een sluiting langer duren dan drie maanden. Op grond van het Besluit eisen zedelijk gedrag bij de Drank - en Horecawet 5 Met een bestuurlijke waarschuwing wordt bedoeld een waarschuwing van de burgemeester aan de exploitant dat bij een volgende openbare ordeverstoring bestuursdwang wordt toegepast. 5

6 mag overigens gedurende 5 jaar geen nieuwe drankvergunning worden verleend aan een ondernemer of leidinggevende aan wie mede de intrekking van de drankvergunning op grond van openbare-orde te verwijten valt. Bij het gesprek over de opheffing van de sluiting komen de maatregelen aan de orde die noodzakelijk worden geacht om openbare ordeverstoring in de toekomst uit te sluiten. Deze maatregelen zijn zeer afhankelijk van de betreffende situatie. Mocht een verzoek tot heropening niet worden gehonoreerd, dan wordt de weigering op schrift gesteld. Tegen het weigeringsbesluit tot heropening kan op grond van de Awb een bezwaarschrift worden ingediend. Aandachtspunten bij heropeningen Het bovenstaande heropeningenbeleid heeft zich de afgelopen jaren wel bewezen: het komt zelden voor dat een heropende zaak opnieuw vanwege een openbare-ordeverstoring gesloten moet worden. Desondanks wordt bij heropeningen 6 het volgende gesignaleerd: 1 Horecabedrijven, die zijn gelegen in een drugsoverlastgebied, én die op openbare-ordegronden (harddrugs) gesloten zijn in beginsel niet meer opengaan zolang het noodgebied zelf niet wordt opgeheven 7. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als opheffing van de sluiting wordt gevraagd ten behoeve van een totaal andere exploitatie door een nieuw eigenaar/beheerder. 2 Een coffeeshop die gesloten wordt in het kader van 13b Opiumwet en/of 2.7 APV wordt van de coffeeshoplijst geschrapt, tenzij blijkt dat de exploitant en/of leidinggevende ten aanzien van de sluiting geen verwijt kan worden gemaakt. L. Verwijtbaarheid exploitant In paragraaf E is aangeven dat een sluiting is bedoeld om de openbare orde te herstellen en is niet gericht tegen de betreffende ondernemer. Of de ondernemer een verwijt kan worden gemaakt, dat de sluiting mede aan zijn handelen of nalaten daarvan is te wijten, speelt daarbij geen rol. De mate van verwijtbaarheid van een ondernemer en/of leidinggevende komt toch op twee momenten aan de orde:? bij het verzoek om opheffing van de sluiting: dat wil zeggen bij de beoordeling of nog langer de vrees bestaat voor openbare ordeverstoring als de inrichting weer wordt heropend. Daarbij is de positie en de rol van de exploitant/of leidinggevende 8, gelet op de gebeurtenissen die hebben geleid tot de sluiting zeer belangrijk. Is er voldoende vertrouwen dat de betrokken ondernemer en/of leidinggevende in staat is of moet worden geacht de inrichting weer te exploiteren zonder dat er de vrees bestaat voor herhaling van openbare ordeverstoring, en? bij de beoordeling of de gebeurtenissen ook consequenties hebben ten aanzien van de nog geldende vergunningen voor de betrokken inrichting (zoals de DHW 9, WOK of exploitatievergunning van de APV) is dan vaak ook nog niet duidelijk of de exploitant er zelf bij betrokken is, het strafrechtelijk onderzoek is daar ook niet op gericht. Als er sprake is van verwijtbaar gedrag kan dit leiden tot intrekking, dan weigering van bij voorbeeld een exploitatievergunning. De Commissie voor Openbare Orde en Veiligheid, Integraal Veiligheidsbeleid, Personeel en Organisatie en Bestuurlijk Stelsel, heeft op 24 februari 2005 kennis genomen van deze notitie. Daarbij is door het raadslid mw. Bruines gevraagd om de notitie te agenderen voor raadsbehandeling. 6 Bij een drankzaak kan het College of dagelijks bestuur van een stadsdeel in een besluit tot intrekking van de drankvergunning in het kader van de Drank- en Horecawet aangeven dat gedurende een maximale periode van 5 jaar geen drankvergunning op dat pand verleend wordt 6. Deze afweging staat los van de heropening in het kader van art. 13b Opiumwet of art. 2.7 APV. 7 Deze regeling wordt nog nader overwogen. 8 Met name wordt hier bedoeld een bestuurder van een rechtspersoon, zoals een directeur van een B.V. 9 De Drank- en Horecawet kent echter wel een verplichting voor het College of Dagelijks Bestuur tot het intrekken van een drankvergunning als de openbare orde in de inrichting wordt verstoord (artikel 31, lid 1, onder d). Gelet op het feit dat hier verschillende bestuursorganen (burgemeester: Openbare orde of 13b Opiumwet) en het College met betrekking tot de Drank- en Horecawet een besluit moeten nemen met betrekking tot het optreden tegen openbare ordeverstoring in een drankzaak kunnen de besluiten vaak niet gelijktijdig genomen worden. Ook bij de intrekking van de drankvergunning op grond van de openbare ordeverstoring speelt de verwijtbaarheid van de exploitant/leidinggevende geen rol. Aan de openbare ordeverstoring dient direct een einde gemaakt te worden. Daarbij is het voor de toepassing van de Drank- en Horecawet niet relevant of de Burgemeester een zaak al gesloten heeft. 6

7 Verschenen 4 mei