Achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel



Vergelijkbare documenten
Rekenmethodiek definitief energielabel inclusief indeling energielabelklassen

Vragen en antwoorden methodiek definitief energielabel voor woningen update 6 juli 2015

de methodiek van de energielabel-berekening

Rapport E R004 Vernieuwd Energielabel Woningbouw. Indeling energielabelklassen Vernieuwd Energielabel. Status: DEFINITIEF

1. Inleiding. 2. Uitgangspunten. Notitie. 2.1 Berekeningswijze

Financieringslastpercentages voor verschillende soorten woningen. Verschillen naar woningtype en energielabel

Intakeformulier Professionele Woningbeheerder. EPA - Intake formulier. Professionele Woningbeheerder

Voorbeeldwoningen 2011

Voorbeeldexamen Energieprestatiecertificaat

Appartementencomplex

Onderbouwingsmethode definitief energielabel

Voorbeeldexamen Energieprestatiecertificaat

Voorbeeldexamen Energie-Index Woningen Meerkeuzevragen Casus. Alle tekeningen en foto s zijn ter plekke gecontroleerd in de betreffende woningen.

Opnameformulier woningen voor EP-certificaat

Voorbeeldwoningen 2011

Energielabelvoorwoningen.nl Webapplicatie schermen woningeigenaar oktober 2015

ELKE VORM VAN FRAUDE ZAL ONMIDDELLIJKE UITSLUITING VAN HET EXAMEN TOT GEVOLG HEBBEN. Dit boekje pas openen als daarvoor toestemming wordt gegeven.

Concepten EPC 0.4. Bouwkundige uitgangspunten

Opfrisbijeenkomst erkend deskundigen energielabel. 19 & 22 december 2016

Voorbeeldexamen Energielabel Woningen NV. Onderdeel 1 Bijlage bij meerkeuzetoets. Lees zorgvuldig onderstaande informatie

Voorbeeldwoningen bestaande bouw Kompas energiebewust wonen en werken in opdracht van

Voorbeeldexamen Energielabel Woningen NV. Toets 1 Bijlage bij meerkeuzetoets. Lees zorgvuldig onderstaande informatie

Opnameformulier Energielabel woningen 1. Algemene projectgegevens

Voorbeeldexamen Energieprestatiecertificaat

ENERGIEBEHOEFTE WONINGBOUW

Beslisschema s ISSO 75.1 Methode 2013

Hoofdstuk 9 ISSO Representatieve gebouwen

Slimme keuzes voor woningconcepten met warmtepompen

Handleiding voor de erkende deskundige Energielabel woningbouw

Bijlage 2. Opnameformulier netto warmtevraag zeer energiezuinige woningen. Opnameformulier Woningen t.b.v. netto warmtevraag mei

Beknopte beschrijving wijzigingen label methodiek woningen

ENERGIE PRESTATIE ADVIES VOOR WONINGEN

Handleiding voor de erkend deskundige energielabel woningbouw

Het (vernieuwde) energielabel nu en in de toekomst

Energie Index berekening (EI)

RAPPORT. Nieuw te bouwen woning Kortland 47 Alblasserdam. Geluidwering gevels. Nieuw te bouwen woning. Betreft

OPNAME FORMULIER ENERGIELABEL. Adres: Dorpsstraat 1.

ISSO publicatie 82.2 aangepast Hoofdstuk 5 ISSO publicatie 82.2

EPC 0,8: Over welke woningen en installatieconcepten hebben we het?,

BOUWBESLUITBEREKENINGEN

Hoofdstuk 7 Representatieve woningen

SCHIPHOL HOTEL BADHOEVEDORP

energielabel Afgegeven conform de Regeling energieprestatie gebouwen.

OPNAME FORMULIER ENERGIELABEL. Adres: Dorpsstraat 1.

B (zie toelichting in bijlage)

Buurkracht Alteveer-Cranevelt

Energieprestatie. metalen gevelelementen in EP berekening Ubouw. 3, 10 en 17 november 2008 VMRG bijeenkomst. door Peter Vierveijzer

Handleiding voor de erkend deskundige energielabel woningbouw

metselwerk W minimaal ramen W handmatig minimaal

INSPECTIEPROTOCOL. Inhoudelijke wijzigingen t.a.v. versie 01/07/2017

Datum: 18 februari januari 2014 Project: NAM-gebouw De Boo te Schoonebeek Referentie:

Energieneutraal via de Passief bouwen route

OPNAMEFORMULIER MAATWERKADVIES. 1. Algemene projectgegevens Projectnaam: Kenmerk:

Voorbeeldtoets Energieprestatie Energiezuinige woningen

Energie-Index en opnameprotocollen.

Rapportage Energiebus

metselwerk W minimaal ramen W handmatig minimaal

A (zie toelichting in bijlage)

energiebesparing bestaande bouw Noord-West Veluwe

RAPPORT AKOESTISCH ONDERZOEK GELUIDWERING GEVEL HEIKANTSTRAAT ONG. TE SOMEREN PROJECT: 13644

KBI Wijzigingsblad d.d bij BRL

Bouwbesluittoets. DavidVerg ouw B ouw kunde

C ntek serooskerke. Bouwfysisch rapport Nieuw te bouwen vakantiewoning aan de Strandweg 11 te Koudekerke

A (zie toelichting in bijlage)

Opnameformulier EP-deel Februari

Workshop D2: Bestaande bouw Energielabel conform NEN Spreker: Kees Arkesteijn, ISSO. Programma

ENERGIE PRESTATIE ADVIES VOOR WONINGEN

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

INZAGEVERSIE 6 OPNAMEPROTOCOL GEBOUW

Referentiegebouwen utiliteitsbouw

B (zie toelichting in bijlage)

Toolkit R c & EPC woningbouw

C ntek serooskerke. Bouwfysische berekening Realisatie aanbouw woning. t Hout 24 te Westkapelle

Energie Index berekening (EI)

Energietransitie bij Renovatie

Rapportage Energiebus

ZEN en BENG Nieuwe inzichten over bijna energieneutrale woningen

Rijksoverheid. Veel besparingsmogelijkheden t/m t/m 100. Dubbel glas. Dubbel glas. Niet extra geïsoleerd. Niet van toepassing. Nee.

Agentschap NL Theo Haytink, Cursuslicentie Uniec 2.0. datum opmerkingen Dit is een voorbeeldwoning om te demonstreren hoe Uniec 2.0 werkt.

VvE s met Energie. Onderzoek VvE Schiezicht 10 april 2014 Wouter van den Acker PKW

Hans Bosch Hogeschool Rotterdam / Ex ambtenaar BWT

1. Inleiding. Notitie

Tabel 2 uit rapport

verwijzingen zijn afgestemd op ISSO 82.1 versie oktober 2009

/////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

Energietransitie Caldomus

/////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

A (zie toelichting in bijlage)

Passief Bouwen: waarom en hoe?

Energielabel woning. Uw woning. Standaard energiegebruik voor uw woning MJ (megajoules)

KleurrijkWonen Postbus AM TIEL Tel : Fax : Etalage Geprint op :

Energie Index berekening (EI)

Handleiding voor de erkend deskundige energielabel woningbouw

Algemene gegevens. Indeling gebouw. Infiltratie. Bouwkundige transmissiegegevens. Open verbrandingstoestellen

Rapportage Energiebesparingsverkenner

Bouwbesluit 2012, industriefunctie, gelijkwaardigheid, nieuwbouw, thermische isolatie Datum: 15 juni 2019 Status: magazijn.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Nieuwe ISSO 51, 53 & 57 (juli 2017) Overzicht van de wijzigingen

C ntek serooskerke. Bouwfysisch rapport Bouwen van vrijstaande aan de Brouwerijweg 35 te Domburg

Transcriptie:

Achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel September 2014 versie 1.2 Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Slachthuisstraat 71 Postbus 965 6040 AZ Roermond T +31 (0)88 042 42 42 E info@rvo.nl www.rvo.nl Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is een dochter van het ministerie van Economische Zaken. Rijksdienst voor Ondernemend Nederland voert beleid uit voor diverse ministeries als het gaat om agrarisch, duurzaamheid, innovatie en internationaal. Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is hét aanspreekpunt voor bedrijven, kennisinstellingen en overheden. Voor informatie en advies, financiering, netwerken en wet- en regelgeving. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, directie Bouwen is verantwoordelijk voor de inhoud, het ministerie van Economische Zaken is verantwoordelijk voor de organisatie. Disclaimer Hoewel dit document met de grootst mogelijke zorg is samengesteld kan Rijksdienst voor Ondernemend Nederland geen enkele aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele fouten.

projomsch2 Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. Rapport E.2013.1132.00.R001 Definitief Energielabel woningbouw Achtergronddocument rekenmethodiek Definitief Energielabel Status: versie 1.2, 16 september 2014

Colofon Rapportnummer: E.2013.1132.00.R001 Plaats en datum: Arnhem, 16 september 2014 Versie: 1.2 Opdrachtgever: Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Team woningbouw Postbus 965 6040 AZ ROERMOND Opdrachtnummer: Contactpersoon: 1235145/232/MHEI/AJA/138 mevrouw ir. S. Dictus Telefoon: 088 602 23 41 E-mail: sabine.dictus@rvo.nl Uitgevoerd door: Informatie: E-mail: DGMR Bouw B.V. ir. I.M. (Ieke) Kuijpers-van Gaalen ga@dgmr.nl Telefoon: 088 3467 568 Fax: 026 443 58 36 Auteur(s): ir. I.M. (Ieke) Kuijpers-van Gaalen/ ing. P. (Paulien) Staal-Guijt Eindverantwoordelijke: ir. I.M. (Ieke) Kuijpers-van Gaalen Verwerkt door: GA HW BR DGMR Bouw B.V. Alle rechten voorbehouden. Wilt u (delen van) dit rapport kopiëren of vermenigvuldigen, vraagt u dan schriftelijk toestemming daarvoor bij DGMR Bouw B.V. mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 3

Inhoudsopgave Pagina 1. INLEIDING... 5 2. INVOER VRAGEN... 6 3. ACHTERGRONDEN BIJ DE UITWERKING VAN DE VRAGEN IN HET DEFINITIEF ENERGIELABEL... 8 3.1 Vastlegging algemene kenmerken van de woningen (vragen A en B)... 8 3.2 Beglazing leefruimte en slaapruimte (vraag 1 en 2)... 19 3.3 Isolatiewaarden gevel, dak en vloer (vraag 3, 4 en 5)... 21 3.4 Opwekkingstoestel voor verwarming (vraag 6)... 26 3.5 Opwekkingstoestel voor tapwater (vraag 7)... 28 3.6 Ventilatiesysteem (vraag 8)... 30 3.7 Duurzame energieopties zonneboiler (vraag 9)... 32 3.8 Duurzame energieopties PV (vraag 10)... 33 4. ENERGIELABELGETAL... 34 mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 4

1. Inleiding In deze rapportage zijn de achtergronden weergegeven die gehanteerd zijn bij het vastleggen van de methodiek van het Definitief Energielabel Definitief Energielabel op basis van NEN 7120 inclusief het Nader Voorschrift. De Rekenmethodiek Definitief Energielabel beschrijft welke invoer gehanteerd moet worden om het officiële energielabel van een woning te bepalen. De Rekenmethodiek Definitief Energielabel moet in combinatie met NEN 7120 inclusief het Nader Voorschrift gelezen worden, en beschrijft welke invoerparameters gehanteerd moeten worden om een Energielabel te berekenen. De opzet van het Definitief Energielabel is zodanig dat de invoer door een eigenaar gedaan kan worden. Om dit mogelijk te maken is ten opzichte van de uitgebreide NEN 7120 Nader Voorschrift EI-berekening een vereenvoudiging doorgevoerd. Deze vereenvoudiging leidt er toe dat het energielabel met een beperkte hoeveelheid hoofdinvoerparameters ( de tien vragen ) bepaald kan worden. De overige invoerparameters worden binnen het Definitief Energielabel automatisch afgeleid van deze hoofdinvoerparameters. In deze rapportage staat beschreven welke invoerparameters gehanteerd moeten worden om een Definitief Energielabel te berekenen. Binnen het Definitief Energielabel wordt gewerkt met een set van vaste woningen die op basis van het woningtype en bouwjaar gedefinieerd wordt. Daarnaast worden tien vragen gesteld waarmee de energetische kenmerken van de woning vastgelegd worden. Op basis van deze gegevens wordt het Definitief Energielabel van de woning bepaald. Deze methodiek is gebaseerd op de volgende onderliggende normen en documenten: NEN 7120 inclusief de correctiebladen C1 t/m C5. NEN 8088-1 inclusief de correctiebladen C1 en C2. NEN 1068:2012 inclusief het correctieblad C1. Nader Voorschrift d.d. 10 februari 2014 en meest recente erratalijst. Deze documenten maken onderdeel uit van de Rekenmethodiek Definitief Energielabel. Versiebeheer Deze rapportage bevat de achtergronden van versie 1.2 (september 2014) van de rekenmethodiek Definitief Energielabel. Versie 1.1 van de rekenmethodiek is hiermee komen te vervallen. mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 5

2. Invoer vragen Door het ministerie van BZK is de onderstaande vragenlijst vastgesteld die gehanteerd zal worden als invoer voor het Definitief Energielabel. De exacte formulering van de vragen wordt nog aangescherpt of verduidelijk ten behoeve van het gebruik door eigenaren. Onderstaande vragenlijst is gebruikt bij het vastleggen van de methodiek van het Definitief Energielabel. Algemene kenmerken (om woning te identificeren) nr Parameters invoer/keuzes A1 Woningtype A2 Woningsubtype Eengezinswoning (EG): vrijstaand 2 onder 1 kap woning rijwoning Meergezinswoningen (MG): appartement met 1 woonlaag appartement met meer dan 1 woonlaag Subwoningtypen rijwoning: tussenwoning; hoekwoning. Subwoningtypen MG: hoekwoning onder dak; tussenwoning onder dak; hoekwoning op tussenverdieping; tussenwoning op tussenverdieping; hoekwoning onderste bouwlaag; tussenwoning onderste bouwlaag; tussenwoning onder dak en op onderste bouwlaag; hoekwoning onder dak en op onderste bouwlaag. B1 bouwjaar B2 renovatie Bouwjaarklasse: t/m 1945 1946 t/m 1964 1965 t/m 1974 1975 t/m 1982 1983 t/m 1987 1988 t/m 1991 1992 t/m 1999 2000 t/m 2005 2006 t/m 2013 2014 t/m heden Woning is extreem goed (na)geïsoleerd: ja/nee mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 6

Energetische kenmerken nr parameters invoer/keuzes 1 beglazing leefruimte Glastype: - Enkelglas; - Dubbelglas; - HR glas; - Drievoudig glas*. 2 beglazing slaapruimte Glastype: - Enkelglas; - Dubbelglas; - HR glas; - Drievoudig glas*. 3 isolatiewaarde gevel - Woningen t/m 1991: na-isolatie ja/nee? - Woningen 1992 t/m heden: geen invoer benodigd - extreem goede (na)isolatie* 4 isolatiewaarde dak - Woningen t/m 1991: na-isolatie ja/nee? - Woningen 1992 t/m heden: geen invoer benodigd - extreem goede (na)isolatie* 5 isolatiewaarde vloer - Woningen t/m 1991: na-isolatie ja/nee? - Woningen 1992 t/m heden: geen invoer benodigd - Extreem goede (na)isolatie* 6 opwekkingstoestel verwarming - Individuele CV-ketel, installatiejaar voor 1998 - Individuele CV-ketel, installatiejaar in of na 1998 - Gaskachels - Warmtepomp - Stadsverwarming - Gemeenschappelijke CV-ketel, installatiejaar voor 1998 (bij appartementen) - Gemeenschappelijke CV-ketel, installatiejaar in of na 1998 (bij appartementen) 7 opwekkingstoestel tapwater - Aparte warmtapwater voorziening: ja/nee? - Nee - Ja, een geiser - Ja, een elektrische boiler 8 ventilatiesysteem - Woningen t/m 1999: is er mechanische afzuiging aanwezig? - Woningen 2000 t/m heden: is er een gebalanceerd ventilatiesysteem aanwezig? - Woning is extreem goed nageïsoleerd, extra antwoordoptie: is er een gebalanceerd ventilatiesysteem aanwezig? 9 duurzame energie optie Zonneboiler: ja/nee 10 duurzame energie optie PV: aantal m 2 * de antwoordopties met een * verschijnen alleen als bij vraag B2 aangegeven is dat er sprake is van een extreem goed (na)geïsoleerde woning. In de praktijk zullen dit woningen zijn die recent gerenoveerd zijn. Bijvoorbeeld Stroomversnellingsprojecten of vergelijkbare initiatieven. mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 7

3. Achtergronden bij de uitwerking van de vragen in het Definitief Energielabel 3.1 Vastlegging algemene kenmerken van de woningen (vragen A en B) Ten behoeve van het Definitief Energielabel wordt gewerkt met vaste afmetingen van woningen. Deze vaste afmetingen zijn afhankelijk van het bouwjaar van de woning. Het is noodzakelijk om een volledige set van woningen vast te leggen. Uitgangspunt voor de geometrische kenmerken van de woningen vormt in principe de publicatie Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw. Echter de woningen in deze publicatie dekken niet alle situaties die in het Definitief Energielabel voorkomen én er zijn enkele inconsistenties geconstateerd die in het kader van het Definitief Energielabel niet gewenst zijn. Voor het Definitief Energielabel is dus een set van opgeschoonde en aangevulde woningen ontwikkeld. In dit hoofdstuk wordt beschreven welke aanpassingen en aanvullingen er gedaan zijn ten opzichte van de Voorbeeldwoningen 2011 om te komen tot de definitieve set woningen ten behoeve van het Definitief Energielabel. In de publicatie Voorbeeldwoningen 2011 zijn de woningtypen met bijbehorende bouwjaren opgenomen conform Tabel 1. Tabel 1 Indeling woningtypen en bouwjaren o.b.v. Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw Eengezinswoningen (EG) Meergezinswoningen (MG) Woningtype Bouwjaren Woningtype Bouwjaren Vrijstaand t/m 1964 Maisonnette t/m 1964 1965 t/m 1974 1965 t/m 1974 1975 t/m 1991 1975 t/m 1991 1992 t/m 2005 1992 t/m 2005 2 onder 1 kapwoning t/m 1964 Galerij t/m 1964 1965 t/m 1974 1965 t/m 1974 1975 t/m 1991 1975 t/m 1991 1992 t/m 2005 1992 t/m 2005 Rijwoning t/m 1945 Portiek t/m 1945 1946 t/m 1964 1946 t/m 1964 1965 t/m 1974 1965 t/m 1974 1975 t/m 1991 1975 t/m 1991 1992 t/m 2005 1992 t/m 2005 Flat (overig) t/m 1964 1965 t/m 1974 1975 t/m 1991 1992 t/m 2005 mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 8

Deze woningen vormen de onderlegger van de Definitief Energielabel woningen tot en met 2005. Voor de periodes 2006 t/m 2013 en 2014 t/m heden zijn er in de Voorbeeldwoningen 2011 publicatie geen woningtypen beschikbaar, hiervoor is ten behoeve van het Definitief Energielabel een aanpassing gedaan op basis van de referentiewoningen nieuwbouw en de Voorbeeldwoningen 2011. In paragraaf 3.1.2 wordt hier verder op ingegaan. 3.1.1 Bouwjaren Om een betere aansluiting bij het Nader Voorschrift te hebben (i.v.m. de tabellen met forfaitaire R c -waarden) is de bouwjaarklasse 1975-1991 van de voorbeeldwoningen gesplitst in 1975 1982, 1983-1987 en 1988-1991. Daarnaast is op basis van de keuze die gemaakt is voor de toedeling van ventilatiesystemen nog een extra onderverdeling gemaakt van de bouwjaarperiode 1992-2005 (knip bij 1999). Het bijbehorende voordeel is ook dat de klasse 1992-2005 niet zo groot is en er tussen de twee nieuwe klassen op een aantal vlakken de mogelijkheid is om een nadere nuancering aan te brengen. Een nuancering die gezien de introductie van de EPC in 1995 wel op z n plaats is. De bouwjaarperiode 2014 t/m heden is toegevoegd vanuit het oogpunt dat de R c -waarden per 1 maart 2013 verhoogd zijn naar R c 3.5. De resulterende bouwjaarklassen zijn weergegeven in Tabel 2. Tabel 2 Resulterende bouwjaarklassen binnen Definitief Energielabel Bouwjaarklassen Bouwjaren t/m 1945 1930 1946 t/m 1964 1955 1965 t/m 1974 1970 1975 t/m 1982 1979 1983 t/m 1987 1985 1988 t/m 1991 1989 1992 t/m 1999 1995 2000 t/m 2005 2003 2006 t/m 2013 2010 2014 t/m heden 2014 Bij iedere bouwjaarklasse behoort ook een bouwjaar dat gebruikt wordt in de methodiek voor het Definitief Energielabel (ten behoeve van o.a. de infiltratieberekening). Hierbij is het principe aangehouden dat het bouwjaar in het midden van de klasse, als bouwjaar wordt gehanteerd. In Tabel 2 zijn de bouwjaren behorende bij de bouwjaarklassen weergegeven. mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 9

3.1.2 Woningtypen In de Definitief Energielabel-methodiek worden verschillende woningtypes onderscheiden, in Tabel 3 zijn de verschillende woningtypen opgenomen. Tabel 3 Indeling woningtypen Definitief Energielabel-methodiek Woningtype Vrijstaand 2 onder 1 kapwoning Rijwoning (hoek en tussen) Appartement met 1 woonlaag per woning Appartement met meerdere woonlagen per woning De woningtypen uit Tabel 1 en de onderverdeling die gehanteerd moet worden binnen het Definitief Energielabel (Tabel 2 en Tabel 3) komen niet geheel met elkaar overeen. Derhalve zijn een aantal keuzes gemaakt die er voor zorgen dat alle binnen het Definitief Energielabel voorkomende categorieën gedekt worden. Deze keuzes worden hierna besproken: Algemeen geldt dat zo veel mogelijk de geometrische kenmerken van de woningklassen van de Voorbeeldwoningen 2011 gehanteerd worden, maar dat er op basis van de nauwkeurigere bouwjaarperiode in het Definitief Energielabel een nadere nuancering in energetische uitgangspunten plaatsvindt. Een voorbeeld: een woning uit 1978 heeft dezelfde geometrie als een woning uit 1988, maar er worden andere energetische uitgangspunten gebruikt. Eengezinswoningen (EG) Voor de eengezinswoningen geldt dat er een overeenkomst is met de woningtypen. Voor de bouwjaren van het Definitief Energielabel gelden de volgende uitgangspunten zoals weergegeven in Tabel 4. Tabel 4 Relatie Voorbeeldwoningen 2011 en Definitief Energielabel woningen eengezinswoningen Bouwjaren Uitgangspunt Voorbeeldwoningen 2011 t/m 1945 Voorbeeldwoning t/m 1964* 1946 t/m 1964 Voorbeeldwoning t/m 1964 1965 t/m 1974 Voorbeeldwoning 1965 t/m 1974 1975 t/m 1982 Voorbeeldwoning 1975 t/m 1991 1983 t/m 1987 Voorbeeldwoning 1975 t/m 1991 1988 t/m 1991 Voorbeeldwoning 1975 t/m 1991 1992 t/m 1999 Voorbeeldwoning 1992 t/m 2005 2000 t/m 2005 Voorbeeldwoning 1992 t/m 2005 2006 t/m 2013 Referentiewoningen nieuwbouw 2014 t/m heden Referentiewoningen nieuwbouw * voor de rijwoning wordt de voorbeeldwoning t/m 1945 gehanteerd mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 10

In de officiële publicatie Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw zijn geen voorbeeldwoningen opgenomen voor de periode 2006 t/m 2013 en 2014 t/m heden. Zoals in tabel Tabel 4 is aangegeven wordt voor deze categorieën voor de eengezinswoningen uitgegaan van de gegevens van de Referentiewoningen nieuwbouw 2013 (Agentschap NL, september 2013). In deze publicatie is ook onderscheid gemaakt in de verschillende woningtypen voor eengezinswoningen (twee-onder-een kap / hoekwoning / rijwoning / vrijstaande woning). Meergezinswoningen (MG) Binnen de Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw zijn er vier typen meergezinswoningen te onderscheiden (zie Tabel 1). In het Definitief Energielabel zijn in verband met de vraagstelling aan de eigenaar maar twee typen meergezinswoningen opgenomen, te weten: Appartement met 1 woonlaag per woning en Appartement met meerdere woonlagen per woning. Als de bewoner aangeeft dat het appartement meer dan 1 bouwlaag per woning heeft, dan wordt er binnen het Definitief Energielabel uitgegaan van de Voorbeeldwoning type maisonnette. Voor het appartement met 1 woonlaag per woning geldt dat korte analyses zijn uitgevoerd om een keuze te maken tussen de categorieën galerijflat, portiekflat en overige flat in de Voorbeeldwoningen 2011. Op basis van Voorbeeldwoningen 2011 (dus WoON Energie 2006) is voor de meergezinswoningen bepaald wat het percentage voorkomen van het woningtype is (zie Tabel 5). Tabel 5 Percentage voorkomen typen meergezinswoningen in WoON Energie 2006 WONINGTYPE BOUWPERIODE T/M 1945 1946-1964 1965-1974 1975-1991 1992-2005 Maisonnette 10,4% 1,0% 4,3% 1,8% Galerijflat 3,2% 8,0% 5,0% 5,2% Portiekflat 11,7% 12,3% 5,1% 6,5% 3,2% Overige flat 4,5% 5,7% 5,7% 6,2% Op basis van hoogst percentage voorkomen per bouwperiode is door RVO.NL bepaald welke meergezinswoning per bouwperiode als uitgangspunt geldt. In tabel Tabel 5 zijn deze groen gemarkeerd. Voor 1965 zijn er overwegend portiekflats gebouwd en wordt deze categorie gehanteerd. Het woningtype flat (overig) is op basis van de verhouding A g /A verlies ingedeeld bij portiek dan wel galerij, zie Tabel 6, Tabel 7 en Tabel 8 (de woning is steeds ingedeeld bij het woningtype dat de dichtst bij liggende A g /A verlies heeft). mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 11

Tabel 6 Periode 1965-1974 gesl gevel glas Galerijflat Portiekflat Overige flat m 2 voor/achter zij voor/achter zij perc open/totale gevel Ag/Averlies 82 21,2 27,5 21,3 1,4 32% 1,8 66 35,9 23,2 17,6 1,4 24% 1,2 77 24,3 26 18,2 1,4 28% 1,7 Tabel 7 Periode 1975-1991 gesl gevel glas Galerijflat Portiekflat Overige flat m 2 voor/achter zij voor/achter zij perc open/totale gevel Ag/Averlies 68 23,7 27,5 13,6 1,4 23% 1,7 71 38,3 23,2 18,1 1,4 24% 1,4 82 33,4 26 16,9 1,4 24% 1,5 Tabel 8 periode 1992-2005 gesl gevel glas Galerijflat Portiekflat Overige flat m2 voor/achter zij voor/achter zij perc open/totale gevel Ag/Averlies 79 24,7 27,5 15,8 1,4 25% 1,8 74 39,3 23,2 14,6 1,4 20% 1,3 82 33,4 26 16,9 1,4 24% 1,6 Op basis van bovengenoemde tabellen is in Tabel 9 aangegeven welke woningtypen met bijbehorende geometrische kenmerken worden gehanteerd. Voor de bouwperiode 2006 t/m 2013 en 2014 t/m heden wordt uitgegaan van dezelfde woningtype als 1992-2005 (met een verhoogde verdiepingshoogte i.v.m. aanpassingen in het Bouwbesluit). Tabel 9 Relatie Voorbeeldwoningen 2011 en Definitief Energielabel woningen meergezinswoningen Bouwjaren Woningtype Voorbeeldwoning 2011 bestaande bouw t/m 1945 Voorbeeldwoning Portiek t/m 1945 & maisonnette t/m 1964 1946 t/m 1964 Voorbeeldwoning Portiek & maisonnette 1946 t/m 1964 1965 t/m 1974 Voorbeeldwoning Galerij & maisonnette 1965 t/m 1974 1975 t/m 1982 Voorbeeldwoning Portiek & maisonnette 1975 t/m 1991 1983 t/m 1987 Voorbeeldwoning Portiek & maisonnette 1975 t/m 1991 1988 t/m 1991 Voorbeeldwoning Portiek & maisonnette 1975 t/m 1991 1992 t/m 1999 Voorbeeldwoning Galerij & maisonnette 1992 t/m 2005 2000 t/m 2005 Voorbeeldwoning Galerij & maisonnette 1992 t/m 2005 2006 t/m 2013 Voorbeeldwoning Galerij & maisonnette 1992 t/m 2005 incl. aanpassing gevels 2014 t/m heden Voorbeeldwoning Galerij & maisonnette 1992 t/m 2005 incl. aanpassing gevels mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 12

In de officiële publicatie Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw zijn geen voorbeeldwoningen opgenomen voor de periode 2006 t/m 2013 en 2014 t/m heden. De referentiewoningen nieuwbouw, zoals ook gebruikt voor de eengezinswoningen zijn onvoldoende gedetailleerd voor de meergezinswoningen en kennen niet de nuancering die de Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw wel kennen (onderscheid tussenmidden, hoekdak etc.). Voor de maisonnettewoning en galerijwoning zijn daarom de plattegronden van 1992-2005 als basis gehanteerd en daarop zijn aanpassingen gedaan in het kader van de gewijzigde vrije hoogte in het Bouwbesluit 2003. Op 1 januari 2003 is in het Bouwbesluit een nieuwe vrije hoogte ingegaan van 2.6 meter in plaats van 2.4 meter. Met dit gegeven is voor de meergezinswoningen in de periode 2006 t/m 2013 en 2014 t/m heden een aanpassing gedaan van de hoogte van de gevels van 2.4 naar 2.6 meter wat resulteert in een verhoging van 8.3% oppervlakte van de gevels. Voor de vergroting van de raamoppervlakte wordt deze vergelijkbare verhogingsfactor aangehouden. Dak- en vloeroppervlakte zijn gelijk gehouden. Voor de voordeuren van deze woningen wordt conform de referentiewoningen nieuwbouw een oppervlakte van 2.43 m 2 aangehouden. 3.1.3 Oriëntatie Uitgangspunt is om de woningen zoveel mogelijk uniform qua oriëntatie en locatie van deuren/ramen te kiezen. De oriëntaties zijn in de uitgangsdocumenten (publicaties Voorbeeldwoningen 2011 en Referentiewoningen) omschreven conform tabel 10. Tabel 10 Oriëntaties conform uitgangsdocumenten Document Dak Voor/achtergevel Zijgevel Deur Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw (alle woningen) Referentiewoning nieuwbouw (vrijstaande woning) Referentiewoning nieuwbouw (2 onder 1 kap) Referentiewoning nieuwbouw (rijwoning) Gem. oriëntatie Oost/West (ingevoerd Oost) Gem. oriëntatie Oost/West (ingevoerd Oost) Oost Zuid/Noord West/Oost Zuid/Noord Zuid Noord/Zuid Noord/Zuid Oost/West Zuid en Oost Noord/Zuid Noord/Zuid Oost/West Noord Opgemerkt wordt dat in de rapportage Voorbeeldwoningen 2011, onderzoeksverantwoording (Agentschap NL, januari 2011) is opgenomen dat beoordeeld is of bij de voorbeeldwoningen een bepaalde oriëntatie vaker voorkomt dan een ander. Op basis van de WoON 2006 gegevens kan dit niet worden geconcludeerd. Noord en Zuid komen even vaak voor. Ook Oost en West zijn in evenwicht. Aangenomen wordt daarom dat alle beglazing oriëntatie Oost/West hebben. Dit is de meest neutrale keuze. Deze keuze komt overeen met een eigen analyse van de gegevens van WoON 2012. Hierin heeft DGMR berekend wat de invloed is van de oriëntatie van al het glas op O/W ten opzichte van een verdeling van het glas over de verschillende oriëntaties afhankelijk van de oriëntatie woonkamer. De gewogen gemiddelde EI (ISSO 82-methodiek) verschilt nauwelijks, die bedraagt 1.87 respectievelijk 1.86. Bij individuele records scheelt het soms een labelstap, bij 152 van de 4790 records (3.2%). Bij 0.3% wordt het label een stap beter en bij overige 2.9% wordt een stap slechter. mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 13

De verdeling aan de hand van de oriëntatie van de woonkamer is ook een vereenvoudiging van de werkelijkheid, waarbij in individuele gevallen een verschil met de werkelijkheid kan optreden. De beperkte invloed van de verschillende oriëntaties blijkt ook uit een analyse van de vorige inijkingsstudie (2011). In de vorige inijkingsstudie bleek dat effect O/W oriëntatie t.o.v. N/Z oriëntatie ongeveer 0.04 effect had op de EI (O/W heeft hogere EI dan N/Z). Op basis van bovenstaande analyses geldt dat voor de oriëntaties het uitgangspunt van de voorbeeldwoningen is gekozen. Hierbij geldt een O/W oriëntatie (en niet N/Z oriëntatie) voor de voor/achtergevel van de woningen. Tevens wordt opgemerkt dat de oriëntatie geen invoerparameter en het daarmee ook geen verbeteroptie is (je kunt de woning niet draaien). Het Definitief label waardeert dus de oriëntatie niet, maar de toegepaste maatregelen wel. Vanwege de uniformiteit geldt dit voor alle woningen, dus ook de referentiewoningen nieuwbouw (hier wordt dus afgeweken van de oorspronkelijke publicatie). Voor het dak wordt de voor/achtergevel oriëntatie overgenomen en de deur wordt in de voorgevel (oost) gepositioneerd. In onderstaande tabel is het uitgangspunt voor alle woningen weergegeven. Woningen Dak Voor/achtergevel Zijgevel Deur Alle woningen Oost/West Oost/West Noord/Zuid Oost 3.1.4 Geometrische kenmerken Ten behoeve van het Definitief Energielabel zijn de navolgende geometrische kenmerken van de woningen van belang. De gehanteerde uitgangsdocumenten bevatten niet altijd alle informatie die nodig is voor het Definitief Energielabel, daarom zijn aanvullingen gedaan. In deze paragraaf wordt aangegeven welke aanvullingen benodigd waren. Gebruiksoppervlakte Uitgangspunt Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw (VB 2011) en referentiewoningen nieuwbouw (NB): VB 2011 Gebruiksoppervlakte per woningtype en bouwjaar. NB Gebruiksoppervlakte per woningtype De oppervlakte is voor zowel de voorbeeldwoningen als de referentiewoningen nieuwbouw overgenomen uit de uitgangsdocumenten. Vloer Uitgangspunt Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw (VB 2011) en referentiewoning nieuwbouw (NB): VB 2011 Vloeroppervlakte voor de bgg vloer. Gegevens van de perimeter ontbreken. NB Vloeroppervlakte voor de bgg vloer. Gegevens van de perimeter zijn bekend. De vloeroppervlakte is voor zowel de voorbeeldwoningen als de referentiewoningen nieuwbouw overgenomen uit de uitgangsdocumenten. Voor de begrenzing van de vloer is in de Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw uitgegaan van grond/kruipruimte. In referentiewoningen nieuwbouw wordt uitgegaan van kruipruimte. mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 14

Voor het Definitief Energielabel dient een keuze gemaakt te worden en is uitgegaan van kruipruimte. Voor de perimeter is een aanname gedaan op basis van de verhouding tussen lengte en breedte van de referentiewoning nieuwbouw, tussen rijwoning. Afmetingen tussen rijwoning. a*b = 5.1*8.9 m b=1.75*a. Vloeroppervlakte tussen rijwoning. = a*b opp = a*1.75*a = 1.75*a 2. Perimeter: tussenwoning: 2*a; hoekwoning (en 2 onder 1 kap): 2*a+b = 3.75*a; vrijstaand: 2*a+2*b = 5.5*a. Op basis van de vloeroppervlakte van de woningen is de perimeter bepaald met a= (opp/1.75). Voor de uniformiteit binnen het Definitief Energielabel is voor de woningen 2006 t/m 2013 en 2014 t/m heden ook met behulp van bovengenoemde formule de perimeter bepaald en wordt dus afgeweken van de perimeter van referentiewoningen nieuwbouw. Bovenstaande waarden zijn ook gebruikt voor de tussenwoningen (2*a) en hoekwoningen in een appartementengebouw (3.75*a). Hellend dak (eengezinswoningen en deel van de meergezinswoningen) Uitgangspunt Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw (VB 2011) en referentiewoning nieuwbouw (NB): VB 2011 Totaal dakoppervlakte voor woning, geen uitsplitsing per oriëntatie. NB Dakoppervlakte per oriëntatie. Voor alle typen Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw geldt dat de totale dakoppervlakte voor het hellend dak is verdeeld (50%-verhouding) over de oriëntaties van de voor- en achtergevel (Oost/West). Voor de referentiewoningen nieuwbouw zijn de oppervlakten overgenomen van het uitgangsdocument en is alleen voor de uniformiteit de oriëntatie aangepast naar voor- en achtergevel Oost en West. Hierdoor geen kappen haaks op de voorgevel. Volgens Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw hebben rijwoning tussen en de rijwoning hoek in de bouwjaarperiodes 1992 t/m 2000 en 2000 t/m 2005 alleen een dakoppervlak voor een plat dak. Voor het daktype wordt echter wel aangegeven dat er sprake is van een hellend dak. De publicatie spreekt zichzelf dus tegen. Om uniformiteit voor dit woningtype te hanteren die in lijn is met de overige tussen- en hoekwoningen wordt er binnen het Definitief Energielabel vanuit gegaan dat het daktype hellend is. De oppervlakten van de dakkapel van de vrijstaande woningen (referentiewoningen nieuwbouw) zijn toegevoegd aan de oppervlakten van gevels en plat dak. In het Definitief Energielabel worden namelijk geen vragen gesteld over dakkapellen en is daar dus geen verbetering mogelijk. Daarnaast zijn er bij de Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw ook geen aparte oppervlakten voor dakkapellen opgenomen. mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 15

Plat dak (deel van de meergezinswoningen) Uitgangspunt Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw (VB 2011) en referentiewoning nieuwbouw (NB): VB 2011 Totaal dakoppervlakte voor woning. NB Totaal dakoppervlakte voor woning. De oppervlakte is voor zowel de voorbeeldwoningen als de referentiewoningen nieuwbouw overgenomen uit de uitgangspuntendocumenten. Dichte gevel Uitgangspunt Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw (VB 2011) en referentiewoning nieuwbouw (NB): VB 2011 Totaal geveloppervlakte voor/achtergevel woning, geen uitsplitsing per oriëntatie. Vrijstaande woning: geen oppervlakte zijgevel 2 onder 1 kap woning: geen oppervlakte zijgevel Rijwoning hoek, maisonnette hoek, galerij hoek en portiek hoek: wel oppervlakte zijgevel totaal, geen uitsplitsing per oriëntatie NB Geveloppervlakte per oriëntatie. Zoals in paragraaf 3.1.3 is aangegeven hebben alle woningen voor de voor- en achtergevel een oost en west oriëntatie. Voor de zijgevel is gekozen voor een benadering waarbij van alle woningen, indien van toepassing, de oppervlakte van de zijgevel wordt uitgesplitst over de oriëntaties noord en zuid (50% verhouding). Hierdoor ontstaat een gelijke verdeling over de oriëntaties, aangezien er geen verdere gegevens over bekend zijn. Voor de woningen (Voorbeeldwoningen 2011) bestaande bouw waarvoor nog geen zijgevel oppervlakte bekend is, wordt de totale oppervlakte van de voor/achtergevel verdeeld. Hierbij zijn onderstaande keuzes gemaakt: Vrijstaande woning: verdeling over de verschillende oriëntaties 25%. 2 onder 1 kapwoning: verdeling oriëntaties (voor, achter, zij) 33%. Voor de zijgevel vervolgens nog een verdeling van 50% voor N/Z. Voor de referentiewoningen nieuwbouw geldt voor de 2 onder 1 kapwoning en de rijwoning hoek dat de oppervlakte van de zijgevel gesplitst wordt over de oriëntatie N/Z (50% verhouding). Beglazing Uitgangspunt Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw (VB 2011) en referentiewoning nieuwbouw (NB): VB 2011 Glasoppervlakte enkel, dubbel en HR glas worden gesommeerd. Totaal glasoppervlakte voor/achtergevel woning, geen uitsplitsing per oriëntatie. Vrijstaande woning: geen glasoppervlakte zijgevel 2 onder 1 kap woning: geen glasoppervlakte zijgevel Rijwoning hoek, maisonnette hoek, galerij hoek en portiek hoek: wel glasoppervlakte zijgevel totaal, geen uitsplitsing per oriëntatie NB Glasoppervlakte per oriëntatie. mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 16

In de Definitief Energielabel-methodiek wordt een onderscheid gemaakt tussen de beglazing van de leefruimten en de beglazing van de slaapruimten. De achterliggende gedachte hierbij is dat in sommige woningen op de benedenverdieping al wel sprake is van dubbele of HR-beglazing terwijl op de bovenverdiepingen (slaapruimten) nog enkel glas aanwezig is. Dit onderscheid moet tot uitdrukking komen in de methodiek. Uit een analyse van de gegevens in WoON 2006 (zie Figuur 1) blijkt dat van de totale glasoppervlakte van merendeel van de woningen 55% behoort tot de leefruimten. Dit percentage is gehanteerd voor de onderverdeling tussen leefruimten en slaapruimten van de voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw. 1.400.000 1.200.000 Verdeling glasoppervlak WoON 2006 woonkamer/keuken/toilet/hal t.o.v. totaal glasoppervlak Aantal woningen 1.000.000 800.000 600.000 400.000 200.000 0 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%110% Reeks1 Figuur 1: Verdeling glasoppervlak leefruimten t.o.v. totaal glasoppervlak o.b.v. WoON 2006 Net als voor de dichte geveloppervlakten wordt voor de glasoppervlakten een uitsplitsing over de verschillende oriëntaties gehanteerd. Met daarbij een onderverdeling voor leef- en slaapruimten ontstaat een volgende verdeling voor de glasoppervlakten voor/achtergevel: 27.5% glasoppervlakte oost leefruimte, 27.5% glasoppervlakte west leefruimte, 22,5% glasoppervlakte oost slaapruimte en 22.5% glasoppervlakte west slaapruimte. En voor de zijgevel: 27.5% glasoppervlakte noord leefruimte, 27.5% glasoppervlakte zuid leefruimte, 22,5% glasoppervlakte noord slaapruimte en 22.5% glasoppervlakte zuid slaapruimte. Voor de woningen waarvoor nog geen zijgevel glasoppervlakte bekend is, wordt de totale oppervlakte van de voor/achtergevel verdeeld. Hierbij zijn onderstaande keuzes gemaakt. Vrijstaande woning: verdeling over de verschillende oriëntaties 25% en een verdeling van glas over de leef- en slaapruimten. 2 onder 1 kapwoning: verdeling oriëntaties (voor, achter, zij) 33%. Voor de zijgevel vervolgens nog een verdeling van 50% voor N/Z en een verdeling van glas over de leef- en slaapruimten. mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 17

Voor de referentiewoningen nieuwbouw geldt dat er vanuit is gegaan dat de glasoppervlakten van de begane grond behoren tot de leefruimten en de glasoppervlakten van de eerste en tweede verdieping behoren tot de slaapruimten. Voor de 2 onder 1 kapwoning en de rijwoning hoek wordt de oppervlakte van de zijgevel gesplitst wordt over de oriëntatie N/Z (50% verhouding). Deur Uitgangspunt Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw (VB 2011) en referentiewoning nieuwbouw (NB): VB 2011 NB Deuroppervlakte totaal per woningtype en bouwjaar. Deuroppervlakte per oriëntatie. Voor de Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw geldt dat conform paragraaf 3.1.3 voor de deur een oost oriëntatie van de voorgevel wordt uitgegaan. Voor de referentiewoningen nieuwbouw geldt in het geval van één deur, een oriëntatie van de voorgevel. Voor de andere deuren van deze woningen geldt het volgende: De dichte deuren worden toegekend aan de voorgevel (oost oriëntatie) (geldt alleen voor de nieuwbouwwoningen). Tuindeuren worden beschouwd als ramen (voor de nieuwbouwwoningen). Bij de twee onder 1 kap wordt de deur naar de garage vervangen door een dichte gevel. Ten aanzien van de energetische kwaliteit van de voordeur wordt binnen het Definitief Energielabel niet om een invoer gevraagd. In de methodiek wordt ervan uitgegaan dat alle deuren niet-geïsoleerde deuren zijn. Geïsoleerde deuren worden nog niet op grote schaal toegepast. Op basis van WoON 2012 blijkt dat 95% van de woningen een ongeïsoleerde deur heeft, in de nieuwere woningen (vanaf 2006) is dit ook nog steeds 76%. Infiltratie Indien in een woning tot en met bouwjaarperiode J6 er sprake is van zowel na-isolatie of extreem goede isolatie van de gevel (G2/G3) als het dak (D2/D3), dan moet in het kader van de infiltratieberekening gerekend worden met een betere waarde voor f jaar. Er is dan sprake van een renovatiejaar dat afwijkt van het bouwjaar van de woning. Voor een meergezinswoning zonder dak, subtype 3, 4, 7 of 8, geldt dat alleen naar na-isolatie of extreem goede isolatie van de gevel gekeken wordt als voorwaarde voor het rekenen met een renovatiejaar. In onderstaande tabel staat aangegeven met welke waarde voor het renovatiejaar dan gerekend moet worden: Bouwjaarperiode Bouwjaar behorende bij f jaar behorende bij bouwjaar Renovatiejaar (alleen indien f jaar behorende bij renovatiejaar bouwjaarperiode D2/D3 en G2/G3) J1 1930 4,3 1975 2,8 J2 1955 4,3 1975 2,8 J3 1970 2,8 1985 1,9 J4 1979 2,8 1985 1,9 J5 1985 1,9 1995 1,3 J6 1989 1,9 1995 1,3 mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 18

In de woningen vanaf bouwjaarperiode J7 is na-isolatie geen invoermogelijkheid, hiervoor hoeft dus ook geen waarde voor het renovatiejaar opgegeven te worden. De bovenstaande renovatiejaren zijn zo gekozen dat de woning steeds één bouwjaarcategorie conform tabel 11 van NEN 8088 opschuift. Afmetingen meergezinswoningen Ten behoeve van de correctiefactor voor door winddruk geïnduceerde infiltratie in het NV dient voor de meergezinswoningen de lengte, breedte en hoogte van het gebouw vastgesteld te worden. In de documenten van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is hierover geen informatie beschikbaar, er moeten dus aannames gedaan worden. Voor een eengezinswoning geldt dat f wind gelijk is aan 1.0 (conform de norm). Voor de meergezinswoningen zijn is f wind afhankelijk van de lengte, breedte en hoogte van het gebouw. Voor alle appartementengebouwen is een complex van 4 verdiepingen (arbitrair gekozen, niet nader te onderbouwen omdat hierover geen data beschikbaar is) aangehouden. Onderstaand zijn de waarden voor de hoogte, breedte en lengte van de meergezinswoningen weergegeven, de resulterende waarde van f wind is ook in de tabel weergegeven. Tabel 11 Afmetingen t.b.v. infiltratieberekening meergezinswoningen meergezinsgebouwen aantal bouwlagen 4 hoogte 12 m breedte 36 m lengte 10 m f wind 1.00 3.2 Beglazing leefruimte en slaapruimte (vraag 1 en 2) In de methodiek wordt een onderscheid gemaakt tussen de beglazing van de leefruimten en de beglazing van de slaapruimten. De achterliggende gedachte hierbij is dat in sommige woningen op de benedenverdieping al wel sprake is van dubbele of HR-beglazing terwijl op de bovenverdiepingen (slaapruimten) nog enkel glas aanwezig is. Dit onderscheid moet tot uitdrukking komen in de methodiek. In de geometrie van de woningen is per woning vastgelegd (zie hoofdstuk 3.1.4) wat het aandeel glas in de leefruimten en de slaapruimten is. In de vragenlijst heeft men een keuze uit vier glastypen: enkelglas, dubbelglas, HR glas en drievoudig glas Bij het vaststellen van de Definitief Energielabel-methodiek zijn de volgende overwegingen gehanteerd om te bepalen welke kenmerken horen bij de aanduidingen enkelglas, dubbelglas, HR-glas en drievoudig glas. mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 19

Veelvoorkomende kozijntypen conform WoON 2012 92,5% van het totale glasoppervlak in WoON 2012 heeft houten of kunststof kozijnen. De overige 7,5% heeft metalen kozijnen al dan niet thermisch onderbroken. Er is geen relevante relatie tussen kozijntype en glastype. In de Definitief Energielabel-methodiek is om deze reden gekozen voor de houten of kunststof kozijnen. In het NV zijn verschillende glassoorten te onderscheiden, zie onderstaande figuur. Voor de categorieën enkel glas, dubbel glas en drievoudig glas is uitgegaan van de reguliere aanduidingen daarvoor in het NV (in combinatie met houten/kunststof kozijnen). Voor de aanduiding HR-glas moest een keuze gemaakt uit de vier soorten HR-glas die het NV onderscheidt. Hierbij is er voor gekozen om uit te gaan van HR ++ glas. Met deze keuze is er sprake van een duidelijk verschil in U-waarde tussen enkel, dubbel en HR-glas, waardoor een onderscheidend vermogen optreedt. In de huidige praktijk wordt er vooral HR ++ glas toegepast. Ook in renovatiesituaties zal het vaker voorkomen dat dit glas gebruikt wordt dan HR + of HR glas (die glassoorten zijn inmiddels moeilijk verkrijgbaar). Dit resulteert in het gebruik van de volgende U-waarden: Enkelglas: U w = 5.1 W/m 2 K. Dubbelglas: U w = 2.9 W/m 2 K. HR glas: U w = 1.8 W/m 2 K. mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 20

Drievoudig glas: U w = 1.4 W/m 2 K. Overige gehanteerde uitgangspunten, niet nader onderbouwd, gebaseerd op expert judgement: Alle beglazing grenst aan buitenlucht. Geen zonwering aanwezig. Geen zonwerende folies op het glas. Al het glas is vertikaal geplaatst. Bij woningen uit de bouwperioden 2000 t/m 2005,2006 t/m 2013 en 2014 t/m heden zal de invoeroptie enkel glas niet getoond worden omdat deze niet logisch is voor deze periode. Voor die twee perioden is er dus alleen keuze tussen dubbelglas en HR glas (en drievoudig glas). 3.3 Isolatiewaarden gevel, dak en vloer (vraag 3, 4 en 5) Voor woningen die gebouwd zijn na 1991 is er geen reden om aan te nemen dat er binnen deze woningcategorieën op grote schaal sprake is van na-isolatie. Deze woningen hebben in hun oorspronkelijke staat al een relatief goede isolatie. De vraag over na-isolatie komt voor deze woningen te vervallen. Voor de woningen die uit de eerdere bouwperioden stammen wordt er wel een onderscheid gemaakt tussen wel/geen na-isolatie. Indien er geen sprake is van na-isolatie dan wordt gerekend met de oorspronkelijke een R c -waarde die afgeleid is uit de tabellen 8.2 en 8.3 van NEN 7120NV. Voor de situatie dat er bij die woningen wel sprake is van na-isolatie wordt gerekend met een verbeterde R c -waarde. In de hierna gepresenteerde tabellen wordt aangegeven op welke wijze de R c -waarden bepaald zijn. Indien bij vraag B2 aangegeven is dat de woning extreem goed (na)geïsoleerd is, dan kan dit voor alle bouwjaarcategorieën (m.u.v. bouwjaar 2013 t/m heden) nader gespecificeerd worden voor gevel/vloer/dak. Hier zal dan wel aanvullend bewijsmateriaal voor aangeleverd moeten worden waaruit blijkt dat de isolatie hoogwaardig is (R c > 3 m 2 K/W). De rekenwaarde in het Definitief Energielabel is voor deze categorie altijd R c = 3,5 m 2 K/W. mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 21

3.3.1 Gevels Uit tabel 8.3 en tabel 8.2 van NEN7120NV zijn de onderstaande R c -waarden voor de in het Definitief Energielabel gebruikte bouwjaarperioden te onderscheiden: FORFAITAIRE RC-WAARDEN OP BASIS VAN NV Tabel 8.3 Tabel 8.2 Spouw Geen spouw GEVEL geen iso wel iso geen iso wel iso t/m 1945 0,35 0,85 0,19 0,69 1946 t/m 1964 0,35 0,85 0,19 0,69 1965 t/m 1974 0,43 1975 t/m 1982 1,3 1983 t/m 1987 1,3 1988 t/m 1991 2 1992 t/m 1999 2,5 2000 t/m 2005 2,5 2006 t/m 2013 2,5 2014 t/m heden 2,5 De aanduidingen uit de tabellen 8.2 en 8.3 sluiten niet helemaal aan bij de vraagstelling die in het kader van het Definitief Energielabel van toepassing is. Daarom is er een vertaling gemaakt van de aanduidingen uit tabellen 8.2 en 8.3 naar de aanduidingen zoals gehanteerd in het Definitief Energielabel. Dit heeft geleid tot de volgende uitgangspunten: GEVEL Oorspronkelijk Nageïsoleerd Extreem geïsoleerd Toelichting keuze waarde t/m 1945 0,19 0,69 3,5 waarden op basis van geen spouw 1946 t/m 1964 0,35 0,85 3,5 waarden op basis van wel spouw 1965 t/m 1974 0,43 1,3 3,5 geen waarde voor na-isolatie obv NV beschikbaar 1975 t/m 1982 1,3 2,3 3,5 geen waarde voor na-isolatie obv NV beschikbaar 1983 t/m 1987 1,3 2,3 3,5 geen waarde voor na-isolatie obv NV beschikbaar 1988 t/m 1991 2 2,5 3,5 geen waarde voor na-isolatie obv NV beschikbaar 1992 t/m 1999 2,5 geen optie 3,5 2000 t/m 2005 2,5 geen optie 3,5 2006 t/m 2013 2,5 geen optie 3,5 2014 t/m heden 3,5 geen optie geen optie i.v.m. aanscherping isolatie-eisen BB per 1 maart 2013 naar R c 3,5 Voor de bouwperioden 1965 t/m 1974, 1975 t/m 1982 en 1983 t/m 1987 zijn in het NV geen waarden voor de na-isolatie optie aanwezig. Hiervoor moest dus een inschatting gemaakt worden. mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 22

Hiervoor zijn de volgende overwegingen gehanteerd: Periode 1965 t/m 1974, oorspronkelijk een spouwmuur met spouw zonder isolatie (opbouw 105-50-105 en R c = 0.43 m 2 K/W). Indien we er vanuit gaan dat de spouw van deze tijd gemiddeld 50 mm was en deze opgevuld kan worden met isolatie met λ van 0.045 W/mK (waarde volgens tabel D3 NEN 1068:2001) wordt de R c -waarde van de na-geïsoleerde gevel 1.3 m 2 K/W. Periode 1975 t/m 1987, oorspronkelijk een spouwmuur met isolatie in de spouw (opbouw 100-70-100 mm met 40 mm isolatie (λ van 0.042 W/mK ) en een R c = 1.3 m 2 K/W). Bij het na-isoleren van deze woningen wordt uitgegaan van het plaatsen van een voorzetwand aan de binnenzijde van de woning. Deze voorzetwand kan niet te grote afmetingen hebben in verband met de negge van de ramen. Indien uitgegaan wordt van een houten stijl- en regelwerk met 45 mm isolatie (λ van 0.037 W/mK) en een gipsbeplating, kan een R c -waarde van 2.3 m 2 K/W behaald worden. Periode 1988 t/m 1991, oorspronkelijk een spouwmuur met isolatie in de spouw (opbouw 100-100-100 mm met 70 mm isolatie (λ van 0.042 W/mK) en een R c = 2.0 m 2 K/W). Bij het na-isoleren van deze woningen wordt uitgegaan van het plaatsen van een voorzetwand aan de binnenzijde van de woning. Indien uitgegaan wordt van een houten stijl- en regelwerk met 45 mm isolatie (λ van 0.037 W/mK) en een gipsbeplating, kan een R c -waarde van 3.0 m 2 K/W behaald worden. Echter is deze waarde hoger dan de R c -waarde van de gevel oorspronkelijk in de periode 1992 t/m heden, daarom een maximale R c -waarde van 2.5 hanteren. Voor de woningen vanaf 1992 is na-isolatie geen invoeroptie, hiervoor is dan ook geen waarde opgenomen. 3.3.2 Daken Voor daken is naar analogie van de aanpak voor gevels eenzelfde vertaling gemaakt. FORFAITAIRE RC-WAARDEN OP BASIS VAN NV Tabel 8.3 Tabel 8.2 Spouw Geen spouw DAK geen iso wel iso geen iso wel iso t/m 1945 0,35 0,85 0,22 0,72 1946 t/m 1964 0,35 0,85 0,22 0,72 1965 t/m 1974 0,86 1975 t/m 1982 1,3 1983 t/m 1987 1,3 1988 t/m 1991 2 1992 t/m 1999 2,5 2000 t/m 2005 2,5 2006 t/m 2013 2,5 2014 t/m heden 2,5 Op basis van bovenstaande gegevens zijn de volgende rekenwaarden ten behoeve van het Definitief Energielabel opgesteld: mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 23

DAK Oorspronkelijk Nageïsoleerd Extreem geïsoleerd Toelichting keuze waarde t/m 1945 0,22 0,72 3,5 waarden op basis van geen spouw 1946 t/m 1964 0,35 0,85 3,5 waarden op basis van wel spouw 1965 t/m 1974 0,86 2,3 3,5 geen waarde voor na-isolatie obv NV beschikbaar 1975 t/m 1982 1,3 2,5 3,5 geen waarde voor na-isolatie obv NV beschikbaar 1983 t/m 1987 1,3 2,5 3,5 geen waarde voor na-isolatie obv NV beschikbaar 1988 t/m 1991 2 2,5 3,5 geen waarde voor na-isolatie obv NV beschikbaar 1992 t/m 1999 2,5 geen optie 3,5 2000 t/m 2005 2,5 geen optie 3,5 2006 t/m 2013 2,5 geen optie 3,5 2014 t/m heden 3,5 geen optie geen optie i.v.m. aanscherping isolatie-eisen BB per 1 maart 2013 naar Rc 3,5 Voor de bouwperioden 1965 t/m 1974, 1975 t/m 1982 en 1983 t/m 1987 zijn in het NV geen waarden voor de na-isolatie optie aanwezig. Hiervoor moest dus een inschatting gemaakt worden. Hiervoor zijn de volgende overwegingen gehanteerd: Periode 1965 t/m 1974, oorspronkelijk een dak bestaande uit panlatten, vlasschevencementplaat, luchtspouw, gordingen en zachtboard (R c = 0.86 m 2 K/W). Na-isolatie voorzien door tussen de gordingen isolatie aan te brengen. Met een isolatiedikte van 60 mm (λ van 0.034 W/mK) wordt een R c -waarde van 2.3 m 2 K/W behaald. Periode 1975 t/m 1987, een dak opgebouwd uit panlatten, PS-platen, luchtspouw, gordingen en zachtboard (R c = 1.3 m 2 K/W). Na-isolatie voorzien door tussen de gordingen isolatie aan te brengen. Met een isolatiedikte van 60 mm (λ van 0.034 W/mK) wordt een R c -waarde van 2.9 m 2 K/W behaald. Doordat deze waarde hoger is dan de R c -waarde behorende bij de bouwperiode 1992 t/m heden wordt R c -waarde van 2.5 als maximum gehanteerd voor na-isolatie. Periode 1988 t/m 1991, aangezien na-isolatie van de daken uit de voorgaande bouwperiode al een hogere R c -waarde opleverde dan de oorspronkelijke van 1992 t/m heden is ook voor deze bouwperiode voor de na-isolatie een R c -waarde van 2.5 gehanteerd. Voor de woningen vanaf 1992 is na-isolatie geen invoeroptie, hiervoor is dan ook geen waarde opgenomen. mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 24

3.3.3 Vloeren Voor vloeren is naar analogie van de aanpak voor gevels eenzelfde vertaling gemaakt. FORFAITAIRE RC-WAARDEN OP BASIS VAN NV Tabel 8.3 Tabel 8.2 Spouw Geen spouw VLOER geen iso wel iso geen iso wel iso t/m 1945 0,33 0,83 0,15 0,65 1946 t/m 1964 0,33 0,83 0,15 0,65 1965 t/m 1974 0,17 1975 t/m 1982 0,52 1983 t/m 1987 1,3 1988 t/m 1991 1,3 1992 t/m 1999 2,5 2000 t/m 2005 2,5 2006 t/m 2013 2,5 2014 t/m heden 2,5 Op basis van bovenstaande gegevens zijn de volgende rekenwaarden ten behoeve van het Definitief Energielabel opgesteld: VLOER Oorspronkelijk Nageïsoleerd Extreem geïsoleerd Toelichting keuze waarde t/m 1945 0,15 0,65 3,5 waarden op basis van geen spouw 1946 t/m 1964 0,33 0,83 3,5 waarden op basis van wel spouw 1965 t/m 1974 0,17 1,3 3,5 geen waarde voor naisolatie obv NV beschikbaar 1975 t/m 1982 0,52 1,3 3,5 geen waarde voor naisolatie obv NV beschikbaar 1983 t/m 1987 1,3 2,5 3,5 geen waarde voor naisolatie obv NV beschikbaar 1988 t/m 1991 1,3 2,5 3,5 geen waarde voor naisolatie obv NV beschikbaar 1992 t/m 1999 2,5 geen optie 3,5 2000 t/m 2005 2,5 geen optie 3,5 2006 t/m 2013 2,5 geen optie 3,5 2014 t/m heden 3,5 geen optie geen optie i.v.m. aanscherping isolatie-eisen BB per 1 maart 2013 naar Rc 3,5 Voor de bouwperioden 1965 t/m 1974, 1975 t/m 1982 en 1983 t/m 1987 zijn in het NV geen waarden voor de na-isolatie optie aanwezig. Hiervoor moest dus een inschatting gemaakt worden. Hiervoor zijn de volgende overwegingen gehanteerd: Periode 1965 t/m 1974, aangenomen wordt dat dit een betonvloer op zand is. Deze vloer kan niet nageïsoleerd worden in de kruipruimte. Doordat onzeker is hoe deze vloer is opgebouwd en om bewoners met kruipruimten de mogelijkheden te bieden de vloer na te kunnen isoleren wordt hiervoor een R c -waarde aangehouden van 1.3 m 2 K/W. mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 25

Periode 1975 t/m 1982, aangenomen wordt dat dit een ongeïsoleerde broodjesvloer is. Ook voor deze vloer geldt dat een waarde van R c waarde aangehouden wordt van 1.3 m 2 K/W voor na-isolatie. Periode 1983 t/m 1991, er wordt uitgegaan van PS-vloer met een R c -waarde van 1.3 m 2 K/W. Deze vloer is aan de onderzijde al voorzien van isolatie. Na-isolatie in deze bij een PS-vloer niet zeer voor de hand liggen, maar om bewoners toch de mogelijkheid te bieden om voor na-isolatie te kiezen, wordt uitgegaan van een R c -waarde van 2.5 m 2 K/W voor na-isolatie. Voor de woningen vanaf 1992 is na-isolatie geen invoeroptie, hiervoor is dan ook geen waarde opgenomen. 3.4 Opwekkingstoestel voor verwarming (vraag 6) 3.4.1 CV-ketels De methodiek maakt een onderscheid tussen ketels die voor en na 1998 geïnstalleerd zijn. De gedachte hierachter is dat oudere ketels nog een VR-ketel zijn, en nieuwere ketels veelal een HR107 ketel. Het jaar 1998 is door BZK vastgesteld op basis van de volgende redenatie: In 2013 is een ketel uit 1998 inmiddels 15 jaar oud en in principe aan vervanging toe (levensduur ketel is 15 jaar). De ketel zal dan veelal vervangen worden door een HR 107 ketel (zie penetratiegraad HR 107 ketels in 2012 (77%), bron Cijfers over bouwen en wonen (blz. 138)). Volgens informatie van VFK komen VR-ketels eigenlijk alleen nog voor in gestapelde woningen met een CLV-systeem (Combinatie Luchttoevoer Verbrandingsgasafvoer). Daarnaast is als gevolg van de invoering van de EPC in 1995 de opkomst van de HR107 ketel in de begin jaren van de EPC snel gegaan. Een HR107 ketel was in die beginperiode namelijk één van de goedkoopste manieren om te voldoen aan de EPC-eis van 1.4. Maar niet alleen in de nieuwe woningen werden toen al snel HR107 ketels toegepast, ook bij de vervanging van een ketel is de toepassing van een HR107 ketel aannemelijk. Anno 2012 zijn er in de overige categorieën (CR/VR/HR100, zie figuur volgende pagina Cijfers over bouwen en wonen ) ketels nog voornamelijk VR ketels in woningen aanwezig. Op basis hiervan is het besluit genomen om voor de periode van voor 1998 dan uit te gaan van een VR-ketel achter de schermen. De eigenaar wordt overigens niet gevraagd om in te vullen of er sprake is van een VR-ketel of een HR-ketel. Dit wordt op basis van het installatiejaar achter de schermen bepaald. Ook voor collectieve ketels is het omslagpunt (arbitrair) vastgesteld op het jaar 1998. Bij gemeenschappelijke ketels zou het omslagpunt mogelijk in een later jaartal kunnen liggen (daar is opkomst van HR 107 ketels later op gang gekomen), maar daarover is onvoldoende informatie beschikbaar. Daarom is het jaartal gelijk getrokken met het jaartal voor individuele ketels. mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 26

3.4.2 Warmtepompen Er zijn verschillende typen warmtepompen op de markt (hybride, buitenlucht, bodem). Tot op heden is, volgens opgave van RVO.NL, de warmtepomp met gesloten bodemlussen de meest toegepaste warmtepomp in de woningbouw. In de methodiek wordt daarom uitgegaan van een elektrische warmtepomp met als bron bodem. Deze warmtepomp is uitgevoerd als combiwarmtepomp (t.b.v. tapwater). Daarnaast wordt er vanuit gegaan dat het systeem via bodemkoeling ook koude aan woning levert (noodzakelijk om de bodem in evenwicht te houden). Er is geen rekening gehouden met de plaatsing van aanvullende zonnecollectoren ten behoeve van een eventuele regeneratie van de bodem. 3.4.3 Stadsverwarming Bij stadsverwarming wordt binnen het Definitief Energielabel gerekend met de forfaitaire waarden. Inzet van gelijkwaardigheidsverklaringen (EMG) is in de Definitief Energielabel-methodiek niet toegestaan. mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 27

3.5 Opwekkingstoestel voor tapwater (vraag 7) 3.5.1 Afhankelijkheden Indien aangegeven wordt dat het verwarmingstoestel ook gebruikt wordt voor het maken van tapwater dan wordt achter de schermen uitgegaan van de volgende logische combinaties: Verwarmingstoestel Individuele CV ketel voor 1998 (VR ketel) Individuele CV ketel in of na 1998 (HR 107 ketel) Gaskachel Warmtepomp (bron bodem) Stadsverwarming Collectieve CV ketel voor 1998 (VR ketel) Collectieve CV ketel in of na 1998 (HR 107 ketel) Bijbehorende tapwatertoestel VR combiketel (combitoestel CW) HR107 combiketel (combitoestel HRWW) Geiser Warmtepomp andere bron dan ventilatieretourlucht (=combiwarmtepomp) Stadsverwarming Circulatieleiding met indirect gestookte boilervaten VR ketel Circulatieleiding met indirect gestookte boilervaten HR107 ketel Geeft men aan dat het verwarmingstoestel niet gebruikt wordt voor tapwaterverwarming, dan moet men keuze maken uit geiser of elektrische boiler. 3.5.2 CW-klassen De CW-klassen voor het hoofdtype tapwatertoestel zijn afgeleid uit de grootte van de woning: Als A g < 60 m 2 : CW2. 60-100 m 2 : CW 3. Als A g > 100 m 2 : CW 4, 5, 6. 3.5.3 Leidinglengten Wanneer er sprake is van de toepassing van een geiser of een elektrische boiler, dan is het uitgangspunt dat deze toestellen enigszins centraal in de woning opgesteld zijn waardoor de leidinglengten tussen 2-6 meter zijn. Voor alle overige toestellen wordt gerekend met leidinglengten > 6 meter. 3.5.4 Douche WTW Aangezien douche WTW een relatief jonge techniek is, die niet of zeer moeilijk naderhand door een bewoner gecontroleerd kan worden, is er vanuit gegaan dat er geen douche WTW systemen in de woningen aanwezig zijn. 3.5.5 Collectieve tapwaterinstallaties Indien er sprake is van een collectie verwarmingssysteem dan kan dit systeem in principe ook warm tapwater leveren aan de woningen. Wij gaan er hierbij vanuit dat er sprake is van indirect gestookte voorraadvaten die gemiddeld geïsoleerd zijn. Bij dit systeem moet ook het vermogen van de circulatiepomp die in de circulatieleiding aanwezig is opgegeven worden. Om een reële waarde voor dit vermogen in te schatten is contact gezocht met een aantal experts. Allereerst heeft overleg plaatsgevonden met Hans van Wolferen (schrijver van het specifieke deel van de norm dat betrekking heeft op de circulatiepomp). Uit dit gesprek is naar voren gekomen dat indien een EI-berekening gemaakt wordt voor een enkele woning, uiteraard niet het totale opgestelde pompvermogen (voor het gehele gebouw) in rekening gebracht moet worden. mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 28

In de berekening moet het pompvermogen per woning in rekening gebracht worden. Het gevolg hiervan is dat het Nader Voorschrift hierop is aangepast en de minimum waarde van 25 W, die nu in de NEN 7120 genoemd wordt, is ook aangepast omdat deze minimum waarde geldt voor het gebouw als geheel (aanpassing naar 1 W per woning). Deze aanpassing aan het Nader Voorschrift is inmiddels doorgevoerd (februari 2014). Het is vervolgens van belang een reële waarde voor het pompvermogen van de circulatiepomp in te schatten. Uit de toelichting van Hans van Wolferen is gebleken dat het op te geven pompvermogen alleen een shuntpomp betreft. Deze pomp moet er voor zorgen dat het water in het circulatienet blijft rondstromen en moet voorkomen dat de watertemperatuur teveel afkoelt (i.v.m. legionella). Expliciet is duidelijk gemaakt dat de hydrofoor buiten beschouwing gelaten moet worden omdat deze geen onderdeel uitmaakt van de EI- en EPC-berekening. De inschatting van Hans van Wolferen is dat, omgerekend naar een woning, het vermogen 5 a 10 W bedraagt. Op basis van deze informatie is er contact gezocht met een aantal installatieadviseurs en een leverancier van pompen. Allen geven zij aan dat het vreemd is om de hydrofoor los te zien van de circulatiepomp in het tapwatersysteem, dit is namelijk dezelfde pomp. Ook geven allen aan dat het vermogen van de pomp zeer afhankelijk is van de specifieke situatie ter plekke (grootte en hoogte van het gebouw, kwaliteit van het leidingnet (veel of weinig weerstand)). Toch is er getracht een inschatting te maken van een gemiddeld vermogen per woning. De volgende data is verkregen: Informatie uit een bestek van een ziekenhuis (Deerns): debiet 25 m 3 /h, opvoerhoogte 6m, geleverde vermogen 70W (elektrisch vermogen (rendement 70%) = 100W). Inschatting is dat voor een appartementencomplex 1 à 2 m 3 /h voldoende is. Als dit lineair terug te rekenen is, dan zou dat betekenen dat voor een appartementencomplex ongeveer 8W benodigd zou zijn. Dit lijkt wel erg weinig te zijn. Selectie van een pomp uit de Magna3-serie van Grundfoss. Volgens de verkoopadviseur van Grundfoss worden de Magna3 als circulatiepompen in woongebouwen toegepast: galerijflat met 36 woningen (nieuwbouw ref woning); lengte flat = 57.6 m / 5 verdiepingen; inschatting lengte toevoerleiding: 5*57.6m = 288 m 300 m; inschatting lengte retourleiding: 5*57.6m = 288 m 300 m; opvoerhoogte op basis van formule (19.57) uit NEN 7120: o p pump = 300*200+300*400 = 180000 Pa = 18 mwk is waarschijnlijk zeer veilige waarde; diameter circulatieleidingen 3 cm (schatting); inhoud circulatieleidingen: 600 * pi * 0,015 2 = 0.42 m 3 ; stel inhoud van de circulatieleiding 4 keer per uur verversen 2 m 3 /h; selectie pomp op basis van 2 m 3 /h en 10 mwk Magna 25-100 of Magna 32-100 geleverd vermogen van 10 190 W; stel rendement pomp is 75% opgenomen vermogen tussen 13 250 W; per woning is dit: 0 7 W. mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 29

Conclusie: als invoerwaarde voor het vermogen van de circulatiepomp wordt 5 W aangehouden per woning. 3.5.6 Warmtepompen Voor warmtepompen wordt er vanuit gegaan dat er sprake is van combi-warmtepompen die zowel warmte leveren ten behoeve van ruimteverwarming als tapwaterverwarming. 3.6 Ventilatiesysteem (vraag 8) Voor de ventilatiesystemen worden zo min mogelijk vragen gesteld omdat dit voor eigenaren naar verwachting lastige vragen zijn om te beantwoorden. Op basis van een analyse van gegevens uit WoON 2012 (zie verderop in deze paragraaf) is een keuze gemaakt voor een aantal vaste uitgangspunten die afhankelijk zijn van het bouwjaar van de woning. De volgende uitgangspunten worden gehanteerd: Woningen die tot en met 1999 gebouwd zijn hebben of natuurlijk ventilatiesysteem of mechanische afzuiging (met wisselstroom ventilator). De eigenaren moeten hier zelf een keuze maken. Woningen die gebouwd zijn in de periode 2000 t/m heden hebben of mechanische afzuiging of gebalanceerde ventilatie met warmteterugwinning. De eigenaren moeten hier zelf een keuze maken. Daarnaast worden de volgende uitgangspunten gehanteerd ten aanzien van het type ventilator: periode 2000 t/m 2005: wisselstroomventilatoren; periode 2006 t/m heden: gelijkstroomventilatoren. Een uitzondering wordt gemaakt voor woningen die grootschalig gerenoveerd worden (bijvoorbeeld Stroomversnelling projecten of vergelijkbare initiatieven). Deze woningen, die over het algemeen recent gerenoveerd worden, worden soms voorzien van een gebalanceerd ventilatiesysteem. Indien dit het geval is kan dit in het Definitief Energielabel aangegeven worden. Analyse voorkomen ventilatiesystemen op basis van WoON 2012 In de onderstaande figuur is weergegeven hoe de verdeling is van het aantal woningen per ventilatiesysteem over de verschillende bouwjaren. Hieruit blijkt dat: 1965 1982 (J3 en J4): de mechanische afzuiging in opkomst is. Natuurlijke ventilatie vanaf 1995 aanzienlijk begint terug te lopen. 1983 1999 (J5, J6 en J7): de natuurlijke ventilatie ingehaald wordt door de mechanische afzuiging. mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 30

Op basis van de grafieken uit WoON 2012 kunnen de volgende conclusies getrokken worden: Tot begin jaren 80 is er voornamelijk sprake van natuurlijke ventilatiesystemen. In deze periode is de mechanische afzuiging in opkomst. Tussen 1983 en 2000 is er voornamelijk sprake van mechanische afzuiging. Voor de gehele periode tot 2000 is sprake van de aanwezigheid van ofwel natuurlijke ventilatie ofwel mechanische afzuiging. Doordat het ventilatiesysteem een aanzienlijk effect heeft op de EI wordt ervoor gekozen om een vraag op te nemen over het type ventilatiesysteem voor de woningen tot 2000. De eigenaar dient te kiezen voor het aanwezig zijn van een mechanische afzuiging ja of nee. Indien niet aanwezig wordt gerekend met een natuurlijk ventilatiesysteem. Door deze vraagstelling ontstaat er een betere fit tussen het Definitief Energielabel en de Energie-Index. Vanaf 2000 is de opkomst van de balansventilatiesystemen te zien, maar ook mechanische afzuiging is dan nog steeds in een groot aantal woningen aanwezig. Dus voor woningen vanaf 2000 de vraag stellen of er sprake is van een gebalanceerd ventilatiesysteem. Als dat niet het geval is, dan wordt er gerekend met mechanische afzuiging. mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 31

Ingezoomd op periode 1990-2010: Voor de woningen die tot 2005 gebouwd zijn gaan we uit van de toepassing van wisselstroom ventilatoren, voor de woningen van na 2006 wordt voor zowel de balansventilatie als de mechanische ventilatie uitgegaan van gelijkstroom ventilatoren. Uit de gegevens van WoON blijkt dat vraaggestuurde of CO 2 -gestuurde systemen nog niet veel toegepast worden. Dit onderscheid wordt daarom niet meegenomen in de methodiek, voor bewoners zal het in de praktijk ook lastig zijn om dergelijke systemen te herkennen. 3.7 Duurzame energieopties zonneboiler (vraag 9) De standaard waarden voor een collectoroppervlak van een enkelvoudige collector verschillen per leverancier en variëren tussen de 2.27 en 2.37 m 2 (meerdere leveranciers). Er is één leverancier die collectoren van 1.99 m 2 heeft. Als rekenwaarde binnen het Definitief Energielabel is 2.3 m 2 aangehouden. Ook de inhoud van de collectorvaten verschilt per leverancier en varieert tussen 90 dm 3 en 120 dm 3. Als rekenwaarde binnen het Definitief Energielabel is 110 dm 3 aangehouden. Overige uitgangspunten: De woningen hebben allemaal een O/W oriëntatie. De daken zijn dus ook O/W georiënteerd (of plat). Uitgangspunt is dat alle zonnecollectoren op west georiënteerd zijn. De zonnecollectoren worden onder een hoek van 45 geplaatst. De zonnecollectoren zijn voorzien van een zonnekeur. mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 32

3.8 Duurzame energieopties PV (vraag 10) De eigenaar kan zelf aangeven hoeveel m 2 PV er geïnstalleerd is. Bij een woongebouw moet het totale aantal m 2 gedeeld worden door het aantal woningen, zodat een waarde per woning verkregen wordt. Overige uitgangspunten: De woningen hebben allemaal een O/W oriëntatie. De daken zijn dus ook O/W georiënteerd (of plat). Uitgangspunt is dat alle de PV op west georiënteerd is. De PV wordt onder een hoek van 45 geplaatst. Type PV: Kristallijn. mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 33

4. EnergieLabelGetal Op basis van de vastgestelde invoer voor het Definitief Energielabel kan de energielabelklasse A t/m G worden afgeleid uit het EnergieLabelGetal (ELG). De ELG-waarde van een woning wordt berekend door de vastgestelde Definitief Energielabel invoer te hanteren binnen de NEN 7120NV methodiek. Op basis van deze invoer wordt de ELG-waarde als volgt berekend: ELG = 7*EI NV2014;Definitief Energielabelinvoer + 2 Deze omrekening van de EI NV2014 waarde van een Definitief Energielabel invoer naar een ELG-waarde vindt plaats om te voorkomen dat wanneer men een Energie-Index berekening (EINV 2014;EI-invoer ) gemaakt heeft, men de uitkomst van de Energie-Index (EINV 2014;EI-invoer ) rechtstreeks omzet naar een Definitief Energielabel: dat is niet toegestaan. Een energielabel A t/m G kan alleen afgegeven worden op basis van een Definitief Energielabel invoer, en niet op basis van een Energie-Index berekening. De omrekening naar de ELG-waarde is opgenomen om verwarring tussen de Energie-Index berekeningen de Definitief Energielabelberekening te voorkomen. Arnhem, 16 september 2014 DGMR Bouw B.V. mlac\batch 4 102014\3. achtergronddocument rekenmethodiek definitief energielabel 1.2.docx 16-9-2014 34