Als de trapper in de stand van figuur 1 staat, oefent de voet de in figuur 2 aangegeven verticale kracht uit op het rechter pedaal.



Vergelijkbare documenten
Opgave 1. Voor de grootte van de magnetische veldsterkte in de spoel geldt: = l

Woensdag 11 mei, uur

TENTAMEN NATUURKUNDE

Opgave 1 Waterstofkernen

TENTAMEN NATUURKUNDE

EXAMEN VOORBEREIDEND WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS IN 1974

EXAMEN VOORBEREIDEND WETENSCHAPPELUK ONDERWIJS IN 1979 , I. Dit examen bestaat uit 4 opgaven. " '"of) r.. I r. ',' t, J I i I.

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN CULTUUR UNIFORM EXAMEN VWO 2015

TENTAMEN NATUURKUNDE

EXAMEN HOGER ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1975

oefen vt vwo5 h6 Elektromagnetisme Opgaven en uitwerkingen vind je op Oefen vt vwo5 h6 Elektromagnetisme Opgave 1.

Woensdag 21 mei, uur

In een U-vormige buis bevinden zich drie verschillende, niet mengbare vloeistoffen met dichtheden ρ1, ρ2 en ρ3. De hoogte h1 = 10 cm en h3 = 15 cm.

TWEEDE RONDE NATUURKUNDE OLYMPIADE 2019 TOETS APRIL 2019 Tijdsduur: 1h45

1. Een karretje op een rail

TWEEDE RONDE NATUURKUNDE OLYMPIADE 2013 TOETS APRIL :00 12:45 uur

Vraag 1 Vraag 2 Vraag 3 Vraag 4 Vraag 5

Opgave 1 Afdaling. Opgave 2 Fietser

In de figuur hieronder zie je een Elektromagnetische golf: een golf die bestaat uit elektrische en magnetische trillingen.(zie figuur).

Fysica. Een lichtstraal gaat van middenstof A via middenstof B naar middenstof C. De stralengang van de lichtstraal is aangegeven in de figuur.

Eindronde Natuurkunde Olympiade 2015 theorietoets deel 1

Examen VWO. natuurkunde 1,2 Compex. Vragen 1 tot en met 12. In dit deel van het examen staan vragen waarbij de computer niet wordt gebruikt.

Examen HAVO - Compex. natuurkunde 1,2 Compex

Vlaamse Fysica Olympiade Eerste ronde

Eindexamen natuurkunde 1-2 havo 2006-I

NATUURKUNDE 8 29/04/2011 KLAS 5 INHAALPROEFWERK HOOFDSTUK

Maandag 15 juni, uur

Vrijdag 19 augustus, uur

Fysica. Indien dezelfde kracht werkt op een voorwerp met massa m 1 + m 2, is de versnelling van dat voorwerp gelijk aan: <A> 18,0 m/s 2.

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN CULTUUR UNIFORM HEREXAMEN HAVO 2015

Eindexamen natuurkunde 1-2 havo 2006-I

Eindexamen natuurkunde 1 vwo II

Woensdag 24 mei, uur

Opgave 5 Een verwarmingselement heeft een weerstand van 14,0 Ω en is opgenomen in de schakeling van figuur 3.

Examen VWO. tijdvak 1 vrijdag 20 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Vrijdag 8 juni, uur

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN CULTUUR UNIFORM EXAMEN HAVO 2015

aluminium 2,7 0, ,024 ijzer 7,9 0, ,012

TENTAMEN NATUURKUNDE

2.1 Wat is licht? 2.2 Fotonen


Elektro-magnetisme Q B Q A

Dit examen bestaat uit vier opgaven Bijlage: 1 antwoordpapier

MAV04. NATUUR- EN SCHEIKUNDE I (Natuurkunde) EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Woensdag 30 augustus,

Exact Periode 5 Niveau 3. Dictaat Licht

Leerstof: Hoofdstukken 1, 2, 4, 9 en 10. Hulpmiddelen: Niet grafische rekenmachine, binas 6 de druk. Let op dat je alle vragen beantwoordt.

NATUURKUNDE PROEFWERK

De snelheid van de auto neemt eerst toe en wordt na zekere tijd constant. Bereken de snelheid die de auto dan heeft.

Examen HAVO. natuurkunde 1,2

Mkv Magnetisme. Vraag 1 Twee lange, rechte stroomvoerende geleiders zijn opgehangen in hetzelfde verticale vlak, op een afstand d van elkaar.

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1977 MAVO4 NATUUR- EN SCHEIKUNDE I. Zie ommezijde. Vrijdag 19 augustus,

Exact Periode 5. Dictaat Licht

Vlaamse Fysica Olympiade Eerste ronde

Dit examen bestaat uit 4 opgaven Bijlage: 2 antwoordpapieren

Begripsvragen: Elektrisch veld

NATUURKUNDE KLAS 5. PROEFWERK H8 JUNI 2010 Gebruik eigen rekenmachine en BINAS toegestaan. Totaal 29 p

Examen VWO. natuurkunde 1. tijdvak 2 woensdag 24 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Woensdag 30 augustus, uur

-ft's Examen HAVO en VHBO. ::s ~ ::s ::s

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Vrijdag 27 mei totale examentijd 3 uur

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1977 MAVO4

Vlaamse Fysica Olympiade Eerste ronde

Naam: examennummer:.

NATUURKUNDE. Donderdag 5 juni, uur. MAVO-C Il EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN C - niveau

Eindexamen natuurkunde havo II

TWEEDE RONDE NATUURKUNDE OLYMPIADE 2015 TOETS APRIL :00 12:45 uur

VLAKKE PLAATCONDENSATOR

Augustus blauw Fysica Vraag 1

Augustus geel Fysica Vraag 1

Juli geel Fysica Vraag 1

TWEEDE RONDE NATUURKUNDE OLYMPIADE 2014 TOETS APRIL uur

J. Uitwerking E = V/d = 2 / ( ) = V/m

2 V-14 EXAMEN VOORBEREIDEND WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS IN 1976 (GYMNASIUM EN ATHENEUM)

ALGEMEEN 1. De luchtdruk op aarde is ongeveer gelijk aan. A 1mbar. B 1 N/m 2. C 13,6 cm kwikdruk. D 100 kpa.

Juli blauw Vraag 1. Fysica

RBEID 16/5/2011. Een rond voorwerp met een massa van 3,5 kg hangt stil aan twee touwtjes (zie bijlage figuur 2).

Q l = 23ste Vlaamse Fysica Olympiade. R s. ρ water = 1, kg/m 3 ( ϑ = 4 C ) Eerste ronde - 23ste Vlaamse Fysica Olympiade 1

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1984 MAVO-C NATUURKUNDE. Dinsdag 8 mei, uur

Vlaamse Fysica Olympiade 27 ste editie Eerste ronde

Examen HAVO. natuurkunde. tijdvak 2 woensdag 22 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

EXAMEN VOORBEREIDEND WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS IN 1975 (GYMNASIUM EN ATHENEUM) Vrijdag 22 augustus, uur NATUURKUNDE

Opgave 2 Caravan. Havo Na1,2 Natuur(kunde) & techniek 2004-II.

aluminium 2,7 0, ,024 ijzer 7,9 0, ,012

Eindexamen natuurkunde vwo I

EXAMEN VOORBEREIDEND WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS IN 1976

Tentamen Natuurkunde I Herkansing uur uur donderdag 7 juli 2005 Docent Drs.J.B. Vrijdaghs

TENTAMEN NATUURKUNDE

Mkv Dynamica. 1. Bereken de versnelling van het wagentje in de volgende figuur. Wrijving is te verwaarlozen. 10 kg

XXX INTERNATIONALE NATUURKUNDE OLYMPIADE PADUA, ITALIË THEORIE-TOETS

1 Overzicht theorievragen

Voortgangstoets NAT 4 HAVO week 11 SUCCES!!!

TWEEDE RONDE NATUURKUNDE OLYMPIADE 2018 TOETS 1

Eindronde Natuurkunde Olympiade 2018 theorietoets deel 1

Samenvatting Natuurkunde Syllabus domein C: beweging en energie

Eindronde Natuurkunde Olympiade 2014 theorietoets deel 1

Eindronde Natuurkunde Olympiade 2013 theorietoets deel 1

Hoofdstuk 3: Licht. Natuurkunde VWO 2011/

koper hout water Als de bovenkant van het blokje hout zich net aan het wateroppervlak bevindt, is de massa van het blokje koper gelijk aan:

NATIONALE NATUURKUNDE OLYMPIADE. Eerste ronde theorie toets. 17 januari beschikbare tijd: 2 uur

EXAMEN HOGER ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1977 NATUURKUNDE. Vrijdag 19 augustus, uur

Transcriptie:

Natuurkunde Havo 1984-II Opgave 1 Fietsen Iemand rijdt op een fiets. Beide pedalen beschrijven een eenparige cirkelbeweging ten opzichte van de fiets. Tijdens het fietsen oefent de berijder periodiek een kracht uit op de pedalen, afwisselend met zijn linker- en met zijn rechtervoet. Het aangrijpingspunt van de kracht is het draaipunt (P) van het pedaal. De kracht is steeds verticaal omlaag gericht. In figuur 1 is de baan van het rechter pedaal getekend. Terwijl de fietser met een constante snelheid rijdt, wordt de kracht die de rechtervoet op het rechter pedaal uitoefent, gemeten. Het resultaat van deze meting is vereenvoudigd weergegeven in figuur 2. Elke keer als de trapper in de stand van figuur 1 staat, is de krachtwerking op het rechter pedaal juist begonnen. In figuur 2 is dat voor het eerst het geval op het tijdstip t = 0,40 s. a. Bepaal hoeveel keer per minuut de trappers ronddraaien. Als de trapper in de stand van figuur 1 staat, oefent de voet de in figuur 2 aangegeven verticale kracht uit op het rechter pedaal. b. Bepaal het moment van deze kracht ten opzichte van de trapas. In figuur 3 is een deel van figuur 2 op grotere schaal weergegeven. Figuur A op het bijgevoegde antwoordpapier is een vergrote weergave van figuur 1. c. Bepaal de stand van de rechter trapper (TP) op het tijdstip t = 0,80 s en teken deze stand in figuur A. d. Bepaal hoeveel arbeid wordt verricht door de kracht uitgeoefend op het rechter pedaal in de tijd die nodig is om de trappers één keer rond te draaien. Onder andere met behulp van bovenstaande gegevens is het mogelijk om de gemiddelde wrijvingskracht te berekenen, die fiets en fietser tezamen bij het rijden ondervinden. De grootte blijkt 12 N te zijn. We nemen aan dat deze kracht onafhankelijk is van de snelheid waarmee de fietser rijdt.

De fietser stopt met trappen als zijn snelheid 18 km/h bedraagt. De massa van fiets en berijder samen bedraagt 75 kg. e. Bereken hoe ver de fietser nog zal doorrijden, alvorens tot stilstand te komen. In het voorwiel van de fiets is tussen de spaken een kleine reflector geklemd. De afstand van de buitenkant van het voorwiel tot zijn middelpunt bedraagt 30 cm. Het midden van de reflector bevindt zich op een afstand van 15 cm van het middelpunt van het voorwiel. f. Bepaal de grootte van de middelpuntzoekende versnelling die het midden van de reflector ondervindt als de fietser met een snelheid van 5,0 m/s rijdt. Bijlage:

Opgave 2 Gas In een gas bewegen moleculen kris-kras door elkaar. Richtingsveranderingen treden op als een molecuul tegen een ander molecuul botst. In figuur 4 is weergegeven hoe een bepaald molecuul beweegt van de positie aangegeven met A naar een positie aangegeven met B. De baan ligt in dit geval in een plat vlak. In de tekening komt 1,0 cm overeen met 1,0 µm in werkelijkheid. a.1. a.2. De tijdsduur waarin het molecuul van A naar B gaat is 8,0 10-9 s. Bepaal de verplaatsing van dit molecuul in deze tijdsduur. Bereken de grootte van de gemiddelde snelheid in deze tijdsduur. In een vat bevindt zich een afgesloten hoeveelheid gas. Het vat is cilindervormig. Het gas wordt afgesloten door een zuiger die zonder wrijving kan bewegen. Zie figuur 5. De oppervlakte van de zuiger is 9,0 cm 2. In de beginstand is het volume van het afgesloten gas 45 cm 3. De druk is dan aan beide zijden van de zuiger 1,00 bar. We trekken - van de beginstand uit - de zuiger over een afstand van 15 cm naar links. De temperatuur verandert hierbij niet. b. Teken - in figuur B op het bijgevoegde antwoordpapier - het (p, V) -diagram van dit proces. Bereken daartoe ten minste 3 punten. (De begintoestand is reeds aangegeven met de letter S.) Vervolgens laten we de zuiger los, waarna deze terug komt in de beginstand. In het cilindervormige vat is een gloeispiraal aangebracht, waarmee de temperatuur van het gas kan worden verhoogd. Zie figuur 6. Op tijdstip t = 0 wordt schakelaar D gesloten.

In figuur 7 zijn twee lijnen (I en II) aangegeven. Lijn I geeft het door de gloeispiraal ontwikkelde vermogen aan als functie van de tijd. De weerstand van de gloeispiraal is 2,1 Ω. c. Bepaal de stroomsterkte in de gloeispiraal. Lijn II geeft aan hoe het vermogen dat aan het gas ten goede komt als functie van de tijd verloopt. d. Leg uit waarom lijn II eerst daalt en na enige tijd samenvalt met de lijn P = 0. e. Op welke wijze kan uit figuur 7 worden bepaald hoeveel energie aan het gas ten goede is gekomen? De begintemperatuur van het gas was 18,0 C; de eindtemperatuur is 60,2 C. f. Bereken hoe ver de zuiger van de beginstand uit is verschoven. Uit figuur 7 blijkt dat 3,0 J aan het gas ten goede is gekomen. De massa van het afgesloten gas is 37,4 mg. g. Bereken de soortelijke warmte van het gebruikte gas.

Bijlage: Opgave 3 Natriumlamp Een bepaalde natriumlamp heeft een vermogen van 90 W. Hij wordt aangesloten op een spanning van 220 V. De lichtopbrengst bedraagt 26% van het opgenomen elektrische vermogen. a.1. a.2. a.3. Hoeveel energie wordt per seconde als licht uitgestraald? Bereken de stroomsterkte in de lamp. Welke soorten deeltjes zorgen voor het transport van de lading door de lamp? Om het spectrum van natrium te bekijken, plaatsen we de natriumlamp voor de smalle, verticale spleet S van een prismaspectroscoop. Figuur 8 geeft een bovenaanzicht van de opstelling. In buis B 1 bevindt zich een lens L 1 met optisch middelpunt O 1.

De brandpuntsafstand van deze lens is gelijk aan de afstand SO 1. Via deze lens komen de lichtstralen op het prisma P. Door het prisma treedt deviatie (=richtingsverandering) op. Daarna worden de stralen door middel van lens L 2, met optisch middelpunt O 2, in buis B 2 geconvergeerd naar het brandvlak van deze lens. Lens L 3 is verschuifbaar. Hij wordt zo ingesteld dat het hoofdbrandpunt van L 3 samenvalt met het hoofdbrandpunt van L 2. De lichtstralen uit dat hoofdbrandpunt komen dan evenwijdig uit L 3. Figuur 8 is op het bijgevoegde antwoordpapier vergroot weergegeven, als figuur C. De stralengang is voor één lichtstraal van het gele natriumlicht reeds volledig getekend: straal 1. Voor de stralen 2 en 3 is dit gedeeltelijk gedaan. b. Teken in figuur C het volledige verloop van de stralen 2 en 3. Als we door lens L 3 kijken, zien we één zeer lichtsterke gele spectraallijn. Tevens zien we enkele lichtzwakke, rode spectraallijnen. Deze zijn afkomstig van neonatomen. (Het neongas is nodig om in het begin de natriumlamp te ontsteken.) We vervangen (voor de eenvoud) lens L 3 door een matglaasje dat ook in buis B 2 kan worden geschoven. Het matglaasje wordt zo geplaatst dat het precies in het brandvlak van lens L 2 ligt. Zie figuur 9. We zien op het matglas dan de genoemde gele natriumlijn en de rode neonlijnen als smalle, gekleurde lijntjes, die tussen L(inks) en R(echts) liggen (zie figuur 9). De juiste ligging van de neonlijnen ten opzichte van de natriumlijn wordt òf in figuur 10a òf in figuur 10b goed weergegeven. c. Beredeneer in welke figuur de juiste ligging wordt weergegeven. Als "kleurschiftend element" kunnen we in een spectroscoop ook gebruik maken van een tralie. In de spectroscoop vervangen we het prisma door een tralie. Figuur 11 geeft het bovenaanzicht van de nieuwe opstelling.

Voor spleet S staat weer de natriumlamp. Het tralie wordt loodrecht geplaatst op de via buis B 1 invallende bundel. Buis B 2 staat eerst in stand 1. Zie figuur 11. De hoofdassen van de lenzen L 1 en L 2 vallen dan samen. De gele natriumlijn is op het matglas te zien in het hoofdbrandpunt F 2 van lens L 2. Vervolgens draaien we buis B 2 naar een andere stand (stand 2 in figuur 11) waar we voor de eerste keer opnieuw de natriumlijn in F 2 zien liggen. We lezen af dat buis B 2 gedraaid is over een hoek α = 10. Zie figuur 11. Voor het natriumlicht geldt: λ = 589 nm. d. Bepaal de tralieconstante van het gebruikte tralie. Op het matglas zijn ook nu weer naast de natriumlijn de lichtzwakke neonlijnen te zien. Wederom zijn er de twee mogelijkheden, weergegeven in figuur 10a en figuur 10b. e. Beredeneer of figuur 10a dan wel 10b de juiste ligging van de neonlijnen ten opzichte van de natriumlijn weergeeft. Spectraallijnen zijn een gevolg van energieovergangen in atomen. In figuur 12 is het energieniveauschema van neon weergegeven. Eén van de neonlijnen heeft een golflengte van 651 nm. f. Bepaal het beginniveau en het eindniveau van de overgang die plaatsvindt als dit licht (λ = 651 nm) wordt uitgezonden.

Bijlage:

Opgave 4 Elektronenbuis In figuur 13 zien we een afbeelding van een luchtledige buis waarmee we de afbuiging van elektronen in elektrische en magnetische velden kunnen onderzoeken. De diverse onderdelen zijn in figuur 14 schematisch weergegeven. Ook de elektrische schakeling is in figuur 14 te herkennen. Door de gloeispiraal sturen we een stroom waardoor de kathode K zo heet wordt dat deze elektronen gaat uitzenden. a. Leg uit dat elektronen uit de kathode kunnen vrijkomen door hem te verhitten. De vrijgemaakte elektronen komen met verwaarloosbaar kleine snelheid in een ruimte waar een elektrisch veld heerst tussen de kathode en de (doorboorde) anode A. In deze ruimte worden ze versneld. We stellen de versnelspanning in op 3,0 kv. b. Toon aan dat de elektronen die de anode passeren een snelheid hebben van 3,2 10 7 m/s. Na het passeren van de doorboorde anode komen de elektronen met de genoemde snelheid in de ruimte tussen de evenwijdige metalen platen X en Y. Zie figuur 15. Tussen deze platen heerst een homogeen elektrisch veld. De elektronen komen dit veld binnen in het midden M tussen de platen. De baan die ze beschrijven is zichtbaar in figuur 15.

Deze baan is op het bijgevoegde antwoordpapier weergegeven in figuur D. De meegefotografeerde schaalverdeling is in centimeters. Door de vorm van de glazen buis is de schaalverdeling iets vertekend op de foto gekomen. In de baan zijn de punten P en Q aangegeven. c. 1. Geef het elektrische veld weer dat tussen de platen X en Y bestaat door in figuur D vier veldlijnen te tekenen. 2. Teken in figuur D de elektrische kracht die een elektron ondervindt, zowel in punt P als ook in punt Q. Teken de beide krachten op dezelfde schaal. De bundel elektronen treft plaat X in punt G. Zie figuur D. d. 1. Bereken hoeveel tijd een elektron nodig heeft om de baan van M tot G te doorlopen. 2. Bepaal het potentiaalverschil tussen de platen X en Y. We stellen het potentiaalverschil tussen de platen X en Y in op 2,0 kv. De elektronenbundel wordt ook nu naar boven afgebogen. Met behulp van een magnetisch veld zorgen we ervoor dat de bundel elektronen niet wordt afgebogen, ondanks de aanwezigheid van het elektrische veld. Onder invloed van beide krachtvelden gaat de bundel dan rechtuit. e. Bepaal de richting en de grootte van de magnetische veldsterkte als de elektronenbundel niet wordt afgebogen. Einde.