Provinciale screening windturbines



Vergelijkbare documenten
De wind in de zeilen voor Dilbeek

Juridische en ruimtelijke aspecten

Mogelijkheden van windenergie op bedrijventerreinen

Tri-Eco, econologie in actie.

WINDENERGIEPROJECT Zulte - Leiekanaal

Windmolens (windenergie) Haaltert

Windenergie. Verdiepende opdracht

Omzendbrief RO/2014/02: Afwegingskader en randvoorwaarden voor de oprichting van windturbines

Ruimte voor windturbineparken in West-Vlaanderen

ASPIRAVI. Project E403 Lichtervelde en Wingene

ASPIRAVI. Project Brecht E19 uitbreiding

Markstudie naar kleine windturbines in Vlaanderen

Spiekbriefje Frisse Wind

Juridische en ruimtelijke aspecten

KORTE, NIET-TECHNISCHE OMSCHRIJVING VAN HET VOORWERP VAN DE AANVRAAG.

Oefentekst voor het Staatsexamen

Geluid. De norm: 47 db L den

Beleidskader wind. Diensthoofd Ruimtelijke Planning

Omzendbrief LNE/2009/01 RO/2009/01 Beoordelingskader voor de inplanting van kleine en middelgrote windturbines

ASPIRAVI. Project Blankenberge

Studie Onthaalcapaciteit decentrale productie in Vlaanderen september 2012

Beleidsnotitie. Kleine Windturbines in de Gemeente Oude IJsselstreek

Waarom dit windpark? Windplan Blauw. Energieakkoord 2020: Megawatt (MW) aan windenergie op land in 11 provincies

Voorstelling windproject KORTEMARK 5 april 2017

Informerend gedeelte bij Omzendbrief LNE/2009/01 RO/2009/01: Beoordelingskader voor de inplanting van kleine en middelgrote windturbines

Overzicht van de avond

Ontwerp wijziging PRVS

Locatieonderzoek naar de inplanting van windmolenparken in Limburg

Afwegingskader en randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines

Duurzame energie in Lennik

Belgisch Staatsblad d.d VLAAMSE OVERHEID Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed [C 2006/36683]

ASPIRAVI. Windpark Assenede

Praktische toelichting rond grote en kleine windturbines. 7 april 2009 K. Dehertog (Evelop), Kelly Mermuys (POVLT,Proclam vzw)

Beleidskader windenergie

AFWEGINGSKADER VOOR ALTERNATIEVE ENERGIEËN

Windenergie in Vlaanderen

Het gebruik van energie wordt steeds meer. Dus zijn er ook meer bronnen nodig. Sommige gassen raken

Windenergie in eigen beheer

INFOMOMENT WINDTURBINES MALLE & ZOERSEL

Veurne - Westkust. 1. Toeristisch recreatiepark (KB 6/12/76)

Achtergrond en doel presentatie

Kleine windturbines. Presentatie Kontich. Donderdag 13 november Van 13u30 tot 17 uur. Filip Arnou Green Energy Consult

Voor- of tegenwind? Drenthe Molenvrij?

windenergie worden steeds belangrijker Beyza

Ik heb ernstige bezwaren tegen het plaatsen van deze windmolen op deze plek omwille van volgende redenen:

Alles in de wind. Over windenergie. Hoe werkt een windturbine? Tandwielkast vroeger en nu. Direct Drive

In het kader van het openbaar onderzoek wensen wij de volgende bezwaren op te werpen.

Inhoudsopgave VOORWOORD 11

Vragen bijeenkomst Windmolens 6 maart 2014

PROVINCIE VLAAMS-BRABANT. Provinciaal RUP Afbakening kleinstedelijk gebied Halle verordenend deel. Directie infrastructuur dienst ruimtelijke ordening

3. Hoeveel van het WUG op het gewestplan valt onder de volgende categorieën:

4. Toetsingskader kleinschalige windturbines

Windenergie in Vlaanderen groeit verder in 2012

Presentatie van het onderzoek: Windenergie in Dordrecht? Verkenning van kansen

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 25 januari 2014 betreffende het onroerend erfgoed;

Pilootproject kleine windturbines

RAADSCOMMISSIE. Nummer:

Windenergie in land- en tuinbouw. Kelly Mermuys, POVLT (Proclam vzw)

Oostende - Middenkust

Notitie Duurzame energie per kern in de gemeente Utrechtse Heuvelrug

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015

INFORMATIEKRANT WIJ BOUWEN AAN UW TOEKOMST! Limburg win(d)t is opgericht door Aspiravi en LRM. WAT DOET LIMBURG WIN(D)T?

Entiteit: Energiecoöperatie Dordrecht Datum: Project: Windturbine Krabbegors Versie: 1.0 Auteur: E. van den Berg Status: Concept

Wind experience innogy windpark Kattenberg Reedijk. 4 oktober 2018

Bijlage II. Stedenbouwkundige voorschriften. ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan

AGENDAPUNT VAN DE GEMEENTERAAD VAN HAMME IN ZITTING VAN 28/10/2015

Provincieraadsbesluit

ASPIRAVI. Windpark Haaltert

IDENTIFICATIE VAN DE AANVRAGER. Adres: Schuttershofstraat LANAKEN België IDENTIFICATIE VAN HET ONROEREND GOED

Kleine windturbines. Stand van zaken. infoavond KWT 23 september Karel Van Wyngene

Roeselare - Tielt. 1. Reservegebieden voor woonwijken (KB 17/12/79)

Een blik op de ruimtelijke planning in Vlaanderen

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP

mer windenergie Leeswijzer

vragen naar telefoonnummer datum /02/2018 Bijdrage Vlaams Gewest uit zon en wind in het kader van het Energiepact.

Windenergie & Windpark Neer. Har Geenen Eric van Eck

Omgeving - Omgevingsvergunningen

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

RUP Stedelijk Wonen versterkt woonbeleid Stad Gent

Hoever staat het met de uitvoering van de 13 actiepunten? Graag een opsomming per actiepunt.

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015

ASPIRAVI. Windpark Haaltert

Oost-Vlaanderen Energielandschap

Microwindturbines TECHNISCHE FICHES. Dit document maakt deel uit van 4 fiches

TECHNISCHE HAALBAARHEID WINDENERGIE Een eerste verkenning van windenergie in de Ondernemingspolder

WINDENERGIE : GESCHIEDENIS

N16 Scheldebrug Temse-Bornem

Het Energieatol Energieopslag in de Noordzee

Federatieplan Windenergie Wind werkt voor Flevoland

Omgeving - Omgevingsvergunningen

college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016

land- en tuinbouwbedrijf? Kelly Mermuys, POVLT (Proclam vzw) 26 november 2010

Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan AFBAKENING VAN HET STRUCTUURONDERSTEUNEND KLEINSTEDELIJK GEBIED KNOKKE-HEIST

Sint-Niklaas - Lokeren

Overzicht onderzoeken

Oudenaarde. 1. Vallei of brongebieden (KB 24/02/77)

Windmolens in Almere Wat komt daar allemaal bij kijken? Windenergie in Almere

Hoogspanningsstation Kinrooi-Maaseik Van Eyck

Wind. De kracht van Nederland. Platform Duurzaam Fryslân

Proactieve aanwijzing Windpark Kabeljauwbeek, Woensdrecht

Transcriptie:

Provinciale screening windturbines GIS-onderzoek naar potentiële inplantingszones in de provincie Antwerpen Januari 2010 Departement Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit

Colofon Auteur: Provincie Antwerpen Departement Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit Koningin Elisabethlei 22 2018 Antwerpen Tel.: 03 240 66 00 Fax: 03 240 66 79 E-mail: drp@admin.provant.be Contactpersonen: Veerle Van Dooren Ans Van Loo Dossiernummer: ROPR/08-60 Versie: Eindnota januari 2010 Foto voorblad: Veerle Van Dooren De deputatie van de provincie Antwerpen Voorzitter Leden Provinciegriffier Cathy Berx, gouverneur Ludo Helsen Jos Geuens Koen Helsen Marc Wellens Inga Verhaert Bart De Nijn Danny Toelen Verantwoordelijke uitgever Danny Toelen Koningin Elisabethlei 22 2018 Antwerpen

Inhoud 0. Voorwoord... 5 1. Inleiding... 6 1.1. Context... 6 1.2. Provinciale screening: afbakening van het onderzoeksgebied... 7 1.3. Leeswijzer... 8 2. Bestaand beleidskader en technische kennis over windturbines... 10 2.1. Beleidscontext op internationaal en Europees niveau... 10 2.2. Bestaande beleidscontext voor windturbines op Vlaams niveau... 10 2.3. Technische kennis over windturbines... 16 2.4. Bestaande toestand van operationele windturbines in de provincie Antwerpen... 23 3. Ruimtelijk afwegingskader... 24 3.1. Uitgangshouding... 24 3.2. Methodiek... 24 3.3. De theoretische oefening: de positieve aanknopingspunten... 26 3.4. De theoretische oefening: de negatieve aanknopingspunten... 33 3.5. Conclusie... 43 4. Vertaling van deze screening naar concrete projectzones... 46 4.1. Niet-limitatieve lijst van elementen voor een verdere screening van potentiële inplantingszones... 46 5. Besluit... 49 6. Bronnen... 50 3

Figuren Figuur 1-1. Schematische voorstelling van de methodiek 2-sporenbenadering in GIS... 9 Figuur 2-1. Windplan Vlaanderen: windsnelheid (m/s) op 75 m ashoogte... 12 Figuur 2-2. Onderdelen van een windturbine... 16 Figuur 2-3. Evolutie van grootte en vermogen van windturbines... 17 Figuur 2-4. Richtwaarden in db(a) in open lucht (bron: omzendbrief RO/2006/02)... 18 Figuur 2-5. Vogeltrekroutes en broed- en pleistergebieden... 20 Figuur 2-6. Lijst van operationele, grote windturbines in de provincie Antwerpen... 23 Figuur 2-7. Ruimtelijke situering van de operationele, grote windturbines in de provincie Antwerpen (situatie januari 2009)... 23 Figuur 3-1. Schematische voorstelling van de methodiek van de tweesporenbenadering... 25 Figuur 3-2. Conceptuele voorstelling van de positieve aanknopingspunten... 26 Figuur 3-3. Positief aanknopingspunt: stedelijke gebieden... 28 Figuur 3-4. Positief aanknopingspunt: bedrijventerreinen... 29 Figuur 3-5: Positief aanknopingspunt: bedrijventerreinen met extra weging (groen: economische poorten; rood: ENA)... 30 Figuur 3-6. Positief aanknopingspunt: lijninfrastructuren... 31 Figuur 3-7. Accumulatie van alle positieve aanknopingspunten... 32 Figuur 3-8. Negatief aanknopingspunt: natuur - habitatrichtlijngebied... 34 Figuur 3-9. Negatief aanknopingspunt: natuur - vogelrichtlijngebied... 35 Figuur 3-10. Negatieve aanknopingspunten: natuur - Ramsargebied... 35 Figuur 3-11. Negatief aanknopingspunt: natuur Erkende natuurreservaten... 36 Figuur 3-12. Negatief aanknopingspunt: natuur - VEN-gebieden... 36 Figuur 3-13. Conceptuele kaart van het negatief aanknopingspunt landschap... 37 Figuur 3-14. Negatief aanknopingspunt: landschap - valleigebieden... 38 Figuur 3-15. Negatief aanknopingspunt: beschermde monumenten, landschappen en stadsgezichten... 39 Figuur 3-16. Negatief aanknopingspunt: ankerplaatsen... 40 Figuur 3-17. Negatief aanknopingspunt: wonen... 41 Figuur 3-18. Conclusie negatieve aanknopingspunten... 42 Figuur 3-19. Eindresultaat van de GIS-oefening: potentiële inplantingszones... 43 Figuur 3-20. Eindresultaat van de GIS-oefening: conclusie deelgebieden... 45 Figuur 4-1. Hoogspanningsnet van Elia... 47 4

0. Voorwoord De voorbije jaren kreeg het Vlaams gewest veel stedenbouwkundige vergunningsaanvragen voor de inplanting van grote windturbines van bedrijven en particulieren. Het Vlaams gewest beoordeelde verschillende dossiers van geïsoleerde windturbines negatief om een ongecontroleerde wildgroei van windturbines tegen te gaan. Om te vermijden dat een dergelijke wildgroei van windturbines ontstaat, vroeg de gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar aan de provincie om te onderzoeken waar deze grote windturbines best geclusterd ingeplant kunnen worden. Deze screening vormt mee een kader voor de inplanting van grote windturbines en is een advies en suggestie aan de Vlaamse overheid. Als provincie willen wij immers deze alternatieve energiebron alle kansen geven. De provincie voerde deze screening de voorbije twee jaar uit. Hiervoor werden de intercommunales en de gemeenten aangesproken. De screening bestaat uit twee luiken. Enerzijds wordt de huidige problematiek en de bestaande regelgeving in kaart gebracht. Anderzijds wordt een kader geboden voor een geclusterde inplanting van grote windturbines, door potentiële inplantingslocaties af te bakenen. Hierbij vertrekken we vanuit het ruimtelijk principe dat grote windturbines best zoveel mogelijk geclusterd worden met reeds bestaande infrastructuren (vb. autosnelwegen, grote industriegebieden, ). Binnen deze zones worden gebieden uitgesloten omwille van hun natuurlijke, landschappelijke waarde of omwille van bewoning. Mogelijke uitgesloten gebieden zijn: de ligging in habitatrichtlijngebied, de ligging in een ankerplaats, Op deze manier zijn er potentiële inplantingslocaties in de provincie Antwerpen afgebakend, die de basis vormen voor meer gedetailleerd onderzoek. Deze screening werd door de voltallige deputatie van de provincie Antwerpen goedgekeurd op 25 februari 2010. Gedeputeerde voor Ruimtelijke Ordening en Ruimtelijke Planning, Koen Helsen 5

1. Inleiding 1.1. Context Windturbines worden gebruikt voor het opwekken van elektriciteit, groene stroom genoemd. Door de problematiek van de klimaatverandering en de daaruit resulterende zoektocht naar deze groene stroom is de windenergiemarkt sinds de jaren 1990 sterk in beweging. Aanleiding van deze ontwikkeling is de invoering van het groenestroomcertificatensysteem en de Vlaamse doelstelling, die voortvloeit uit het Protocol van Kyoto van 16 februari 2005, om te komen tot een aandeel van 6% geleverde elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen tegen 2010 en 13 % tegen 2020 1. De voordelen van windenergie zijn duidelijk. Het belangrijkste voordeel is dat de energiebron, namelijk de wind, onuitputtelijk is. Daarenboven is het omzetten van wind naar elektriciteit vrij van enige reststof. Er komen geen uitlaatgassen noch afvalstoffen vrij. Windenergie, is net als andere duurzame energiebronnen, CO 2 -vrij. Windenergie heeft de potentie om een grote bijdrage te leveren aan het behalen van de Kyoto-doelstellingen. Naast het feit dat windenergie een duurzame energiebron is, kan het ook een economische bijdrage leveren. De bouw van meer windturbines leidt immers tot een nieuwe economische sector met bijkomende tewerkstelling. Echter, om een ongecontroleerde wildgroei aan windturbines te voorkomen, dienen deze op een weldoordachte manier in het landschap ingeplant te worden. In de voorbije jaren heeft de Vlaamse overheid een kader opgesteld, dat als basis kan gebruikt worden voor de inplanting van windturbines: De omzendbrief van 12 mei 2006 (EME/2006/01 RO/2006/02) Afwegingskader en randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines bepaalt dat grote windturbines quasi enkel kunnen ingeplant worden in industriegebied of in gebieden voor openbaar nut. Deze omzendbrief schrijft een planmatige aanpak voor, waarbij optimale locaties vanuit ruimtelijk, milieu- en windtechnische oogpunt zo volledig mogelijk benut worden. De omzendbrief geeft afwegingselementen voor de locatiekeuze en schrijft lokalisatienota s voor. De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, die in werking is getreden op 1 september 2009, maakt het mogelijk via art. 4.4.9 1 om een stedenbouwkundige vergunning af te leveren voor windturbines in de gewestplanbestemming agrarisch gebied. Voor de kleine en middelgrote windturbines keurde de Vlaamse regering op 30 april 2009 de omzendbrief Beoordelingskader voor kleine en middelgrote windturbines goed (LNE/2009/01 RO/2009/01). Deze omzendbrief beschrijft ondermeer de beoordelingscriteria met betrekking tot de beoordeling van bouwvergunningsaanvragen voor de inplanting van kleine en middelgrote windturbines. Hiermee werd een basis gelegd voor de kleine en middelgrote windturbines. Op provinciaal niveau bestaat er voor de provincie Antwerpen nog geen verder uitgewerkte ruimtelijke visie voor de inplanting van windturbines. 1 Bron: omzendbrief EME/2000/01 6

1.2. Provinciale screening: afbakening van het onderzoeksgebied 1.2.1. Hoofddoelstelling van de provinciale screening Deze screening tracht op provinciale schaal een ruimtelijke visie te bieden voor de inplanting van grote windturbines. Als vertrekbasis gebruiken we de omzendbrief van 12 mei 2006, die op het niveau van de provincie Antwerpen vertaald en verfijnd wordt. In de screening wordt een afwegingskader uitgewerkt om potentiële inplantingszones af te bakenen. Dit gebeurt op basis van een GIS-oefening die rekening houdt met: de principes van gedeconcentreerde bundeling uit het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen (RSV); de clustering van windturbines in nieuwe landschappen 2 en langs belangrijke lijninfrastructuren; ruimtelijke elementen en randvoorwaarden. De GIS-oefening resulteert in een kaart met potentiële inplantingszones, die een indicatie geeft waar de inplanting van grootschalige windturbines verder besproken en afgetoetst kan worden. Aan deze potentiële inplantingszones wordt geen taakstelling gekoppeld (aantal windturbines, benodigde vermogen). In tegenstelling tot de omzendbrief van 12 mei 2006, die stelt dat de inplanting van grootschalige windturbines enkel mogelijk is binnen een beperkt aantal gewestplanbestemmingen of na een bestemmingswijziging door middel van een ruimtelijk uitvoeringsplan, wordt in deze screening geen rekening gehouden met de onderliggende gewestplanbestemming. De reden hiervoor is dat intussen de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van kracht is, die het ook mogelijk maakt om stedenbouwkundige vergunningen voor windturbines af te leveren in de gewestplanbestemming agrarisch gebied. Hierdoor is het aantal mogelijke zones voor het verlenen van een vergunning binnen de provincie Antwerpen sterk verruimd. 1.2.2. Statuut van deze screening Deze screening biedt een ruimtelijke visie op provinciale schaal als advies en suggestie naar het Vlaams gewest toe, om te gebruiken bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen. De stedenbouwkundige vergunningen voor de inplanting van windturbines zijn geen bevoegdheid van de provincie. In de screening gebeurt geen afbakening van concrete projectlocaties, noch een meer gedetailleerde (milieutechnische, randvoorwaarden opgelegd door luchtvaart, enz.) afweging op het niveau van een potentiële inplantingszone. Als gevolg hiervan zullen, bij een concrete vergunningsaanvraag, in sommige zones beperkingen opgelegd worden, of komen deze zones, omwille van factoren die niet opgenomen zijn in deze screening, toch niet in aanmerking voor de inplanting van windturbines. 2 Nieuwe landschappen worden gedefinieerd als landschappen die sedert de tweede wereldoorlog in een tabula rasa stijl de bestaande landschappelijke structuren wissen en vervangen door nieuwe. Die ruimtelijke ontwikkelingen negeren en doorkruisen de landschappen met erfgoedwaarde en hebben vaak een grootschalig karakter (RSPA, 2001, p. 89). 7

1.2.3. Verfijning van het onderzoeksgebied Er bestaan kleine, middelgrote en grote windturbines. De omzendbrief Beoordelingskader voor kleine en middelgrote windturbines gebruikt de volgende onderverdeling tussen deze hoofdcategorieën: Kleine windturbines: masthoogte kleiner dan 15 m Middelgrote windturbines: masthoogte vanaf 15 meter, maar met een maximum vermogen tot 300 kw Grote windturbines: vermogens boven de 300 kw Afhankelijk van de grootte van de windturbines hebben zij een andere impact op het landschap. Algemeen kan gesteld worden dat de kleine windturbines eerder een beperkte impact hebben op het landschap, terwijl de middelgrote en grote windturbines beiden een grotere impact op het landschap hebben. Deze screening richt zich in de eerste plaats op de windturbines, die minimaal met 3 windturbines geclusterd zijn 3 (hetzij een lijnvormige, hetzij een ringvormige clustering) en die elektriciteit opwekken voor het algemeen belang (vanaf 50% energielevering aan het net via groenestroomcertificaten) 4. Het betreft de grootschalige windturbines, en in sommige gevallen ook de middelgrote windturbines. Voor de inplanting van middelgrote windturbines die voor meer dan 50% een privatief gebruik hebben, kan het afwegingskader van deze screening ook gebruikt worden. Middelgrote windturbines zijn qua opbouw, werking en impact op de omgeving immers te vergelijken met de grote windturbines. Deze vormen echter niet het specifieke onderwerp van deze screening. 1.3. Leeswijzer Hoofdstuk 2 omvat de analysefase. In hoofdstuk 2 wordt het bestaande beleidskader, studie en technische gegevens geanalyseerd, die reeds bestaan over de inplanting van windturbines. In dit hoofdstuk wordt ook een overzicht gegeven van de bestaande, operationele windturbines in de provincie Antwerpen. Hoofdstuk 3 vormt de essentie van de screening, met name de uitwerking van het ruimtelijk afwegingskader. Dit gebeurt op basis van een GIS-oefening (aan de hand van een tweesporenbenadering). De volgende elementen komen in hoofdstuk 4 aan bod: Methodiek van de tweesporenbenadering: o Positieve aanknopingspunten o Negatieve aanknopingspunten Uitwerken van de methodiek aan de hand van de GIS-oefening 3 Conform het principe van de omzendbrief EME/2006/01 4 Dit laatste criterium is tevens de basis om te beslissen of de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag van een windturbine(s) de bevoegdheid is van de lokale overheid, dan wel van de Vlaamse regering. 8

Positieve aanknopingspunten Principes van clustering uit het RSPA Buffering rond elk criterium Positieve deelruimten in provincie Negatieve aanknopingspunten in positieve deelruimten Potentiële zoekzones in provincie vanuit een ruimtelijk-landschappelijke afweging Kwetsbare zones vanuit natuur, landschap of wonen Negatieve criteria Figuur 1-1. Schematische voorstelling van de methodiek 2-sporenbenadering in GIS Hoofdstuk 4 geeft een niet-limitatieve lijst weer van elementen, die niet meegenomen zijn in de GIS-oefening. Deze elementen dienen bij het onderzoek naar een concrete inplantingslocatie verder onderzocht te worden. 9

2. Bestaand beleidskader en technische kennis over windturbines 2.1. Beleidscontext op internationaal en Europees niveau 5 In december 1997 keurden 36 landen het Protocol van Kyoto goed. De deelnemende industrielanden engageerden zich om de jaarlijkse uitstoot van de belangrijkste broeikasgassen (CO 2, CH 4, N 2 O, SF 6, HFK s en PFK s) te verminderen. De jaarlijkse uitstoot moet met gemiddeld 5% dalen in de periode 2008-2012 tegenover die van het referentiejaar 1990. De EU-15 (de groep van vijftien Europese landen) in zijn geheel verbond zich in Kyoto tot een vermindering van de emissies met 8% in de periode 2008-2012 tegenover die van het referentiejaar 1990. Een Europees akkoord verdeelde in 1998 die reductie onder de lidstaten. België engageerde zich tot een vermindering met 7,5%. In uitvoering van het Protocol van Kyoto worden op Europees niveau tal van maatregelen genomen en regelgevingen opgesteld om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Op 17 december 2008 keurde het Europees Parlement het energie- en klimaatpakket goed. De toewijzing van emissierechten aan de elektriciteitssector en de energie-intensieve industrie zal na 2012 op Europees niveau gebeuren. Voor de sectoren die niet onder de emissiehandel vallen (huishoudens, transport, KMO s, ) is voor België een doelstelling van 15% vermindering van de broeikasgasemissies in 2020 ten opzichte van 2005 vastgelegd. Voor het beleidsdomein energie zullen de grootste inspanningen moeten leiden tot de vermindering van CO 2, het belangrijkste broeikasgas, dat afkomstig is van de verbranding van fossiele brandstoffen. De nieuwe richtlijn van 23 april 2009 betreffende de bevordering van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen geeft België voor 2020 een doelstelling van 13% hernieuwbare energie in het totale energiegebruik. 2.2. Bestaande beleidscontext voor windturbines op Vlaams niveau Om de uitstoot van broeikasgassen in het Vlaams gewest te verminderen werd op 2 april 2004 het REG-decreet 6 door de Vlaamse regering afgekondigd. Met het REG-decreet wordt een algemeen kader gecreëerd voor de vermindering van de CO 2 -uitstoot door de bevordering van het rationeel energiegebruik, het gebruik van hernieuwbare energiebronnen op de toepassing van flexibele mechanismen 7. Een belangrijke factor hierin is het stimuleren van hernieuwbare energiebronnen, waarvan de windenergie één van deze energiebronnen kan zijn. De Europese Richtlijnen betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen legt België op om tegen 2010 een aandeel van 6% hernieuwbare elektriciteit t.o.v. het totale elektriciteitsverbruik te realiseren, en tegen 2020 een aandeel van 13% hernieuwbare elektriciteit. Ook voor Vlaanderen geldt deze doelstelling. 5 Bronnen: www.lne.be & Vlaamse beleidsnota Energie 2009-2014 6 REG = rationeel energiegebruik 7 Bron: www.energiesparen.be 10

Onder andere ontwierp de Vlaamse overheid een systeem van groenestroomcertificaten om het gebruik van deze hernieuwbare energie te stimuleren 8. Eén van de gevolgen van het systeem van groenestroomcertificaten is dat er veel aanvragen voor de inplanting van grote windturbines komen. Om enerzijds ruimte te geven om de inplanting van windturbines te stimuleren, in het kader van het stimuleren van hernieuwbare energie, en anderzijds een kader te bieden om de windturbines op de best beschikbare locaties op te trekken, zijn een aantal instrumenten ontwikkeld. We willen hieronder kort focussen op de beleidsplannen die de Vlaamse overheid heeft opgesteld en die een onmiddellijke relatie hebben met de inplanting van windturbines: het Windplan Vlaanderen; de omzendbrief EME/2006/01-RO/2006/02; de omzendbrief LNE/2009/01-RO/2009/01; de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening; het bestaande vergunningenbeleid. 2.2.1. Het Windplan Vlaanderen Het windplan Vlaanderen is een beleidsondersteunende studie in het kader van het VLIET-bis programma (Vlaams Impulsprogramma Energie en Technologie). De studie ging van start in september 1998 en werd uitgevoerd door de VUB en ODE-Vlaanderen (Organisatie voor Duurzame Energie). Het Windplan Vlaanderen werd ontwikkeld als een beleidsinstrument voor bestuurders, ambtenaren en andere sectoren. Er werd getracht de beschikbare ruimte voor windenergie in Vlaanderen te inventariseren. Hiertoe werden kaarten opgesteld die het Vlaamse grondgebied classificeren volgens de geschiktheid voor het aanwenden van windenergie. Deze rangschikking van locaties gebeurde primair op basis van de zonering van het gewestplan. De verschillende bestemmingen van het gewestplan werden ingedeeld in vier verschillende klassen, van klasse 0 tot klasse 3. Gebieden met klasse 0 komen niet in aanmerking voor de toepassing van windenergie. Gebieden met klasse 1 zijn zeer geschikt voor de toepassing van windenergie. De overige 2 klassen komen mogelijks in aanmerking voor de toepassing van windenergie, maar mits voorwaarden of beperkingen. Anderzijds werd in het windplan ook het windaanbod in Vlaanderen in kaart gebracht, en werden bepaalde gebieden, zoals natuur- en vogelrichtlijngebieden, uitgesloten. Uit de onderstaande kaart blijkt dat de kuststreek, de provincies Oost- en West-Vlaanderen het meest windrijk zijn en het best in aanmerking komen voor de plaatsing van windturbines. In de provincie Antwerpen hebben de Noorderkempen en het havengebied het hoogste windaanbod. De stad Antwerpen en de dicht bevolkte gemeenten er rond, zoals Brasschaat, Schoten, Schilde en Malle, hebben het laagste windaanbod in de provincie. 8 De bedoeling van het systeem is om de producenten van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen een productiesteun te geven door het uitreiken van immateriële certificaten. De VREG reikt groenestroomcertificaten uit aan producenten die elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen opwekken. Per schijf van 1.000 kwh elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen die aantoonbaar in Vlaanderen is opgewekt, ontvangt de producent een groenestroomcertificaat. Deze groenestroomcertificaten verkrijgen hun waarde doordat er een verplichting wordt opgelegd aan de elektriciteitsleveranciers. Iedere elektriciteitsleverancier die in Vlaanderen elektriciteit levert, is verplicht om jaarlijks een minimumaantal groenestroomcertificaten in te leveren bij de VREG (bron: www.vreg.be). 11

Figuur 2-1. Windplan Vlaanderen: windsnelheid (m/s) op 75 m ashoogte De huidige windturbines zijn met hun grote hoogte minder afhankelijk van het windaanbod om rendabel te kunnen zijn. Het windaanbod is dan ook voornamelijk van belang voor de middelgrote tot kleine windturbines. Bij de kleine windturbines spelen ook elementen uit de plaatselijke omgeving een belangrijke rol (gebouwen, bomen,...). In de GIS-oefening in deze screening wordt het windaanbod niet als uitsluitend criterium voor de inplanting van grote windturbines meegenomen. 2.2.2. De omzendbrief EME/2006/01-RO/2006/02 De omzendbrief EME/2006/01-RO/2006/02 Afwegingskader en randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines, die de vorige omzendbrief (EME/2000/01) vervangt, vormt het afwegingskader en de randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines. Er worden een aantal afwegingselementen voor locatiekeuze voorgesteld. Hiermee vormt deze omzendbrief voor wat het ruimtelijk aspect betreft het voorlopige afwegingskader gebaseerd op de elementen en principes van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Door windturbines zoveel mogelijk te bundelen, moet het behoud van de nog resterende open ruimte in het sterk verstedelijkte Vlaanderen worden gegarandeerd. De voorkeur gaat dan ook uit naar het realiseren van windenergieopwekking door middel van een clustering van windturbines, veeleer dan een verspreide inplanting van verschillende individuele turbines. Dit clusteringsprincipe kan volgens de voormelde omzendbrief als volgt worden geoperationaliseerd: 1. Aangezien windturbines en windturbineparken beschouwd worden als een gemeenschapsvoorziening of nutsvoorziening (energiebevoorrading van woningen en bedrijven), moet in de eerste plaats worden gestreefd naar een ruimtelijke concentratie van windturbines in de stedelijke gebieden en in de kernen van het buitengebied. Vermindering van de woonkwaliteit kan worden vermeden door te streven naar een bundeling van windturbines met bedrijventerreinen, bepaalde gemeenschapsvoorzieningen, grootschalige recreatieve infrastructuur, Uiteraard moeten het niveau en de reikwijdte van de voorzieningen (de schaal en de potentiële hinder van het windturbinepark) in overeenstemming zijn met het belang van de kern of het 12

stedelijk gebied. Het principe van clustering kan met andere woorden niet resulteren in een grootschalig windturbinepark naast een kleine kern. 2. Omdat vanuit technisch oogpunt windturbines evenwel over een voldoende grote, obstakelvrije omgeving moeten kunnen beschikken, kan het bundelen van windturbines met woningen en/of bedrijvigheid niet strikt als een absolute ruimtelijke locatievoorwaarde worden gehanteerd. Een technisch haalbare locatie in de open ruimte kan worden onderzocht indien er naar een zo groot mogelijke ruimtelijke bundeling wordt gestreefd met andere infrastructuur, bij voorkeur lijninfrastructuur (wegen, spoorwegen, waterwegen, ), die reeds een belangrijke ruimtelijklandschappelijke en visuele impact heeft. De uiteindelijke locatiekeuze voor windturbines zal steeds moeten passen binnen een samenhangende visie op de gewenste ruimtelijke structuur van het betrokken gebied. De gebieden die volgens de omzendbrief in aanmerking kunnen komen voor de plaatsing van windturbines zijn: de bestemmingsgebieden zoals opgesomd in het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van ontwerpgewestplannen en gewestplannen: o industriegebieden; o gebieden voor ambachtelijke bedrijven en voor kleine en middelgrote ondernemingen; o dienstverleningsgebieden; o gebieden voor de vestiging van grootwinkelbedrijven; o gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen; o bufferzones; de met voorgaande vergelijkbare bestemmingsgebieden eigen aan sommige gewestplannen en/of met een aanvullend stedenbouwkundig voorschrift als gevolg van een gedeeltelijke wijziging van het gewestplan. Het gaat hierbij met name over de bestemmingszones met specifieke bepalingen zoals transportzones, regionale bedrijventerreinen met openbaar karakter, de gerealiseerde reservegebieden voor industriële ontwikkeling of de aanverwante bestemmingen eigen aan havengebieden (zoals industriegebieden voor watergebonden bedrijven, gebieden voor zeehavenen watergebonden bedrijven,...); de met voorgaande vergelijkbare bestemmingsgebieden eigen aan de ruimtelijke uitvoeringsplannen die de bestemmingsvoorschriften van het gewestplan opheffen of die een overdruk vormen op het ter plekke juridisch verordenend bestemmingsplan. 2.2.3. De omzendbrief LNE/2009/01-RO/2009/01 Op 30 april 2009 keurde de Vlaamse Regering op voorstel van de toenmalige Vlaamse ministers Dirk Van Mechelen en Hilde Crevits de omzendbrief LNE/2009/01-RO/2009/01 Beoordelingskader voor de inplanting van kleine en middelgrote windturbines goed, die het kader beschrijft voor het beoordelen van vergunningsaanvragen voor de inplanting van kleine en middelgrote windturbines. In deze omzendbrief worden een aantal beoordelingscriteria opgesteld voor de inplanting van kleine windturbines: de wijze waarop de turbine ruimtelijk geïntegreerd is in de omgeving: specifieke aard en kenmerken van de omgeving (bebouwingskernen, bedrijvensites en landelijk gebied), type windturbine en wijze van plaatsing; het geluid: akoestisch hinderelement (attest brongeluid bij 5 m/s en richtwaarden in open lucht in db(a)); de slagschaduw (~hinder tot afstand van 2 maal ashoogte); de veiligheid (normering van de horizontale-as windturbines). Voor de beoordeling van middelgrote windturbines wordt gesteld dat de principes van de grote windturbines, zoals opgesteld in de omzendbrief EME/2006/01-RO/2006/02, blijven gelden. 13

2.2.4. Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO), die in werking is getreden op 1 september 2009, stelt in artikel 4.4.9&1 dat: Het vergunningverlenende bestuursorgaan mag bij het verlenen van een stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsvergunning in een gebied dat sorteert onder de voorschriften van een plan van aanleg, afwijken van de bestemmingsvoorschriften, indien het aangevraagde kan worden vergund op grond van de voor de vergelijkbare categorie of subcategorie van gebiedsaanduiding bepaalde standaardtypebepalingen, vermeld in de bijlage bij het besluit van de Vlaamse regering van 11 april 2008 tot vaststelling van nadere regels met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen, zoals de tekst ervan is vastgesteld bij het besluit van 11 april 2008. Dit betekent dat door de VCRO in de volgende bestemmingsgebieden de plaatsing van windturbines vergunbaar wordt (bijkomend bij de bestemmingsgebieden, zoals bepaald in de omzendbrief EME/2006/01): agrarische gebieden; gemengde regionale bedrijventerreinen; specifieke regionale bedrijventerreinen voor kantoren, wetenschapspark, transport, distributie, logistiek, luchthavengebonden bedrijven,...; 2.2.5. Vergunningenbeleid Stedenbouwkundige vergunning Het bouwen van een windturbine is vergunningsplichtig volgens artikel 4.2.1 van de VCRO. Er bestaan twee administratieve procedures voor de toekenning van een vergunning (art. 4.7.1 VCRO). Voor de bouw van een windturbine voor electriciteitsopwekking door een particulier en voor privaat gebruik, geldt de reguliere bouwaanvraagprocedure bij de lokale overheid. Elektriciteitsopwekking door een privaat initiatiefnemer, bestemd voor het openbaar net (algemeen belang) en alle aanvragen door een publiekrechterlijk rechtspersoon worden beoordeeld door de gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar, overeenkomstig de bijzondere procedure van de VCRO. Milieuvergunning De milieuwetgeving (Vlarem) deelt windturbines op in verschillende categorieën op basis van hun vermogen: Klasse 3: 300 t.e.m. 500 kw Meldingplicht bij het gemeentebestuur in kwestie Klasse 2: 500 kw t.e.m. 5.000 kw Beslissing door het gemeentebestuur, tenzij het gaat om een aanvraag van een openbaar bestuur, dan moet de aanvraag bij de provincie gebeuren. Klasse 1: > 5.000 kw Beoordeling door de provincie. Milieueffectenrapport In bijlage 2 van het besluit van de Vlaamse regering van 10 december 2004 staat dat voor de volgende installaties een milieueffectenrapport dient opgemaakt te worden: Installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie voor zover de activiteit betrekking heeft: op 20 windturbines of meer, of op 4 windturbines of meer, die een aanzienlijke invloed hebben of kunnen hebben op een bijzonder beschermd gebied. 14

2.2.6. Conclusie over het bestaande beleidskader Het afgelopen decennium heeft de Vlaamse regering een kader opgebouwd voor de inplanting van windturbines en de aftoetsing van vergunningsaanvragen. Het Windplan Vlaanderen was een eerste aanzet tot een plan dat aangaf welke plaatsen wel of niet in aanmerking kwamen voor de plaatsing van windturbines (afhankelijk van het windaanbod). Gezien de huidige, grote windturbines met hun grote hoogte minder afhankelijk zijn van het windaanbod om rendabel te kunnen zijn, is het windplan intussen echter achterhaald. De omzendbrief RO/2006/02 tracht aan de hand van criteria een beoordelingskader op te stellen. Hiermee werd een ruimtelijke afweging gemaakt voor inplantingslocaties, die in het Windplan Vlaanderen ontbrak. Het beoordelingskader wordt echter niet op een concrete manier uitgewerkt, waardoor het in de praktijk niet gemakkelijk is vergunningsaanvragen ten opzichte van elkaar af te wegen. Tot slot maakt de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening het mogelijk om stedenbouwkundige vergunningen voor windturbines af te leveren in agrarisch gebied. Dit betekent dat er voor veel meer locaties de mogelijkheid bestaat om een vergunningsaanvraag in te dienen. Een wildgroei van aanvragen is daarbij niet uit te sluiten. 15

2.3. Technische kennis over windturbines Dit hoofdstuk beperkt zich tot een overzicht van enkele technische aspecten. Deze technische aspecten dienen in rekening te worden gebracht bij concrete projecten en vormen op sommige locaties randvoorwaarden bij de inplanting van de windturbines. Hierop wordt dieper ingegaan in hoofdstuk 5. 2.3.1. Onderdelen van een windturbine Een windturbine heeft als belangrijkste onderdelen: de mast, de rotor, de gondel met de hoofdas, de tandwielkast en de generator. De fundering en mast Een windturbine krijgt heel wat krachten te verduren; daarom is een stevige fundering van groot belang. De funderingssokkel bedraagt meestal 100 tot 300 m². De hoogte van de mast kan variëren. De doorsnee van de holle metalen buis, waarvan de mast is gemaakt, bedraagt ongeveer 4,5 meter. De rotor De windturbine van tegenwoordig bestaat uit een rotor met twee of drie wieken. Deze wieken worden gemaakt van polyester en versterkt met glasvezel, koolstofvezels of een hout-epoxy combinatie. Figuur 2-2. Onderdelen van een windturbine 9 De gondel De gondel is de machinekamer van de turbine. In de machinekamer zitten alle belangrijke onderdelen van de turbine zoals de hoofdas, de tandwielkast, de generator en de remmen. De hoofdas De rotornerf is bevestigd aan de hoofdas, die via de lagers alle krachten die inwerken op de rotor overbrengt op de structuur. Deze hoofdas brengt het koppel over naar de tandwielkast. De tandwielkast De tandwielkast kun je vergelijken met een versnellingsbak van een auto. De tandwielkast zorgt er voor dat het toerental van de rotor op het gewenste toerental wordt gebracht. De versnelling waar de tandwielkast in staat, is afhankelijk van de windsnelheid. Tegenwoordig zijn er ook fabrikanten die een lage toeren generator gebruiken; deze windturbines hebben geen tandwielkast nodig. De generator De generator is het gedeelte waar de stroom werkelijk wordt opgewekt. De generator zet de beweging van de as om in elektriciteit. Het is eigenlijk niets anders dan een grote dynamo. De stroom wordt via een transformator aan het hoogspanningsnet geleverd. 9 Bron: www.engineering.online.nl 16

2.3.2. Het vermogen van een windturbine Het vermogen Het vermogen van een windturbine hangt af van verschillende factoren. De belangrijkste zijn: de windsnelheid; de oppervlakte en de vorm van de wieken en de hoogte van de mast (een grotere rotordiameter vereist een grotere masthoogte). Een typische windturbine met 2 of 3 bladen, met een diameter van 40 m en een masthoogte van 50 m, kan bij een optimale windsnelheid 500-750 kilowatt (kw) leveren. Een windturbine met een rotordiameter van 60 m en een masthoogte van 70 m kan een vermogen hebben van 1 tot 1,5 megawatt (MW). Bij zeer grote rotordiameters neemt de efficiëntie niet af, maar wordt de windturbine ontworpen voor een lager toerental. De evolutie van de windturbines doorheen de jaren In de jaren 1980 begon men op professionele schaal te investeren in de windenergie. De windturbines hadden een rotordiameter tussen de 15 en 25 m. Het geleverde vermogen bedroeg ongeveer 20-60 kw. In de jaren 1990 en vooral vanaf 2000 werden de wiekdiameters en het vermogen steeds groter. In 2003 betrof de gemiddelde rotordiameter voor windturbines in Europa meer dan 73 m en konden windturbines, geplaatst in zee, tot 5 MW elektriciteitsvermogen opleveren. De recent geïnstalleerde windturbines in Vlaanderen zijn voornamelijk windturbines met een ashoogte van ongeveer 100 m en een wiekdiameter van 80 m. Hierdoor is de totale hoogte van de turbines zowat 140 m. Deze turbines hebben een vermogen van ongeveer 2 MW en kunnen elektriciteit leveren aan ongeveer 1.100 tot 1.400 gezinnen (afhankelijk van de locatie van de turbine en het verbruik van de gezinnen). Er zijn ook windturbines met een mast van 120 m en een rotordiameter van 126 m. Deze turbines hebben een vermogen van ongeveer 5 MW. Figuur 2-3. Evolutie van grootte en vermogen van windturbines 10 10 Bron: www.wind-energy-the-facts.org/ 17

2.3.3. Geluidsimpact 11 Het geluid van een windturbine is een samengesteld geluid: enerzijds is er het mechanisch geluid in de gondel, anderzijds is er het geluid ten gevolge van de draaiende wieken. De geluidsproductie van de huidige windturbines is, door allerlei technische verbeteringen (o.a. verbeterd wiekmateriaal en geluidsisolatie in de gondel), een heel stuk lager dan bij de oudere windturbines. De mate waarin hinder door windturbines kan optreden, is afhankelijk van verschillende factoren zoals de bronsterkte van de turbines, de opstellingsvorm, de ashoogte en het aantal windturbines. Ook de aard van de ondergrond (water, land), de afstand tot de omwonenden en het niveau van het achtergrondgeluid spelen een rol. Verder speelt ook de windsnelheid een rol. Als het te zacht waait, staat de windturbines stil en maakt hij bijna geen geluid. Als het te hard waait zal de turbine worden overstemd door het omgevingsgeluid. Alleen in het tussenliggend gebied kan zich een geluidsprobleem voordoen. Er kan worden gesteld dat op een afstand van meer dan 250 m van een windturbinemast, de hinder tot een aanvaardbaar niveau beperkt kan worden. Volgens artikel 5.20 2 van titel II van het Vlarem zijn echter geen geluidsnormen van toepassing. Als richtwaarden voor het beoordelen van hinder, worden daarom binnen de gewestelijke omzendbrief milieukwaliteitsnormen vooropgesteld (zie figuur 2-4). Indien windturbines op minder dan 250 m van een woning worden ingeplant, dient de geluidsproductie hieraan te worden getoetst. Bij te grote geluidsproductie kan worden gekozen om de windturbine trager te laten draaien. Dit gaat echter ten koste van de energetische opbrengst van de windturbine en mogelijk ook ten koste van de rendabiliteit van de turbine. GEBIED MILIEUKWALITEITSNORMEN IN db(a) IN OPEN LUCHT OVERDAG 'S AVONDS 'S NACHTS 1 Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie 49 44 39 2 Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van industriegebieden niet vermeld sub 3 of van gebieden voor 54 49 49 gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen 3 Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van 54 49 44 ontginningsgebieden, tijdens de ontginning 4 Woongebieden 49 44 39 5 Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en 64 59 59 ontginningsgebieden tijdens de ontginning 6 Recreatiegebieden uitgezonderd gebieden voor verblijfsrecreatie 54 49 44 7 Alle andere gebieden, uitgezonderd: bufferzones, militaire domeinen en deze waarvoor in bijzondere besluiten richtwaarden worden 49 44 39 vastgesteld 8 Bufferzones 59 54 54 9 Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van voor grindwinning bestemde ontginningsgebieden tijdens de 59 54 49 ontginning Figuur 2-4. Richtwaarden in db(a) in open lucht (bron: omzendbrief RO/2006/02) 11 Bron: omzendbrief EME/2006/01-RO/2006/02 18

2.3.4. Slagschaduw 12 Als gevolg van de draaiende wieken ontstaat een bewegende schaduw met een afwisselend lichtschaduw-effect, slagschaduw genoemd. Dit fenomeen kan hinderlijk zijn voor de omliggende bedrijven of woningen. Het aanvaardbare criterium wordt vastgelegd op een maximum van 30 uur slagschaduw per jaar in een woning. Als deze norm overschreden wordt, kan het gebruik van zonnewering of een slagschaduwsensor een oplossing bieden. De sensor zet de windturbine stil op het moment dat de meeste slagschaduw optreedt. Afstand speelt een grote rol bij slagschaduw. Bij grotere afstanden is er minder hinder, doordat de wiek dan niet de hele zonneschijf kan verbergen. De optredende hinder is ook afhankelijk van het tijdstip en de stand van de zon. Zo is bij kantoren de hinder beperkt tot de kantooruren, bij woningen treedt de hinder voornamelijk 's avonds op. Bij serrebedrijven kan de slagschaduw een negatieve impact op de teelten hebben. 2.3.5. Veiligheid De huidige windturbines zijn erg veilig. Ze moeten dan ook voldoen aan strenge veiligheidsvereisten. De veiligheidssystemen zijn zodanig ontworpen dat de turbine onder alle weerscondities veilig kan draaien. Verder worden er eisen gesteld aan het elektrisch systeem, de arbeidsveiligheid, onderhoudsprocedures, installatie en transport. Een studie van het studiebureau SGS, afgerond begin 2007 in opdracht van het Vlaams Energieagentschap, onderzocht de veiligheidsrisico's van windturbines. Volgens deze studie hebben de belangrijkste veiligheidsrisico s betrekking op het breken van een blad, het naar beneden vallen van onderdelen, het breken van de mast, ijsworp, Op basis van uitgevoerde berekeningen wordt in de studie gesteld dat binnen de halve rotordiameter geen externe activiteiten mogen plaatsvinden (niet gelinkt aan de exploitatie van de turbine). De studie bevat ook een methodiek om deze minimale afstand te berekenen 13. Voor wat betreft de inplanting van windturbines nabij hoogspanningsleidingen bestaan er in België geen bepalingen die adequate afstandsregels voorschrijven. 2.3.6. Avifauna 14 Windturbines kunnen in bepaalde situaties een gevaar vormen voor vogels en vleermuizen. Ze kunnen in botsing komen met windturbines of zo verstoord worden dat ze gebieden met windturbines mijden. De impact is echter sterk plaats- en soortafhankelijk. Het aantal vogels dat botst, is meestal evenredig met de aantallen die aanwezig zijn in de omgeving van de windturbines en/of met het aantal overvliegende vogels. De kans op aanvaringen is het hoogst tijdens de nacht, in de avond- en ochtendschemering en bij slechte weersomstandigheden. Grote moderne turbines van 1.500 kw en meer kunnen evenveel of zelfs meer slachtoffers maken dan kleinere turbines. Het aantal aanvaringsslachtoffers bij de onderzochte windparken op het land varieert van gemiddeld enkele vogels tot meer dan 60 vogels per windturbine per jaar. Algemeen kan wel gesteld worden 12 Bron: omzendbrief EME/2006/01-RO/2006/02 13 Deze methodiek is te vinden op de website www.sgs.com. 14 Bron: Effecten van windturbines op de fauna in Vlaanderen, Everaert, 2008 19

dat het aantal vogelslachtoffers door windturbines kleiner is dan bv. het aantal vogelslachtoffers in het verkeer of de jacht 15. De onderzoeksresultaten in binnen- en buitenland bevelen daarom aan om nieuwe windturbineparken niet nabij belangrijke broed-, pleister-, rust- en doortrekgebieden van vogels en vleermuizen te plaatsen. Ook bij plaatselijke trekroutes zoals de slaaptrek van meeuwen en voedseltrek van watervogels ontstaat vaak een potentieel gevaar, aangezien deze dagelijkse vliegbewegingen zich doorgaans ook op windturbinehoogte bevinden. Om bij het zoeken naar mogelijke inplantingsplaatsen terdege rekening te kunnen houden met de avifauna, stelde het Instituut voor Natuur en Bos in 2002 de vogelatlas samen, waarin de meest gevoelige gebieden ten aanzien van de inplanting van windturbines zijn geïnventariseerd. Het gaat hierbij om pleister en broedgebieden, broedkolonies, slaapplaatsen en de voedsel-, slaap- en seizoenstrekroutes. Figuur 2-5. Vogeltrekroutes en broed- en pleistergebieden 16 2.3.7. Luchtvaart Grote windturbines kunnen een obstakel vormen voor de militaire en burgerluchtvaart. Op lage hoogte wordt soms gevlogen op zicht via het volgen van autosnelwegen. Naargelang de ligging van de windturbines nabij een luchthaven, aanvliegroute of autosnelweg (tot een afstand van 130 m uit de as van de weg) kunnen strenge bebakeningsvereisten en/of hoogtebeperkingen worden opgelegd. Hierbij dient ook aandacht besteed te worden aan het effect van deze bebakening op de omliggende bebouwing 17. 15 Vogelbescherming Nederland en het Instituut voor Bos- en Natuurbeheer van de dienst Landbouwkundig Onderzoek schatten voor Nederland het aantal directe vogelslachtoffers op minder dan 1.000 per jaar voor de momenteel opgestelde turbines in Nederland. Dat lijkt veel, maar is gering in verhouding tot het aantal slachtoffers dat valt door de jacht (1,5 miljoen per jaar), hoogspanningsleidingen (1 miljoen) of het verkeer (2 miljoen). 16 Bron: www.agiv.be 17 Welke bebakening of markering vereist is, wordt beschreven in de omzendbrief Bebakening hindernissen: Richtlijnen betreffende de bebakening van hindernissen voor de luchtvaart, Koninkrijk België, Federale overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, Directoraat-Generaal Luchtvaart. 20

Tevens kunnen windturbines ook verstoring veroorzaken op radarbeelden, wat een negatieve invloed kan hebben op de veiligheid van de luchtvaart. 2.3.8. Ruimtebeslag Een windturbine beslaat een vrij grote oppervlakte (0,7 tot 0,8 ha). De funderingssokkel bedraagt meestal 100 tot 300 m², afhankelijk van de grootte van de turbine. Soms dient bij de windturbines ook nog een transformator te worden geplaatst. Windturbines moeten op een bepaalde minimale afstand van elkaar staan. Een vuistregel voor de onderlinge afstand is vijf keer de diameter van de rotor. Een kleinere onderlinge afstand heeft tot gevolg dat de turbines niet optimaal profiteren van de wind: ze staan dan bij sommige windrichtingen in elkaars luwte. In andere Europese landen staan windturbines vaak in landbouwgebied. Voor landbouwers is het ruimtebeslag en de invloed op het grondgebruik beperkt. Vaak vormt het verhuur van de gronden een bijkomende inkomstenbron voor landbouwers. Onder de windturbines kan de landbouwgrond perfect worden gebruikt als graasweiden voor vee of schapen. Ook op de teelt van de gewassen werd bij Europese studies weinig invloed vastgesteld. 2.3.9. Elektriciteitsvoorzieningen 18 Het huidige net is gebouwd speciaal op maat van grote centrale productie in nucleaire en andere grootschalige centrales. Windenergie is echter een vorm van gedecentraliseerde energieopwekking en kan dus bij het huidige net voor problemen zorgen. Bovendien is de windsnelheid niet constant. Sterker nog, het waait zelfs wel eens helemaal niet. Windturbines beginnen energie te leveren bij windkracht 2-3. Bij windkracht 6 leveren ze hun volle vermogen en dat blijft zo tot ruim windkracht 10. Algemeen kan gesteld worden dat het bestaande netwerk nog mogelijkheden biedt om nieuwe productie van hernieuwbare energie op te vangen in de provincie Antwerpen. De onthaalcapaciteit vergroot indien het principe, dat de nieuw opgewekte energie gekoppeld kan worden aan lokale afname, kan worden toegepast. Omdat de exacte locatie van nieuwe productie-installaties en de wisselwerking tussen productie en afname nog niet gekend is en omdat de impact op het net van de distributienetbeheerders niet kan ingeschat worden, is het voor Elia momenteel moeilijk eenduidig te stellen dat alle nieuwe productie zal kunnen worden aangesloten. Een studie voor elk dossier zal steeds nodig blijven om hier zekerheid over te geven. 2.3.10. Landschap Historiek Windturbines zijn niet vreemd in het landschap. In de 12de eeuw waren Frankrijk en Engeland de pioniers van Europa om windmolens te ontwikkelen waarvan de wieken ronddraaiden met de richting van de wind. De windmolens kwamen in heel Europa in gebruik en werden alsmaar efficiënter. De windmolens van toen hadden typisch 4 tot 8 wieken met windzeilen, met elk een lengte van 3 tot 9 meter. 18 Bron: Elia, 2009 21

Het eerste moderne relatief grootschalig gebruik van de windmolen kwam er tussen de 15de en 19de eeuw in Nederland. Ook in onze regio s vinden we hier en daar nog oude windmolens in het landschap. Na de opkomst van modernere energiebronnen zoals de stoommachine, verdween de windmolen uit het landschap. De start van de huidige windenergieactiviteiten begon halfweg de jaren 1960 en begin jaren 1970, tijdens de oliecrisis. Ze werden vooral solitair geplaatst, hoofdzakelijk bij boerderijen en windrijke landschappen en structuren. De huidige windturbines zijn fors toegenomen in masthoogte, diameter en vermogen. De effecten van deze nieuwe generatie windturbines op het landschap ten opzichte van de kleine windturbines van vroeger, zijn dan ook duidelijk verschillend. Impact op het landschap De inplanting van windturbines dient met de nodige zorgvuldigheid te gebeuren met het oog op landschapsnivellering. Er zijn echter geen 'objectieve' maatstaven voor wat in een landschap past en wat niet. Wel is het een feit dat veel mensen windturbines als storend in het landschap ervaren. Ook zijn de geluidshinder en slagschaduw niet te verwaarlozen. Vanuit de bevolking heerst om deze redenen vaak een not in my backyard principe. Bijna iedereen is het eens dat windenergie belangrijke voordelen kent, maar wil liefst geen windturbinepark in zijn eigen omgeving. Vaak speelt onwetendheid hierbij een belangrijke rol. Uit onderzoek blijkt dat een willekeurige plaatsing van windturbines bij toeschouwers als 'chaotisch en storend wordt ervaren. Als het publiek zijn voorkeur mag uitspreken, kiest het voor lijnopstellingen, waarbij de lijnen eventueel gebogen mogen zijn. De plaatsing van windturbines wordt het minst storend ervaren langs infrastructuren, kanalen, dijken of langsheen industrielandschappen. Een tweede regel is dat turbines van verschillende hoogte en ontwerp niet door elkaar geplaatst mogen worden, ook dit geeft een rommelige en daarmee onrustige aanblik. Verder geldt: hoe langzamer de wieken ronddraaien, des te beter. Er is een verband tussen de turbinegrootte en omwentelingstijd: hoe groter de turbine, des te langer de omwentelingstijd. Daardoor doen grote turbines het visueel beter dan kleinere. De grote turbines met hun langzame draaisnelheid doen 'statig' aan, de kleine eerder zenuwachtig. Eenzelfde onderscheid geldt voor turbines met twee en met drie wieken. Voor het oog lijkt het van opzij bezien of de wieken van een tweebladige turbine voortdurend versnellen en vertragen (onrustig), terwijl de driebladige turbines steeds min of meer hetzelfde oogt (rustiger). Bijna alle moderne grote turbines zijn driebladig. De invloedssfeer van turbines in kleinschalige gebieden, met veel massa dicht bij de waarnemer, is veel geringer dan in grootschalige open gebieden. De camouflage is het meest optimaal bij windturbines die worden geplaatst in bossen die omgeven zijn door een coulissen-achtig landschap. Windturbines kunnen tevens nieuwe bakens in het landschap vormen die structuren in het landschap benadrukken of een meerwaarde voor het landschap kunnen betekenen. Windturbines staan ook symbool voor technologie en ecologie en meer en meer bedrijven, maar ook overheidsbesturen, wensen deze aspecten te koppelen aan hun imago en investeren om deze redenen in windenergie. De inplanting van windturbines dient dan ook een weloverwogen keuze te zijn. Er dient steeds een afweging te worden gemaakt van het globale voordeel ten opzicht van de mogelijke lokale negatieve impact die de inplanting van nieuwe windturbines veroorzaakt. 22

2.4. Bestaande toestand van operationele windturbines in de provincie Antwerpen In de provincie Antwerpen stonden, volgens de gegevens van januari 2009, 29 turbines groter dan 1 MW. Samen hebben ze een vermogen van 53,5 MW. Daarnaast werd in 2001 één middelgrote windturbine ingeplant aan het recreatiepark Bobbejaanland in Kasterlee. Deze turbine heeft een vermogen van 0,7 MW. In de periode tussen 1997 en 2007 werden volgens de gegevens van de gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar 37 windturbines vergund in de provincie Antwerpen. Locatie Leverancier Start Aantal windturbines Vermogen (MW)/ Ashoogte Rotordiam Totaal windturbine (m) (m) vermogen Schelle Electrabel 2001 3 1,5 MW 85 70 4,5 MW Kasterlee EGPF 2001 1 0,7 MW 55 47 0,7 MW Hoogstraten EGPF 2004 6 2 MW 78 80 12 MW Antwerpen Vleemo 2004 2 2 MW 98 70 4 MW Puurs Aspiravi 2006 2 2 MW 100 80 4 MW Meerhout Seeba 2006 6 1,5 MW 112 70 9 MW BASF Electrabel 2008 6 2 MW 98 82 12 MW Antwerpen Vleemo 2008 4 2 MW 100 80 8 MW 54,2 MW Figuur 2-6. Lijst van operationele, grote windturbines in de provincie Antwerpen 19 Figuur 2-7. Ruimtelijke situering van de operationele, grote windturbines in de provincie Antwerpen (situatie januari 2009) 19 Bron: Vlaams WindEnergie Associatie (VWEA), januari 2009 23

3. Ruimtelijk afwegingskader 3.1. Uitgangshouding Door de aanzienlijke hoogte zijn grote en middelgrote windturbines van op een grote afstand zichtbaar20 en kunnen zij hinderlijke effecten hebben op hun omgeving. Daarom dient de inplanting van windturbines op een doordachte manier plaats te vinden, zodat zij het landschap versterken en er een meerwaarde voor bieden. In deze screening wordt vanuit deze uitgangshouding vertrokken om een ruimtelijk afwegingskader op te stellen. Het is in feite een verfijning van de afwegingselementen, gesteld in de omzendbrief van 12 mei 2006 en grafisch vertaald op schaal van de provincie Antwerpen. 3.2. 3.2.1. Methodiek Theorie van de tweesporenbenadering Om te komen tot de potentiële inplantingszones wordt vertrokken vanuit een selectie van elementen uit het RSPA, die de provincie ziet als mogelijke zoekzones van windturbines. Dit zijn de positieve aanknopingspunten. Er wordt hierbij geen rekening gehouden met de onderliggende gewestplanbestemmingen of plannen van aanleg. De elementen uit het RSPA en RSV, die naar voren geschoven worden als positieve aanknopingspunten, vanuit het principe van gedeconcentreerde bundeling, zijn: de belangrijke lijninfrastructuren (autowegen en waterwegen); de stedelijke gebieden; de grotere industriegebieden, economische knooppunten en poorten. Er wordt hierbij een verschil gemaakt tussen zones waar slechts één positief aanknopingspunt de aanleiding gaf tot de selectie, en zones waar meerdere positieve aanknopingspunten zich op deze locatie bevonden. Vanuit de ruimtelijke screening en het stimuleren van een gedeconcentreerde bundeling zullen de locaties met meerdere positieve aanknopingspunten (minstens 2) als eerste naar voor geschoven worden voor de inplanting van windturbines. Voorts wordt er hierdoor gezorgd dat de mogelijke locaties voor de inplanting van clusters van windturbines op bepaalde afstanden van elkaar worden geplaatst. In deze selectie van positieve aanknopingspunten worden gebieden uitgesloten omwille van hun natuurlijke, landschappelijke waarde of omwille van bebouwing. Dit zijn de negatieve aanknopingspunten. Hierbij zullen zowel elementen aangegeven vanuit de Vlaamse overheid en de omzendbrief gebruikt worden, alsook elementen uit het RSPA. Deze tweesporenbenadering resulteert in een theoretische kaart, die op provinciale schaal potentiële inplantingszones aangeeft. 20 Afhankelijk van het reliëf en de weersomstandigheden kan de zichtbaarheid oplopen tot 15 km. 24

Positieve aanknopingspunten Positieve deelruimten in provincie Principes van clustering uit het RSPA Buffering rond elk criterium Negatieve aanknopingspunten in positieve deelruimten Potentiële zoekzones in provincie vanuit een ruimtelijk-landschappelijke afweging Kwetsbare zones vanuit natuur, landschap of wonen Negatieve criteria Figuur 3-1. Schematische voorstelling van de methodiek van de tweesporenbenadering 3.2.2. Belangrijke opmerkingen inplantingszones aangaande de afbakening van de potentiële GIS-oefening De manier waarop de bovenstaande criteria in kaart gebracht worden, is door middel van een GISoefening. Dit betekent dat we voor elk criterium een strikt afgebakende kaart gebruiken. Dit resulteert dan ook in een GIS-kaart, die niet alle verfijningen van de ruimte weergeeft. De grenzen van de zones hebben daarom een indicatieve waarde en kunnen geen juridische afdwingbaarheid met zich meebrengen op het kadastrale niveau. De potentiële inplantingszones zijn niet allemaal concrete inplantingszones Als gevolg van het feit dat we gebruik maken van een GIS-oefening en we niet alle factoren in de screening meenemen, die bij een concrete vergunningsaanvraag dienen afgetoetst te worden (bv. milieuwetgeving, afstandsbepalingen, veiligheidsrisico s), zal de eindkaart een te maximalistisch beeld weergeven. Hierdoor is het mogelijk dat zones die aangeduid zijn op de GIS-kaart, bij een concrete vergunningsaanvraag toch niet in aanmerking komen voor de inplanting van windturbines of er strenge randvoorwaarden worden gekoppeld aan de inplanting van de windturbines. Niet-onderzochte zones in de provincie Antwerpen Aangezien vertrokken wordt van de positieve aanknopingspunten, zullen er grote gebieden van de provincie Antwerpen al vanaf de eerste stap niet meegenomen worden in deze theoretische oefening. Vanuit de provincie worden deze gebieden, vanuit het provinciaal ruimtelijk afwegingskader, niet als suggestie aan het Vlaams gewest gegeven voor de inplanting van windturbines, gezien zij niet voldoen aan onze uitgangshouding van gedeconcentreerde bundeling en clustering in de verstedelijkte gebieden en langs belangrijke lijninfrastructuur. In het kader van de vergunningverlening dient het Vlaams gewest verder te oordelen of een aanvraag gelegen buiten de positieve aanknopingspunten uit deze screening, aanvaardbaar en mogelijk is. 25

3.3. De theoretische oefening: de positieve aanknopingspunten De positieve aanknopingspunten zijn gebaseerd op het principe van gedeconcentreerde bundeling uit het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen. Hierbij wordt uitgegaan van een maximale bundeling van infrastructuur en elementen die een bepalende impact hebben op het omgevende landschap. Er is voor geopteerd om enkel die zones en landschappen in de provincie Antwerpen te selecteren, die vandaag reeds in belangrijke mate zijn beïnvloed door de mens. De plaatsing van windturbines zal in deze gebieden minder landschappelijke impact hebben dan in andere delen van de provincie Antwerpen. De aanknopingspunten, die de basis vormen van de theoretische oefening, worden in de onderstaande kaart reeds conceptueel weergegeven. Figuur 3-2. Conceptuele voorstelling van de positieve aanknopingspunten 26

Er wordt in deze screening niet onderzocht of bepaalde, meer gavere landschappen, ook in aanmerking komen voor de inplanting van windturbines en dus kunnen gezien worden als een positief aanknopingspunt. Het is namelijk mogelijk dat in grote onbebouwde landschappen de plaatsing van windturbines kan bijdragen tot een versterking van het landschapsbeeld. Dit gebeurt bijvoorbeeld in Duitsland. We zijn echter van mening dat de provincie Antwerpen al sterk bebouwd en versnipperd is. De laatste gavere landschappen dienen dan ook zo veel mogelijk gevrijwaard te blijven, ook van de inplanting van windturbines. Buffers? Windturbines dienen bij voorkeur in of binnen de invloedsfeer21 van de positieve aanknopingspunten gesitueerd te zijn. De grootte van de invloedsfeer van een positief aanknopingspunt is echter afhankelijk van het belang en de ruimtelijke impact van dat aanknopingspunt. Zo zal de invloedsfeer van een bedrijventerrein van 40 ha groter zijn, dan de invloedsfeer van een bedrijventerrein van 5 ha. In de theoretische GIS-oefening wordt als gemiddelde invloedzone een breedte van 250 meter genomen rond alle positieve aanknopingspunten. Hierbij dient dus in het achterhoofd gehouden te worden dat voor het ene positieve aanknopingspunt dit ruim voldoende is, maar voor het andere positieve aanknopingspunt in de praktijk een ruimere invloedzone kan genomen worden. De grenzen van de zones hebben daarom ook een indicatieve waarde en kunnen geen juridische afdwingbaarheid met zich meebrengen op het kadastrale niveau. 3.3.1. Stedelijke gebieden In stedelijke gebieden kan de clustering van windturbines besproken worden, gezien het landschap in deze zones al door veel andere elementen, niet meer als gaaf kan beschouwd worden. Vanuit de structuurplanning dient het verdichten van functies in deze gebieden gestimuleerd te worden. Ze zijn de basis voor het concentreren van menselijke activiteiten en dynamische functies en anderzijds voor de leefbaarheid en het beheer van het buitengebied. Dit vormt een aangrijpingspunt voor de inplanting van windturbines. Hoe groter het stedelijk gebied, hoe groter de invloedsfeer van het stedelijk gebied in de praktijk zal zijn. Voor de stedelijke gebieden wordt de afbakeningslijn van de goedgekeurde ruimtelijk uitvoeringsplannen genomen. Indien deze er nog niet is, wordt de hypothetische afbakening, zoals voorgesteld in de afbakeningsstudies van het buitengebied, als referentie genomen. De stedelijke gebieden zijn als volgt: Antwerpen (grootstedelijk); Mechelen en Turnhout (regionaalstedelijk); Boom, Lier, Heist-op-den-Berg, Herentals, Geel, Mol en Hoogstraten (kleinstedelijk). 21 De invloedsfeer van een aanknopingspunt is in deze screening de zone die niet binnen de strikte afbakening van het aanknopingspunt valt, maar eraan grenst. 27

Figuur 3-3. Positief aanknopingspunt: stedelijke gebieden22 3.3.2. Bedrijventerreinen Bedrijventerreinen en hun omgeving zijn uitermate geschikt voor de inplanting van windturbines, enerzijds omwille van de impact op het landschap, anderzijds omwille van de mogelijke koppeling tussen de windturbine(s) en het bedrijventerrein. In de screening worden, conform de visie van het RSPA, in de eerste plaats de bedrijventerreinen uit de knooppunten, poorten en netwerken meegenomen. Het RSPA selecteert de volgende economische knooppunten en provinciale poorten: economische knooppunten: alle gemeenten met een stedelijk gebied en de gemeenten Bornem, Puurs, Willebroek, Duffel, Malle, Arendonk en Balen; provinciale poorten: Brabantse poort en Kempense poort. Op Vlaams niveau worden de volgende economische elementen geselecteerd: Antwerpse Haven als poort; Poort van Meer en Hoogstraten; Economisch netwerk Albertkanaal (ENA). 22 Bron: provinciale verwerking voor kleinstedelijke gebieden (Mol, Geel, Herentals, Heist-op-den-Berg en Boom zijn voorlopige afbakeningen) en het Vlaams gewest - Departement RWO voor groot- en regionaalstedelijke gebieden (Antwerpen is een voorlopige afbakening); situatie 2008 28

Voor de GIS-oefening werd voor de afbakening van de economische knooppunten, poorten en het ENA de bestaande bedrijventerreinen op het gewestplan en de goedgekeurde provinciale en gewestelijke RUP s23 geselecteerd. Verder worden ook alle bestaande bedrijventerreinen op het gewestplan meegenomen met een oppervlakte groter dan 5 ha. Zo worden de kleine terreinen voor individuele bedrijven niet meegenomen in de GIS-oefening. Figuur 3-4. Positief aanknopingspunt: bedrijventerreinen24 De aanduiding als economische poort en netwerk dient gezien te worden als een selectie van gebieden waarbinnen extra regionale bedrijventerreinen worden onderzocht. Voor de afweging van zoeklocaties voor windturbines, zullen vooral deze bedrijventerreinen van belang zijn. Daarom wordt aan de bedrijventerreinen in de poorten en het ENA een extra weging gegeven. 23 De provinciale en gewestelijke RUP s die werden goedgekeurd vanaf 2009 zijn nog niet verwerkt in deze GISoefening. 24 Bron: vectoriële versie van het gewestplan 1/10.000; MVG-LIN-AROHM-ruimtelijke planning; toestand 01/01/2002 (AGIV-product) 29

Figuur 3-5: Positief aanknopingspunt: bedrijventerreinen met extra weging (groen: economische poorten; rood: ENA) 3.3.3. Lijninfrastructuren Windturbines kunnen, naast de vlakvormige positieve aanknopingspunten, ook gebundeld worden met lijnvormige positieve aanknopingspunten. Hier zal voornamelijk de lijnvormige inplanting van windturbines gestimuleerd worden om de lijn in het landschap te versterken. De infrastructuren die reeds een belangrijke ruimtelijke impact hebben, zijn de hoofdwegen, primaire wegen type I en het hoofdwaterwegennet. Het gaat achtereenvolgens om: het hoofdwegennet: R1, R2, E19, E313, E34-N49, A12 (ten noorden van Antwerpen); primaire wegen type I: A12 (ten zuiden van Antwerpen), N16, (N19)-N71; het hoofdwaterwegennet: Schelde, Albertkanaal, Zeekanaal en de haven; andere elementen uit het waterwegennet: kanaal Dessel-Turnhout-Schoten, kanaal DesselKwaadmechelen. Er worden geen secundaire wegen en spoorwegen meegenomen omwille van hun geringere impact op het landschap en omwille van hun ligging doorheen historisch gegroeide bebouwing. De enige spoorlijn die bepalend kan zijn in het landschap, is de HST-lijn van Antwerpen in de richting van de Nederlandse grens. Aangezien deze parallel loopt met de E19, is ze impliciet reeds mee opgenomen. De GIS-oefening neemt de selectie van het kanaal Dessel-Turnhout-Schoten en het kanaal DesselKwaadmechelen mee, omwille van de landschappelijke mogelijkheden om windturbines langs deze kanalen in te passen. 30

Bij de inplanting van windturbines langsheen lijnvormige elementen, zal onderzocht moeten worden of een bouwvrije afstand om veiligheidsredenen noodzakelijk is (o.a. voor hoogspanningsleidingen). Figuur 3-6. Positief aanknopingspunt: lijninfrastructuren25 25 Bron: waterlopen: Vlaamse hydrografische atlas (VMM); wegennet: multinet 31

3.3.4. Conclusie: positieve aanknopingspunten Indien we alle positieve aanknopingspunten in één kaart samenbrengen, zullen sommige aanknopingspunten overlappen. Dit wordt voorgesteld in de onderstaande kaart. Er wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen het feitelijke positieve aanknopingspunt en de invloedzone van 250 meter. Hoe donkerder de kleur, hoe meer positieve aanknopingspunten overlappen. Vanuit het idee om windturbines te clusteren met sterk bebouwde gebieden en/of grootschalige lijninfrastructuren, kan gesteld worden dat een gebied, waar meerdere positieve aanknopingspunten overlappen, eerder in aanmerking komt voor de inplanting van windturbines. In de meeste gevallen komt dit voor wanneer lijninfrastructuur overlapt met een stedelijk gebied (bv. E34 in Turnhout, de autosnelwegen in het grootstedelijk gebied Antwerpen) of wanneer lijninfrastructuur samenvalt met bedrijventerreinen (bv. de Brabantse poort, het ENA). De onderstaande kaart zal als basis van de GIS-oefening gebruikt worden. Daarom zal zij steeds als onderligger op de kaarten met negatieve aanknopingspunten te zien zijn. Opmerking: De positieve aanknopingspunten worden geselecteerd op basis van de huidige informatie. Indien toekomstige projecten (bv. een RUP voor een nieuw regionaal bedrijventerrein) kunnen gecategoriseerd worden binnen de positieve aanknopingspunten, is het aangewezen dat de mogelijke inplanting van windturbines mee onderzocht wordt. Figuur 3-7. Accumulatie van alle positieve aanknopingspunten 32

3.4. De theoretische oefening: de negatieve aanknopingspunten Binnen deze positieve aanknopingspunten kunnen een aantal zones geëlimineerd worden omwille van hun natuurlijke en/of landschappelijke kwetsbaarheid of omwille van de nabijheid van woongebieden. Deze gebieden worden uitgesloten voor de inplanting van grote en middelgrote windturbines in de provinciale screening. Dit zijn de negatieve aanknopingspunten. Binnen deze gebieden doet de provincie de suggestie aan het Vlaams gewest om geen vergunningen te verlenen of geen planningsprocessen op te starten voor de inplanting van grote en middelgrote windturbines. In tegenstelling tot de positieve aanknopingspunten, wordt voor de negatieve aanknopingspunten geen buffer of invloedsfeer26 afgebakend. Het is immers moeilijk om op provinciale schaal een vaste afstand rondom deze gebieden te selecteren, waar grootschalige windturbines uitgesloten moeten worden. De afstand voor inplanting zal veelal afhankelijk zijn van het type gebied, de mate van kwetsbaarheid, de aard van het windturbineproject. Bij een concreet project in de omgeving van een uitgesloten gebied, dient deze invloedszone nader bekeken te worden en verder te worden afgebakend. 3.4.1. Natuur Voor de natuurlijke structuur worden alle gebieden met een strikte bescherming op Vlaams of Europees niveau uitgesloten. Dit zijn: VEN-gebieden; Vogelrichtlijngebieden; Habitatrichtlijngebieden; Ramsargebieden; Vlaamse en erkende natuurreservaten. De grote natuurlijke structuren uit het RSPA, die eveneens aangeduid zijn als zones met een strikte bescherming op Vlaams of Europees niveau, zijn: een bandvormig gebied in het bebouwd perifeer landschap, dat zich uitstrekt tot Nederland, onder andere met de natuurlijke gebieden van de Kalmthoutse Heide, Klein en Groot Schietveld en De Maatjes en Wuustwezelheide ; de bossen, vennen, heiden en moerassen ten noorden van Turnhout (nabij Arendonk en Ravels); de bossen rond Postel; de bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen (onder meer Zandhoven, Grobbendonk, Vorselaar, Lille en Kasterlee); het valleigebied van de Kleine Nete; het valleigebied van de Grote Nete; de gebieden gekoppeld aan de Schelde, Rupel en Dijle, met het Durme- en Scheldeëstuarium ter hoogte van Klein Brabant. Verder zijn er nog tal van kleinere, natuurlijke structuren die omwille van een strikte bescherming voor fauna of flora ook uitgesloten worden. De gebieden die binnen de gewestplannen de bestemming natuur of groen verkregen, maar niet specifiek beschermd zijn binnen de voorgaande internationale of Vlaamse beschermingen, worden in 26 De invloedsfeer van een aanknopingspunt is in deze screening de zone die niet binnen de strikte afbakening van het aanknopingspunt valt, maar eraan grenst. 33

deze fase niet uitgesloten. Niet al deze zones hebben vandaag nog een dergelijk kwetsbaar karakter dat de inplanting van windturbines a priori uitgesloten wordt. Ook de eventuele aandachtsgebieden voor natuur binnen het gemeentelijk beleid en de provinciale natuurverbindingsgebieden uit het RSPA worden in deze fase niet meegenomen in deze provinciale screening. Deze gegevens dienen deel uit te maken van een verdere gedetailleerde studie van de bekomen inplantingslocaties. Figuur 3-8. Negatief aanknopingspunt: natuur - habitatrichtlijngebied27 27 Bron: Habitatrichtlijngebieden, toestand 24/05/2002 (AGIV-product) 34

Figuur 3-9. Negatief aanknopingspunt: natuur - vogelrichtlijngebied28 Figuur 3-10. Negatieve aanknopingspunten: natuur - Ramsargebied29 28 29 Bron: Vogelrichtlijngebieden, toestand 22/07/2005 (AGIV-product) Bron: Ramsargebieden, toestand 1993 (AGIV-product) 35

Figuur 3-11. Negatief aanknopingspunt: natuur Erkende natuurreservaten30 Figuur 3-12. Negatief aanknopingspunt: natuur - VEN-gebieden31 30 31 Bron: Natuurpunt (2005) en Afdeling Natuur (2003) Bron: Agentschap voor Natuur en Bos, toestand 01/07/2006 (AGIV-product) 36

3.4.2. Landschap: valleigebieden In het RSPA is uitspraak gedaan over de gebieden die vanuit landschappelijk oogpunt als waardevol beschouwd worden, namelijk de gave landschappen. Een complex gaaf landschap is een gebied waar verschillende structuurbepalende landschapselementen en componenten voorkomen in een landschap waarvan de samenhang en de landschappelijke structuur slechts in beperkte mate gewijzigd zijn door grootschalige ingrepen32. Hier is het belangrijk de bestaande, gave beeldkwaliteit zoveel mogelijk te bewaren en de inplanting van windturbines dus uit te sluiten. In deze gebieden wordt de open ruimte maximaal behouden. Het gaat voornamelijk over de: waardevolle valleigebieden; traditionele landschappen van: o Klein-Brabant; o gebieden rondom de Grote Nete; o de Zuiderkempen te Lier; o gebieden rondom de Kleine Nete; o de omgeving van Postel; o de traditionele landbouwgebieden aan Poppel-Arendonk en Hoogstraten-Ravels en het heide- en bosgebied aan Kalmthout-Stabroek Figuur 3-13. Conceptuele kaart van het negatief aanknopingspunt landschap 32 Daartegenover stelt het RSPA de nieuwe landschappen. Nieuwe landschappen worden gedefinieerd als landschappen die sedert de tweede wereldoorlog in een tabula rasa stijl de bestaande landschappelijke structuren wissen en vervangen door nieuwe. Die ruimtelijke ontwikkelingen negeren en doorkruisen de landschappen met erfgoedwaarde en hebben vaak een grootschalig karakter. Deze komen wel in aanmerking voor de inplanting van windturbines. 37

Gezien er voor de traditionele landschappen geen concrete afbakening voorhanden is en de meest waardevolle gedeelten van deze gebieden reeds zijn opgenomen in de andere negatieve aanknopingspunten, wordt besloten dit niet mee te nemen in de theoretische GIS-oefening. Voor de valleigebieden wordt gebruik gemaakt van de afbakening van de valleigebieden uit de landschapscomposietkaart, die de provincie heeft opgemaakt. Daarbij was het voornamelijk de bedoeling om de kwetsbare valleien van de Kleine en de Grote Nete, de Dijlevallei, de valleien in de Noorderkempen en de valleien in het waardevolle landschap van Klein-Brabant als negatief aanknopingspunt te selecteren. Dit komt overeen met de grote kwetsbare deelruimten uit het RSPA, met name de deelruimen Open Kempen, Rustig grensgebied, Kleine Nete en Grote Nete. Door de grotere schaal van de Rupel- en de Scheldevallei lenen deze valleien zich beter tot de inplanting van windturbines. Nabij de samenvloeiing van de Rupel en de Schelde staan reeds 3 grootschalige windturbines, die in dit landschap ingepast zijn. Daarom wordt de vallei van de Rupel en de Schelde niet volledig als negatief aanknopingspunt uitgesloten. De meest waardevolle zones (bv. het Durmeëstuarium), worden omwille van natuurbescherming of beschermde landschappen reeds uitgesloten als potentiële inplantingszones. De selectie van het negatief aanknopingspunt valleigebied is weergegeven in de onderstaande kaart. Figuur 3-14. Negatief aanknopingspunt: landschap - valleigebieden33 33 Bron: landschapscomposietkaart, toestand 2008 (provincie Antwerpen) 38

3.4.3. Landschappen met cultuurhistorische waarde Voor de landschappen met cultuurhistorische waarde worden de beschermde monumenten, landschappen en stadsgezichten en de ankerplaatsen, zoals bepaald in de landschapsatlas, als basis gebruikt. Ankerplaatsen en beschermde landschappen zijn de meest waardevolle landschappen van Vlaanderen, waarin een geheel van verschillende erfgoedelementen (naast landschappelijke ook monumentale of archeologische) voorkomt. De inplanting van grote windturbines in deze zones doet immers afbreuk aan de bestaande hoge landschappelijke waarde. Voor de ankerplaatsen worden zowel diegene meegenomen die reeds voorlopig of definitief zijn aangeduid, alsook diegene die nog geen beschermd statuut hebben. De reden hiervoor is dat al deze ankerplaatsen in de toekomst zullen beschermd worden en een bindend statuut zullen krijgen via de opmaak van een RUP. Relictzones en specifieke punt- en lijnrelicten worden niet mee opgenomen als negatief aanknopingspunt. Relictzones werden afgebakend waar waardevolle landschapselementen voorkomen in relatief gave, herkenbare onderlinge samenhang. Het zijn gebieden met een grote dichtheid aan punt- en lijnrelicten, zichten en ankerplaatsen en zones waarin de samenhang tussen de waardevolle landschapselementen belangrijk is voor de gehele landschappelijke waardering. Deze gebieden zijn echter zeer groot en er is een grote verscheidenheid binnen de relictzones. Het is aangewezen de relictzones niet a priori uit te sluiten, maar bij een concreet project af te toetsen of de inplanting van windturbines afbreuk doet aan de relictzone. Figuur 3-15. Negatief aanknopingspunt: beschermde monumenten, landschappen en stadsgezichten34 34 Bron: Landschapsatlas-beschermingen, toestand 2006 (AGIV-product) 39

Figuur 3-16. Negatief aanknopingspunt: ankerplaatsen35 3.4.4. Wonen Vanuit het principe van gedeconcentreerde bundeling worden de potentiële inplantingszones zo dicht mogelijk bij stedelijke gebieden, bij bedrijventerreinen en bij lijninfrastructuren voorzien. Voor wonen dient echter een uitzondering gemaakt te worden. De inplanting van windturbines heeft niet alleen een belangrijke impact op natuur- en landschappelijke gebieden. Ook de woonomgeving kan belangrijke hinder ondervinden, indien een windturbine vlakbij woningen wordt ingeplant omwille van slagschaduw, geluidshinder,... Binnen de theoretische GIS-oefening worden aldus enkel gebieden in aanmerking genomen waarbinnen geen of slechts een minimaal aantal woningen aanwezig zijn. Hiervoor wordt het gewestplan gebruikt. Alle woongebieden en of gelijkaardig (woongebied, woongebied met landelijk karaker, woongebied met cultuur, historische en/of esthetische waarde, woonpark, woonuitbreidingsgebied, woongebied met recreatief karakter, reservegebieden voor woonwijken, gebieden voor serviceresidentie en gemengde woon- en industriegebieden) worden aldus uitgesloten en meegenomen als negatief aanknopingspunt. Hierdoor worden evenwel niet alle woningen uitgesloten. Zonevreemde woningen of woningen die de bestemming woongebied hebben gekregen, via een RUP of BPA, zijn niet mee opgenomen in het negatief aanknopingspunt. Omwille van het schaalniveau van deze theoretische GIS-oefening, is het niet mogelijk al deze woningen uit te sluiten. Onderzoek, in het kader van een concreet project, is hierbij essentieel. Bij de verdere uitwerking van een concreet project dient eveneens onderzocht te worden, welke afstand van het woongebied gerespecteerd dient te worden voor de inplanting van windturbines. 35 Bron: Landschapsatlas-ankerplaatsen, toestand 2001 (AGIV-product) 40

Figuur 3-17. Negatief aanknopingspunt: wonen36 36 Bron: vectoriële versie van het gewestplan 1/10.000; MVG-LIN-AROHM-ruimtelijke planning, toestand 01/01/2002 (AGIV-product) 41

3.4.5. Conclusie: negatieve aanknopingspunten Indien we alle negatieve aanknopingspunten op één kaart aanbrengen, bekomen we onderstaand resultaat. Binnen de provincie Antwerpen zijn er, als gevolg van de negatieve aanknopingspunten, reeds veel gebieden die niet aangewezen zijn voor de inplanting van windturbines. Figuur 3-18. Conclusie negatieve aanknopingspunten 42

3.5. 3.5.1. Conclusie Interpretatie van de kaart De uiteindelijke doelstelling van de theoretische GIS-oefening was een beeld te krijgen van alle positieve aanknopingspunten, die niet a priori uitgesloten worden door één of meerdere van de negatieve aanknopingspunten. Dit resultaat bevindt zich in de onderstaande kaart en zijn de potentiële inplantingszones. Hoe donkerder de kleur van de potentiële inplantingszone, hoe meer positieve aanknopingspunten mekaar overlappen. Figuur 3-19. Eindresultaat van de GIS-oefening: potentiële inplantingszones Door de negatieve aanknopingspunten af te trekken van de positieve aanknopingspuntenkaart, ontstaat er een versnipperd beeld van potentiële inplantingszones. Deze versnipperde kaart wordt echter bewust niet aangepast. Het begrip clustering is immers afhankelijk van het schaalniveau waarop men dit bekijkt. Het kan immers zijn dat binnen een geselecteerde zone slechts 1 of 2 windturbines kunnen worden geplaatst, maar dat verscheidene kleine locaties die gelegen zijn in elkaars buurt, op hoger schaalniveau toch een cluster of lijnvormige structuur vormen. Bovendien is het omvormen van kleine clusters naar grotere, globale zoekzones niet wenselijk, aangezien het dan weer mogelijk is dat de negatieve aanknopingspunten zich weer in de zoekzones bevinden. Dit willen we vermijden. Wel zijn een aantal kleine gebieden (veelal parken), midden in de kern van stedelijke gebieden uit de eindkaart verwijderd. Deze bevinden zich vaak temidden van woongebied, maar door de ligging 43

in stedelijk gebied en niet binnen een negatief aanknopingspunt, worden deze gebieden geselecteerd. 3.5.2. Belangrijkste conclusies uit de kaart Indien we de eindresultaatkaart bekijken, zijn er 5 regio s waar 2 of meerdere positieve aanknopingspunten nog duidelijk aanwezig blijven: 1. Het Economisch Netwerk Albertkanaal (ENA) komt zeer duidelijk uit de GIS-oefening naar voren. Door de cluster van het Albertkanaal, de E313, verschillende grote bedrijventerreinen en de nabijheid van kleinstedelijke gebieden, is dit gebied ruimtelijk uitermate geschikt voor de inplanting van windturbines. De negatieve aanknopingspunten zorgen voornamelijk voor beperkingen, daar waar de valleien van de Kleine en de Grote Nete het ENA doorsnijden en daar waar de woongebieden langsheen het kanaal gelegen zijn. 2. De omgeving van het stedelijk gebied Turnhout. Op een aantal plaatsen kruist het stedelijk gebied met de E34 en het kanaal Dessel-Turnhout-Schoten. Op andere plaatsen bevindt zich een regionaal bedrijventerrein, gekoppeld aan het stedelijk gebied Turnhout. In deze regio zal voornamelijk de kwetsbaarheid van de open landbouwlandschappen en grote bosstructuren bij een concreet project aandachtig onderzocht moeten worden. 3. De haven van Antwerpen is volledig meegenomen als potentiële inplantingszone, gezien de gehele zone als industriegebied en als poort is geselecteerd. In deze provinciale screening worden geen nadere uitspraken gedaan over dit gebied. We gaan er in de eerste plaats van uit dat de haven een uitermate geschikte potentiële inplantingszone is. Wel dient opgemerkt te worden dat een belangrijke randvoorwaarde in de haven de avifauna zal zijn. Het Instituut voor Natuur en Bos heeft een studie opgemaakt, die onder andere de haven van Antwerpen onderzoekt in functie van de effecten van windturbines op vogels. 4. De Brabantse poort en de omgeving van Boom is een belangrijke zone voor bestaande en bijkomende bedrijvigheid in de provincie Antwerpen. Deze zone is bovendien gekoppeld aan een aantal lijninfrastructuren (A12, de Rupel, N16). 5. De lijninfrastructuur E19, ten noorden van Antwerpen, met het kleinstedelijk gebied Hoogstraten is een potentiële inplantingszone vanwege de clustering van verschillende lijninfrastructuren (HST, E19, bestaande windturbines). Windturbines kunnen in dit open landbouwgebied de lijnstructuur versterken en herkenbaar maken. In twee regio s zijn vele versnipperde locaties aanwezig, namelijk in de regio Antwerpen-LierMechelen en in het stedelijk netwerk Kempische as. Deze regio s scoorden bij de positieve aanknopingspunten positief, omwille van een clustering van infrastructuren. Maar omwille van de kenmerken van het landschap in deze regio s zijn bij de negatieve aanknopingscriteria een groot deel van deze regio s geschrapt: 6. In de regio Antwerpen-Lier-Mechelen kan nu reeds vastgesteld worden dat, omwille van de nabijheid van woongebieden en de vele bebouwing, de inplanting van clusters van windturbines, moeilijk realiseerbaar zal zijn. Bovendien legt de nabijheid van de luchthaven hoogtebeperkingen op voor deze regio. 7. Het stedelijk netwerk Kempische as, met de stedelijke gebieden Herentals, Geel en Mol, kwam bij de positieve aanknopingspunten naar voren. Deze regio heeft echter een belangrijke openruimtefunctie en de valleien van de Netes met de daarbij horende natuurgebieden vormen hier belangrijke randvoorwaarden. 44

5 2 3 7 1 6 4 Figuur 3-20. Eindresultaat van de GIS-oefening: conclusie deelgebieden 45

4. Vertaling van deze screening naar concrete projectzones Deze screening geeft slechts potentiële inplantingszones aan die in het kader van een concreet project verder dienen onderzocht te worden. Bij een verdere uitwerking zullen ongetwijfeld elementen naar voor komen, waarop deze screening geen antwoord heeft geboden. Daarom trachten we in dit hoofdstuk reeds een niet-limitatieve lijst mee te geven van elementen, randvoorwaarden, vragen, die in een verdere screening onderzocht kunnen worden. 4.1. 4.1.1. Niet-limitatieve lijst van elementen voor een verdere screening van potentiële inplantingszones Aanvliegroutes van de luchtvaart en radars Er gelden strikte hoogtebeperkingen bij aanvliegroutes van de luchtvaart. Daarnaast gelden ook specifieke randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines ten opzichte van radars. Een radar is een elektronische installatie die gemaakt is om de omgeving af te zoek naar objecten in de lucht, te land of ter zee. Radars worden onder andere gebruikt op luchthavens, de scheepvaart en in de krijgsmacht. Windturbines kunnen dergelijke radarsystemen beïnvloeden door de reflecties die zij produceren. Hiermee zal dan ook rekening mee moeten gehouden worden bij de inplanting van grote windturbines. Het is niet mogelijk een vaste straal te bepalen waarbuiten de windturbines geen effect hebben op de radar. Overleg met Belgocontrol37 is dan ook essentieel bij een verdere screening van de potentiele inplantingszones of bij een vergunningsaanvraag. Belgocontrol bepaalt welke instanties op welke plaatsen advies dienen te geven, afhankelijk of de inplanting van de windturbine een impact heeft op de burgerlijke luchtvaart, militaire luchtvaart, helikoptervluchten, Op basis van dit advies kunnen bijkomende maatregelen zoals bebakening worden opgelegd of kan het advies aanleiding geven tot de weigering van de vergunning indien de veiligheid niet kan worden gegarandeerd via het opleggen van bijkomende maatregelen. 4.1.2. Milieutechnische elementen In deze screening werden in hoofdstuk 2 enkele milieu-technische elementen opgelijst. Vele van deze elementen werden niet bij de visieontwikkeling op provinciaal niveau mee in rekening gebracht. De invloed van de windturbine op de omgeving, zoals geluid, slagschaduw en veiligheid, zijn afhankelijk enerzijds van de grootte, hoogte, vermogen en type van de windturbine en anderzijds van plaatselijke factoren zoals omliggende bebouwing, landschapsperceptie, windaanbod en windrichting, inplanting t.o.v. de zon, 37 Belgocontrol is een autonoom overheidsbedrijf die verantwoordelijk is voor het verzekeren van de veiligheid van het Belgisch luchtruim en op de luchthavens. (www.belgocontrol.be) 46

Zolang deze gegevens niet gekend zijn, is een afweging van de milieu-technische elementen op de omgeving niet mogelijk. Eens de masthoogte, wiekdiameter en het vermogen gekend zijn op projectniveau, kan ook een veiligheidsstudie worden gemaakt. 4.1.3. Hoogspanningsleidingen en gasleidingen In deze screening werden niet alle hoogspanningsleidingen of gasleidingen in rekening gebracht. De nabijheid van een hoogspanningsleiding of gasleiding houdt ook niet noodzakelijk de uitsluiting van de plaatsing van een windturbine in. Wel dient op projectniveau te worden nagegaan welke hoogspanningsleidingen en gasleidingen zich in de buurt bevinden, en welke bijkomende maatregelen dienen te worden genomen om verstoring op het netwerk of ongelukken te voorkomen. De nutsmaatschappijen (o.a. Elia en Fluxis) zijn het best geplaatst om advies te geven bij concrete projectaanvragen en kunnen de nodige randvoorwaarden opleggen. Indien deze instanties van oordeel zijn dat de veiligheid niet kan worden gegarandeerd via het opleggen van maatregelen, kan dit alsnog tot een weigering tot oprichting van de windturbines leiden. Figuur 4-1. Hoogspanningsnet van Elia38 38 Bron: www.elia.be 47