II. Verloop van de rechtspleging



Vergelijkbare documenten
RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. IXe KAMER A R R E S T. nr van 25 januari 2010 in de zaak A /IX-5893

RAAD VAN STATE, AFDELING ADMINISTRATIE. A R R E S T. nr van 23 april 2007 in de zaak A /IX-3642.

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VIIe KAMER A R R E S T. nr van 29 oktober 2015 in de zaak A /VII

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. IXe KAMER A R R E S T. nr van 23 oktober 2018 in de zaak A /IX-9318

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VOORZITTER VAN DE IXe KAMER ARREST. nr van 18 oktober 2018 in de zaak A. 217.

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. XIVe KAMER A R R E S T. nr van 13 december 2011 in de zaak A /XIV-32.

die woonplaats kiest bij advocaat N. DE CLERCQ, kantoor houdende te BRUGGE, Stockhouderskasteel, Gerard Davidstraat 46 bus 1 tegen :

Rolnummer Arrest nr. 106/2009 van 9 juli 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 200/2006 van 13 december 2006 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

niet verbeterde kopie

II. Verloop van de rechtspleging

Hof van Cassatie van België

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. XIVe KAMER A R R E S T. nr van 29 april 2015 in de zaak A /XIV-35.

II. Verloop van de rechtspleging

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VOORZITTER VAN DE XIVe KAMER A R R E S T. nr van 9 juli 2019 in de zaak A /XIV-37.

Rolnummer Arrest nr. 108/2014 van 17 juli 2014 A R R E S T

A R R E S T. nr van 21 juni 2016 in de zaak A /X

Hof van Cassatie van België

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Rolnummer Arrest nr. 65/2010 van 27 mei 2010 A R R E S T

waarbij het cassatieberoep toelaatbaar wordt verklaard;

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 135, 3, van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Gezien het verslag opgemaakt door auditeur G. DE BLEECKERE;

Hof van Cassatie van België

I n s t i t u u t van de B e d r i j f s r e v i s o r e n. C o m m i s s i e v a n B e r o e p. N e d e r l a n d s t a l i g e K a m e r

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VIIe KAMER A R R E S T. nr van 14 juli 2015 in de zaak A /VII

wonend te 3080 Tervuren Cypressenlaan 17 tegen: I. Voorwerp van het inleidend verzoekschrift II. Verloop van de rechtspleging

Rolnummer Arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. XIVe KAMER A R R E S T. nr van 31 januari 2012 in de zaak A /XIV-32.

Hof van Cassatie van België

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. A R R E S T. nr van 29 augustus 2007 in de zaak A /XII-5161.

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 203 van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Luik.

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

NOTA STUDIEDIENST (mevrouw Y. Güner) (27/07/2016)

Rolnummer Arrest nr. 174/2005 van 30 november 2005 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

A R R E S T. nr van 3 juli 2012 in de zaak A /VII tegen:

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. A R R E S T. nr van 4 maart 2010 in de zaak A /XII-5232.

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Hof van Cassatie van België

President Kennedypark 8b. tegen :

RAAD VAN STATE, AFDELING ADMINISTRATIE. A R R E S T. nr van 8 juli 2004 in de zaak A /XII-662.

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

A R R E S T. nr van 28 mei 2013 in de zaak A /XII tegen:

Hof van Cassatie van België

Wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

GRIFFIE RAAD VAN STATE. KONfNKRIJK BELGIË 1040 Brussel, 18 januari Mr. STAELENS B. Stockhouderskasteel Gerard Davidstraat 46/1.

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 83/99 van 15 juli 1999 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 86/2004 van 12 mei 2004 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 27/2013 van 28 februari 2013 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 12/2009 van 21 januari 2009 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 93/98 van 15 juli 1998 A R R E S T

Milieuhandhavingscollege

Rolnummer Arrest nr. 26/2014 van 6 februari 2014 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 119/2005 van 6 juli 2005 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Victor VAN DEN EYNDE, die woonplaats kiest bij advocaat J. DE RIECK, kantoor houdende te 3000 LEUVEN, Vaartstraat 70. tegen :

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. A R R E S T. nr van 23 maart 2009 in de zaak A /IX-2740.

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie.

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN Afdeling Antwerpen ARREST A.R. 2009/AA/408. Rep. Nr. Vierde kamer OPENBARE TERECHTZITTING VAN ZEVEN JUNI TWEEDUIZEND EN TIEN

Rolnummer Arrest nr. 79/2006 van 17 mei 2006 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen.

Rolnummer 786. Arrest nr. 14/95 van 7 februari 1995 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Gelet op de kennisgeving van het verslag aan. partijen; IX \6

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Van deze beschikking werd aan de partijen kennis gegeven.

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Transcriptie:

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK IXe KAMER A R R E S T nr. 198.896 van 15 december 2009 in de zaak A. 157.422/IX-4701 In zake : Guido WIJNEN bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaten David D Hooghe, Frederik Vandendriessche en Leopold Schellekens kantoor houdend te Brussel Loksumstraat 25 bij wie woonplaats wordt gekozen tegen : 1. de arrondissementskamer van gerechtsdeurwaarders te Mechelen 2. de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Ann Coolsaet kantoor houdend te Antwerpen Arthur Goemaerelei 69 bij wie woonplaats wordt gekozen 3. de raad van beroep voor gerechtsdeurwaarders in het rechtsgebied van het hof van beroep te Antwerpen --------------------------------------------------------------------------------------------------- I. Voorwerp van het beroep 1. Het beroep, ingesteld op 9 november 2004, strekt tot de nietigverklaring van de beslissing van 10 september 2004 van de raad van beroep voor gerechtsdeurwaarders in het rechtsgebied van het hof van beroep te Antwerpen waarbij Guido Wijnen de tuchtstraf wordt opgelegd van niet toelating tot de Raad van de Arrondissementskamer en tot de vaste Raad van de Nationale kamer gedurende drie jaar. II. Verloop van de rechtspleging 2. De eerste twee verwerende partijen hebben een memorie van antwoord ingediend en de verzoeker heeft een memorie van wederantwoord ingediend. IX-4701-1/12

verslag opgesteld. Eerste auditeur-afdelingshoofd Walter Van Noten heeft een De verzoeker heeft een laatste memorie ingediend. De eerste twee verwerende partijen hebben een laatste memorie ingediend. De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 30 november 2009. Kamervoorzitter André Vandendriessche heeft verslag uitgebracht. Advocaat Joos Roets, die loco advocaat David D Hooghe verschijnt voor de verzoeker, en advocaat Ann Coolsaet die verschijnt voor de eerste twee verwerende partijen, zijn gehoord. Eerste auditeur-afdelingshoofd Walter Van Noten heeft een met dit arrest eensluidend advies gegeven. Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973. III. Feiten 3.1. Op het ogenblik van de bestreden beslissing is de verzoeker gerechtsdeurwaarder te Mechelen. 3.2. Op 8 maart 2004 neemt de raad van de arrondissementskamer van gerechtsdeurwaarders te Mechelen, zetelend als tuchtcollege, twee beslissingen waarbij de verzoeker telkens de tuchtstraf censuur met berisping ten overstaan van de raad van de arrondissementskamer wordt opgelegd. De eerste tuchtstraf wordt uitgesproken wegens ongeoorloofde uitoefening van het ambt zonder titel, intimidatie zonder titel en niet tijdig antwoorden aan de syndicus. De tweede tuchtstaf heeft betrekking op het niet-tijdig overgaan tot evenredige verdeling, het niet tijdig afrekenen van derde-gelden en het niet of niet tijdig antwoorden aan confraters en de syndicus. IX-4701-2/12

3.3. Ingevolge het beroep van de verzoeker worden beide beslissingen door de raad van beroep voor gerechtsdeurwaarders in het rechtsgebied van het hof van beroep te Antwerpen vernietigd en wordt hem de tuchtstraf niet-toelating tot de Raad van de Arrondissementskamer en tot de vaste Raad van de Nationale kamer gedurende drie jaar opgelegd. Dit is de bestreden beslissing. IV. Regelmatigheid van de rechtspleging Standpunt van de partijen 4. De arrondissementskamer van gerechtsdeurwaarders te Mechelen stelt in haar memorie van antwoord dat zij buiten de zaak moet worden gesteld aangezien de twee tuchtbeslissingen die zij op 8 maart 2004 getroffen heeft door de bestreden beslissing werden vernietigd en het vernietigingsberoep ook niet gericht is tegen die beslissingen. Ingevolge de devolutieve werking van het hoger beroep is de bestreden beslissing in de plaats gekomen van de twee tuchtbeslissingen van 8 maart 2004. De raad van beroep voor gerechtsdeurwaarders in het rechtsgebied van het hof van beroep te Antwerpen stelt van zijn kant dat hij niet kan tussenkomen in een procedure waarbij zijn gerechtelijke beslissing wordt aangevochten, nu hij optreedt bij toepassing van de artikelen 531 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek in tuchtaangelegenheden. De Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders vraagt in haar memorie van antwoord dat zij buiten de zaak zou worden gesteld aangezien zij geen enkele beslissing heeft getroffen in het raam van de tuchtprocedure die door dit beroep tot nietigverklaring wordt aangevochten. Beoordeling 5. Zoals hierna zal blijken is de raad van beroep voor gerechtsdeurwaarders in het rechtsgebied van het hof van beroep te Antwerpen te beschouwen als een rechtscollege. Daaruit volgt dat de raad van beroep voor gerechtsdeurwaarders buiten de zaak dient te worden gesteld en dat de arrondissementskamer van gerechtsdeurwaarders te Mechelen terecht als verwerende partij in de zaak betrokken werd. IX-4701-3/12

Voorts merkt de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders terecht op dat zij geen enkele beslissing heeft genomen in het kader van de tuchtprocedure die door dit beroep tot nietigverklaring wordt aangevochten. Zij dient derhalve ook buiten de zaak gesteld te worden. V. Rechtsmacht van de Raad van State Standpunten van de partijen 6. De verzoeker betoogt in zijn verzoekschrift dat de raad van beroep voor gerechtsdeurwaarders in het rechtsgebied van het hof van beroep te Antwerpen in tuchtzaken optreedt als een rechtscollege en dat de Raad van State bijgevolg op grond van artikel 14, 2, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State als cassatierechter van het beroep tegen de beslissing van 10 september 2004 van de raad van beroep kennis kan nemen. Voor zover de Raad van State zou oordelen dat de raad van beroep voor gerechtsdeurwaarders niet voldoet aan de voorwaarden om als een administratief rechtscollege te worden beschouwd, gaat het volgens de verzoeker om een administratieve overheid, waarvan de beslissingen door de Raad van State kunnen worden getoetst op grond van artikel 14, 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. 7. De verwerende partij werpt op dat de Raad van State te dezen zonder rechtsmacht is. Zij meent dat de raad van beroep voor gerechtsdeurwaarders geen administratieve overheid in de zin van artikel 14, 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State is en evenmin een administratief rechtscollege in de zin van artikel 14, 2, van de gecoördineerde wetten. Uit de rechtspraak blijkt dat de Raad van State zich nooit bevoegd heeft geacht om zich uit te spreken over de tuchtstraffen opgelegd aan gerechtsdeurwaarders. Vóór de invoering van de beroepsmogelijkheid waarin de artikelen 531 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek voorzien, bestond er een leemte in de rechtsbescherming, maar sinds de invoering van de beroepsmogelijkheid bij de raad van beroep is daaraan verholpen. Uit geen enkele bepaling volgt, zo betoogt de verwerende partij, dat na de uitoefening van die beroepsmogelijkheid nog een tweede beroepsmogelijkheid zou bestaan. De Raad van State heeft integendeel in het arrest nr. 80.682 van 7 juni 2002 overwogen dat het de bedoeling van de wetgever was om alles wat het ambt van gerechtsdeurwaarder aangaat binnen de rechterlijke macht te houden en dat de IX-4701-4/12

invoering van de beroepsmogelijkheid in de artikelen 531 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek daaraan geen afbreuk doet. 8. In zijn memorie van wederantwoord houdt de verzoeker staande dat de raad van beroep voor gerechtsdeurwaarders een administratief rechtscollege is en dat de Raad van State derhalve op grond van artikel 14, 2, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State als cassatierechter van het beroep tegen de bestreden beslissing van 10 september 2004 van de raad van beroep voor gerechtsdeurwaarders in het rechtsgebied van het hof van beroep te Antwerpen kennis kan nemen. De verzoeker meent dat de rechtspraak die door de verwerende partij wordt geciteerd in de onderhavige zaak niet relevant is omdat de Raad van State zich enkel onbevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van beroepen tot nietigverklaring die gericht zijn tegen de tuchtbeslissingen die door de raden van de arrondissementskamers aan gerechtsdeurwaarders werden opgelegd. De genoemde arresten hebben betrekking op de rechtsbescherming inzake tuchtrecht voor gerechtsdeurwaarders zoals van toepassing vóór de totstandkoming van de wet van 6 april 1992 en vóór de wijziging van de artikelen 610 en 1088 van het Gerechtelijk Wetboek door de wetten van 4 en 25 mei 1999 die de rechtsbescherming inzake tuchtrecht voor gerechtsdeurwaarders fundamenteel gewijzigd hebben. De wet van 6 april 1992 voorziet in een beroepsprocedure tegen de tuchtbeslissingen van de arrondissementskamers bij de raden voor beroep voor gerechtsdeurwaarders en de wetten van 4 en 25 mei 1999 hebben artikel 610 van het Gerechtelijk Wetboek in die zin aangevuld dat thans in deze bepaling uitdrukkelijk de mogelijkheid is voorzien om beroep tot nietigverklaring in te dienen tegen beslissingen van tuchtrechtelijke overheden van openbare en ministeriële ambtenaren. In casu is er ook geen beroep mogelijk bij het Hof van Cassatie. De artikelen 610 en 1088 van het Gerechtelijk Wetboek voorzien immers enkel in de bevoegdheid voor het Hof van Cassatie voor vorderingen tot nietigverklaring van de handelingen waardoor rechters en ambtenaren van het openbaar ministerie, alsook tuchtrechtelijke overheden van openbare en ministeriële ambtenaren en van de balie, hun bevoegdheid mochten hebben overschreden. De raden van beroep voor gerechtsdeurwaarders zijn echter geen tuchtrechtelijke overheden, doch administratieve rechtscolleges, zodat zij niet onder het toepassingsgebied vallen van IX-4701-5/12

de artikelen van het Gerechtelijk Wetboek. Bij ontstentenis van een uitdrukkelijke bepaling die de zaak aan de bevoegdheid van de Raad van State onttrekt, is de Raad van State volgens de verzoeker wel degelijk bevoegd om op basis van artikel 14, 2, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State kennis te nemen van cassatievorderingen tegen tuchtbeslissingen van de raad van beroep voor gerechtsdeurwaarders. Ten slotte herhaalt de verzoeker dat, voor zover de Raad van State zou oordelen dat de raad van beroep voor gerechtsdeurwaarders niet als een administratief rechtscollege kan worden beschouwd, het minstens om een administratieve overheid gaat waarvan de beslissingen door de Raad van State kunnen getoetst worden op grond van artikel 14, 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. Artikel 610 van het Gerechtelijk Wetboek voorziet immers uitdrukkelijk in de bevoegdheid van de Raad van State om kennis te nemen van vorderingen tot nietigverklaring van beslissingen van tuchtrechtelijke overheden van ministeriële ambtenaren. De uitzonderlijke vernietigingsmogelijkheid die aan het Hof van Cassatie wordt toegekend, staat aldus de bevoegdheid van de Raad van State niet langer in de weg. 9. In zijn laatste memorie herhaalt de verzoeker dat de raden van beroep voor gerechtsdeurwaarders administratieve rechtscolleges zijn zodat zij niet onder het toepassingsgebied vallen van de artikelen 610 en 1088 van het Gerechtelijk Wetboek. Bij ontstentenis van een uitdrukkelijke bevoegdheid voor het Hof van Cassatie om kennis te nemen van beroepen tegen de tuchtbeslissingen van de raden van beroep voor gerechtsdeurwaarders, is er geen enkele reden om de toepasselijkheid van artikel 14, 2, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State uit te sluiten. Volgens de verzoeker heeft de wetgever met de wetswijziging van 25 mei 1999 zelf aangegeven dat artikel 610 van het Gerechtelijk Wetboek de bevoegdheid van de Raad van State niet uitsluit, nu de bevoegdheid van het Hof van Cassatie op grond van artikel 610 van het Gerechtelijk Wetboek geldt los van de bevoegdheid van de Raad van State. Weliswaar wordt hierbij enkel verwezen naar artikel 14, 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State -en niet naar artikel 14, 2- doch dit neemt niet weg dat de wetgever met deze wetswijziging duidelijk heeft aangegeven dat artikel 610 van het Gerechtelijk Wetboek de bevoegdheid van de Raad van State niet volledig uitsluit. De verzoeker stelt dat in het licht van het gelijkheidsbeginsel er geen enkele reden voorhanden is om de IX-4701-6/12

bevoegdheid van de Raad van State aan te nemen op grond van artikel 14, 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en niet op grond van artikel 14, 2. Voor zover de Raad van State de artikelen 610 en 1088 van het Gerechtelijk Wetboek zo zou interpreteren dat het Hof van Cassatie, met uitsluiting van de Raad van State, bevoegd zou zijn om kennis te nemen van beroepen tegen de tuchtbeslissingen van de Raden van Beroep voor Gerechtsdeurwaarders, wijst de verzoeker er op dat, volgens de rechtspraak van de Raad van State, enkel de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie blijkens deze artikelen de vordering tot vernietiging kan instellen. Dit zou betekenen dat de verzoeker zijn zaak noch bij de Raad van State noch bij het Hof van Cassatie aanhangig kan maken. Beoordeling 10. Overeenkomstig artikel 531 van het Gerechtelijk Wetboek kan de raad van de arrondissementskamer de gerechtsdeurwaarders de volgende tuchtstraffen opleggen : - terechtwijzing; - enkele censuur; - censuur met berisping door de syndicus ten overstaan van de raad van de arrondissementskamer; - niet-toelating tot de raad van de arrondissementskamer en tot de vaste raad van de Nationale Kamer gedurende ten hoogste drie jaar, bij een eerste inbreuk, en ten hoogste zes jaar in geval van herhaling. De zwaardere tuchtstraffen (schorsing, afzetting en veroordeling tot geldboeten) worden overeenkomstig artikel 532 van het Gerechtelijk Wetboek tegen de gerechtsdeurwaarders uitgesproken door de rechtbank van eerste aanleg. 11. Vóór de inwerkingtreding van de wet van 6 april 1992 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot het statuut van de gerechtsdeurwaarders kon tegen de beslissingen van de raad van de arrondissementskamer waarbij een tuchtstraf wordt opgelegd door de betrokken gerechtsdeurwaarder geen hoger beroep of cassatieberoep worden ingesteld. Tegen dergelijke beslissingen kon op grond van de artikelen 610 en 1088 van het Gerechtelijk Wetboek enkel door de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, op voorschrift van de minister van Justitie, een vordering tot nietigverklaring wegens machtsoverschrijding worden ingesteld bij het Hof van Cassatie. IX-4701-7/12

De Raad van State heeft zich in het verleden onder meer in het arrest nr. 17.555 inzake Leroy van 2 april 1976 onbevoegd verklaard om kennis te nemen van een beroep tot nietigverklaring van de beslissing van de raad van de arrondissementskamer waarbij aan een gerechtsdeurwaarder een tuchtstraf werd opgelegd. Hij heeft in het arrest nr. 80.682 van 7 juni 1999 inzake Wijnen ook gesteld dat de wijziging die met de wet van 6 april 1992 aan artikel 531 gebracht is en waarbij in een beroepsmogelijkheid werd voorzien tegen de beslissingen van de raad van de arrondissementskamer, geen reden kon zijn om de bevoegdheid van de Raad van State te aanvaarden. Ingevolge prejudiciële vragen van de Raad van State oordeelde het Arbitragehof (thans en hierna: het Grondwettelijk Hof) bij arrest nr. 3/2002 van 9 januari 2002 met betrekking tot de situatie vóór de wet van 6 april 1992, dat de onmogelijkheid om tegen de tuchtbeslissing van de raad van de arrondissementskamer beroep in te stellen strijdig was met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel en het besliste dat artikel 531 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals van toepassing vóór de wijziging door de wet van 6 april 1992 en artikel 610 van hetzelfde wetboek, in samenhang gelezen met artikel 1088 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals van toepassing vóór de wijziging door de wet van 4 mei 1999, in die zin geïnterpreteerd dat alleen de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie een vordering tot nietigverklaring bij het Hof van Cassatie kon instellen tegen een door de raad van de arrondissementskamer aan een gerechtsdeurwaarder opgelegde tuchtstraf, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden. Het arrest van het Grondwettelijk Hof had niet tot gevolg dat de Raad van State zich bevoegd moest verklaren om kennis te nemen van beroepen tot nietigverklaring tegen tuchtbeslissingen van de raad van de arrondissementskamer. Het Grondwettelijk Hof sloot zich integendeel aan bij de interpretatie dat de Raad van State onbevoegd is en stelde vast dat het niet tot een andere interpretatie van de betrokken bepalingen zou kunnen komen. Het Grondwettelijk Hof wees er bovendien op dat de tuchtregeling van de gerechtsdeurwaarders deel uitmaakt van een bredere regeling in het Gerechtelijk Wetboek inzake de rechterlijke macht, waarbij de tuchtregeling ofwel aan een eigen beroepsorgaan of aan de rechterlijke macht is opgedragen (overweging B. 8.4). Ingevolge die uitspraak van het Grondwettelijk Hof bevestigde de Raad van State in het arrest nr. 112.229 van 4 november 2002 inzake Wijnen andermaal zijn onbevoegdheid om kennis te nemen van een beroep tot IX-4701-8/12

nietigverklaring van de beslissing van de raad van de arrondissementskamer waarbij aan een gerechtsdeurwaarder een tuchtstraf wordt opgelegd, in essentie om reden dat mede gelet op wat zowel de Raad van State als het Arbitragehof reeds hebben opgemerkt aangaande het duidelijk inzicht van de wetgever om alles wat het ambt van gerechtsdeurwaarder aangaat binnen de sfeer van de rechterlijke macht te houden en op de vaststelling dat hij met de wetswijziging van 6 april 1992 van dat inzicht niet is afgeweken, het de Raad van State niet toekomt een leemte in de wet op te vullen; dat de Raad van State niet bevoegd is om van het beroep kennis te nemen. De Raad betrok in deze beoordeling ook de omstandigheid dat de wet van 6 april 1992 een daadwerkelijke beroepsmogelijkheid had ingevoerd. Het cassatieberoep tegen dit arrest is op 10 juni 2005 verworpen. 12. Het gebrek aan beroepsmogelijkheden tegen de op grond van artikel 531 van het Gerechtelijk Wetboek opgelegde tuchtstraffen werd verholpen door de wet van 6 april 1992 waarbij door de invoeging van de artikelen 531bis tot 531quinquies in het Gerechtelijk Wetboek in de oprichting van de raden van beroep voor gerechtsdeurwaarders werd voorzien. Uit het arrest AR C.99.0299.N van 5 november 1999 van het Hof van Cassatie blijkt dat de raad van beroep voor gerechtsdeurwaarders als onmiddellijk hogere rechtsinstantie uitspraak moet doen over de vordering tot wraking van leden van een raad van de arrondissementskamer, hetgeen erop wijst dat de betrokken tuchtorganen als rechtscolleges worden beschouwd. Het arrest nr. 3/2002 van 9 januari 2002 van het Grondwettelijk Hof leidt tot dezelfde conclusie. Immers, na te hebben geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarders op discriminatoire wijze verschillend werden behandeld ten aanzien van het merendeel van de overheidsambtenaren en van de beoefenaars van vrije beroepen die over een jurisdictioneel beroep beschikken tegen straffen die hen worden opgelegd, stelt het Hof vast dat [d]e wet van 6 april 1992 [...] het gebrek aan beroepsmogelijkheid overigens [heeft] verholpen door de invoeging van een nieuwe regeling waarbij eigen beroepsorganen werden opgericht. Het Grondwettelijk Hof stelt met andere woorden vast dat met de oprichting van de raden van beroep werd voldaan aan de eis dat de gerechtsdeurwaarders moeten beschikken over een jurisdictioneel beroep tegen de tuchtstraffen die hen worden opgelegd. IX-4701-9/12

13. De verzoeker is van oordeel dat de wetten van 4 en 25 mei 1999 artikel 610 van het Gerechtelijk Wetboek in die zin hebben aangevuld dat thans in deze bepaling uitdrukkelijk de mogelijkheid is voorzien om bij de Raad van State beroep in te dienen tegen de beslissingen van tuchtrechtelijke overheden van openbare en ministeriële ambtenaren. Door artikel 45 C) van de wet van 4 mei 1999 tot wijziging van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt worden de artikelen 610 en 1088 van het Gerechtelijk Wetboek aangevuld zodat zij ook van toepassing zijn op de openbare ambtenaren, naast de ministeriële. Luidens de parlementaire voorbereiding van deze wet is die aanvulling doorgevoerd om ze van toepassing te maken op de tuchtoverheden van de notarissen aangezien de notarissen openbare ambtenaren zijn (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 1432/1, blz. 82.). Deze wetswijziging van 4 mei 1999 heeft derhalve geen uitstaans met een beroepsmogelijkheid bij de Raad van State tegen een aan een gerechtsdeurwaarder opgelegde tuchtstraf. Artikel 31 van wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, van de wet van 5 april 1955 inzake de wedden van de ambtsdragers bij de Raad van State, alsook van het Gerechtelijk Wetboek luidt als volgt : In artikel 610 van het Gerechtelijk Wetboek worden de woorden 'Het Hof van Cassatie neemt kennis van' vervangen door de woorden 'Onverminderd artikel 14, 1, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, neemt het Hof van Cassatie kennis van. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 25 mei 1999 blijkt dat deze bepaling ertoe strekt artikel 610 van het Gerechtelijk Wetboek in overeenstemming te brengen met de gewijzigde versie van artikel 14 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 (Parl. St., Kamer, 1998-1999, nr.1960/8, blz. 7.), waarin bepaald wordt dat de afdeling administratie (thans: de afdeling bestuursrechtspraak) uitspraak doet over de beroepen tot nietigverklaring, ingesteld tegen de akten van de onderscheiden administratieve overheden, alsook tegen de administratieve handelingen van wetgevende vergaderingen of van hun organen, daarbij inbegrepen de ombudsmannen ingesteld bij deze assemblées, van het Rekenhof en van het Arbitragehof, evenals van organen van de rechterlijke macht en van de Hoge Raad van de Justitie met betrekking tot overheidsopdrachten en leden van hun personeel. Deze bevoegdheidsuitbreiding heeft uiteraard niets te zien met de mogelijkheid voor gerechtsdeurwaarders om IX-4701-10/12

beroep tot nietigverklaring in te stellen tegen tuchtbeslissingen van de raden van beroep. De met de wet van 25 mei 1999 in artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State ingevoerde verduidelijking van het onderscheid beroepen tot nietigverklaring van administratieve rechtshandelingen enerzijds en cassatieberoepen tegen de door de administratieve rechtscolleges in laatste aanleg gewezen beslissingen in betwiste zaken anderzijds houdt evenmin een uitbreiding in van de rechtsprekende bevoegdheid van de Raad van State. 14. Anders dan de verzoeker stelt dient besloten te worden dat noch de wet van 6 april 1992 noch de wetten van 4 en 25 mei 1999 aan de Raad van State de bevoegdheid hebben toegekend om kennis te nemen van beroepen tegen de tuchtbeslissingen van de raad van beroep voor gerechtsdeurwaarders. De Raad van State valt voor dit geval de redenering laatst aangenomen in het hoger vermelde arrest nr. 112.229 van 4 november 2002, bij, inzonderheid waar het verwijst naar het duidelijk inzicht van de wetgever om alles wat het ambt van gerechtsdeurwaarder aangaat binnen de sfeer van de rechterlijke macht te houden. 15. De exceptie van onbevoegdheid van de Raad van State is gegrond. BESLISSING 1. De Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders en de raad van beroep voor gerechtsdeurwaarders in het rechtsgebied van het hof van beroep te Antwerpen worden buiten de zaak gesteld. 2. De Raad van State verwerpt het beroep. 3. De verzoeker wordt verwezen in de kosten van het beroep tot nietigverklaring, begroot op 175 euro. IX-4701-11/12

Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare terechtzitting van 15 december 2009, door de Raad van State, IXe kamer, samengesteld uit: André Vandendriessche, Daniël Moons, Bert Thys, met bijstand van Wim Geurts, kamervoorzitter, staatsraad, staatsraad, griffier. De griffier De voorzitter Wim Geurts André Vandendriessche IX-4701-12/12