3. VISIE Korte termijn visie Lange termijn visie...45

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "3. VISIE Korte termijn visie Lange termijn visie...45"

Transcriptie

1 Concept-Beheerplan BEMELERBERG EN SCHIEPERSBERG 9 augustus 2009

2 concept 2

3 concept 3 1. KORTE KARAKTERISTIEK Aanwijzing Ligging Globale gebiedsbeschrijving Eigendom en beheer Ontstaanswijze en historie Abiotiek Geologie en geomorfologie Bodem Hydrologie Natuurwaarden en ecologische relaties Historische natuurwaarden Huidige natuurwaarden Ecologische relaties Opsomming instandhoudingsdoelen HABITATTYPEN EN SOORTEN Pionierbegroeiingen op rotsbodem (H6110) Kalkgraslanden (H6210) Heischrale graslanden (H6230) Glanshaver- en Vossenstaarthooilanden, Glanshaver, subtype A (H6510) Eiken-haagbeukenbossen, heuvelland, subtype B (H9160) Kamsalamander (H1166) Geelbuikvuurpad (H1193) Meervleermuis (H1318) Ingekorven vleermuis (H1321) Vale vleermuis (H1324) Locaties habitattypen en -soorten Oppervlaktes VISIE Korte termijn visie Lange termijn visie BELEID EN WETTELIJK KADER Limburgs provinciaal beleid Provinciaal omgevingsplan Limburg Nota natuur en landschapsbeheer Stimuleringsplan Grondwaterbeschermingsgebied Bosnota Limburg Jacht, beheer en schadebestrijding Landschapsvisie Zuid-Limburg Beschermingsplan Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad Limburg Gemeentelijk beleid: Bestemmingsplan BESTAAND GEBRUIK Inleiding Analyse bestemmingen en huidig gebruik Natuurbeheer...54

4 concept Natuurontwikkeling Jacht, beheer en schadebestrijding Agrarisch gebruik Waterbeheer Recreatie Verkeer Bebouwing Bijzondere doelen Nutsvoorzieningen Vuilstorten Bedrijfsdoeleinden en industrie Grondwateronttrekkingen Delfstoffenwinning Illegale activiteiten TOETSING BESTAAND GEBRUIK Natuurbeheer Bemelerberg en verlengde bemelerberg Eiken-haagbeukenbossen Groeve Blom Groeve t Rooth Julianagroeve Uitbreiding mozaïek Kalkgraslanden en Heischrale graslanden Schiepersberg Maatregelen beschermingsplan Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad Agrarisch gebruik Verstoring Verdroging (beregening) Migratie Atmosferische stikstofdepositie Waterbeheer Recreatie Wandelen in en rondom het gebied Manege Campings, hotels en horeca Golfbaan Handboogschieten Sportterreinen Verkeer Bebouwing Bijzondere doelen Imkervereniging Onderzoek Nutsvoorzieningen Vuilstorten Bedrijfsdoeleinden en industrie Grondwateronttrekkingen Delfstoffenwinning Illegale activiteiten Conclusies BEOORDELING VERGUNNINGVERLENING Niet vergunningplichtige plannen en/of handelingen Beoordeling vergunningverlening plannen en/of handelingen Samenvatting vergunningverlening...85

5 concept 5 8. MAATREGELEN Korte termijn maatregelen Huidig beheer Extra maatregelen Lange termijn maatregelen Samenvatting MONITORING Verplichtingen monitoring Monitoring natuurwaarden Evaluatie monitoring TOEZICHT EN HANDHAVING Inleiding Strafrecht Bestuursdwang In de praktijk Juridische afdwingbaarheid maatregelen COMMUNICATIE Huidige communicatie Communicatie Natura Communicatie per maatregel Kappen van bomen Aanleggen poelen en basishabitats Geelbuikvuurpad FINANCIERING Provinciale subsidies Provinciale subsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied Limburg Investeringsbudget Landelijk Gebied Programma beheer Europese subsidieregelingen POP LIFE Referenties 106 Bijlage 1 Natuurontwikkeling Kleine Heide 110 Bijlage 2 Biodiversiteit in Limburg 119

6 concept 6 1. KORTE KARAKTERISTIEK 1.1. Aanwijzing Het gebied Bemelerberg en Schiepersberg is door middel van het ontwerpaanwijzingsbesluit d.d. 15 december 2006 door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) aangewezen als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn. Het gebied is in mei 2003 aangemeld volgens de procedure zoals opgenomen in artikel 4 van de Habitatrichtlijn. Het is vervolgens in december 2004 door de Europese Commissie onder de naam Bemelerberg en Schiepersberg en onder nummer NL geplaatst op de lijst van gebieden die van communautair belang zijn voor de Atlantische biogeografische regio (Ministerie van LNV, 2006a) Ligging Het Natura 2000-gebied ligt op de westrand van het plateau van Margraten en vormt een overgang van het Maasdal naar het plateau van Margraten. Het bestaat uit een complex van schraallanden, graslanden en hellingbossen ten oosten van Maastricht en ten oosten van de N278. Het gebied ligt in de gemeenten Maastricht, Margraten en Valkenburg aan de Geul tussen de plaatsen Berg in het noorden en Cadier en Keer in het zuidwesten (Ministerie van LNV, 2006a). In figuur 1.1 is het gebied met de voor dit beheerplan belangrijke toponiemen te zien. Figuur 1.1 Toponiemen van de Bemelerberg en Schiepersberg

7 concept Globale gebiedsbeschrijving Het Natura 2000-gebied beslaat een bovengrondse oppervlakte van 177 ha en behoort tot het Natura 2000-landschap Heuvelland. Naast de bovengrondse graslanden en bossen zijn ook ondergrondse groeven begrensd ten behoeve van enkele vleermuissoorten. Wanneer deze ondergrondse gedeelten niet overlappen met de bovengrondse begrenzing zijn alleen de ondergrondse gedeelten begrensd. Dit geldt voor de Koeleboschgroeve en de Roothergroeve. Beide groeven zijn weergegeven in figuur 1.2. De Koeleboschgroeve ligt in het noorden van het gebied tegenover de Bemelerberg, de Roothergroeve ligt onder groeve t Rooth. Figuur 1.2 Niet overlappende onderaardse groeven De Bemelerberg en Schiepersberg bestaan uit hellingbossen en schraallandcomplexen waar de gehele gradiënt van uitgesproken zure graslanden op de plateaurand via heischrale graslanden tot kalkgraslanden op de lagere delen van de helling nog aanwezig is (Ministerie van LNV, 2006a). Het Natura 2000-gebied wordt doorsneden door een aantal droogdalen. Hierdoor komt er veel variatie in hoogte voor en worden er zowel noordelijk tot noordoostelijk als zuidelijk tot zuidwestelijk geëxponeerde hellingen aangetroffen. Vrijwel alle hellingen worden gevormd door afbraakwanden. De hoogste delen van het gebied liggen op het plateau van Margraten op ongeveer 115 m boven NAP. De dalen zijn vaak wat a-symmetrisch. De bodems van de droogdalen liggen op ongeveer 80 m boven NAP en zijn soms bedekt met löss (Stichting het Limburgs Landschap, 2001). In het gebied liggen drie voormalige dagbouwgroeven, namelijk groeve Blom, groeve t Rooth en de Julianagroeve. Groeve t Rooth strekt zich ook buiten de begrenzing van dit Natura 2000-gebied uit. Dit deel is nog in gebruik als dagbouwgroeve. Groeve Blom is een relatief kleine (ongeveer 7 ha), maar diepe dagbouwgroeve (tussen de 15 en 35 meter), die tussen de dorpskernen van Berg en van Terblijt in ligt. De wanden van de groeve lopen steil naar beneden en zijn slechts spaarzaam begroeid. De enige permanent waterhoudende plas is ontstaan door graafactiviteiten. In deze groeve komen steile mergelwanden en aangelegde puinwaaiers voor. In de

8 concept 8 groeve wordt geen mergel meer gewonnen (Peters er al., 2004). De ontgrondingen zijn in 1993 beëindigd. Tussen 1998 en 2005 is de groeve ingericht als natuurgebied. Hiervoor is schone grond opgebracht. Aan de randen van de groeve is bos aangeplant. Hierbij zijn inheemse loofbomen gebruikt. Het midden van de groeve wordt begraasd door Hollandse landgeiten en Kune Kune varkens. De vegetatie bestaat hier uit een kruidenrijke grasland vegetatie. Ook zijn hier vijf poelen aangelegd en zijn her en der mergelblokken in het terrein aangebracht. De poelen en de mergelblokken dienen als zomerrespectievelijk winterhabitat voor de Geelbuikvuurpad en de Vroedmeesterpad. Groeve t Rooth (ongeveer 40 ha, waarvan ongeveer 20 ha binnen de begrenzing) ligt net ten noorden van Cadier en Keer, bij het buurtschap t Rooth. Grote delen van de groeve zijn in de jaren 70 van de vorige eeuw afgewerkt met dekgronden, waarvan de meeste stukken met bos en bloemrijke vegetaties begroeid zijn. Op verschillende plaatsen zijn een aantal kalkwanden kaal gehouden ten behoeve van de aanwezige pioniersituaties en om de aanwezige geologische profielen zichtbaar te houden. In de groeve liggen een aantal wateren. Het zuidwestelijke deel van de groeve is bij de afwerking zo ingericht dat het weer gebruikt kon worden als graasgebied voor huisvee. Dit heeft geresulteerd in een aantal naast elkaar gelegen weiden. Tegenwoordig worden deze weiden periodiek door schapen begraasd. Daarnaast lopen in deze groeve enkele tientallen geiten en enkele Konikspaarden van de Stichting het Limburgs Landschap (Peters et al., 2004; Huntjens & Ovaa, 2004). De Julianagroeve is met 5 ha één van de kleinste dagbouw-mergelgroeven van Zuid-Limburg. De kalksteenwanden zijn op enkele plaatsen 20m hoog. Ze ligt ten noordoosten van Cadier en Keer. Na beëindigen van de graafwerkzaamheden in 1954 is de groeve steeds meer begroeid met bomen. In 1985 is alle bosopslag verwijderd en sinds die tijd wordt het gebied periodiek met schapen begraasd (Peters et al., 2004; Verschoor et al., 2004). Naast deze drie dagbouwgroeven zijn nog zeven ondergrondse groeven voor dit gebied van belang, namelijke de Koeleboschgroeve, Roothergroeve, Cluysberggroeve, Gasthuisdellen, Schoorberggroeve, Winkelberggroeve en de Mettenberggroeve. Dit zijn onderaardse gangenstelsel waar verschillende soorten vleermuizen voorkomen. De Koeleboschgroeve, Cluyserggroede, Gasthuisdellen, Schoorberggroeve en Winkelberggroeve liggen onder of dichtbij de Bemelerberg, de Mettenberggroeve onder de Mettenberg en de Roothergroeve onder de Bundersberg Eigendom en beheer Het merendeel van het Natura 2000-gebied Bemelerberg en Schiepersberg is eigendom van het Limburgs Landschap. Daarnaast zijn enkele stukken in bezit bij het Bureau Beheer Landbouwgronden. Ook hebben Staatsbosbeheer, het Waterschap Roer en Overmaas, de gemeente Margraten, de gemeente Maastricht en de gemeente Valkenburg aan de Geul enkele (< 5) hectares in eigendom. Groeve Blom is particulier eigendom en een deel van groeve t Rooth is eigendom van Ankerpoort bv Ontstaanswijze en historie Eeuwenlang werden de graslanden op de Bemelerberg en Schiepersberg gebruikt als gemeenschappelijke weidegrond. Deze gronden waren eigendom van de gemeenten en lagen op steile hellingen die door hun ligging ongeschikt waren voor ander landbouwkundig gebruik. De dorpsherder kwam twee keer per jaar met een kudde schapen, namelijk tijdens de voorzomer en tijdens de herfst en/of vroege winter. De schapen werden overdag op de graslanden gehoed en s avonds naar de stal gebracht. Hierdoor ontstonden in de loop der tijd open, schrale, soortenrijke vegetaties. De mest werd in de stal verzameld en gebruikt om de akkers te bemesten. Behalve in hun functie als mestleverancier

9 concept 9 hadden deze gronden nog meerdere grondstoffen te bieden, namelijk mergel, kiezel, zand, keien en leem (Hillegers, 1997; Hillegers, 1984). Hoewel het niet met zekerheid te zeggen is wordt aangenomen dat dit Natura 2000-gebied al sinds het begin van de Middeleeuwen op deze manier gebruikt is. Zeker is wel wanneer aan deze vorm van landgebruik een eind kwam. De laatste herder van de Bemelerberg hield in 1923 op met het hoeden van schapen in dit terrein, de herder op de Schiepersberg stopte in 1933 (Smits et al., 2007; Verschoor et al., 2004). Schapenhouderij op schrale terreinen werd, onder andere door concurrentie uit het buitenland steeds minder rendabel. Ook heeft sinds het begin van de 20 e eeuw de ontwikkeling van geavanceerde landbouwmethoden ertoe geleid dat ook steeds steilere delen van de hellingen bewerkt konden worden. Toen aan de beweiding definitief een einde kwam, trad achtereenvolgens vervilting (dominantie van grassen), verruiging (toename van soorten die indicatief zijn voor meer voedselrijke omstandigheden) en ten slotte opslag met houtige soorten op. Sinds 1979 is opnieuw begrazing door schapen ingevoerd en zijn veel struiken en bomen gekapt om de open, schrale en soortenrijke vegetaties te herstellen (Smits et al., 2007). Niet alleen de schrale graslanden, maar ook de in paragraaf 1.3 genoemde dagbouwgroeven zijn onder invloed van menselijk gebruik ontstaan. De groeven waren in eerste instantie bestemd voor regionaal gebruik, zoals dat in Zuid-Limburg voor de Tweede Wereldoorlog vaak het geval was. De mergel werd onder andere gebruikt als kalkmeststof voor de akkerbouw en als gebrande kalk voor bouw. De kleine groeven kwamen met name voor in gebieden aan de randen van de plateaus, omdat daar de mergel dicht aan de oppervlakte lag (Huntjens & Ovaa, 2004). In 2004 en 2005 is groeve Blom heringericht voor de ontwikkeling van specifieke natuurwaarden van dit soort groeves. Hierbij moet gedacht worden aan soorten als de Geelbuikvuurpad, de Vroedmeersterpad en vegetaties die aan dagzomende kalk gebonden zijn. Voor de herinrichting waren de zuidelijk geëxponeerde hellingen van de groeve afgedekt met aangevoerde specie (vaak löss). Bij de herinrichting werden onder andere terrassen en terrasranden en basishabitats voor de Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad aangelegd. Op de populatie Geelbuikvuurpadden in deze groeve wordt in paragraaf 2.7 nader ingegaan. Na deze maatregelen is begonnen met een begrazingsbeheer van de groeve. Er is gekozen voor een beheer met een klein aantal geiten en varkens, omdat dit beschouwd wordt als een goede manier om korte pionierbegroeiingen te handhaven (Crombaghs & Blom, 2007). De groeve t Rooth is sinds 1938 in gebruik. Hoewel in het grootste gedeelte van de groeve de winning gestopt is wordt in het noordoostelijke deel, langs de Keunestraat nog steeds mergel gewonnen. Deze bestaande winning is ongeveer 7 ha groot. In 1987 kreeg het reeds als natuurgebied ingerichte deel de status beschermd natuurmonument (Peters et al. 2004). Hier wordt in paragraaf verder op ingegaan. De Julianagroeve is tussen 1938 en 1954 in gebruik geweest. De groeve is zo kort in gebruik geweest, omdat de kwaliteit van de kalksteen niet goed genoeg was. Er zat teveel vuursteen in de groeve en teveel klei tussen de mergel. Kort na het stopzetten van de winning is grond, bouwafval en huisvuil bij de ingang (in het westen) van de groeve gestort. In het oostelijke deel van de groeve is niet bruikbare grond, zand en kiezel gedumpt. Er ontwikkelde zich een ruige vegetatie met veel bomen en struiken. Na lange tijd aan haar lot te zijn overgelaten is begin jaren 80 een natuurgericht beheer gestart. Bomen werden gekapt en er werd begonnen met een begrazingsbeheer met Mergellandschapen, waarvoor drinkpoelen werden aangelegd (Verschoor et al., 2004; Peters et al., 2004).

10 concept 10 Ook de ondergrondse gangenstelsel zijn het resultaat van eeuwenlange mergelwinning. De hier gewonnen mergel werd, net als die uit de dagbouwgroeven, gebruikt als bouwblokken en meststof. In tijde van oorlog werden deze gangen gebruikt als vluchtplaats. Daarnaast dienden ze als plekken om vee te stallen en champignons te kweken. Aan het kweken van champignons is in de jaren 70 van de vorige eeuw een eind gekomen, omdat de meeste kwekers failliet gingen (Orbons, 2005; Delnooz & Terlingen, 1984) Abiotiek Geologie en geomorfologie Bemelerberg en Schieperberg ligt op de westrand van het plateau van Margraten, een met löss bedekt plateau. De ondergrond van dit plateau bestaat uit verschillende afzettingen uit verschillende geologische tijdvlakken. Tabel 1.1 geeft hier een overzicht van. De oudste bekende afzettingen zijn kalksteenafzettingen uit het Carboon (360 tot 286 miljoen jaar geleden). Deze afzettingen liggen 150 tot 250 meter diep. In het Krijt (145,5 tot 65,5 miljoen jaar geleden) was dit gebied een zee en zijn klei, zand en kalksteen afgezet. Het mengsel van klei en kalksteen wordt mergel genoemd. Deze afzettingen liggen tot vlak onder het maaiveld en dagzomen op sommige plaatsen. In het Tertiair had de zee zich terug getrokken uit dit deel van Zuid-Limburg en was het milieu warm en vochtig. Hierdoor trad sterke chemische verwering van de kalksteen op. Na het verweren van kalk bleef vuursteen gemengd met verweringsleem achter. In het Kwartiair (tot 2,6 miljoen jaar geleden) had de zee zich nog verder teruggetrokken en begon de Maas het landschap te vormen. Deze rivier verplaatste zich in die tijd onder invloed van tektonische krachten naar het westen. In de ondergrond van dit Natura 2000-gebied heeft de Maas grind achtergelaten. Rondom Maastricht heeft zij zich diep in het landschap ingesneden. Dit is het huidige Maasdal. De löss, die bovenop het plateau aangetroffen wordt is afgezet tijdens de laatste twee ijstijden, het Saliën (0,13-0,24 miljoen jaar geleden) en het Weichselien (0,02-0,12 miljoen jaar geleden). De dikte van de lösslaag varieert van 1 tot ongeveer 20 meter (Provincie Limburg, 2007a; Verschoor et al., 2004). Ouderdom in miljoen jaren Tot 2,6-0,02-0,12-0,13-0,24 Tijdvlak Kwartiair - Weichselien - Saliën Afzettingen Maas verplaatst zich naar het Westen en zet grind en klei af. - Wind zet löss af - Wind zet löss af 65,5-2,6 Tertiair Door verwering van kalk ontstaat vuursteen ,5 Krijt Zee zet kalksteen af Carboon Kalksteenafzettingen Tabel 1.1 Afzettingen onder en op de Bemelerberg Door het gebied lopen een aantal diepe erosiedalen, de droogdalen. Deze hebben zich in de loop van het Kwartiair na hevige regenval ingesneden in het landschap. Het materiaal dat hierbij meegevoerd wordt is deels geaccumuleerd in de mondingen van deze dalen (Ministerie van LNV, 2008).

11 concept Bodem Op de hoge en vlakkere delen van dit Natura 2000-gebied worden twee bodemtypen aangetroffen. Het eerste type komt voor op plaatsen waar een lösspakket afgezet is. Hier zijn brikgronden ontstaan. In tamelijk zwaar materiaal (siltige leem) is een inspoelingshorizont gevormd. Het andere type is een fluvatiele afzetting van grof zand en grind. Hierop ligt plaatselijk een dun lössdek, vaak ook vermengd met de bovengrond. De dalen bestaan vrijwel allemaal uit een associaties van löss-, terras- en kalksteenhellinggronden. Dit type bestaat uit een menging van verweerde kalksteen en verspoelde löss. Deze mengeling van afgespoeld materiaal wordt colluvium genoemd (Stichting het Limburg Landschap, 2001). De bodems op hellingen bestaan uit löss- en kalksteenhellinggronden. Waar de helling minder steil is hebben zich, net als in de dalen, löss en verweerde kalksteen vermengd. Op steilere hellingen hebben zich plaatselijk bodems ontwikkeld die uit verweerde kalk bestaan (Verschoor et al., 2004) Hydrologie Onder de Bemelerberg en Schiepersberg bevindt het grondwater zich op grote diepte, vaak nog lager dan de droogdalen. Hierdoor speelt het grondwater in de hydrologie van de bovengrond geen rol van betekenis. Bronnetjes en plaatsen met kwel zijn in het gebied doorgaans niet aanwezig. Alleen gedurende perioden van extreem hoge grondwaterstanden kan het gebeuren dat lokaal tijdelijke bronnen optreden en aan de oppervlakte over korte afstand bronwater afstroomt, om vervolgens weer vrij snel in de bodem weg te zakken. Ook kan na hevige regenval veel water langs de hellingen afstromen. Hierdoor kan löss van de hoger gelegen delen naar de dalen en minder steile hellingen verplaatst worden. Schijnwaterspiegels komen door de relatief goede doorlaatbaarheid van de bodem niet voor (Stichting het Limburgs Landschap, 2001; Felder, 1984) Natuurwaarden en ecologische relaties Historische natuurwaarden De belangrijkste historische natuurwaarde van dit Natura 2000-gebied zijn de schrale graslanden. De natuurwaarden, die nu in de groeven en hellingbossen te vinden zijn, zijn relatief jong. Zeker die in de bovengrondse groeven, omdat de huidige natuurwaarden pas sinds de herinrichtingen halverwege vorige eeuw ontstaan zijn. Zoals in paragraaf 1.5 beschreven is zijn de graslanden waarschijnlijk vanaf de middeleeuwen tot aan begin vorige eeuw in gebruik geweest als weidegrond. Hierdoor ontstonden soortenrijke graslanden op en onderaan de helling en schrale vegetaties bovenop de helling. Soorten die hier voorkwamen zijn onder andere Bergboerenkers, Berggamander, Rozenkransje, Bergdravik, Krijtgentiaan, en Jeneverbes Huidige natuurwaarden De graslanden in dit Natura 2000-gebied beslaan een gradiënt van droge, schrale, zwak tot matig zure vegetaties naar schrale basische vegetaties en relatief voedselrijke vegetaties. Zeldzame plantensoorten, die hierin voorkomen zijn onder andere Aapjesorchis, Beklierde ogentroost, Betonie en Blauwe knoop. Naast graslanden zijn pioniersituaties op kalkondergrond karakteristiek voor dit gebied. Hier worden onder andere Berggamander, Grote tijm, Kleine steentijm, Muurpeper en Zacht vetkruid aangetroffen. Behalve voor planten zijn deze situaties ook van belang voor de Vroedmeesterpad en de Geelbuikvuurpad. Andere amifibiën die in dit gebied voorkomen zijn de Kamsalamander, Kleine watersalamander en Gewone pad. Deze soorten zijn echter niet zo sterk of helemaal niet gebonden aan de pioniersituaties.

12 concept 12 Behalve korte vegetaties bestaat dit gebied uit hellingbossen. Ook in deze bossen zijn gradiënten zichtbaar. Onderaan de helling wordt het Esdoorn-Essenbos aangetroffen, op de helling zelf groeit het Eiken-haagbeukenbos en bovenop de helling liggen Beukenbossen (Ministerie van LNV, 2006a). In de ondergroei van de Eiken-haagbeukenbossen komen een aantal zeldzame soorten voor, zoals Gevlekte aronskelk, Slanke sleutelbloem, Bosvergeet-mij-nietje, Bosanemoon, Eenbes en Witte klaverzuring. Zeldzame broedvogels, die in dit gebied voorkomen zijn onder andere Grauwe vliegenvanger, Koekoek en Ransuil. Ook de Oehoe wordt in dit gebied waargenomen Ecologische relaties Doordat dit Natura 2000-gebied op de overgang van het plateau van Margraten naar het Maasdal ligt komen hier verschillende soorten gesteenten aan de oppervlakte. De hoogste gedeelten van dit Natura 2000-gebied liggen op de randen van het plateau van Margraten. Hoewel de bodems bovenop het plateau vaak voedselrijk zijn door de aanwezigheid van löss zijn deze hellingranden dat vaak niet. De löss is vaak weggespoeld waardoor de ondergrond bestaat uit afzettingen van de Maas. De mergel ligt vaak dieper en komt pas halverwege de helling aan de oppervlakte. Op plaatsen waar de löss is verdwenen, is het milieu matig voedselarm en in verhouding tot de hellingen kalkarm. Onder invloed van begrazing hebben zich hier de Heischrale graslanden ontwikkeld. Op de helling zelf komt de mergel dicht aan de oppervlakte. Hierdoor is het milieu basisch en kalkrijk. Omdat ook hier de löss door erosie niet meer voorkomt zijn deze situaties voedselarm. Hierdoor hebben zich hier, onder invloed van begrazing de Kalkgraslanden ontwikkeld. Onder aan de helling bevinden zich de Glanshaverhooilanden. De bodem wordt hier gevormd door materiaal dat vanaf de plateauranden en hellingen naar beneden gespoeld is. De bodem is hier zowel voedsel- als kalkrijk. Naast deze verschillende graslandtypen worden in dit gebied ook Pionierbegroeiingen op rotsbodems aangetroffen. Deze komen voornamelijk voor op de wanden in de groeven, die te steil zijn voor andere vegetaties en op de rotsrichels boven de ingangen van de onderaardse groeves. Deze groeves vormen behalve het leefgebied voor deze vegetaties ook overwinteringslocaties voor de Meervleermuis, Vale vleermuis en Ingekorven vleermuis. Ook in de vlakken delen van de drie dagbouwgroeves worden pioniersituaties aangetroffen. Het betreft hier voornamelijk ondiepe poelen, die aangelegd of ontstaan doordat water op de moeilijk doorlaatbare ondergrond blijft staan. Deze poelen warmen snel op en vormen een goed voortplantingshabitat voor de Geelbuikvuurpad Opsomming instandhoudingsdoelen De Bemelerberg en Schiepersberg is aangewezen voor tien instandhoudingsdoelen waarvan vijf habitattypen en vijf habitatsoorten. Het gebied is aangewezen voor drie prioritaire habitattypen, aangegeven met een sterretje* (Ministerie van LNV, 2006a). De prioritaire status houdt in dat voor deze typen een bijzondere verantwoordelijkheid geldt, omdat een belangrijk deel van het natuurlijk verspreidingsgebied op de Bemelerberg en Schieperberg ligt (artikel 1 Habitatrichtlijn). Habitattypen H6110* Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit van Kalkminnend of basifiel grasland op rotsbodem behorend tot het Alysso-Sedion albi (Pionierbegroeiingen op rotsbodem). H6210* Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit van Droge half-natuurlijke graslanden en struikvormende facies op kalkhoudende bodems (Festuco-Brometalia) (Kalkgraslanden).

13 concept 13 H6230* Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit van Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van europa) (Heischrale graslanden). H6510 H9160 Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit van Glanshaver- en vossenstaarthooilanden, Glanshaver (subtype A). Behoud oppervlakte en kwaliteit van Eiken-haagbeukenbossen, heuvelland (subtype B). Habitatsoorten H1166 Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor het behoud van de populatie Kamsalamander. H1193 H1318 H1321 H1324 Uitbreiding verspreiding, uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding van de populatie Geelbuikvuurpad. Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor het behoud van de populatie Meervleermuis Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van de populatie Ingekorven vleermuis. Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van de populatie Vale vleermuis. Kernopgave Met een kernopgave wordt aangegeven wat de belangrijkste bijdragen van een concreet gebied zijn aan het Natura 2000-netwerk. De kernopgave vormen een belangrijk hulpmiddel bij de focus en de eventueel noodzakelijke prioritering binnen de Natura 2000-beheerplannen. Met sense of urgency wordt richting gegeven aan het tempo van realisering van de doelen. Er is sprake van een sense of urgency, wanneer binnen nu en 10 jaar mogelijk een onherstelbare situatie ontstaat (Ministerie van LNV, 2006b). Voor een aantal kernopgaven geldt een wateropgave (W). Deze is aan een kernopgave toebedeeld wanneer de watercondities in meer of mindere mate niet op orde zijn. Voor Bemelerberg en Schiepersberg gelden de hieronder genoemde kernopgaven en geen sense of urgency (Ministerie van LNV, 2006c) Mozaïek bijzondere graslanden Behouden en uitbreiden mozaïek van Pionierbegroeiingen op rotsbodem (H6110), Kalkgraslanden (H6210) en Heischrale graslanden (H6230) Mozaïek groeves Behouden en uitbreiden mozaïek van Pionierbegroeiingen op rotsbodem (H6110) en Kalkgraslanden (H6210) Geelbuikvuurpad (W)

14 concept 14 Behoud van geschikt leefgebied ten behoeve van aantal en omvang van een levensvatbare populatie van de Geelbuikvuurpad (H1193) Winterbiotoop vleermuizen Herstel kwaliteit winterbiotoop Meervleermuis (H1318), Ingekorven vleermuis (1321) en Vale vleermuis (H1324). Beschermd natuurmonument Het Natura 2000-gebied Bemelerberg en Schiepersberg omvat het beschermde natuurmonument Groeve t Rooth, waarvan de aanwijzing op 17 november 1987 is vastgesteld conform artikel 15a lid 3 van de Natuurbeschermingswet Met de aanwijzing als Natura 2000-gebied vervalt de status van dit beschermd natuurmonument. De doelstellingen voor het beschermd natuurmonument blijven binnen de oude begrenzing van het gebied wel gelden, naast de instandhoudingsdoelstelling van het Natura gebied. Dat betekent dat ook rekening moet worden gehouden met deze doelen. In het verleden zijn beheerplannen voor dit beschermd natuurmonument opgesteld. De doelen voor het beschermd natuurmonument Groeve t Rooth vallen grotendeels samen met de doelstellingen van het gebied ten aanzien van Natura Het gebied is hierbij aangewezen vanwege de bijzondere hydro-geologische omstandheden en de bijzondere gradiënten wat leidt tot een grote verscheidenheid in milieu-omstandigheden. Deze afwisseling aan milieuomstandigheden bepalen de diversiteit aan biotooptypen zoals hellingbos en verschillende soorten schrale graslanden. Daarnaast zijn de geologische omstandigheden bepalend geweest voor het ontstaan van geschikte biotopen voor verschillende vleermuissoorten en amfibieën. De genoemde biotooptypen vallen samen met de instandhoudingsdoelstelling voor het Natura 2000-gebied, waarbij de abiotische randvoorwaarden de aanwezigheid van deze doelen bepalen. Aangezien de betekenis van het gebied voor verschillende soortgroepen genoemd in het beschermd natuurmonument afhankelijk is van deze afwisseling in milieuomstandigheden en biotooptypen, is het beschermen van de aanwezigheid van diversiteit belangrijker dan de aanwezigheid van één of enkele individuele soorten. Hieronder staat een overzicht met daarin de overeenkomst tussen de instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000 (vet) en de doelstellingen die gelden voor het Beschermd Natuurmonument. Pionierbegroeiingen op rotsbodem, Heischrale graslanden, Glanshaver- en Vossenstaarthooilanden en Eiken-haagbeukenbossen: De aanwezigheid van een verscheidenheid aan vegetatietypen, variërend van lage pioniersvegetatie van het eerste successiestadium tot gesloten bos. Kalkgraslanden De aanwezigheid van een verscheidenheid aan vegetatietypen, variërend van lage pioniersvegetatie van het eerste successiestadium tot gesloten bos; Het in potentie aanwezig zijn van ontwikkelingsmogelijkheden voor kalkgraslandvegetaties daar waar sprake is van dagzomende kalk. Kamsalamander en Geelbuikvuurpad

15 concept 15 Het voorkomen van de op dat moment enige levensvatbare populatie van de Geelbuikvuurpad in Nederland en het voorkomen van andere beschermde soorten herpetofauna, zoals de Vroedmeesterpad, de Kamsalamander en de Hazelworm; Het aanwezig zijn van een zeker mate van rust. Meervleermuis, Ingekorven vleermuis, Vale vleermuis Het aanwezig zijn van een drietal overwinteringsplaatsen voor (minstens vijf soorten) vleermuizen; Het aanwezig zijn van een zekere mate van rust. Hiernaast is het Beschermd Natuurmonument aangewezen voor: De aanwezigheid van een permanent bewoonde dassenburcht; De aanwezigheid van een aantal minder algemene broedvogelsoorten (zoals Koekoek, Ransuil, Wielewaal en Grauwe vliegenvanger). Zowel de Das als de vogelsoorten zijn (deels) gebonden aan de milieus waarvoor het Natura gebied is aangewezen. De Das is daarnaast ook gebonden aan de cultuurgronden in de directe omgeving van Bemelerberg en Schiepersberg.

16 concept HABITATTYPEN EN SOORTEN Per habitattype en soort wordt allereerst een algemene beschrijving van het habitattype/-soort gegeven. Deze beschrijvingen zijn in eerste instantie gebaseerd op wat het Ministerie van LNV hieronder verstaat (Janssen & Schaminée, 2003; Janssen & Schaminée, 2008; Ministerie van LNV, 2008). Deze landelijke beschrijving is nader uitgewerkt op basis van voorkomen in Limburg (Weeda et al., 2000; 2002; 2005) en toegespitst op de Bemelerberg en Schiepersberg. Vervolgens worden voor de habitattypen de plantengemeenschappen die tot dit habitattype behoren genoemd. Daarna wordt een beknopt overzicht van de kenmerkende soorten van dit habitattype gegeven. Onder bedreigingen wordt beschreven waardoor dit habitattype op de Bemelerberg en Schiepersberg bedreigd wordt. Daarna wordt behandeld waar de habitattypen zich bevinden en in welke staat van instandhouding ze verkeren. De locaties zijn op kaart weergegeven. Dit is de nulsituatie. Tot slot wordt behandeld hoe het habitattype zich de afgelopen jaren ontwikkeld heeft en waar mogelijkheden voor behoud, herstel, verbetering en/of uitbreiding liggen. Ook voor de habitatsoorten wordt na de algemene beschrijving beschreven waar de soort op de Bemelerberg en Schiepersberg door bedreigd wordt. Ook hier wordt beschreven waar de soort in dit Natura 2000-gebied voorkomt en in welke staat van instandhouding de populatie(s) verkeert/verkeren. Wanneer het mogelijk is wordt aangegeven hoeveel individuën er in dit Natura 2000-gebied voorkomen of hoe groot het leefgebied van de soort is. Ook deze locaties zijn op kaart weergegeven. Dit geldt als nulsituatie. Ook hier wordt behandeld hoe de populatie(s) zich de afgelopen jaren heeft/hebben ontwikkeld en waar mogelijkheden voor behoud, uitbreiding of verbetering van het leefgebied liggen Pionierbegroeiingen op rotsbodem (H6110) BESCHRIJVING Het in Nederland zeer zeldzame habitattype betreft warmteminnende pionierbegroeiingen op kalkrijke rotsbodem. Het type komt voor op kalkrijke rotsranden van steile kalkhellingen en mergelgroeven. Het betreft zonnige, s zomers sterk opwarmende en uitdrogende standplaatsen. De vegetatie is soortenrijk en komt vroeg in het seizoen tot volle ontwikkeling. Eenjarige planten, vetplanten, kort levende rozetplanten en mossen domineren. Kenmerkend is dat mostapijten, dwergstruiken en ijl verspreide eenjarige afwisselen met plekken kale rotsbodem. De begroeiingen staan vrijwel altijd in contact met kalkgrasland (habitattype H6210). Het habitattype komt voornamelijk voor in de zuidelijke delen van Midden-Europa, het meest in het heuvelland en laaggebergte. In ons land zijn de begroeiingen van dit type minder goed ontwikkeld. Ze vormen echter een belangrijk onderdeel van de Zuid-Limburgse hellingcomplexen, waar ze de meest warmteminnende levensgemeenschap vertegenwoordigen (Ministerie van LNV, 2008). PLANTENGEMEENSCHAPPEN Binnen dit habitattype is de volgende plantengemeenschap van belang op Bemelerberg en Schiepersberg: 13Aa1 Associatie van Tengere veldmuur KENMERKENDE SOORTEN

17 concept 17 Voor dit habitattype karakteristieke plantensoorten zijn Kleine steentijm, Steenhornbloem, Stijf hardgras, Berggamander, Geel zonneroosje, Grote tijm, Tengere veldmuur, Kandelaartje, Vroegeling, Voorjaarsganzerik, Muurpeper en vetkruid. Haartandmos, Viltig kronkelbladmos, Klein klokhoedje en Hakig kronkelbladmos zijn enkele mossoorten die in dit habitattype voorkomen (Ministerie van LNV, 2008; Janssen & Schaminée, 2003). BEDREIGINGEN Dit habitattype wordt over het algemeen bedreigd door het achterwege blijven van beheer, waardoor de half open begroeiingen overwoekerd worden door struiken. Dit is het geval in de Julianagroeve. LOCATIE Dit habitattype komt voor op de Bemelerberg, in groeve t Rooth en de Julianagroeve. Op de Bemelerberg groeien Grote tijm, Kleine steentijm, Tengere veldmuur, Berggamander, Voorjaarsganzerik, Muurpeper en Zacht vetkruid op open, kale plekken bij de ingangen van de ondergrondse groeves. In groeve t Rooth worden Grote tijm en Muurpeper aangetroffen op kalkrotsen. Ook in de Julianagroeve groeien Grote tijm, Voorjaarsganzerik en Muurpeper op open plekken. HUIDIG BEHEER Op de Bemelerberg wordt dit habitattype aan het eind van de zomer met schapen begraasd. Ook de Julianagroeve wordt met schapen begraasd. Dit gebeurt zowel in de zomer als in de winter. In groeve t Rooth worden de Pionierbegroeiingen op rotsbodem jaarrond met Hollandse landgeiten en Konikspaarden begraasd (Stichting het Limburgs Landschap, 2001). Sommige groeiplaatsen zijn onbereikbaar voor grazers. Hier blijft het habitattype echter in stand, omdat de groeiplaatsen door de zeer ondiepe bodem voor andere plantensoorten nagenoeg ongeschikt zijn. ONTWIKKELINGEN EN TRENDS Door het staken van de begrazing begin vorige eeuw dreigde dit habitattype door overwoekering met struikgewas te verdwijnen. Het weer invoeren van schapenbegrazing op de Bemelerberg en in de Julianagroeve heeft dit kunnen voorkomen (Weeda et al., 2002). Onderzoek naar de vegetatie op de Bemelerberg in 1997 wees uit dat na het invoeren van de schapenbegrazing onder andere Kleine steentijm, Wit vetkruid en Vroegeling zich opnieuw hebben weten te vestigen (Hillegers, 1997). Een onderzoek naar de evaluatie van 25 jaar schapenbegrazing op de Bemelerberg in 2005 concludeerde dat schapenbegrazing een positief effect heeft gehad op dit habitattype (Smits et al., 2007). Hieruit blijkt dat de trend van de Pionierbegroeiingen op rotsbodem op de Bemelerberg positief is. In groeve t Rooth lijkt het erop dat de Pionierbegroeiingen zich weten te handhaven. Het groeit op steile hellingen die ongeschikt zijn voor andere begroeiingen. In de Julianagroeve hebben zich sinds 1990 de voor dit habitattype karakteristieke soorten Voorjaarsganzerik, Muurpeper en Zacht vetkruid gevestigd. Bij vegetatieopnamen in 2003 zijn deze soorten ook weer aangetroffen. Hoewel het habitattype zich hier heeft weten te handhaven, staat het ook op deze locatie onder druk door struweel- en bosopslag (Verschoor et al., 2004). STAAT VAN INSTANDHOUDING

18 concept 18 Op de Bemelerberg verkeert dit habitattype in een gunstige staat van instandhouding. Een groot deel van de karakteristieke soorten en de exclusieve soort Berggamander worden hier aangetroffen. Ook vertoont de ontwikkeling van dit habitattype sinds de herintroductie van schapenbegrazing een positieve trend. In groeve t Rooth en de Julianagroeve is dit habitattype minder goed ontwikkeld. Er worden minder kenmerkende soorten aangetroffen en de locaties waar dit habitattype voorkomt dreigen overwoekerd te worden door struweel en bosopslag. De staat van instandhouding op deze twee locaties is matig tot redelijk te noemen. DOELSTELLING Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit. MOGELIJKHEDEN TOT BEHOUD, HERSTEL EN/OF UITBREIDING Verbetering van de kwaliteit is mogelijk door het tegengaan van struweel en bosvorming. Dit is op alle locaties waar dit habitattype nu voorkomt mogelijk. Uitbreidingsmogelijkheden voor dit habitattype liggen in de Julianagroeve, Groeve Blom en op de Mettenberg. In het verleden zijn in de Julianagroeve grote delen, die in potentie geschikt zijn voor dit habitattype, met Witte elzen en Robinia s beplant. Op deze locaties zouden Pionierbegroeiingen op rotsbodems uitgebreid kunnen worden. In groeve Blom is de oostelijke rotsrand geschikt voor dit habitattype. Momenteel bestaat dit deel van de groeve uit kale rotsen met enkele jonge berken. Op de Mettenberg liggen een aantal kalkrotsen. In 2008 heeft het Limburgs Landschap deze rotsen vrijgesteld van boom- en struikbegroeiing. Hoewel hier momenteel nog geen voor dit habitattype kenmerkende soorten voorkomen, zijn deze locaties gezien de ondergrond (kalkrotsen) geschikt om dit habitattype te ontwikkelen. Maatregelen om het habitattype hier te ontwikkelen worden in hoofdstuk 8 genoemd Kalkgraslanden (H6210) BESCHRIJVING Dit habitattype omvat matig droge tot droge, zogenoemd halfnatuurlijke graslanden op kalkrijke bodems. Kalkgraslanden komen voor op schrale, niet bemeste kalkbodems. Het kalkgrasland groeit op plekken waar bovenop de kalkrots slechts één tot enkele decimeters dikke humeuze en lemige krijtverweringsgrond voorkomt. De vochtvoorziening is daarom zeer matig. Dit habitattype is soortenrijk en herbergt een groot aantal planten- en diersoorten die in Nederland min of meer tot de kalkgraslanden beperkt zijn. Daaronder bevinden zich zeldzame orchideeën. Een opvallend kenmerk van de schrale hellingen in Zuid-Limburg is het kleinschalige samenspel van plantengemeenschappen. Daarbij wisselen de traditioneel door schapen begraasde Kalkgraslanden af met Heischrale graslanden, Pionierbegroeiingen op rotsbodems en struwelen op en langs rotsrichels, kalkzomen en kalkbossen. De Kalkgraslanden vormen plaatselijk afwisselende complexen met soortenrijke zomen (Marjolein-verbond) en struwelen (Liguster-verbond). Wanneer die zomen en struwelen afwisselen met Kalkgraslanden worden zij als onderdeel van het habitattype beschouwd. De Kalkgraslanden worden in samenhang met de verschillende beheersvormen, tot twee verschillende verbonden gerekend, namelijk het Verbond der matig droge kalkgraslanden en het Kamgras-verbond.

19 concept 19 De associatie van Ruige weegbree en Aarddistel (Kamgras-verbond) wordt in het Heuvelland eveneens tot dit habitattype gerekend. Het komt voor op kalkrijke gronden die worden beweid door koeien en soms ook licht worden bemest. De standplaatsen zijn gemiddeld wat voedselrijker en beter vochthoudend dan die waar het kalkgrasland in strikte zin voorkomt. Het zwaartepunt van deze associatie ligt op de lemige bodems aan de voet van hellingen (Ministerie van LNV, 2008). PLANTENGEMEENSCHAPPEN Binnen dit habitattype zijn de volgende plantengemeenschappen van belang in het gebied Bemelerberg en Schiepersberg: 15Aa1 16Bc2 Kalkgrasland (Verbond der matig droge kalkgraslanden) Associatie van Ruige weegbree en Aarddistel (Kamgras-verbond) De volgende plantengemeenschappen worden tot het habitattype Kalkgrasland gerekend wanneer ze in mozaïek met goed ontwikkelde vegetaties van de hierboven genoemde plantengemeenschappen voorkomen. Verder mag de bedekking van de hieronder genoemde vegetatietypen maximaal 50% van het habitattype uitmaken (Ministerie van LNV, 2008). 17Aa1a Associatie van Dauwbraam en Marjolein 37Ac4 Associatie van Rozen en Liguster KENMERKENDE SOORTEN Voor dit habitattype karakteristieke plantensoorten zijn Aarddistel, Beemdkroon, Breed fakkelgras, Duifkruid, Grote centaurie, Hauwklaver, Soldaatje, Trosgamander, Aapjesorchis, Beemdhaver, Beklierde ogentroost, Bergdravik, Doorgroeide boerenkers, Duitse gentiaan, Franjegentiaan, Harige ratelaar, Kalkwalstro, Kruiptijm, Kuifvleugeltjesbloem en Poppenorchis. Van de dagvlinders is het Geelsprietdikkopje een kenmerkende soort voor Kalkgraslanden (Ministerie van LNV, 2008). Andere soorten die in dit habitattype voorkomen zijn Geelhartje, Plat beemdgras, Smal fakkelgras, Bevertjes en Voorjaarszegge (Weeda et al., 2002). BEDREIGINGEN Uit onderzoek blijkt dat de diversiteit van dit habitattype aangetast wordt door vermesting door stikstofverbindingen uit de lucht (Bobbink & Willems, 2001). Het is dan ook aangemerkt als gevoelig voor stikstof. Voor Kalkgraslanden is de kritische depositiewaarde voor stikstof 1510 mol stikstof per hectare per jaar (van Dobben & van Hinsberg, 2008). Aangezien de huidige depositiewaarde op dit Natura gebied tussen de 1920 en 1930 mol stikstof per hectare per jaar ligt ( vormt deze depositie een bedreiging voor de Kalkgraslanden. In het verleden heeft inwaai van meststoffen uit aangrenzende landbouwpercelen ook tot vermesting van de Kalkgraslanden geleid (Bobbink & Willems, 2001). In de huidige situatie zijn bufferstroken aanwezig tussen de agrarische percelen en de Kalkgraslanden. Daarnaast wordt de mest tegenwoordig in de bodem geïnjecteerd, waardoor de inwaai aanzienlijk beperkt is. In de huidige situatie vormt inwaai van meststoffen dan ook geen bedreiging voor de Kalkgraslanden. Bodemverzuring als gevolg van atmosferische stikstofdepositie vormt op de Bemelerberg geen bedreiging voor dit habitattype. Eind jaren 80 is veel onderzoek gedaan naar de effecten van

20 concept 20 bodemverzuring op de Kalkgraslanden. Dit is gedaan onder hogere deposities dan de huidige depositie. Uit deze onderzoeken bleek dat er op korte en middellange termijn (<50 jaar) geen ontkalking van de bodem optreedt, omdat de kalkrijkdom van de bodem voor een hoge buffering zorgt. Door hun ligging ver boven het grondwater zijn Kalkgraslanden niet gevoelig voor verdroging (Bobbink & Willems, 2001). Uit onderzoek op twee hellingen van de Bemelerberg, die door dezelfde schaapskudde begraasd worden blijkt dat zaadverspreiding zelfs onder gunstige omstandigheden een sterk beperkende factor is in de uitbreiding en kwaliteitsverbetering van Kalkgraslanden (Willems & Brouns, 2005). LOCATIE Kalkgraslanden komen voor op de Bemelerberg en de Julianagroeve. Op de Bemelerberg ligt dit habitattype op hellingen. Hier zijn onder andere Beemdkroon, Beklierde ogentroost, Smal fakkelgras, Duifkruid, Doorgroeide boerenkers en Kuifvleugeltjesbloem aangetroffen. In het westelijke gedeelte van de Bemelerberg komt dit habitattype in mozaïek met het habitattype Heischrale graslanden voor. In de Julianagroeven groeien onder andere de voor dit habitattype karakteristieke soorten Smal fakkelgras, Aapjesorchis, Beemdkroon, Duifkruid, Bevertjes en Gewone vleugeltjesbloem. In groeve t Rooth worden lage kruidenrijke grasvegetaties op schrale, niet bemeste kalkbodems aangetroffen. In deze vegetaties komen Voorjaarszegge, Grote centaurie en Aarddistel voor. HUIDIG BEHEER Op de Bemelerberg en in de Julianagroeve worden de Kalkgraslanden aan het eind van de zomer begraasd met Mergellandschapen. De intensiteit van de begrazing hangt af van de biomassaproductie van de graslanden. Wanneer deze hoog is vindt er ook winterbegrazing plaats (Stichting het Limburgs Landschap, 2001). ONTWIKKELINGEN EN TRENDS Op de Bemelerberg is het areaal grasland tussen 1923 en 1979 met 40% afgenomen. Door het verdwijnen van schapenbegrazing verviltten de Kalkgraslanden en ontwikkelde zich bos en struweel. Bij het in beheer nemen van de Bemelerberg in 1979 is de helft van dit bos gekapt (Hillegers, 1997). Sinds 1979 wordt de Bemelerberg ook weer jaarlijks door een kudde Mergellandschapen begraasd. Over het algemeen verliep dit in het begin succesvol (Bobbink & Willems, 2001). Veldonderzoek in het zuidoosten van de Bemelerberg (het Hoefijzer) in 2003 wees uit dat het aantal soorten in het Kalkgrasland tussen 1979 en 2003 met 15% is toegenomen. Voor dit habitattype karakteristieke soorten, die in de periode in bedekking en/of frequentie toegenomen zijn, zijn onder andere Duifkruid, Doorgroeide boerenkers en Voorjaarszegge. Uitbreiding van Geelhartje en Aarddistel is echter uitgebleven (Willems & Brouns, 2005). De openheid van de vegetatie van het Kalkgrasland is hier afgenomen. Hierdoor zijn de voor open varianten van het Kalkgrasland kenmerkende soorten zoals Plat beemdgras en Smal fakkelgras sterk achteruitgegaan. Daartegenover staat dat Gevinde kortsteel, een grassoort die in veel Kalkgraslanden dominant aanwezig is en zeldzame en karakteristieke soorten weg concurreert, op dit deel van de Bemelerberg achteruit is gegaan. In 2003 was de bedekking van deze soort nergens meer hoger dan 10%, terwijl hij in 1953 met een bedekking van 75% nog dominant aanwezig was (Willems & Brouns, 2005). Op het overige deel van de Bemelerberg laat de vergelijking van oude vegetatiegegevens van begin vorige eeuw en van voor de herintroductie van schapenbegrazing uit 1979 en vegetatiegegevens uit 2007 zien dat een kwart eeuw na het opnieuw invoeren van schapenbegrazing geen volledig herstel van de

21 concept 21 Kalkgraslanden heeft plaatsgevonden. Hoewel de vegetatiestructuur passend bij dit type grasland goed is en een groot aantal karakteristieke soorten (zoals Voorjaarszegge en Bevertjes) in die tijd wel in aantal en verspreiding toegenomen is, is de vegetatie niet gelijkwaardig met die van de situatie van halverwege de vorige eeuw. Volledig herstel van de Kalkgraslanden zoals deze tot halverwege de vorige eeuw op de Bemelerberg voorkwamen is dus uitgebleven (Smits et al., 2007). Het lijkt erop dat de ontwikkeling van de Kalkgraslanden op de Bemelerberg in het verleden een positieve trend heeft gehad. Een aantal voor dit habitattype karakteristieke soorten heeft zich nieuw gevestigd op de Bemelerberg. Deze positieve trend heeft zich echter niet voort kunnen zetten. Nieuwe soorten vestigen zich nauwelijks meer, en uitbreiding van zeldzame soorten verloopt moeizaam tot niet (Smits et al., 2007; Bobbink & Willems, 2001). Nadat de Julianagroeve in 1954 verlaten werd ontwikkelde zich een ruige vegetatie met veel bosopslag. Van voor de mergelwinning in 1938 is geen informatie over de vegetatie in dit terrein beschikbaar. In de winter van 1981 op 1982 is begonnen met de kap van bosopslag en in 1983 werd begonnen met een begrazingsbeheer met Mergellandschapen. Tussen 1983 en 1990 vestigde hier de voor dit habitattype karakteristieke soort Duifkruid. In de periode 1990 tot en met 2003 hebben zich hier onder andere Smal fakkelgras en Beemdkroon gevestigd. Hoewel Bevertjes tussen 1998 en 2003 uit het gebied verdwenen is kan, gezien het feit dat veel andere karakteristieke soorten zich hier de afgelopen jaren opnieuw gevestigd en uitgebreid (Beemdkroon en Duifkruid) hebben (Verschoor et al., 2004), geconcludeerd worden dat de ontwikkeling van de Kalkgraslanden in de Julianagroeve een positieve trend vertoont. De ontstaansgeschiedenis van de huidige vorm van groeve t Rooth staat beschreven in paragraaf 1.5. Sinds de jaren 80 is een groot aantal kalkminnende plantensoorten in de groeve aangetroffen. Naast de voor dit habitat karakteristieke soorten Grote centaurie, Voorjaarszegge en Aarddistel, komen hier Donderkruid, Rood peperboompje, Mannetjesorchis en Ruige scheefkelk voor (Huntjens & Ovaa, 2004). STAAT VAN INSTANDHOUDING Hoewel de positieve trend van de Kalkgraslanden op de Bemelerberg de afgelopen jaren afgevlakt is kan toch geconcludeerd worden dat het habitattype zich hier in een gunstige staat van instandhouding bevindt. Veel van de karakteristieke soorten, waaronder enkele zeldzame zoals Doorgroeide boerenkers, zijn aanwezig. Ook het voor dit habitattype kenmerkende abiotische milieu is in de vorm van dagzomende kalk op hellingen aanwezig. In en in de buurt van de Julianagroeve komen ook veel karakteristieke en zeldzame soorten, zoals Aapjesorchis voor. De ontwikkeling van de Kalkgraslanden vertoonde hier over de afgelopen jaren een positieve trend. Ook hier zijn voor dit habitattype gunstige abiotische omstandigheden aanwezig. Uit deze drie feiten kan geconcludeerd worden dat het habitattype zich hier in een gunstige staat van instandhouding bevindt. In groeve t Rooth verkeert dit habitattype in een matige staat van instandhouding. Hoewel ook hier het abiotische milieu voorhanden is, komen slechts weinig voor dit habitattype karakteristieke soorten voor. Daarnaast staat het habitattype hier onder druk van bos en struikopslag. DOELSTELLING Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.

22 concept 22 MOGELIJKHEDEN TOT BEHOUD, HERSTEL EN/OF UITBREIDING In de zuidoost hoek van de Julianagroeve kan dit habitattype uitgebreid worden op plekken die nu begroeid zijn met Acacia en Witte els. De bodem is hier kalkrijk en deze locatie ligt in de buurt van vegetaties, die nu tot de Kalkgraslanden gerekend worden. Daarnaast kan een mozaïek van Kalkgraslanden en Heischrale graslanden uitgebreid worden op het verlengde van de Bemelerberg en op de Schiepersberg. Hier komt plaatselijk kalk dicht aan de oppervlakte. Op de Schiepersberg ligt een ongeveer 250 m 2 groot grasland te midden van jong aangeplant bos. In dit grasland en het jonge bos komt de voor dit habitattype kenmerkende soort Aapjesorchis voor. Daarnaast groeien hier een aantal kalk minnende soorten waaronder Gewone agrimonie en Marjolein. Ook zijn hier de voor het habitattype Heischrale graslanden kenmerkende soorten Schermhavikskruid, Brem en Geel walstro aangetroffen op plekken waar de bodem minder kalkrijk is. Uitbreiding van een mozaïek van Kalkgraslanden en Heischrale graslanden is hier goed mogelijk. Daarvoor moet wel een deel van het jonge, aangeplante bos omgevormd worden. Hier wordt in hoofdstuk 8 Maatregelen verder op ingegaan. Het verlengde van de Bemelerberg is ongeveer vijf jaar geleden ingericht als natuurgebied. Voor die tijd was het in agrarisch gebruik. Sinds die tijd heeft van de voor dit habitattype karakteristieke soorten Beemdkroon zich kunnen vestigen. Andere minder algemene soorten van matig voedselarme milieus die zich hier gevestigd hebben zijn Knoopkruid en Gewone agrimonie. Omdat deze soorten zich hier hebben kunnen vestigen en het gebied dichtbij goed ontwikkelde Kalkgraslanden en Heischrale graslanden op de Bemelerberg ligt is dit een geschikte locatie om een mozaïek van deze habitattypen uit te breiden. Het deel van de Schiepersberg dat geschikt is voor de uitbreiding van het mozaïek van Kalkgraslanden en Heischrale graslanden is nu begroeid met jong bos. Tot begin 19 de eeuw was dit gedeelte een droog, schraal grasland (Hillegers, 1984). In tegenstelling tot het verlengde van de Bemelerberg is het nooit in intensief agrarisch gebruik geweest. Hierdoor is de bodem niet bemest, waardoor er een goede uitgangssituatie voor herstel van de droge schrale graslanden (een mozaïek van Heischrale graslanden en Kalkgraslanden) aanwezig is. Verbetering van de kwaliteit van de Kalkgraslanden kan op alle locaties. Een knelpunt bij het verbeteren van de kwaliteit van dit habitattype is de vestiging van nieuwe soorten. Dit speelt vooral op de Bemelerberg. Aangezien dit deel van het Natura 2000-gebied al lang in beheer is als natuurreservaat, lijkt de locale zaadvoorraad weinig perspectief te bieden. De mogelijkheden voor natuurlijke dispersie van soorten uit andere hellingschraalgrasland reservaten zijn beperkt. Bovendien zijn vrijwel alle verdwenen soorten van de Bemelerberg zelf ook in de nabije omgeving al lang niet meer aanwezig. Voor deze soorten is zaadverspreiding zeker een belangrijke beperkende factor (Smits et al., 2007) Heischrale graslanden (H6230) BESCHRIJVING Dit habitattype omvat in ons land min of meer gesloten, zogenoemde halfnatuurlijke graslanden op betrekkelijk zure zand- en grindbodems. Goed ontwikkelde Heischrale graslanden zijn zeer rijk aan allerlei grassoorten, kruiden en paddenstoelen. Een deel van de soorten komt ook voor in heidebegroeiingen.

23 concept 23 Het habitattype is in ons land aan te treffen in het heuvelland, de duinen en op de hogere zandgronden van het binnenland. Op de hogere zandgronden komen Heischrale graslanden zowel op vochtige als op relatief droge standplaatsen voor (Ministerie van LNV, 2008). In dit beheerplan zal alleen op de droge Heischrale graslanden ingegaan worden, omdat vochtige Heischrale graslanden niet in dit Natura gebied voorkomen. In Zuid-Limburg komen Heischrale graslanden voor op grindhoudende, lemige hellingen, gewoonlijk in contact met kalkgrasland (H6210). De Heischrale graslanden bestaan hier uit de associatie van Betonie en Gevinde kortsteel, die vooral is aan te treffen aan de bovenkant van hellingen met een hellingshoek van 5 tot 25 graden. Een verschil met de standplaats van het kalkgrasland is dat het kalkgesteente dieper in de bodem zit, waardoor deze oppervlakkig zuurder is. Soorten uit het Kalkgrasland zijn wel aanwezig (o.a. Gevinde kortsteel), maar het aandeel heischrale soorten voert de boventoon (Janssen & Schaminée, 2003). PLANTENGEMEENSCHAPPEN Voor het habitattype Heischrale graslanden is het volgende vegetatietype van belang in het Natura gebied Bemelerberg en Schiepersberg: 19Aa4 Associatie van Betonie en Gevinde kortsteel KENMERKENDE SOORTEN Het Heischrale grasland heeft veel soorten gemeen met Kalkgraslanden. De associatie van Betonie en Gevinde kortsteel onderscheid zich van de associaties die tot het habitattype Kalkgrasland behoren door Betonie, Tandjesgras, Tormentil, Blauwe knoop, Schermhavikskruid, Hondsviooltje en de dwergstruiken Struikhei, Brem en Kruipbrem. Andere voor dit habitattype kenmerkende soorten in het Mergelland zijn Herfstschroeforchis, Parnassia en Geel walstro (Weeda et al., 2002). Daarnaast noemt het profielendocument (Ministerie van LNV, 2008) de Veldkrekel en Liggend walstro als voor dit habitattype karakteristieke soorten. BEDREIGINGEN Bekend is dat Heischrale graslanden in de rest van Nederland ernstig bedreigd worden door bodemverzuring als gevolg van atmosferische stikstofdepositie en de daarbij optredende veranderingen in bodemchemie. Het is te verwachten dat ook in Zuid-Limburg Heischrale graslanden gevoelig tot zeer gevoelig zijn voor bodemverzuring, aangezien de buffercapaciteit in deze graslanden veel lager is dan in de bodem van de Kalkgraslanden (Bobbink & Willems, 2001). Behalve voor verzuring kan atmosferische stikstofdepositie ook tot vermesting leiden waardoor enkele snel groeiende soorten, zoals Gevinde kortsteel zeldzame en voor dit habitattype karakteristieke soorten verdringen. Voor Heischrale graslanden is de kritische depositiewaarde voor stikstof 830 mol per hectare per jaar (van Dobben & van Hinsberg, 2008). Aangezien de huidige depositiewaarde op de Bemelerberg tussen de 1920 en de 1930 mol per hectare per jaar ligt ( vormt de huidige atmosferische stikstofdepositie een bedreiging voor dit habitattype. LOCATIE Op de Bemelerberg komt dit habitattype bovenop de hellingen voor. Hier groeien Betonie, Brem, Geel walstro, Schermhavikskruid, Struikhei, Tandjesgras, Tormentil, Blauwe knoop en Hondsviooltje. Op het

24 concept 24 zuid-oostelijke deel van de Bemelerberg, het Hoefijzer genaamd, komen de voor dit habitattype karakteristieke soorten Struikhei, Geel walstro, Tormentil, Betonie en Blauwe knoop voor. HUIDIG BEHEER De Bemelerberg en het verlengde van de Bemelerberg worden aan het eind van de zomer begraasd met Mergellandschapen (Stichting het Limburgs Landschap, 2001). ONTWIKKELINGEN EN TRENDS Net als het areaal Kalkgraslanden is ook het areaal Heischrale graslanden tussen 1923 en 1979 achteruitgegaan door verbossing als gevolg van het beëindigen van de schapenbegrazing. Ook op de plekken waar nu Heischrale graslanden voorkomen is sinds 1979 opnieuw schapenbegrazing ingevoerd en zijn struiken en bomen gekapt. Hierdoor kon dit habitattype zich herstellen. Uit onderzoek naar de effecten van schapenbegrazing op de Bemelerberg blijkt dat Tandjesgras, Betonie, Schermhavikskruid en Brem tussen 1977 en 2005 in aantal toegenomen zijn. Het lijkt erop dat de verspreiding van de kenmerkende soorten op de Bemelerberg een positieve trend vertonen. Nieuwe voor Heischrale graslanden karakteristieke soorten hebben zich echter niet gevestigd (Smits et al., 2007). Op het Hoefijzer nam de dichtheid van soorten, waaronder voor dit habitattype karakteristieke soorten, tussen 1979 en 2003 met ongeveer 60% toe. Een ander voor dit habitattype gunstige ontwikkeling is de afnamen van Gevinde kortsteel, een grassoort die in Heischrale graslanden dominant kan worden en andere soorten kan verdringen (Willems & Brouns, 2005). Hieruit blijkt dat ook de ontwikkeling van de Heischrale graslanden op het Hoefijzer een positieve trend vertoont. STAAT VAN INSTANDHOUDING Op beide locaties is de staat van instandhouding redelijk te noemen. Hoewel er veel voor dit habitattype kenmerkende soorten aangetroffen worden en de uitbreiding van deze soorten de afgelopen jaren positief is, is de dichtheid aan soorten nog steeds laag voor deze vegetaties. Ook hebben zich na 2005 op de Bemelerberg geen nieuwe soorten meer gevestigd (Willems & Brouns, 2005; Smits et al., 2007). DOELSTELLING Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit. MOGELIJKHEDEN TOT BEHOUD, HERSTEL EN/OF UITBREIDING Op het verlengde van de Bemelerberg zijn Brem en Geel walstro aangetroffen. Hoewel de vegetaties nog niet voldoen aan de eisen die dit habitattypen stelt, lijkt het erop dat deze locatie geschikt is om Heischrale graslanden te ontwikkelen. Omdat hier lokaal ook groeiplaatsen voorkomen die geschikt zijn voor het habitattype Kalkgraslanden zal hier een mozaïek van Kalkgraslanden en Heischrale graslanden ontwikkelen. Ook op de Schiepersberg ligt een perceel dat geschikt is voor ontwikkeling van dit mozaïek en zo geschikt is voor uitbreiding van de Heischrale graslanden. Hier is in de vorige paragraaf al op ingegaan. In het westelijke deel van de Bemelerberg komen nu Heischrale graslanden voor. Hoger op de helling liggen terreinen, die mogelijk geschikt zijn voor dit habitattype. Lokaal is de lösslaag dun en is de bodem voedselarm. Kalk komt hier niet aan de oppervlakte. Onduidelijk is echter op hoeveel plaatsen dit voorkomt. Hoewel er globaal gezegd kan worden dat de locatie potentie heeft voor het habitattype

25 concept 25 Heischrale graslanden is het dus nog onduidelijk waar de potenties precies liggen en hoe groot de oppervlakte waar dit habitattype zich kan ontwikkelen precies is. Verbetering van kwaliteit moet vooral gebeuren op de Bemelerberg en het Hoefijzer. Net als bij de Kalkgraslanden is ook hier natuurlijke vestiging van nieuwe soorten een knelpunt (Smits et al., 2007) Glanshaver- en Vossenstaarthooilanden, Glanshaver, subtype A (H6510) BESCHRIJVING Het habitattype betreft soortenrijke, bloemrijke hooilanden op tamelijk voedselrijke, doorgaans kleihoudende gronden. Deze hooilanden liggen met name in de uiterwaarden en komgronden van het rivierengebied, in polders met een klei-op-veen-grond of op zavelige oeverwallen in beekdalen en op hellingen en droogdalen in het heuvelland. In het heuvelland komt dit subtype voor op hellingen en droogdalen op relatief voedselarme, kalkhoudende tot kalkrijke, klei- en leemgronden. De begroeiingen van het habitattype komen ook op de kunstmatig opgebrachte kleihoudende grond van dijken voor. Daar vormen ze linten en liggen ze relatief hoog en droog. Ook de laaggelegen hooilanden van de vloeiweiden van de Kempen horen bij dit habitattype. Daar zijn relatief schrale hooilanden met een bijzondere soortensamenstelling ontstaan onder invloed van bevloeiing met Maaswater. De plantengemeenschappen van dit habitattype in Nederland worden gerekend tot twee plantensociologische verbonden. Overeenkomend met deze indeling in verbonden worden binnen dit habitattype twee subtypen onderscheiden. In het gebied Bemelerberg en Schiepersberg gaat het om subtype A, Glanshaverhooilanden (Ministerie van LNV, 2008). PLANTENGEMEENSCHAPPEN Binnen dit habitattype is de volgende plantengemeenschap van belang op de Bemelerberg en Schiepersberg: 16Bb1 Glanshaver-associatie KENMERKENDE SOORTEN Karakteristieke platensoorten voor dit habitattype zijn Beemdooievaarsbek, Bermooievaarsbek, Gele morgenster, Graslathyrus, Groot streepzaad, Karwij, Karwijvarkenskervel, Kluwenklokje, Oosterse morgenster en Rapunzelklokje. Het Geelsprietdikkopje is een karakteristieke dagvlinder voor dit habitattype (Ministerie van LNV, 2008). De Atlas van de Plantengemeenschappen (Weeda et al., 2002) noemt de plantensoorten Glanshaver, Rood zwenkgras, Veldbeemdgras, Ruw beemdgras, Glad walstro, Margriet, Pastinaak, Grote bevernel en Goudhaver als kenmerkende soorten voor de Glanshaver associatie. BEDREIGINGEN Van alle in de literatuur (Ministerie van LNV, 2008; Decleer, 2007, Janssen & Schaminée, 2003) genoemde bedreigingen (onder andere overstromingen, stopzetten van het (maai)beheer, scheuren van de grasmat en een te vroege maaidata) is alleen een voor dit habitattype te hoge stikstofdepositie een bedreiging in dit Natura 2000-gebied. De kritische depositiewaarde voor stikstof voor

26 concept 26 Glanshaverhooilanden is 1400 mol stikstof per hectare per jaar (van Dobben & van Hinsberg, 2008). De huidige stikstofdepositie op Bemelerberg en Schiepersberg ligt tussen de 1920 en 1930 mol stikstof per hectare per jaar ( Een te hoge stikstofdepositie kan tot gevolg hebben dat de soortenrijke vegetaties overgaan in soortenarme, ruige door enkele grassen gedomineerde vegetaties. LOCATIE Dit habitattype komt onderaan de hellingen van de Bemelerberg voor. Hier groeit onder andere Margriet. Ook op de vlakke delen van de Julianagroeve komen vegetaties voor die tot het Glanshaver-verbond en dus tot dit habitattype gerekend kunnen worden (Verschoor et al., 2004). HUIDIG BEHEER Alle locaties waar dit habitattype voorkomt zijn in beheer bij het Limburgs Landschap. Deze graslanden worden minstens één keer per jaar gemaaid. Dit gebeurt in mei. Wanneer dit nodig is wordt de vegetatie in augustus nog een keer gemaaid. Het maaisel wordt afgevoerd. Vanaf half september vindt nabeweiding met Mergellandschapen plaats (Stichting het Limburgs Landschap, 2001). ONTWIKKELINGEN EN TRENDS Over de ontwikkeling van dit habitattype onderaan de hellingen van de Bemelerberg is weinig bekend. Waarschijnlijk zijn deze vegetaties net als de Kalkgraslanden en de Heischrale graslanden tot begin vorige eeuw door schapen begraasd, waarna ze in agrarisch gebruik genomen zijn totdat ze overgegaan zijn naar het Limburgs Landschap. De Glanshaverhooilanden in de Julianagroeve zijn net als de Kalkgraslanden hier vanaf 1954 tot 1980 begroeid geweest met struweel en bos. De huidige vegetaties hebben zich na het starten van het natuurbeheer in 1980 ontwikkeld. Onduidelijk is welke voor de Glanshaverhooilanden kenmerkende soorten al voor die tijd voorkwamen en welke zich sinds 1980 nieuw hebben gevestigd. STAAT VAN INSTANDHOUDING Op beide locaties verkeert het habitattype in een matige stand van instandhouding. Van de karakteristieke soorten komen slechts Gewone margriet en Grote bevernel voor. DOELSTELLING Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit. MOGELIJKHEDEN TOT BEHOUD, HERSTEL EN/OF UITBREIDING Verbetering van Glanshaverhooilanden kan op beide locaties. Hiervoor is het van belang dat het aantal karakteristieke soorten toeneemt en de atmosferische stikstofdepositie afneemt Eiken-haagbeukenbossen, heuvelland, subtype B (H9160) BESCHRIJVING Dit habitattype wordt vooral aangetroffen op slecht doorlatende klei- of leembodems, die al dan niet zijn afgedekt door een laag lemig zand. In Zuid-Limburg komen deze bossen ook op drogere standplaatsen voor, zoals op mergel (Schaminée & Janssen, 2003). Als gevolg van eeuwenlang hakhout en middenbos beheer wordt dit habitattype ook aangetroffen op plekken, die van nature waarschijnlijk begroeid zouden

27 concept 27 zijn met Beukenbos (Stortelder et al., 1999) en hebben zij een vrij open, maar complexe structuur, met een goed ontwikkelde kruid- en struiklaag (Ministerie van LNV, 2008). Het Eiken-haagbeukenbos heeft een hoge boomlaag met Zomereik en Es en een lage boomlaag met Haagbeuk, Zoete kers en Winterlinde. In de struiklaag groeien Hazelaar, Wilde lijsterbes, Gewone vlier, Eenstijlige meidoorn en Rode kornoelje. Op lager niveau worden vaak braam en Wilde kamperfoelie aangetroffen. Klimop groeit tot hoog in de bomen en neemt ook op de grond een grote plaats in. Het bos heeft een rijke ondergroei van voorjaarsbloeiers (Schaminée & Janssen, 2003). Het Zuid-Limburgse Eiken-haagbeukenbos, behorende tot het subtype heuvelland, kent verschillende vormen, die in de zandstreken ontbreken. Het meest kalk-, warmtebehoevend en bedreigd is de orchideeënrijke vorm met Mannetjesorchis en Vingerzegge (subassociatie orchietosum). Onderaan beschutte hellingen komt het type met Bosbingelkruid, Daslook, Gele anemoon, Zwarte rapunzel en Amandelwolfsmelk voor (subassociatie allietosum). In grubben groeit de varenrijke vorm met Stijve naaldvaren als meest kenmerkende soort (subassociatie polystichetosum) (Weeda et al., 2005; Ministerie van LNV, 2008). PLANTENGEMEENSCHAPPEN In Zuid-Limburg behoort dit habitattype tot de associatie Eiken-haagbeukenbos (43Ab1) en de associatie van Hazelaar en Purperorchis (37Ac5) (Ministerie van LNV, 2008). De laatste maakte deel uit van de vroeger gebruikelijke kapcyclus in de hellingbossen van het Mergelland. Na het uitkappen van het middenbos beheerste het ongeveer tien jaar de begroeiing. Deze associatie komt sinds 1975 niet meer voor op de Bemelerberg en Schiepersberg (Weeda et al., 2005). Binnen de associatie Eikenhaagbeukenbos kunnen zes subassociaties beschreven worden. Vier zijn er voor dit beheerplan van belang (naar Stortelder et al., 1999). 43Ab1a Subassociatie polystichetosum. Op steile noordwaarts geëxponeerde wanden van diepe grubben. 43Ab1b Subassociatie orchietosum. Orchideeënrijke variant. 43Ab1c Subassociatie oxalidetosum. Op drogere en zuurdere standplaatsen met onder meer Witte klaverzuring. 43Ab1e Subassociatie typicum. Op zware gronden (keileem), potklei, kleefaarde en löss. De volgende plantengemeenschappen worden tot het habitattype Eiken-haagbeukenbossen gerekend wanneer ze in mozaïek met goed ontwikkelde vegetaties van de hierboven genoemde plantengemeenschappen voorkomen (Ministerie van LNV, 2008). 17Aa1a Associatie van Dauwbraam en Marjolein 37Aa1 Associatie van Fluweelbraam en Sleedoorn 37Ab1 Associatie van Sleedoorn en Eenstijlige meidoorn KENMERKENDE SOORTEN In het profielendocument (Ministerie van LNV, 2008b) worden veel karakteristieke soorten voor dit habitattype genoemd. Hiervan zijn alleen de soorten Aardbeiganzerik, Bosbingelkruid, Christoffelkruid, Donkersporig bosviooltje, Eenbes, Eenbloemig parelgras, Heelkruid, Lievevrouwebedstro, Muskuskruid, Ruig hertshooi en Ruig klokje van belang, omdat ze in dit Natura 2000-gebied voorkomen. Andere

28 concept 28 kenmerkende soorten van de associatie Eiken-Haagbeukenbos zijn Bosanemoon, Gevlekte aronskelk, Slanke sleutelbloem, Boszegge, Grote muur, Gele dovenetel en Witte klaverzuring (Weeda et a., 2005). Daarnaast zijn de vogelsoorten Appelvink, Boomklever, Bosuil, en Matkop en de zoogdieren Eikelmuis, Grote bosmuis en Hazelmuis typische soorten voor dit habitattype (Ministerie van LNV, 2008). BEDREIGINGEN Dit bostype is gevoelig voor vermesting en verzuring als gevolg van atmosferische stikstofdepositie en het gebrek aan bosdynamiek waardoor beschaduwing op kan treden, waardoor het aandeel van de typische voorjaarsbloeiers achteruit gaat (Ministerie van LNV, 2008). Door vermesting wordt de voor dit habitattype karakteristieke voorjaarsflora verdrongen door hoogproductieve, snelgroeiende soorten als Grote brandnetel en Braam. Voor Eiken-haagbeukenbossen is de kritische depositiewaarde voor stikstof 1400 mol per hectare per jaar (van Dobben & van Hinsberg, 2008). Met een huidige stikstofdepositie tussen de 1920 en 1930 mol stikstof per hectare per jaar ( wordt de kritische depositiewaarde overschreden. In het huidige beheer worden kleinschalige maatregelen genomen om de voorjaarsbloeiers te behouden. In dit Natura 2000-gebied vormt een gebrek aan bosdynamiek geen bedreiging voor dit habitattype. MINIMUMSTRUCTUURAREAAL Om alle ontwikkelingsstadia duurzaam te garanderen is van dit bostype minstens een oppervlakte van 10 hectare nodig (Al & Van der Jagt, 1995). LOCATIE Eiken-haagbeukenbossen komen voor in het Koelebos, op de Mettenberg, de westelijke helling van de Bundersberg, net ten zuiden van de Julianagroeve en lokaal op de Schiepersberg. HUIDIG BEHEER Het huidige beheer bestaat voornamelijk uit het verwijderen van exoten. Plaatselijk worden kleinschalige maatregelen zoals het verwijderen van Aalbes en het afzetten van Acacia genomen om de voor dit habitattype karakteristieke ondergroei te behouden. Op de Mettenberg zijn enkele kalkrotsen open gekapt ten behoeve van de daar voorkomende vegetatie (Stichting het Limburgs Landschap, 2001). ONTWIKKELINGEN EN TRENDS Het is onduidelijk wanneer de huidige bossen op de Bemelerberg precies ontstonden. Zeker is dat het Koelebos en het bos op de Mettenberg in 1803 al aanwezig waren. Het Koelebos werd gebruikt als hakhoutbos. De overige delen in dit Natura 2000-gebied die nu bos zijn waren in die tijd droog, schraal grasland, dat ontstaan was onder invloed van schapenbegrazing. Dit gebeurde tot de jaren 20 van de vorige eeuw. Deze begrazing hield het boomloze open landschap in stand. Toen een einde kwam aan deze vorm van landgebruik kon de vegetatie zich ontwikkelen tot bos. In 1979 kwamen grote delen van dit Natura 2000-gebied in het beheer van het Limburgs landschap. Bijna het hele Natura 2000-gebied was inmiddels begroeid geraakt met struweel en bomen. Het Limburgs Landschap verwijderde veel van deze opslag en stelde een beheer met Mergellandschapen in (Hillegers, 1984). Onduidelijk is hoe de flora van deze bossen zich sinds 1979 ontwikkelde. Van het Koelebos is bekend dat eind jaren 90 door de verdergaande bosontwikkeling enkele voor het Eiken-haagbeukenbos kenmerkende soorten dreigde te verdwijnen. Om deze soorten te behouden zijn een aantal jaren geleden enkele kleinschalige maatregelen genomen (aalbes lokaal verwijderd, esdoorn geringd en geveld,

29 concept 29 acaciaopslag afgezet) waardoor voorjaarsbloeiers zijn toegenomen (Stichting het Limburgs Landschap, 2001). STAAT VAN INSTANDHOUDING Op alle locaties waar dit habitattype voorkomt bestaat de boomlaag uit loofbomen. De soortensamenstelling is gemengd met Zomer eik, Haagbeuk, Es en Beuk. De laatste kan plaatselijk domineren. Door de diverse soortensamenstelling in de boomlaag en de aanwezigheid van Klimop, Bosrank, Kornoelje en Kardinaalsmuts is het bos structuurrijk. De ondergroei is op alle locaties goed ontwikkeld. In het Koelebos groeien onder ander Bosanemoon, Gevlekte aronskelk, Boszegge, Gele dovenetel, Witte klaverzuring, Eenbes, Slanke sleutelbloem, Donkersporig bosviooltje en Muskuskruid. Op de Mettenberg worden Gevlekte aronskelk, Boszegge, Witte klaverzuring, Eenbes en Grote muur aangetroffen. Op de Bundersberg komen Bosanemoon, Gevlekte aronskelk, Boszegge, Witte klaverzuring, Eenbes en Slanke sleutelbloem voor. Op de Schiepersberg groeien onder andere Gevlekte aronskelk en Slanke sleutelbloem. Opvallend is de Grote keverorchis. Deze groeit in het Koelebos, op de Bundersberg en op de Schiepersberg. Het is een zeldzame soort van vochtige tot droge, min of meer voedselrijke grond in lichte loofbossen, zoals de Eiken-haagbeukenbossen. De Eiken-haagbeukenbossen beslaan een oppervlakte van ongeveer 35 ha. Hiermee wordt aan de eis van het minimumstructuurareaal voldaan. Aangezien zowel de boom- als de kruidlaag aan de omschrijving van dit habitattype voldoen, de structuurvariatie in het bos groot is, in de kruidlaag zeldzame soorten voorkomen en aan de eis van het minimumstructuurareaal voldaan wordt, kan geconcludeerd worden dat dit habitattype zich in een gunstige staat van instandhouding bevindt. DOELSTELLING Behoud oppervlakte en kwaliteit. MOGELIJKHEDEN TOT BEHOUD, HERSTEL EN/OF UITBREIDING Behoud van de oppervlakte en kwaliteit kan op alle huidige locaties. Omdat het huidige beheer erop gericht is, waar nodig, dynamiek in het bos te behouden, is dit voldoende om de doelstelling te halen Kamsalamander (H1166) BESCHRIJVING De Kamsalamander is de grootste inheemse watersalamander en kan een lengte van circa 18 centimeter bereiken. In de voortplantingsperiode zijn mannetjes te herkennen aan de fors getande rugkam. Deze soort is een predator, zelfs voor zijn eigen soort en is in staat andere amfibieën weg te concurreren. Hij bewoont vooral kleinschalige landschappen met een hoge diversiteit aan poelen, vijvers, grasland, bossen, struwelen en houtwallen. De voortplantingsbiotopen bestaan uit relatief schaduwarme en diepe voedselrijke poelen, vijvers, vennen of andere stilstaande wateren die nagenoeg jaarrond water bevatten. Ook de aanwezigheid van een goed ontwikkelde oever- en watervegetatie is vereist, afgewisseld met open water. In de voortplantingsperiode, ongeveer van april tot juni, verblijven de volwassen dieren in het water. Na deze periode, vanaf juli tot september, verlaten zowel volwassen als jonge exemplaren het water en vertrekken naar het land. Een deel van de populatie verblijft zelfs het gehele jaar in het water. In de periode november - maart overwintert deze salamander in bossen, struwelen, houtwallen of heideterreinen. Geschikt landbiotoop moet bij voorkeur binnen 80 meter van het water liggen. Voor

30 concept 30 migratie heeft de Kamsalamander lijnvormige elementen zoals heggen, rietkragen en perceelranden met ruigtekruiden nodig (Janssen & Schaminée, 2008; Decleer, 2007). Karakteristieken van het waterbiotoop van de Kamsalamander (Spikmans et al., 2007): - Geïsoleerd en stilstaand water - (Semi)permanent waterhoudend (droogval eens per tien jaar niet ongunstig) - Matig voedselrijk tot voedselrijk - Niet te zuur (ph >5,5) - Ondiepe oeverzones aanwezig (0-0,5 meter diep) - Diepe delen aanwezig (1-2 meter diep) - Voldoende onderwater- en oevervegetatie (tot 80% van het wateroppervlak) - Voldoende groot: m 2 - Deels onbeschaduwd (maximaal 60% van het wateroppervlak) - Geen vis aanwezig BEDREIGINGEN Mogelijke bedreigingen voor deze soort zijn het verdwijnen, aantasten en/of droogvallen van poelen en aantasting van het landbiotoop. De aanwezigheid van vissen en vogels in zijn wateren kan nadelig zijn vanwege predatierisico s van de larven. Incidenteel droogvallen kan juist gunstig zijn voor de Kamsalamander omdat daarmee vissen uit het water verdwijnen. LOCATIE De Kamsalamander wordt aangetroffen in groeve t Rooth, de Julianagroeve en in poelen op de Bundersberg (Stichting het Limburgs Landschap, 2001; van den Broek & Tilmans, 2004; Ministerie van LNV, 2006a). HUIDIG BEHEER Er wordt geen beheer gevoerd dat specifiek gericht is op de Kamsalamander. Wel profiteert de soort van het beheer dat gericht is op het openhouden van poelen ten behoeve van de Geelbuikvuurpad. Daarnaast zorg het begrazingsbeheer op de Bemelerberg ervoor dat ook hier de poelen openblijven. Ook profiteert de Kamsalamander van de aanwezige bossen, omdat de soort daar zijn landbiotoop heeft. ONTWIKKELINGEN EN TRENDS Waarschijnlijk is de Kamsalamander eind jaren 70, begin jaren 80 in groeve t Rooth uitgezet, waarna de soort zich succesvol heeft weten te handhaven en uit te breiden naar de Julianagroeve en de Bundersberg (Ministerie van LNV, 2006a; van den Broek & Tilmans, 2004). STAAT VAN INSTANDHOUDING Zowel het voortplantingshabitat, in de vorm van relatief voedselrijke, permanent natte poelen, als het landhabitat, in de vorm van ruigte en bossen zijn in groeve t Rooth en op de Bemelerberg aanwezig. Daarnaast heeft de populatie zich de afgelopen jaren succesvol weten te handhaven en locaal uit te breiden. Hierom kan geconcludeerd worden dat de populatie Kamsalamander zich in dit Natura gebied in een gunstige staat van instandhouding bevindt. DOELSTELLING

31 concept 31 Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor het behoud van de populatie. MOGELIJKHEDEN TOT BEHOUD, HERSTEL EN/OF UITBREIDING Mogelijkheden tot behoud van het leefgebied voor het behoud van de populatie Kamsalamander moeten gezocht worden op de locaties waar de soort nu voorkomt. Om de soort te behouden is het van belang dat het huidige voortplantingshabitat en het huidige landhabitat behouden blijft. Hoe dit het beste gedaan kan worden wordt in hoofdstuk Maatregelen behandeld Geelbuikvuurpad (H1193) BESCHRIJVING De Geelbuikvuurpad is een pioniersoort die sterk afhankelijk is van kleinschalige dynamiek, bijvoorbeeld hevige regenbuien die kortstondig waterplassen creëren of watertjes die ontstaan door karren- of bandensporen. Op het land verblijven ze meestal in kleinschalige landschapselementen zoals houtsingels, graften en bosjes in het mergellandschap. Het voedsel van de Geelbuikvuurpad bestaat uit waterkevers, muggenlarven, slakken en mieren (Ministerie van LNV, 2008; Janssen & Schaminée, 2008). De Geelbuikvuurpad staat bekend als een soort van heuvelachtige en bergachtige gebieden en geeft de voorkeur aan instabiele situaties. De soort heeft een kleinschalige dynamiek nodig, die zorgt voor de aanwezigheid van poeltjes en dergelijke waarin geen andere amfibieën voorkomen. Zulke tijdelijke wateren zijn vooral geschikt als voortplantingsbiotopen wanneer ze ondiep en zonnig gelegen zijn, een leem-, löss- of kleibodem hebben (omdat regenwater hierop stagneert) en er weinig of geen begroeiing aanwezig is. Als de soort onder die omstandigheden eieren afzet heeft de voorplanting de meeste kans op succes (Ministerie van LNV, 2008; Janssen & Schaminée, 2008). De voortplanting begint meestal pas in mei en kan tot augustus duren (Janssen & Schaminée, 2008). Voor de ontwikkeling van de eieren is een hoge watertemperatuur de belangrijkste factor. De waterkwaliteit is voor het voortplantingssucces van ondergeschikt belang (Lenders & van den Broek, 1992). In de rest van het jaar leeft de Geelbuikvuurpad in structuur- en soortenrijke graslanden, in (hakhout)bossen en struwelen. Zulke landbiotopen dienen op hoogstens een paar honderd meter van het voortplantingswater aanwezig te zijn (Ministerie van LNV, 2008; Janssen & Schaminée, 2008). Als overwinteringsplaatsen komen hellingbossen en groeven in aanmerking waar de dieren op vorstvrije plekken in de winter wegkruipen. Overwintering in de modder van poelen komt echter ook voor (Lenders & van den Broek, 1992). BEDREIGINGEN Beheermaatregelen die in het belang van andere amfibiesoorten uitgevoerd worden, bijvoorbeeld de aanleg van permanent waterhoudende poelen in de omgeving, kunnen een negatieve invloed hebben op de aanwezigheid van Geelbuikvuurpadden. Andere amfibiesoorten kunnen door concurrentie de Geelbuikvuurpad verdrijven (Ministerie van LNV, 2008). Met name salamanders, maar ook Groene kikkers kunnen door predatie een negatief effect op de Geelbuikvuurpad hebben. Het feit dat Geelbuikvuurpadden zich in ondiepe poelen voortplanten, waar deze predators minder of niet voorkomen, biedt bescherming voor deze soort (Lenders & van den Broek, 1992; Ministerie van LNV, 2008). In groeve t Rooth kan de Kamsalamander een bedreiging vormen voor de Geelbuikvuurpad. Daarnaast vormt het wegvangen van Geelbuikvuurpadden door recreanten een bedreiging voor de populaties in dit Natura 2000-gebied. Ook optillen van stenen en het op zo n manier terugleggen dat de padden geplet worden is een probleem.

32 concept 32 LOCATIE Populaties van de Geelbuikvuurpad komen voor in groeve Blom, groeve t Rooth en de Julianagroeve. Het is onduidelijk of de dieren in de Julianagroeve en groeve t Rooth één populatie zijn. Dit is goed mogelijk, omdat Geelbuikvuurpadden nogal zwerflustig zijn en deze afstand (ongeveer 1 km) makkelijk kunnen overbruggen (Lenders & van den Broek, 1992). In 2007 meldde RAVON dat er een roepende Geelbuikvuurpad waargenomen was op de Bemelerberg. Op 8 augustus 2007 werd hier een vrouwtje gevonden. Aangezien er een roepende pad is gehoord, moet er dus nog minimaal één mannetje zitten. Deze is echter niet gevonden (Nieuwsbrief Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad, 2007). HUIDIG BEHEER Op alle locaties worden de poelen en het landhabitat door begrazing beheerd. Groeve Blom wordt begraasd door drie Kune Kune varkens en drie Hollandse landgeiten. In groeve t Rooth lopen 30 Hollandse landgeiten en twee Konikspaarden. De Julianagroeve wordt aan het eind van de zomer begraasd door Mergellandschapen. ONTWIKKELINGEN EN TRENDS Landelijk gezien is het aantal locaties waar de Geelbuikvuurpad voorkomt de laatste decennia sterk afgenomen. Inventarisaties vanaf het begin van de zestiger jaren hebben duidelijk aangetoond dat de soort zeer sterk achteruit gegaan is. In 1964 waren er tachtig vindplaatsen en in 1975 negentien. In 2000 kwam de Geelbuikvuurpad nog op zeven locaties in Limburg voor, waaronder twee locaties op de Bemelerberg en Schiepersberg (groeve t Rooth en Julianagroeve) (Ministerie van LNV, 2008). Groeve Blom Tussen 2005 en 2007 zijn respectievelijke 1289, 1425 en 1196 larven van de Geelbuikvuurpad in groeve Blom uitgezet. Ook werden er in 2005 acht adulten uitgezet. In 2005 metamorfoseerden er naar schatting minimaal 600 larven tot jonge Geelbuikvuurpad. Dit wordt beschouwd als een goed ontwikkelingspercentage. Hoewel van de larven die in 2006 en 2007 uitgezet zijn ook een behoorlijk deel metamorfoseerde was het percentage dat in 2006 metamorfoseerde lager dan dat in Het percentage dat in 2007 metamorfoseerde was iets lager dan dat in Dit werd veroorzaakt door de toename van predatoren in de voortplantingswateren. In 2007 en 2008 vond op redelijke schaal voorplanting plaats. Eieren werden voornamelijk afgezet in wateren die pas enkele weken daarvoor waren gegraven of die recent door neerslag waren ontstaan. Van de acht adulten die uitgezet waren werden er in 2006 twee teruggevangen. Ook in 2007 waren deze dieren in de groeve aanwezig (Crombaghs & Blom, 2008). In 2007 werd de omvang van de populatie (sub)adulte Geelbuikvuurpadden in deze groeven op ongeveer 223 dieren geschat (Nieuwsbrief Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad, 2007). Hoewel de ontwikkeling van deze soort in groeve Blom pas drie jaar gevolgd is en de soort last heeft van predatie lijkt het erop dat de Geelbuikvuurpad zich op deze locatie weet te handhaven. Drie jaar is echter te kort om een uitspraak over trends en ontwikkelingen van deze soort in groeve Blom te doen. Groeve t Rooth Uit onderzoek in de jaren 80 bleek dat Groeve t Rooth en de directe omgeving de grootste levensvatbare populatie Geelbuikvuurpadden van Limburg herbergde. De situatie was in 1985 echter

33 concept 33 alarmerend aangezien de populatie grotendeels uit adulte dieren bestond en voortplanting nauwelijks plaatsvond. Dit was waarschijnlijk het gevolg van predatie van de larven. Om de populatie te behouden is sinds 1988 geëxperimenteerd met verschillende typen poelen. De eerste poelen die gegraven werden waren redelijk diep waardoor ze snel hun pionierkarakter verloren. Hierdoor verslechterde de situatie voor de Geelbuikvuurpad begin jaren 90 verder. In 2000 is begonnen met het aanleggen van basisbiotopen gelegen op een betonnen onderlaag. Deze wordt opgevuld met 70 cm grond, waarin afwisselend enkele grote en kleine waterpartijen worden aangebracht. In de ondiepe gedeelten worden eieren afgezet, terwijl de diepere delen fungeren als verblijfswater voor de volwassen Geelbuikvuurpadden. De aanleg van deze poelen had een positief effect op de Geelbuikvuurpad. Tussen 2000 en 2004 is de omvang van de populatie Geelbuikvuurpadden toegenomen (van den Broek & Tilmans, 2004). In 2002 groeide de populatie in groeve t Rooth naar een geschat aantal van 227 dieren. Dit is een toename met 62 dieren ten opzichte van De grote groep subadulte dieren die in 2001 aanwezig was bereikte in 2002 het adulte stadium. Het aantal adulte dieren in de populatie steeg van 18 in 2001 naar 109 in 2002 (Bosman & Crombaghs, 2003). Het jaar 2001 kende een zeer goede voortplanting dooradat het gedurende de zomer vaak regende. In 2003 bestond de totale populatie uit 189 dieren en in 2004 uit 127 dieren. Deze afnamen werd onder andere veroorzaakt door het nagenoeg ontbreken van subadulte dieren in de populatie. Omdat de zomer in 2003 zeer droog was lagen veel poelen droog en was de voortplanting weinig succesvol. In 2004 was de voortplanting wel succesvol, maar dit uitte zich in 2005 niet in het aantal subadulte dieren. In 2005 daalde de populatieomvang in groeve t Rooth verder naar 106 dieren. De voortplanting was dat jaar wel succesvol. Minimaal 145 juveniele Geelbuikvuurpadden zijn in 2005 de poelen uit gekropen (Bosman & Crombaghs, 2006; Platform Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad, 2006). In 2006 was er pas eind juni een regenrijke periode waardoor de voortplanting laat op gang kwam. Ze was echter wel zeer succesvol wat te zien was aan de groei van de populatie in Ook in 2007 was de voortplanting weer succesvol. Na de warme en droge april maand viel er in de zomer veel regen, waardoor er dat jaar veel juvenielen aanwezig waren. Op één dag werden maximaal 213 juvenielen geteld (Nieuwsbrief Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad, 2007). Hoewel de populatie tussen 2002 en 2005 afnam, als gevolg van weersomstandigheden, lijkt het erop dat deze in 2007 weer toenam. Het lijkt erop dat de populatie Geelbuikvuurpadden als gevolg van natuurlijke omstandigheden schommelt. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de trend van de populatieontwikkeling erg variabel is, maar dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de Geelbuikvuurpad op korten termijn uit groeve t Rooth zal verdwijnen. Julianagroeve De eerste melding van de Geelbuikvuurpad in de Julianagroeve stamt uit In 1985 is een nieuwe poel aangelegd waar in 1992 enkele volwassen dieren aangetroffen zijn. Waarschijnlijk ging het hier om een restpopulatie (Lenders & van den Broek, 1992). Deze eerste poelen zijn aangelegd met behulp van folie. Inmiddels hebben deze poelen hun functie als voortplantingsplaats voor de Geelbuikvuurpad verloren door lekkage, verlanding, voortschrijdende successie of vestiging van concurrerende soorten als Kamsalamander en Gewone pad. Hierdoor daalde het aantal Geelbuikvuurpadden in de Julianagroeve van meer dan honderd eind jaren 70 tot nog één waarneming in In 2001 zijn drie nieuwe poelen aangelegd en werd de Julianagroeve opnieuw gekoloniseerd vanuit groeve t Rooth. Dit leidde in 2002 tot succesvolle voortplanting (van den Broek & Tilmans, 2004; Platform Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad, 2006). In dat jaar waren ongeveer drie dieren in de Julianagroeve aanwezig. In 2003 zijn hier geen Geelbuikvuurpadden waargenomen, maar in 2004 werd de omvang van de populatie op

34 concept 34 zeven dieren geschat. In 2005 zijn geen voortplantingsactiviteiten waargenomen. Een belangrijke reden daarvoor is dat de belangrijkste basishabitats in de groeve lang droog lagen en dat er geen vrouwtjes aanwezig waren. De populatieomvang nam in 2005 dan ook af naar drie dieren (Bosman & Crombaghs, 2006). Ook de droogte in 2006 eiste haar tol in de Julianagroeve. In 2007 is er één dier aangetroffen, maar zijn geen eieren of larven gevonden. Inmiddels zijn enkele basishabitats weer geschikt gemaakt voor de Geelbuikvuurpad. De kans dat de Geelbuikvuurpad in de Julianagroeve weer tot voortplanting zal komen is groot, omdat de soort in de nabij gelegen groeve t Rooth in vrij hoge aantallen voorkomt en er al eerder dieren uit deze groeve naar de Julianagroeve getrokken zijn (Nieuwsbrief Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad, 2007; van den Broek & Tilmans, 2004). Ook in deze groeve vertoond de ontwikkeling van de populatie Geelbuikvuurpadden geen duidelijke trend. De populatie bleek hier echter niet in staat de klappen van twee droge zomers op te vangen. Het lijkt erop dat de populatie om een minimum schommelt. Een positieve trend vertoond de populatieontwikkeling zeker niet. Bemelerberg Omdat hier slechts in één jaar waarnemingen van de Geelbuikvuurpad bekend zijn is het niet mogelijk een uitspraak over de populatieontwikkeling te doen. STAAT VAN INSTANDHOUDING In groeve Blom en groeve t Rooth kan de Geelbuikvuurpad zich handhaven. Het biotoop is door de aanwezigheid van kleine, ondiepe, niet beschaduwde poelen en rotsen geschikt voor deze soort. Ook het feit dat regenwater op plekken kan stagneren waardoor er periodiek poelen ontstaan die niet geschikt zijn voor de predatoren van de Geelbeekvuurpad is gunstig voor deze soort. Omdat in deze gebieden ook grote poelen voorkomen heeft de soort echter wel te leiden van predatoren. Daarnaast dreigen voortplantingslocaties dicht te groeien, waardoor ze ongeschikt worden voor de Geelbuikvuurpad. Al met al kan geconcludeerd worden dat de populatie Geelbuikvuurpadden in groeve Blom en groeve t Rooth zich in een redelijke staat van instandhouding bevindt. In de Julianagroeve bleek de populatie niet in staat de klappen van twee droge jaren op te vangen. Ook hier spelen de problemen van predatie en het dichtgroeien van voortplantingslocaties. Er moet dan ook geconcludeerd worden dat de Geelbuikvuurpad in deze groeve in een slechte staat van instandhouding verkeert. Wat betreft de poel waar de soort op de Bemelerberg aangetroffen is kan geconcludeerd worden dat, gezien het feit dat hier slechts een zeer gering aantal dieren voorkomt de staat van instandhouding ongunstig is. DOELSTELLING Uitbreiding verspreiding, uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding van de populatie. MOGELIJKHEDEN TOT BEHOUD, HERSTEL EN/OF UITBREIDING Behoud en herstel van de populaties moet plaatsvinden in de groeven. Hiervoor moeten de bestaande voortplantingspoelen behouden blijven en beschaduwing van deze poelen tegengegaan worden. Voor

35 concept 35 uitbreiding van het leefgebied leent de voormalige kleiduivenschietbaan in groeve t Rooth zich. Door het zeer warme microklimaat in dit diepe deel van de groeve is dit een geschikte locatie voor het basisbiotoop van de Geelbuikvuurpad (Crombaghs & de Goeij, 2002). Gezien de recente waarneming van de soort op de Bemelerberg kan deze locatie ook als geschikte locatie voor uitbreiding van de populatie gezien worden. Ook in groeve Blom en het aangelegen terrein Kleine Heide kan het leefgebied van de Geelbuikvuurpad uitgebreid worden. Zowel bij het behoud van het huidige leefgebied als bij maatregelen om het leefgebied uit te breiden moet ervoor gezorgd worden dat het habitat geschikt blijft voor de Geelbuikvuurpad en ongeschikt voor zijn predatoren. In de hoofdstukken 6 tot en met 8 zal hier dieper op ingegaan worden Meervleermuis (H1318) BESCHRIJVING De Meervleermuis behoort, net als het merendeel van de Europese vleermuizen, tot de familie der Gladneuzen. Kraamkolonies worden in Nederland vooral gevonden in gebouwen in het westelijke en noordwestelijke waterrijke laagland. Al vanaf half juli beginnen de kraamgroepen uiteen te vallen en volgt de trek naar de winterverblijven over een afstand van 50 tot 300 kilometer, in de richting van de duinen, de Veluwe, het Limburgse heuvelland of middelgebergten in het nabije buitenland, zoals het Weserbergland, het Eggegebirge, de Eifel en de Ardennen. Er zijn ook in Nederland geringde Meervleermuizen aangetroffen in winterverblijven bij Calais en Antwerpen. Langs de routes tussen het zomerleefgebied en overwinteringsgebied verblijven groepen mannetjes. Paargroepen van individuele mannetjes met enkele vrouwtjes zijn gevonden in nesten, vleermuiskasten en boomholtes. Ook de winterverblijfplaatsen, waar de dieren vanaf half juli aankomen, fungeren vanaf dat moment eerst als paarplaats. Meervleermuizen overwinteren in een netwerk van ongestoorde, donkere, vochtige (plm. 100%), koele (5-11 C) maar vorstvrije en temperatuurstabiele onderaardse ruimtes. Als winterverblijf zijn vooral onderaardse verblijven bekend, zoals grotten, kalksteengroeven, bunkers, forten, vestingwerken, kelders en oude steenfabrieken. Maar er worden ook meervleermuizen overwinterend onder dakpannen of achter dakranden gevonden. Hoogstwaarschijnlijk overwinteren ze ook in spouwmuren. Mannen en vrouwen hebben een verschillende winterslaapstrategie. De vrouwen hebben een stabielere winterslaap. De winterslaap duurt van half oktober tot maart/april. Ze worden gemiddeld eens in de twee weken wakker. Vanaf half januari kruipen de vleermuizen dieper weg, zoals in kieren en luchtschachten. In de bekende winterverblijven wordt slechts een klein deel (< 2%) van de in de zomer in Nederland aanwezige Meervleermuizen waargenomen. Waar het andere deel van de populatie overwintert en of dit 'ontbrekende deel' uit Nederland wegtrekt is niet bekend. Het is waarschijnlijk dat er veel onopgemerkt in huizen overwinteren. Half april vertrekken ze uit de winterverblijven (Ministerie van LNV, 2008). De Meervleermuis jaagt in een rechtlijnige vlucht in lange trajecten boven het wateroppervlak met uitvallen boven de begroeide oever. De soort jaagt op 10 tot 20 km van de verblijfplaats en er worden in de loop van de nacht grote totale afstanden afgelegd. Vliegroutes over land volgen zoveel mogelijk landschapselementen als heggen, houtwallen, lanen en tuinen. Grote afstanden naar het uiteindelijke jachtgebied worden echter vooral via waterwegen afgelegd (Ministerie van LNV, 2008). De soort foerageert boven grote open wateren en langs oevers van plassen, meren, kanalen, rivieren en vaarten. Het voedsel bestaat uit muggen, vliegen, motten en spinnen (Ministerie van LNV, 2008).

36 concept 36 BEDREIGINGEN De belangrijkste bedreigingen zijn het verdwijnen en verstoren van geschikte winter- en zomerverblijfplaatsen, in het bijzonder door lawaaihinder als gevolg van toeristische activiteiten in de ondergrondse gangen en verlichting. Verlies van kwaliteit van de jachtgebieden treedt op door het verdwijnen van aaneengesloten, verbindende landschapselementen (Decleer, 2007). LOCATIE Overwinterende Meervleermuizen worden in dit Natura 2000-gebied aangetroffen in de Koeleboschgroeve, Roothergroeve, Cluysberggroeve, Schoorberggroeve, Winkelberggroeve, Mettenberggroeve en de Gasthuisdellen (Verboom, 2006; gegevens VZZ, 2009). HUIDIG BEHEER Voor de Meervleermuis wordt geen specifiek beheer gevoerd. Wel zijn de groeven afgesloten voor het publiek. ONTWIKKELINGEN EN TRENDS In de periode schommelde de populatie Meervleermuizen in Limburg sterk. Tot 1998 was er gemiddeld genomen een licht dalende trend, daarna een lichte toename. Netto is het aantal waarnemingen ongeveer gelijk gebleven vergeleken met Deze trend komt vrijwel geheel overeen met die in de groeven. Landelijk gezien is de Meervleermuis in 20 jaar wel meer dan verdubbeld (Verboom, 2006). In figuur 2.1 zijn aan de hand van telgegevens van de Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming trends van het aantal overwinterende Meervleermuizen in groeven in dit Natura 2000-gebied weergegeven. Meervleermuis Bemelerberg en Schiepersberg aantal Meervleermuizen Roothergroeve Koeleboschgroeve Cluysberggroeve Gasthuisdellen totaal Schoorberggroeve II Winkelberggroeve Mettenberggroeve jaartal Figuur 2.1 Trend Meervleermuizen Bemelerberg en Schiepersberg

37 concept 37 In de Koeleboschgroeve zijn de meeste aantallen aangetroffen. De aantallen die hier waargenomen zijn schommelen sterk, een duidelijke trend is hier niet uit af te leiden. In de overige groeves is er minder variatie in het aantal overwinterende Meervleermuizen. Hoewel ook hier het aantal van deze soort schommelt, lijkt de trend stabiel tot positief. Een negatieve trend vertoont het aantal overwinterende Meervleermuizen in dit Natura 2000-gebied zeker niet. Tot 2006 werd aangenomen dat de Meervleermuis alleen overwinterde in de mergelgrotten. Onderzoek heeft echter aangetoond dat deze soort al veel eerder, namelijk in augustus-september, in mergelgrotten aanwezig is. Het betrof hier zwermende dieren. Zwermen is het verschijnsel dat grote aantallen vleermuizen van verschillende soorten op bepaalde locaties langere tijd rondvliegen. Vaak wordt hierbij gepaard. Zwermen is een belangrijk deel van de ecologie van vleermuizen, omdat er op deze manier uitwisseling tussen subpopulaties plaatsvindt. Verschillende subpopulaties treffen elkaar bij de ingang van de winterverblijven en paren daar (Dekker et al., 2008). Hoewel deze soort bij onderzoek naar zwermende vleermuizen in september 2006 en augustus 2007 niet in groeven in dit Natura 2000-gebied waargenomen is, is het niet onwaarschijnlijk dat de soort ook in dit gebied al in de late zomer aanwezig is. De Meervleermuis is namelijk wel in nabij gelegen groeven waargenomen en niet alle groeven op de Bemelerberg en Schiepersberg zijn in september 2006 en augustus 2007 geïnventariseerd (Dekker et al., 2008). STAAT VAN INSTANDHOUDING Met name de Koelenboschgroeve wordt gezien als een groeve die sterk bijdraagt aan de Limburgse populatie Meervleermuizen. Tussen 2001 en 2005 werden hier in verhouding tot andere groeven in Limburg veel Meervleermuizen aangetroffen. Hierom en omdat de populatie van deze soort geen negatieve trend vertoond kan geconcludeerd worden dat de populatie Meervleermuis in een gunstige staat van instandhouding verkeert. DOELSTELLING Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor het behoud van de populatie. MOGELIJKHEDEN TOT BEHOUD, HERSTEL EN/OF UITBREIDING Omdat aangenomen werd dat de Meervleermuis alleen s winters in dit Natura 2000-gebied aanwezig was, hebben maatregelen om de soort te behouden altijd alleen betrekking gehad op de mergelgrotten (de winterverblijven). Omdat nu bekend is dat de soort eerder in het gebied aanwezig is en hier ook moet foerageren is het van belang hier ook rekening mee te houden bij het behoud van het leefgebied. Dit betekent dat er voldoende voedsel voor de dieren aanwezig moet zijn en er al vanaf augustus rust moet zijn op de locaties waar deze soort voorkomt Ingekorven vleermuis (H1321) BESCHRIJVING De Ingekorven vleermuis is een warmteminnende soort. Groepen van enkele tientallen tot enkele honderden en soms duizenden vrouwtjes verzamelen zich vanaf begin mei op ruime, relatief warme zolders die vaak leistenen daken hebben. Het kan daarbij gaan om kerken, kloosters, maar ook grote woonhuizen met een ruime zolder. Daarnaast treft men Ingekorven vleermuizen ook wel aan in spleten of

38 concept 38 aan de balken in stallen en boerderijen. Veelal gaat het dan om stallen met rundvee. Het zomerleefgebied van de Ingekorven vleermuis bestaat uit een afwisselend, kleinschalig, aaneengesloten en structuurrijk en bosrijk landschap. Deze vleermuis eet vooral niet actieve insecten. Deze plukt hij van oppervlaktes van de vegetatie, muren en plafonds. Opvallend bij het dieet is het grote aandeel nietvliegende, dag-actieve en relatief grote prooien. Zo worden er veel vliegen, spinnen, gaasvliegen en vlinders gegeten. De vrouwtjes vormen een kraamkolonie en gebruiken een netwerk van meerdere verblijfplaatsen waartussen ze heen en weer verhuizen. Bij de Ingekorven vleermuis is er gewoonlijk een belangrijke centrale verblijfplaats, die wordt bewoond door een relatief grote groep plaatsgetrouwe vrouwtjes. De daaraan gekoppelde satelliet-verblijfplaatsen worden minder regelmatig en door kleinere groepen minder plaatsgetrouwe vrouwtjes bewoond. De verblijfplaatsen worden via een stelsel van vaste routes met de jachtgebieden verbonden. Eind augustus, begin september beginnen de kraamgroepen uiteen te vallen en volgt een periode waarin de dieren op allerlei plaatsen in het zomer- en winterleefgebied kunnen worden waargenomen. Van een zender voorziene Ingekorven vleermuizen zijn tot op km vanaf de verblijfplaats waargenomen. Vliegroutes door half open gebied volgen zeer strikt heggen, houtwallen en lanen, waarbij de dieren zich eerder in en door de boomkronen verplaatsen dan erlangs. Voor barrières zoals snelwegen worden soms omwegen van enkele kilometers gemaakt om een veilige beschutte onderdoorgang te kunnen gebruiken. Ingekorven vleermuizen trekken in allerlei richtingen naar de winterverblijven over kortere afstanden van kilometer. Ze overwinteren in een netwerk van ongestoorde, donkere, vochtige (plm. 100% luchtvochtigheid), koele (circa 10 C), maar vorstvrije en temperatuurstabiele onderaardse ruimtes. Dit zijn meestal kalksteengroeven, bunkers, kelder, grotten en forten (Ministerie van LNV, 2008). BEDREIGINGEN De belangrijkste bedreigingen zijn het verdwijnen en verstoren van geschikte winter- en zomerverblijfplaatsen, in het bijzonder door lawaaihinder als gevolg van toeristische activiteiten in de ondergrondse gangen en verlichting. Verlies van kwaliteit van de jachtgebieden treedt op door het verdwijnen van aaneengesloten, verbindende landschapselementen (Decleer, 2007). LOCATIE Overwinterende Ingekorven vleermuizen worden in dit Natura 2000-gebied aangetroffen in de Koeleboschgroeve, Roothergroeve, Gasthuysdellen, Winkelberggroeve, Mettenberggroeve en de Cluysberggroeve (Verboom, 2006; gegevens VZZ, 2009). Bij onderzoek naar zwermlocaties is in september 2006 één Ingekorven vleermuis bij de Roothergroeve aangetroffen (Dekker et al., 2008). HUIDIG BEHEER Voor de Ingekorven vleermuis wordt geen specifiek beheer gevoerd. Wel zijn de groeve afgesloten voor het publiek. ONTWIKKELINGEN EN TRENDS

39 concept 39 De Ingekorven vleermuis wordt tot op heden alleen in Limburg aangetroffen. Vanaf 1986 laat de soort een sterke toename zien. Vanaf 1999 is de groei nog sterker. In 20 jaar tijd is het aantal aangetroffen Ingekorven vleermuizen in Limburg 18 keer zo groot geworden. Buiten een enkele bunker (Bunker Pepijn, Echt), fort (Fort St. Pieter) of kelder (Ruïnekelder kasteel Stein), is de soort in het verleden uitsluitend in mergelgroeven aangetroffen. De positieve trend komt daarom geheel voor rekening van de groeven. De Koeleboschgroeve speelt hierbij een grote rol (Verboom, 2006). In figuur 2.2 zijn aan de hand van telgegevens van de Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming trends van het aantal overwinterende Ingekorven vleermuizen in de Roothergroeve en de Koelenboschgroeve weergegeven. Ingekorven vleermuis Bemelerberg en Schiepersberg aantal Ingekorven vleermuizen jaartal Figuur 2.2 Trends Ingekorven vleermuis Bemelerberg en Schiepersberg Roothergroeve Koeleboschgroeve In de Roothergroeve en Koeleboschgroeve vertoond het aantal overwinterende Ingekorven vleermuizen een positieve trend. Met name in de Koeleboschgroeve is dit duidelijk te zien. Behalve in deze twee groeven zijn overwinterende individuen van deze soort een aantal keer in een groeven binnen dit Natura 2000-gebied waargenomen. Deze waarnemingen staan in tabel 2.1 weergegeven. Jaar Cluysberggroeve Gasthuysdellen Winkelberggroeve Mettenberggroeve

40 concept Tabel 2.1 Waarnemingen Ingekorven vleermuis Uit deze waarnemingen kan afgeleid worden dat de Ingekorven vleermuis deze groeves slechts sporadisch als overwinteringslocatie gebruikt. Trends van aantallen overwinterende Inkorven vleermuizen zijn voor deze locaties dan ook niet te geven. Tot 2006 werd aangenomen dat de Ingekorven vleermuis alleen overwinterde in de mergelgrotten. Onderzoek heeft echter aangetoond dat deze soort al veel eerder, namelijk in augustus-september, in mergelgrotten aanwezig is. Tijdens onderzoek in september 2006 is de Ingekorven vleermuis waargenomen in de Roothergroeve. Het betrof hier zwermende dieren (Dekker et al., 2008). STAAT VAN INSTANDHOUDING Met name de Koelenboschgroeve wordt gezien als een groeve die sterk bijdraagt aan de populatie Ingekorven vleemuizen in Limburg. Tussen 2001 en 2005 werden hier in verhouding tot andere groeven in Limburg veel Ingekorven vleermuizen aangetroffen. Hierom en omdat de populatie van deze soort in de groeven, die hij regelmatig als overwinteringslocatie gebruikt, een positieve trend vertoond, kan geconcludeerd worden dat de populatie van deze habitatsoort in een gunstige staat van instandhouding verkeert op de Bemelerberg en Schiepersberg. DOELSTELLING Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van de populatie. MOGELIJKHEDEN TOT BEHOUD, HERSTEL EN/OF UITBREIDING Omdat aangenomen werd dat de Ingekorven vleermuis alleen s winters in dit Natura 2000-gebied aanwezig was, hebben maatregelen om de soort te behouden altijd alleen betrekking gehad op de mergelgrotten (de winterverblijven). Omdat nu bekend is dat de soort eerder in het gebied aanwezig is en hier ook foerageert en paart is het van belang hier ook rekening mee te houden bij het behoud van het leefgebied. Dit houdt in dat er al vanaf augustus rust in het gebied moet zijn. Ook is het van belang dat de Ingekorven vleermuis aan voldoende voedsel kan komen in de gebieden rondom de mergelgrotten, waar zwermende Ingekorven vleermuizen voorkomen Vale vleermuis (H1324) BESCHRIJVING De Vale vleermuis is een grote vleermuis. Met haar gewicht van gram en lange brede vleugels met een spanwijdte van cm is ze de grootste soort in Nederland. De Vale vleermuis heeft brede, vrij lange vleugels en zijn vleugelslag lijkt roeiend of uilachtig. Het is een soort van bos en kleinschalig, gesloten landschap.

41 concept 41 Kolonies of kraamkolonies van de Vale vleermuis zijn in Nederland sinds de jaren zestig niet waargenomen. In het buitenland worden kolonies van Vale vleermuizen vooral op relatief warme ruime zolders gevonden, en soms ook in kleinere ruimtes in gebouwen. In zuidelijkere streken gebruiken ze ook groeves en grotten of holle ruimtes in bruggen. Buiten de zoogperiode worden individuele vrouwtjes ook wel in boomholtes gevonden. De vrouwtjes vormen een kraamkolonie en gebruiken een netwerk van meerdere verblijfplaatsen waartussen ze heen en weer verhuizen. Bij de Vale vleermuis is er gewoonlijk een belangrijke centrale verblijfplaats, die wordt bewoond door een relatief grote groep plaatsgetrouwe vrouwtjes. De daaraan gekoppelde satellietverblijfplaatsen worden minder regelmatig en door kleinere groepen minder plaatsgetrouwe vrouwtjes bewoond. De kraamkolonies variëren in grootte van enkele tot vele honderden dieren. Uitwisseling tussen de verschillende zolders binnen een netwerk vindt plaats over afstanden van wel 30 tot 50 km. De verblijfplaatsen worden via een stelsel van vaste routes met de jachtgebieden verbonden. Mannetjes bezetten in de herfst verblijven op zolders, in nest- of vleermuiskasten, in groeves en in of onder bruggen. Als winterverblijf van de Vale vleermuis zijn in Nederland kalksteengroeven, bunkers, forten, vestingwerken, ijskelders en (kasteel)kelders bekend. De winterslaapstrategie van de overwinterende Vale vleermuizen bestaat uit relatief constant stabiel slapen tussen half oktober en april. Ze worden regelmatig wakker, maar kunnen ook weken in dezelfde slaaphouding hangen. De Vale vleermuis is een middellange-afstandstrekker, waarbij verplaatsingen van 10 tot 100 à 200 km tussen zomer- en winterverblijf bekend zijn. Ze overwinteren in een netwerk van ongestoorde, donkere, vochtige (plm. 100% luchtvochtigheid), koele (circa 5-11 C), maar vorstvrije en temperatuurstabiele onderaardse ruimtes (Ministerie van LNV, 2008). Het zomerleefgebied van de Vale vleermuis bestaat uit een kleinschalig aaneengesloten landschap van oudere loofbossen afgewisseld met weiden en graslanden. Het gaat vaak om Eiken-haagbeukenbossen. De bossen dienen als jachtgebieden. Elke kolonie van Vale vleermuizen gebruikt een netwerk van verblijfplaatsen, jachtgebieden en verbindingsroutes in het landschap. In het zomerleefgebied liggen de netwerken van verschillende kolonies naast elkaar. Het zomerleefgebied van vrouwtjes staat via aaneengesloten kleinschalige landschap met verbindende elementen in verbinding met de gebieden waar mannetjesgroepen leven en met de winterverblijven. De Vale vleermuis eet tamelijk grote insecten, vooral kevers (Ministerie van LNV, 2001). BEDREIGINGEN De belangrijkste bedreigingen zijn het verdwijnen en verstoren van geschikte winter- en zomerverblijfplaatsen, in het bijzonder door lawaaihinder als gevolg van toeristische activiteiten in de ondergrondse gangen en verlichting (Decleer, 2007). LOCATIE Overwinterende Vale vleermuizen worden in dit Natura 2000-gebied aangetroffen in de Cluysberggroeve (Verboom, 2006), de Koeleboschgroeve, Gasthuysdellen, Schoorberggroeve en de Mettenberggroeve (gegevens VZZ). HUIDIG BEHEER Voor de Vale vleermuis wordt geen specifiek beheer gevoerd. Wel zijn de groeve afgesloten voor het publiek.

42 concept 42 ONTWIKKELINGEN EN TRENDS In de periode vond er jaarlijks een zeer lichte stijging van het geringe aantal overwinterende Vale vleermuizen in Zuid-Limburg plaats. In 1994 bedroeg het aantal gevonden overwinterende dieren 27, in 2004 was dat gestegen tot 63. De huidige overwinterende populatie omvat echter slechts 20% van de aantallen die in de jaren veertig in Zuid-Limburg werden aangetroffen. Van kerkzolders is de Vale vleermuis zo goed als verdwenen. Na 1980 zijn enkele malen s zomers eenlingen waargenomen in Sevenum en Houthem St-Gerlach (Ministerie van LNV, 2008). In figuur 2.3 zijn aan de hand van telgegevens van de Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming trends van het aantal overwinterende Vale vleermuizen in de Koelenboschgroeve, Cluysberggroeve en Gasthuysdellen weergegeven. Vale vleermuis Bemelerberg en Schiepersberg 5 4 aantal 3 2 Koeleboschgroeve Cluysberggroeve Gasthuisdellen totaal jaartal Figuur 2.3 Trends Vale vleermuis Bemelerberg en Schiepersberg Behalve in deze groeven is de Vale vleermuis ook sporadisch overwinterend aangetroffen in de Schoorberggroeve (drie dieren in 1996) en de Mettenberggroeve (één in 1999 en één in 2006). Waarnemingen van deze soort in de groeven van dit Natura 2000-gebied zijn er relatief weinig. Daarnaast schommelen de aantallen die aangetroffen zijn sterk. Een conclusie over de ontwikkeling van overwinterende aantallen van deze soort is voor dit Natura 2000-gebied dan ook niet te trekken. Tot 2006 werd aangenomen dat de Vale vleermuis alleen overwinterde in de mergelgrotten. Onderzoek heeft echter aangetoond dat deze soort al veel eerder, namelijk in augustus-september, in mergelgrotten aanwezig is. Hoewel deze soort bij onderzoek in september 2006 en augustus 2007 niet in groeven in dit Natura 2000-gebied waargenomen is, is het niet onwaarschijnlijk dat de soort ook in dit gebied al in de late zomer aanwezig is. Zwermende Vale vleermuizen zijn namelijk wel in nabij gelegen groeven

43 concept 43 waargenomen en niet alle groeven op de Bemelerberg en Schiepersberg zijn in september 2006 en augustus 2007 geïnventariseerd (Dekker et al., 2008). STAAT VAN INSTANDHOUDING Over trends van het aantal overwinterende Vale vleermuizen in dit gebied is weinig te zeggen. Zij maken echter deel uit van de gehele Zuid-Limburgse populatie die wel in de lift zit, hoewel de huidige populatie slechts 20% van die in de jaren 40 van de vorige eeuw is. Wanneer er naar de schaal van Zuid-Limburg gekeken wordt kan er geconcludeerd worden dat de staat van instandhouding van deze soort redelijk gunstig is. Wordt er echter op de schaal van dit Natura gebied gekeken, moet de conclusie getrokken worden dat de staat van instandhouding ongunstig is. DOELSTELLING Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van de populatie. MOGELIJKHEDEN TOT BEHOUD, HERSTEL EN/OF UITBREIDING Omdat aangenomen werd dat de Vale vleermuis alleen s winters in dit Natura 2000-gebied aanwezig was, hebben maatregelen om de soort te behouden altijd alleen betrekking gehad op de mergelgrotten (de winterverblijven). Omdat nu bekend is dat de soort eerder in het gebied aanwezig is en hier ook foerageert en paart is het van belang hier ook rekening mee te houden bij het behoud van het leefgebied. Dit houdt in dat er al vanaf augustus rust in het gebied moet zijn. Ook is het van belang dat de Vale vleermuis aan voldoende voedsel kan komen in de gebieden rondom de mergelgrotten, waar zwermende Vale vleermuizen voorkomen.

44 concept Locaties habitattypen en -soorten Kaarten zijn apart bijgevoegd Oppervlaktes In tabel 2.1 zijn de oppervlakte van de habitattypen weergegeven. Hierbij is een verdeling gemaakt aan de hand van de instandhoudingsdoelstellingen. Habitattype Huidig (ha) Verbetering kwaliteit (ha) Uitbreiding oppervlakte (ha) Pionierbegroeiingen op rotsbodem (H6110) 0,5 0,5 0,3 Kalkgraslanden (H6210) 2,7 2,7 0,2 Heischrale graslanden (H6230) 2,2 2,2 2,2 Mozaïek H6210 en H6230 1,5 1,5 7,6 Glanshaverhooilanden (H6510) 1,5 1,5 n.v.t. Eiken-haagbeukenbossen (H9160) 37 n.v.t. n.v.t. Leefgebied Geelbuikvuurpad (H1193) ,3 Tabel 2.2 Oppervlakte habitattypen en leefgebied Geelbuikvuurpad in hectare

45 concept VISIE 3.1. Korte termijn visie Op korte termijn worden de Heischrale graslanden en Kalkgraslanden in oppervlakte uitgebreid op de plekken die daarvoor in het vorige hoofdstuk aangewezen zijn. De gradiënt waarover de verspreiding van deze habitattypen en het habitattype Glanshaverhooilanden voorkomt zal goed ontwikkeld zijn. De kwaliteit van de Kalkgraslanden, Heischrale graslanden en Glanshaverhooilanden zal in de eerste beheerplanperiode verbeterd worden. De populaties van de nu aanwezige soorten zijn uitgebreid en de groeiplaatsen zijn geschikt gemaakt voor de vestiging van nieuwe soorten. In groeve t Rooth en de Julianagroeve blijven Pionierbegroeiingen op rotsbodems in stand door begrazing met geiten en paarden. In groeve Blom zal dit habitattype zich ontwikkelen door middel van natuurlijke processen zoals erosie en het wroeten van varkens. Deze processen zorgen voor dynamiek in het gebied waardoor pioniersituaties steeds op andere plaatsen ontstaan. De verruiging en successie van bestaande pionierbegroeiingen wordt afgeremd, waardoor voor deze begroeiingen kenmerkende soorten in het gebied aanwezig blijven, wanneer er tijdelijk geen nieuwe pioniersituaties voorhanden zijn. De dynamiek die in de groeves aanwezig is zorgt ervoor dat de populaties van de Geelbuikvuurpad zich uit kunnen breiden. Deze dynamiek ontstaat door waterstagnatie, begrazing en wroetende varkens. Door waterstagnatie ontstaan ondiepe, warme poelen, die na verloop van tijd droogvallen en zo ongeschikt blijven voor predatoren van deze soort. Begrazing en wroeten zorgen ervoor dat de poelen niet dichtgroeien en er een hoge mate van structuur in de vegetatie blijft. Inmiddels is bekend dat de vleermuissoorten de groeves niet alleen als overwinteringslocatie gebruiken, maar al vanaf augustus in het Natura 2000-gebied aanwezig zijn. In de periode augustus - september gebruiken de vleermuizen de ingangen van de groeves voor zwermactiviteiten. Daarom is ervoor gezorgd dat de gebieden rondom deze ingangen al vanaf augustus rustig zijn. Ook is er meer duidelijkheid over waar de dieren zich in welk jaargetijden precies bevinden en waar ze foerageren. Hierdoor kunnen zeer gericht maatregelen genomen worden voor de bescherming van deze soorten Lange termijn visie Op de lange termijn maakt de Bemelerberg en Schiepersberg onderdeel uit van een veel bredere ecologische structuur, doordat veel van het huidige natuurbeleid, waaronder de EHS, voor een groot deel gerealiseerd is. Hierdoor zijn bestaande natuurgebieden met elkaar verbonden en zijn barrières, met name die voor de Geelbuikvuurpad, opgeheven. Hierdoor is het leefgebied van deze soort voldoende groot. Ook vormt het gebied een belangrijke schakel tussen het Savelsbos en het Geuldal. Dit kan op lange termijn de verspreiding van soorten ten goede komen. Op de korte termijn zijn de Kalkgraslanden en de Heischrale graslanden in oppervlakte uitgebreid. Op lange termijn vormen ook de Kalkgraslanden en Heischrale graslanden in verschillende delen van dit Natura 2000-gebied door middel van een goed afgesteld beheer één geheel, waardoor uitwisseling van soorten mogelijk is en populaties van dezelfde soort in verschillende delen met elkaar verbonden worden. Hierdoor neemt de vitaliteit van bestaande populaties toe.

46 concept BELEID EN WETTELIJK KADER In dit hoofdstuk wordt alleen op de plannen ingegaan die direct betrekking hebben op het gebied. Voor achtergronden wordt verwezen naar het eerste deel van het beheerplan Limburgs provinciaal beleid Het natuur- en landschapsbeleid van de provincie Limburg is verwoord in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). Het beschermingsregime van het natuurbeleid is vertaald in de POL-herziening EHS. De POL-herziening EHS biedt een helder onderscheid in de natuurbeleidscategorieën van rijk en provincie namelijk de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG). De uitvoering van het natuurbeleid in de vorm van subsidiepakketten is geregeld in Programma Beheer Provinciaal omgevingsplan Limburg Voor de natuur- en milieukwaliteit noemt het POL biodiversiteit en regeneratievermogen van de natuur, groene en open ruimte, landschap en cultureel erfgoed als cruciale aspecten. Concreet houdt dit in dat natuurgebieden aan elkaar worden gekoppeld en dat er een natuurnetwerk wordt gevormd dat bijdraagt aan de verbetering van ecosystemen. Het gaat hierbij zowel om behoud van bestaande bos- en natuurgebieden als om het creëren van voorwaarden voor nieuwe natuur. Ook moeten natuurgebieden grensoverschrijdend kunnen zijn. Figuur 4.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg Bemelerberg en Schiepersberg vallen in de perspectievenkaart (zie figuur 4.1) volledig in perspectief 1 (P1): Ecologische Hoofdstructuur. Dit perspectief heeft betrekking op bestaande bos- en natuurgebieden en nieuwe natuur. Bestaande bos- en natuurgebieden dienen te worden beschermd en waar nieuwe natuur is begrensd wordt gestreefd naar vergroting en onderlinge verbinding van bestaande gebieden tot robuuste eenheden. Op figuur 4.1 is ook te zien dat groeve t Rooth een beschermd natuurmonument is. De status en de doelen van dit beschermd natuurmonument zijn in paragraaf besproken.

47 concept 47 Voor bestaande natuur binnen de EHS geldt een nee, tenzij regime. Hiervoor geldt dat bij ontwikkelingen waarbij de wezenlijke kenmerken en waarden worden aangetast eerst het zwaarwegende maatschappelijk belang en het ontbreken van alternatieven dienen te worden aangetoond. Indien waarden aangetast worden dient natuurcompensatie plaats te vinden. POL-aanvulling Uitbreiding groeve t Rooth Provinciale Staten hebben op 30 juni 2006 vastgesteld de POL-aanvulling Uitbreiding groeve t Rooth. Provinciale Staten wijzen, met inachtneming van de motivering in deze POL-aanvulling en de onderliggende Plan-MER, voor de winning van kalksteen een winplaats aan ten behoeve van de laatste uitbreiding van de dagbouwgroeve t Rooth met 5,8 ha. Deze uitbreiding ligt ten noorden van de huidige dagbouwgroeve. Het doel van deze POL-aanvulling is te komen tot het realiseren van het in het verleden door Provinciale Staten vastgestelde beleid (Deelplan Kalksteen) ten aanzien van kalksteenwinning in de groeve 't Rooth. Het in het verleden geformuleerde beleid houdt in, dat winning van kalksteen op de Zuid-Limburgse plateaus op termijn eindig is, maar dat een laatste beperkte uitbreiding mogelijk moet zijn ten behoeve van een reële omschakelperiode voor het bedrijf Ankerpoort. De hoeveelheid mergel die met de laatste uitbreiding gewonnen wordt is nodig voor het omschakelen van calciumcarbonaat (kalk) producten naar een ander producten pakket, namelijk de special products. Dit houdt in dat mineralen uit andere delen van de wereld naar bedrijven van Ankerpoort gebracht worden om halfproducten te maken. Door middel van de POL-aanvulling wordt dit in het verleden geformuleerde beleid ten aanzien van groeve 't Rooth als winplaats en als concrete beleidsbeslissing (cbb) vastgelegd. Deze cbb is vervolgens vanuit de POL-aanvulling overgenomen in het POL2006. De tegen POL2006 ingestelde beroepen die betrekking hebben op de hiervoor aangehaalde cbb, zijn door de Raad van State in haar uitspraak van 21 januari 2009, nummer /1, ongegrond verklaard Nota natuur en landschapsbeheer Deze nota is de opvolger van de beleidsnota Natuur en Landschap In deze nota zijn voor de periode de gewenste doelen bijgesteld en vastgelegd (Provincie Limburg, 1999). Het hoofddoel van deze nota luidt: Het bevorderen van een zo groot mogelijke rijkdom aan natuurwaarden en landschapselementen. Dit hoofddoel is uitgesplitst in een aantal subdoelen. Voor Bemelerberg en Schiepersberg zijn de volgende subdoelen van belang: - Het uiterlijk per 2020 realiseren van een duurzame ecologische structuur welke aansluit bij de nationale ecologische hoofdstructuur en een grensoverschrijdende Europese ecologische structuur. - Het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor de realisatie van een duurzame ecologische structuur door een daarop gericht ruimtelijk beleid en milieu- en waterbeleid. - Behoud en herstel van prioritaire planten- en diersoorten. - Behoud en herstel van waardevolle en voor Limburg kenmerkende landschapselementen door landschapsbeheer Stimuleringsplan De Stimuleringsplannen Natuur, Bos en Landschap dienen als documenten voor het vertalen van natuurdoelen naar pakketten van de provinciale subsidieregelingen voor (agrarisch) natuurbeheer. In de stimuleringsplannen zijn de doelen voor natuur- en landschapsbeheer gebiedsgericht geformuleerd.

48 concept 48 Bemelerberg en Schiepersberg ligt in het gebied Zuid-Limburg-Zuid. Hier zijn pakketten opengesteld met subsidiemogelijkheden voor het realiseren van doelen zoals Kalkgrasland, Heischraal grasland, Pioniergemeenschappen op kalk, Kamgrasweide en Eiken-haagbeukenbos. Aandachtssoorten zijn onder andere Berggamander (zie paragraaf 2.1) en Vale vleermuis (Provincie Limburg, 2002a) Grondwaterbeschermingsgebied Het hele Natura 2000-gebied en haar directe omgeving liggen in de grondwaterbeschermingsgebieden Heer-Voerendaal, de Tombe en IJzeren kuilen. Om veilig en schoon grondwater te kunnen winnen heeft de Provincie Limburg grondwaterbeschermingsgebieden ingesteld. In deze gebieden gelden er strengere regels ter bescherming van het grondwater dan in de rest van Limburg. De grens van het grondwaterbeschermingsgebied wordt bepaald door de verblijfstijd van 25 jaar. Dit betekent dat een waterdeeltje vanaf de grens van het beschermingsgebied tenminste 25 jaar nodig heeft om de locatie waar water gewonnen wordt te bereiken. Er is voor deze verblijfstijd gekozen, omdat een dergelijke periode de tijd geeft om een eventuele verontreiniging te saneren. Aanvullend op de regels van het Rijk (wet milieubeheer en wet bodemsanering) gelden in de grondwaterbeschermingsgebieden de regels die zijn opgenomen in de Provinciale Milieuverordening Limburg. In deze verordening zijn specifieke regels opgenomen voor de (nieuw)vestiging of uitbreiding van diverse soorten inrichtingen of constructies en voor het (verbod op het) gebruik of vervoer van diverse (schadelijke) stoffen ( 1 ). Daarnaast voert de waterleidingmaatschappij een beleid dat erop gericht is extensieve vormen van landbouw te bevorderen om uitspoeling van nitraten, sulfaten en gewasbeschermingsmiddelen te beperken en te voorkomen (gemeente Maastricht, 2002) Bosnota Limburg Kortweg gaat de Bosnota over beleidsdoelen voor zowel bestaand als nieuw bos. Zo heeft de provincie geïntegreerd bosbeheer gestimuleerd en wil zij boseigenaren middels Programma Beheer financieel ondersteunen wanneer zij de natuurfunctie van de bossen versterken. Daarnaast zijn A-locatie, A-locatie waardige en Overige waardevolle bossen aangewezen (Provincie Limburg, 1998). A-locatie bossen komen binnen dit Natura 2000-gebied niet voor. Het hellingbos Bemelen-Mettenberg (17 ha) is een A- locatiewaardig bos. Ten noordoosten van Cadier en Keer ligt bij de Bundersberg 24 ha hellingbos dat tot de Overige waardevolle bossen behoort. Dit bos sluit aan op het hellingbos bij Bemelen. Aanwijzing als A-locatiewaardig betekent dat het beheer in eerste instantie gericht moet zijn op de instandhouding of het herstel van oude en/of bijzondere (relicten van) bosgemeenschappen. Houtproductie en recreatie mogen niet leiden tot aantasting van de aanwezige natuurwaarden. Een bufferzone is hierbij van belang. Bosuitbreiding is vaak gewenst. De status Overige waardevolle bossen houdt in dat het beheer gericht moet zijn op de instandhouding van de bijzondere kwaliteiten van het bos. Vaak zal het streven zijn, om na inleidend beheer te komen tot een zelfregulerend bosecosysteem (Kapsenberg, 1999). Voor het habitattype Eiken-haagbeukenbos geldt binnen dit Natura 2000-gebied de doelstelling om de kwaliteit te verbeteren. Dit past goed binnen de doelstellingen voor de A- locatiewaardige en Overige waardevolle bossen Jacht, beheer en schadebestrijding Het provinciale beleid omtrent jacht enerzijds en beheer en schadebestrijding anderzijds is te vinden in de Beleidsnota uitvoering Flora- en faunawet (Provincie Limburg, 2002). Deze nota omschrijft het beleid voor

49 concept 49 beheer van dierpopulaties, bestrijding en voorkoming van schade door diersoorten en bescherming van de leefomgeving van planten- en diersoorten volgens de regels van de Flora- en faunawet. Jacht Onder jacht wordt verstaan: het opsporen, bemachtigen en doden van wild. Met wild worden hier Haas, Fazant, Houtduif, Konijn, Wilde eend en Patrijs bedoeld. Er mag alleen op Haas, Fazant, Houtduif, Konijn en Wilde eend gejaagd worden in bepaalde perioden tussen zonsopgang en zonsondergang. Op de Patrijs mag niet gejaagd worden, omdat de jacht daarop niet geopend is ( 2 ; Provincie Limburg, 2002). In de volgende categorieën natuurgebieden is in Limburg de jacht niet geopend ingevolge artikel 46, lid 3 van de Flora- en faunawet: 1. Gebieden die krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 zijn aangewezen als beschermd natuurmonument (dan wel gebieden waarvan de aanwijzing als beschermd natuurmonument in overweging is genomen), ook wanneer die thans zijn opgenomen in een Natura 2000-gebied; 2. Vogelrichtlijngebieden. Tevens vindt in deze gebieden ingevolge het provinciaal beleid in beginsel geen bestrijding van beschermde inheemse soorten plaats. Uitzondering hierop is mogelijk op grond van artikel 68 van de Flora- en faunawet (zie verderop onder Beheer en schadebestrijding). De beoordeling van de noodzaak tot schadebestrijding wordt gedaan aan de hand van de volgende criteria: 1. buiten de natuurgebieden dienen redelijke inspanningen te worden geleverd om het betreffende belang te beschermen; 2. gebleken moet zijn dat betreffende belangen onvoldoende kunnen worden beschermd indien ingrijpen in dierpopulaties uitsluitend buiten het natuurgebied plaatsvindt; 3. ingrijpen in dierpopulaties in het natuurgebied moet een redelijke bijdrage kunnen leveren aan de bescherming van de betreffende belangen. Binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Bemelerberg en Schiepersberg ligt het beschermd natuurmonument groeve t Rooth. Jacht en bestrijding van beschermde inheemse diersoorten vindt hier niet plaats. Beheer en schadebestrijding Als uitzondering op de bescherming van dieren kan op grond van artikel 68 van de Flora- en faunawet en het Besluit beheer en schadebestrijding een aantal verboden handelingen worden toegestaan. De Floraen faunawet en het Besluit beheer en schadebestrijding sommen limitatief de belangen op, op grond waarvan ontheffing verleend kan worden. Het betreft de volgende belangen. de volksgezondheid en de openbare veiligheid; de veiligheid van het luchtverkeer; belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren; schade aan flora en fauna; schade of belangrijke overlast veroorzaakt door Steenmarters aan gebouwen of zich daarin bevindende goederen; schade door Vossen aan niet bedrijfsmatig gehouden vee;

50 concept 50 het voorkomen en bestrijden van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren van de soorten: Edelhert, Ree, Damhert en Wild zwijn. het voorkomen en bestrijden van schade veroorzaakt door Konijnen of Vossen op sportvelden of industrieterreinen; het reguleren van de populatieomvang van dieren, behorende tot de diersoorten Edelhert, Ree, Damhert of Wild zwijn, met dien verstande dat vanwege dit belang slechts ontheffing kan worden verleend indien de aanleiding is gelegen in de schadehistorie ter plaatse en van het omringende gebied of de maximale populatieomvang in relatie tot de draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden. Wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en er geen afbreuk gedaan wordt aan de instandhouding van de soort is ontheffing of vrijstelling van de bescherming van een soort aan de orde. Naast het instrument ontheffing wordt er gebruik gemaakt van de vrijstelling ex artikel 65 van de Flora- en faunawet. Dit kan op landelijk of provinciaal niveau. Op landelijk niveau gelden anno 2009 vrijstellingen voor het doden van Houtduiven, Konijnen, Zwarte kraaien en Kauwen om belangrijke schade aan gewassen te voorkomen. Voor het doden van Vossen geldt een vrijstelling om schade aan de fauna te voorkomen. Op provinciaal niveau geldt een vrijstelling voor het met klemmen doden van Woelratten en een vrijstelling voor het verontrusten van een aantal soorten om belangrijke schade aan gewassen te voorkomen (Verordening beheer en schadebestrijding dieren Limburg, 2007). Voor het doden van Mollen, Veldmuizen en Bosmuizen geldt een generieke vrijstelling op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet. De Huisspitsmuis mag op grond van dit artikel worden bestreden in of op gebouwen of daarbij behorende erven of roerende zaken. Zwarte rat, Bruine rat en Huismuis worden op grond van de Floraen faunawet niet beschermd. Tot slot biedt de aanwijzing ex artikel 67 van de Flora- en faunawet de mogelijkheid personen of categorieën van personen aan te wijzen voor het doden van beschermde of onbeschermde soorten. Hierbij kan worden bepaald dat de toestemming van de grondgebruiker niet nodig is. Voor het doden van onbeschermde soorten (zoals de Nijlgans) is een aanwijzing nodig om van het geweer gebruik te mogen maken. In Limburg geldt een aanwijzing voor het doden van Muskusratten en Beverratten door waterschapspersoneel. Voor bovengenoemde categorieën natuurgebieden is het Waterschap verplicht een in overleg met de beheerder op te stellen plan te overleggen. Faunabeheerplan Zuid-Limburg Ontheffingen ex artikel 68 van de Flora- en faunawet worden in beginsel verleend op grond van een faunabeheerplan. De faunabeheerplannen zijn door de Limburgse faunabeheereenheden (thans Faunabeheereenheid Limburg) opgesteld voor de gehele provincie en in 2005 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. Het plan geeft aan welk beheer met betrekking tot in het wild levende dieren voor de provincie Limburg van kracht zal zijn. Het biedt inzicht in mogelijke risico s op schade in het werkgebied Zuid-Limburg (Faunabeheereenheid Zuid-Limburg, 2005) Landschapsvisie Zuid-Limburg Bemelerberg en Schiepersberg valt in zijn geheel binnen het Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Nationale Landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten en, in samenhang daarmee, bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. In

51 concept 51 het kader van dit Nationaal Landschap is in 2007 de Landschapsvisie Zuid-Limburg opgesteld. Dit is een uitwerking van het rijksbeleid op concreet gebiedsniveau, zoveel mogelijk afgestemd op het hierboven beschreven vigerende POL. Het is geen plan in juridische zin, maar een advies dat fungeert als inspiratiebron voor behoud en ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen. De landschapsvisie omvat een analyse van de kernkwaliteiten van het Zuid-Limburgse landschap, een ontwerp van een landschappelijk raamwerk voor de ontwikkeling van het landschap en een gedetailleerde uitwerking van drie voorbeeldgebieden. Het landschappelijk raamwerk stelt voor de natuurlijke en cultuurhistorische structuur te versterken en de kenmerkende verschillen tussen plateaus en dalen te vergroten door vernatting van de dalbodems, beplanting van de dalassen, uitbreiding van de natuurlijke begroeiing op de steile hellingen en dorpsrandbeplantingen. De voorgestelde maatregelen sluiten zo veel mogelijk aan bij het vigerende beleid met betrekking tot de EHS, de erosiebestrijding, het waterbeheer en de instandhouding van kleine landschapselementen (Provincie Limburg, 2007a). Voor Bemelerberg en Schiepersberg betekent dit dat er voldoende ruimte is voor de hellingbossen behorende tot het habitattype Eiken-haagbeukenbossen. De in het raamwerk genoemde versterking van de cultuurhistorische structuur heeft een positief effect op de mergelgroeven en zo op de vleermuissoorten en de Geelbuikvuurpad. Door de natuurlijke structuur te versterken kan er meer uitwisseling plaatsvinden tussen de verschillende locaties waar de habitattypen Pionierbegroeiingen op rotsbodems, Heischrale graslanden en Kalkgraslanden voorkomen. Dit komt zowel de omvang als de kwaliteit van deze habitattype ten goede. De instandhoudingsdoelen voor dit Natura 2000-gebied en de landschapsvisie sluiten zo op elkaar aan Beschermingsplan Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad Limburg In 2000 heeft het Ministerie van LNV het Beschermingsplan Vroedmeesterpad en Geelbuikvuurpad op laten stellen, om de sterke achteruitgang van deze twee amfibieën een halt toe te roepen. In dit plan bestond veel aandacht voor het herstel en de aanleg van voortplantingswateren voor de Vroedmeesterpad en Geelbuikvuurpad in Zuid-Limburg. Tijdens de uitvoering van dit plan werd duidelijk dat zeer specifieke informatie beschikbaar moet zijn om deze twee soorten op efficiënte wijze te beschermen. Deze informatie was echter niet voldoende beschikbaar. Dit vormde de aanleiding tot de oprichting van het zogenaamde Platform Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad in Limburg. Dit platform bestaat uit een groep beleidsmakers, natuurbeschermingsorganisaties en particuliere terreineigenaren en bedrijven die een bijdrage kunnen en willen leveren aan het behoud en herstel van leefgebieden van de Geelbuikvuurpad en de Vroedmeesterpad in Limburg. In het kader van het beschermingsplan zijn de afgelopen jaren veel maatregelen genomen, maar duidelijk is dat in de toekomst een structureel beheer van de leefgebieden gewenst is om versterking van de populaties en duurzame overleving ervan te bewerkstelligen. Na de uitvoering van het beschermingplan was een vervolgplan dan ook noodzakelijk. Hiervoor is het Beschermingsplan Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad in het leven geroepen. Bij dit beschermingsplan hoort een Actieplan waarin alle maatregelen zijn uitgewerkt die per deelgebied noodzakelijk zijn. De hoofddoelstelling van het beschermingsplan Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad in Limburg is duurzaam behoud van de Vroedmeesterpad en Geelbuikvuurpad in Zuid-Limburg. Het beschermingsplan is bedoeld om een breed publiek te interesseren voor het behoud van de soorten en

52 concept 52 schetst een beeld van de huidige en de gewenste situatie in de afzonderlijke leefgebieden in Limburg. Per leefgebied worden de gewenste maatregelen globaal aangegeven. De concrete uitwerking is opgenomen in het Actieplan. De Stichting Instandhouding Kleine Landschapselementen in Limburg zal zich in de toekomst inzetten om de in het Beschermingsplan en Actieplan voorgestelde maatregelen onder de aandacht te brengen bij de verantwoordelijke organisaties en zal daarbij onder meer concreet uitwerken wat de rol van de vrijwilligers bij de bescherming van deze twee amfibieën kan zijn, met Bureau Natuurbalans-Limes Divergens BV en Stichting RAVON als coördinerende organisaties. Op deze manier moet het mogelijk zijn beide soorten voor de toekomst in Nederland te behouden. Wanneer aan de maatregelen en aanbevelingen die in dit Beschermingsplan en in het Actieplan worden beschreven uitgevoerd worden kunnen beide soorten rond 2010 op een dusdanig niveau worden gebracht, dat vanaf dat moment de ontwikkeling van een robuuste ecologische structuur mogelijk is (Platform Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad, 2006) Gemeentelijk beleid: Bestemmingsplan Een bestemmingsplan beschrijft wat er met de ruimte in een bepaalde gemeente mag gebeuren. Er staat ook in waar gebieden met landschappelijke waarden, natuur en bedrijventerreinen zijn of mogen komen. Voor Bemelerberg en Schiepersberg zijn de volgende plannen van belang: Gemeente Maastricht, Bestemmingsplan Terraspark/Ambijerveld, Het plan is goedgekeurd op 14 januari 2002 Gemeente Margraten, Ontwerp bestemmingsplan Buitengebied Margraten, 2008 Gemeente Valkenburg, Bestemmingsplan Buitengebied Valkenburg, Het plan is vastgesteld op 6 juli 1994 en goedgekeurd op 14 februari 1995 Bij de analyse van bestaand gebruik zal nader hierop worden ingegaan.

53 concept BESTAAND GEBRUIK 5.1. Inleiding Dit hoofdstuk beschrijft het bestaand gebruik van de Bemelerberg en Schiepersberg en haar directe omgeving. Om inzicht te krijgen in de gebruiksmogelijkheden, zijn de vigerende bestemmingsplannen geraadpleegd, de beheersvisies van terreinbeherende organisaties en eigenaren doorgenomen en is het terrein bezocht. Daarnaast is gekeken naar mogelijke vergunningen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 Definitie bestaand en huidig gebruik volgens de Natuurbeschermingswet 1998 Voor het beheerplan is het van belang om die activiteiten te beschrijven waarvan redelijkerwijs (bijvoorbeeld op basis van onderzoeksgegevens of expert-judgement) aangenomen kan worden dat ze van invloed zijn op de wettelijk beschermde waarden van een Natura 2000-gebied. Het bereiken van de instandhoudingsdoelen wordt immers beschreven mede in samenhang met het bestaande gebruik. Onder bestaand gebruik wordt op grond van artikel 1, onder m, van de Natuurbeschermingswet 1998 het volgende verstaan: Kader Definitie Bestaand gebruik iedere handeling die op 1 oktober 2005 werd verricht en sindsdien niet of niet in betekenende mate is gewijzigd, en iedere handeling die na oktober 2005 is gestart en werd verricht op het moment van aanwijzing als Beschermd natuurmonument, Vogelen/of Habitatrichtlijngebied en die sindsdien niet of niet in betekenende mate is gewijzigd (Steunpunt Natura 2000 & Arcadis; Ministerie van LNV, 2007). De Natuurbeschermingswet 1998 verplicht dus om gebruik dat op 1 oktober 2005 in of, voor zover relevant, buiten een Natura 2000-gebied plaatsvond in het beheerplan te beschrijven. Deze datum geldt ook voor beschermde natuurmonumenten (in dit geval groeve t Rooth). Daarnaast kan het beheerplan beschrijven welke andere activiteiten en ontwikkelingen het bereiken van de instandhoudingsdoelen niet in gevaar brengen. Daarmee kunnen ook activiteiten die na 1 oktober 2005 zijn aangevangen, maar nog niet eerder in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn getoetst, in dit beheerplan worden beschreven. In dit beheerplan worden daarom activiteiten beschreven, die bij het vaststellen van dit beheerplan bekend zijn en in redelijke mate toetsbaar zijn binnen het kader van het beheerplan. Deze beoordeling strekt zich dus uit tot bestaand gebruik zoals dat is gedefinieerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en huidig gebruik zoals dat op het moment van vaststelling van het beheerplan plaatsvindt. Op deze manier wordt ook voor gebruik dat ná 1 oktober 2005 is aangevangen duidelijk of dit schade toebrengt aan de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied en of daarvoor misschien een vergunning nodig is Analyse bestemmingen en huidig gebruik De gebruiksmogelijkheden zijn hieronder in beeld gebracht met behulp van de volgende bestemmingsplannen:

54 concept 54 Gemeente Maastricht, Bestemmingsplan Terraspark/Ambijerveld, Het plan is goedgekeurd op 14 januari 2002 Gemeente Margraten, Ontwerp bestemmingsplan Buitengebied Margraten, 2008 Gemeente Valkenburg aan de Geul, Bestemmingsplan Buitengebied Valkenburg aan de Geul, Het plan is vastgesteld op 6 juli 1994 en goedgekeurd op 14 februari 1995 De bestemmingen buiten de Natura 2000-begrenzing zijn in principe beschreven tot op enkele honderden meters van het gebied. Wanneer het in het kader van de instandhoudingsdoelen nodig is, is ook het bestaand gebruik dat verder van het Natura 2000-gebied af ligt beschreven Natuurbeheer Gemeentelijke bestemmingen Behalve de graslanden die in het verlengde van de Bemelerberg liggen hebben alle gronden binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Bemelerberg en Schiepersberg de bestemming natuur (gemeente Maastricht, 2002; gemeente Margraten, 2008; gemeente Valkenburg aan de Geul, 1994). Terreinbeheer De graslanden die tot voor kort in agrarisch gebruik waren worden extensief met schapen begraasd. Wanneer deze begrazing niet het gewenste verschalende effect heeft kan hier ook gemaaid en afgevoerd worden (Stichting het Limburgs Landschap, 2001). Op het verlengde van de Bemelerberg heeft het Limburgs Landschap plagexperimenten uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkeling van Kalkgraslanden en Heischrale graslanden. Op de Heischrale graslanden, Kalkgraslanden en Glanshaverhooilanden die in eigendom en/of beheer zijn bij het Limburgs Landschap wordt het volgende beheer gevoerd: - Wanneer de productie van de vegetatie meer dan drie ton droge stof per hectare per jaar is, wordt de vegetatie eind mei en eventueel nog eens in augustus gemaaid. Het maaisel wordt afgevoerd. Vanaf half september vindt nabeweiding met Mergellandschapen plaats zodat het perceel kort de winter ingaat. - Wanneer de productie van de vegetatie tussen de twee en drie ton droge stof per hectare per jaar bedraagt, wordt de vegetatie één maal per jaar gemaaid in mei of in juni. Ook hier vindt vanaf half september nabeweiding met Mergellandschapen plaats. De vegetatie hoeft hier echter niet kort de winter in. - De Kalkgraslanden en Heischrale graslanden waar de productie tussen de anderhalf en twee ton droge stof per hectare ligt, worden in september en oktober intensief begraasd. Eventueel vindt hier ook winterbegrazing plaats. Wanneer het terrein te steil is om te maaien wordt de vegetatie vanaf begin juni kort en intensief begraasd om de gewenste afvoer van mineralen te bereiken. Er wordt zoveel mogelijk met rondtrekkende kuddes gewerkt om verspreiding van diasporen te bevorderen. Verder wordt bij het beheer van de graslanden rekening gehouden met ruige overhoeken die van belang zijn als overwinteringsbiotoop voor insecten (Stichting het Limburgs Landschap, 2001). Het graslandperceel ten zuiden van het Hoefijzer wordt jaarrond met runderen begraasd.

55 concept 55 In de jonge bossen worden geen beheermaatregelen genomen. Om de voor de Eikenhaagbeukenbossen karakteristieke soorten te behouden zijn in het Koelebos kleinschalige maatregelen genomen, die meer dynamiek toevoegen en de successie beperken. Hierbij moet gedacht worden aan maatregelen als lokaal Esdoorn ringen en Acacia afzetten. Om de voorjaarsbloeiers te behouden zullen deze maatregelen om de paar jaar gefaseerd herhaald worden. Eventueel kan kort durende najaarsbegrazing in de bossen voor de nodige dynamiek zorgen. Op de Mettenberg en de Bundersberg zijn enkele kalkrotsen open gekapt ten behoeve van de daar voorkomende vegetatie. In de oude bossen, die in het beheer zijn bij het Limburgs Landschap vindt, behalve het verwijderen van exoten, geen beheer plaats (Stichting het Limburgs Landschap, 2001). Groeve Blom Deze groeve wordt beheerd door drie Kune kune varkens en drie Hollandse landgeiten. Daarnaast worden braamstruiken af en toe met de bosmaaier teruggezet (Crombaghs & Blom, 2008). Ook worden karrensporen, kleine poelen en steenhopen aangelegd. Dit gebeurt deels met de hand en deels met de laadschop of tractor. Groeve t Rooth Deze groeve wordt jaarrond begraasd door 2 konikpaarden en een groep van ongeveer 30 geiten (Bureau Natuurbalans-Limes Divergens, 2002). Andere beheermaatregelen die hier uitgevoerd worden zijn (Bureau Natuurbalans-Limes Divergens, 2002): - Beschaduwing van voortplantingswater van de Geelbuikvuurpad opheffen; - Steenhopen neerleggen ten behoeve van de Geelbuikvuurpad; - Dunnen van de bossen om karakteristieke ondergroei een kans te geven; - Waar nodig handmatig opslag verwijderen om de groeve open te houden. Julianagroeve Om meer licht te krijgen op de graslanden bij de Julianagroeve zijn langs het pad langs de Schiepersberg enkele populieren en Amerikaanse eiken geveld (Stichting het Limburgs Landschap, 2001). De Kalkgraslanden worden door Mergellandschapen begraasd. Aan het eind van de zomer vindt een drukbegrazing met enkele tientallen schapen plaats. Wanneer de Oehoe aanwezig is in de groeve wordt er geen drukbegrazing toegepast, maar wordt het gebied door ongeveer vijf rammen begraasd. Dit wordt gedaan om verstoring van deze vogel te voorkomen. Begroeiing aan de rand van de poelen wordt regelmatig verwijderd om te zorgen dat ze niet dichtgroeien en ongeschikt worden voor onder andere de Geelbuikvuurpad. Ook de begroeiing op de kalkrijke wanden wordt periodiek verwijderd Natuurontwikkeling In de gemeente Margraten liggen ten oosten van het Natura 2000-gebied aangrenzende gronden, die bestemd zijn als nieuwe natuur (zie figuur 4.1) (gemeente Margraten, 2008).

56 concept Jacht, beheer en schadebestrijding Zoals in hoofdstuk 4 al vermeld is vindt in groeve t Rooth geen jacht, beheer en/of schadebestrijding plaats. In de overige delen van dit Natura 2000-gebied is de jacht verhuurd aan de Wildbeheereenheid Geuldal. Zij voeren het faunabeheerplan uit Agrarisch gebruik Agrarische activiteiten Met agrarisch gebruik wordt agrarisch gebruik zoals dat in de sectornotitie (Steunpunt Natura 2000 & Arcadis, 2008) omschreven is bedoeld. Niet alles wat in deze notitie genoemd wordt is in en rondom Bemelerberg en Schiepersberg van belang. In tabel 5.1 is een overzicht te zien van agrarische activiteiten die in en rondom dit Natura 2000-gebied plaatsvinden. Het gaat hier uitsluitend om agrarische activiteiten op gronden met een agrarische bestemming. Agrarische activiteiten (zoals beweiden en maaien) op gronden met een natuurbestemming worden tot natuurbeheer gerekend. Activiteit Toelichting Locatie Grondbewerking Gewasbewerking en -verzorging Beweiding alle grazers Teelt ondersteunende voorzieningen (TOV) Rooien erfbeplanting Beregening Afrasteren percelen Teeltroulatie en vruchtwisseling Opslag vaste mest op kopakker Zowel ondiepe- als diepe grondbewerking Bespuitingen; Bemesten; Bewerken grasland; Oogsten akkerbouwproducten inclusief maïs. Zowel buiten Natura 2000 als op gronden met een agrarische bestemming binnen Natura 2000 meten zonder beheersovereenkomst. Plastic, folie, glas, gaas Beregening vindt niet plaats, echter er wordt wel water onttrokken ten behoeve van drinkwater voor vee. Hiervoor geldt echter geen vergunningsplicht bij provincie. Dit staan ook niet geregistreerd. Binnen & buiten begrenzing Binnen & buiten begrenzing Binnen & buiten begrenzing Buiten begrenzing Buiten begrenzing Buiten begrenzing Binnen & buiten begrenzing Binnen & buiten begrenzing Buiten begrenzing Reguliere aan- en afvoer Transportbewegingen Binnen & buiten begrenzing Be- en Buiten begrenzing verwerkingsactiviteiten

57 concept 57 Opslag brandstoffen, chemische stoffen, caravans Maatregelen ter voorkoming wildschade Akoestische, mechanische en visuele maatregelen. Buiten begrenzing Binnen & buiten begrenzing Tabel 5.1 Agrarische activiteiten aan de hand van sectornotitie (Steunpunt Natura 2000 & Arcadis, 2008) in en rondom Bemelerberg en Schiepersberg Afhankelijk van de uitkomst van de COP Ammoniak Peelvenen, waarin samen met LNV, provincies en belangenorganisaties gewerkt wordt aan een oplossing van de Ammoniakproblematiek, zal dit hoofdstuk indien noodzakelijk meer gedetailleerd worden uitgewerkt. Gemeentelijke agrarische bestemmingen Binnen de begrenzing van Bemelerberg en Schiepersberg liggen enkele gronden met de bestemming Agrarisch gebied met hoge landschappelijke waarden. Dit zijn de graslanden in het verlengde en de noordelijke uitloper van de Bemelerberg. Deze gronden zijn in figuur 4.1 als nieuwe natuur aangegeven. Ze beslaan een oppervlakte van ongeveer 5 ha en worden gebruikt als weiland. Ook het merendeel van de gronden die buiten de begrenzing liggen en grenzen aan dit deel van het Natura 2000-gebied hebben deze bestemming. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor agrarische doelen met recreatief medegebruik en voor behoud en/of herstel van landschappelijke, landschapsecologische en natuurwetenschappelijke waarden. Daarnaast dragen deze gronden bij aan de bescherming van de waarden van aangrenzende natuurgebieden, in dit geval groeve Blom. Nieuw-vestiging van nietgrondgebonden bedrijven is hier niet mogelijk. Uitbreiding van bestaande bedrijven en nieuw-vestiging van grondgebonden bedrijven is, volgens het bestemmingsplan, alleen mogelijk wanneer eventuele negatieve milieueffecten gemitigeerd kunnen worden. De bestemming van deze gronden kan gewijzigd worden in natuur. Daarnaast hebben enkele gronden in de omgeving van dit deel van de Bemelerberg en Schiepersberg de bestemming Agrarisch gebied met landschappelijke waarden. Deze gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik met recreatief medegebruik en behoud en/of herstel van landschappelijke of landschapsecologische waarden. Ook hier is nieuw-vestiging van nietgrondgebonden bedrijven niet mogelijk en kunnen bestaande bedrijven alleen uitbreiden wanneer milieueffecten gemitigeerd kunnen worden. Dit laatste geldt ook voor de vestiging van grondgebonden bedrijven. De bestemming van deze gronden kan gewijzigd worden in natuurontwikkelingszone (gemeente Valkenburg aan de Geul, 2008). De gronden rondom de meest oostelijke uitloper van dit Natura 2000-gebied hebben allemaal de bestemming Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden. Deze gronden zijn gemeentelijk bestemd voor duurzaam agrarisch grondgebruik en behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden. In dit deel van het Natura 2000-gebied ligt een agrarisch bouwblok direct tegen de begrenzing (gemeente Maastricht, 2002). De overige agrarische gronden rondom de Bemelerberg en Schiepersberg hebben de bestemming agrarische gebied met natuur- en landschapswaarden (AW-NL). Deze gronden zijn gemeentelijk bestemd voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit, naast het landbouweconomische gebruik,

58 concept 58 van de hellingen. Niet direct grenzend aan het Natura 2000-gebied, maar op een paar honderd meter afstand van de zuidelijke helft van Bemelerberg en Schiepersberg liggen gronden met de bestemming agrarisch. Deze gronden zijn gemeentelijk bestemd voor agrarisch gebruik en instandhouding en ontwikkeling van de landschapskarakteristiek en landschappelijke openheid. Zowel de gronden met de bestemming agrarisch met natuur- en landschapswaarden als agrarisch zijn tevens bestemd voor het tegengaan van bodemerosie en wateroverlast. Binnen de gemeente Margraten worden nieuwe nietgrondgebonden productierichtingen, zoals intensieve veehouderij en glastuinbouw uitgesloten (gemeente Margraten, 2008). In alle drie de gemeenten kennen de meeste bedrijven een grondgebonden karakter. Vaak zijn het gemengde bedrijven met een fruitteelt, akkerbouw- en een melk- of rundveetak. In de omgeving van dit Natura 2000-gebied liggen ook enkele intensieve-veehouderij bedrijven, onder andere varkens- en pluimveehouderijen. Akkerbouw vindt vooral plaats bovenop het plateau, terwijl de graslanden voornamelijk op de hellingen liggen (gemeente Margraten, 2008; gemeente Maastricht, 2002; gemeente Valkenburg aan de Geul, 1994) Waterbeheer Het waterbeheer in dit Natura 2000-gebied is gericht op de bescherming van de kwaliteit van het grondwater. Het algemene provinciale beleid hiervoor is beschreven in hoofdstuk Binnen het Natura 2000-gebied en in haar directe omgeving liggen een aantal regenwaterbuffers. Hier wordt bij hevige regenval regenwater geborgen en geïnfiltreerd (gemeente Margraten 2008; gemeente Valkenburg aan de Geul, 1994). Daarnaast is de gemeente Margraten bezig met het afkoppelen van regenwater waardoor dit niet meer in het riool terecht komt, maar geïnfiltreerd wordt in de bodem Recreatie Wandelen en fietsen Niet alle delen van dit Natura 2000-gebied zijn vrij toegankelijk. Groeve t Rooth is tussen Paaszaterdag en 1 november voor publiek geopend van 9:00 tot 16:00 uur. De rest van het jaar is deze groeve van 9:00 tot 12:00 uur geopend. De graslanden op de Bemelerberg zijn het hele jaar door afgesloten voor publiek. Toegang is alleen mogelijk wanneer het Limburgs Landschap hier toestemming voor gegeven heeft. Langs en over verharde paden door dit Natura 2000-gebied lopen een aantal wandelroutes, waaronder het Rondje Bemelen (zie figuur 5.1). Deze wandelroute gaat over een stelsel van (oude) wegen en paden. Ook lopen er over verharde wegen een aantal fietsroutes.

59 concept 59 Figuur 5.1 Rondje Bemelen Manege In de directe omgeving van dit Natura 2000-gebied liggen twee maneges. Eén ligt op meter van groeve t Rooth (gemeente Margraten, 2008). De ander ligt in Terblijt op enkele honderden meters afstand van groeve Blom. Camping, hotel en horeca Bovenop de Bemelerberg liggen de natuurcamping Krekelberg en hotel Bergrust. Hierbij ligt een zomerhuis en is een perceel in het bestemmingsplan begrensd voor woondoeleinden (gemeente Margraten, 2004). Deze camping en bijbehorende bebouwing zijn zowel op kaart als tekstueel geëxclaveerd via de algemene exclaveringsformule in het ontwerp-aanwijzingsbesluit. De camping is ongeveer 1,5 ha groot. Ten oosten van de Bemelerberg ligt op een paar honderd meter van dit Natura 2000-gebied camping Mooi Bemelen. Deze camping is ongeveer 14 ha groot en in het hoogseizoen verblijven hier ongeveer twee à drie duizend gasten (Provincie Limburg, 2006). Op ongeveer 300m ten oosten van het verlengde van de Bemelerberg ligt aan de N570 camping Oriëntal. Deze camping is ongeveer 5 ha groot. Zowel bij camping Mooi Bemelen als bij camping Oriëntal is een zwembad aanwezig. Direct tegen groeve Blom aan ligt een restaurant/café in het dorp Berg en Terblijt, en het voormalige dagkampeerterrein Kleine heide. Dit terrein ligt binnen de begrenzing van het Natura gebied en wordt gebruikt als pick nick plaats. Daarnaast bieden een aantal agrarische bedrijven in de omgeving van dit Natura 2000-gebied de mogelijkheid tot kamperen bij de boer. Ook liggen er in de omgeving een aantal recreatie woningen. Golfbaan

60 concept 60 Ten noordenwesten van Cadier en Keer ligt aan de Bemelerweg een golfbaan, die ongeveer 20 ha groot is (gemeente Margraten, 2008). Sport Handboogschutterij Amicitia houdt jaarlijks een wedstrijd in groeve t Rooth, de Vijflanden Arrowhead Wedstrijd. Deze wedstrijd vindt in de zomer plaats binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied, maar buiten het beschermd natuurmonument. Er komen ongeveer 200 schutters en 80 toeschouwers op dit toernooi af. De opbouw van het schietparcours vindt vanaf ongeveer drie weken voor het toernooi in de weekenden en op vrije dagen plaats. De afbraak duurt ongeveer een week. Voor het opbouwen en afbreken moet door het Natura 2000-gebied gereden worden om materiaal te vervoeren. Naast deze sportactiviteit in het gebied vinden er ook sportactiviteiten plaats in de omgeving van Bemelerberg en Schiepersberg. Het betreft hier activiteiten op sportterreinen. Twee liggen ten noorden van Berg. Eén op ongeveer 200m afstand van groeve Blom, de ander op ongeveer 500m afstand. Daarnaast liggen sportterreinen ten oosten van Bemelen en ten noorden van Cadier en Keer. Alle sportterreinen zijn kleiner dan 2 ha Verkeer In het noorden grenst dit Natura 2000-gebied aan de N590 van Maastricht naar Valkenburg. Ter hoogte van Bemelen doorkruist de Bemelerweg dit Natura 2000-gebied. Ook de Keunestraat van Cadier en Keer naar Gasthuis gaat door dit gebied heen. Daarnaast loopt de N278 van Maastricht naar Cadier en Keer en Margraten langs dit gebied. De Schiepersberg ligt 300 meter ten noorden van deze weg. Wegen die het gebied doorkruisen zijn conform de algemene exclaveringsformule in het ontwerp-aanwijzingsbesluit geëxclaveerd Bebouwing Bemelerberg en Schiepersberg grenst aan de woonkernen Berg, Terblijt, St. Antoniusbanken, Bemelen en Cadier en Keer. Ten oosten van het gebied liggen drie buurtschappen, namelijk Klein-Welsden, t Rooth en Gasthuis. Het meest westelijke deel van dit gebied ligt op ongeveer 700 m afstand van Maastricht. Daarnaast liggen er bovenop de Bemelerberg een woning en een zomerhuis Bijzondere doelen Imkervereniging In groeve t Rooth staat een grote bijenhal, waar enkele duizenden bijen in leven. Daarnaast worden hier in kweekkastjes in de zuidhoek van het terrein bijenvolken opgekweekt. Onderzoek In de ondergrondse kalksteengroeves vindt onderzoek naar vleermuizen, cultuurhistorie en geologie plaats, zowel door de studiegroep onderaardse kalksteengroeven van het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg als door de Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming (hierna: Zoogdiervereniging VZZ). Ook de van Schaik Stichting doet onderzoek naar vleermuizen, cultuurhistorie en geologie in de onderaardse groeven. Daarnaast is deze stichting beheerder van de Roothergroeve. Zij beheert de toegang tot de groeve, geeft rondleidingen, restaureert de groeven en voert werkzaamheden uit om instortingen te voorkomen (

61 concept 61 Fossielen zoeken In groeve t Rooth wordt naar fossielen gezocht. Dit gebeurt op tijden dat de groeve open gesteld is voor publiek. Dit is tussen Paaszaterdag en 1 november van 9:00 tot 16:00 uur. De rest van het jaar is deze groeve van 9:00 tot 12:00 uur geopend Nutsvoorzieningen Door het verlengde van de Bemelerberg loopt een ondergrondse aardgasleiding. Deze leiding is eigendom van de Nederlandse Gasunie en wordt gebruikt door Gas Transport Services bv Vuilstorten Onder de meest westelijke uitloper van Bemelerberg en Schiepersberg ligt een voormalige vuilstort. Deze locatie is opgenomen in een onderzoeksprogramma van de provincie. In dat kader vindt een beoordeling van potentiële risico s plaats. Voorlopig worden deze locaties behandeld als saneringslocaties. Met andere woorden: alle andere activiteiten die op deze stortplaatsen plaatsvinden, zullen worden beoordeeld in het kader van de Wet bodembescherming. Bij grondverzet is dan een saneringsplan vereist (Gemeente Maastricht, 2002) Bedrijfsdoeleinden en industrie Een paar honderd meter ten zuidwesten van de meest noordoostelijke uitloper van dit Natura gebied ligt een industrieterrein van een halve hectare (gemeente Maastricht, 2002). Daarnaast komen in het buitengebied rondom Bemelerberg en Schiepersberg een aantal niet-agrarische bedrijven voor, variërend van galerie/atelier tot een brandstofhandel. Van gemeentewege bestaan vooralsnog geen plannen tot verplaatsing of sanering van bedrijven, omdat ze geen overlast voor hun omgeving veroorzaken (gemeente Margraten, 2008) Grondwateronttrekkingen In de buurt van de Bemelerberg liggen de pompstations de Tombe en Heer. Het water dat hier onttrokken wordt is bestemd als drinkwater. De Tombe heeft een vergunde hoeveelheid van m 3 per jaar. In 2007 was de werkelijk onttrokken hoeveelheid met m 3 lager dan de vergunde hoeveelheid. Pompstation Heer heeft een vergunde hoeveelheid van m 3 per jaar. In 2010 wordt de vergunde hoeveelheid verlaagd naar m 3 per jaar. Ook hier was in 2007 de werkelijk onttrokken hoeveelheid met m 3 per jaar lager dan de vergunde hoeveelheid. Productiemiddelen waterwinning (waterleidingen en putten) Door dit Natura 2000-gebied loopt één ondergrondse drinkwaterleiding. Deze doorkruist het gebied ter hoogte van de Julianagroeve. In het noordwesten grenst Bemelerberg en Schiepersberg aan de ondergrondse drinkwaterleiding die langs pompstation de Tombe loopt. Door de waterleidingmaatschappijen is een gedragscode opgesteld (de Rijk & Doomen, 2007). Deze code geldt voor bestendig beheer en onderhoud. Hieronder worden activiteiten verstaan die een voortzetting zijn van een praktijk die gericht is op het behoud van de bestaande situatie. Hoewel de gedragscode een instrument is gericht op beschermde soorten volgens de Flora- en Faunawet, garandeert dit wel dat zorgvuldig met de aanwezig natuurwaarden wordt omgegaan en dat bij ingrepen met mogelijk negatieve effecten op natuurwaarden, met behulp van ecologische expertise, gezorgd wordt

62 concept 62 dat deze effecten worden voorkomen. De gedragscode geeft daarmee inzicht in de wijze waarop beheer en onderhoud plaatsvindt en hoe hierin rekening wordt gehouden met de natuurwaarden. De gedragscode geldt voor de onderstaande (tabel 5.2) beheerobjecten en werkzaamheden. In de derde kolom staat aangegeven of deze activiteit voor dit Natura 2000-gebied van toepassing is. Deelproces waterwinning Activiteit Van toepassing Waterwinning Uitbaggeren spoelvijver Nee Plaatsen peilbuizen, productieputten en putregeneratie Ja Onderhoud pompstation en overige bedrijfgebouwen Nee Beheer en onderhoud van afsluiters, brandkranen en spuitpunten en terreinleidingen Nee Leidingen en kabels met toebehoren Vervanging op bestaand tracé, inbouw en reparatie Ja Het boven leiding- en kabeltrace s uitdunnen van houtige vegetatie i.v.m. bereikbaarheid Nee Plaatsing en onderhouden van aanwijzingsborden Nee Oppervlaktewater Onderhoud beschoeiing, steigers, dammen, sluizen en duikers Nee Schonen van watergangen en maaien van oever Nee Baggeren van waterbodems Nee Houtige vegetatie Werkzaamheden aan houtige beplantingen Nee Faunabeheer Populatie van grote grazers beheren Nee Onderhoud en plaatsen van hekken, afrasteringen en wildrasters Nee Extensief beheer natuurterreinen Maaien van natuurterrein Nee Maaien van rietland Nee Verwijderen exoten Nee Gazons, borders en plantsoenen Maaien, verticuteren en inzaaien van cultuurgrasland Nee Schoffelen en aanplanten borders en plantsoenen Nee Infrastructuur Bestrijding van begroeiing en gladheid op wegen en paden Nee Onderhoud van paden en wegen Nee Tabel 5.2 Activiteiten waterwinning Bemelerberg en Schiepersberg De gedragscode richt zich op het voorkomen van schade aan de aanwezigheid van een beschermde soort bij de uitvoering van werkzaamheden. Men dient te weten waar een beschermde soort zich bevindt, voordat eventuele werkzaamheden plaatsvinden, zodat schade kan worden voorkomen. Andere criteria uit deze gedragscode zijn onder meer: Houd het werkterrein zo klein mogelijk. Houd de doorlooptijd zo kort als redelijkerwijs mogelijk is. Maak zoveel mogelijk gebruik van vaste wegen, sporen en paden. Laat de strooisellaag, bodem en vegetatie zoveel mogelijk intact. Gebruik een methode die zo min mogelijk verstoring geeft (geluidsoverlast, betreding en omwoelen van de bodem). Vrijkomend hout en takken bij voorkeur afvoeren. Indien afvoer geen optie is, de takken op hopen of rillen leggen op plekken die al ruiger zijn (bijvoorbeeld met bramen of brandnetels).

63 concept 63 Overleg met ecoloog/coördinator terreinbeheer over welke voorzorgsmaatregelen van toepassing zijn en genomen moeten worden. Indien een aannemer wordt ingeschakeld, worden afspraken gemaakt over de wijze waarop de aannemer/uitvoerder het werk dient uit te voeren Delfstoffenwinning Op ongeveer 1,5 ha in de bestaande groeve t Rooth wordt nog mergel gewonnen door Ankersmit maalbedrijven. Hiervoor is 8 ha werkruimte nodig. De in hoofdstuk genoemde POL-aanvulling maakt het mogelijk dat de huidige winning met 5,8 ha uitgebreid wordt. De locatie van deze uitbreiding is weergegeven in figuur 5.2. Ook hier zal de mergel door Ankersmit gewonnen worden. Dit bedrijf heeft in haar aanvraag voor de nieuwe milieuvergunning duidelijk gekozen voor een alternatieve winmethode. De sedert 1974 gebruikelijk winmethode van de mergel door springstoffen in te zetten, wordt gewijzigd naar een mechanische graafvariant, mede om trillingshinder naar de omgeving toe uit te sluiten. De met de mergel vrijkomende vuursteen blijft in de groeve achter. Na de winning wordt een nieuwe deklaag aangelegd. De gewonnen mergel wordt onder andere gebruikt als kalkmeststof, veevoeder, grondstof voor vulstoffen en kleurstof in de keramische industrie (Tummers, 2002). Figuur 5.2 Uitbreiding groeve t Rooth

64 concept Illegale activiteiten In het Natura 2000-gebied vinden een aantal activiteiten plaats, die illegaal zijn en invloed hebben op de instandhoudingsdoelen. Het gaat hier om het wegvangen van Geelbuikvuurpadden.

65 concept TOETSING BESTAAND GEBRUIK Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 is het verboden om zonder vergunning projecten of andere handelingen te verrichten die de kwaliteit van beschermde habitats of soorten kunnen aantasten. Gebruik dat, al dan niet onder voorwaarden, geen significante schade toebrengt aan de natuurwaarden, wordt als zodanig benoemd in dit beheerplan. Hiervoor is geen natuurbeschermingswetvergunning noodzakelijk. In dit verband wordt een toetsing bestaand gebruik uitgevoerd. Toetsing bestaand gebruik wordt uitgevoerd om te beoordelen welke activiteiten binnen een gebied uitgevoerd kunnen worden zonder dat zij schade berokkenen aan beschermde habitattypen of soorten. Tevens is het van belang te kijken welke activiteiten gereguleerd moeten worden, zodanig dat zij geen schade meer veroorzaken. Dat wil zeggen dat er beperkende voorwaarde aan die activiteit gesteld worden, bijvoorbeeld een wegafsluiting in de avonduren of het regelen van maaidata bij het onderhoudt aan wegbermen. Daarnaast is het ook van belang om te bepalen voor welke activiteiten een vergunningsprocedure opgestart dient te worden, omdat bij voorbaat niet kan worden uitgesloten dat significante schade optreedt. Als laatste bestaat er nog een categorie die niet wenselijk is, omdat deze activiteit zo schadelijk is dat hiervoor in beginsel geen vergunning kan worden verleend. Het gaat hierbij dus expliciet niet om nieuwe activiteiten en autonome ontwikkelingen. Om te beoordelen welke effecten bestaand gebruik heeft zijn de bestaande activiteiten toebedeeld aan één of meerdere categorieën. Deze categorieën zijn hieronder weergegeven (Steunpunt Natura 2000, 2008): 1) Gebruiksvorm in beheerplan zonder wijzigingen/maatregelen Dit zijn bestaande gebruiksvormen waarvan aangenomen kan worden dan wel vaststaat dat ze geen noemenswaardig negatieve effecten hebben op de huidige Natura 2000-instandhoudingsdoelen. Er hoeven geen wijzigingen of aanvullende mitigerende maatregelen plaats te vinden ten opzichte van regelingen en voorwaarden in de huidige situatie. 2) Gebruiksvorm in beheerplan met wijzigingen/maatregelen Dit zijn bestaande gebruiksvormen die kunnen leiden tot negatieve effecten op bestaande Natura waarden en waarvoor wijzigingen of aanvullende mitigerende maatregelen nodig zijn. Negatieve effecten bestaan bijvoorbeeld uit verslechtering van de kwaliteit van de aangewezen habitattypen of de natuurlijke habitats van de aangewezen soorten, of zijn een verstorende factor voor de soorten waarvoor de Natura 2000-gebieden zijn aangewezen. Een verslechtering of een verstoring kan worden gemitigeerd wanneer aan gebruiksvormen algemene mitigerende voorwaarden in beheerplannen kunnen worden verbonden, waardoor deze gebruiksvormen niet structureel inwerken op de bestaande Natura 2000-waarden van het gebied. Dit kunnen zijn: tijdelijkheid van de activiteiten, ruimtelijke zonering, seizoensperiode en vermindering van intensiteit van de activiteiten. 3) Gebruiksvorm niet in beheerplan, vergunningsprocedure Dit zijn bestaande gebruiksvormen waarbij de negatieve effecten niet met algemene regels in beheerplannen gemitigeerd kunnen worden. Indien de effecten van bestaande gebruiksvormen onvoldoende bekend zijn wordt de gebruiksvorm in eerste instantie ook in deze categorie geplaatst. Dit

66 concept 66 volgt uit het voorzorgsbeginsel: als niet bekend is welk effect een gebruiksvorm heeft, dan moet deze eerst getoetst worden. Op basis van nader onderzoek kan de gebruiksvorm toch mogelijk (al dan niet met mitigerende maatregelen) in het beheerplan opgenomen worden (categorie 2). 4 ) Gebruiksvorm niet in beheerplan Het betreft illegale of ongewenste activiteiten. Dit zijn bestaande gebruiksvormen, die ongewenste negatieve effecten hebben en/of überhaupt niet gewenst en/of verboden zijn. Op basis van de aanwezige kennis en gebruik makend van bestaande protocollen zijn de verschillende vormen van huidig gebruik uit hoofdstuk 5 beoordeeld. De beoordeling is zowel afhankelijk van het effect, als ook van de omvang. Bijvoorbeeld: Als één Kamsalamander die zich in het leefgebied langs een weg bevindt doodgereden wordt, zal dit nog geen significant negatief effect hebben op de gehele populatie, hiervoor zijn andere sleutelfactoren veel belangrijker. Ligt deze weg echter tussen een migratieroute van een soort en wordt een groot aantal dieren doodgereden dan is verkeer wel een belangrijke factor in het voortbestaan van de populatie. Per habitattype en per habitatsoort zijn andere factoren/of knelpunten van belang. Voor de Bemelerberg en Schiepersberg zijn alle knelpunten samengevat in een effectenindicator. Daarom zijn hieronder de gevoeligheden weergegeven voor de belangrijkste vormen van gebruik, ontleend aan de data van de effectenindicator van Alterra/LNV ( Dit zijn algemene beschrijvingen van mogelijke verstoringfactoren, die niet specifiek in en rondom de Bemelerberg en Schiepersberg hoeven te gelden. De effecten worden weergegeven in figuur 6.1. Bij het bepalen in welke categorie een activiteit valt is wel gebruik gemaakt van deze verstoringsfactoren maar niet iedere activiteit is per factor uitgewerkt. Daarnaast is nog als belangrijke toets of iets wel of geen negatieve effecten voor een habitattype of soort heeft gebruik gemaakt van de Sectornotities voor de verschillende sectoren. Hierin wordt per sector uitgewerkt welke activiteiten in welke categorie thuishoren zodat makkelijk te beoordelen is of een activiteit in een beheerplan thuishoort of dat er een vergunningplicht bestaat voor die activiteit (Steunpunt Natura 2000, 2008).

67 concept 67 Storende factor 1 oppervlakteverlies 2 versnippering 3 verzuring 4 vermesting 5 verzoeting 6 verzilting Pionierbegroeiingen op rotsbodem Kalkgraslanden Heischrale graslanden Glanshaver hooilanden Eiken-haagbeukenbossen Geelbuikvuurpad Kamsalamander Meervleermuis Ingekorven vleermuis Vale vleermuis verontreiniging 8 verdroging 9 vernatting 10 verandering stroomsnelheid 11 verandering overstromingsfrequentie 12 verandering dynamiek substraat 13 verstoring door geluid 14 verstoring door licht 15 verstoring door trilling 16 optische verstoring 17 verstoring door mechanische effecten 18 verandering in populatiedynamiek 19 bewuste verandering soortensamenstelling 1 zeer gevoelig 2 gevoelig 3 niet gevoelig 4 n.v.t. 5 onbekend Figuur 6.1 Gevoeligheden van de habitattypen en -soorten Naast de toetsing van het huidig gebruik aan de habitattypen en soorten moet huidig gebruik ook getoetst worden aan de doelen van het beschermd natuurmonument groeve t Rooth dat binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied ligt. In paragraaf is beschreven hoe deze overeenkomen met de habitattypen en soorten. Omdat bij de toetsing van het huidige gebruik aan de instandhoudingsdoelen het ontwerp aanwijzingsbesluit leidend is moet er wat betreft de vleermuizen getoetst worden aan het overwinteringsgebied. Hoewel er tot voor kort gedacht werd dat de ondergrondse groeven alleen gebruikt werden als locatie voor de winterslaap, blijkt uit recent onderzoek dat deze winterbiotopen al vanaf augustus door zwermende vleermuizen gebruikt worden (zie paragraaf 2.8, 2.9 en 2.10). De zwermactiviteiten bij de ingang van de groeve zullen bij de toetsing van huidig gebruik meegenomen worden, omdat dit gebruik van de groeve-ingangen hoort bij het gebruik van het overwinteringsgebied Natuurbeheer In deze paragraaf wordt gekeken wat het effect van het natuurbeheer in de verschillende deelgebieden op de instandhoudingsdoelen is en of het voldoende is om deze doelen te halen. Eventuele aanpassingen op het huidige natuurbeheer worden in hoofdstuk 8 besproken Bemelerberg en verlengde bemelerberg In het huidig beheer worden de Heischrale graslanden, Kalkgraslanden, Glanshaverhooilanden en waar mogelijk ook de Pionierbegroeiingen op rotsbodem met schapen begraasd. Hierdoor blijven deze

68 concept 68 habitattypen op de locaties waar ze nu voorkomen in stand. Ook het verlengde van de Bemelerberg, waar de oppervlakte van de Kalkgraslanden en Heischrale graslanden uitgebreid moet worden, wordt begraasd. Daarnaast is op deze locatie als experiment kleinschalig geplagd. De afgelopen twintig jaar heeft het natuurbeheer op de Bemelerberg een positief effect gehad op de ontwikkeling van de Kalkgraslanden, Heischrale graslanden en Pionierbegroeiingen op rotsbodem. Met name voor de Kalkgraslanden stagneert deze positieve trend echter. Daarom is het is onduidelijk of het binnen de termijn van dit beheerplan gaat lukken om de kwaliteit van de aanwezige habitattypen, waar nodig, te verbeteren en de oppervlakte van Kalkgraslanden en Heischrale graslanden uit te breiden. Het stagneren van de positieve trend is het gevolg van natuurlijke beperkingen, zoals een tekort aan zaadbronnen in de directe omgeving en een te hoge atmosferisch stikstofdepositie (Bobbink & Willems, 2001; Smits et al., 2007). In het huidige natuurbeheer worden alle maatregelen genomen (begrazen met rondrekkende kudde en plaggen) die genomen kunnen worden om deze knelpunten op te lossen. Het stagneren van de positieve trend wijst erop dat het effect van deze effectgerichte maatregelen bereikt is en dat er nu brongerichte maatregelen buiten het gebied genomen moeten worden om de kwaliteit van de habitattypen nog verder te verbeteren. Om de kwaliteit van dit habitattype Glanshaverhooilanden te verbeteren moeten de negatieve effecten van bemesting uit het verleden en een te hoge atmosferische stikstofdepositie teniet gedaan worden. Dit kan door de vegetatie te verschalen door maaien en afvoeren en begrazen, zoals in het huidige beheer gebeurt. Conclusie: Gebruiksvorm in het beheerplan zonder wijzigingen/maatregelen (categorie 1) Eiken-haagbeukenbossen Het huidige natuurbeheer in de Eiken-haagbeukenbossen is erop gericht de bossen en hun karakteristieke voorjaarsflora te behouden. Aangezien dit beheer het gewenste resultaat heeft (zie paragraaf 2.5), heeft het huidig beheer een positieve invloed op het instandhoudingsdoel voor dit habitattype. Conclusie: Gebruiksvorm in het beheerplan zonder wijzigingen/maatregelen (categorie 1) Groeve Blom In deze voormalige dagbouwgroeve komt de Geelbuikvuurpad voor. Als natuurbeheermaatregel wordt deze groeve begraasd door drie varkens en drie geiten. Hoewel dit beheer slechts enkele jaren toegepast wordt, en het daarom moeilijk is harde conclusies over de effecten van dit beheer te trekken, lijkt het erop dat het een positief effect heeft op de instandhouding en verdere ontwikkeling van de populatie Geelbuikvuurpadden. Naar alle waarschijnlijkheid is het huidig beheer voldoende om de populatie Geelbuikvuurpadden in deze groeve te vergroten. Een negatief effect heeft het zeker niet (Crombaghs & Blom, 2008). Daarnaast is deze locatie zeer geschikt om de oppervlakte van het habitattype Pionierbegroeiingen op rotsbodem uit te breiden. De voor dit habitattype geschikte locatie bestaat uit kale rots met verspreid enkele jonge berken. Tijdens veldbezoek in de zomer van 2009 bleek dat deze berken flink aangegeten waren door (waarschijnlijk) geiten. Het huidige beheer zorgt er op deze locatie voor dat de rotsen hun pionierkarakter kunnen behouden.

69 concept 69 Conclusie: Gebruiksvorm in het beheerplan zonder wijzigingen/maatregelen (categorie 1) Groeve t Rooth Deze voormalige dagbouwgroeve is van belang voor de instandhoudingsdoelstelling voor de Geelbuikvuurpad. Hier kan de oppervlakte van het leefgebied uitgebreid en de kwaliteit van het leefgebied verbeterd worden. Het is van belang dat bestaande ondiepe, periodiek water bevattende poelen en het landhabitat, in de vorm van structuurrijke graslanden en struwelen behouden blijven. Het huidige begrazingsbeheer leidt ertoe dat de poelen niet dichtgroeien en structuur in de vegetatie aanwezig blijft en verbetert, waardoor de kwaliteit van het leefgebied verbetert. Conclusie: Gebruiksvorm in het beheerplan zonder wijzigingen/maatregelen (categorie 1) Julianagroeve De nu aanwezige Kalkgraslanden en Glanshaverhooilanden worden in het huidige beheer begraasd met Mergellandschapen. Hierdoor blijven deze habitattypen op deze locatie in stand. Daarnaast is deze groeve geschikt om de oppervlakte Pionierbegroeiingen op rotsbodem en Kalkgraslanden uit te breiden. Uitbreiding van deze twee habitattypen moet plaatsvinden op plekken, die nu met Acacia s en elzen begroeid zijn. Hiervoor moeten enkele Acacia s en elzen gekapt worden. Dit wordt in het huidige beheer niet gedaan. Een aanvulling op het huidige beheer is nodig om het oppervlakte van de habitattypen Pionierbegroeiingen op rotsbodem en Kalkgraslanden uit te breiden. De aanvullingen worden in hoofdstuk 8 (maatregelen) besproken. Verbetering van de kwaliteit van de Glanshaverhooilanden moet ook hier gebeuren door het teniet doen van de negatieve effecten van atmosferische stikstofdepositie. In het huidige beheer wordt dit door begrazing gedaan. Conclusie: Gebruiksvorm in het beheerplan met wijzigingen/maatregelen (categorie 2) Uitbreiding mozaïek Kalkgraslanden en Heischrale graslanden Schiepersberg Een deel van het jonge, aangeplante bos op de Schiepersberg heeft, gezien de ondergrond, ondergroei en het feit dat het nooit in intensief agrarisch gebruik is geweest, potenties om het mozaïek van de habitattypen Kalkgraslanden en Heischrale graslanden uit te breiden. Hiervoor moet de jonge bosaanplant gekapt worden en een begrazingsbeheer ingesteld worden. Dit wordt in het huidige beheer niet gedaan. Ook hier is een wijziging van het huidige natuurbeheer nodig om de instandhoudingsdoelen, in dit geval die voor Kalkgraslanden en Heischrale graslanden, te halen. In hoofdstuk 8 (maatregelen) wordt hier nader op ingegaan. Conclusie: Gebruiksvorm in het beheerplan met wijzigingen/maatregelen (categorie 2) Maatregelen beschermingsplan Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad De afgelopen jaren zijn zowel in het kader van het beheerplan beschermd natuurmonument groeve t Rooth (Crombaghs & de Goeij, 2002) als in het kader van het Beschermingsplan Vroedmeesterpad en Geelbuikvuurpad (Lenders, 2000) maatregelen genomen om de kwaliteit en de oppervlakte van het leefgebied van de Geelbuikvuurpad te verbeteren en uit te breiden. Inmiddels is er een nieuw Beschermingsplan Vroedmeesterpad en Geelbuikvuurpad (zie paragraaf 4.1.8). Ook hierin worden maatregelen genoemd om het leefgebied van de Geelbuikvuurpad uit te breiden en de kwaliteit

70 concept 70 ervan te verbeteren. In dit beschermingplan worden een aantal locaties binnen dit Natura 2000-gebied genoemd waar gewerkt gaat worden aan het leefgebied van de Geelbuikvuurpad. De uitvoering van dit beschermingsplan heeft een positief effect op de instandhoudingsdoelstelling voor de Geelbuikvuurpad. Conclusie: Gebruiksvorm in beheerplan zonder wijzigingen/maatregelen (categorie 1) 6.2. Agrarisch gebruik Deze vorm van huidig gebruik is uitgesplitst in verschillende manieren waarop de in hoofdstuk 5 (tabel 5.1) genoemde activiteiten een effect op de instandhoudingsdoelen kunnen hebben. In tabel 6.1 wordt van alle activiteiten aangegeven in welke categorie ze zitten. Tot slot is er een subparagraaf over ammoniak opgenomen Verstoring De landbouwkundige activiteiten grondbewerking, beweiding alle grazers, gewasverzorging (behalve bemesten), rooien erfbeplanting, teeltroulatie en vruchtwisseling, be- en verwerkingsactiviteiten, opslag brandstoffen, chemische stoffen en caravans en maatregelen ter voorkoming wildschade kunnen voor optische verstoring en verstoring door mechanische effecten zorgen. Aangezien deze activiteiten niet in de buurt van hiervoor gevoelige habitattypen en soorten plaatsvinden worden hiervan geen effecten op de instandhoudingdoelen verwacht. Conclusie: Gebruiksvorm in beheerplan zonder wijzigingen/maatregelen (categorie 1) Verdroging (beregening) Beregening vindt in de omgeving van dit Natura 2000-gebied niet plaats. Er wordt wel water onttrokken ten behoeve van drinkwater voor vee. Hoewel het gezien de frequentie en hoeveelheden waarmee dit gedaan wordt niet verwacht wordt, zou het een effect op de grondwaterstanden kunnen hebben. De instandhoudingsdoelen voor de Bemelerberg en Schiepersberg zijn echter niet grondwater afhankelijk. Deze activiteit heeft dan ook geen effect op de instandhoudingsdoelen. Conclusie: Gebruiksvorm in beheerplan zonder wijzigingen/maatregelen (categorie 1) Migratie Landbouwgebieden kunnen voor versnippering van het leefgebied van de habitatsoorten zorgen. Ook kunnen een aantal activiteiten (afrasteren percelen, teelt ondersteunende voorzieningen en reguliere aanen afvoer) barrières voor de verspreiding van de habitatsoorten opwerpen. Voor de vleermuissoorten is dit Natura 2000-gebied aangewezen voor de winterverblijven. Het gaat hier om de ondergrondse gangenstelsels en hun ingangen, omdat de vleermuizen voor de ingangen zwermen. Hoewel de gangen en hun ingangen respectievelijk onder de grond en binnen de begrenzing van dit Natura 2000-gebied liggen en daardoor buiten de directe invloed van agrarische activiteiten vallen, kan versnippering van de omliggende gebieden ertoe leiden dat de vleermuizen de overwinteringslocaties niet meer kunnen bereiken. Omdat in de huidige situatie voldoende lijnvormige elementen, die als vliegroute fungeren, in het landschap rondom dit Natura-2000 gebied aanwezig zijn en de trends in de ondergrondse groeven stabiel tot positief is, kan geconcludeerd worden dat de vleermuizen in de huidige situatie niet te lijden hebben van versnippering van het landschap.

71 concept 71 Voor de Kamsalamander geldt de doelstelling om de omvang en kwaliteit van het leefgebied te behouden voor het behoud van de populatie. De soort komt nu voor in groeve t Rooth, de Julianagroeve en op de Bundersberg. Binnen het gebied zijn voldoende mogelijkheden voor uitwisseling tussen deze twee deelpopulaties voor het behoud van de gehele populatie Kamsalamander in dit Natura 2000-gebied. Versnippering door agrarisch gebruik heeft dan ook geen negatieve invloed op de Kamsalamander. Voor de Geelbuikvuurpad geldt echter de doelstelling om de omvang van het leefgebied en de omvang van de populatie uit te breiden. Voor het halen van de doelstelling kan de geïsoleerde ligging van de verschillende leefgebieden (groeve Blom, groeve t Rooth en de Julianagroeve) een knelpunt zijn. Dit wordt echter niet veroorzaakt door het agrarisch gebruik buiten de begrenzing tussen deze locaties. De gronden die in agrarisch gebruik zijn worden weliswaar niet gebruikt door de Geelbuikvuurpad, maar dit is eerder het gevolg van het feit dat deze gronden sowieso niet geschikt zijn voor deze soort. De soort komt voor op locaties met een hoge dynamiek, in warme onbegroeide, kortstondig waterhoudende poelen. In dit Natura 2000-gebied komt dit leefgebied voor in de drie groeves. Van nature wordt dit leefgebied aangetroffen in (tijdelijke) poelen langs beken die onderhevig zijn aan natuurlijke dynamiek van snelstromende wateren (van den Broek & Tilmans, 2004; Ministerie van LNV, 2008). Het traditionele kleinschalige agrarisch gebruik van het Zuid-Limburgse heuvellandschap zorgde voor een goed alternatief. Vooral de warme naar het zuiden gekeerde hellingen trokken de soort aan (Ministerie van LNV, 2008; Lenders & van den Broek, 1992). In en rondom dit Natura 2000-gebied zijn deze hellingen niet in agrarisch gebruik, maar in eigendom en/of beheer bij het Limburgs Landschap. De landbouw gebieden zijn gezien hun ligging in het landschap (hoog op de plateaus) dus sowieso ongeschikt voor de Geelbuivuurpad. Het agrarisch gebruik leidt dus niet tot versnippering van het leefgebied van deze soort. Conclusie: Activiteiten in beheerplan zonder wijzigingen/maatregelen (categorie 1) Activiteit Categorie (zie inleiding H6) Grondbewerking 1 Gewasbewerking en 1 -verzorging (behalve bemesten) Bemesting? Beweiding alle grazers 1 Teelt ondersteunende voorzieningen (TOV) Rooien erfbeplanting 1 Beregening 1 Afrasteren percelen 1 Teeltroulatie en vruchtwisseling Opslag vaste mest op? kopakker Reguliere aan- en afvoer 1 Be- en verwerkingsactiviteiten 1 1 1

72 concept 72 Opslag brandstoffen, chemische stoffen, caravans Maatregelen ter voorkoming wildschade 1 1 Tabel 6.1 Activiteiten agrarisch gebruik en hun categorieën Atmosferische stikstofdepositie Zoals in hoofdstuk 2 vermeld is, hebben alle habitattypen op de Bemelerberg en Schiepersberg te leiden van een te hoge atmosferische stikstofdepositie. Deze depositie heeft een verzurende en vermestende invloed waardoor voor deze habitattypen karakteristieke soorten onder druk staan. Agrarisch gebruik (bemesten, opslag van mest, houden van vee) draagt bij aan de atmosferische stikstofdepositie op de Bemelerberg en Schiepersberg. Uit cijfers van het Planbureau voor de leefomgeving (voorheen het Milieu en Natuur Planbureau) blijkt dat Nederlands agrarisch gebruik tussen de 20 en 30 procent van de totale stikstofdepositie op dit Natura 2000-gebied voor haar rekening neemt. Tussen de 50 en 60 procent van de totale stikstofdepositie is afkomstig uit het buitenland. Dit betekent dat nog tussen de 10 en 30 procent uit overige Nederlandse bronnen, zoals verkeer en industrie, afkomstig is (Noorbeek, 2008). In tabel 6.2 is weergegeven hoeveel mol per hectare per jaar uit verschillende bronnen op de Bemelerberg en Schiepersberg neerkomt. Bronnen Stikstofdepositie (mol/ha/jr) Totaal Bijdrage Nederlandse landbouw (20%-30%) Bijdrage buitenland (50%-60%) Overige (10%-30%) Tabel 6.2 Atmosferische stikstofdepositie (mol/ha/jaar) uit verschillende bronnen op de Bemelerberg en Schiepersberg ( Noorbeek, 2008) Vervolgens zijn in tabel 6.3 zowel de huidige depositiewaarden als de kritische depositiewaarden per habitattype weergegeven. De waarden van de huidige achtergronddepositie zijn afkomstig van het Planbureau voor de leefomgeving ( De kritische depositiewaarde voor stikstof is de waarde waarboven het risico niet kan worden uitgesloten dat de kwaliteit van het habitattype significant wordt aangetast als gevolg van de verzurende en/of vermestende invloed van de atmosferische stikstof (van Dobben & van Hinsberg, 2008). Habitattype Pionierbegroeiingen op rotsbodem Achtergronddepositie (mol/ha/jr) Kalkgraslanden Heischrale graslanden Kritische depositie (mol/ha/jr)

73 concept 73 Glanshaver hooilanden Eiken-haagbeukenbossen Tabel 6.3 Kritische depositiewaarden habitattypen, naar 'van Dobben & van Hinsberg, 2008' Heischrale graslanden is in dit gebied het habitattype dat het meest gevoelig is voor atmosferische stikstofdepositie, Kalkgraslanden is het voor atmosferische stikstofdepositie minst gevoelige habitattype. Voor alle habitattypen wordt de kritische depositiewaarde echter overschreden. Agrarisch gebruik draagt bij aan ongeveer een kwart van de atmosferische stikstofdepositie op de Bemelerberg en Schiepersberg en heeft op deze manier een negatief effect op de instandhoudingsdoelen. (In de Community Of Practice (COP) Ammoniak Peelvenen wordt een methode voor de toetsing van bestaand gebruik in relatie tot ammoniak nader uitgewerkt.) Conclusie: Gebruiksvorm niet in het beheerplan. In het volgende hoofdstuk wordt nader op de eventuele vergunningplicht ingegaan 6.3. Waterbeheer Het waterbeheer, zoals dat in hoofdstuk 5 beschreven is, heeft tot doel de kwaliteit van het (diepe) grondwater te waarborgen en te verbeteren. Hoewel dit gunstig is voor veel natte natuurgebieden in de omgeving van de Bemelerberg en Schiepersberg staat het los van de instandhoudingsdoelen in dit Natura 2000-gebied. De habitattypen op de Bemelerberg en Schiepersberg zijn grondwateronafhankelijk. De poelen die het leefgebied van de Geelbuikvuurpad en Kamsalamander uitmaken worden door regenwater gevoed. Waterbeheer dat op het (diepe) grondwater gericht is heeft geen effect op de instandhoudingsdoelen. Conclusie: Gebruiksvorm in beheerplan zonder wijzigingen/maatregelen (categorie 1) 6.4. Recreatie Wandelen in en rondom het gebied Alle habitattypen en soorten zijn gevoelig voor optische verstoring (verstoring door mensen). Bij planten moet hierbij gedacht worden aan betreding. Daarnaast zijn de vleermuizen ook gevoelig voor verstoring door geluid. Aangezien de Bemelerberg, het verlengde van de Bemelerberg en de Julianagroeve niet vrij toegankelijk zijn voor recreanten worden geen negatieve effecten van recreatie op de habitattypen en soorten die hier voorkomen verwacht. Alleen in de buurt van de ingang van de Koeleboschgroeve, Mettenberggroeve en Roothergroeve is wandelen mogelijk. Dit zou een knelpunt kunnen zijn met zwermactiviteiten van de Meervleermuis en de Ingekorven vleermuis. Omdat zwermactiviteiten s nachts plaatsvinden en het aantal wandelaars dan doorgaans nul is, zal wandelen ook hier geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen hebben. Groeve t Rooth is alleen op zaterdag toegankelijk voor toeristen. Hoewel het wandelen op de paden geen negatief effect heeft op de instandhoudingsdoelen, brengt deze vorm van huidig gebruik een aantal illegale activiteiten met zich mee, die wel degelijk een negatief effect op het instandhoudingsdoel van de Geelbuikvuurpad hebben. Hier wordt in paragraaf 6.13 op ingegaan.

74 concept 74 Groeve Blom is wel vrij toegankelijk voor wandelaars. Het is echter verboden om van de paden af te wijken. Aangezien de poelen waar de Geelbuikvuurpad voorkomt en de uitbreidingslocaties voor de Pionierbegroeiingen op rotsbodem niet aan de paden liggen, worden hier geen negatieve effecten van legale recreatie op de instandhoudingsdoelen verwacht. Ook hier hebben illegale activiteiten een negatief effect op het instandhoudingsdoel van de Geelbuikvuurpad. Hier wordt in paragraaf 6.13 op ingegaan. Ook op de Eiken-haagbeukenbossen zullen wandelaars geen negatief effect hebben. Het is verboden om van de paden af te wijken en gezien het feit dat deze bossen op vaak steile hellingen liggen, wordt niet verwacht dat recreanten van de paden af de bossen zullen betreden. Conclusie: De legale gebruiksvorm in beheerplan zonder wijzigingen/maatregelen (categorie 1) Manege Maneges dragen bij aan de atmosferische stikstofdepositie en hebben zo een negatieve invloed op dit Natura 2000-gebied. Verstoring door geluid (van belang voor de vleermuizen) als gevolg van activiteiten op de maneges treedt niet. Hiervoor liggen de maneges te ver van de ingangen van de winterverblijfplaatsen van de vleermuizen af. Conclusie: Gebruiksvorm niet in het beheerplan. In het volgende hoofdstuk wordt nader op de eventuele vergunningplicht ingegaan Campings, hotels en horeca Bezoekers van de in hoofdstuk 5 beschreven campings, hotels en horeca gelegenheden kunnen door optische verstoring (verstoring door mensen) en verstoring door geluid een negatief effect op de instandhoudingsdoelen hebben. Ook voor bezoekers van deze campings, hotels en horeca gelegenheden is het gebied niet vrij toegankelijk. Het effect van wandelen in en rondom dit Natura gebied, mede door bezoekers van deze voorzieningen, is in de vorige paragraaf behandeld. Geluid van activiteiten op de campings, hotels en horeca zou tot verstoring van de vleermuissoorten kunnen leiden. Dit Natura 2000-gebied wordt echter alleen als winterverblijfplaats (met inbegrip van zwermactiviteiten) gebruikt. Aangezien het bij deze recreatieve voorzieningen in de periode dat de vleermuizen van deze verblijfplaatsen gebruik maken over het algemeen rustig is, zullen er geen negatieve effecten als gevolg van verstoring door geluid optreden. Conclusie: Gebruiksvorm in beheerplan zonder wijzigingen/maatregelen (categorie 1) Golfbaan De golfbaan ligt op ongeveer 1 km van de Bemelerberg en Schiepersberg. De enige manier waarop de golfbaan effect kan hebben op de instandhoudingsdoelen is door middel van geluidsoverlast. Gezien de afstand van de golfbaan tot het Natura 2000-gebied zal dit niet optreden. Conclusie: Gebruiksvorm in beheerplan zonder wijzigingen/maatregelen (categorie 1)

75 concept Handboogschieten Zoals in het vorige hoofdstuk vermeld is vindt elk jaar een handboogschiettoernooi (deels) binnen de begrenzing van dit Natura 2000-gebied plaats. Omdat het jaarlijkse handboogschiettoernooi tegen de begrenzing van het beschermd natuurmonument plaatsvindt, heeft de organisatie, op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, elk jaar een vergunning aan moeten vragen. Op de volgende voorwaarde is de vergunning in het verleden verleend: 1) Binnen de begrenzing van het beschermd natuurmonument mogen geen doelen worden opgesteld; 2) Behoudens voor noodzakelijk vervoer van voor de wedstrijd benodigde materialen mag het Natura 2000-gebied niet worden bereden met voertuigen. Na aan- en afvoer van de materialen dienen de voertuigen terstond buiten het gebied te worden gebracht. Het vervoer van materialen mag alleen over bestaande wegen plaatsvinden; 3) Parkeren mag alleen plaatsvinden buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied; 4) Tenten en doelen dienen in overeenstemming met de door de organisatie aan de provincie beschikbaar gestelde plattegrond te worden geplaatst; 5) Toegang tot het Natura 2000-gebied is verboden tussen zonsondergang en zonsopkomst; 6) Opbouw en afbraak mag alleen binnen een periode van drie weken voor en een week na het toernooi plaatsvinden; 7) De binnen en buiten het Natura 2000-gebied gelegen poelen en aangrenzende struwelen dienen te worden ontzien in verband met mogelijke aanwezigheid van beschermde diersoorten. In een straal van 20 meter rond een poel dient het gebied vrij te blijven van berijding, parkeren, schietdoelen en betreding. Tevens dienen deze poelen niet in het schootsveld te liggen; 8) Verontrusten en/of voederen geiten en paarden is niet toegestaan; 9) Het is niet toegestaan muziek- of omroepinstallaties anders dan in of in de directe omgeving van de tenten te plaatsen; 10) De handboogschutterij vereniging Amicitia 1893 dient als organisator te zorgen voor voldoende toezicht op het naleven van de hierboven genoemde punten. Uit het verleden is gebleken dat aan deze voorwaarden voldaan wordt. Hierdoor heeft deze activiteit geen negatief effect op het huidige leefgebied en de huidige populatie Geelbuikvuurpad en Kamsalamander. Omdat voor de Kamsalamander een behoud doelstelling geldt (zie paragraaf 1.7.4) heeft deze activiteit geen negatief effect op het instandhoudingsdoel voor deze soort. Voor de Geelbuikvuurpad geldt echter de doelstelling om het leefgebied uit te breiden en de kwaliteit van het leefgebied te verbeteren. Uit hoofdstuk 2 is gebleken dat uitbreiding en kwaliteitsverbetering van het leefgebied van de Geelbuikvuurpad, onder andere, in groeve t Rooth plaats moet vinden. Het toernooi wordt in juni gehouden. Dit valt samen met de voortplantingsperioden van de Geelbuikvuurpad. Deze soort is dan zeer gevoelig voor verstoring overdag, omdat hij dan de meeste activiteit vertoond. Leefgebieden en potentiële leefgebieden moeten dan ontzien worden. In de vergunning wordt hier rekening mee gehouden (nr. 7). Wanneer de al bestaande vergunningvoorschriften opgevolgd worden, zullen er geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen zijn.

76 concept 76 Op het tijdstip van het toernooi, in juni, is er nog geen sprake van gebruik van het winterleefgebied door vleermuizen. Het handboogschiettoernooi heeft hier dan ook geen effect op. Conclusie: Gebruiksvorm in beheerplan zonder wijzigingen/maatregelen (categorie 1) met inachtneming van de hierboven genoemde al geledende voorwaarden Sportterreinen Het gebruik van de sportterreinen kan door verstoring door geluid een negatief effect hebben de instandhoudingsdoelen. Gezien de geringe omvang van de sportterreinen en het feit dat ze niet in de buurt van het leefgebied van voor geluid gevoelige habitatsoorten liggen, hebben de sportterreinen geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen. Conclusie: Gebruiksvorm in beheerplan zonder wijzigingen/maatregelen (categorie 1) 6.5. Verkeer Verkeer en vervoer kunnen op verschillende manier invloed hebben op Natura 2000-gebieden. Zo leveren de uitlaatgassen die het verkeer uitstoot een bijdrage aan de totale depositie van voornamelijk stikstof. Landelijk gezien draagt verkeer momenteel 8% bij aan de totale depositie aan verzurende en vermestende stoffen op natuur (Klasberg, 2008). Zowel in hoofdstuk 2 als in paragraaf 6.2 staat beschreven dat de kritische depositiewaarden voor stikstof van alle habitattypen overschreden worden en wat het effect hiervan op de instandhoudingsdoelen is. Verkeer heeft door deze bijdrage aan de atmosferische stikstofdepositie een negatief effect op de instandhoudingsdoelen. Het beheerplan heeft slechts een beperkte invloedssfeer. Bronnen zoals verkeer zijn niet te reguleren via het beheerplan en vragen om een andere aanpak. Het terugdringen hiervan kan vooral via het landelijke, generieke beleid worden aangepakt, bijvoorbeeld door het op Europese schaal aanscherpen van eisen aan auto s, zoals dat nu reeds in gang gezet is (Wing & IAR, 2008). Naast de bijdrage aan de atmosferische stikstofdepositie kunnen wegen een barrière vormen voor de verspreiding van soorten en zo bijdragen aan de versnippering van hun leefgebied. Volgens de effectenindicator (zie tabel 6.1) zijn alle habitattypen en soorten gevoelig voor versnippering. In dit Natura 2000-gebied vormen wegen geen barrière voor de habitattypen. Er lopen namelijk geen grote verharde wegen door de habitattypen. Ook het leefgebied van de habitatsoorten wordt niet door wegen versnipperd. Wat betreft de vleermuizen gaat het ook hier weer alleen om de functie die de groeven als winterverblijf hebben. Hier hebben de wegen geen invloed op. De doelstelling voor de Kamsalamander (behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie) wordt ook niet negatief beïnvloed door de aanwezigheid van wegen. De soort komt al geruime tijd voor in groeve t Rooth en op de Bemelerberg. Op beide locaties weet hij goed stand te houden. Uitbreiding en verbetering van het leefgebied van de Geelbuikvuurpad moet in eerste instantie plaatsvinden binnen de groeven (zie paragraaf 2.7). Hierop hebben de wegen die in en rondom het Natura 2000-gebied lopen geen invloed. Wel vormt de N590, die van Maastricht naar Valkenburg loopt, een barrière tussen de populaties Geelbuikvuurpadden in groeve Blom en in de Meertensgroeve (Natura 2000-gebied Geuldal). Hoewel het op de lange termijn wenselijk is dat deze populaties met elkaar verbonden worden (hier wordt door middel van bestaand soortsbeschermingsbeleid ook aan gewerkt) is

77 concept 77 dit niet noodzakelijk voor het realiseren van het instandhoudingsdoel voor deze soort op de Bemelerberg en Schiepersberg. Hieruit kan geconcludeerd worden dat ook het leefgebied van de Geelbuikvuurpad in dit Natura 2000-gebied niet door wegen versnipperd wordt. Daarnaast is het belangrijk dat, voordat de populaties verbonden kunnen worden, eerst gezorgd wordt dat de afzonderlijke populaties hiervoor groot genoeg zijn. Migratie brengt, zelf onder de gunstige omstandigheden, altijd risico s met zich mee. Om dit op te kunnen vangen moeten de afzonderlijke populaties eerst versterkt worden. Conclusie: Gebruiksvorm niet in het beheerplan. In het volgende hoofdstuk wordt nader op de eventuele vergunningplicht ingegaan 6.6. Bebouwing De in hoofdstuk 5 genoemde woonkernen hebben geen invloed op de instandhoudingsdoelen. Ook voor bewoners zijn de kwetsbare habitattypen en leefgebieden van soorten niet vrij toegankelijk. Negatieve effecten als gevolg van optische verstoring en verstoring door geluid zullen niet optreden (zie paragraaf ). Ook leiden de woonkernen niet tot versnippering van de leefgebieden van de habitatsoorten. De woonkernen liggen niet binnen het Natura 2000-gebied, zodat ze binnen de begrenzing niet leiden tot versnippering van leefgebieden. Voor Berg en Terblijt geldt hetzelfde als voor de N590 (zie paragraaf 6.5). Conclusie: Gebruiksvorm in beheerplan zonder wijzigingen/maatregelen (categorie 1) 6.7. Bijzondere doelen Imkervereniging Activiteiten van de Imkervereniging vinden in overleg met de terreinbeheerder (het Limburgs Landschap) plaats. Hierbij worden afspraken gemaakt om eventuele negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden te voorkomen. Omdat de activiteiten slechts sporadisch plaatsvinden, de intensiteit van deze activiteiten zeer laag is, zeer weinig mensen voor dit doel het gebied ingaan en de bijenkasten niet in de buurt van habitattypen en vindplaatsen van habitatsoorten staan, hebben deze activiteiten geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen. Conclusie: Gebruiksvorm in beheerplan zonder wijzigingen/maatregelen (categorie 1) Onderzoek Voor onderzoek worden kwetsbare habitattypen en het leefgebied van voor verstoring gevoelige soorten betreden. Wanneer dit op terreinen van het Limburgs Landschap gebeurt is toestemming van deze eigenaar nodig. Het Limburgs Landschap stelt eisen aan de betreding, zodat negatieve effecten van onderzoek op de natuurwaarden voorkomen worden. Daar komt nog bij dat betreding voor onderzoek relatief weinig voorkomt en onderzoek door deskundigen uitgevoerd wordt, die weten wat kwetsbaar is. Hierom kan geconcludeerd worden dat onderzoek geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen heeft. Ook de rondleidingen die de van Schaik stichting in de Roothergroeve organiseert vinden onder deskundige begeleiding plaats. Dit zal dan ook geen negatieve effecten op de hier overwinterende Meervleermuizen en Ingekorven vleermuizen hebben. Eventuele werkzaamheden om het instorten van

78 concept 78 de groeve te voorkomen hebben, mits ze niet uitgevoerd worden in de winter, een positief effect op de vleermuizen. Wanneer de groeve instorten gaat immers een deel van hun habitat verloren. Conclusie: Gebruiksvorm in beheerplan zonder wijzigingen/maatregelen (categorie 1) 6.8. Nutsvoorzieningen Van de aanwezigheid van ondergrondse leidingen wordt, gezien hun omvang en de frequentie waarmee onderhoud gepleegd wordt geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen verwacht. Wanneer deze dreigen te lekken zal er ingegrepen moeten worden. Dit kan negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen hebben. Hier wordt in het volgende hoofdstuk nader op ingegaan. Productiemiddelen waterwinning (waterleidingen en putten) Binnen de begrenzing van dit Natura 2000-gebied liggen waterleidingen. Negatieve effecten op natuurwaarden worden nu al door middel van een gedragscode zo veel mogelijk vermeden. De gedragscode is niet specifiek gericht op de bescherming van habitattypen en zich kwalificerende soorten, omdat deze als zodanig in de Flora- en Faunawet (vaak) geen beschermde status hebben. De gedragscode garandeert, samen met het natuurbeheer in waterwingebieden, wel dat de negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen minimaal zijn. Wel dient men aanvullend aan deze gedragscode te weten waar de instandhoudingsdoelen zich bevinden, zodat per locatie ook negatieve effecten aan instandhoudingsdoelen kunnen worden voorkomen. In het geval van dit Natura 2000-beheerplan dient men specifiek rekening te houden met het voorkomen van Eiken-haagbeukenbossen, Pionierbegroeiingen op rotsbodem, Kalkgraslanden en de Geelbuikvuurpad, omdat deze op of nabij de winlocaties en nabij de pijpleidingen voorkomen. Er zijn geen aanleidingen om aan te nemen dat deze leidingen een negatief effect op dit habitattype hebben. De leidingen hebben een geringe omvang en zijn waterdicht, waardoor ze geen effect op het gebied hebben. Conclusie: Gebruiksvorm (in huidige situatie) in beheerplan zonder wijzigingen/maatregelen (categorie 1) 6.9. Vuilstorten In de huidige situatie heeft de vuilstort geen invloed op de instandhoudingsdoelen. Op de locatie van de voormalig vuilstort komen geen habitattypen of soorten voor. Ook is deze locatie niet geschikt om Pionierbegroeiingen op rotsbodem, Kalkgraslanden, Heischrale graslanden of het leefgebied van de Geelbuikvuurpad uit te breiden. Het is onduidelijk of vervuilingen van de vuilstort in het grondwater terecht kunnen komen. Hoewel dit om veel redenen ongewenst is, heeft dit echter geen effect op de instandhoudingsdoelen, omdat de habitattypen en soorten niet grondwaterafhankelijk zijn. Conclusie: Gebruiksvorm in beheerplan zonder wijzigingen/maatregelen (categorie 1) Bedrijfsdoeleinden en industrie Afhankelijk van de bedrijfstak kunnen bedrijven bijdragen aan de achtergronddepositie van stikstof en zo een negatief effect op de instandhoudingsdoelen hebben. Omdat de omvang van deze niet-agrarische bedrijven in de omgeving van de Bemelerberg en Schiepersberg zeer gering is (het grootste bedrijventerrein bedraagt een halve hectare) hebben deze bedrijven geen negatieve invloed op de instandhoudingsdoelen door middel van geluid of andere vormen van verstoring. Ook vanuit de gemeente

79 concept 79 Margraten (waarin het grootste deel van dit Natura 2000-gebied en haar directe omgeving ligt) is er geen overlast van deze bedrijven op de omgeving gesignaleerd (gemeente Margraten, 2008). Conclusie: Afhankelijk van bedrijfstak negatieve effecten door bijdrage aan achtergronddepositie Gebruiksvorm niet in beheerplan. In het volgende hoofdstuk wordt nader op de eventuele vergunningplicht ingegaan Grondwateronttrekkingen De op de Bemelerberg aanwezige habitattypen en het leefgebied van de soorten zijn niet grondwaterafhankelijk. Grondwateronttrekkingen hebben daarom geen invloed op de instandhoudingsdoelen. Conclusie: Gebruiksvorm in beheerplan zonder wijzigingen/maatregelen (categorie 1) Delfstoffenwinning In het kader van de POL-aanvulling uitbreiding groeve t Rooth is een Milieu Effect Rapportage opgesteld. Hierin is, onder andere, onderzocht wat het effect van de uitbreiding en de afwerking met een deklaag van de dagbouwgroeve op de habitattypen en soorten en de waarden van het beschermd natuurmonument is. De conclusie van deze Milieu Effect Rapportage was dat de uitbreiding met 5,8 ha geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen van dit Natura 2000-gebied en de doelen van het beschermd natuurmonument heeft (DHV Ruimte en Mobiliteit, 2006; Provincie Limburg, 2009). Activiteiten leiden niet tot aantasting van de habitattypen, de leefgebieden van de Kamsalamander en de Geelbuikvuurpad en het overwinteringsgebied van de vleermuizen. Daarnaast is de frequentie van de trillingen, die door de winning veroorzaakt worden, dusdanig laag, dat er geen negatief effect op overwinterende vleermuizen binnen het gebied is. Ook vormt de uitbreiding van de groeve geen nieuwe barrière voor de habitattypen en soorten. Door de uitbreiding af te werken, zoals in het voorkeursalternatief wordt voorgesteld, kan het huidige leefgebied van de Geelbuikvuurpad zelfs uitgebreid worden. Omdat dit buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied valt, wordt hier in dit plan niet verder op ingegaan. Uitstoot van schadelijke stoffen komt niet voor ten gevolge van de mergelwinning. De uitstoot van stof, NO2 en overige componenten is dusdanig laag dat deze geen significante bijdrage van de uitbreiding van de groeve terug is te vinden. Er is ook geen sprake van industriële processen in de groeve waarbij gebruik gemaakt wordt van significante hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Ook de bijdrage van een toename aan verkeersbewegingen op atmosferische stikstof is in de MER meegenomen. Er is geconcludeerd dat de verslechtering van de luchtkwaliteit ten gevolge van de uitbreiding te verwaarlozen is (DHV Ruimte en Mobiliteit, 2006). De Raad van State heeft in haar uitspraak /1 van 21 januari 2009 geconcludeerd dat er geen significant negatieve effecten optreden als gevolg van de uitbreiding. Conclusie: Gebruiksvorm in beheerplan zonder wijzigingen/maatregelen (categorie 1) Illegale activiteiten Uit gesprekken met terreineigenaren en beheerders is gebleken dat er veel Geelbuikvuurpadden weggevangen worden en dat er bij het zoeken naar deze soort veel dieren geplet worden als gevolg van het optillen en verkeerd terugleggen van stenen. Deze illegale activiteiten hebben een negatief effect op het instandhoudingsdoel van deze soort. Omdat het illegale activiteiten zijn worden ze niet in het

80 concept 80 beheerplan geregeld. Dit houdt in dat deze activiteiten illegaal en zeer ongewenst zijn en dat ook blijven. Strengere handhaving is een maatregel, die genomen kan worden om deze problemen (deels) op te lossen. Hier wordt in hoofdstuk 8 nader op ingegaan. Conclusie: Gebruiksvorm niet in beheerplan (categorie 4) Conclusies In onderstaande tabel (tabel 6.2) zijn de effecten van de getoetste activiteiten weergegeven. Ook is er genoemd of en waarmee ze cumulatieve effecten hebben en op welke habitattypen en -soorten de activiteiten hun weerslag hebben. Bestaand gebruik NATUURBEHEER Bemelerberg en verlengde Bemelerberg (categorie 1) Eiken-haagbeukenbossen (categorie 1) Negatieve effecten/ Knelpunten Cumulatieve effecten Geen n.v.t. n.v.t. Geen n.v.t. n.v.t. Groeve blom (categorie 1) Geen n.v.t. n.v.t. Groeve t Rooth (categorie 1) Geen n.v.t. n.v.t. Julianagroeve (categorie 2) Schiepersberg (categorie 2) Maatregelen beschermingsplan Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad (categorie 1) AGRARISCH GEBRUIK Bemesten, opslag van mest, houden van vee (gebruiksvorm niet in beheerplan. In volgend hoofdstuk wordt op vergunningplicht ingegaan) Overige activiteiten (categorie 1) Knelpunt uitbreiding Pionierbegroeiingen op rotsbodem en Kalkgrasland Knelpunt uitbreiding mozaïek Kalkgraslanden en Heischrale graslanden Geen n.v.t. n.v.t. Bijdrage atmosferische stikstofdepositie - Verkeer - Bedrijfsdoelen en industrie (afhankelijk van de sector) - Manege Geen n.v.t. n.v.t. Op habitattypen en/of soorten en/of broedvogels - Pionierbegroeiingen op rotsbodem - Kalkgraslanden - Kalkgraslanden - Heischrale graslanden - Pionierbegroeiingen op rotsbodem - Kalkgraslanden - Heischrale graslanden - Glanshaverhooilanden - Eikenhaagbeukenbossen

81 concept 81 WATERBEHEER (categorie 1) RECREATIE Geen n.v.t. n.v.t. Wandelen (categorie 1) Geen n.v.t. n.v.t. Manege (gebruiksvorm niet in beheerplan. In volgend hoofdstuk wordt op vergunningplicht ingegaan) Bijdrage atmosferische stikstofdepositie - Agrarisch gebruik - Verkeer - Bedrijfsdoelen en industrie (afhankelijk van de sector) Campings, hotels en horeca Geen n.v.t. n.v.t. (categorie 1) Golfbaan (categorie 1) Geen n.v.t. n.v.t. Handboogschieten Geen n.v.t. n.v.t. (categorie 1) Sportterreinen (categorie 1) Geen n.v.t. n.v.t. VERKEER (gebruiksvorm niet in beheerplan. In volgend hoofdstuk wordt op vergunningplicht ingegaan) Bijdrage atmosferische stikstofdepositie - Agrarisch gebruik - Bedrijfsdoelen en industrie (afhankelijk van de sector) - Manege BEBOUWING (categorie 1) Geen n.v.t. n.v.t. BIJZONDERE DOELEN (categorie 1) NUTSVOORZIENINGEN (categorie 1) BEDRIJFSDOELEN EN INDUSTRIE - Pionierbegroeiingen op rotsbodem - Kalkgraslanden - Heischrale graslanden - Glanshaverhooilanden - Eikenhaagbeukenbossen GRONDWATERONT- TREKKINGEN (categorie 1) DELFSTOFFENWINNING (categorie 1) Geen n.v.t. n.v.t. Geen n.v.t. n.v.t. Bijdrage atmosferische stikstofdepositie (afhankelijk van de sector) Tabel 6.4 Samenvatting Toetsing bestaand gebruik - Verkeer - Agrarisch gebruik Geen n.v.t. n.v.t. Geen n.v.t. n.v.t. - Pionierbegroeiingen op rotsbodem - Kalkgraslanden - Heischrale graslanden - Glanshaverhooilanden - Eikenhaagbeukenbossen - Pionierbegroeiingen op rotsbodem - Kalkgraslanden - Heischrale graslanden - Glanshaverhooilanden - Eikenhaagbeukenbossen

82 concept BEOORDELING VERGUNNINGVERLENING Dit beheerplan is niet bedoeld als sluitende beoordeling voor alle mogelijke toekomstige activiteiten voor de vergunningverlening. Deze zijn vergunningplichtig wanneer de aanwijzing van het Natura 2000-gebied Bemelerberg en Schiepersberg definitief is vastgesteld. Tot dan dient de overheid bij besluiten rechtstreeks te toetsen aan art. 6 van de Habitatrichtlijn. Wel is in het vorige hoofdstuk bepaald welke activiteiten effecten hebben op de instandhoudingsdoelen. In dit hoofdstuk wordt bepaald welke activiteiten wel, niet, of onder voorwaarden vergunningplichtig zijn in het kader van de Natuurbeschermingswet Niet vergunningplichtige plannen en/of handelingen Niet vergunningplichtig zijn handelingen en/of activiteiten waar op basis van hoofdstuk 6 Toetsing bestaand gebruik op voorhand kan worden gesteld dat de gebruiksvorm in het beheerplan zonder wijzigingen/maatregelen opgenomen wordt (categorie 1). Deze handelingen en/of projecten zijn dus niet vergunningplichtig in het kader van de Natuurbeschermingwet In sommige gevallen zijn er voorwaarden of maatregelen aan de wijze van uitvoering van een activiteit verbonden. Deze voorwaarden zijn beschreven in hoofdstuk 8 Instandhoudingsmaatregelen. In deze gevallen geldt dat het gebruik bij voorbaat niet vergunningplichtig is wanneer het wordt uitgevoerd onder de voorwaarden zoals die genoemd zijn in dit beheerplan. Wordt niet aan deze voorwaarden voldaan, dan is mogelijk wél sprake van een vergunningplicht op grond van de Natuurbeschermingswet Wanneer activiteiten in het kader van een andere wet vergunningplichtig zijn, blijft deze vergunningplicht bestaan. Uit het vorige hoofdstuk is gebleken dat veel van de stikstof die op de Bemelerberg en Schiepersberg neerkomt afkomstig is uit het buitenland. Momenteel is niet bekend uit welke sectoren deze buitenlandse stikstof afkomstig is. Handelingen in het buitenland zijn in het kader van dit beheerplan echter sowieso niet vergunningplichtig, ook handelingen, die wel (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen hebben. Grensoverschrijdende effecten vallen niet onder de externe werking van Natura Het aanpakken van deze effecten is een zaak van internationale samenwerking en moet als zodanig geregeld worden (Nota Directie Regionale Zaken, 2008). Voor de Bemelerberg en Schiepersberg zijn de volgende vormen van bestaand gebruik niet vergunningplichtig: Natuurbeheer Hoewel het huidige natuurbeheer in de meeste situaties een positief effect heeft op de instandhoudingsdoelen is uit het vorige hoofdstuk naar voren gekomen dat er op een aantal punten aanvullingen van het huidige natuurbeheer nodig zijn om de instandhoudingsdoelen te halen. In het volgende hoofdstuk zullen deze aanvullingen genoemd worden. Omdat natuurbeheer plaatsvindt in het kader van het beheer van het gebied en de instandhoudingsdoelen is het echter niet vergunningplichtig. Waterbeheer Het waterbeheer heeft geen effect op de instandhoudingsdoelen en is daarom niet vergunningplichtig in het kader van de beheerplan. Recreatie

83 concept 83 Geen van de legale vormen van recreatie heeft een negatieve invloed op de instandhoudingsdoelen. Voor het handboogschiettoernooi in groeve t Rooth geldt dit echter alleen wanneer er aan de voorwaarden, die in het verleden bij de vergunningverlening gesteld zijn, voldaan wordt. Wanneer aan deze voorwaarden voldaan wordt, is recreatie niet vergunningplichtig in het kader van dit beheerplan. Bebouwing Bebouwing heeft geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen. Bovendien is de aanwezigheid van bestaande bebouwing zonder dat daarbij sprake is van wijzigingen is niet aan te merken als een handeling en evenmin als project. Daarmee valt de bestaande bebouwing buiten de reikwijdte van de vergunningplicht op grond van de Natuurbeschermingswet Bijzondere doeleinden Wanneer aan de voorwaarden, die het Limburgs Landschap aan de toegang tot haar terreinen stelt voldaan wordt, hebben bijzondere doeleinden geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen. Ze zijn dus niet vergunningplichtig in het kader van dit beheerplan. Nutsvoorzieningen In de huidige vorm hebben de ondergrondse gasleidingen in dit gebied geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen. Wanneer er calamiteiten optreden bij de ondergrondse leidingen kunnen activiteiten, die dan plaats moeten vinden een negatief effect op de instandhoudingsdoelen hebben. Niet ingrijpen kan echter een nog groter negatief effect op de instandhoudingsdoelen hebben. Bovendien leidt niet ingrijpen tot grote maatschappelijke schade en gevaar voor de volksgezondheid. De Natuurbeschermingswet 1998 verbied echter werkzaamheden zonder vergunning uit te voeren als deze mogelijke effecten hebben op de natuurwaarden. Hoe hiermee omgegaan dient te worden staat beschreven onder Calamiteiten. Productiemiddelen waterwinning (leidingen en putten) Indien rekening wordt gehouden met in de hoofdstuk 5 genoemde gedragscode, is geen vergunningsplicht aan de orde voor beheer en onderhoud. Calamiteiten Wanneer in verband met calamiteiten, in het belang van de algemene veiligheid of het veiligstellen van drinkwatervoorziening, werkzaamheden moeten plaatsvinden die geen uitstel kunnen velen, wordt daarbij zoveel als redelijkerwijs mogelijk zorgvuldig gewerkt zoals in de gedragscode wordt gedefinieerd (gedragscode WML). Het gaat bijvoorbeeld om de volgende situaties: Het verhelpen van storingen bij de drinkwaterproductiemiddelen indien die storing de leveringszekerheid van drinkwater in gevaar brengt. Het kan hierbij onder andere gaan om calamiteiten bij putten, lekkende leidingen en het spuien van leidingen bij calamiteiten. Maatregelen die geen uitstel kunnen velen omdat bij uitstel de functie van het terrein ernstig in het geding komt. Het verhelpen van lekkage aan bedrijfsgebouwen zoals reinwaterkelders. Het opruimen van stormhout, of van stervende of dode bomen langs wegen en paden of in de nabijheid van gebouwen en parkeerplaatsen, waarbij vallend hout schade kan veroorzaken. Het opruimen van strooisel en plantenresten na brand. Het herstel van hekwerk na schade door storm, brand of vandalisme, mits acuut herstel noodzakelijk is vanwege ontsnappingsgevaar voor bijvoorbeeld vee of voor bescherming van eigendommen.

84 concept 84 Zoals in het vorige hoofdstuk aangegeven is de kans aanwezig dat activiteiten bij calamiteiten aantasting van de habitattypen en -soorten met zich meebrengt. Wat betreft de waterleidingen waarborgen de uitgangspunten van de gedragscode minimale schade. Niet ingrijpen leidt tot grote maatschappelijke schade en gevaar voor de volksgezondheid. De Natuurbeschermingswet 1998 verbied echter werkzaamheden zonder vergunning uit te voeren als deze mogelijke effecten hebben op de natuurwaarden. Verder brengt de vergunningprocedure uit de wet een aantal (wacht)termijnen met zich mee, waarvan, als het gaat om calamiteiten, niet reëel is dat ze in acht genomen worden. Het opstarten van een reguliere vergunningsprocedure is in dergelijke gevallen niet reëel. Indien dergelijke situaties zich voordoen, zal de initiatiefnemer zo spoedig mogelijk beoordelen of ingrepen noodzakelijk zijn in gebieden met habitattypen en soorten. Initiatiefnemer schakelt in dit geval een ecoloog in om de effecten te bespreken en neemt contact op met het bevoegd gezag in het kader van de Natuurbeschermingswet In gezamenlijkheid zal dan worden bekeken hoe onder andere met inachtneming van de zorgplicht uit artikel 19L van de Natuurbeschermingswet 1998 en de bepalingen van de Habitatrichtlijn de werkzaamheden zo spoedig mogelijk en zoveel mogelijk met respect voor de geest van de wetgeving kunnen worden uitgevoerd. Grondwateronttrekkingen Omdat grondwateronttrekkingen geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen op de Bemelerberg en Schiepersberg hebben, zijn ze in het kader van dit beheerplan niet vergunningplichtig. Delfstoffenwinning De effecten van de geplande uitbreiding van groeve t Rooth op de instandhoudingsdoelen is onderzocht. Hieruit bleek dat deze uitbreiding geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen en de doelen van het beschermd natuurmonument heeft. Daarom is deze uitbreiding niet vergunningplichtig in het kader van dit beheerplan Beoordeling vergunningverlening plannen en/of handelingen In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn projecten en handelingen die mogelijk een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelen hebben vergunningplichtig. Gesteld kan worden dat nieuwe projecten en andere handelingen, waaronder bijvoorbeeld de intensivering van bestaande activiteiten, te allen tijde getoetst moeten worden aan de instandhoudingsdoelen. Voor de Bemelerberg en Schiepersberg kunnen een aantal vormen van huidig bestaand gebruik (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen hebben of een knelpunt met verbeter- en uitbreidingsopgaven vormen. In deze paragraaf zal benoemd worden onder welke omstandigheden deze vergunningplichtig zijn. In het geval dat er maatregelen genomen kunnen worden waardoor een vergunningplicht niet aan de orde is, worden deze maatregelen in het volgende hoofdstuk nader uitgewerkt. Het gebruik is dan niet vergunningplichtig wanneer het conform dit beheerplan wordt uitgevoerd. Agrarisch gebruik Agrarisch gebruik draagt, door de uitstoot van ammoniak, bij aan de atmosferische stikstof depositie. Hiervoor dient een oplossing gevonden te worden. In de Community Of Practice (COP) Ammoniak Peelvenen wordt er naar een oplossing gezocht voor de ammoniakproblematiek in relatie tot Natura Daarnaast wordt gewerkt aan een handreiking Ammoniak die voor heel Nederland toegepast kan

85 concept 85 worden (Klein Gebbink & Brunt, in prep.). De discussies die tot een oplossing moeten leiden in de Peelvenen, zullen in deze handreiking toegepast gaan worden. Belangrijk is dat LNV verantwoordelijk blijft voor de technische berekeningen die moeten worden uitgevoerd om de depositiewaarden per gebied in beeld te brengen. De handreiking biedt inzicht in hoe de ammoniakproblematiek kan worden uitgewerkt in het beheerplan. Over deze werkwijze bestaat overeenstemming tussen de verschillende belangenorganisaties, en zal ook voor dit plan leidraad zijn. Het is mogelijk dat lokale omstandigheden verschillende consequenties hebben voor vergunningverlening. In afwachting van bovengenoemde handreiking/werkwijze wordt het agrarisch gebruik in relatie tot ammoniak niet verder uitgewerkt in dit beheerplan. De bedoeling is om dit voor de definitieve vaststelling op te nemen, omdat anders overgegaan dient te worden tot individuele toetsing. Uit het vorige hoofdstuk is gebleken dat overige agrarische activiteiten, zoals beschreven in de sectornotitie (Steunpunt Natura 2000 & Arcadis, 2008) geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen hebben. Zij zijn in het kader van dit beheerplan dus niet vergunningplichting. Verkeer Voor normaal gebruik van wegen is vooraf geen toestemming vereist. Verkeersbewegingen zijn daarom geen handelingen die door een vergunning kunnen worden gereguleerd. Ook de toename van verkeer op een weg, zonder dat de inrichting van de weg wijzigt of er sprake is van een verbreding of andere wijziging, is niet aan te merken als een handeling en evenmin als project en valt dus buiten de reikwijdte van de vergunningplicht van de Natuurbeschermingswet Verkeersbewegingen zijn daarmee dus niet vergunningplichtig. Wijzigingen aan bestaande wegen en de aanleg van nieuwe wegen dienen wel te worden getoetst aan de bepalingen van de Natuurbeschermingswet en zijn vergunningplichtig wanneer deze significante gevolgen kunnen hebben voor het Natura 2000-gebied. Wanneer sprake is van een verslechtering van de kwaliteit van het Natura 2000-gebied moeten passende maatregelen worden genomen om deze verslechtering te voorkomen. Deze verplichting geldt ook voor effecten als gevolg van wegverkeer. Het terugdringen van de uitstoot van verkeer wordt in de eerste plaats door landelijk generiek beleid opgepakt, bijvoorbeeld door het op Europese schaal aanscherpen van eisen aan auto s (Wing & IAR, 2008). Derhalve zullen in het beheerplan geen aanvullende maatregelen worden opgenomen om de stikstofdepositie die aan bestaande verkeersbewegingen gerelateerd is, terug te dringen. Bedrijfsdoelen en industrie Deze vormen van bestaand gebruik kunnen door verzuring en vermesting, als gevolg van de bijdrage aan atmosferische stikstofdepositie, een negatief effect op de instandhoudingsdoelen hebben. Het tegengaan van deze negatieve invloeden wordt via landelijk beleid geregeld. Bedrijfsdoelen en industrie zijn dus niet vergunningplichtig in het kader van dit beheerplan Samenvatting vergunningverlening In tabel 7.1 is samengevat welke activiteiten een vergunning nodig hebben. Ook is zeer beknopt weergegeven waaraan de activiteiten moeten voldoen om een vergunning te krijgen. In het volgende

86 concept 86 hoofdstuk worden deze voorwaarden verder uitgewerkt. Bestaand gebruik Vergunning nodig Voorwaarden Natuurbeheer Nee Agrarisch gebruik Nee In afwachting van handreiking LNV en uitkomst Peelvenen Waterbeheer Nee Recreatie - Handboogschietwedstrijd Verkeer Woondoeleinden Bijzondere doeleinden Nutsvoorzieningen Bedrijfsdoelen en industrie Grondwateronttrekkingen Delfstoffenwinning Nee, mits Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Tabel 7.1 Samenvatting vergunningverlening Er aan de in het verleden gestelde voorwaarden wordt voldaan.

87 concept MAATREGELEN In dit hoofdstuk worden de maatregelen, die bijdragen aan de realisatie van de instandhoudingsdoelen, besproken. Dit wordt gedaan aan de hand van het bestaand gebruik en de toetsing hiervan. Wanneer een negatief effect door middel van maatregelen teniet gedaan kan worden, wordt dat hier besproken. Daarnaast worden extra maatregelen die nodig zijn om uitbreidings- en verbeteringsdoelen te behalen ook in dit hoofdstuk behandeld. Tot slot wordt per habitattype en soort in een tabel weergegeven wat de doelen zijn, of de doelen gehaald kunnen worden en welke maatregelen daarvoor nodig zijn. Opmerking: De maatregelen worden niet uitgewerkt tot op het niveau van bestekken. Er zal dus geen globale kostenraming worden opgenomen. De provincies en het Ministerie van LNV zijn hierover nog in gesprek Korte termijn maatregelen Huidig beheer Hieronder wordt beschreven welke voormen van huidig beheer bijdragen aan de realisatie van de instandhoudingsdoelen. Dit huidig beheer moet gecontinueerd worden. Daarnaast zijn op sommige locaties extra maatregelen nodig. Deze worden in paragraaf behandeld. Habitattypen In groeve Blom zal uitbreiding van het habitattype Pionierbegroeiingen op rotsbodem plaatsvinden door het huidige begrazingsbeheer. Hierdoor blijft het pionierkarakter op de rotsen in het oosten van deze voormalige dagbouwgroeve in stand, waardoor het habitattype zich hier kan ontwikkelen. De ontwikkeling van de Kalkgraslanden en Heischrale graslanden op de Bemelerberg en het verlengde van de Bemelerberg laat zien dat het begrazingsbeheer een positief effect heeft op deze habitattypen. Continueren van dit beheer en het aanpakken van de knelpunten omtrent vestiging van soorten en atmosferische stikstofdepositie zullen leiden tot uitbreiding en verbetering van deze habitattypen. Ook de Glanshaverhooilanden moeten in kwaliteit verbeterd worden. Hiervoor moeten de negatieve effecten van bemesting in het verleden en een te hoge atmosferische stikstofdepositie teniet gedaan worden. In het huidige beheer worden de graslanden daarom begraasd en eventueel gemaaid, waarbij het maaisel afgevoerd wordt. Ook hier spelen knelpunten omtrent vestiging van soorten. Voor de Eiken-haagbeukenbossen geldt de doelstelling om zowel de oppervlakte als de kwaliteit van deze habitattypen te behouden. Het huidige beheer is hier voldoende voor (zie paragraaf 6.1). Habitatsoorten Voor de Kamsalamander, de Meervleermuis, Ingekorven vleermuis en Vale vleermuis geldt de doelstelling om zowel de omvang als de kwaliteit van het leefgebied te behouden voor het behoud van de populaties. Het leefgebied voor de vleermuissoorten betreft in dit geval hun winterbiotoop. Uit de hoofdstukken 2 en 6 is gebleken dat dit met het huidige beheer lukt. De omvang van het leefgebied van de Geelbuikvuurpad moet echter uitgebreid worden. Daarnaast moet de kwaliteit van het huidige leefgebied van deze soort verbeteren. Zowel in groeve Blom als groeve t Rooth zal de kwaliteit van het leefgebied van deze soort door middel van het huidige begrazingsbeheer

88 concept 88 en de in het Beschermingsplan Vroedmeesterpad en Geelbuikvuurpad genoemde maatregelen verbeteren. Ook worden in dit beschermingsplan zowel binnen als buiten dit Natura gebied maatregelen genoemd om het leefgebied van deze soorten uit te breiden. Hierbij moet gedacht worden aan het aanleggen en onderhouden van poelen en basishabitats voor de Geelbuikvuurpad (Natuurbalans - Limes Divergens BV & Stichting RAVON, 2006). Uitvoering van dit beschermingsplan is nodig om de doelstelling voor de Geelbuikvuurpad te halen. Voor de uitbreiding van het leefgebied ten westen van groeve Blom is een projectvoorstel door de eigenaar van deze groeve en de Bosgroep Zuid- Nederland ingediend. Hier zal in maatregel 6 op ingegaan worden Extra maatregelen Voor het halen van sommige instandhoudingsdoelen zijn extra maatregelen nodig. Het gaat hier om: - Bos kappen ten behoeve van uitbreiding van het mozaïek van Kalkgraslanden en Heischrale graslanden op de Schiepersberg - Bos kappen in de Julianagroeve ten behoeve van de uitbreiding van Pioniervegetaties op rotsbodem en Kalkgraslanden - Opstellen actieplan om het probleem van zaadverspreiding aan te pakken - Strenger handhaven in het leefgebied van de Geelbuikvuurpad - Het open houden van de kalkrotsen op de Mettenberg Hieronder worden deze maatregelen nader toegelicht: Maatregel 1 Voor habitattype(n) en/of soort(en) Doel Hoeveelheid Locatie Toelichting Termijn Kappen jong bos op de Schiepersberg ten behoeve van Kalkgraslanden en Heischrale graslanden Kalkgraslanden (H6210) en Heischrale graslanden (H6230) Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit (voor beide habitattypen) Aantal meters/ha nader bepalen door het Limburgs Landschap Locatie nader te bepalen door het Limburgs Landschap aan de hand van de huidige locatie zoals aangegeven op de habitattypenkaart. De ondergrond van deze bossen is, gezien de overgang van arme, relatief zure gronden bovenaan de helling en kalkrijke gronden op de helling, geschikt voor deze habitattypen. De gronden waar deze bossen op staan zijn, in tegenstelling tot die op het verlengde van de Bemelerberg, in het verleden niet in agrarisch gebruik geweest (behalve het gebruik voor gehoede schapenbegrazing tot begin vorige eeuw). De gronden zijn dan ook niet bemest. Daarnaast komen een aantal voor Kalkgraslanden en Heischrale graslanden karakteristieke soorten hier voor. Daarom is dit gedeelte zeer geschikt om een mozaïek van deze twee habitattypen uit te breiden. Het hier genoemde omvormingsbeheer zal in de eerste beheerplanperiode plaatsvinden. Na dit omvormingsbeheer moet er een beheer ingesteld worden om het mozaïek van Kalkgraslanden en Heischrale graslanden te behouden. Een begrazingsbeheer, zoals op de graslanden op de Bemelerberg gevoerd wordt is hiervoor geschikt. Wanneer het omvormingsbeheer vroeg in de eerste planperiode

89 concept 89 Uitvoerder/voortouwnemer Financieringsmogelijkheden plaatsvindt zal dit vervolg beheer ook in deze periode gestart worden. Het begrazingsbeheer zal op lange termijn gehandhaafd blijven. Limburgs Landschap Middels regulier beheer (Programma beheer/index Natuur en Landschap) Maatregel 2 Voor habitattype(n) en/of soort(en) Doel Hoeveelheid Locatie Toelichting Termijn Uitvoerder/voortouwnemer Financieringsmogelijkheden Kappen Acacia en Witte els Julianagroeve ten behoeve van Pionierbegroeiingen op rotsbodem en Kalkgraslanden. Pionierbegroeiingen op rotsbodem (H6110) en Kalkgraslanden (H6210) Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit (voor beide habitattypen) Aantal meters/ha nader bepalen door het Limburgs Landschap Locatie nader te bepalen door het Limburgs Landschap aan de hand van de huidige locatie zoals aangegeven op de habitattypenkaart. In paragraaf 2.1 is vermeld dat het habitattype Pionierbegroeiingen op rotsbodem in de Julianagroeve onder druk staat van struweel- en bosopslag. Weg kappen van deze opslag en het verwijderen van een aantal bomen extra zal er toe leiden dat de kwaliteit van dit habitattype verbeterd en de oppervlakte toeneemt. In paragraaf 2.2 is beschreven waar potenties voor Kalkgraslanden in de Julianagroeve voorkomen. Deze locatie is nu echter begroeid met Acacia en Witte els. Door het kappen van (een deel van) dit bos en het instellen van een begrazingsbeheer zullen de Kalkgraslanden zich hier uit kunnen breiden. Het hier genoemde omvormingsbeheer zal in de eerste beheerplanperiode plaatsvinden. Na dit omvormingsbeheer moet er een beheer ingesteld worden om de Kalkgraslanden en Heischrale te behouden. Een begrazingsbeheer, zoals dat in de rest van de Julianagroeve gevoerd wordt is hiervoor geschikt. Wanneer het omvormingsbeheer vroeg in de eerste planperiode plaatsvindt zal dit vervolg beheer ook in deze periode gestart worden. Het begrazingsbeheer zal op lange termijn gehandhaafd blijven. Limburgs Landschap Middels regulier beheer (Programma beheer/index Natuur en Landschap) Maatregel 3 Voor habitattype(n) en/of soort(en) Doel Locatie Toelichting Actieplan bermbeheer Kalkgraslanden (H6210), Heischrale graslanden (H6230) en Glanshaverhooilanden (H6510) Kalkgraslanden en Heischrale graslanden: Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit Glanshaverhooilanden: Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit Omgeving Bemelerberg en Schiepersberg Om de kwaliteit van de Kalkgraslanden, Heischrale graslanden en

90 concept 90 Termijn Uitvoerder/voortouwnemer Financieringsmogelijkheden Glanshaverhooilanden te verbeteren moet het knelpunt van vestiging van soorten aangepakt worden. Hiervoor moeten de verschillende deelgebieden door middel van goed wegbermbeheer met elkaar verbonden worden. Uit onderzoek naar de bermen in de omgeving van de Bemelerberg en Schiepersberg bleek dat de bermen overwegend soortenarm zijn, maar goede potentie hebben om de verschillende deelgebieden met elkaar te verbinden. Om deze verbinding te realiseren wordt in het OBN onderzoek Verkenning Herstel kleinschalige lijnvormige infrastructuur Heuvelland (Wallis de Vries et al., 2009) voorgesteld om een actieplan op te stellen waarin op basis van de aanwezige natuurwaarden en de ligging van reservaten (zoals dit Natura 2000-gebied) en tussenliggende lijnvormige elementen, aangegeven wordt welke elementen in aanmerking komen voor behoud, herstel of inrichting. In dit actieplan worden concrete adviezen en maatregelen per locatie en per beherende instantie gegeven. Wanneer er bij de gemeenten een nieuw bestek voor het bermbeheer wordt opgesteld, dan moeten deze adviezen worden meegenomen (Wallis de Vries et al., 2009). Het actieplan moet aan het begin van de eerste beheerplanperiode gemaakt worden, zodat er halverwege de eerste beheerplanperiode met het bermbeheer gestart kan worden. Provincie Limburg, gemeenten, Limburgs Landschap ILG Maatregel 4 Voor habitattype(n) en/of soort(en) Doel Locatie Toelichting Termijn Uitvoerder/voortouwnemer Financieringsmogelijkheden Strenger handhaven groeve t Rooth, Julianagroeve en groeve Blom Geelbuikvuurpad (H1193) Uitbreiding verspreiding, uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie Groeve t Rooth, Julianagroeve en groeve Blom In paragraaf 2.7 is vermeld dat wegvangen en het per ongeluk pletten van Geelbuikvuurpad een bedreiging voor deze soort is. Om deze illegale activiteiten tegen te gaan, zal er in deze groeven strenger gehandhaafd moeten worden. Met strenger handhaven zal op de korte termijn gestart moeten worden. Limburgs Landschap, Ankerpoort BV, dhr. Blom, Provincie Limburg Maatregel 5 Voor habitattype(n) en/of soort(en) Doel Locatie Toelichting Open houden kalkrotsen Mettenberg Pionierbegroeiingen op rotsbodem (H6110) Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit Westrand Mettenberg In paragraaf 2.1 is vermeld dat hier in 2008 kalkrotsen vrijgesteld zijn van

91 concept 91 Termijn Uitvoerder/voortouwnemer Financieringsmogelijkheden boom- en struikbegroeiing. Momenteel komen hier nog geen voor dit habitattype kenmerkende soorten voor. Gezien de ondergrond (kalksteen) is deze locatie wel geschikt voor dit habitattype. In de huidige situatie dreigen de kalkrotsen echter weer dicht te groeien met struik- en bosopslag. Het instellen van een begrazingsbeheer is hier, gezien de beperkte oppervlakte, niet mogelijk. Daarom moet de struik- en bosopslag hier jaarlijks machinaal of handmatig verwijderd worden om de pioniersituaties in stand te houden. Eerste beheerplanperiode Limburgs Landschap ILG Maatregel 6 Voor habitattype(n) en/of soort(en) Doel Project Natuurontwikkeling Kleine Heide Geelbuikvuurpad (H1193) Uitbreiding verspreiding, uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie Locatie Voormalig dagkampeerterrein Kleine Heide en de Bleyergrubbe Toelichting Het voormalige dagkampeerterrein wordt aangevuld met ongeveer m 3 schone specie. Hiermee wordt op het terrein een basishabitat voor de Geelbuikvuurpad (en Vroedmeesterpad) ingericht. Ook wordt 5 m 3 kalkmergel aangevoerd voor de aanleg van steenhopen (schuil- en overwinterplek) en 10 m 3 kalkhoudende specie ten behoeve van kalkrijke graslandjes. Daarmee kan het terrein als een geheel met de groeve Blom gaan functioneren en ontstaat een robuuster gebied. Door het terrein te omrasteren wordt het integraal beheersbaar in samenhang met groeve Blom. Op de zuid helling van het bosperceel sullen een viertal basishabitats voor de Geelbuikvuurpad (en Vroedmeesterpad) ingericht worden. Een basishabitat bestaat uit meerdere kleine poelen met daarbij in de directe omgeving karrensporen. Deze habitats zijn interessant als stepping stone in de verbindingsketen tussen Groeve t Rooth, de Bemelerberg en groeve Blom. Wanneer de populaties sterk groot genoeg zijn kan verbinding tussen deze gebieden op gang gebracht kunnen worden. In de Bleyergrubbe worden karrensporen aangelegd. Enkele karrensporen zullen verticaal doorsneden worden door andere karrensporen zodat zich hier een soort ondiepe poel vormt van ongeveer 50 cm diep. Deze zullen dienen als voortplantingswater. Aan de noordzijde wordt ongeveer 25 m 3 kalkmergel aangebracht worden als schuilplaats voor de padden. Het beheer van de poelen zal bestaan uit het periodiek terugzetten van de successie, zodat ze geschikt blijven als habitat voor de padden. Het voormalig dagkampeerterrein zal begraasd worden. Aanvullend zullen wandelpaden en recreatieve voorzieningen twee a drie maal per jaar

92 concept 92 Termijn Uitvoerder/voortouwnemer Financieringsmogelijkheden gemaaid worden. De aangelegde karrensporen zullen jaarlijks vernieuwd worden. Tevens zal er onderzoek gedaan worden naar de ontwikkeling van de populaties Geelbuikvuurpadden en Vroedmeesterpadden in dit terrein. Via een nul-meting in het gebied en een inventarisatie aan het einde van het derde jaar wordt inzichtelijk gemaakt in welke mate verspreiding heeft plaats gevonden. Daarnaast is er aandacht voor educatie over de waarde van dit gebied. Behalve voor de Geelbuikvuurpad heeft het project Kleine heide ook een positief effect op de ontwikkeling van vele andere soorten. Dit is om veel redenen een positieve ontwikkeling. Omdat dit niet direct te linken is aan de instandhoudingsdoelen vanuit Natura 2000 zal hier in dit Natura 2000-beheerplan echter niet op ingegaan worden. Speciale aandacht verdient nog wel het open maken van de ondergrondse Kleine Heide groeve. Hiermee wordt extra leefgebied voor vleermuizen gecreëerd. Ook dit is vanuit het oogpunt van natuurontwikkeling positief. De instandhoudingsdoelen van de Ingekorven vleermuis, Meervleermuis en Vale vleermuis betreffen echter behoudsdoelstellingen en geen uitbreidingsdoelstellingen. Daarom zal ook hier in dit Natura 2000-beheerplan niet nader op ingegaan worden. Het projectvoorstel Natuurontwikkeling Kleine Heide in te vinden in bijlage 1 Inrichting en start beheer: Eerste beheerplanperiode Verbinden populaties Geelbuikvuurpadden: Tweede beheerplanperiode Advies, beheer en exploitatie M. Blom; Bosgroep Zuid-Nederland. ILG Omgang met de Boswet In de adviesgroep is een aantal keren de vraag gesteld hoe om te gaan met de toepassing van de boscompensatie als gevolg van de Boswet bij het verwijderen van bos met het oog op de Natura 2000 doelstellingen. De provincie zal vóór de vaststelling van de beheerplannen (in de loop van 2010) een beleidslijn opstellen die er van uitgaat dat compensatie van bos verrekend kan worden met de ontwikkeling van bossen op voormalige landbouwgronden binnen de EHS zoals die is opgenomen binnen de door GS vastgestelde natuurdoelen voor de EHS. Hierover zullen dan met terreinbeheerders (zowel NB-organisaties als gemeenten en evt. particulieren) afspraken worden vastgelegd. Daarnaast bestudeert ook LNV de relatie Boswet-Natura 2000, mede in het kader van de evaluatie Groene wetten. Indien op tijd duidelijk zal de provincie de inzichten van LNV meenemen in haar eigen beleidslijn Lange termijn maatregelen Hoewel veel maatregelen al op korte termijn genomen worden zal de kwaliteitsverbetering en uitbreiding van de habitattypen Kalkgraslanden en Heischrale graslanden pas op lange termijn plaatsvinden. Uit het verleden is gebleken dat herstel van deze graslanden een zaak van de lange adem is. Herstel van het biotische milieu zal niet van de ene op de andere dag plaatsvinden. Hiervoor is langdurig begrazingsbeheer nodig. Resultaten van het nu lopende OBN onderzoek naar de effecten van plaggen

93 concept 93 op deze habitattypen zal uitwijzen wat de bijdrage van deze maatregelen aan de uitbreiding van deze habitattypen is. Aan de hand hiervan zal gekeken worden of aanvullend plagbeheer nodig is. Daarnaast moet, om de kwaliteit van Pionierbegroeiingen op rotsbodem, Kalkgraslanden en Heischrale graslanden te verbeteren, de atmosferische stikstofdepositie omlaag. Omdat dit laatste (vooralsnog) een zaak van landelijk beleid is, valt dit buiten het kader van dit beheerplan. Natuurbalans Limes Divergens BV heeft half februari 2009 bij de provincie Limburg een project voorstel ingediend voor herstel en uitbreiding van leefgebied van bedreigde soorten in, onder andere, het Mergelland. Eén van de doelen van dit project is de verbetering van leefgebieden en de ontwikkeling van een ecologische verbindingsstructuur voor soorten kenmerkend voor kalkminnende pioniergemeenschappen. De Geelbuikvuurpad en de Vroedmeesterpad worden hierbij als indicatorsoorten gebruikt. Hiervoor wordt onder andere gestreefd naar verdere ontwikkeling, uitbreiding en duurzame instandhouding van de populaties van de Geelbuikvuurpad en uitwisseling tussen de groeve Blom, de Bemelerberg, groeve t Rooth, de Julianagroeve en de Meertensgroeve (Natura gebied Geuldal) (Crombaghs & Dorenbosch in prep., 2009). Ook zal in dit project gekeken worden naar de invloed van de recent aangetroffen invasieve Balkan Groene kikker op de Geelbuikvuurpad. Het is de bedoeling dat dit project een samenwerking tussen de Stichting IKL, RAVON, het Platform Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad, het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) en het Team Invasieve Soorten van het Ministerie van LNV wordt. Hoewel dit project nog in een ontwikkelingsfase zit en er nog geen concrete maatregelen genoemd worden, lijkt het erop dat verdere uitwerking van dit project een gunstig effect zal hebben op de kwaliteit en omvang van het leefgebied van de Geelbuikvuurpadden binnen het Natura 2000-gebied Bemelerberg en Schiepersberg. Het doel is namelijk de bestaande populaties te versterken om vervolgens verbindingen tussen de populaties tot stand te brengen. Een concept versie van dit projectvoorstel is te vinden in bijlage Samenvatting In tabel 8.1 zijn voor alle habitattypen en -soorten hun doelstellingen nog een keer kort weergegeven. Ook is aangegeven of deze doelstelling te behalen is en hoe dit moet gebeuren. Habitattype/soort Doelstelling Termijn Locatie Maatregelen Pionierbegroeiingen op rotsbodem > opp. en > kwal. Kalkgraslanden > opp. en > kwal. Te halen op lange termijn Te halen op lange termijn 1: groeve Blom 2: groeve t Rooth 3: Julianagroeve 4: Mettenberg 1: Bemelerberg 2: Verlengde Bemelerberg 3: Julianagroeve 4: Schiepersberg 1,2: Huidig beheer 3: Kappen bos en instellen begrazingsbeheer (maatregel 2) 4: Verwijderen struiken bosopslag (maatregel 5) alle locaties: Actieplan bermbeheer (maatregel 3) 1,2: Huidig beheer 3,4: Kappen bos en

94 concept 94 instellen begrazingsbeheer (maatregel 1, 2) Heischrale graslanden > opp. en > kwal. Te halen op lange termijn 1: Bemelerberg 2: Verlengde Bemelerberg 3: Schiepersberg alle locaties: Actieplan bermbeheer (maatregel 3) 1,2: Huidig beheer 3: Kappen bos en instellen begrazingsbeheer (maatregel 1) Glanshaverhooilanden = opp. en > kwal. Te halen op korte termijn 1: Bemelerberg 2: Julianagroeve alle locaties: - Actieplan bermbeheer (maatregel 3) - Huidig beheer Eikenhaagbeukenbossen = opp. en = kwal. Te halen op korte termijn 1: Koelebos 2: Mettenberg 3: Bundersberg 4: Schiepersberg alle locaties: Huidig beheer Kamsalamander = opp. en = kwal. Leefgebied behoud pop. Te halen op korte termijn 1: Groeve t Rooth 2: Bemelerberg alle locaties: Huidig beheer Geelbuikvuurpad > verspreiding, > opp. en > kwal. Leefgebied > pop. Te halen op korte termijn 1: Groeve Blom 2: Groeve t Rooth 3: Julianagroeve alle locaties: -Huidig begrazingsbeheer -Beschermingsplan Vroedmeesterpad Geelbuikvuurpad -Project Natuurbalans Limes Divergens BV -Strenger handhaven (maatregel 4) 1: Project Natuurontwikkeling Kleine Heide (maatregel 6) Meervleermuis = opp. en = kwal. Leefgebied behoud pop. Te halen op korte termijn 1:Koeleboschgroeve 2:Roothergroeve 3:Cluysberggroeve 4:Gasthuisdellen alle locaties: Huidig beheer Ingekorven vleermuis = opp. en = kwal. Leefgebied behoud pop. Te halen op korte termijn 1:Koeleboschgroeve 2:Roothergroeve 3:Cluysberggroeve alle locaties: Huidig beheer

95 concept 95 Vale vleermuis = opp. en = kwal. Leefgebied behoud pop. Te halen op korte termijn Cluysberggroeve Huidig beheer Tabel 8.1 Samenvatting doelen en maatregelen

96 concept MONITORING 9.1. Verplichtingen monitoring Nederland heeft net als elke lidstaat elke zes jaar (artikel 17 Habitatrichtlijn) een monitorings- en rapportageverplichting volgens de Europese regelingen. Hierbij moet de lidstaat rapporteren over de toepassing van genomen maatregelen ter bescherming van de Natura 2000-gebieden. Vooral de effecten van deze maatregelen op de staat van instandhouding van habitattypen en -soorten, met speciale aandacht voor de prioritaire habitattypen en soorten, zijn van belang. Uitkomsten uit onderzoeken naar habitattypen en -soorten moeten uitgewisseld worden met andere lidstaten (art. 18, lid 1 Habitatrichtlijn). Monitoring is zowel een taak van het Ministerie als van de provincie. LNV is momenteel bezig (in overleg met andere betrokken partijen) met het opstellen van een Programma van Eisen met betrekking tot monitoring. Dit Programma van Eisen zal zowel voor de landelijke monitoring als voor de gebiedsgerichte monitoring (ten behoeve van de monitoringsparagraaf in het beheerplan) worden opgesteld. Hierbij wordt ook gezocht naar aansluiting bij het gezamenlijke Rijk-provincie programma "Waarborgen Natuurkwaliteit". In dat traject wordt er gewerkt aan één monitoringsprotocol dat de eisen en verplichtingen zo efficiënt mogelijk aan elkaar probeert te koppelen. In afwachting van de Programma s van Eisen is het nog onduidelijk welke verantwoordelijkheden de provincie en het Ministerie omtrent monitoring hebben. In de handreiking beheerplannen (Ministerie van LNV, 2005) staat dat het Ministerie van LNV verantwoordelijk is voor de monitoring van de staat van instandhouding van habitattypen en -soorten. De provincie is verantwoordelijk voor het monitoren van de maatregelen en de effectiviteit daarvan en veranderingen (gebruik) in en rondom het gebied. Het Ministerie zal naar verwachting een landelijke rapportage opstellen en dus niet gebiedsspecifiek ingaan op de staat van instandhouding. De rapportage moet gebeuren op basis van de huidige beschikbare gegevens. Er wordt gebruik gemaakt van landelijke verspreidingsbeelden (per habitattype en -soort). De informatie van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) over populaties van soorten en de omvang ervan worden gebruikt met een eventuele uitbreiding. De eerste algemene rapportage in het kader van de Habitatrichtlijn was in In 2013 dient opnieuw gerapporteerd te worden over de staat van instandhouding van habitattypen en -soorten op basis van de gerichte monitoring zoals beschreven in dit beheerplan. Ook hiervoor is het Ministerie van LNV verantwoordelijk Monitoring natuurwaarden Om te bepalen in hoeverre de instandhoudingsdoelen gehaald zijn, is monitoring van de habitattypen en - soorten noodzakelijk. Dit zal met een frequentie van tenminste één keer in de zes jaar gebeuren, dit vanwege de maximale looptijd van het beheerplan. In opdracht van LNV werkt Wageningen Universiteit en Research Centre (WUR) momenteel aan een algemeen monitoringsprogramma; het WOT IN. Dit betekent dat uit de verschillende onderzoeks- en monitoringsprogramma s van onder andere Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO s), terreinbeherende organisaties en overheden, één methodiek gevormd wordt in het kader van de instandhoudingsdoelen. Het WOT IN moet aansluiten op de Europese wensen en eisen.

97 concept 97 Een overzicht van de huidige monitoring van de natuurwaarden op de Bemelerberg en Schiepersberg wordt in tabel 9.1 gegeven. Daarin staat ook vermeld of er nog aanvullende monitoring nodig is. De vegetatie worden om de jaar door de provincie vlakdekkend gekarteerd. De verkregen gegevens geven een beeld van eventuele veranderingen in het terrein, die mogelijk het gevolg zijn van het gevoerde beheer of het terreingebruik. Habitattypen Pionierbegroeiingen op rotsbodem Kalkgraslanden Heischrale graslanden Glanshaverhooilanden Eiken-haagbeukenbossen Habitatsoorten Huidige monitoring Provinciale vegetatie kartering Provinciale vegetatie kartering Provinciale vegetatie kartering Provinciale vegetatie kartering Provinciale vegetatie kartering Aanvullende monitoring n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. Kamsalamander Geen structurele monitoring Jaarlijks monitoren om te kijken of soort niet uit huidig leefgebied verdwenen is. Geelbuikvuurpad Monitoring Platform Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad n.v.t. Meervleermuis Monitoring mergelgrotten Structurele monitoring zwermactiviteiten Ingekorven vleermuis Monitoring mergelgrotten Structurele monitoring zwermactiviteiten Vale vleermuis Monitoring mergelgrotten Structurele monitoring zwermactiviteiten Tabel 9.1 Monitoringsplan Natura 2000 Leden van het Platform Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad monitoren jaarlijks deze twee soorten in Limburg. Dit platform bestaat uit beleidsmakers, natuurbeschermingsorganisaties, particuliere terreineigenaren en bedrijven die een bijdrage willen leveren aan het behoud en herstel van leefgebieden van de Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad in Limburg. Resultaten van deze monitoring worden gepubliceerd in de Nieuwsbrief Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad. Jaarlijks monitoren vrijwilligers van het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg en de Zoogdiervereniging VZZ de vleermuizen in de mergelgrotten. Niet alle grotten worden jaarlijks geïnventariseerd en het gaat hier alleen om dieren, die in de grotten overwinteren en niet om zwermende dieren (Verboom, 2006). Vanaf 2001 is er op onregelmatige basis onderzoek gedaan naar

98 concept 98 zwermactiviteiten bij de ingang van de mergelgrotten. Uit deze onderzoeken blijkt dat (ingangen van) de grotten vanaf augustus gebruikt worden door zwermende vleermuizen (Dekker et al., 2008; Janssen et al., 2008). Hoewel deze onderzoeken veel informatie over het gebruik van de groeve door vleermuizen opgeleverd hebben is er momenteel geen structurele monitoring van zwermactiviteiten. Omdat bij de hierboven aangehaalde onderzoeken niet alle in dit Natura 2000-gebied voorkomende grotten geïnventariseerd zijn en er nog veel kennis over zwermende vleermuizen te vergaren is, wat de bescherming van deze soorten te goede kan komen, is het noodzakelijk om ook een structurele monitoring van zwermactiviteiten op te zetten. De ontwikkeling van de populatie Kamsalamander wordt momenteel niet gemonitord. Monitoring van deze soort is nodig om te kijken of hij niet uit het huidige leefgebied verdwijnt en of de soort in aantal toeneemt. Het laatste kan een knelpunt met de instandhoudingsdoelstelling van de Geelbuikvuurpad Evaluatie monitoring Tegen het einde van de planperiode van dit beheerplan evalueert het bevoegd gezag om te bepalen of het plan voor de volgende periode nog voldoet (Ministerie van LNV, 2005). De evaluatie gaat in op de mate van realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen en de realisatie van de maatregelen. Uit de evaluatie moet blijken of het beheerplan nog voldoet of dat het plan op onderdelen moet worden herzien. Als het plan nog voldoet kan het voor een volgende tijdsperiode van zes jaar gebruikt worden. Voor de evaluatie wordt gebruik gemaakt van de resultaten uit de monitoring, die hierboven beschreven is.

99 concept TOEZICHT EN HANDHAVING Inleiding Zonder een adequaat toezicht en handhaving kan een goede naleving en dus uitvoering van de Natuurbeschermingswet 1998 of van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn bemoeilijkt worden. Toezicht en handhaving zien zowel toe op de controle op de naleving van vergunningen als op het opsporen van en optreden (in het veld) tegen overtredingen van een aantal artikelen van de Natuurbeschermingswet Strafrecht Toezicht wordt uitgevoerd door hiertoe bevoegde ambtenaren, over het algemeen hiertoe benoemde Buitengewoon Opsporingsambtenaren (BOA s). Deze kunnen in dienst zijn bij verschillende organisaties. Deze ambtenaren zijn bevoegd op te treden in het kader van de Wet op de Economische Delicten, waaronder overtredingen van de Natuurbeschermingswet 1998 vallen. Daarmee vallen overtredingen van de Natuurbeschermingswet 1998 onder het strafrecht. Overtreders kunnen, nadat een proces verbaal is opgemaakt, dan ook rekenen op vervolging door het Openbaar Ministerie Bestuursdwang In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 kan in bepaalde gevallen bestuursdwang worden toegepast. Deze bevoegdheid is toebedeeld aan de Minister van LNV, daar waar het gaat om door hem genomen besluiten. Daarnaast kan de minister ten aanzien van deze besluiten aan GS verzoeken om op te treden. Daar waar GS bevoegd zijn om vergunning verlenen, zijn GS zelfstandig bevoegd om bestuursdwang toe te passen. In deze gevallen kan de provincie bestuursdwang uitoefenen op grond van de Provinciewet, met betrekking tot de taken waarvan zij op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 bevoegd is. Naast het toepassen van bestuursdwang biedt de Natuurbeschermingswet 1998 aan het bevoegd gezag de mogelijkheid om een aantal maatregelen te nemen ter voorkoming van schade aan natuurwaarden in een beschermd gebied. Zo kan het bevoegd gezag verleende vergunningen intrekken of wijzigen als de situatie daartoe noopt. Ook kan het bevoegd gezag maatregelen treffen om te voorkomen dat schade aan de natuurwaarden van het gebied optreed; in dergelijke gevallen zijn eigenaren verplicht deze maatregelen te tolereren. Verder kan het bevoegd gezag besluiten de toegang tot een beschermd gebied te beperken In de praktijk De Natuurbeschermingswet 1998 wordt vooral door handhavers gecontroleerd die in dienst zijn van de provincie Limburg. Jaarlijks worden door de afdeling Handhaving en Monitoring handhavingsplannen gemaakt waarin de doelstellingen voor dat jaar worden vastgelegd. Afhankelijk van de prioriteiten kan de nadruk van de handhaving gelegd worden op bepaalde wetgeving. Daarnaast kan in samenwerkingsprojecten met andere handhavingsdiensten gekozen worden voor samenwerking of koppeling van handhavingsacties. Naast geplande handhavingsprioriteiten wordt door de handhavers gereageerd op handhavingsverzoeken of meldingen van derden. Indien een melding van een mogelijke overtreding

100 concept 100 binnenkomt wordt deze opgepakt door een provinciale handhaver of door de Groene Brigade. De provincie Limburg heeft een centraal punt ingesteld waar een ieder terecht kan met mogelijke overtredingen. Milieuklachten, waaronder ook overtredingen van groene wetten zoals de Natuurbeschermingswet 1998 wordt verstaan, kunnen gemeld worden via de Milieuklachtenlijn of via de website van de provincie Limburg. Voor het toepassen van bestuursdwang en het benutten van wettelijke mogelijkheden om schade aan natuurwaarden in gebieden te voorkomen is moeilijk vooraf aan te geven of en hoe deze instrumenten ingezet worden. Het betreft in hoge mate maatwerk waarbij van geval tot geval bekeken moet worden welk instrument ingezet kan of moet worden Juridische afdwingbaarheid maatregelen P.M. wachten op standpunt LNV hierover

101 concept COMMUNICATIE Met het inzetten van instrumenten als communicatie, educatie en voorlichting kunnen verschillende doelen gediend worden. Te denken valt aan het verkrijgen van draagvlak bij een groter publiek dan de eigenaren en beheerders, voor de instandhoudingsmaatregelen die in het gebied worden uitgevoerd. Ook kan men denken aan het geven van informatie over het (internationaal) belang van het gebied, en over de ter plaatse voorkomende natuurwaarden (habitattypen, -soorten en broedvogels) in het gebied. Voor deze communicatiemaatregelen is LNV verantwoordelijk Huidige communicatie De huidige communicatie omtrent de Bemelerberg en Schiepersberg wordt door het Limburgs Landschap gedaan. Dit gebeurt via de websites en informatiepanelen. Ook verschijnen er met enige regelmaat artikelen over de Bemelerberg en de drie groeves in het Natuurhistorisch Maandblad en heeft het Limburgs Landschap een kwartaalblad Limburgs Landschap Communicatie Natura 2000 Het Europese project Natura 2000 staat voor unieke natuurgebieden. In alle 162 gebieden in Nederland worden natuurwaarden behouden en/of versterkt. Ze staan daarmee de komende jaren volop in the picture. De Bemelerberg en Schiepersberg is een van deze natuurparels. Om de Natura 2000-doelen op een zo transparant mogelijke wijze te kunnen verwezenlijken, stelt Provincie Limburg zich ten doel om de werkzaamheden die voortkomen uit dit beheerplan in alle openheid te communiceren met direct betrokken partijen, zoals beheerders, grondeigenaren, het waterschap etc. Daarnaast is het ook van belang belangengroepen (boeren- en natuurorganisaties) en het bredere publiek (bewoners,/recreanten) te informeren over bereikte resultaten. In dit beheerplan is het vooral belangrijk om na te denken over de vorm van en de communicatiemiddelen die ingezet worden bij de uit te voeren maatregelen, omdat deze tot weerstand bij de plaatselijke bevolking kunnen leiden. Het is vooral nodig dit in te zetten bij maatregelen die in het oog springen, zoals het verwijderen van bomen, en het aanleggen van poelen Communicatie per maatregel In dit beheerplan worden het kappen van bomen en het aanleggen van poelen en basishabitats voor de Geelbuikvuurpad als maatregelen genoemd, waar omwonende, bezoekers en andere partijen bezwaar tegen kunnen hebben Kappen van bomen Kappen van bomen is nodig om de Pionierbegroeiingen op rotsbodem, Kalkgraslanden en het mozaïek van Kalkgraslanden en Heischrale graslanden uit te breiden. Deze ingreep blijft een gevoelige zaak bij veel recreanten. Belangrijk is het publiek met vragen of opmerkingen te overtuigen dat het om het beheer en de bescherming van zeldzame, waardevolle habitattypen en -soorten gaat Aanleggen poelen en basishabitats Geelbuikvuurpad Deze maatregel zal in het kader van het Beschermingsplan Vroedmeesterpad en Geelbuikvuurpad uitgevoerd worden. Op lange termijn zal eventueel ook het door Natuurbalans Limes Divergens

102 concept 102 BV voorgestelde project voor herstel en uitbreiding van leefgebied van bedreigde soorten hieraan meewerken. Zowel in beschermingsplan als in het projectvoorstel wordt aandacht besteed aan het samenwerken met lokale belangenorganisaties en omwonenden. Deze worden actief bij de projecten betrokken, waardoor er gerekend kan worden op voldoende draagvlak.

103 concept FINANCIERING In dit hoofdstuk worden mogelijkheden aangereikt om de beoogde maatregelen te financieren. Een aantal belangrijke subsidiemogelijkheden worden kort beschreven Provinciale subsidies Provinciale subsidieverordening Inrichting Landelijk Gebied Limburg Alle mogelijkheden voor de inrichting van het landelijk gebied zijn opgenomen in deze Subsidieverordening. De voor de beheerplannen van belang zijnde onderdelen zijn te vinden in de bijlage van deze verordening. Van deze bijlage zijn de hoofdstukken 4, 5.1 en 6 van belang. Hierin staan de mogelijkheden voor natuur, landschap en water beschreven. Deze subsidieverordening is te vinden op de provinciale website 3. Ook staan onder platteland in uitvoering de verschillende (beleids-) plannen, programma s en wetten beschreven die van toepassing zijn of waar naar verwezen wordt in de verordening Investeringsbudget Landelijk Gebied Het Investeringsbugdet Landelijk Gebied (ondergebracht in het Groenfonds) bevat de budgetten, die horen bij de doelstellingen van de Agenda Vitaal Platteland (AVP) en het bijbehorend Meerjaren Programma. Het is een bundeling van procedures, subsidies en budgetten voor het bevorderen van een integrale inrichting en aanpak van het platteland. Alle gebiedsgerichte rijksdoelen uit het Meerjaren programma Vitaal Platteland worden via het ILG uitgevoerd. De volgende thema s zijn in het ILG ondergebracht: - natuur (waaronder de ecologische hoofdstructuur); - recreatie (onder meer recreatie om de stad); - landschap; - landbouw; - milieu; - de reconstructie van de zandgebieden. Rijksoverheid, Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeente (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW) hebben samen afspraken gemaakt over een nieuwe (bestuurlijke) samenwerking en de wijze waarop het beschikbare geld voor het platteland wordt verdeeld. Kern van het ILG is dat elke provincie zelf afspraken maakt met de rijksoverheid over de doelen die over zeven jaar bereikt moeten zijn. Provincie en rijksoverheid leggen deze afspraken en de bijbehorende budgetten voor een periode van vijf of zeven jaar vast in een convenant. De provincies regisseren de uitvoering van de regionale plannen. In overleg met de gemeenten en waterschappen verdelen zij het beschikbare budget over de regio s Programma beheer In de provinciale subsidieregelingen (agrarisch) natuurbeheer (SN en SAN) kunnen subsidies worden verkregen voor de inrichting en het beheer van natuurgebieden en agrarische terreinen. Ook kan subsidie verkregen worden voor het omzetten van landbouwgrond naar natuur, de functieverandering. Dit is doorgaans 80 tot 85% van de waardedaling van de grond, afhankelijk van de getaxeerde waarde van de

104 concept 104 grond. Deze subsidie kan aangevraagd worden bij Dienst Regelingen. Dienst Regelingen zorgt voor de uitvoering van de provinciale regelingen SN en SAN. Staatsbosbeheer kan geen aanspraak maken op Programma Beheer. De financiering van het beheer op hun terreinen loopt via het beheerbudget dat zij van LNV krijgen Europese subsidieregelingen POP2 Het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP2) is een Europees subsidieprogramma dat gericht is op: de versterking van de concurrentiekracht van de land- en bosbouwsector; het verhogen van de kwaliteit van natuur en landschap; de verbetering van de leefbaarheid op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie. Het POP2-programma is het vervolg op POP1, Het maakt onderdeel uit van het Investeringsbudget Landelijk Gebied en het provinciaal Meerjarenprogramma Plattelandsontwikkeling (PMJP). Het POP2 bestaat uit drie 3 assen. Voor de natuurbescherming is vooral as 2 van belang. As 2 heeft als doel het verhogen van duurzaam gebruik van landbouwgrond. Beheerders van landbouwgrond worden gestimuleerd om hun land dusdanig te beheren dat natuur, milieu, landschap en klimaat er baat bij hebben. Verder wordt het verbeteren van de milieu- en watercondities ten behoeve van de natuurdoelen gestimuleerd, moet het POP2 bijdragen aan het behoud en de versterking van de waardevolle cultuurlandschappen en een bijdrage leveren aan de klimaatsverbetering. Voor de subsidiëring van de Natura 2000-maatregelen zullen voornamelijk in het kader van as 2 van het POP2 projecten ingediend worden. De provincie Limburg heeft de mogelijkheden die het POP biedt opgenomen in de Provinciale subsidieverordening inrichting landelijk gebied, die in paragraaf 12.1 is beschreven. Op 3 staan, onder het hoofdstuk documenten, alle formulieren met betrekking tot het aanvragen van subsidie LIFE+ De subsidies van het LIFE+-programma zijn bestemd voor: nationale, regionale en lokale overheden; internationale en private organisaties en non-gouvernementele organisaties (ngo s). LIFE+ bestaat uit drie onderdelen te weten: Natuur en Biodiversiteit; Milieubeleid en Bestuur en Informatie en Communicatie. De algemene doelstelling van LIFE+ is bij te dragen aan de uitvoering, actualisering en ontwikkeling van het communautaire milieubeleid en de communautaire milieuwetgeving met inbegrip van de integratie van het milieu in de andere beleidssectoren en aldus bijdragen tot duurzame ontwikkeling.

105 concept 105 Verder zijn er specifieke doelstellingen gesteld voor de verschillende onderdelen van LIFE+. Onderstaande doelstellingen zijn gesteld voor LIFE+ Natuur en Biodiversiteit. Bijdragen aan de uitvoering van communautair beleid en wetgeving over natuur en biodiversiteit in het bijzonder de Vogel- en Habitatrichtlijn en de verdere ontwikkeling en uitvoering van het Netwerk Natura 2000; Bijdragen aan de consolidering van de kennisbasis voor de ontwikkeling, beoordeling, monitoring en evaluatie van communautair beleid en wetgeving over natuur en biodiversiteit; Ondersteuning van het ontwerpen en de uitvoering van beleidbenaderingen en instrumenten voor monitoring en evaluatie van de kwaliteit en kwantiteit van de natuur en de biodiversiteit en de factoren milieudruk en reactiemechanismen die hun beïnvloeden. Met name voor de verwezenlijking van de doelstelling om de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen voor 2010 en de bedreiging van de klimaatsverandering op de natuur en de biodiversiteit; Zorgen voor ondersteuning van een beter milieubestuur, met brede participatie van de belanghebbende partijen in het overleg over en de uitvoering van beleid en wetgeving inzake natuur en biodiversiteit. Een LIFE+ project voldoet aan de volgende criteria: is gericht op demonstratie, best practice of innovatie; heeft een looptijd tussen de twee en vijf jaar; heeft minimaal één aanvrager (aangeraden wordt met niet meer dan vijf partners een voorstel in te dienen); bevat geen fundamenteel onderzoek; voert het project uit binnen het grondgebied van de lidstaten; heeft een projectvoorstel dat niet in aanmerking komt voor andere Europese financierings-instrumenten. De Europese Commissie heeft een voorkeur voor grootschalige en ambitieuze LIFE+ voorstellen met een gemiddelde begroting van rond de twee miljoen euro. Daarnaast gaat 50% van het Europese LIFE+ budget naar projecten binnen de Natuur en Biodiversiteit pijler. Ook wordt er bij de selectie gestreefd om 15% van het totale LIFE+ budget te reserveren voor transnationale projecten.

106 concept Referenties - Al, E.J. & Jagt, J.L., van der, Criteria voor A-locaties bos. Werkdocument IKC Natuurbeheer nr. W-76. IKC Natuurbeheer. Wageningen. - Bobbink, R. & Willems, J.H., Preadvies Kalkgraslanden. Expertisecentrum LNV, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Rapport OBN-16, Ede/Wageningen, Bosman, W. & Crombaghs, B., De Vroedmeesterpad en Geelbuikvuurpad in Limburg. Onderzoek uitgevoerd in het kader van: Beschermingsplan Vroedmeesterpad en Geelbuikvuurpad. Ecologisch adviesbureau Groenlanden & Adviesbureau Natuurbalans/Limes Divergens, Ministerie van LNV, afdeling EC-LNV. Ooij, Nijmegen. - Bosman, W. & Crombaghs, B., De Geelbuikvuurpad in Limburg in Een onderzoek naar populatieomvang en voortplantingssucces in de laatste leefgebieden. Stichting RAVON, Natuurbalans Limes Divergens BV, Nijmegen. In opdracht van Stichting IKL. - Broek, van den, T. & Tilmans, R.A.M., De herpetofauna in de Limburgse mergelgroeven. Perspectieven voor pioniersoorten. Natuurhistorisch maandblad, jaargang 93, april. Maastricht. - Crombaghs, B. & Blom, M., Agrarisch natuurbeheer met geiten en landvarkens voor het beheer van groeves, een reëel alternatief? Eindrapport, Natuurbalans Limes Divergens BV, Nijmegen & Advies, Beheer & Exploitatie M. Blom, Berg en Terblijt. - Crombaghs, B. & Dorenbosch, M., 2009 in prep. Biodiversiteit in Limburg. Een projectvoorstel voor herstel en uitbreiding van leefgebied van bedreigde soorten in Noord- en Midden-Limburg en het Mergelland. Natuurbalans Limes Divergens BV, Nijmegen. - Crombaghs, B & de Goeij, S., Het beschermd natuurmonument groeve t Rooth te Margraten. Beheersplan Bureau Natuurbalans Limes Divergens BV, Nijmegen. - Decleer, K., Europees beschermde natuur in Vlaanderen en het Belgisch deel van de Noordzee. Habitattypen / Dier- en plantensoorten. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. - Dekker, J.J.A., Limpens, H.J.G.A. & de Bruijckere, E.T.C., Vleermuis zwermlocaties in Limburg. Beschermingsmaatregelen naar aanleiding van inventarisaties in VZZ rapport Zoogdiervereniging VZZ, Arnhem. - Delnooz, S., Terlingen, A., De cultuurhistorische waarde van de gangenstelsels in de Bemelerberg. Natuurhistorisch maandblad, themanummer De Bemelerberg. Een bundel artikelen over de natuur- en cultuurhistorische betekenis van een droog schraal-reservaat in Zuid-Limburg. Reeks 34, aflevering Dobben, van H. & Hinsberg, van, A., 2008 Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en Natura 2000-gebieden. Alterra-rapport Alterra, Wageningen. - Felder, W.M., De geologie van de Bemelerberg. Natuurhistorisch maandblad, themanummer De Bemelerberg. Een bundel artikelen over de natuur- en cultuurhistorische betekenis van een droog schraal-reservaat in Zuid-Limburg. Reeks 34, aflevering Gemeente Maastricht, Bestemmingsplan Terraspark/Ambijerveld. Maastricht - Gemeente Margraten in ontwerp, Ontwerp bestemmingsplan Buitengebied Margraten. Margraten

107 concept Gemeente Valkenburg aan de Geul, Bestemmingsplan Buitengebied Valkenburg aan de Geul. Valkenburg aan de Geul - Hillegers, H., De geschiedenis van de vegetatie en de functionele betekenis van de Bemelerberg. Natuurhistorisch maandblad, themanummer De Bemelerberg. Een bundel artikelen over de natuur- en cultuurhistorische betekenis van een droog schraal-reservaat in Zuid-Limburg. Reeks 34, aflevering Hillegers, H., Herstelbeheer van kalkgrasland op de Bemelerberg (2). Natuurhistorisch maandblad, jaargang 86, augustus. Maastricht. - Huntjens, J. & Ovaa, A., Ontwikkelingen in groeve t Rooth. Kansen voor natuur en recreatie in een in exploitatie zijnde mergelgroeve. Natuurhistorisch maandblad, jaargang 93, april. Maastricht. - Janssen, J.A.M. & Schaminée, J.H.J., Europese Natuur in Nederland, Habitattypen. KNNV Uitgeverij, Utrecht. - Janssen, J.A.M., & Schaminée, J,H.J., Europese Natuur in Nederland. Soorten. KNNV Uitgeverij, Utrecht. - Janssen, R., van Schaik, A.J., Kranstauber, B., Dekker, J.J.A., Zwermactiviteit van vleermuizen in het najaar voor kalksteengroeven in Limburg. Rapport Zoogdiervereniging VZZ, Arnhem. - Kapsenberg, F.P., Bosbeleid in Limburg. Onderzoek waardevolle bossen. Provincie Limburg, Maastricht. - Klein Gebbink & Brunt, in prep. Stikstof en Natura In opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur & Voedselkwaliteit. Wing, Wageningen. - Lenders, A.J.W. & van den Broek, T.G.Y., Geelbuikvuurpad. In: J.E.M. van der Coelen (red.). Verspreiding en ecologie van amfibieën en reptielen in Limburg. Natuurhistorisch Genootschap in Limburg, Stichting RAVON; Maastricht, Nijmegen. - Lenders, A.J.W., Beschermingsplan Vroedmeesterpad en Geelbuikvuurpad Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, s Gravenhage. - Ministerie van LNV, Handreiking Beheerplannen Natura 2000-gebieden. Den Haag. - Ministerie van LNV, 2006a. Ontwerp aanwijzingsbesluit. Den Haag. - Ministerie van LNV, 2006b. Natura 2000 doelendocument, Samenvatting. Ando bv Den Haag. - Ministerie van LNV, Informatiemap Steunpunt Natura 2000, Ede. - Ministerie van LNV, 2008a (ongepubliceerd). Profielendocument. Ministerie van LNV, Den Haag. - Ministerie van LNV, 2008b. Preadvies hellingbossen in Zuid-Limburg. Rapport Directie Kennis nr. 2008/094-O. Ede - Natuurbalans - Limes Divergens BV & Stichting RAVON, Beschermingsplan vroedmeesterpad & geelbuikvuurpad in Limburg PLATFORM GEELBUIKVUURPAD EN VROEDMEESTERPAD. Natuurbalans - Limes Divergens BV & Stichting RAVON, Nijmegen - Noorbeek, E., Presentatie van het Planbureau voor de Leefomgeving over herkomst van atmosferische stikstofdepositie. Gehouden op 5 juni 2008 tijdens de tweede Gebiedsbijeenkomst Ammoniakaanpak Peel.

108 concept Orbons, J., Inventarisatie van de ingangen van onderaardse kalksteengroeven in Nederland Januari 2005, Maastricht - Peters, B., Verschoor, G., Lejeune, M., Mergelgroeven in Zuid-Limburg. Ligging en kenmerken. Natuurhistorisch maandblad, jaargang 93, april. Maastricht. - Platform Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad, Beschermingsplan Vroedmeesterpad & Geelbuikvuurpad in Limburg Natuurbalans Limes Divergens BV & Stichting RAVON, Nijmegen. - Provincie Limburg, Bosnota Limburg. Maastricht. - Provincie Limburg, Nota Natuur en Landschapsbeheer Een kader voor samenwerking en tijdige realisatie van natuurdoelen, Maastricht - Provincie Limburg, 2002a. Stimuleringsplan Natuur, Bos en Landschap. Tevens Natuurgebieds-, Landschapsgebieds- en Beheersgebiedsplan. Zuid-Limburg-Zuid, Maastricht. - Provincie Limburg, 2002b. Beleidsnota uitvoering Flora- en Faunawet, Maastricht - Provincie Limburg, 2007a. Landschapsvisie Zuid-Limburg. Maastricht - Provincie Limburg, Besluit uitbreiding groeve t Rooth. Ontgrondingsvergunning, nummer 2001/ Maastricht. - Rijk, de, S. & Doomen, A., Gedragscode Flora- en Faunawet voor drinkwaterbedrijven. KIWA, Nieuwegein - Smits, N.A.C., Bobbink, R., Willems, J.H., Schaminée, J.H.J., Evaluatie van een kwart eeuw schapenbegrazing op de Bemelerberg. Natuurhistorisch maandblad, jaargang, 96, april. Maastricht. - Steunpunt Natura 2000 & ARCADIS, Quick scan bestaand gebruikt & Natura Sectornotities. - Stichting het Limburgs Landschap, Beheersplan district zuid Stortelder, A.H.F., Schaminée, J.H.J., Homme;, P.W.F.M., De vegetaties van Nederland. Deel 5. Plantengemeenschappen van ruigten, struwelen en bossen. Opulus press, Leiden. - Verboom, B., Winterverblijven voor vleermuizen in Limburg. VZZ rapport Zoogdiervereniging VZZ, Arnhem. - Verschoor, G., Damsma, H., Wortel, L., Aendekerk, M., Keulen, J., De Julianagroeve. Ontwikkeling van de flora in een vijftig jaar verlaten kalksteengroeve. Natuurhistorisch maandblad, jaargang 93, april. Maastricht. - Wallis de Vries, M., Boesveld, A., Bosman, W., Reemer, M., Regelink, J., Rossenaar, A.J,. Schaminée, J., Veling, K., Verkenning Herstel kleinschalige lijnvormige infrastructuur Heuvelland. Directie Kennis, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Rapport DK nr. 2009/dk110-O. Ede, Weeda, E.J., Schaminée, J.H.J., van Duuren, L. met medewerking van Hennekens, S.M., Hoegen, A.C., Jansen, A.J.M., Atlas van Plantengemeenschappen in Nederland. Deel 2: Graslanden, zomen en droge heiden. KNNV Uitgeverij, Utrecht, Weeda, E.J., Schaminée, J.H.J., van Duuren, L. met medewerking van Hennekens, S.M., Hoegen, A.C., Jansen, A.J.M., Atlas van Plantengemeenschappen in Nederland. Deel 4: Bossen, struwelen en ruigten. KNNV Uitgeverij, Utrecht, Willems, J.H. & Brouns, A., Schraal hellinggrasland het Hoefijzer te Bemelen. Een botanische evaluatie van 24 jaar natuurbeheer. Natuurhistorisch maandblad, jaargang 94, mei. Maastricht.

109 concept Wing & IAR (red.), Eindvies Plan van aanpak reductie ammoniakdepositie op de Peelvenen. Einddocument. In opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Wing, Wageningen. Websites: - 1) asp 2) 3)

110 concept 110 Bijlage 1 Natuurontwikkeling Kleine Heide Natuurontwikkeling Kleine Heide November 2008 In samenwerking met: Advies, beheer en exploitatie M. Blom Valkenburgerstraat BL Berg Opdrachtnemer Bosgroep Zuid-Nederland Huisvenseweg VD Heeze Postbus AC Geldrop t (040) f (040)

111 concept 111 Natuurontwikkeling Klein heide Terblijt Een samenwerkingsverband tussen: Gemeente Valkenburg aan de Geul Provincie Limburg Bosgroep Zuid Nederland u.a. Advies Beheer & Exploitatie M. Blom Waterschap Roer en Overmaas Ondernemers en bewoners van Berg en Terblijt M. Blom en D. Frissen November 2008 Samen werken aan een vitale keten van natuur, historie en cultuur waarbij herstel en uitbreiding van flora en fauna leidt tot een waardevol gebied voor bedreigde diersoorten, bewoners en bezoekers. Inhoudsopgave

112 concept 112 Inhoudsopgave 4 Samenvatting Leefgebied Kleine heide 5 Inleiding 6 Huidige situatie 7 Uitvoering en toekomstige situatie 8 Planning 13 Documentenlijst 14 Bijlage 1: Nulmeting gebied 15 Bijlage 2: Kostenraming Natuurontwikkeling Kleine Heide 17

113 concept 113 Samenvatting Leefgebied Kleine heide Algemeen Eigenaar: Dhr. Blom, gemeente Valkenburg Terrein: Kleine Heide, Berg en Terblijt Oppervlakte: 6.5 ha In samenwerking met: Waterschap Roer en Overmaas, Platform Geelbuikvuurpad Startdatum: Einddatum: Doelstelling Ontwikkeling van dagbouwmergelgroeve naar natuurterrein. Vergroting leefgebied en expansie begrazingsexperiment. Doelsoorten De natuurontwikkeling in de groeve verloopt bijzonder positief. Sinds de herinrichting komen er in het terrein bedreigde diersoorten voor die voorheen niet hier bekend waren. Daarnaast blijft het pionierstadium gehandhaafd door de inzet van grazers (varkens en geiten) en neemt de diversiteit van flora en fauna toe. Zo goed zelfs dat het natuurgebied met hoge ecologische waarden uitgebreid zou kunnen worden met de aan de groeve grenzende Kleine Heide, de Oevergrubbe en de Bleyergrubbe. Op zonbeschenen hellingen wordt leefgebied ingericht voor planten en diersoorten gebonden aan schrale hellingdelen en kalkgrasland. Het terrein wordt versterkt door het aanleggen van basishabitats voor de geelbuikvuurpad en de vroedmeesterpad. Het terrein fungeert daarmee als steppingstone tussen leefgebied van Noordelijke Geuldal en Bemelerberg en Groeve t Rooth. In het verlengde van dit droogdal, de Bleyergrubbe, liggen nog enkele basishabitats. Er wordt een ontwikkelingsketen van beschermde leefgebieden ingericht. In het verleden werd in de helling in onderaardse groeven mergel als blokken gedolven. Van deze mergelblokken werden bouwstenen gezaagd waarmee huizen werden gebouwd. Een groeve-ingang is in het terrein aanwezig, maar deels overgroeid en dichtgeslibd. Deze onderaardse groeven zijn als overwinteringsbiotoop voor vleermuizen van belang. Onderdeel van het project is het heropenen en consolideren van dit biotoop. Maatregelen Uitbreiden begrazingseenheid Maken voortplantingsbiotopen Heropenen ingang groeve Voorlichting door middel van persberichten / excursie

114 concept 114 Inleiding Op 1 november 2005 is de voormalige mergelgroeve Blom officieel geopend als natuurgebied. In de groeve zijn maatregelen getroffen om bedreigde diersoorten zoals de geelbuikvuurpad en de vroedmeesterpad tot verdere ontwikkeling te laten komen. Middels een beheerexperiment wordt de natuurontwikkeling gemonitord en wordt onderzocht hoe de pioniermilieus gehandhaafd kunnen blijven. De natuurontwikkeling in de groeve verloopt bijzonder positief, niet alleen ontwikkelen zich de bedreigde diersoorten, ook het pionierstadium blijft gehandhaafd en de diversiteit van flora en fauna neemt toe. Zo goed zelfs dat het natuurgebied met hoge ecologische waarden uitgebreid zou kunnen worden met de aan de groeve grenzende Klein Heide, de Oevergrubbe en de Bleyergrubbe. Deze gebieden zijn in eigendommen van de gemeente Valkenburg aan de Geul en het Waterschap Roer en Overmaas. De grote behoefte aan uitbreiding van leefgebieden voor beschermde diersoorten en de gunstige omstandigheden hiervoor in het gebied Klein heide zijn voor Advies, Beheer en Exploitatie M. Blom en Bosgroep Zuid Nederland aanleiding geweest voor het opstellen van een plan met een gebiedsgerichte aanpak voor natuurontwikkeling, herstel van cultuurhistorische waarden in combinatie met educatie, beheer en uitbreiding van wandelmogelijkheden. Vanuit deze gedachte hebben beide organisaties een onderzoek gedaan naar de natuurwaarden en de cultuur historie van het gebied Klein heide/ Oevergrubbe/ Bleyergrubbe en inrichtingsvoorstellen gedaan aan de gemeente Valkenburg aan de Geul. Zowel op landkaarten als tijdens gesprekken met omwonende blijkt dat er in het betreffende gebied een veel gebruikte wandelweg is vervallen. Herstel hiervan zou passen in de historie van het gebied en invulling geven aan het verzoek van vele bezoekers en bewoners in het gebied om het wandelgebied Klein heide te koppelen aan het bestaande wandelgebied met Bemelen. Rekening houdend met de bepalingen van flora en faunawet en de subsidieverordening zullen de werkzaamheden uitgevoerd worden. Als resultaat van de voorbereidende gesprekken en overleg is dit projectplan uitgewerkt om deze inrichting gerealiseerd te krijgen. Huidige situatie De gemeente Valkenburg aan de Geul is eigenaar van een bosperceel gelegen aan de zuidzijde van de Klein heideweg. Het perceel staat bij het Kadaster vermeldt met Gemeente Valkenburg (L), Sektie K, nummer Naast bos maakt ook de openbare weg, genaamd Klein heideweg onderdeel uit van het perceel. Aan de noordzijde bevindt zich een voormalig dagkampeerterrein, dit grenst aan het perceel aan het natuurgebied groeve Blom en aan de zuidzijde aan weilanden met de kadastrale nummers 3244 en 239. Aan de westzijde grenst het perceel aan een helling weide, kadastraal bekend als Gemeente Valkenburg (L), Sektie K, nummer 193. Aan de zuid -zijde van het perceel stroomt de Bleyergrubbe, deze voert in tijden van hevige neerslag overtollig water af uit Terblijt richting Bemelen. De stroom is beperkt omdat er meerdere waterbuffers zijn ingericht in het stroomgebied van de grubbe. De Bleyergrubbe en het daaraan grenzende weiland is eigendom van het Waterschap Roer en Overmaas. Het weiland staat bij het Kadaster geregistreerd als: Gemeente Valkenburg (L), Sektie K, nummer 239. Beiden percelen bevinden zich in de EHS en in het Natura 2000 gebied Bemelerberg en Schiepersberg. De zonbeschenen zuid - helling is uitermate geschikt voor het aanleggen van een basishabitat voor de geelbuikvuurpad en de vroedmeesterpad. Beiden soorten staan vermeld op de rode lijst van beschermde diersoorten. In het natuurgebied groeve Blom komen beide diersoorten voor, in het verlengde van de Bleyergrubbe liggen nog enkele basishabitats. De locatie is daarom bijzonder geschikt als stepping stone in de ontwikkelingsketen van deze beschermde diersoorten. Daar komt nog bij dat er nog meerdere natuurontwikkelingsplannen zijn in het eerder omschreven gebied. In de crisisjaren hebben de toenmalige bewoners van Terblijt mergelblokken uitgezaagd om

115 concept 115 zo te voorzien in inkomsten. Hierdoor is onder de Klein heide een ondergrondse kalksteengroeve ontstaan. Samen met de heer John Bergsteijn is onderzoek gedaan naar de locatie van de groeve en de ermee verbonden historie. Bij de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van deze ondergrondse kalksteengroeve. De ingang is bedolven onder grond en dient afgesloten te blijven totdat onderzoek mogelijk is naar de stabiliteit van de gangen. Het weiland dat grenst aan de Bleyergrubbe was rond 1931 het voetbalterrein van de Rooms Katholieke voetbalclub Victoria van Terblijt. Nog steeds leeft in de dorpen van Terblijt en Berg de historie van deze club met vele prominenten van bekende families. In het weiland was vroeger een wandelpad aanwezig waar de bewoners van Terblijt gebruikt van maakten om naar de kerk te gaan en om inkopen te doen in het kerkdorp Berg. In de middeleeuwen bevond zich op dezelfde plek als het voormalige wandelpad een belangrijke verbindingsweg naar Bemelen. Uitvoering en toekomstige situatie Inrichting Het voormalige dagkampeerterrein wordt aangevuld met ongeveer m3 schone specie. Hiermee wordt op het terrein een basishabitat voor de geelbuikvuurpad en de vroedmeesterpad ingericht. Vijf m3 kalkmergel wordt aangevoerd voor de aanleg van steenhopen (schuil en overwinterplek) en 10 m3 kalkhoudende specie ten behoeve van kalkrijke hellinggraslandjes. Daarmee kan het terrein als een geheel met de groeve Blom gaan functioneren en ontstaat als invulling van Natura 2000 een robuuster gebied. Door het aanleggen van een grondlichaam en het aanbrengen van een bodemverdichting wordt het terrein geschikt als voortplantingplek voor amfibieën. Hierbij ontstaat er in het terrein een laagte met een cluster van ondiepe watertjes. Door het terrein te omrasteren wordt het integraal beheersbaar in samenhang met de groeve Blom. Hiervoor wordt een vergelijkbaar raster om het terrein gezet, over een lengte van 225 meter. Met een tweetal poortjes blijft het gebied voor recreanten toegankelijk. Op termijn zou het terrein samen met aan de zuidzijde gelegen helling van de Klein heide en de Bleyergrubbe beheert kunnen worden. Een wandelpad zal de bezoekers leiden over de volle breedte van het perceel, daarbij leidt dit langs een picknickvoorziening. Het pad gaat aansluiten op het wandelpad in de voormalige kalkmergelgroeve Blom. Een informatiebord maakt bezoekers wegwijs en informeert over de historie en natuurwaarden van het gebied. De bestaande beplanting blijft goeddeels bewaard of wordt indien hinderlijk voor het grondwerk tijdelijk verplant. Voor de exacte situering van de inrichting zijn in het terrein aanwezige kabels en leidingen nog in kaart te brengen. Op de zonbeschenen zuid helling van het bosperceel zullen een viertal basishabitats voor de geelbuikvuurpad en de vroedmeesterpad ingericht worden. De nieuw aan te leggen basishabitats zijn interessant als stepping stone in de verbindingsketen. Een basishabitat bestaat uit meerdere kleine poelen met daarbij in de directe omgeving karrensporen. De poelen zullen dienen als verblijfwateren, de diepere karrensporen als voortplantingswateren. Rondom de poelen wordt ongeveer 15 m3 grove kalkmergel gedeponeerd, welke dienst zullen doen als schuilplaats voor de padden. Voor de poelen is het nodig dat de ondergrond verhard en verdicht wordt door er enerzijds met kracht van de bak van een dieplader de bodem aan te stampen en anderzijds door er met zwaar materieel op luchtbanden vaak over heen te rijden. Deze aanleg is gebaseerd op een in Duitsland met succes beproefde aanlegmethode. Tussen de grubbe en de diepste poelen (50 tot 75 cm) wordt een stevige wand gehandhaafd om te voorkomen dat beiden in elkaar opgaan. Hiervoor zal ongeveer 10 m3 silex worden aangevoerd en in de wand worden verwerkt. Bij veel waterdoorvoer van de grubbe zal water naar de poelen en de daarom heen gelegen plas draslocaties kunnen lopen. De poelen worden gevoed met voldoende regenwater dat van de helling uit het bos, de (met grind) verharde landweg en de hellingweide stroomt.

116 concept 116 In het stroomgebied van de Bleyergrubbe (deels regenwaterbuffer) worden karrensporen aangelegd. Enkele karrensporen zullen verticaal doorsneden worden door andere karrensporen zodat zich hier een soort ondiepe poel vormt van ongeveer 50 cm diep. Deze zullen dienen als voortplantingswater. Aan de noordzijde wordt ongeveer 25 m3 kalkmergel aangebracht, deze dienen als schuilplaats voor de padden en zal een belangrijke bijdrage gaan leveren aan de typische kalkbegroeiing zoals wondklaver, wilde marjolein en betonie. De voormalige ingang van de ondergrondse groeve wordt geopend en voorzien van deugdelijk hang en sluitwerk zodat ongewenst bezoek voorkomen wordt en de veiligheid is gegarandeerd. Afhankelijk van de kwaliteit van de groeve wordt bekeken of deze blijvend kan worden opengesteld, of enkel voor natuurwaarden wordt ingericht. Inrichting en beheer van de groeve vindt plaats in overleg met Studiegroep Onderaardse Kalksteengroeven en de Stichting Ir. D.C. van Schaïk en staan positief tegenover herstel van de groeve. Zij zullen voorafgaand aan het opstellen van een uitvoeringsplan geconsulteerd worden over de wijze van uitvoering. Hierbij wordt aangehaakt bij de elders in het Heuvelland geconsolideerde groeve-ingangen. De recreanten en toeristen kunnen kennis nemen van de historie van de ondergrondse groeve door de aanleg van een wandelpad met een informatiebord aan de ingang. Dit voetpad loopt vanaf de Klein heideweg onderlangs het hellingbosje in westelijke richting naar de Muntweg. De contouren van het voormalige voetbalveld worden in het terrein middels gekleurde palen aangegeven, tevens zal een informatiebord geplaatst worden. Beheer Uit de jarenlange ervaring blijkt dat het inrichten van basishabitats voor de geelbuikvuurpad en de vroedmeesterpad beperkt blijft in haar effect als er geen structureel beheer is geregeld. Poelen groeien en/of slibben dicht of spoelen uit waardoor deze onbruikbaar worden voor de voortplanting en als foerageergebied. Door jaarlijks een deel van de poelen terug te zetten in een pionierfase blijven ze als biotoop in stand. Tegen geringe kosten kunnen de poelen met karrensporen hun waarde blijven behouden. Het beheer zal ondergebracht worden bij de Stichting de Heerlijkheid Mergelland io en zal worden begeleid en deels aangestuurd door een ecoloog van de Bosgroep Zuid Nederland. Het beheer van het voormalige dagkampeerterrein Gelet op de ligging van het terrein direct grenzend aan de voormalige groeve Blom kan hiermee een integraal samenhangend natuurterrein worden ingericht. Doordat de groeve begraasd wordt kunnen de grazers ook het dagkampeerterrein mee beheren. Aanvullend worden de wandelpaden en de recreatieve voorzieningen twee a drie maal per jaar kleinschalig vrij gemaaid. Vanwege de vuilaantrekkende werking van afvalbakken worden in het toekomstige natuurterrein geen voorzieningen aangebracht. Zwerfvuil wordt waarnodig verzameld. Het voortplantingswater voor de geelbuikvuurpad wordt jaarlijks in een pionierfase teruggezet. Zo mogelijk gebeurd dit machinaal, mits het terrein qua inrichting bereikbaar blijft ingericht. Door handmatige opschoning worden gedurende het seizoen overmatige kruiden verwijderd. Beheer bosperceel met poelen Het terrein zal onder toezicht en controle staan van de Stichting de Heerlijkheid Mergelland io, die er op toeziet dat de natuur beschermd wordt en dat de geelbuikvuurpad en de vroedmeesterpad zich positief ontwikkeld. In de praktijk betekent dit dat er in de periode april september bijna wekelijks wordt gecontroleerd. Om te voorkomen dat de pioniermilieus verdwijnen is het noodzakelijk dat er regelmatig gemaaid of begraasd wordt. Begrazen is alleen mogelijk als er een deugdelijke afrastering rondom het perceel is geplaatst. Op basis van een kosten baten overweging is ervoor gekozen te maaien. Afhankelijk van de aangroei wordt gemaaid. Om te voorkomen dat de poelen dichtslibben, moeten deze regelmatig uitgediept worden. Dit uitdiepen dient in de maanden november - april te gebeuren. De aangelegde karrensporen moeten met behulp van een dieplepel of zware tractor met speciaal profiel op de banden jaarlijks vernieuwd worden in een periode dat de ondergrond voldoende zacht is en er geen padden zich op het terreingedeelte bevinden. Dit zal gebeuren in de maanden november december.

117 concept 117 Beheer ondergrondse kalksteengroeve De toegang tot de ondergrondse kalksteengroeve is afgeschermd met een hek. Meermaals per jaar zal gecontroleerd worden of het hek is afgesloten en moet voorkomen worden dat er vervuilingen plaatsvinden. Als de groeve voldoende veilig is zal elk jaar een telling plaatsvinden van de in de ondergrondse groeve aanwezige vleermuizen. Hierbij zal aangesloten worden op de landelijke telling van vleermuizen. Onderzoek Het onderzoek wordt gedurende 3 jaar uitgevoerd door een ecoloog van de Bosgroep Zuid Nederland i.s.m.de Stichting de Heerlijkheid Mergelland en het Platform geelbuikvuurpad en vroedmeesterpad. Aard van de onderzoeken Verspreiding soorten en individuele dieren De nieuw aan te leggen basishabitat is interessant omdat deze als stepping stone kan functioneren voor de geelbuikvuurpad en de vroedmeesterpad. Via een nul meting in het gebied en een inventarisatie aan het einde van het derde jaar wordt inzichtelijk gemaakt in welke mate verspreiding heeft plaats gevonden. Populatie onderzoek van de geelbuikvuurpad, vroedmeesterpad en vleermuizen Het populatieonderzoek vindt plaats in de periode juni tot en met oktober Gedurende 3 jaren zijn alle ontwikkelingsstadia van de padden waarneembaar, dit is van essentieel belang voor het onderzoek. In de ondergrondse groeve wordt de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen gekarteerd in tweetal bezoeken per winterperiode. Onderzoek naar effectiviteit van de nieuwe aanlegmethode Onderzoek moet duidelijkheid geven of de wateren (voortplanting en verblijf) voldoende diep en lang waterhoudend zijn. Voorlichting en educatie De Bosgroep Zuid Nederland i.s.m de Stichting de Heerlijkheid Mergelland coördineert de activiteiten op het gebied van onderzoek en educatie. Na drie jaar zal in maart van het jaar volgend op het laatste jaar van onderzoek een rapport worden gepubliceerd over: 1. Verspreiding soorten en individuele dieren 2. Populatie onderzoek van de geelbuikvuurpad, vroedmeesterpad en vleermuizen 3. Effectiviteit van de nieuwe aanlegmethode basishabitats. Voorlichting kan verstrekt worden aan opleidingsinstituten, inwoners van (potentiële) leefgebieden, natuurorganisaties en haar leden, biologen, ecologen en organisaties die een bedreiging (kunnen) vormen voor de instandhouding van of een belangrijke positieve invloed kunnen uitoefenen op de uitbreiding van de leefmogelijkheden. Het verspreidingsgebied is Nederland, met een accent op Zuid Limburg. De voorlichting vindt verspreid plaats over het hele jaar en zal in belangrijke mate afhankelijk zijn van de vraag en van de bereidheid van de doelgroep om deel te nemen. Planning Startdatum januari 2009 (datum goedkeuring subsidie) Voorbereiding februari tot en met maart 2009 Uitvoering Dagkampeerterrein iom de gemeente Klein heide / weide buffer maart tot en met mei 2009 Ondergrondse groeve april / mei 2009 Afronding Oplevering gebied juni 2009 Evaluatie juni / juli 2009 Eindverantwoording juli 2009 Onderzoek juli 2009 tot en met maart 2011

118 concept 118 Beheer Dagkampeerterrein Basishabitats Ondergrondse groeve Afsluiting project december 2011 Documentenlijst Inrichtingsplan Groeve Blom, Inrichtingsplan voor de oude mergelgroeve Blom ten behoeve van de aanvraag Subsidieregeling Natuurbeheer 2000, 2002 Bureau Natuurbalans Limes Divergens BV i.o.v. mw. A.M. Blom Kusters. De vroedmeesterpad in Limburg, onderzoek naar voorkomen en voortplantingssucces van de vroedmeesterpad in de periode , juni 2006 Bureau Natuurbalans Limes Divergens BV i.o.v. Stichting IKL. De geelbuikvuurpad in de groeve Blom te Berg en Terblijt, een overzicht van de resultaten van het beheer en uitzetexperiment met de geelbuikvuurpad in 2005, 2006 Bureau Natuurbalans Limes Divergens BV i.o.v. M. Blom. Beheerexperiment groeve Blom ,voortgangsrapportage 2006 D. Schut en B. Crombaghs, april 2007 Bureau Natuurbalans Limes Divergens BV i.o.v. M. Blom. Figuur Inrichtingsmaatregelen - Natuurontwikkeling Kleine Heide

Natura 2000 gebied Savelsbos

Natura 2000 gebied Savelsbos Natura 2000 gebied 160 - Savelsbos (Zie leeswijzer) Kenschets 160_gebiedendocument_Savelsbos_november 2006 Natura 2000 Landschap: Heuvelland Status: Habitatrichtlijn Site code: NL9801040 Beschermd natuurmonument:

Nadere informatie

Natura 2000 Gebiedsanalyse voor de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) Bemelerberg & Schiepersberg (156)

Natura 2000 Gebiedsanalyse voor de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) Bemelerberg & Schiepersberg (156) Natura 2000 Gebiedsanalyse voor de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) Bemelerberg & Schiepersberg (156) Vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg : juni 2015 Definitief 16 Juni 2015

Nadere informatie

Vegetatie van Nederland

Vegetatie van Nederland Vegetatie van Nederland Vegetatie van Nederland Met Bosanemoon: Zomereik Gewone es Klimop Eenbes Daslook Bosvergeet-mij-nietje Slanke sleutelbloem Met scherpe boterbloem Grote vossenstaart Gestreepte witbol

Nadere informatie

Waardevol heidelandschap op de Hondsrug Samenvatting van het beheerplan Drouwenerzand Concept

Waardevol heidelandschap op de Hondsrug Samenvatting van het beheerplan Drouwenerzand Concept Waardevol heidelandschap op de Hondsrug Samenvatting van het beheerplan Drouwenerzand Concept a Waardevol heidelandschap op de Hondsrug Samenvatting van het beheerplan Drouwenerzand Colofon Deze samenvatting

Nadere informatie

Een soortgroepbrede blik op het beheer van Limburgse mergelgroeves. Namens de natuur uw gastheer

Een soortgroepbrede blik op het beheer van Limburgse mergelgroeves. Namens de natuur uw gastheer Een soortgroepbrede blik op het beheer van Limburgse mergelgroeves Carlo van Seggelen Districtsbeheerder Zuid-Limburg Stichting het Limburgs Landschap Symposium 31 oktober 2013 De theorie Systeembeheer

Nadere informatie

Inrichting Groeve Curfs

Inrichting Groeve Curfs Uitgangssituatie Algemeen Inrichting Groeve Curfs Projectnummer: 2010_004 Projectnaam: Inrichting Groeve Curfs PMJP: B2 Kwaliteitsverbetering EHS Bestaande natuur Natuurdoel: Kalksteengroeve uitbreiding

Nadere informatie

De Curfsgroeve natuur voor groot en klein

De Curfsgroeve natuur voor groot en klein De Curfsgroeve natuur voor groot en klein Carlo van Seggelen Districtsbeheerder Zuid Limburg Stichting het Limburgs Landschap Eindhoven, 21 maart 2013 65 miljoen jaar geleden Mergelwinning Ondergronds

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum : 8 oktober 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2010-005930- gemeente Harderwijk Activiteit : Uitbreiding

Nadere informatie

*Droge halfnatuurlijke graslanden en struikvormende facies op kalkhoudende bodems Festuco-Brometalia (H6210) Verkorte naam: Kalkgraslanden

*Droge halfnatuurlijke graslanden en struikvormende facies op kalkhoudende bodems Festuco-Brometalia (H6210) Verkorte naam: Kalkgraslanden Dit profiel dient gelezen, geïnterpreteerd en gebruikt te worden in combinatie met de leeswijzer, waarin de noodzakelijke uitleg van de verschillende paragrafen vermeld is. *Droge halfnatuurlijke graslanden

Nadere informatie

Rucphen. Achtmaalsebaan 22. Inrichtingsplan ir. J.J. van den Berg. auteur(s):

Rucphen. Achtmaalsebaan 22. Inrichtingsplan ir. J.J. van den Berg. auteur(s): Rucphen Achtmaalsebaan 22 Inrichtingsplan identificatie planstatus projectnummer: datum: 401144.20160583 03-02-2017 projectleider: ing. J.A. van Broekhoven opdrachtgever: PO Schijf v.o.f. auteur(s): ir.

Nadere informatie

Grasland en Heide. Hoofdstuk 2.2 en 2.4

Grasland en Heide. Hoofdstuk 2.2 en 2.4 Grasland en Heide Hoofdstuk 2.2 en 2.4 Planning Grasland Voedselweb opdracht Heide Voedselweb opdracht Grasland Grasland is een gebied van enige omvang met een vegetatie die gedomineerd wordt door grassen

Nadere informatie

Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Concept

Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Concept Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Concept a Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Colofon Deze samenvatting is een uitgave van de

Nadere informatie

memo gemeente Lingewaard, Dion Steenbergen , hoofdlijnen mitigatieplan kleine wolfsmelk Houtakker II, Bemmel

memo gemeente Lingewaard, Dion Steenbergen , hoofdlijnen mitigatieplan kleine wolfsmelk Houtakker II, Bemmel memo aan: van: gemeente Lingewaard, Dion Steenbergen SAB, Eric Verkaik c.c.: datum: 15 september 2017 betreft: 160472, hoofdlijnen mitigatieplan kleine wolfsmelk Houtakker II, Bemmel INLEIDING Aan de Houtakker

Nadere informatie

Het Natura 2000 beheerplan Drentsche Aa-gebied: wat houdt het in, wat gaat er gebeuren? Programma

Het Natura 2000 beheerplan Drentsche Aa-gebied: wat houdt het in, wat gaat er gebeuren? Programma Het Natura 2000 beheerplan Drentsche Aa-gebied: wat houdt het in, wat gaat er gebeuren? Informatieavond, 9 december 2014 De Aanleg, Deurze 1 Programma 1. Welkom (Hendrik Oosterveld) 2. Doel van de avond

Nadere informatie

Drasland. Groot Wilnis-Vinkeveen

Drasland. Groot Wilnis-Vinkeveen Groot Wilnis-Vinkeveen Drasland in de Zouweboezem, provincie Zuid-Holland Bron: provincie Utrecht Drasland Drasland is niet bemest kruidenrijk hooiland dat maximaal 30 cm boven het oppervlaktewaterpeil

Nadere informatie

Het Zuid-Limburgse Heuvelland is een uniek stuk Nederland. Uniek door de hoge geologische ouderdom, het reliëf van plateaus en dalen en een

Het Zuid-Limburgse Heuvelland is een uniek stuk Nederland. Uniek door de hoge geologische ouderdom, het reliëf van plateaus en dalen en een andschapsisie Zuidimburg Het Zuid-Limburgse Heuvelland is een uniek stuk Nederland. Uniek door de hoge geologische ouderdom, het reliëf van plateaus en dalen en een bijzondere flora en fauna. Uniek ook

Nadere informatie

Wandelingen in en rond Bemelen

Wandelingen in en rond Bemelen Wandelingen in en rond Bemelen wandeling naar de Amerikaanse begraafplaats (openingstijden kerkhof 09.00 uur 17.00 uur) duur; ± 3 uur (excl. bezoektijd kerkhof) ± 12 km Café de Baskuul Oude Akerstraat

Nadere informatie

Quickscan natuur Besto terrein Zwartsluis

Quickscan natuur Besto terrein Zwartsluis Quickscan natuur Besto terrein Zwartsluis 3 april 2014 Zoon ecologie Colofon Titel Quickscan natuur Besto terrein Zwartsluis Opdrachtgever mro Uitvoerder ZOON ECOLOGIE Auteur C.P.M. Zoon Datum 3 april

Nadere informatie

Programma. Beheerplan Elperstroomgebied

Programma. Beheerplan Elperstroomgebied Beheerplan Elperstroomgebied Alie Alserda Pietop t Hof Christina Schipper Rienko van der Schuur 1 Elperstroomgebied Natura 2000 14 mei 2013 Programma Inleiding Doelen Knelpunten Activiteiten Aanvullend

Nadere informatie

Natura 2000 Gebiedsanalyse voor de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) Sint Pietersberg & Jekerdal (159)

Natura 2000 Gebiedsanalyse voor de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) Sint Pietersberg & Jekerdal (159) Natura 2000 Gebiedsanalyse voor de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) Sint Pietersberg & Jekerdal (159) Vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg : juni 2015 Definitief, 16 juni

Nadere informatie

Natura 2000 gebied 89 - Eilandspolder

Natura 2000 gebied 89 - Eilandspolder Natura 2000 gebied 89 - Eilandspolder (Zie leeswijzer) Kenschets Natura 2000 Landschap: Meren en moerassen Status: Habitatrichtlijn + Vogelrichtlijn Site code: NL3004002 + NL4000056 Beschermd natuurmonument:

Nadere informatie

Natura 2000-gebied Sint Pietersberg & Jekerdal

Natura 2000-gebied Sint Pietersberg & Jekerdal Natura 2000-gebied Sint Pietersberg & Jekerdal De Staatssecretaris van Economische Zaken Gelet op artikel 3, eerste lid, en artikel 4, vierde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake

Nadere informatie

Herstel van hellingschraallanden

Herstel van hellingschraallanden Herstel van hellingschraallanden Verslag veldwerkplaats Heuvelland Gulpen, 30 september 2009 Inleiders: Nina Smits (Alterra), Toos van Noordwijk (Stichting Bargerveen) en Patrick Kloet (Staatsbosbeheer)

Nadere informatie

TOETSING MILITAIRE VLIEGACTIVITEITEN OUDELAND VAN STRIJEN (110)

TOETSING MILITAIRE VLIEGACTIVITEITEN OUDELAND VAN STRIJEN (110) TOETSING MILITAIRE VLIEGACTIVITEITEN OUDELAND VAN STRIJEN (110) STATUS Het gebied valt onder de volgende beschermingsregimes: N2000 gebied Oudeland van Strijen (Aanwijzingsbesluit is definitief) BESTAAND

Nadere informatie

Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode

Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode Natuurwaardenkaart Voor het inventariseren van de natuurwaarden van Heemstede zijn in het rapport Natuurwaardenkaart van Heemstede Waardering van

Nadere informatie

Natura essentietabellen Leeswijzer

Natura essentietabellen Leeswijzer Natura 2000- essentietabellen Leeswijzer Ministerie van LNV, juni 2009 Inleiding In diverse Natura 2000-documenten staat informatie over Natura 2000-doelen die sturend is voor het opstellen van beheerplannen.

Nadere informatie

Oerlandschap, gekneed door ijs en oorlog Samenvatting van het beheerplan Holtingerveld Concept

Oerlandschap, gekneed door ijs en oorlog Samenvatting van het beheerplan Holtingerveld Concept Oerlandschap, gekneed door ijs en oorlog Samenvatting van het beheerplan Holtingerveld Concept a Oerlandschap, gekneed door ijs en oorlog Samenvatting van het beheerplan Holtingerveld Colofon Deze samenvatting

Nadere informatie

Memo. Aanleiding De Cie. m.e.r. heeft kritiek op de Passende Beoordeling voor de Structuurvisie Veere. Het gaat om het aspect stikstofdepositie.

Memo. Aanleiding De Cie. m.e.r. heeft kritiek op de Passende Beoordeling voor de Structuurvisie Veere. Het gaat om het aspect stikstofdepositie. Memo datum 15 mei 2012 aan Tim Artz Oranjewoud van Christel Schellingen Oranjewoud kopie project Passende beoordeling Structuurvisie Veere projectnummer 247734 betreft Resultaten berekeningen stikstofdepositie

Nadere informatie

Ecologische meerwaarde gehoede schaapskuddes. Loek Kuiters en Pieter Slim

Ecologische meerwaarde gehoede schaapskuddes. Loek Kuiters en Pieter Slim Ecologische meerwaarde gehoede schaapskuddes Loek Kuiters en Pieter Slim Gescheperde vs. standbeweiding Sturing begrazing Verspreiding diasporen Verschraling Functionele samenhang landschapschaal Gescheperde

Nadere informatie

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1).

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1). De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1). Afbeelding I.1. Vorming stuwwal Nijmegen en stuwwal Reichswald Zandige

Nadere informatie

1. Status. Groenknolorchis (Liparis loeselii) H Kenschets. 3. Ecologische vereisten. 4. Huidig voorkomen

1. Status. Groenknolorchis (Liparis loeselii) H Kenschets. 3. Ecologische vereisten. 4. Huidig voorkomen Dit profiel dient gelezen, geïnterpreteerd en gebruikt te worden in combinatie met de leeswijzer, waarin de noodzakelijke uitleg van de verschillende paragrafen vermeld is. Groenknolorchis (Liparis loeselii)

Nadere informatie

De Bunte Vastgoed Oost BV T.a.v. dhr. W. van den Top Postbus AA Ede. Geldermalsen, 28 oktober Geachte heer Van den Top,

De Bunte Vastgoed Oost BV T.a.v. dhr. W. van den Top Postbus AA Ede. Geldermalsen, 28 oktober Geachte heer Van den Top, De Bunte Vastgoed Oost BV T.a.v. dhr. W. van den Top Postbus 8029 6710 AA Ede Geldermalsen, 28 oktober 2015 betreft: project: referentie: behandeld door: bijlage(n): Toetsing herinrichting aan NNN en Natura-2000

Nadere informatie

DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL

DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL Bekijk op https://www.youtube.com/watch?v=pgyczqy-krm voor het herinirichtingplan Sarsven en De Banen. Begin vorige eeuw kwamen plantenliefhebbers uit het hele land al naar

Nadere informatie

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014 Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014 Stichting Landschapsbeheer Zeeland Lucien Calle Sandra Dobbelaar Alex Wieland 15 juli 2014 1 Inhoud Inleiding...

Nadere informatie

1.2 landschap, natuur en recreatie. Landschap

1.2 landschap, natuur en recreatie. Landschap 1.2 landschap, natuur en recreatie Landschap Radio Kootwijk vormt een belangrijke schakel in een aaneengesloten open tot halfopen droog tot vochtig stuifzand- en heidegebied dat zich uitstrekt van het

Nadere informatie

Bermenplan Assen. Definitief

Bermenplan Assen. Definitief Definitief Opdrachtgever: Opdrachtgever: Gemeente Assen Gemeente Mevrouw Assen ing. M. van Lommel Mevrouw M. Postbus van Lommel 30018 Noordersingel 940033 RA Assen 9401 JW T Assen 0592-366911 F 0592-366595

Nadere informatie

Gagel-en wilgenstruwelen

Gagel-en wilgenstruwelen Gagel-en wilgenstruwelen Knelpunten en beheer Bobbink et al. (2013) Preadvies kleine ecotopen in de hydrologische gradiënt. H7. Vormen en voorkomen Gagelstruweel RG Klasse der hoogveenbulten en slenken

Nadere informatie

Stroomdalgraslanden. PowerPointpresentatie nieuwe P.C. Schipper. Met dank aan Karle Sykora

Stroomdalgraslanden. PowerPointpresentatie nieuwe P.C. Schipper. Met dank aan Karle Sykora Stroomdalgraslanden PowerPointpresentatie nieuwe P.C. Schipper Met dank aan Karle Sykora Veel variatie in een klein gebied Van Waterplanten tot Hardhout-Ooibossen Heel veel overgangen Bas Kers Stroomdalgraslanden

Nadere informatie

Notitie Quickscan flora en fauna

Notitie Quickscan flora en fauna Notitie Quickscan flora en fauna De Uithof/ Kromhout te Utrecht Projectnummer: 5755.9 Datum: 5-5-2017 Projectleider: Opgesteld: Opdrachtgever: Universiteit Utrecht Universiteit Utrecht laat jaarlijks bomen

Nadere informatie

Wandelingen in en rond Bemelen

Wandelingen in en rond Bemelen Wandelingen in en rond Bemelen Café de Baskuul Oude Akerstraat 53A 6268 NC Bemelen Tel. 043-4071788 Baskuul@home.nl De Koelebosch wandeling duur; ± 1 ½ uur ± 7 km Bemelen en omgeving. De omgeving van Bemelen

Nadere informatie

Memo. Figuur 1 Ligging Planlocatie (rode ster) (Bron: Google Maps)

Memo. Figuur 1 Ligging Planlocatie (rode ster) (Bron: Google Maps) Memo nummer 1 datum 10 februari 2014 aan Ron Vleugels Gemeente Maastricht van Luc Koks Antea Group Ton Steegh kopie project Sporthal Geusselt-stadion projectnummer 265234 betreft Toetsing natuurwetgeving

Nadere informatie

ONTWIKKELINGSPLAN LANDSCHAPPELIJKE ELEMENTEN. Gemeente Someren. Project 3: Beekdal van de Aa ten oosten van de Zuid Willemsvaart

ONTWIKKELINGSPLAN LANDSCHAPPELIJKE ELEMENTEN. Gemeente Someren. Project 3: Beekdal van de Aa ten oosten van de Zuid Willemsvaart ONTWIKKELINGSPLAN LANDSCHAPPELIJKE ELEMENTEN Gemeente Someren Datum: 9 november 2001 Project: 119-4 Status: Definitief Opdrachtgever: Gemeente Someren VOORWOORD Door het college van Burgemeester & Wethouders

Nadere informatie

De inrichting en het beheer van de kwelders sluit aan bij het Kwelderherstelprogramma Groningen.

De inrichting en het beheer van de kwelders sluit aan bij het Kwelderherstelprogramma Groningen. Beschrijving kwelderherstelmaatregelen 1 1.1 Inleiding Aan de noordkust van Groningen heeft Groningen Seaports, mede ten behoeve van RWE, circa 24 ha. kwelders aangekocht. Door aankoop van de kwelders

Nadere informatie

Stroomdalgraslanden in Nederland

Stroomdalgraslanden in Nederland Stroomdalgraslanden in Nederland Ontwikkeling en beheer in de Vreugderijkerwaard Veldwerkplaats rivierenlandschap Vreugderijkerwaard, 16 mei 2008 Inleiders: Karlè Sýkora (Wageningen Universiteit, Leerstoelgroep

Nadere informatie

Soortenonderzoek Julianahof Zeist

Soortenonderzoek Julianahof Zeist Soortenonderzoek Julianahof Zeist 21 sept 2013 ZOON ECOLOGIE Colofon Titel Soortenonderzoek Julianahof Zeist Opdrachtgever mro Uitvoerder ZOON ECOLOGIE Auteur C.P.M. Zoon Datum 21 sept 2013 ZOON ECOLOGIE

Nadere informatie

Perceel Schutterijweg Sint Pietersberg

Perceel Schutterijweg Sint Pietersberg Contra-expertise Perceel Schutterijweg Sint Pietersberg In het kader van de natuurwetgeving Martin W. van den Hoorn Status: Definitief Datum oplevering: 4 december 2015 CENW-rapport: CENW.RA1503.01 In

Nadere informatie

Vergunning. Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet H.F.P.M. Gerrekens te Reijmerstok

Vergunning. Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet H.F.P.M. Gerrekens te Reijmerstok Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Vergunning Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998 H.F.P.M. Gerrekens te Reijmerstok Zaaknummer: 2013-0098 Kenmerk: 2013/52141 d.d. 19 september 2013

Nadere informatie

Herstelstrategie H6110: Pionierbegroeiingen op rotsbodem

Herstelstrategie H6110: Pionierbegroeiingen op rotsbodem Herstelstrategie H6110: Pionierbegroeiingen op rotsbodem Smits, N.A.C. Leeswijzer Dit document start met de kenschets uit het profieldocument (paragraaf 1) en geeft daarna een overzicht van de ecologische

Nadere informatie

Notitie flora en fauna

Notitie flora en fauna Notitie flora en fauna Titel/locatie Projectnummer: 6306 Datum: 11-6-2013 Opgesteld: Rosalie Heins Gemeente Baarn is voornemens om op de locatie van de huidige gemeentewerf een nieuwe brede school ontwikkelen.

Nadere informatie

PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee?

PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee? PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee? Beheerdersdag 2015 Jan Willem van der Vegte, BIJ12 - PAS-bureau Leon van den Berg, Bosgroepen Programmatische Aanpak Stikstof

Nadere informatie

Natura 2000 & PAS. Natura 2000 implementatie in Nederland

Natura 2000 & PAS. Natura 2000 implementatie in Nederland Natura 2000 & PAS Natura 2000 implementatie in Nederland Natura 2000 in Nederland 13-6-2016 Dia 2 Natura 2000 in Zeeland 13-6-2016 Dia 3 Natura 2000 in Zeeland Beschermd natuurmonument 13-6-2016 Dia 4

Nadere informatie

Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins. Quickscan. Spankerenseweg 20 Dieren

Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins. Quickscan. Spankerenseweg 20 Dieren Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins Quickscan Spankerenseweg 20 Dieren februari 2011 Inhoudsopgave 1 Inleiding... 2 2 Gegevens plangebied... 2 3 Methode... 3 4 Resultaten... 3 4.1 Bureaustudie...

Nadere informatie

Hartelijk welkom. Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Holtingerveld

Hartelijk welkom. Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Holtingerveld Hartelijk welkom Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Holtingerveld Programma Opening Opzet en doel van deze avond Even terug kijken Hoe staat het met de Programmatische Aanpak Stikstof Korte samenvatting

Nadere informatie

Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 gebieden zonder vogeldoelen

Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 gebieden zonder vogeldoelen Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 en zonder vogeldoelen Erratum Bijlage 9 Toetsing typische soorten in Natura 2000 en zonder vogeldoelen Onderstaande tekst vervangt bijlage 9 bij het

Nadere informatie

Toekomst agrarisch natuur- en landschapsbeheer rond Winterswijk. Jan Stronks

Toekomst agrarisch natuur- en landschapsbeheer rond Winterswijk. Jan Stronks Toekomst agrarisch natuur- en landschapsbeheer rond Winterswijk Jan Stronks Stand van zaken huidig landschap Bos en natuur in de plus! Agrarisch cultuurlandschap sterk in de min: Natuurwaarde holt achteruit

Nadere informatie

Heidebeheer en fauna. Verslag veldwerkplaats Droog Zandlandschap Strabrechtse Heide, 4 juni 2009

Heidebeheer en fauna. Verslag veldwerkplaats Droog Zandlandschap Strabrechtse Heide, 4 juni 2009 Heidebeheer en fauna Verslag veldwerkplaats Droog Zandlandschap Strabrechtse Heide, 4 juni 2009 Inleiders: Jap Smits (Staatsbosbeheer) en prof. dr. Henk Siepel (Alterra-WUR) De Strabrechtse Heide is een

Nadere informatie

Notitie. Inventarisatie Rapunzelklokje op locatie Platveld 4 te Meijel (gemeente Peel en Maas)

Notitie. Inventarisatie Rapunzelklokje op locatie Platveld 4 te Meijel (gemeente Peel en Maas) Notitie Inventarisatie Rapunzelklokje op locatie Platveld 4 te Meijel (gemeente Peel en Maas) Door: G.M.T. Peeters Notitienummer: 174 Datum: 16 september 2011 In opdracht van: Aelmans Ruimtelijk Ordening

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 18 maart 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-012117 - gemeente Ermelo Activiteit : verbreden van het

Nadere informatie

Struinen door De Stille Kern

Struinen door De Stille Kern 58 Horsterwold Struinen door De Stille Kern Een 900 hectare groot natuurgebied waar natuurlijke processen volop de ruimte krijgen. Het gebied wordt begraasd door een kudde konikpaarden, die zorgen voor

Nadere informatie

Quickscan natuuronderzoek bouwblok Kolenbranderweg Haaksbergen

Quickscan natuuronderzoek bouwblok Kolenbranderweg Haaksbergen Quickscan natuuronderzoek bouwblok Kolenbranderweg Haaksbergen Een inventarisatie van beschermde flora en fauna Haaksbergen 21 Mei 2014 Rapportnummer 031 Projectnummer 012 opdrachtgever Fam. Ten Dam Kolenbranderweg

Nadere informatie

1 NATUUR. 1.1 Natuurwetgeving & Planologie

1 NATUUR. 1.1 Natuurwetgeving & Planologie 1 NATUUR 1.1 Natuurwetgeving & Planologie De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking

Nadere informatie

Natura 2000 gebied 23 - Fochteloërveen

Natura 2000 gebied 23 - Fochteloërveen Natura 2000 gebied 23 - Fochteloërveen (Zie leeswijzer) Kenschets Natura 2000 Landschap: Hoogvenen Status: Habitatrichtlijn + Vogelrichtlijn Site code: NL9801007 + NL9801007 Beschermd natuurmonument: -

Nadere informatie

Quickscan natuuronderzoek en aanvullende rapportage verbouwing monumentaalpand Lammerinkweg 102 Enschede

Quickscan natuuronderzoek en aanvullende rapportage verbouwing monumentaalpand Lammerinkweg 102 Enschede Quickscan natuuronderzoek en aanvullende rapportage verbouwing monumentaalpand Lammerinkweg 102 Enschede Een inventarisatie van beschermde flora en fauna Enschede 2 December 2010 Rapportnummer 0123 Projectnummer

Nadere informatie

VOORTOETS NATUURBESCHERMINGSWET 1998 TRAM VLAANDEREN-MAASTRICHT (TVM)

VOORTOETS NATUURBESCHERMINGSWET 1998 TRAM VLAANDEREN-MAASTRICHT (TVM) VOORTOETS NATUURBESCHERMINGSWET 1998 TRAM VLAANDEREN-MAASTRICHT (TVM) GEMEENTE MAASTRICHT 23 oktober 2013 077146122:B - Definitief B02046.000017.0200 Inhoud 1 Inleiding... 3 1.1 Aanleiding en doel...

Nadere informatie

Flora- en faunascan voor de bouw van een woning aan de Bolenbergweg te Belfeld

Flora- en faunascan voor de bouw van een woning aan de Bolenbergweg te Belfeld Tegelseweg 3 5951 GK Belfeld Tel: 077-4642999 www.faunaconsult.nl info@faunaconsult.nl Faunaconsult KvK Venlo 09116138 De heer J. Bruekers Bolenbergweg 18 5951 AZ Belfeld Flora- en faunascan voor de bouw

Nadere informatie

Quickscan. Een. Projectnummer 018. Opdrachtgever. Opdrachtnemer. Scholtenhagenweg 10

Quickscan. Een. Projectnummer 018. Opdrachtgever. Opdrachtnemer. Scholtenhagenweg 10 Quickscan natuuronderzoek ivm bestemmingsplan en ontwikkelingen Bellersweg 13 Hengelo Een inventarisatie van beschermde flora en fauna Haaksbergen 9 juli 2013 Rapportnummer 0128 Projectnummer 018 Opdrachtgever

Nadere informatie

96-(224) 2.0 LOSSE GESTEENTEN

96-(224) 2.0 LOSSE GESTEENTEN 96-(224) 2.0 LOSSE GESTEENTEN Grondboor en Hamer, jrg. 43, no. 5/6, p. 225-227, 3 fig., november 1989 AFZETTINGEN VAN RIJN EN MAAS IN LIMBURG W.M. Felder* In de loop van het Mioceen, 10 tot 7 miljoenn

Nadere informatie

1' \2-c>~ ~ IO'('U. ~'s CS~~O_ V. fzdq,-v-o. ().e-.~~~.;a

1' \2-c>~ ~ IO'('U. ~'s CS~~O_ V. fzdq,-v-o. ().e-.~~~.;a ,I.- Dijkverzwaringstraject Onderdeel "Levendbarende De Val, Zierikzee hagedis, Galgepoldertje" CS~~O_ V ().e-.~~~.;a \2-c>~ ~ IO'('U ~'s fzdq,-v-o Aangepast voorstel Stichting Landschapsbeheer Zeeland

Nadere informatie

*Kalktufbronnen met tufsteenformatie Cratoneurion (H7220) Verkorte naam: Kalktufbronnen

*Kalktufbronnen met tufsteenformatie Cratoneurion (H7220) Verkorte naam: Kalktufbronnen Dit profiel dient gelezen, geïnterpreteerd en gebruikt te worden in combinatie met de leeswijzer, waarin de noodzakelijke uitleg van de verschillende paragrafen vermeld is. *Kalktufbronnen met tufsteenformatie

Nadere informatie

Gebiedswijzer De Bruuk

Gebiedswijzer De Bruuk Programmatische Aanpak Stikstof Gebiedswijzer De Bruuk Nederland heeft ruim 160 natuurgebieden aangewezen als Natura 2000-gebied. Samen met de andere landen van de Europese Unie werkt Nederland zo aan

Nadere informatie

Stikstofdepositie en Natura 2000: een PASsend antwoord. Dick Bal (ministerie EZ / Natura 2000)

Stikstofdepositie en Natura 2000: een PASsend antwoord. Dick Bal (ministerie EZ / Natura 2000) Stikstofdepositie en Natura 2000: een PASsend antwoord Dick Bal (ministerie EZ / Natura 2000) Introductie Natura 2000 als kader voor de PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) Europese wetgeving om soorten

Nadere informatie

Bijlage 1 Natuurtoets

Bijlage 1 Natuurtoets Bijlage 1 Natuurtoets B1.1. Aanleiding en doel Aanleiding Door de aanleg van de N57 ten oosten van Middelburg dient ook de aansluiting in de stad aangepast te worden. Dit betreft een herinrichting van

Nadere informatie

Biodiversiteit in Zundert Korte samenvatting

Biodiversiteit in Zundert Korte samenvatting Biodiversiteit in Zundert Korte samenvatting Wij hopen dat het rapport "Biodiversiteit in Zundert" en deze korte samenvatting u zullen inspireren tot het nemen van maatregelen om de biodiversiteit in Zundert

Nadere informatie

een overzicht van beschermde en bedreigde dier- en plantensoorten Ruud, spaar ons mooie Keersopdal!

een overzicht van beschermde en bedreigde dier- en plantensoorten Ruud, spaar ons mooie Keersopdal! een overzicht van beschermde en bedreigde dier- en plantensoorten Ruud, spaar ons mooie Keersopdal! 2 VOORWOORD De laatste jaren is er door het waterschap De Dommel en door Staatsbosbeheer stevig geïnvesteerd

Nadere informatie

Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet Maatschap Steinbusch, Eindstraat 30 te Sint Geertruid Zaaknummer:

Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet Maatschap Steinbusch, Eindstraat 30 te Sint Geertruid Zaaknummer: Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Vergunning Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998 Maatschap Steinbusch, Eindstraat 30 te Sint Geertruid Zaaknummer: 2015-0395 Kenmerk: 2016/32244 d.d. 28

Nadere informatie

Kwaliteit van de natuur. Hoe spoor je aantastingen op?

Kwaliteit van de natuur. Hoe spoor je aantastingen op? Kwaliteit van de natuur Hoe spoor je aantastingen op? Ecosystemen en levensgemeenschappen Zoek vergelijkende gebieden (oerbossen, intacte riviersystemen, ongerepte berggebieden, hoogveenmoerassen, etc)

Nadere informatie

Nu geen verstuivingen in de Noordwest Natuurkern NPZK!

Nu geen verstuivingen in de Noordwest Natuurkern NPZK! Nu geen verstuivingen in de Noordwest Natuurkern NPZK! Verstuivingen in de duinen Verstuivingen in de kustduinen zijn een belangrijk proces waardoor weer nieuwe duinen en duinvalleien kunnen ontstaan en

Nadere informatie

Wandelingen in en rond Bemelen

Wandelingen in en rond Bemelen Wandelingen in en rond Bemelen De groeve wandeling duur; ± 3 uur ± 12 km Café de Baskuul Oude Akerstraat 53A 6268 NC Bemelen Tel. 043-4071788 Baskuul@home.nl Bemelen en omgeving. De omgeving van Bemelen

Nadere informatie

Programma van Eisen - Beheerplannen

Programma van Eisen - Beheerplannen Programma van Eisen - Beheerplannen Eisen voor de inhoud Inventarisatie 1. Het beheerplan geeft allereerst een beschrijving van de natuurwaarden in het Natura 2000-gebied (de actuele situatie en trends,

Nadere informatie

Vegetatie van de heide,

Vegetatie van de heide, Indicator 13 december 2018 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Sinds 1999 is de verstruiking

Nadere informatie

Natura 2000 gebied Geuldal

Natura 2000 gebied Geuldal Natura 2000 gebied 157 - Geuldal CONCEPT GEBIEDENDOCUMENT Kenschets Natura 2000 Landschap: Heuvelland Status: Habitatrichtlijn Site code: NL9801041 Beschermd natuurmonument: Meertensgroeve BN Beheerder:

Nadere informatie

Respect voor schoonheid. Oog voor detail

Respect voor schoonheid. Oog voor detail Schoonheid van geheel van vegetatie Respect voor schoonheid Details van landschap & bodem Oog voor detail Optimale omstandigheden > verscheidenheid aan Streven soorten die naar zich langs diversiteit hun

Nadere informatie

BOETELERVELD. ROUTE 4,3 km

BOETELERVELD. ROUTE 4,3 km BOETELERVELD ROUTE 4,3 km 20 17 Weten hoe een groot deel van Salland er tot eind 19e eeuw uitzag? Wandel dan eens door het Boetelerveld bij Raalte. Ervaar rust, ruimte en openheid in dit enig overgebleven

Nadere informatie

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Kruiden- en faunarijk grasland

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Kruiden- en faunarijk grasland Provincie Utrecht, afdeling FLO, team NEL, 5 februari 2015 is het basis-natuurgrasland. Het kan overal voorkomen op alle grondsoorten en bij alle grondwaterstanden, maar ziet er dan wel steeds anders uit.

Nadere informatie

Grasland op zinkhoudende bodem behorend tot de Violetalia calaminariae (H6130) Verkorte naam: Zinkweiden

Grasland op zinkhoudende bodem behorend tot de Violetalia calaminariae (H6130) Verkorte naam: Zinkweiden Dit profiel dient gelezen, geïnterpreteerd en gebruikt te worden in combinatie met de leeswijzer, waarin de noodzakelijke uitleg van de verschillende paragrafen vermeld is. Grasland op zinkhoudende bodem

Nadere informatie

Vegetatie-ontwikkeling in bossen op rijke bodem. Patrick Hommel en Rein de Waal Alterra; Wageningen-UR

Vegetatie-ontwikkeling in bossen op rijke bodem. Patrick Hommel en Rein de Waal Alterra; Wageningen-UR Vegetatie-ontwikkeling in bossen op rijke bodem Patrick Hommel en Rein de Waal Alterra; Wageningen-UR Onderwerpen voordracht bostypen in Nederland verschillen tussen rijke bossen en arme bossen de rol

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum : 21 mei 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2013-018796 - gemeente Beekbergen Activiteit : Sloop en nieuwbouw vakantiewoningen

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 2 juni 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-017295 - gemeente Arnhem Activiteit : Aanpassingen van

Nadere informatie

*Vastgelegde ontkalkte duinen met Empetrum nigrum (H2140) Verkorte naam: Duinheiden met kraaihei

*Vastgelegde ontkalkte duinen met Empetrum nigrum (H2140) Verkorte naam: Duinheiden met kraaihei Dit profiel dient gelezen, geïnterpreteerd en gebruikt te worden in combinatie met de leeswijzer, waarin de noodzakelijke uitleg van de verschillende paragrafen vermeld is. *Vastgelegde ontkalkte duinen

Nadere informatie

Bijlage. Bodemonderzoek

Bijlage. Bodemonderzoek Bijlagen Bijlage Bodemonderzoek Bijlage Archeologisch onderzoek Bijlage Ecologische beoordeling Geactualiseerde ecologische beoordeling van de inrichting van een parkeerplaats

Nadere informatie

DBI1410.P103/projectnummer Milieuadvies Bodem en Ecologie Buys Ballotweg in De Bilt

DBI1410.P103/projectnummer Milieuadvies Bodem en Ecologie Buys Ballotweg in De Bilt MILIEUADVIES aan t.a.v. opsteller Gemeente De Bilt W. Zweverink D. Storm telefoon 088 022 50 00 datum 17 juli 2014 kenmerk onderwerp DBI1410.P103/projectnummer Milieuadvies Bodem en Ecologie Buys Ballotweg

Nadere informatie

Hartelijk welkom. Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Fochteloërveen

Hartelijk welkom. Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Fochteloërveen Hartelijk welkom Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Fochteloërveen Programma Opening Opzet en doel van deze avond Even terug kijken Hoe staat het met de Programmatische Aanpak Stikstof Korte samenvatting

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 2 juni 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-014232 - gemeente Apeldoorn Activiteit : faunabeheer aan

Nadere informatie

Referentienummer Datum Kenmerk 317645.ehv.N001 14 februari 2012 SKu/RvS

Referentienummer Datum Kenmerk 317645.ehv.N001 14 februari 2012 SKu/RvS Notitie Referentienummer Datum Kenmerk 317645.ehv.N001 14 februari 2012 SKu/RvS Betreft Risico inventarisatie ecologie voor percelen Brabantse Wal 1 Inleiding De Buisleidingenstraat N.V. onderzoekt op

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 16 januari 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-015534 - gemeente Ede Activiteit : Verbreding

Nadere informatie

Huidige natuurwaarden PIP percelen Mariapeel

Huidige natuurwaarden PIP percelen Mariapeel Frans Willems Godsweerdersingel 10 6041 GL Roermond Postbus 1237 6040 KE Roermond www.dienstlandelijkgebied.nl T 0475 77 62 00 F 0475 77 62 01 Huidige natuurwaarden PIP percelen Mariapeel Inleiding De

Nadere informatie

Natura 2000 Gebiedsanalyse voor de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) Sint Pietersberg & Jekerdal (159)

Natura 2000 Gebiedsanalyse voor de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) Sint Pietersberg & Jekerdal (159) Natura 2000 Gebiedsanalyse voor de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) Sint Pietersberg & Jekerdal (159) Vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg : juni 2015 Ontwerp, 1 september

Nadere informatie

Heidebeheer in de 21 e eeuw

Heidebeheer in de 21 e eeuw Heidebeheer in de 21 e eeuw Henk Siebel Met OBN-faunaonderzoek van Joost Vogels, Arnold van den Burg, Eva Remke, Henk Siepel Stichting Bargerveen, Radboud Universiteit Nijmegen Herstel en beheer van droge

Nadere informatie

BERGVENNEN. ROUTE 2,3 km

BERGVENNEN. ROUTE 2,3 km BERGVENNEN ROUTE 2,3 km Tegen de Duitse grens, in Noordoost Twente, ligt natuurgebied de Bergvennen. Een weids, glooiend landschap met zeven vennen, droge en natte heide, schrale hooilanden en bos. De

Nadere informatie