Ontwerpen met onzichtbaar erfgoed



Vergelijkbare documenten
29 april - 7 mei 2017

MEMO. Alphen aan den Rijn. Stevinstraat CR ALPHEN AAN DEN RIJN. Contactpersoon opdrachtgever Dhr. R. Teunisse; (0172) / (06)

De Germaanse cultuur hv123. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Paragraaf 4: De Germaanse cultuur - TL 1

2000 jaar oude sporen

Tijdvak 2 Tijd van Grieken en Romeinen (3000 voor Chr. 500 na Chr.)

Cultuurhistorische verkenning Zandwijksingel Woerden. Datum 2 mei 2011

Naam: De Romeinen. Vraag 1. De Romeinen hebben veel gebouwd. Noem vijf verschillende toepassingen. pagina 1 van 6

Inleiding. Vigerend beleid en bevoegd gezag. Quick scan archeologie: Trajectstudie Bochtverbetering Alphen a/d Rijn. Utrecht, 25 november 2012

Extra: Limes hv123. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

VOORADVIES BESTEMMINGSPLANPROCEDURE

De ontginning van het woeste land

De Germaanse cultuur hv123. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

LESPAKKET ROMEINSE INVAL IN DE LAGE LANDEN

Romeinen. Romeinen. Germanen

Praktische opdracht Aardrijkskunde Arnhem en Nijmegen

Ontdekking. Dorestad teruggevonden

HOOFDSTUK 2 Gebiedsanalyse

De Romeinen. Wie waren de Romeinen?

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 5 De Romeinen

Lesbrief MAASVLAKTE 2 OPDRACHT 1 - TOPOGRAFIE EN AARDRIJKSKUNDE

Toespraak ter gelegenheid van het symposium Kracht van Gelderland op 21 maart 2018

TASTBARE TIJD, LEIDSCHE RIJN

3000 v. Chr v. Chr v. Chr v. Chr.

Afbeelding 1.1. Luchtfoto van de locaties (rood=alternatief, blauw=bestaand)

Ruimtelijke kwaliteit in cultuurhistorisch perspectief. Masterclass Schipborg 21 juni 2011

Archeologie in Utrecht Informatie, adressen en procedures

DE WERELD VAN DE GROTE STAD

Opzet Workshop Romeinen in Limburg

2 Bemesting Meststoffen Soorten meststoffen Grondonderzoek Mestwetgeving 49

Nota archeologie gemeente Roermond 2011

Begrippen. mammoet Een dier uit de prehistorie. Een mammoet leek op een grote harige olifant. jagers

5,1. Samenvatting door Anoniem 686 woorden 2 maart keer beoordeeld. Geschiedenis. Hoofdstuk 3 De tijd van monniken en ridders.

Startpunt: Volkspark Oosterhofweg 49, Rijssen

1 Hoe gaan we om met archeologie in de gemeente Oss? U heeft een omgevingsvergunning aangevraagd.voordat we een vergunning kunnen verlenen,

Texel Landschappelijke ontwikkelingen

REFERENTIE DOORKIESNUMMER ADRES ONDERWERP

Kustlijn van de Noordzee

Deel 5: Romeinse Rijk Project: Bij de Gallo- Romeinen in de vicus Tienen. HB pg

Project Prehistorie, Grieken en Romeinen ABC

Het gebied Begrenzing

VOORONTWERP BESTEMMINGSPLAN CHEMELOT SITTARD-GELEEN VERKENNEND ARCHEOLOGISCH EN CULTUURHISTORISCH ONDERZOEK

X BASISLES LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - VMBO - GESCHIEDENIS ANTWOORDEN OPDRACHTEN MAASVLAKTE 2

Ruimtelijke onderbouwing archeologie Vijf Akkers-Noord, Moordrecht (gemeente Zuidplas). Notitie TML554

CHAT TUSSEN PROVINCIE EN GEMEENTEN

Extra: Terpen hv123. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Verslag Geschiedenis Tijdvakkendossier tijdvak 2: tijd van Grieken en Romeinen

Het rivierklei-landschap

Geschiedenis van de duinen

Spreekbeurten.info Spreekbeurten en Werkstukken

Maritiem erfgoed behouden voor de toekomst

Tijdwijzer. Het begin. Voor en na Christus

De Romeinen. Langs de limes in de Lage Landen. WAAR & WANNEER Geschiedenissen. Luit van der Tuuk. Luit van der Tuuk. Langs de limes in de Lage Landen

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING. Realisatie kunstwerk Bestemming Drachten Markeringspunt Noord

Toerisme en Recreatie

BOERMARKEN IN DRENTHE

Tijd van monniken en ridders ( ) 3.2 Hofstelsel en horigen. ( )

Rijkswaterstaat Brede Afspraak Archeologie. Datum 3 juli 2014 Status definitief

CULTUURHISTORISCHE WAARDENKAART TERNEUZEN

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2 tijd van grieken en romeinen, paragraaf 3 Imperium Romanum

In het oude Rome De stad Rome

Onroerend erfgoed en toegankelijkheid

GROOT-BRITTANNIË en zeeklimaat

ERFGOED, ERFBETER, ERFBEST. Cultuurhistorische waarden: inventariseren, vastleggen en ontwerpen Februari 2012

Zet de Limes weer op de kaart!

Bij les 1: Werkblad 1a, bij ansicht 1 (Groeten uit Fletio)

B1 Hoofddorp pagina 1

Gelselaar Beschermd Dorpsgezicht Wat betekent dat?

Archeologiebeleid op Walcheren

Ruimtelijk strategische visie Regio Rivierenland

De ligging van Rome De Tiber als aanvoerroute en bedreiging

CULTUREEL ERFGOED EN DE VERTALING NAAR RUIMTELIJKE PLANNEN

Compensatieverordening gemeente Midden-Drenthe

Een legendarisch fort aan de Waal Opgravingsgegevens van zeven hectaren Kops Plateau

Gelselaar beschermd dorpsgezicht Wat betekent dat?

Archeologietoets. locatie kerkstraat 57 Riel gemeente Goirle

Quickscan Inleiding Resultaten quickscan

Bijlage 3: Handreikingen voor een beleefbare archeologie

Heukelum. Zicht op de Linge

AANLEIDING / PROBLEEMSTELLING

De Rietvelden 1.1 VLEUTERWEIDE (VLEUTEN)

Colofon Deze lesbrief is onderdeel van een educatief project van Stichting Romeinenfestival en Weekend van de Archeologie.

De beleidsopgave vanaf 1990

Kerkpad aan de Tweehuizerweg 6 te Spijk (gem. Delfzijl) Een Cultuurhistorisch Bureauonderzoek

Canon en kerndoelen geschiedenis PO

Leven langs de Limes. Digitale tentoonstelling Alphen aan den Rijn. Tentoonstellingen over de Romeinse Limes in Zuid-Holland

Ja, nl. zonder beperkingen Centrum Euregio: hoofdstad en vitaal hart. DT d.d. OR d.d. B&W d.d. OR d.d. Raad Raadsdocumenten

Alleen ter besluitvorming door het College. Collegevoorstel Openbaar. Onderwerp Reactiebrief Nijmegen op bestemmingsplan Roozenburg

1 Belangrijk in deze periode

Zet de Limes weer op de kaart!

Veldwerk Haarlem Aardrijkskunde. Naam:.

Lesbrief MAASVLAKTE 2 OPDRACHT 1 - TOPOGRAFIE EN AARDRIJKSKUNDE

Holland 1000 jaar geleden. Meer weten? Klik hier

Een verborgen verleden. Archeologie in Heerde.

Duiven. Introductie. Bron:

Het territorium Urk; van Almere naar Zuiderzee. Een reconstructie van het gebied tussen 800 en (Anne Post versie )

Inhoud. Thema 5.1 Jagers en boeren 3. Thema 5.2 Grieken en Romeinen 6. Thema 5.3 Monniken en ridders 9. Thema 5.4 Steden en staten 12.

Opwindende ontdekkingen in oud-oosterhout! Wo uter is

Rijkswaterstaat Brede Afspraak Archeologie. Datum 6 april 2011 Status Definitief

Bijlage VMBO-KB. geschiedenis en staatsinrichting CSE KB. tijdvak 2. Bronnenboekje. KB-0125-a-12-2-b

Transcriptie:

Ontwerpen met onzichtbaar erfgoed Het behoud van archeologie in een stedelijk ontwerp I.M.J. Velthuis Vrije Universiteit Amsterdam Bakkersteeg 29 Faculteit der Letteren 2311 RH Leiden Opleiding Erfgoedstudies Tel: 0654772086 Masterscriptie Begeleider: Prof. Dr. J.C.A. Kolen Tweede lezer: Prof. Ir. E.A.J. Luiten Juni 2007

2

INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK 1 ONTWERPEN MET GESCHIEDENIS 1.1 Malta 7 1.2 Belvedere 11 1.3 Eentonig Nederland 12 1.4 Probleemstelling 16 1.5 Opzet 17 HOOFDSTUK 2 GESCHIEDENIS VAN HET LIMESGEBIED 2.1 Het Limesgebied 21 2.2 Landschapsgenese 22 2.3 Het LaatPrehistorische landschap 26 2.4 De romanisering van het landschap 27 2.5 Frankische periode 31 2.6 Merovingische en Karolingische periode 32 2.7 Greep op het landschap (Middeleeuwen) 34 2.8 Latere ontwikkelingen 36 HOOFDSTUK 3 ONTWERPEN IN HET LIMESGEBIED 3.1 Inleiding 41 3.2 Het castellum 42 3.3 De ontwerpen 44 Valkenburg 44 Leiden 46 Alphen aan den Rijn 48 Woerden 50 UtrechtLeidsche Rijn 52 UtrechtCentrum 54 Vechten 56 NijmegenValkhof 58 NijmegenWaalfront 60 Analyse 62 3.4 3

HOOFDSTUK 4 GESCHIEDENIS VAN DE PLEK 4.1 Inleiding 67 4.2 De projecten 68 Valkenburg 68 Leiden 69 Alphen aan den Rijn 70 Woerden 71 UtrechtLeidsche Rijn 72 UtrechtCentrum 74 Vechten 76 NijmegenValkhof 77 NijmegenWaalfront 78 Analyse 79 4.3 HOOFDSTUK 5 CONCLUSIE 5.1 Uniformiteit? 83 5.2 Uniformering door onzichtbaar erfgoed? 85 5.3 Conclusie en aanbevelingen 87 CASUS: DE LIMES OP INTERNATIONAAL NIVEAU 91 BIBLIOGRAFIE 95 GERAADPLEEGDE WEBSITES 99 4

Hoofdstuk 1 Ontwerpen met geschiedenis 5

6

1.1 Malta In 1992 is het Verdrag van Malta (officieel: Verdrag van Valetta) ondertekend door de lidstaten van de Europese Unie.1 Met deze ondertekening beloofden de lidstaten hun wetgeving aan te passen in de geest van Malta. In deze nieuwe wetgeving moeten de in het verdrag opgestelde te nemen maatregelen ter bescherming van het Europese archeologische erfgoed zijn opgenomen. Na jaren van discussiëren hoe dit verdrag in te passen in de Nederlandse situatie, is het wetsvoorstel op 4 april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen.2 Tot het begin van de jaren '90 van de vorige eeuw werd de nadruk gelegd op het beschermen van archeologisch erfgoed zonder veel meer te doen dan het beheren en het vermijden van verandering. Geen ruimtelijke ontwikkeling, geen toeristische openstelling, "alleen" het beschermen van het erfgoed tegen aantasting. In het Verdrag van Malta ligt de nadruk nog steeds primair op het beschermen van archeologisch erfgoed. Het verdrag benadrukt het belang van behoud in situ en ziet het liefst archeologische reservaten ontstaan.3 Deze reservaten beschermen de archeologische resten en het cultuurlandschap daaromheen, zodat deze ook in de toekomst nog te bestuderen zijn. Wanneer een archeologische vindplaats niet in situ behouden kan worden dan is het van belang dat er genoeg tijd en middelen vrijgemaakt worden voor archeologisch onderzoek en publicatie. Daarom wordt het ook van belang geacht dat archeologen nauw betrokken zijn bij de planvorming van ruimtelijke ordeningsprojecten, waarbij telkens het behoud van archeologische resten voorop staat.4 Het verdrag geeft ook het belang aan van bewustmaking van het publiek. Er moeten bijvoorbeeld "voorlichtingscampagnes [gevoerd worden] [ ] om bij het publiek besef te kweken en te ontwikkelen van de waarde van het archeologische erfgoed voor het begrip van het verleden en de bedreigingen voor dit erfgoed".5 Wat hier eigenlijk mee bedoeld wordt, is: maak het publiek zó bewust van het belang en de fragiliteit van het (archeologisch) erfgoed, dat het beseft dat het voor het erfgoed het beste is als het onaangeroerd blijft. Oftewel de bewustmaking van het publiek is ervoor om te zorgen dat men inziet wat er voorgoed verloren kan gaan. In het verklarende verslag van de Raad van Europa bij het Verdrag van Malta wordt over het betreffende artikel (9) dan ook gezegd: "A public aware of the value of this heritage will be less willing to let it be damaged or destroyed." 1 European Convention on the Protection of the Archaelogical Heritage (Revised), Valetta, 16011992. In te zien op: conventions.coe.int/treaty/en/treaties/html/143.htm 2 De Eerste Kamer heeft op 19 december 2006 het voorstel aangenomen. 3 Artikel 2 lid 2 en artikel 4 lid 1 van het Verdrag van Malta. 4 Artikel 5 lid 1 en 2 van het Verdrag van Malta. 5 Uit: artikel 9 van het Verdrag van Malta. 7

Bij het bewustmaken van het publiek hoort tevens het bevorderen van de toegankelijkheid tot het archeologische erfgoed voor het publiek, waarbij "het archeologische en wetenschappelijke karakter van die plaatsen en hun omgeving niet [aangetast wordt]". 6 Men wil dus landschapsreservaten maken waar het erfgoed bekeken mag worden, maar niet aangeraakt. Hek eromheen dus? Dat niet iedereen weet hoe dat bewerkstelligd zou moeten worden, blijkt uit onderstaande foto. Dit is een openbare site van het Romeinse castellum Cilurnum in Chesters langs Hadrian's Wall in het noorden van Engeland. Om de resten van de verschillende gebouwen binnen het fort zijn hekken geplaatst, schijnbaar om het publiek weg te houden van de kwetsbare fundamenten. Maar wat blijkt? In het hek zit een deur, waardoor je het gebied alsnog kan betreden (en beschadigen). En dat is ook wat er gebeurt: kinderen klauteren overal op en ook de volwassenen (die beter zouden moeten weten) lopen over de eeuwenoude muurtjes. Dat toegankelijkheid creëren zonder aantasting van het materiaal een moeilijke opgave is, is duidelijk. Foto 1: Chesters Roman Fort, Engeland. (I.M.J. Velthuis) Foto 2: Schapen op Hadrian's Wall. (I.M.J. Velthuis) Daarom wordt in het verklarende verslag ook meteen opgemerkt dat toegang niet altijd verschaft kan worden: "Having stated that the public has a right of access to the past in the form of the archaeological heritage, it must at the same time be recognised that, in particular circumstances, such access would have to be denied in order to preserve the heritage." In dit geval zouden dan andere manieren gevonden moeten worden om het erfgoed aan het publiek te presenteren, zoals reconstructies en informatiepanelen.7 Aangezien het Verdrag van Malta meer een intentieverklaring is dan een keiharde wet, is het aan de lidstaten om veranderingen door te voeren. Elke lidstaat zal dit dan ook anders aanpakken. In Nederland is in navolging van het verdrag eerst een aantal jaren gewerkt in de 'geest van Malta' en werd er in het archeologisch bestel grote veranderingen doorgevoerd. Zo werden de verantwoordelijkheden onder invloed van 'Paars' (19942002) gedecentraliseerd. Het beleid ten aanzien van de archeologie werd bij de gemeenten neergelegd en de uitvoering werd 6 7 Uit: artikel 5 lid 5 van het Verdrag van Malta. Explanatory report Convention of Valetta: http://conventions.coe.int/treaty/en/reports/html/143.htm 8

geprivatiseerd. Gemeenten leggen in hun bestemmingsplannen vast waar de archeologische vindplaatsen zijn gesitueerd en geven ze waar nodig en mogelijk een beschermde status. Op die plek mag dan niet gebouwd worden, voordat er is opgegraven. Als een vindplaats zeer uniek is en dus een hoge archeologische waarde heeft, wordt er vaak voor gekozen de site niet te verstoren. De vindplaats zal dan een archeologisch monument worden, omdat alleen deze vindplaats antwoorden kan geven op bepaalde vragen. Pas wanneer er financieel en technologisch gezien een hoogstaand en uitgebreid onderzoek kan plaatsvinden, zal er opgegraven worden. Het archeologische erfgoed wordt dus in de eerste plaats planologisch beschermd in het bestemmingsplan. Pas als het zeer uniek blijkt te zijn, kan de vindplaats de status van wettelijk beschermd monument krijgen. Een tweede verandering was de privatisering van de archeologie in 1995. De uitvoering van de archeologie werd toen onderhevig aan de marktwerking en commerciële archeologische bedrijven werden opgericht. Konden voorheen alleen universiteiten en overheden opgravingen uitvoeren, vanaf 1995 kunnen (archeologische) bedrijven zich daar dus ook toe kwalificeren. De overheid stelde de randvoorwaarden op en de markt moet zelf de balans vinden tussen de wetenschappelijke kwaliteit en de kosten. Een niet onbelangrijk detail hierbij is, dat de verstoorder betaalt. De projectontwikkelaar, in de meeste gevallen is dat nu nog de gemeente, moet bij het aantreffen van archeologie in het te ontwikkelen gebied het archeologisch onderzoek betalen. Vaak zal dan de goedkoopste aanbieder aangenomen worden. Universiteiten en daarmee het wetenschappelijk onderzoek kunnen hierbij het onderspit delven; een wetenschappelijk en volledig onderzoek zal altijd meer kosten dan een onderzoek waarbij alleen datgene opgegraven wordt, wat in de weg zit. Onder druk van de Vrije Universiteit Amsterdam en de Universiteit Leiden is er dan ook een preferente positie voor het onderwijs afgedwongen, waarbij universiteiten elk jaar met een wetenschappelijke motivatie twee projecten kunnen binnenhalen zonder concurrentie.8 Hierdoor wordt voorkomen dat commerciële bedrijven alle mooie en interessante projecten wegkapen zonder ze te onderzoeken naar de gangbare academische maatstaven. Aangezien niet zomaar iedereen kan gaan opgraven, zijn er enkele regels opgesteld en commissies samengesteld om de kwaliteit van het archeologisch onderzoek te waarborgen. Zo moeten alle commerciële (archeologische) bedrijven zich houden aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Hierin is opgenomen aan welke eisen de uitvoerder moet voldoen, hoe het archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd en welke specifieke onderdelen in het archeologisch onderzoek moeten worden behandeld. Het College voor de Archeologische Universitaire instituten mochten ook niet meer opgraven, in plaats daarvan moesten bedrijven opgericht worden die gelieerd zijn aan de universiteit. 8 9

Kwaliteit (CvAK) erkent bedrijven die archeologisch onderzoek willen doen aan de hand van de eisen van de KNA en zorgt voor de aanpassing van de Kwaliteitsnorm, rekening houdend met de nieuwste inzichten. De Rijks Inspectie Archeologie (RIA) waarborgt tenslotte de juiste toepassing van de KNA door toezicht te houden op de uitvoerders en de uitvoering. Om vervolgens een opgraving uit te kunnen voeren, moeten bedrijven met een CvAKkwalificatie toestemming krijgen voor de opgraving van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM). Deze regels zijn opgesteld als interimbeleid, totdat er een nieuwe Monumentenwet wordt aangenomen. Het Verdrag van Malta heeft er in Nederland dus toe geleid, dat [a] gemeenten archeologiebeleid moeten ontwikkelen in het kader van hun ruimtelijke ordeningsbeleid, het [b] 'verstoorder betaalt'principe effectief in de praktijk is gebracht en [c] het publiek meer bij het archeologische en cultuurhistorische erfgoed betrokken wordt. 10

1.2 Belvedere In de jaren '90 is echter ook nog een ander beleidsdocument verschenen: de Nota Belvedere, welke in 1999 is opgesteld door de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCenW), Verkeer en Waterstaat (VenW), Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) en Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV). Terwijl in het Verdrag van Malta steeds gehamerd wordt op het behoud in situ van de archeologische resten, gaat de Nota Belvedere, juist in op het belang van de integratie van cultuurhistorie in de ruimtelijke planvorming.9 De Belvederenota is ontstaan uit de Cultuurnota 19972000 en de Nota over het Architectuurbeleid 19972000. Beide nota's gaan in op het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De Cultuurnota gaat in het bijzonder in op de waarde van geschiedenis voor ruimtelijke planvorming en stelt dat "ruimtelijke veranderingsprocessen profijt kunnen hebben van de lokale geschiedenis van gebouwen, steden en landschappen: traditie, niet als ballast, maar als inspiratiebron". 10 Het gebruik van geschiedenis dus voor verbetering van de kwaliteit van het ontwerp. Tevens geeft de Cultuurnota aan dat "een in culturele zin opgetuigde ontwerpopgave bijdraagt aan een beter en mooier georganiseerd land".11 De Nota Belvedere richt zich op het beter en bewuster benutten van cultureel erfgoed en architectuur als kwaliteitsbepalende factoren in onze leefomgeving. De Nota was nodig, omdat door de snelle transformatie van Nederland cultuurhistorische elementen werden verstoord en vernietigd en een uniforme leefomgeving dreigde te ontstaan. De Nota is ten eerste opgesteld om deze elementen te beschermen en te gebruiken als inspiratiebron voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en ten tweede om de ruimtelijke veranderingen in goede banen te leiden, waarmee de regionale diversiteit zou blijven bestaan. De overheid wilde zo een halt toeroepen aan de uniforme wijze waarop (in het bijzonder) stadsuitbreidingen werden aangepakt door heel Nederland. Het programma Belvedere, met het credo 'Behoud door Ontwikkeling', stimuleert het integreren van cultuurhistorie in plannen voor ruimtelijke ontwikkeling. De cultuurhistorie moet als inspiratiebron dienen voor de nieuwe ontwerpen voor het gebied. In dit kader heeft het Belvedereproject 'Strategieën en Ontwerpvisies voor de Limes' met steun van het Stimuleringsfonds voor de Architectuur de Limes Atlas gepubliceerd.12 Hierin is het erfgoed van de limes op basis van de huidige kennis en inzichten in kaart gebracht om als basis te dienen voor toekomstige ontwerpen voor de ruimtelijke inrichting. Hiermee is meteen het verschil duidelijk Over deze integratie van cultuurhistorie in de planvorming wordt overigens ook gesproken in het Verdrag van Malta (artikel 5). 10 Cultuurnota 19972000 p.121. 11 Ibidem. 12 B. Colenbrander, 2005. 9 11

tussen het Verdrag van Malta en Belvedere: beschermen versus behoud door ontwikkeling. Ook al richten ze zich beiden op het belang van de inbedding van cultuurhistorie/archeologie in de ruimtelijke planning, in het Belvedereprogramma ligt de nadruk veel meer op het ontwikkelen van het landschap met beeldbepalende en kwaliteitsverhogende historische elementen dan op het in situ behouden en beschermen van het onzichtbare erfgoed onder de grond, terwijl het Verdrag van Malta stimuleert om cultuurhistorisch belangrijke elementen te behouden en te integreren in het ontwerp door eromheen te ontwerpen. 1.3 Eentonig Nederland? Na de Tweede Wereldoorlog is het 'mozaïek' van cultuurlandschappen vervaagt door de wederopbouw van Nederland. Er was een hevig tekort aan woningen, die zo snel mogelijk moest worden ingehaald. Deze massale woningbouw was nodig om te voorzien in de groeiende vraag naar woningen. De snelle bevolkingsgroei na de Tweede Wereldoorlog ("babyboom"), de verwoesting van woningen tijdens de oorlog en het noodzakelijke herstel daarvan en de krimpende landbouw zorgden voor deze hoge vraag. Om een snelle, maar toch goede bouwkwaliteit te waarborgen werd het bouwproces gerationaliseerd. "De rationalisering van het bouwproces [...] moest worden gericht op vermindering van de stichtings en arbeidskosten in de woningbouw. Daarom werd geïnvesteerd in onderzoek naar de organisatie van de bouwnijverheid, nieuwe bouwmaterialen en constructiemethoden, zoals voorgespannen beton en montagebouw."13 Systeembouw en de 'prefab' huizen bleken een goedkope en snelle bouw te realiseren. Hiermee werd tevens de industrie gestimuleerd, nu grote delen van de bouw in fabrieken gemaakt werden. Om de hoge woningnood tegen te gaan werd er dus gekozen voor systeembouw en gestandaardiseerde woningtypen als duplexwoningen en galerijflats. Niet alleen de bouw van woningen werd gestandaardiseerd, maar ook die van scholen, fabrieken en ziekenhuizen. Dit leverde vanzelfsprekend erg op elkaar lijkende wijken op, waarbij telkens het platteland grond inleverde ten behoeve van de stad. De naoorlogse 'bouwwoede' was van belang om de economie een duw in de rug te geven, onder andere met behulp van het Marshallplan.14 Hiervoor moest wel het een en ander veranderen. Ten behoeve van de industrialisatie werd de infrastructuur uitgebreid en verbeterd; Nederland werd geasfalteerd. Een ander gevolg van industrialisatie was de leegloop van het platteland. Door de 13 14 Bosma & Wagenaar, 1995, p. 238. Bosma & Wagenaar, 1995, p. 234. 12

voortschrijdende industrialisering van de landbouw werden veel boeren overbodig en moesten werk zoeken in de steden. Dit leidde tot een verdere verstedelijking van het landelijke gebied. Op de ruimtelijke inrichting van Nederland als gevolg van de wederopbouw zijn vele kritieken geweest. Het leidde tot een uniformering van Nederland. Tegenwoordig laaien dezelfde kritieken weer op, nu ten gevolge van de massale woningbouw, infrastructurele werken en inrichting van bedrijventerreinen die vallen onder Vinex. In 1993 is de VIerde Nota Ruimtelijke Ordening EXtra (VINEX) opgesteld, waarin gebieden zijn aangewezen aan de rand van (middel)grote steden. In deze gebieden mag uitgebreid worden om zo te voorzien in de verwachte grotere vraag naar woningen. Tot 2015 wordt in deze gebieden, Vinexlocaties genoemd, massaal (±1 miljoen) woningen gebouwd.15 Door aan de rand van steden, dichtbij de uitvalswegen te bouwen, hoopt de overheid zoveel mogelijk open ruimte over te houden. Het Ruimtelijk Planbureau (RPB) heeft in 2006 een morfologisch onderzoek naar Vinex afgerond.16 Hierin komen zij verassenderwijs tot de conclusie dat de Vinexwoonwijken juist wel een eigen karakter hebben. Zij stellen in de conclusie dat "deze mate van afwisseling op een zo grote schaal na de op uniformering gerichte Nederlandse stedenbouw uit de twintigste eeuw, als een opvallend kenmerk van de Vinexwoningbouw mag worden beschouwd. De wijken vertonen een ruime bandbreedte van variatie op een vormentaal die de karakteristieken van de twee voor de twintigste eeuw meest bepalende stromingen met elkaar verzoent. [ ] Er zijn onder de wijken voldoende uitschieters in opzet en vormgeving te vinden om een herkenbaar, 'eigen gezicht' van de Vinex te waarborgen. Er is misschien geen unieke 'Vinexstijl' ontstaan, maar wel een verzameling van ontwerpoplossingen die herkenbaar zijn als 'vroegeenentwintigsteeeuws'."17 Ook ten aanzien van een onderzoek naar het mobiliteitsbeleid van Vinex concludeert het RPB positief.18 De ontsluiting en bereikbaarheid met het openbaar vervoer zijn volgens het onderzoek in Vinexwijken beter dan in andere nieuwbouwwijken. Toch geven ze in het rapport ook aan dat het beter kan: het autogebruik kan met 7% omlaag en het openbaarvervoergebruik met 12% omhoog.19 Waar het RPB wel kritiek op heeft, is op de inrichting van bedrijventerreinen. In hun rapport Bloeiende Bermen gaan ze in op de problematiek rond de aan de snelwegen gelegenbedrijventerreinen. Vinexlocaties zijn vaak gelegen aan snelwegen en de bedrijventerreinen bepalen vaak het uitzicht vanuit de Vinexwijken. Het RPB hamert er dan ook op in het rapport dat, aangezien snelwegen en verstedelijking een grote samenhang vertonen, er met alle functies www.vinexlocaties.nl/infocorner/informatie.htm Rapport: VINEX! Een morfologische verkenning. H. Lörzing et al., 2006. 17 Uit: H. Lörzing et al., 2006, p. 191. 18 D. Snellen et al., 2005. 19 Rapport 'Nieuwbouw in beweging' op www.rpb.nl/nlnl/. 15 16 13

van het gebied (werken, wonen, recreëren) rekening gehouden moet worden in het ontwerp van dat gebied.20 Zoals ook aangegeven wordt in het rapport 'VINEX! Een morfologische verkenning' van het RPB wordt er vaak gebruik gemaakt van thema's om een wijk een eigen identiteit mee te geven. Vooral historische thema's zijn erg populair.21 Met behulp van de geschiedenis van een plek, welke nooit precies hetzelfde zal zijn, kan een uniek ontwerp gemaakt worden voor de ontwikkeling van dat gebied. Het projectbureau Belvedere stelt dan ook: "Cultuurhistorische kwaliteiten kunnen een uniek karakter geven aan ruimtelijke ontwikkelingen en zo een tegenwicht bieden aan de toenemende eenvormigheid van onze leefomgeving. Ze dragen bij aan de identiteit die mensen ontlenen aan een gebied of plek. Zo bezien, fungeren ze als inspiratiebron en kwaliteitsimpuls voor ruimtelijke opgaven als het nieuwe waterbeheer, de stadsvernieuwing en de reconstructie van het landelijk gebied."22 Het projectbureau Belvedere heeft al vele projecten gestimuleerd om op deze manier te ontwerpen. Het Limesgebied, waarin vele projecten worden gerealiseerd, wordt als voorbeeld gezien voor hoe het zou moeten. Er is een rijke Romeinse geschiedenis aanwezig en deze wordt ook geïntegreerd in ruimtelijkeordeningsprojecten. Wat echter opvalt is dat, althans in de meeste gevallen, alléén de Romeinse geschiedenis en dan met name het gegeven van het castellum gebruikt lijkt te worden in de ontwerpen. Als dit inderdaad zo is, en dat zal ik onderzoeken in deze studie, dan zou dit een nieuwe vorm van uniformiteit betekenen, terwijl juist in de Nota Belvedere wordt aangegeven dat het belangrijk is stil te staan bij de "culturele identiteit en het behouden van de [ ] regionale verscheidenheid".23 Tevens wordt de zorg geuit dat "cultuurhistorische kwaliteiten op het spel staan in het licht van de snelle en omvangrijke ruimtelijke veranderingen in Nederland".24 Door je dan weer op één aspect te richten van de landschapsgeschiedenis ga je al snel voorbij aan het doel van deze nota. Het projectbureau Belvedere geeft aan dat mensen juist graag in een unieke omgeving willen leven: "De ontstaansgeschiedenis laat overal haar eigen, karakteristieke sporen achter. In een wereld waar op elke straathoek dezelfde winkels te vinden zijn, hechten mensen meer en meer waarde aan de cultuurhistorische eigenheden in hun leefomgeving."25 Het is dan ook een opdracht voor de ontwerpers om zich te laten inspireren door de unieke sporen uit het verleden. Het projectbureau spreekt ook over identiteit en hoe cultuurhistorische kwaliteiten een plek een eigen identiteit kunnen geven. Identiteit is voor de gemeente een instrument, iets waarmee ze zich D. Hamers et al., 2006. H. Lörzing et al., 2006, p. 168169. 22 Van website Belvedere: www.belvedere.nu 23 Citaat uit begeleidende brief bij de Nota Belvedere. Uit: Nota Belvedere, 1999. 24 Ibidem. 25 Zie noot 22. 20 21 14

kan profileren. De gemeente wil een stempel drukken op de omgeving en mensen naar hun gemeente lokken. Door zich een identiteit aan te meten, worden ze herkenbaar. Zo werkt het ook in reclames: door een identiteit te geven aan een product, in de vorm van een persoon of een slogan, weet de kijker/consument meteen waar het om gaat. Gemeenten willen ook dat mensen met één blik weten waar ze zijn. Dat kan alleen als een gemeente uniek is. De marketing van een gemeente speelt dus ook een grote rol bij de verdere vormgeving van het (stads)landschap in de gemeente. De Pater & Renes geven in een betoog over de rationalisering of McDonaldisering van het Nederlandse landschap aan dat "[ ] de hedendaagse wel als 'postmodern' gekarakteriseerde stad en regio hun 'eigen' karakter [koesteren]. Vele pogingen worden ondernomen om door herdenkingen, festiviteiten en restauraties de eigen identiteit op te poetsen en te etaleren." 26 Ook al geven De Pater & Renes aan dat die behoefte aan identiteit zomaar ontstaan is, "de behoefte aan een eigen identiteit kan spontaan en onbedoeld zijn gegroeid, uit het verlangen naar een vaste herkenbare plaats in een veranderlijke onoverzichtelijke wereld, die meer en meer door globalisering geregeerd lijkt te worden. [ ] De behoefte aan een eigen identiteit hoeft dus niet perse voort te komen uit manipulatie van bovenaf door een politieke elite die streeft naar separatisme en autonomie. Of uit commerciële motieven, zoals de wens meer toeristen te trekken," toch wordt de behoefte nu gevoed door die twee factoren.27 De Romeinse geschiedenis wordt tegenwoordig veelvuldig gebruikt om steden te promoten. Denk bijvoorbeeld aan Nijmegen ('oudste stad van Nederland')28 en aan de Leidse wijk Roomburg ('Hoogwaardig wonen met een rijke historie')29. Ook proberen steden historische personen aan zich te binden: Rembrandt (Leiden, Amsterdam), Erasmus (Rotterdam). De hiervoor speciaal samengestelde toeristische routes, exposities, menukaarten en wat het meer zij spreken boekdelen. Citybranding is een 'hot' item en ook ruimtelijke ontwikkeling wordt hiervoor ingezet. De Pater & Renes, 1999, p. 215. Ibidem. 28 vvv.rijkvannijmegen.web.nl Burgemeester van Nijmegen, Thom de Graaf, gebruikt de status oudste stad van Nederland als argument om aanspraak te maken op de vestiging van het nieuwe Nationaal Historisch Museum in zijn stad. Dit terwijl het nog onduidelijk is wat de oudste stad van Nederland is (Maastricht claimt deze titel ook). 29 www.leiden.nl/dspage.asp?objectid=7352 26 27 15

1.4 Probleemstelling In deze studie richt ik mij op de projecten in het Limesgebied van Nederland. Ten eerste omdat in dit gebied veel projecten zijn, waarin met behulp van Belvederesubsidies historische gelaagdheid getracht wordt te behouden of te versterken en ten tweede omdat het projectbureau Belvedere juist dit gebied ziet als voorbeeldgebied.30 In dit gebied kies ik projecten die gesitueerd zijn op of nabij een voormalig castellum. Hierdoor zal er altijd één aspect hetzelfde zijn, namelijk het castellum. Er zal dus ook altijd een Romeinse geschiedenislaag aanwezig zijn, terwijl ook andere tijdslagen hun stempel op het gebied hebben gedrukt. De vraag is dan of er telkens voor de Romeinse tijd, en daarbinnen specifiek voor het castellum, gekozen wordt als thema voor het ontwerp. Vragen die in de voorgaande paragrafen naar voren zijn gekomen hebben vooral betrekking op de uniformiteit die ontstaan lijkt te zijn in de afgelopen jaren. Maar wat verstaan we onder uniformiteit? Het Van Dale woordenboek geeft de volgende omschrijving:31 uni for mi teit (de ~ (v.)), 1 eenvormigheid => overeenstemming, 2 eentonigheid Uniformiteit van de ontwikkelde plangebieden in de zin van eenvormigheid zal in deze studie onderzocht worden. Op welke vlakken zijn de ontwerpen gelijk, in overeenstemming? Ik zal hierbij kijken naar de indeling, naamgeving, vorm en vooral naar de gemaakte keuzes. Deze keuzes zijn een indicator of er uniformiteit is opgetreden. Als er namelijk telkens voor hetzelfde object gekozen wordt als enige verwijzing naar het verleden uit een geschiedenis van minstens 2000 jaar, levert dat beperkte mogelijkheden op voor de ontwerper om dit op een unieke manier in te passen. Er zal dan waarschijnlijk voor gelijke oplossingen gekozen worden, wat weer uniformiteit kan opleveren. Probleemstelling van deze studie is dat uniformiteit lijkt op te treden in de ruimtelijke ontwikkelingsprojecten in het Limesgebied. Ondanks het verlangen een eigen identiteit en diversiteit te willen, lijken met name grootschalige bouwprojecten (bijvoorbeeld op de Vinexlocaties) te zorgen voor uniformiteit. Doelstelling is om er achter te komen of er inderdaad sprake is van uniformiteit binnen de projecten in het Limesgebied aan de hand van een evaluatie van die projecten. En zo ja; Werkt het ontwerpen met onzichtbaar erfgoed uniformiteit in de hand of kan het juist zorgen voor een meer diverse woonomgeving? Vraagstellingen hierbij zijn: Treedt er uniformiteit op? zijn er terugkerende elementen in de projecten? Voor projecten in het Limesgebied: www.belvedere.nu/page.php?section=08&pid=5&mid=2&resultaat=project Limes als voorbeeld: www.belvedere.nu/page.php?section=03&pid=1&mid=3 31 Uit: Van Dale Woordenboek op www.vandale.nl. 30 16

zijn deze elementen op dezelfde of op verschillende manieren toegepast in het ontwerp? Wordt er gebruik gemaakt van de historische gelaagdheid van stad en land? worden er ook andere tijdslagen dan de Romeinse tijd in het ontwerp verwerkt? welke elementen uit de Romeinse tijd en uit andere tijdslagen konden gebruikt worden in het ontwerp, maar zijn niet gebruikt? En waarom? 1.5 Opzet Voor ik antwoord zal geven op de in de probleemstelling aangekaarte vragen, zal ik eerst in het volgende hoofdstuk de geschiedenis van het studiegebied behandelen. Ik ga daarbij in op het ontstaan van het huidige landschap, de bewoningsmogelijkheden daarbinnen en de ingrepen van de mens om die bewoning (beter) mogelijk te maken. Dit is van belang, omdat het landschap in het studiegebied een lange geschiedenis heeft. De Romeinse tijd heeft daarin zeker zijn stempel gedrukt, maar er zijn meer significante gebeurtenissen geweest, die ook de aandacht verdienen. Per periode wordt dit vervolgens behandeld. In het daaropvolgende hoofdstuk komen de projecten aan de orde en zal ik ingaan op 'ontwerpen met geschiedenis'. Hier zal al enigszins naar voren komen of er wel of niet sprake is van uniformiteit. Verder zal ik in hoofdstuk vier een algemene geschiedenis schetsen van elk project, waarbij onder andere de ligging van cultuurhistorische elementen uit alle tijdslagen van het projectgebied naar voren zullen komen. Hierbij komen ook de mogelijkheden aan de orde, die wellicht niet in het ontwerp zijn gebruikt. Met de informatie van de hoofdstukken één tot vier in het achterhoofd zal ik aan de hand van de vraagstellingen de projecten onder de loep leggen om uiteindelijk in hoofdstuk vijf antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag 'Werkt het ontwerpen met erfgoed dat niet zichtbaar is uniformiteit in de hand of zorgt het juist voor meer diversiteit?'. Daarna zal ik tevens een casus behandelen over de limes als internationaal object. Een gegeven dat zeer zeker ook in Nederlandse projecten aan de orde kan en zal komen en waarin vele mogelijkheden liggen met betrekking tot ontwerpen en het promoten van (Romeinse) archeologie. 17

18

Hoofdstuk 2 Geschiedenis van het Limesgebied 19

20

2.1 Het Limesgebied Het Limesgebied is het gebied van de voormalige de noordelijke rijksgrens (limes) van het Romeinse Rijk. Deze grens viel samen met de Rijn (Oude Rijn, Kromme Rijn, NederRijn) en vormde een natuurlijke grens. Langs deze rivier hadden de Romeinen ter verdediging op bepaalde afstanden van elkaar wachttorens (turres), en legerkampen (castella of castra) aangelegd. Nederzettingen (vici) ontstonden bij de castella en langs de weg die langs de kampen en nederzettingen was aangelegd. Niet alleen de Romeinen hebben een stempel op het landschap gedrukt. Vanaf het Neolithicum is er bewoning in het gebied en de Romeinen kwamen dan ook in een al ingericht landschap aan. Tevens zijn er sinds die tijd ingrepen in het landschap gedaan, welke uiteindelijk het huidige landschap hebben opgeleverd. En ook onder invloed van de natuur en het klimaat heeft het landschap veranderingen doorgemaakt. Figuur 1: Romeinse fortificaties uit de 1ste 3de eeuw in Nederland. Plaatsnamen: 1 HerwenDe Bijland (Carvium), 2 Nijmegen (Oppidum Batavorum/Ulpia Noviomagus), 3 Cuijk (Ceuclum), 4 Rossum (Grinnes), 5 Loowaard, 6 ArnhemMeinerswijk (Castra Herculis), 7 Driel (?), 8 Randwijk, 9 Kesteren (Carvo), 10 Maurik (Mannaricium), 11 Rijswijk (Levefanum), 12 Vechten (Fectio), 13 Utrecht (Traiectum), 14 VleutenDe Meern, 15 Woerden (Laurium), 16 Bodegraven, 17 Zwammerdam (Nigrum Pullum), 18 Alphen aan den Rijn (Albaniana), 19 LeidenRoomburg (Matilo), 20 Valkenburg (Praetorium Agrippinae), 21 KatwijkBrittenburg (Lugdunum), 22 Oostvoorne (Helinio?), 23 GoedereedeOude Wereld, 24 WalcherenDe Roompot, 25 Aardenburg, 26 Velsen (Flevum), 27 Ermelo. Tekening Rob Mols/Bureau Archeologie Gemeente Nijmegen. [kaart: gemeente Nijmegen] Uit: http://www.woerden7.nl/voorgeschiedenis/castellum.htm 21

2.2 Landschapsgenese Het rivierkleilandschap, zoals het Limesgebied door geologen genoemd wordt, is ontstaan door een serie van fluviatiele processen in navolging van gebeurtenissen uit de op één na laatste ijstijd. De dynamiek waarmee de, nu getemde, rivier door het landschap stroomde, steeds haar lopen verleggende, heeft geresulteerd in een zeer gevarieerd landschap, maar ook een veranderend en zeer onvoorspelbaar landschap. De ontwikkeling van dit rivierenlandschap begint met het einde van de laatste ijstijd, waarin het ijs nog tot Nederland kwam (Saalien 32). Het ijs kwam tijdens deze periode (180.000 130.000 jaar geleden) vanuit het noorden tot halverwege Nederland, waardoor de stuwwalcomplexen zijn ontstaan in MiddenNederland (Utrechtse Heuvelrug, Veluwe). Dit ijs was ook de oorzaak dat de grote rivieren, die eerder richting het noorden liepen, hun lopen nu moesten verleggen. Nieuwe rivierdalen om het smeltwater van de gletsjer af te voeren ontstonden direct voor het ijs en liepen westwaarts richting de Noordzee. In de afwisselend koudere en warmere perioden van de laatste ijstijd (Weichselien) werden er, globaal gezien, twee soorten afzettingen gevormd.33 In de rivierdalen van de Rijn en de Maas waren dit rivierafzettingen (grind, zand, silt, rivierklei) en in de rest van Nederland waren dit de dekzanden (löss in Limburg). Langs de grote rivieren werd ook Jong Dekzand afgezet, wat eigenlijk geen dekzanden zijn, maar paraboolduinen. Sommige van deze duinen, die ook wel donken genoemd worden, zijn onder Figuur 2: Archeologische en geologische tijdschaal. Uit: Van den Broeke, 1991, p. 176. 32 33 andere in het LaatPaleolithicum bewoond Zie voor tijdschaal figuur 2. Volgens Berendsen, 1998, p. 193. 22

geweest.34 Aan het begin van het Atlanticum, zo'n 8.000 jaar geleden, was de zeespiegel in ongeveer 2.000 jaar zoveel gestegen dat de kustlijn zover naar het oosten was opgeschoven dat het net iets ten westen van de huidige kustlijn kwam te liggen.35 Hier ontstonden aan de westkust een serie parallelle strandwallen, die een doorlopende duinenrij vormden, met daarachter kwelders en veen (zie kaart 1, op p. 24). Rond het begin van onze jaartelling, op het moment dat de Romeinen ons land binnenkwamen, waren deze strandwallen aan de westkust gestabiliseerd. De strandwallen werden door een paar zeegaten onderbroken, daar waar de rivieren hun afwatering hadden. Zo was er een opening bij Katwijk, waar de Rijn in de zee uitmondde. Bij de kust waren de rivieren dan ook onder invloed van de getijdenwerking. Hierdoor werd het land vaker overspoeld en konden de oeverwallen zich niet goed ontwikkelen. Het kustgebied was lange tijd onderhevig aan fasen van transgressie en regressie van de zee. Bij transgressie, als de zee het land overspoelde, vormde zich op grote schaal veen en bij regressie (terugtrekking) van de zee werd daaroverheen klei afgezet. Het achter de strandwallen gelegen veen werd door kleine riviertjes afgewaterd. Op de oevers van deze stroompjes kon ook gewoond worden in droge perioden. Verder naar het oosten zetten de rivieren klei en zand af. Aangezien de rivieren nog niet bedijkt waren, konden ze zich vrij door het landschap bewegen. Het rivierensysteem was in die tijd dan ook zeer dynamisch, doordat de rivieren hun bedding telkens verlegden. Dit veranderlijke riviersysteem zorgde voor een afwisselend landschap van oeverwallen, stroomruggen en kommen. Op de hogere, zandige delen van het gebied, de oeverwallen en stroomruggen (dichtgeslibde geul met twee oeverwallen) kon gewoond worden. De lagere, kleiige kommen waren onbewoonbare elzenbroekmoerassen.36 In het Subboreaal zakte de zeespiegel weer en konden de duinen zich handhaven. Er ontstonden ten westen daarvan jongere en veel hogere strandwallen; onze tegenwoordige duinen (zie kaart 2, p. 25). Sindsdien is de westkust geheel gesloten en wordt het achterliggende land niet meer telkens overspoeld. Bekend voorbeeld is Hardinxveld. Zie M. Verbrugge et al., 1998. Van circa 50m 20m NAP volgens Berendsen, 1998, p. 193. 36 Van Es, 1972, p. 20. 34 35 23

Kaart 1: Paleogeografische reconstructie van Nederland omstreeks 5.500 v.chr. Uit: www.archis.nl/noaa/content/nieuwecontent/hst25/kaart3.html 24

Kaart 2: Paleogeografische reconstructie van Nederland omstreeks 50 na Chr. Uit: www.noaa.nl/content/nieuwecontent/hst25/kaart7.htm 25

2.3 Het Laatprehistorische landschap Bewoning in de Late IJzertijd vond plaats bovenop de oeverwallen, waar boeren het bos gekapt hadden om huizen te bouwen en landbouwgrond vrij te maken. De lagere delen van het gebied waren nog erg nat en werden, wanneer het iets droger was, als weiden gebruikt. De inwoners leefden in stamverband in kleine nederzettingen van niet meer dan enkele boerderijen. Ze waren zelfvoorzienend en ingespeeld op de veranderlijkheid van de natuur. De akkers lagen in vierkante percelen in een onregelmatige verkaveling om de boerderijen heen; de zogenoemde 'Celtic fields'. De vierkante velden werden omheind met een wal. Per generatie werd er een nieuwe boerderij gebouwd vlakbij de oude boerderij, waardoor ook de erven zich verplaatsten. Op de plaatsen waar in de Late IJzertijd gewoond werd, ontstonden later vaak de vici (inheemse nederzettingen) bij de Romeinse legerkampen. De Romeinen kozen dus (niet toevallig) voor dezelfde plekken om te wonen. Het landschap bepaalde waar dat kon. Gunstige ligging ten opzichte van de rivier was daarbij een belangrijk aspect. Foto 3: Hoewel vanaf de grond niets meer van de walletjes van het celtic field bij Hijken in Drenthe is te zien, zijn ze als verkleuringen op de luchtfoto nog zichtbaar. (Foto: Paul Paris). Uit: www.archeos.nl/detailtekst/index.php?detailtekstid=20 26

2.4 De romanisering van het landschap In de Romeinse tijd kregen de inheemse nederzettingen een meer permanent karakter. De huizen werden van duurzamere materialen gebouwd. Wanneer dat nodig was werd er verbouwd in plaats van het opbouwen van een nieuw huis op een nabij gelegen locatie, zoals in de IJzertijd gebeurde. Hierdoor werden de nederzettingen ook plaatsconstanter en vormden zich in groepjes van 2 of meer boerderijen.37 Aan het einde van de IJzertijd kende het huidige Nederland geen centraal bestuur, steden of schrift en een muntstelsel was nauwelijks aanwezig.38 De afwezigheid van leiding binnen de IJzertijdstammen maakte het voor Caesar moeilijk het gebied te onderwerpen. Wanneer er één stam overwonnen was, kwam er wel weer een andere stam in opstand. Caesar reageerde hierop met een totale vernietiging.39 Grote delen van het gebied werden verwoest en ook delen van stammen werden uitgeroeid. Andere stammen konden zich hier nu vestigen en dat werd ook door de Romeinen gestimuleerd, tenminste als deze stammen wél binnen de Romeinse organisatie pasten. Het patronagesysteem dat in Gallië vóór de komst van de Romeinen werd gebruikt, kwam hier nu ook van de grond. De gemigreerde stammen werden patroon en de oorspronkelijke bevolking hun cliënten. Op hun beurt waren deze patroons weer cliënten van de Romeinen. De Cananefaten (westen) en Bataven (oosten) hebben zich zo in het grensgbied gevestigd. Ze waren in het landschap van het rivierengebied dus 'nieuwkomers'. De Bataven behoorden eerst tot de stam van de Chatten (oorsprongsgebied Hessen, Duitsland), maar na een onderling geschil vertrok een deel van de stam naar het westen en vestigde zich in de huidige Betuwe.40 Dit alles gebeurde in de tweede helft van de eerste eeuw voor Chr. en de Bataven moeten ook van de veroveringen van de Romeinen op de hoogte zijn geweest. De Bataven stonden welwillend tegenover de Romeinen en zij mochten daarom ook in het grensgebied wonen. Als bondgenoten van de Romeinen waren zij vrijgesteld van belastingen en leverden ze hulptroepen aan het Romeinse leger. Oppidum Batavorum (Nijmegen) werd de hoofdstad van de Bataven. Rond 15 voor Chr. probeert keizer Augustus (opvolger van Julius Caesar) ook het Germaanse gebied ten noorden van de Rijn bij het Romeinse rijk in te lijven. Langs de Rijn bouwden de Romeinen verschillende legioenskampen (castra) en hulptroepenkampen (castella) die als uitvalsbases dienden voor de verovering van het noorden. Na een kortstondige overheersing, beëindigd door een grote nederlaag voor de Romeinen onder leiding van generaal Varus in het Jansen & Fokkens, 2002, p. 328. Bloemers et al., 1981, p. 78. 39 Van Dockum et al. 1993, p. 26. 40 Of deze groep pas na verhuizing naar de Betuwe de naam 'Bataven' heeft gekregen, of dat zij die al droegen daar vóór, is niet onderwerp van discussie in deze studie. 37 38 27

Teutoburgerwoud bij Kalkriese (Duitsland), werden de militaire bases langs de Rijn opgenomen in de nieuwe verdedigingslinie. Een aantal versterkingen voor de legering van hulptroepen werd hiertoe aangelegd om zo de grenslinie te verstevigen. Een twintigtal castella lag nu langs de Rijn met daartussenin wachttorens. Een verharde weg verbond alle castella met elkaar. Deze weg wordt ook wel limes genoemd, wat ook als naam gebruikt wordt voor de grens van het Romeinse rijk. Naast de castella ontstond doorgaans een vicus, een nederzetting, waar de inheemse bevolking woonde en waar gehandeld kon worden. De komst van de Romeinen zorgde namelijk voor een grote vraag naar landbouwproducten. De boeren gingen surplus leveren en verplaatsten niet langer telkens hun boerderijen. Producten gingen niet alleen naar de castella in de buurt. Er was ook handel met het overzeese GrootBrittannië (Britannia). De aangelegde militaire wegen mochten ook door handelaren gebruikt worden (tegen belastingen natuurlijk) en ook de vaarwegen werden hiervoor gebruikt. Ten behoeve van de veiligheid van het vervoer over water heeft bijvoorbeeld Corbulo, Romeins veldheer, in 47 na Chr. een gracht/kanaal gegraven die ter hoogte van Matilo (Leiden) de Rijn met de Maas verbond. Hierdoor hoefden schepen niet meer buitengaats te gaan en ontstond er dus een veilige verbinding tussen de twee belangrijke vaarwegen. Handel was er ook met de stammen die aan de andere kant van de grens woonden. De limes was echter geen grens zoals wij die nu kennen. Eigenlijk was het ZuidNederlandse grondgebied zelf een grenszone van het Romeinse rijk. Het was niet echt onderdeel van het Romeinse rijk in de zin dat Romeinse burgers er zich vestigden, maar er waren hulptroepen gelegerd voor de verdediging van het achterland. Het was een open grens en de verdedigingslinie liep ook langs de kust door, waar vloten gelegerd waren. Het ZuidNederlandse gebied was wel onderworpen aan de Romeinen in tegenstelling tot de stammen aan de noordzijde van de Rijn. In dat gebied woonden stammen, waarmee de Romeinen verdragen hadden gesloten (onder andere de Bataven). Met deze bevriende stammen werd, zoals gezegd, gehandeld, waardoor de Romeinen nog enige invloed konden uitoefenen. Dit gebied aan de overkant van de Rijn was dan ook meer een militaire bufferzone dan vijandig gebied, waardoor invallen snel geweerd konden worden. Toch komen de Bataven in 6970 in opstand en kunnen daarbij een groot deel van de eerder aangelegde grensforten vernietigen. De onrust in Rome na de dood van keizer Nero en de daaropvolgende strijd om opvolging maakte deze opstand mogelijk tot een succes. Pas na het vierkeizerjaar, waarin uiteindelijk Vespasianus de strijd om de troon won, kan de rust in het grensgebied hersteld worden. De Bataven hebben hierbij hun bevriende status kunnen behouden. Als reactie op de opstand en ter voorkoming van navolging werd in Nijmegen een nieuw legioenskamp gebouwd (eerst Batavodurum, maar na verkrijging marktrechten en stadsrechten: 28

Ulpia Noviomagus) vlakbij de eerder gestichte hoofdstad van de Bataven (het Oppidum Batavorum), waar het Tiende Legioen gestationeerd werd ter bewaring van de vrede.41 Tevens werden hulptroepen, samengesteld uit inheemse bevolking, niet meer lokaal gelegerd. Met de komst van de Romeinen veranderde er veel voor de inheemse bevolking. Er werden steden gesticht en ook de ontwikkelingen op het plateland waren gerelateerd aan de stad en de stedelijke cultuur. Vanuit de stad werd er bestuurd, maar ook ideeën, technieken en producten werden hiervandaan over het platteland verspreid. Het platteland werd via deze nederzettingen geromaniseerd mede door de op het platteland gestichte villae. Dit waren grote agrarische bedrijven die voor de steden en Romeinse kampen produceerden. Tot die tijd waren de boerderijen op het platteland grotendeels nog zelfvoorzienend, maar door de ingebruikname van de grensforten en de groei van de steden was er een grote vraag naar landbouwproducten, waardoor het economisch interessant werd surplus te produceren. De villae werden tevens een soort marktplaats waar boeren uit de omgeving hun spullen konden verhandelen tegen ambachtelijke producten uit de stad. De inheemse nederzettingen namen deel aan de Romeinse economie en werden zo stapje voor stapje geromaniseerd. Ook religie was een belangrijke factor in de romanisering van het gebied. De Romeinen vereerden vele goden en het Romeinse pantheon is in de loop der tijd sterk uitgebreid. Zij waren dan ook erg tolerant tegenover de verering van inheemse goden in de nieuw verwonnen gebieden. Van de in de Romeinse tijd in gebruik genomen cultusplaatsen blijken er zelfs een aantal hun oorsprong te hebben in de IJzertijd.42 Over het algemeen zijn het echter publieke heiligdommen opgericht in de Romeinse tijd. In Elst, ElstWesteraam en Lith, in het Bataafse gebied, zijn zulke op de IJzertijd terug te voeren cultusplaatsen teruggevonden. In de tweede eeuw na Chr. groeiden ze uit tot monumentale tempels, die het landschap een ander, Romeins, aanzien gaven. Tot ongeveer 170 na Chr. was er stabiliteit in het grensgebied. Sinds het begin van de tweede eeuw waren er geen pogingen meer ondernomen tot uitbreiding van het Romeinse rijk. Echter tussen 170 en 174 vallen Germaanse stammen het rijk regelmatig binnen en brengen onrust en economisch verval met zich mee.43 Vanaf de derde eeuw gebeurde dit steeds vaker. Voedseltekort zorgde voor instabiliteit in de grenszone van het Romeinse rijk. De Romeinen hadden de grens verwaarloosd en zo konden Germaanse groepen invallen doen in steden om ze te plunderen. Het land bracht minder op dan voorheen en de Romeinen konden zich dus niet veroorloven een gedeelte daarvan te verhandelen over de grens. De toenemende instabiliteit is hier een gevolg van, Van Enckevort & Thijssen, 2005, p. 15. Volgens Van Enckevort & Thijssen, 2005, p. 31. 43 De Hingh & Vos, 2005. 41 42 29

maar ook de dood van keizer Severus Alexander (222235) en de daaropvolgende strijd om het keizerschap, pestepidemieën en een toenemend economisch verval hebben hieraan bijgedragen.44 Figuur 3: Voorwaarts gerichte grensverdediging. Tweede eeuw na Chr. Uit: Van Enckevort, 1991, p. 273. Schaal 1: 500.000. Legenda: a. rivier; b. weg; c. legioenskamp (castra); d. hulptroepenkamp (castellum); e. wachttoren; f. villa; g. civiele nederzetting (vicus). Figuur 4: Diepteverdediging uit vierde eeuw na Chr. Uit: Van Enckevort, 1991, p. 276. Schaal 1: 500.000 Legenda: a. rivier; b. weg; c. hulptroepenkamp (castellum); d. versterkte wachttoren; e. militaire controlepost; f. versterkte graanopslagplaats; g. versterkte villa; h. versterkte civiele nederzetting. Begin vierde eeuw slaagden de Romeinen onder aanvoering van keizer Diocletianus er weer in de noordgrens te verdedigen met behulp van bepaalde Germaanse hulptroepen (Franken). De grensverdediging werd toen ook veranderd van voorwaarts gerichte verdediging (Figuur 3) naar een diepteverdediging Figuur 4). In de voorgaande periode waren er legioenen gelegerd in grote strategisch gelegen versterkingen (castra), die dan gewaarschuwd werden van een aanval door de in castella gelegerde hulptroepen. De hulptroepen controleerden het voorland, de militaire bufferzone, op tekenen van aanvallen. Vanaf nu moesten de hulptroepen echter de mobiele interventiekorpsen (comitatenses) waarschuwen voor een aanval. Deze comitatenses waren in versterkte steden of burchten in het achterland gelegerd op knooppunten van wegen of vaarwegen. Terwijl de hulptroepen aan de grens de aanvallers probeerden te vertragen, konden de interventiekorpsen ter plaatse komen. In deze tijd waren de castella ook burchten die een belegering konden doorstaan, terwijl eerder de castella van hout waren en meer op kazernes leken. 45 44 45 Van Enckevort, 1991, p. 275. Naar Van Enckevort, 1991, p. 275. 30

2.5 Frankische periode In de vierde eeuw hadden de Franken verbonden gesloten met de Romeinen, waardoor zij in het rivierengebied, het Bataafse gebied, mochten wonen. In ruil daarvoor moesten zij de Romeinen helpen met de verdediging van het grensgebied. Deze Frankische stam heette de Saliërs (Batavia Salica) en zij namen de rol van de Bataven over. Onder andere vanwege de belangrijke graantransporten vanuit Britannia was de controle in het gebied nodig en wellicht mede hierdoor ontwikkelde zich hier een bloeiende samenleving, waarin elementen uit de Romeinse en uit de Germaanse cultuur aanwezig waren.46 Begin vijfde eeuw werden de meeste Romeinse troepen teruggeroepen naar Italië, omdat daar vijandige stammen het land aanvielen. De verdediging van de noordgrens kwam daardoor bijna geheel te liggen bij de Saliërs. De Romeinen hebben hun greep op het gebied sinds eind derde eeuw echter niet meer teruggekregen en in 406 viel de noordelijke rijksgrens door herhaaldelijke invallen van Germaanse stammen. Met de val van Keulen, de hoofdstad van onze Romeinse provincie, ingenomen door de Franken, kwam ook een einde aan de Romeinse tijd in ons gebied. Ook al viel in 406 de limes officieel, rond 270 waren de meeste Romeinse soldaten al teruggeroepen naar Rome. Hiermee trad er in de castella een bewoningshiaat op van ruim een eeuw. In die tijd was ons land dunbevolkt. De castella en vici waren verlaten. De castella waren in ruïnes veranderd door de vele aanvallen van de Germaanse stammen. Echter ook natuurlijk verval en het hergebruik van de aanwezige bouwmaterialen deden de castella in ruïnes veranderen. In het Bataafse gebied kwamen de Saliërs in dit al ingerichte, maar geruïneerde landschap aan. De Bataven hadden als afscheiding tussen de erven sloten gegraven, welke eind derde eeuw echter al dichtgeslibd waren. Toch volgden de Saliërs deze inrichting door een palissade, hun erfafscheiding, te plaatsen in het patroon van die oude sloten.47 Ondanks het bewoningshiaat door het vertrek van de Bataven en de komst van nieuwe bewoners is er sprake van continuïteit. Alleen in de steden was er sprake van bewoningscontinuïteit. Door het vertrek van de Romeinen was het inwonertal echter aanzienlijk gedaald en er was veel minder werk voor ambachtslieden. Het marktgerichte stelsel van de Romeinse tijd ging dan ook weer over in een zelfvoorzieningseconomie, waarbij slechts nog enkele ambachten bleven bestaan. Zelfs in de steden ging men op het onbewoonde deel van de stad akkeren. 46 47 W.J.H. Willems, 1984, p. 305. Dit is onder andere te zien in TielPassewaaij. E. Verhelst, 2003 en pers.comm. Erik Verhelst. 31

2.6 Merovingische en Karolingische periode Aan het begin van de zesde eeuw stichtte Clovis, na diverse oorlogen, het Merovingische rijk door verschillende Frankische koninkrijken samen te voegen. Het koninkrijk, dat zich uitstrekte over het vroegere Gallië, werd vervolgens centraal bestuurd. De Merovingische vorsten zagen zichzelf als erfgenamen van de Romeinen en eigenden zich het Romeinse bezit toe en trokken in de resterende oude Romeinse overheidsgebouwen. In de hierop volgende twee eeuwen werd het koninkrijk verder vergroot en strekte zich uit tot aan het huidige Nijmegen. Mede doordat Clovis zich tot het christendom had bekeerd, kon hij zijn rijk uitbreiden. Het christendom groeide en Kerk en Staat waren nauw verweven en zeer machtig. Vanaf die tijd lieten koningen zich ook kronen door de paus om het geheel een heiliger karakter te geven. Tevens werden de bisschoppen door de koningen gekozen, die daarmee macht konden uitoefenen, omdat veel bisschoppen belangrijke staatsambten bekleedden. In de zevende en achtste eeuw was de kerstening in volle gang. Missionarissen zoals Bonifatius en Willibrord verspreidden het geloof. Rond 700 werd Willibrord zelfs bisschop van Utrecht en maakte daarmee de stad het religieuze centrum van ons gebied. De Merovingische koningen gebruikten het christendom om zo onderdanen aan zich te binden. Eind zevende eeuw was ons land tot aan MiddenNederland veroverd. Later rond 800 wist Karel de Grote door te stoten tot aan het Deense gebied, ZuidJutland. Daarmee was het Karolingische rijk ontstaan. Met de kerstening werden ook cultusplaatsen uit de Romeinse tijd weer gebruikt en in Valkenburg, Alphen aan den Rijn, Woerden, Utrecht, Wijk bij Duurstede en Nijmegen werden kerken in of nabij het voormalig castellumterrein gebouwd. De Merovingische koningen schonken het gebied vaak aan loyale onderdanen of geestelijken die het geloof onder de bevolking Figuur 5: Willibrord als bisschop van Utrecht, naar een ontwerp van P. Soutman door C. Visscher gegraveerd, 1650. In zijn rechterhand draagt Willibrord een verkleind model van de dom van Utrecht; onder zijn staf ontspringt een bron. Museum Catharijneconvent, Utrecht. Uit: www.meertens.knaw.nl/bol/detail.php?ty p=illustraties&id=309 48 verspreidden. Deze laatste groep zorgde onder andere voor de bouw van de kerken op deze plaatsen. De keuze om juist hier te bouwen was niet vanwege het aanwezige bouwmateriaal, alhoewel dat zeer bruikbaar was, maar vanwege de directe associatie met een oud en eerbiedwaardig Romeinschristelijk verleden.48 Sinds de J. Bazelmans, 2005, p. 13. 32

bekering van Constantijn de Grote in de vierde eeuw bestond er namelijk vrijheid van godsdienst en werd het christelijke geloof in het Romeinse rijk verspreid. In de laatromeinse tijd ontstonden in het rijk dan ook overal, echter nog niet in het verlaten Nederlandse gebied, christelijke gemeenschappen. Clovis bekeerde zich, als eerste Germaanse koning, naar het katholieke christelijke geloof, omdat dat het geloof van de GalloRomeinen was. Dit verband tussen de Romeinen en het christendom is de reden voor het bouwen van de eerste kerken op plekken van historische (christelijke) waarde. Effros stelt tevens, in een essay over het hergebruik van archeologische resten in het vroegmiddeleeuwse Gallie, dat although many early medieval structures were built on new sites, Roman ruins played an influential role in determining the layout and perception of villages, churches and cemeteries both in the north and south of Gaul.49 Ook al gaat dit niet specifiek over de situatie in het Limesgebied, kunnen we, gezien de overeenkomstige situatie en verdere ontwikkelingen in de gebieden, stellen dat ook in het Nederlandse gebied de aanwezigheid van Romeinse resten van invloed zijn geweest op de inrichting van het landschap. In die tijd werden in het rivierengebied ook weer nederzettingen gesticht. De langgerekte dorpen liggen vaak tussen de weilanden en het bouwland in. Utrecht en Nijmegen waren nog steeds belangrijke centra, waar gehandeld werd en het Karolingische Dorestad ontwikkelde zich tot internationaal handelscentrum. Na het overlijden van Karel de Grote in 814 werd het rijk verdeeld en trad er decentralisatie op. Nederland hoorde vanaf 900 bij het Duitse rijk, maar die verloor al gauw zijn macht, welke toen in handen kwam van de graafschappen van Holland, Gelre, Brabant, Vlaanderen en Zeeland en het bisdom van Utrecht (het Sticht). Nu aan het eind van de Karolingische tijd ontwikkelde zich het feodale systeem. Niet alleen graven, hertogen en keizers waren leenheer ook kloosters en abdijen vervulden toen die functie.50 49 50 B. Effros, 2001, p. 99. H.J.A. Berendsen, 2000, p. 176. 33

2.7 Greep op het landschap (Middeleeuwen) In de IJzertijd en ook in de Romeinse tijd woonde men op de stroomruggen of donken in het rivierengebied. Op de hoogste delen waren de akkers gelegen, met een zeer onregelmatige verkaveling, op de laagste waren de weilanden gesitueerd. Om zich te beschermen tegen het water zijn vanaf ongeveer 1000 na Chr. kaden en later dijken aangelegd. Hierdoor kon het gebied beter ontgonnen worden. Een gevolg van de bedijking was echter wel dat het water minder ruimte had en dus hoger stond. Een dijkdoorbraak was dan ook veel erger dan de eerdere overstromingen. De oplossing hiervoor was de aanleg van woerden, opgehoogde woonheuvels. Ten aanzien van de rivieren is de bedijking een belangrijke ontwikkeling geweest, maar ook met het aanleggen van strekdammen, kribben en dammen heeft de mens de rivier haar wil opgelegd. Als gevolg van bevolkingstoename in de elfde eeuw is er begonnen met een grootscheepse ontginning in opdracht van de bisschop van Utrecht en de graaf van Holland. Dit gebeurde zeer systematisch: de kavels werden grote regelmatige rechthoekige blokken. Als eerste werden weteringen gegraven en vanaf de wetering werd het gebied ontgonnen. De weteringen werden met een rivier verbonden door een vliet, voor de afwatering. Er liepen voorwegen langs de wetering, waaraan de boerderijen, op de kavels, lagen. Hierdoor zijn de streekdorpen ontstaan. De kavels werden door kaden langs alle zijden tegen het water van andere ontginningen beschermd. Door deze regelmatigheid hebben de ontginningen een karakteristiek landschap opgeleverd, welke in WestNederland nog steeds te zien is.51 Met deze ontginningen werd de structuur van de akkers uit de Romeinse tijd en daarvoor echter wel aan het oog onttrokken. Vanaf 1000 na Chr. wordt het graafschap Holland belangrijker. De zee en riviervaart leveren veel geld en daarmee ook macht op. De verbetering van landbouwtechnieken zorgde ook voor economische groei. De uitvinding van de keerploeg, betere bemesting en intensivering van de landbouw maken een hogere productie mogelijk met minder mankracht. Er werd niet meer alleen voor de lokale behoefte geproduceerd, maar men had een groter afzetgebied. De geldeconomie kwam op gang en steden groeiden. Boeren die overbodig geworden waren trokken onder andere naar de stad om zich te richten op de bloeiende handel en nijverheid, waar zij zich verenigden in gilden. De handel bloeide op en scholen en universiteiten werden opgericht. In deze periode was er echter nauwelijks centraal gezag en werden de steden versterkt door onder andere burgen, ringwallen en grachten om zo geweld buiten de poorten te houden. Edelen bouwden wel mottes, een burcht of kasteel op een opgeworpen heuvel. Of kastelen in het open 51 Naar H.J.A. Berendsen, 2000, p. 176181. 34

veld met een gracht eromheen. Vaak waren deze op of vlakbij de ligging van de vroegere castella gesitueerd.52 Het christendom was inmiddels algemeen en diep verankerd in de cultuur. De Kerk had veel macht verkregen en dat uitte zich onder andere in de bouw van kerken en kathedralen. Het leven concentreerde zich steeds vaker rond de Kerk en zo groeiden bij kloosters, maar ook bij kastelen en al bestaande nederzettingen, steden. Hierdoor werd langzaam maar zeker het oudere Romeinse landschap aan het zicht onttrokken en werd de inrichting van het landschap bepaald door de ontginningen, het parochiestelsel en de versterkingen. 52 Vergelijk Kasteel Rodanburg en Matilo. In: Brandenburgh & Hessing. 2005. 35

2.8 Latere ontwikkelingen In de veertiende en vijftiende eeuw centraliseerden de vorsten het gezag en door slimme huwelijken en veroveringen ontstonden er grote machtsconcentraties. De hertogen van Bourgondië hadden in de vijftiende eeuw bijna alle Nederlandse gewesten in handen. Het gebied wordt sinds die tijd ook al als een eenheid behandeld. Toen het gebied in de zestiende eeuw overging in Habsburgse handen door de dood van Karel de Stoute, bleef dat ook zo. Het leven in de veertiende en vijftiende eeuw was niet zo voortvarend. Er waren hongersnoden, ziekteepidemieën en oorlogen. Het klimaat versterkte dit. Er waren strenge winters en koele en natte zomers (kleine ijstijd). Het bevolkingsaantal nam weer af door de slechte opbrengst van de landbouw. Door de eerdere bevolkingstoename waren gebieden ontgonnen die niet geschikt waren voor landbouw. De slechte gezondheidsomstandigheden zorgden er tevens voor dat epidemieën snel om zich heen konden slaan. Veel mensen trokken vanuit het platteland naar de stad omdat ze in de dorpen niet konden leven van de graanopbrengst. Hierdoor ontstonden er weer bossen op de ontgonnen landbouwgronden.53 In de zestiende eeuw bloeide de handel op door de ontdekkingsreizen naar Indië, er werden weer grote gebieden ontgonnen voor de landbouw en steden groeiden. De gegraven sloten voor de afwatering van de ontgonnen gebieden zorgden echter wel voor een bodemdaling. Door de afwezigheid van water trad er inklinking en inkrimping van het veen op en stond het water buiten het gebied altijd hoger. Hierdoor konden de sluizen die voorheen opengezet werden als het buitenwater lager stond niet meer worden geopend, waardoor het water niet meer afgevoerd kon worden. Vanaf halverwege de vijftiende werden hiervoor dan ook windmolens ingezet.54 Met de verbetering van de windmolens en verkrijgen van een draaibare kap konden in de zestiende eeuw meren drooggelegd (droogmakerijen) en verkaveld (rechthoekig patroon) worden. Tevens trad er reliëfinversie op, waarbij de verzande kreken, niet onderhevig aan inklinking, hoger kwamen te liggen dan de klei en veengebied, waar dat wel gebeurde. Zo kwam het in de Romeinse tijd laaggelegen gebied hoog te liggen en andersom. In de veengebieden in WestNederland werd na ontginning turf gewonnen. Het mosveen werd ondiep uitgegraven, waardoor de gaten na enkele jaren weer dicht gegroeid waren. In de zestiende eeuw was de vraag naar de brandstof echter zo groot, dat een te groot deel moest worden afgegraven. Toen in 1530 de baggerbeugel werd uitgevonden, ging er minder land verloren. Het nadeel was echter wel dat er diepere sleuven werden uitgebaggerd, die daarna volliepen met water (veenplassen). Om de kwetsbare oevers te ontzien werd het verplicht veenribben te laten staan 53 54 Naar H.J.A. Berendsen, 2000, p. 176181 Naar H.J.A. Berendsen, 2000, p. 189191 36

tussen de sleuven, welke tevens beplant dienden te worden. De eerder ontgonnen landbouwgrond ging echter zo verloren en de veenderijen moesten na ontvening de gebieden weer droogmaken en in cultuur brengen. Op een gegeven moment waren de mosveengebieden geheel afgegraven en stapte men over op zeggeveen. Aangezien bosveen niet geschikt was voor turf, werd het niet afgegraven en in de bosveengebieden kan je tegenwoordig nog steeds de middeleeuwse verkaveling aantreffen. Ook deze turfwinningsgebieden hebben een karakteristiek landschap opgeleverd. Tot de negentiende eeuw waren de meeste wegen onverhard. De Romeinen hadden een verhard wegennet aangelegd, maar na hun vertrek werd deze niet onderhouden en raakte het wegennet in verval. In de Middeleeuwen waren er koningswegen tussen de verschillende hoven. Ook tussen de ontgonnen landbouwgronden werden wegen aangelegd. Er werden ook vaarwegen aangelegd, om zo van de stad naar de rivier te komen (bijv. in Utrecht). Trekvaarten werden aangelegd met jaagpaden erlangs, zodat de trekschuiten door paarden voortgetrokken konden worden. Later, in de negentiende eeuw werden veel kanalen gegraven voor het vervoer van turf, dat voorheen lokaal en kleinschalig werd uitgegraven, maar waar toen in de steden veel vraag naar was. Wegen zijn echter beeldbepalend geworden in de twintigste eeuw met de komst en de groei van het autoverkeer. Zo ook het dichte spoorwegennetwerk dat tegenwoordig over ons land ligt met een oorsprong een eeuw eerder. Het landschap dat nu gevormd is door de opeenstapeling van de genoemde ingrepen in het landschap, bestaat dan ook uit elementen uit de gehele geschiedenis. De oudere elementen, uit de IJzertijd bijvoorbeeld, zijn nu nog alleen maar vanuit een hoger perspectief zichtbaar. Op luchtfoto's zijn de akkersystemen uit de IJzertijd nog herkenbaar (zie foto 3, p. 26). De inrichting van het landschap in de Romeinse tijd heeft mede de inrichting in de Middeleeuwen bepaald ten aanzien van de locaties van de steden en de middeleeuwse ontginningen zijn in sommige gevallen nog te herkennen en volgen vaak de oriëntatie van de ontginningen uit de Romeinse tijd. Het is een continue proces, waarbij de mens logischerwijs rekening zal moeten houden met de bestaande situatie. Kleine aanpassingen zijn vaak slechts nodig om de leefomstandigheden te verbeteren of vergemakkelijken. Het landschap dat vervolgens is ontstaan, is er één vol van geschiedenis. 37

38

Hoofdstuk 3 Ontwerpen in het Limesgebied 39

40

3.1 Inleiding Uit de voorgaande hoofdstukken blijkt dat er buiten de Romeinse geschiedenis nog veel meer in het gebied gebeurd is dan alleen de ontwikkelingen in de Romeinse tijd én dat al deze cultuurhistorische ontwikkelingen van een plek gebruikt horen te worden als inspiratie voor het ontwerpen en ontwikkelen van dat gebied. Doel van dit hoofdstuk is te kijken naar enkele ontwerpprojecten en te zien of dit inderdaad gebeurt. In dit kader zal ik de ontwerpen bespreken van de projecten waar onder andere een castellum heeft gelegen. Van de twintig fortificaties langs de Rijn zijn er een aantal waarvan de ligging niet bekend is. Dit is het geval bij: KatwijkBrittenburg (Lugdunum), Wijk bij Duurstede (Levefanum), Maurik (Mannaricium), Kesteren (Carvo), Randwijk, Driel, Loowaard en HerwenDe Bijland (Carvium). Deze (vermoedelijke) castella zijn door de rivieren in de loop van de tijd weggespoeld en verwoest. Romeinse vondsten geven wel een indicatie dat er Romeinse activiteit in het gebied is geweest, maar harde bewijzen voor de precieze ligging van de castella zijn niet gevonden. In het geval van Bodegraven en Zwammerdam (Nigrum Pullum) is er wel archeologisch onderzoek geweest en is de ligging van de (mini)castella bekend, maar zijn er geen plannen in dat gebied. Dit is ook het geval in ArnhemMeinerswijk (Castra Herculis), waar de ligging bekend is, maar er vooralsnog geen plannen zijn. Het gebied heeft wel de status van archeologisch monument verkregen. De negen castella die overblijven (Valkenburg (Praetorium Agrippinae), Leiden (Matilo), Alphen aan den Rijn (Albaniana), Woerden (Laurium), UtrechtLeidsche Rijn (Hoge Woerd), Utrecht (Traiectum), Vechten (Fectio), NijmegenValkhof (Oppidum Batavorum) en NijmegenWaalfront (Ulpia Noviomagus Batavorum) zal ik in het komende hoofdstuk stuk voor stuk kort bespreken. Aan de orde komt de ligging van het castellum in het plangebied en de elementen die in het ontwerp zijn gebruikt. Als inleiding op de ontwerpen zal ik eerst het castellum an sich bespreken, omdat het castellum een zeer uniforme indeling en uiterlijk heeft gehad, waardoor dit gegeven ongeveer gelijk is voor elk project. 41

3.2 Het castellum Een castellum bestaat uit een rechthoekig terrein met op de afgeronde hoeken torens. In het midden van elke zijde waren poorten aangebracht geflankeerd door torens. Over het algemeen is het castellum noordzuid georiënteerd met een korte kant op het noorden. De twee hoofdwegen lopen over de lengteas (oostwest, decumanus) en de breedteas (noordzuid, cardo) en verbinden de vier poorten met elkaar. De hoofdpoort (porta praetoria) zit aan de korte kant in het noorden en wordt door een weg (via praetoria) verbonden met het hoofdkwartier (principia). Achter het hoofdkwartier ligt de commandantswoning (praetorium) en daarachter loopt de weg verder naar de Figuur 6: Schematische weergave van een Romeins castellum. Uit: Brandenburgh & Hessing, 2005, p. 22. poort in de zuidwand (porta decumana). Voor het hoofdgebouw ligt de kruising van hoofdwegen. De via praetoria komt uit op een oostwest georienteerde weg, de via principalis. Aan de oostkant komt deze uit bij de linker poort (porta principalis sinistra) en aan andere kant bij de porta principalis dextra. Het gedeelte aan de noordkant van de via pricipalis wordt praetentura (voorkant) genoemd en de zuidkant retentura. Rondom het terrein waren meerdere spitsgrachten (grachten met een Vvormig profiel) aangebracht ter verdediging. Een aarden wal was aan de binnenkant tegen de muur aangebracht, waarover een weg liep (intervallum) waar de soldaten de wacht konden lopen. Tussen de hoektorens en de poorttorens in lagen op regelmatige afstand van elkaar aan de lange zijden kleinere torens. Nu is het zo dat het in het Nederlandse geval zo is dat juist de lange zijde (ongeveer) naar het noorden gericht was. Dit komt waarschijnlijk door de ligging van de castella aan de Rijn en op de smalle oeverwallen. Er was waarschijnlijk simpelweg geen ruimte op de oeverwallen om de korte kant naar de Rijn te richten en zo verder landinwaarts te bouwen. Vandaar dat de ombouw een kwartslag gedraaid werd. De oriëntering binnenin was verder nog wel steeds hetzelfde. Het enige 42

verschil is dat de hoofdpoort nu in een lange zijde zat. De oriëntering is ook niet altijd precies noordzuid geweest door de ligging aan de rivier. Tevens is het door slechte conservering onduidelijk of er altijd een porta decumana aanwezig is geweest. Het best geconserveerde en meest compleet opgegraven castellum, Valkenburg, laat zien dat in de eerste perioden er geen achterpoort was. In het castellum in de laatste twee bouwfasen (eind tweede eeuw tot eind Romeinse tijd) zat er wel een porta decumana. Figuur 7: Schematische weergave van de inrichting van een Nederlands castellum (Praetorium Agrippinae). Langs de rechter lange zijde liep de Rijn. Uit: De Hingh & Vos, 2005, p. 100. 43

3.3 De ontwerpen Valkenburg55 Elementen ontwerp: Wegmonument N206 kruist met limesweg. Aldaar: archeokubus met informatie over Valkenburg en Romeinse tijd. betonnen mediterrane cipressen aan weerszijden van de reconstructie. replica van een mijlpaal. Het plein gesitueerd boven ligging castellum heet Castellumplein. Op Castellumplein: wordt paardenmarkt gehouden. is een kunstwerk geplaatst: is een impressie van de limes in de vorm van een drinkbak en heeft de inscriptie 'voor of na de mart' in een op Romeinse letters gebaseerde lettertype. in het straatwerk liggen 150 tegels met hoefafdrukken en deze tegels volgt de via principalis en eindigt bij het drinkbak kunstwerk. De contouren van het castellum is op het Castellumplein en de Hoofdstraat herkenbaar gemaakt in het stratenpatroon door middel van 10cm grote punaises in de straatstenen. Op de punaises staat de afbeelding van het castellum zoals afgebeeld op de middeleeuwse kopie van een LaatRomeinse kaart (kaart van Peutinger) met de bijbehorende tekst 'Praetoriu Agrippine'. Tussen de Oude Rijn en het castellum is een 25m lang hekwerk geplaatst in de vorm van Romeinse schilden. Langs de Oude Rijn is er bestraat met een ruwe klinker in afwijkende kleur (blauw) en er is een houten aanlegsteiger met bankje als uitkijkplaats. Foto 4: Reconstructie Limesweg aan N206. Uit: De Hingh & Vos, 2006, p. 72. 55 Foto 5: Betonnen cipressen, Foto 6: Contouren castellum in bestrating. mijlpaal en archeokubus. Uit: De Uit: De Hingh & Vos, 2006, p. 72. Hingh & Vos, 2006, p. 72. Naar: De Hingh & Vos, 2006. 44

Hoofdstraat Castellumplein Kaart 2: Overzicht werkputten en situering castellum binnen huidig Valkenburg. Uit: De Hingh & Vos, 2006,p. 28. Kaart 3: Plattegrond castellum fase 6 met groen ingekleurde delen die in de bestrating herkenbaar zijn gemaakt. Uit: De Hingh & Vos, 2006, p. 127. Figuur 8: Situering castellum, limesweg en vicus in de Romeinse tijd. Uit: De Hingh & Vos, 2006, p. 81. 45

Leiden56 Elementen ontwerp: De plaats waar het castellum in de ondergrond ligt, is archeologisch monument. Buiten het castellum heeft een vicus gelegen en daar wordt wel gebouwd. Op het archeologisch monument wordt een park ingericht. Romeins castellum wordt gebruikt als inspiratiebron bij het ontwerpen van de woonwijk. Grote ontsluitingsweg geënt op de via principalis. Op elke hoek komt een woning geïnspireerd op de toegangspoorten van het castellum. Straatnamen zijn in Romeinse sfeer (straten vernoemd naar onder andere: Jupiter, Mercurius, Drusus, Tacitus, Octavia, Minerva). In het park worden de contouren van het castellum en de vermoedelijke ligging van de binnengebouwen gebruikt voor het ontwerp. De contouren van het St. Margarethaklooster worden in heggen aangegeven met daar binnenin een kruidentuin als herinnering aan de middeleeuwse kruidentuin. Figuur 9: Romeinse elementen in de Roomburgerpolder. Uit: Brandenburgh & Hessing, 2005, p. 40. 56 Hazenberg, 2000. 46

Figuur 10: Impressie van de situatie rond Matilo rond het midden van de tweede eeuw. Door C. van Hees. Uit: Brandenburgh & Hessing, 2005, p. 19. Figuur 11: Deelgebied Historie (linksboven in de hoek zijn nog net Figuur 12: Overzicht ontwerp nieuwe wijk Roomburg. de contouren van het castellum in het Matilopark te zien). Uit: Uit: Brandenburgh & Hessing, 2005, p. 97. Bestemmingsplan Roomburg, versie mei 2004. Figuur 13: De kaart van het St. Margarethaklooster (links) en de kloosterboerderij (rechts) ingemeten door Jacob Coenraedts in 1574. Collectie RAL, PV 1541.2. Uit: Brandenburgh & Hessing, 2005, p. 78. 47

Alphen aan den Rijn57 Elementen ontwerp: Castellumplein wordt ingericht. Er komt een Theater Castellum aan het plein. Appartementgebouw Castellum heeft tien Romeinse beelden op het dak en een verspringende daklijst, waardoor het meer het uiterlijk krijgt van burcht of kasteel (mede doordat het aan de achterkant omsloten is door het Omloopkanaal). Er zijn Romeinse namen zijn gegeven aan de appartementengebouwen (Aventijn, Palatijn, Castellum en Palazzo). De parkeergarage onder het Castellumplein heeft decoraties in Romeinse stijl. Figuur 14: Castellum Albaniana. Oudste bouwfase, met aanvulling van ontbrekende structuren. Rechtsboven twee groepen van drie barakken, onder (van links naar rechts) een graanpakhuis, de commandantswoning, het hoofdkwartier en een werkplaats. Het kamp wordt omgeven door een wal met drie poorten en door een dubbele gracht. Uit: Polak, 2004, p.3. Figuur 15: Situering Castellum Albaniana in wijk Stadshart Hoge Zijde. Contouren van het castellum zijn rood omlijnd. Uit: Haalebos, 57 2000, p. 14 Naar: http://www.alphenaandenrijn.nl/smartsite22593.htm schaal 1:2500 48

Figuur 16: Zicht op Castellumplein met links het appartementengebouw met de Romeinse beelden en rechts het Theater Castellum. Uit: http://www.smitsbouwbedrijf.n l/referenties/showgal.php?pic_i d=259&cat=1&id=81&gal=1 Figuur 17: Zicht op de gebouwen rond het Castellumplein. Uit: http://www.smitsbouwbedrijf. nl/referenties/showgal.php?pic _id=259&cat=1&id=81&gal=1 Figuur 18: Luchtfoto plangebied Stadshart. Onder pijl: het Theater Castellum met het daar aangelegen Castellumplein. Uit: http://www.smitsbouwbedrijf.nl/ref erenties/showgal.php?pic_id=259&c at=1&id=81&gal=1 49

Woerden58 Elementen ontwerp: Er komt een castellumgarage met museum erin. Castellumgarage: is naamdrager van het castellum. in de lift komt een verwijzing naar 'afdaling in het verleden' (hedenmiddeleeuwenromeinse tijd). wordt verdeeld in vier compartimenten met elk een eigen kleur en Romeins symbool in de vorm van gevonden voorwerpen (helm, schild, kikkerspeld en kruik). krijgt een verwijzing naar het roeivrachtsschip Woerden 7. Door middel van foto's en opgravingstekeningen is het schip op de gevonden locatie afgebeeld op de grond. de fundering van de castellummuur en het poortgebouw worden op een grote fotowand afgebeeld in een foto van de profielwand. Hier zijn alle lagen van de bodemopbouw te zien. Fotowand staat op de exacte locatie van de muur. Op het Kerkplein, Hoge Woerd en Havenstraat is met een granieten wand de muur van het castellum verbeeld. Op het Kerkplein en Havenstraat worden de poortgebouwen met lichtgevende putten weergegeven, waarin origineel Romeins bouwmateriaal en scherven zijn gestort. Op het Kerkplein komt verder nog een Romeinenstrip. Een 20m lang beeldverhaal over de Woerden 7, de Romeinen, de Bataafse Opstand, de handel en de Romeinse schepen. Op plaatsen waar de wandelaar het castellum betreedt, wordt hem dit verteld door in graniet gegraveerde teksten en een afbeelding van het castellum. Figuur 19: Muurfoto opgraving Woerden 7 in parkeergarage. Uit: http://www.driveinmuseum.nl/pages/kikke r_wordenvii.php 58 http://www.woerden.nl/default/wijkendorp/wijkenendorpen/woerden/id_6936 50

Figuur 20: Ligging castellum (IV) onder Kerkplein. Uit: Vos et al., 2003, p. 52. Figuur 21: Ligging castellum en nieuwe parkeergarage. Uit: Vos et al., 2003, p. 51. Figuur 22: Impressie zicht vanuit castellum Laurium richting de Rijn. Door Ulco Glimmerveen. Muurdecoratie in de parkeergarage. Uit: http://www.driveinmuseum.nl/pages/helm_vicus.php. Figuur 23: Muurdecoratie in de parkeergarage. Uit: http://www.driveinmuseum.nl/pages/kruik_panorama.php 51