VOt)ket) Sbttalet) ~ : m W In m. m CU. w m m. m m. Van :f\iiu1 cle fis' Kinderpoëzie. m m. Jan GENT. E. De Moor. ti:! In In In m. In In In.

Vergelijkbare documenten
De spreeuw en de musch

Het buitenleven. bron exemplaar Koninklijke Bibliotheek Den Haag, signatuur: 1087 F 23 Het buitenleven. I. de Haan, Haarlem

Daar zaten zeven kikkertjes al in een boerensloot

Ons eerste boek. plaatjes en bijschriften voor 't jonge volkje dat lezen leert. W.F. Oostveen

Het boek met verrassingen

Liedboekje kinderkoor de Bubbel. september t/m december 2017

Liederenbundel Toerustend Weekend

Liedjes Kerstmusical: Volg die ster

De geschiedenis van de vijf biggetjes

Heer ik kom tot u Heer, ik kom tot U, hoor naar mijn gebed. Vergeef mijn zonden nu, en reinig mijn hart.

Als iemand in Christus is, is hij een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie het is alles nieuw geworden.

Gelukkig Hansje. Jacob Grimm en Wilhelm Grimm. bron Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje. Johannes Guykens, Amsterdam

F. Starik leest Willem Kloos (De Langste Dag, 10 december 2010)

GEZIN-SCHOOL-KERKDIENST VAN DE GROENLING op 12 februari 2017 in De Bron

Bidden is praten vanbinnen met God

de zon schijnt altijd

Van Alphen's ABC Boekje

E.B Zing met ons mee uit alle macht, zing met ons mee te middernacht;

Samen met Jezus op weg

Gelukkig Hansje. Jacob Grimm en Wilhelm Grimm. bron Jacob Grimm en Wilhelm Grimm, Gelukkig Hansje. D. Noothoven van Goor, Leiden

Paasviering. Sing-in 2017

Orde van dienst Hervormde Gemeente te Sellingen

Orde van dienst Hervormde Gemeente te Sellingen

Zondag 3 januari Welkom in De Regenboog!

Op weg met Jezus. eerste communieproject. Hoofdstuk 5 Bidden. H. Theobaldusparochie, Overloon

Lied van de maand

bron Moeder Hubbard en haar hond. P.M. van der Made, Amsterdam 1860

Protestantse Gemeente De Open Hof Orde van dienst zondag 27 januari 2019 Voorganger: ds. Lyonne Verschoor-Schuijer Muziek: dhr.

Als t zonlicht gaat verdwijnen

2

G^-rc- ^vrc^r ^~*-LAJL. <* ^

Een nieuw aardig prentenboek

Welkom in deze dienst

Fabelen en gedichtjes

Zie ginds komt de stoomboot

Transponeringstabel LB2013-LB1973

Pastorale namiddag tijdens de vasten

Liturgie voor de ochtenddienst van zondag 26 november

Liederenblad. Passie - Pasen. Hervormde Gemeente Bergambacht

1 In het begin. In het begin leefde alleen God. De Heere God is er altijd geweest. En Hij maakte de hemel en de aarde.

Aan mijne lieve moeder den 28sten december 1850 (*) J.J. Cremer

Johannes de Heer dienst 12 februari 2017 om Voorganger: Ds. Hoekam. Thema: Probeer God niet te begrijpen, maar probeer God te vertrouwen!

HET SPEL VAN RIDDER JORIS VOOR DE TWEEDE KLAS

Orgelspel. Welkom en mededelingen. Samenzang: Psalm 102: 7, 11 en 12

Dirk van Laar. Liturgie voor de afscheidsdienst van. Geboren:15 december 1935 Overleden :10 december 2014

Zie ginds komt de stoomboot. Hij komt, hij komt!

Liturgie avonddienst op 29 maart uur in de Westerkerk te Veenendaal Voorganger: ds. M. Roelofse

Samen houden we de website up-to-date!

Jeugddienst 1 oktober 9.30 uur Vrouw met de kruik

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

Welkom in deze dienst Voorganger is ds. L.W. Smelt (Voorthuizen)

Les 13: Geboorte van Jezus.

Fidel en zijn kameraadjes

Kinderliedboekje Inhoudsopgave

ORDE VAN DIENST Diaconale zondag 25 oktober 2015 Dorpskerk

Welkom in deze dienst Voorganger is ds. K. Timmerman

- GK gezang 174 = LB 221 (zo vriendelijk en veilig als het licht)

Liturgie voor zondagochtend 21 augustus in de Westerkerk te Veenendaal

Lezen : Psalm 4. Lied 457 : 1, 2, 3 en 4 Psalm 23 : 1, 2 en 3 Lied 293 : 1 en 4 Lied 473 : 1, 2, 4, 5 en 10 Lied 409 : 1, 2 en 5

Wonderlijk gemaakt Zondag 25 januari uur Oude Kerk

Kerstviering 2009 Laat iedereen het horen. Groep 0, 1 en 2 CBS Shalom

Liturgie voor zondagochtend 6 december in de Westerkerk te veenendaal

Sterker dan de dood Paasprogramma 2016 Groep 1 t/m 4 Joh. Bogermanschool Houten

1) zingen aanvangslied - Evangelische Liedbundel 161:1,2,3 = Komt laat ons vrolijk zingen

Liedteksten groep 3 en

Collecten: 1. Evangelisatie 2. Bijzonder doel: Stichting Mirre

Zingen 'Votum en groet' (Hemelhoog 495) Onze hulp en onze verwachting is van God, onze Heer. Hij die alles maakte, laat niet los wat Hij begon.

Liedteksten groep 3 en De genoemde weken zijn de weken waarin de psalm of het lied overhoord wordt.

Welkom in deze dienst Voorganger is ds. L.P. Blom

4 oktober uur AA Kramer

DANKDIENST. voor het leven van AALTJE ~ALIE~ MEIJER-VAN BERKUM. geboren op 10 juni 1950 te Zwollerkerspel overleden op 16 mei 2016 te Heerde

Liturgie Votum en Groet. Hemelhoog 561 Ik ben zo dankbaar

Liturgie zondag 6 augustus 2017

LIEDERENBLAD TIME2SING ZONDAG 20 MAART UUR THEMA: WANNEER BEN JE GELUKKIG? M.M.V. OUD -SAMEACH

10 september uur Voorganger: ds H vd Berg

Manteldienst. op 11 oktober Voorganger : ds. Klaas Wigboldus Ouderling: Wim Keijzer Diaken: Janna Plugge Organiste: Netty Blansjaar

Het lam. Arna van Deelen

Liturgie in de dankdienst voor het leven van. Martinus Huistra. 3 augustus augustus 2015

LIEDERENBLAD TIME 2 SING 18 september 2011 Thema: Je steentje bijdragen. Refrein

Liturgie voor de kerkdienst in de Dorpskerk op zondag 2 april 2017

Liturgie 19 maart 2017

Een veelkleurig mozaïek!

Lied 01 Titel: Psalm 108 Eerste componist: Traditional Uitvoering: Samenzang Opname: Bolsward - Martinikerk Tekst:

Liedteksten Kerstfeest Zondagsschool Samenzang

Zien en zingen. Een bundel oude kinderliedjes

Liturgie ochtenddienst 6 augustus 2017 Westerkerk Veenendaal

17 maart :00 / 10:30

DE DIENST VAN 13 MEI 2018 IN TOLBERT. - Lied voor de dienst, uit het Nieuwe Liedboek 218: 1,2,3,5

2 U geeft mij moed, God! Ik wil muziek maken en zingen, met heel mijn hart.

Liturgie voor de kerkdienst op 6 november 2016 met de bewoners van OlmenEs. Thema: delen maakt je rijk!

Moeders bloemen. Agatha Snellen. bron Agatha Snellen, Moeders bloemen. Gebr. Kluitman, Alkmaar dbnl / erven Agatha Snellen

THEMAREEKS: 10 GEBODEN

25 februari uur AA Kramer orgel/piano: Jannes Munneke schriftlezing: Frouke IJsselstein

Een lied van mij voor jou - kinderen

DANKDAG 7 november uur JB Wilmink orgel: Piet Noort schriftlezing: Marina de Vries. (gezongen) Votum, Groet, (gezongen) Amen

Thema: Wees ons nabij VOORBEREIDING

Kerstfeest Ds. W.E. den Hertogschool

Zondag 15 december 2013 derde zondag in Advent

Onze oude versjes. C. Spoor. bron C. Spoor, Onze oude versjes. H. Meulenhoff, Amsterdam dbnl

Transcriptie:

Jan Van :f\u1 cle fis' Kinderpoëzie ~ m m ~ : m m cu m m ju m ~ m ~ 111 m m CU w m m CU ~ : m m m m VOt)ket) en PENTEEKENNGEN VAN Sbttalet) GENT ft Het lied der jeugd verzelt den mensch het leven door.» DRUKK.. VANDERPOORTEN, POLLEPELSTRAAT, 18-20 19 1 E. De Moor ~ ti:! n n n m n n n m W n m m m n n n :;J :;J m n n n n n m ~~~\. ~~~

~-------------------------------------------- JAN VAN 11ULDERS VONKEN EN STRALEN KNDERPOËZE PENTEEKENNGEN yan L. DE MOOR «Het lied der jeugd verzelt den mens eh het leven door.» GENT DRUKKER] 1. VANDERPOORTEN, POLLEPELSTRAAT, 18-20 19 1 ~--------------------------------------------

A lle exemplaren dragen het handteeken des schrijvers. 2

EEN WOORD VOORAF Bij 't schrijven dezer versjes hebben wij voor doel gehad: het kind te vermaken; daardoor lust tot lezen in hem op te wekken en terzelfder tijd zijn karakter te vo)'men. Wij hebben onzen bundel in drie reeksen verdeeld, in overeenkomst met de drie graden van het leerprogramma der lagere school. Dat zal den onderwijzer, die een stukje tot voordragen uitkiezen wil, het zoeken besparen. Eenige nummers leenen zich meer bijzonder tot zang. De heer Edmond Wijckmans schreef er gemakkelijke en aangename melodieën voor. Daar wij het boek in handen der kinderen wenschen te zien, hebben wij, door het inlasschen van keurige platen, er naar gestreefä het tot een aantrekkelijk prijsboek te maken. Moge het, bij leeraars en leerlingen, een gunstig onthaal ontmoeten! DE SCHRJVER m 3

BREF AAN MJNE JONGE LEZERS~ Lie'l-'e Vrienden. Leest en overweegt de lessen van dit boek. Zij zijn uit loutere liefde voor u geschreven. k heb gedacht u aangenaam te zijn en u goeden raad voor het leven te geven. En als gij het boek aandachtig doorlezen hebt, zendt mij dan een briefje, waarin gij mij meldt welke stukken u meest bevallen hebben. k zal uwe brieven met zorg bewaren en zij zullen mij vast dienstig zijn, wanneer ik nog eens een boek voor u zal schrijven. Dit is mijn adres: ]. VAN MULDERS, Steenweg van Wemmel, 58, ST- PET ERS -JETT E. -------------------------------------m 5

~,---- ------ 1. l!!------ 7 ------ti

N ME Ei! 't s in den Mei! De vlinders vliegen buiten, Miljoenen bloemen spruiten. De vogels springen 't nest jen uit En roepen blij en luid: E'!. 't s in den Mei! Ei! 't s in den Mei! De jongens zijn aan 't stoeien, Waar braam en doren bloeien, En vinden. midden in de blaän, Het nest der grasmusch staan: Ei! 't s in den Mei! Ei! 't s in den Mei! De brave jongens ze'ggen :.. Geen hand aan 't nestje E'ggen!., Zij trekken, vroolijk zingend, voort En 't nest hlijft ongestoord. Ei! 't s in den Mei! 9

:-----------------------------------------------------:~ FBNTJB AAN DB lvlusch, Muschje, muschje, hoor eens hier! 'k Heb van u wat nieuws vernomen, En het doet mij geen plezier: n ons hofken stil gekom~n, - 'k Heb door 't raam u nageblikt Hebt ge onze erwten weggepikt. Muschje, muschje, is dat mooi? Wilt gij goed met kwaad belonnen? VOO' de kruimels, die ik strooi, Mocht ge u wel wat dankbaar toonen. Muschje, muschje, 't doet mij spijt, Dat ge een kleine deugniet zijt! Muschje, laat onze erwten staan, Die ons toch zoo lekker smaken, Of... met kruimels is 't gedaan. En - ik zal de kat doen waken; En dan zijt ge in korten tijd Vast en zeker 't leven kwijt. 10

PETJE WELGEZND AL.EGRO 1 = 1 // 3 5 i 7 6 5 0 5 2 5 2 5 4 3 k ben Piet-je Wel-ge- zind. 'k Zou niet gaar-ne treu-rig we-zen; 11 3 5 i 7 6 50 5-4 5 6 7 2 50 k ben Piet-je Wel- ge - zind, 'k Word van ie-der - een be-mind. / 666165676155 5/5-4565 'li Zing al-lijd. fal - de - ri - de - ri! 'k Spring al-tijd. fal - de - ri - de - ra! 111 3 5 i 7 6 50 5 6 7 :2 7iOli k ben Piet-je Wel - ge - zind, 'k Word van ie - der - een.be - mind. --------------- -------------------------------------m 11

PETJE WELGEZND k ben Pietje Welgezind, 'k Zou niet gaarne treurig wezen; k ben Pietje Welgezind, 'k Word van iedereen bemind. 'k Zing altijd. falderideri! 'k Spring altijd, falderidera! k ben Pietje Welgezind, 'k Word van iedereen bemind. 's Morgens ben ik vroeg te been, 'k Houd niet van zoo lang te slapen; 's Morgens ben ik vroeg te been: Slapers zijn geen mannen, neen! 'k Ga ter klas, falderideri! Flink en ras, falderidera! Met mijn boeken aan de zij. En daar leer ik vlug en blij. Al de jongens, 'k weet het goed, Zijn mij wonderwel genegen; Al de jongens, 'k weet het goed, 'k Sta ermee op besten voet. Ja, 't is echt, falderideri! 'eder zegt, falderidera :.. 'k Houd van Pie'tje Welgezind, Piet jen is eenieders vrind. " 12

\ \ \ VADER EN MOEDER Mijn vader is een brave man. Zijn zorg voor ons is groot: Hij werkt en slaaft zooveel hij kan En wint voor ons liet brood. Mijn moeder arbeidt, vroeg en laat: Zij schuurt, zij wascht en plast, Zij naai t en breid t, zij kookten braadt; Zij ook heeft zwaren last. Zij mint ons beiden om het zeerst; Dat heeft me soms verbaasd: Zij denkt aan kind en vader eerst En aan zich zelf het laatst. Mijn ouders min ik totterdood. Zij zijn mijn hoogste goed. En zijn zij oud, en ben ik groot, Dan win ik voor mijn ouders 't brood En maak hun 't leven zoet. 13 ------lr

m DE lt UPS EN DE VLNDER Daar kroop een rups den boomstam op, Een rups met 't lijf vol haren. Zij knaagde en zaagde aan 't malsche groen Eu stak den buik vol blàren. Een pepel lachte om haar gekruip :.. Ei! rups, zie ons hier zweven, Als,'ogels, hoog de ruimte door. Dat is een ander leven! " De rupse zweeg. Zij at zich vet. Toen boorden wij ljaar zeggen:.. 'k Ben moe gekropen, moe gefret; k wil mu slapen leggen. " Dan heeft zij heur kazak gekeerd En. zich daarin verborgen: Zij sloot haar deur en yenster dicht En zij:.. Vaarwel! de zorgen. " En dagen bleef ZJ m haar kluis. Maar dan ging 't deurken open En zie! daar k\'\"am de kluiznares \\' eer voor den dag gekropen.

Maar was me dat een vieze grap! Die rups - ze was nu vlinder! Daar sloeg ze blij de "leugels op En zweefde hier en ginder. En waar, waar is de pepel nu, Die onze rups kwam hinderen? - Die pocher? Hij is lang al dood, En rupsen zijn zijn kinderen. ------------------------------------------------------$ 15

,-----------------------------------------------------~ LED VAN DEN UL (1) Een uil ging voor een spiegel staan En keek daarin zijn beeltnis aan. Van simmedondeine. Van fariloola! En keek daarin zijn beeltnis aan. -- Den uil vivat! En als hij dat postuur bezag. Dan schoot hij in een uilenlach, Van simmedondeine, Van farilonla! Dan schoot hij in een uilenlach. - Den uil vivat! (1) Di ied ka n gezongen worden op de wij ze van «Een 11 i, d ie op den peerboom zal." ---------------------------------------~ 16

HET EERSTE BOEK Hoera! hoera! k heb een boek gekregen! Jandorie! wat plezier! N u loop ik vader tegen En toon hem fier Mijn boekje hier. landorie! wat plezier! Hoera! hoera! Wat gaat dat prettig wezen! En al die prentjes dan! Wat zal ik lustig lezen Van Vlugge Jan, Van Hansje Man, En al die prentjes dan! Hoera! hoera! k wil het goerl bewaren, Dan ben ik 's Meesters vrind; Geen vlek komt aan zijn blàren : Een leerzaam kind, Dat reinheid mint, Dat is des Meesters vrind. 1 ~,--------------------------------------~------~ ------m 1:::;

---------------------------------------------------:~ Hij riep: " Wat wonder beest is dat? k heb het nooit te zien gehad! Van simmedondeine, Van farilonla! k heb het nooit te zien gehad! " - Den uil vivat!.. Och! moest een uil zoo leelijk zijn. k stierf van schaamte en hartepijn! Van simmedondeine. Van farilonla! k stierf van schaamte en hartf'pijn! " - Den uil vivat! ~------------------------------------ 17

le---~------------------ MJN HAAN l\fal'ziale. 1 = 5 Muziek van EDM. WJCKMANS. 11 0 0 0 5 3 2 5 5. 4 3. 5 Daar slaal mij n haan te kraai en : Koe- - ---- - - - 11 5. 6 5 -k 5. 5 1 5 6 5 -k 5 6 1 2 4 3 61 koe ke - e - koe! Koe koe ~ ke - e koe! Daar slaat mijn haan te 11 6. 5 4. 6 5 3 4 2 5 5 5 5 6 kraai. en Met bei zijn 00 lzen toe, Toe toe. toe: Met 11 5 3 4 2. 0 0 1 bri zij n 00 - gen toe. al------------~----- ~----~--- lu

m:jk HAAN Daar staat mijn haan te kraaien: Koe-koekelekoe! koe-koekelekoe! Daar staat mijn haan te kraaien, Met bel zijne oogen toe, Toe-toe-toe; Met bel zijne oogen toe. En al mijn kamaraden llie lachen el' om. die lachen er om; En al mijn kamaraden Die lachen zich nu krom, Do-do-dom; Die lachen zich nu krom_ Daar staan zij nu en spotten: " Koe-koekelekoe! koe-koekelekaan! " Daar staan zij nu en spotten:.. Maar kijk ons toch eens aan, Aan-aan-aan; Maar kijk ons toch eens aan! " 20

le~~---- ------------ - ------ - - ---------le Mijn haantje laat ze praten. Hij is er een guit, hij is er een guit; l\ijn haantje laat ze praten Eu kraait hen vierkant uit, Uit-uit-Ult, En kraait hen vierkant uit. i m--------~---- ~

DE GEBOCHELDE Wanneer wij paardje spelen En draven voor de sleê; Wanneer wij baantje varen, Dan doet Urbaan niet meê. Dan ziet men in een hoekje Het jongsken zwijgend staan; Dan kijkt hij, stil en treurig, Het spel der makkers aan. De suklaar is gebocheld. Wat of hij lijden moet! Och! 'k heb zoo'n mededoogen Met zulken armen bloed! En wist gij wat al tranen Zijn brave moeder plengt, Wanneer zij aan de toekomst Van 't arme butje denkt. Och! 'k heb zoo'n mededoogen! En moest er een kapoen 't Gebreklijk knaapje krenken, Die had ljet mij te doen! 22

m--- LESJE AAN MAMA Wanneer ik groot zal wezen, Mama, dat weet ik fijn! Dan zal ik moedf'r wezen En gij zult Liesje zijn. Dan geeft gij mij een handje Al wandlend door de straat, En ik zal u vertellen Hoe 't in de wereld gaat.!f!------------- --- En wilt ge aan mij nu leeren, Mama, dan weet ge 't fijn: Dan wordt ge een aardig kindje, Wanneer gij klein zult zijn. 23 ' --------------~

----------- -- --- ------- ------ -/B DE JONGE GRENADEREN Marziale 1=4 Muziek van El~1. WJCKMANS 11 0 0 0 0 0!? 2 2 5 3 Hier zijn de gre - na- die - ren. 11 2... 3 2 0 0 7 2 0!?11.1212 Ram-plam-plam- plam! Ram-plam-plam-plam Met vlag - gen en ba- 11 5.. 3.. 2 3 4 5 00!? 9 7 0 nie - ren, Ram-plam-plam-plam! Ram-plam-plam-plam! Zij --- 11 9. 4. 6 5. 3 5. 6. 4 5 6 Slap - pen kra - nig door de straat, Ter- wijl hun trom - me 11 5 3 5. 0 1 i 7 500 6 5 6 200 1 lus - lig slaat: Ram-plaOl-plam - plam! Ram - plam- plam- plam! 11 2 3 4 50015 4-4 300 i 7 500 Ram-plam-plam-plam! Ram-plam-plam-plam! Ram-plam-plam-plam! 11 6 5 6 200 7 6 500 4 3 2 0011 Ram-plam-plam-plam! Ram-plam-plam-plam! Ram- plam-plam-plam!! m- ----------------------/B 24 1

1 DE JONGE GRENADEREN. Hier zijn de grenadieren. Ramplamplamplam! Ramplamplamplam! Met vlaggen en banieren, Ramplamplamplam! Ramplamplamplam! Zij stappen kranig door de straat, Terwijl hun trommel lustig slaat: Ramplamplamplam! Ramplamplarnplam! Ramplamplamplam! En als zij zoo marscheeren, Ramplamplamplam! Ramplamplamplam! En als zij exerceeren, Ramplamplamplam! Rarnplamplamplam! Dan blijven al de menschen staan En kijken hen verwonderd aan. Ramplamplamplam! Ramplamplamplam! Ramplamplamplam! Hier zijn de grenadieren, Ramplarnplamplam! Ramplamplamplam! Soldaten, officieren, Ramplamplamplam! Ramplamplamplam! Zij strijden allen totterdood, Komt 't lieve Vaderland in nood. Ramplamplamplam! Ramplamplamplam! Ramplamplamplam! 2& ffi-------------------------------------------------l

---------------------------------~ LENTE. Komaan, komaan naar buiten! k zag de haag in botten staan; Het blauw viooltje langs de baan Zijn geurenkelk ontsluiten. Wie voor dát schoon blijft koud en stijf, Die heeft geen hart in 't lijf., ~------------------------------------------- 26

~ \ Komaan, komaan naar buiten! De pepels wiegen door de lucht; Het bietje mommelt in zijn vlucht; De zwarte merels fluiten. Wie voor dát schoon blijft koud en stijf, Die heeft geen hart in 't lijf. i Komaan, komaan naar buiten! De wereld ligt vol zonneschijn! Komt, laat ons blij ons hartekijn Voor 't schoon der Lente ontsluiten. Wie dát niet mint, 't is buiten kijf, Die heeft geen hart in 't lijf. m~---~ ~- --~~-- ~- ~ - ~~~- 27 -m

~------1B TMMERMAN! En als een blinkend muntje Mijn!'paarpot binnengl~jdt, Dan sla ik fiks een flikker En voel mijn hart vel'blijd. Want vader zegt mij immer:.. Gaar 't potje vol! - En dán, Dan maak ik in een omzien Van u een timmerman.., - Ziet hem gaan! ziet hem gaan, Met zijn schort jen aan! ~--------------- Dan krijg ik schaaf en beitel, Een z:jagsken flink en sterk, Een winkelhaak, een lijmpot, En zet mij vlug aan 't werk. Och! 'k zie reeds hoe mijn broerken, Van louter vreugde springt En, op zijn hielken draaiend, Zijn guitendeun~ie zingt:.. Ziet hem gaan! ziet hem gaan, Met zijn schort jen aan! " ----- ~~---~----~----._-----~ Z!

Dan zaag en schaaf ik dapper: 'k Maak eerst een boekenkast; Dan, voor mijn jongste broerken, Een schip met roer en mast. En wen ik lustig schave, Of blij den hamer zwier, Staan vader, moeder, Fritsje Te zingen met pleizier : "Ziet hem gaan! ziet hem gaan, Met zijn schort jen aan! " 29

1 DES MORGENS N ONS HOFXEN. Alle!(retto. 1=6 Muziek van EDM. WUCKMANS. 0 0 0 0 0 5 Des i. 2 :3 4 5 6 5 mor - gens in on5 hof - ken, 4 :3 4 2 2 Di - re-dom- di - re, 5 4 5 :3 5 i.i2:34 di - re-dom-dijn! Des mor-gens in ons -- 2 :3 2 7 6 5. 0 0 5 11 5 :3 5 hof - ken, Daar is het goed om zijn! Daar ~ - -- 1 4. 7 7 i 2 2. i i. i 6. 2 2 :3 4 waait zoo fris - sche :zo - mer-lucht, Daar tiert zoo we - lig -- --- ---- 1 4. :3 :3. 5 i. i 2 :3 4 5.. :3. :3 kruid en vrucht! Des mor - gens in ons hof - ken, Daar 30

ii-------------~-------------! DES MORGENS N on HOFKE. Des morgens, in ons hofken, Diredomdire, diredomdijn! Des morgens, in ons hofken, Daar is het goed om zij n! Daar waait zoo'n frissche zomerlucht. Daar tiert zoo welig kruid en vrucht! Des morgens, in ons hofken, Daar is het goed om zijn! 31

Des morgens, in ons hofken, Diredomdire, diredomdijn! Des morgens, in ons hofken, Daar is het goed om zijn: Daar bloeien bloemen, bont van kleur, En spreiden rond hun balsemgeur. Des morgens, in ons hofken, Daar is het goed om zijn! Des morgens, in ons hofken, Diredomdire, diredomdijn! Des morgens, in ons hofken, Daar is het goed om zijn! Daar zit in 't hout en tirewiet De blijde vink zij n lustig lied. Des morgens, in ons hofken, Daar is het goed om zijn. 3t

~----------------------------------------------------- OP SCHAATSEN. Op schaatsen! op schaatsen! Komt, het ijs is dik! Sa. laten wij rijden. Sa. laten wij glijden. Dat brengt ons in schik. - Komt: het ijs is dik! Op schaatsen! op schaatsen! Ei! dat gaat er door! Wij zweven en dmaien, Wij zwieren en zwaaien De winden te voor. Ei! dat gaat er door! Op schaatsen! op schaatsen! Wie, wie mint het niet? Ons wangen, - ze blozen Als bloeiende rozen, En blij schalt ons lied: Wie, wie mint het niet? 33

---jb 1 05S BOEK S UT! 1 Allegro 1 = 1 o 5 Ons Muziek van EDM. WJCKMANS :3 :3 4 boek is uit! Ons boek is 11 5 0 :3 uit! Wat :3 :3 :3 2 2 gaan wij nu be gin - " 1 " 11 5 0 5 nen~ :3 5 klas; De 't s 2 0 5 kas. Wat 5 0 5 nen? Ons 6 7 5 2 5 fiks ge kend door heel de 6 7 5 7 6 Mees - ter sloot het in de 7 6 6 zal hij nu ver zin - 7 2 5 2 4 boek is uit! Ons boek is 11 :3. 5 uil! Wal :3. 5 :3 2 2. 0 11 gaan wij nu be - gin nent 83------.-~~.--... -.-...--~-------.--~----.-.-.. 34 -. ----------lil

ONS BOEK S UT. Ons boek is uit! Ons boek is uit! Wat gaan wij nu beginnen1 't s fiks gekend door heel de klas, De Meester sloot het in de kas; Wat zal hij nu verzinnen? Ons boek is uit! Ons boek is uit! Wat gaan wij nu beginnen? Ons boek is uit! Ons boek is uit! Wij gaan een ander krijgen. Harjoep! wij roepen blij in koor: Wij zijn ons eerste boekje door! Wij kunnen 't niet meer zwijgen: Ons boek is uit! Ons boek is uit! Wij gaan een ander krijgen. Ons boek is uit! Ons boek is uit! Wij worden knappe Jannen. En doen we 't zóo het gansche jaar, Dan zijn wij met het lezen klaar En zijn geleerde mannen. Ons boek is uit! Ons boek is uit! Wij worden knappe Jannen. ~-,' 35

!-------------------------------------------------ffi EENE MUS N DE KLAS. Daar is een muisken in onze klas! Hoe is dát hier gekomen? Zegt, jongens, wordt dat knabbelaarsras Als leerling aangenomen? Daar heeft me nu Piet zijn boek gebracht; 't Was ver nog van versleten, En ziet! dat heeft Kruimdief, in éenen nacht, Geheel aan stuk gebeten. En hebt gij het holleken al bemerkt, Waarin het hier leeft naar lusten? Kijkt! hier heeft het d wars door den v loer gewerkt. Wie zal het daarbinnen ontrusten? Jan Kater, die stallen en schuren doorwroet, Kruipt rond in de donkerste hoeken, Denkt vast niet zulk een klein gebroed n onze klas te zoeken. 36

Let op eens en stille! Dat J1iemand zich roer'! Houdt 't oog op het gaatje geslagen: Hier leg ik wat kruimelkens op den vloer; Die zal het wel ras komen knagen... -- -m Wip-wip! 't is er uit! En de snuffionde snuit Heeft den buit Al betrapt En gesnapt. En hippelend, Trippelend Neemt het z\in vaart, 't Kruim in den baard, Kwispelt den staart, En gezwind Als de wind, Wipt het, Glipt het, Blij van zin, Zijn holleken in. Ha-ha-ha ha! Wie doet er dat muizeken na? Wij willen dat muizeken vangen, Het is er zoo mal, zoo mal! Het komt er ons plagen : Ons hout verzagen, Papier verknagen. - Knagelij nt je moet in de val! 37.~--~

~~------------------------ 1 i l. l----~-- 39

i...,.!, TJOK-TJOK! WDEWT! Het zong er zoo prettig, Het zong er zoo stou t, Dat klellle vogelken n het hout! " Tjok-tjok! widewit! tjok-tjok! " En tusschen de takken Keek Pietje rond, Tot hij van den zanger Het nestje vond. Tjok-tjok! widewit! tjok-tjok! En hoog in de linde Daar zag hij het staan, Geheel verborgen Tusschen de blaan. Tjok-tjok! widewit! tjok-tjok! Hij sloeg er zijne armen Rond den stam En klauterde tot hij Bij 't nestje kwam. Tjok-tjok 1 l widewit! tjok-tjok! 1, En toen hij wou grij pen Zijn kostbaren buit, Toen fladderde snorrend Het wild eruit. Tjok-tjok! widewit! tjok-tjok! T_jo_k_-t_jo_k_!_w id_e_w_it_! ~_Ok_-_ij_O_k_!-------------m ~-------------------------4-1------------------ 41

------------------------~ En grommend van woede. Gleed Piet omlaag En scheurde zijn broek in De doren haag... Tjok-tjok! widewit! tjok-tjok! Daar lachten de makkers Nu spottend en luid:.. Hoera! het is kermis, De vlag hangt uit! Tjok-tjok! widewit! tjok-tjok! En sarrend en juichend Van tusschen het hout, Daar zong er het vogelken Nog zoo stout:.. Tjok-tjok! widewit! tjok-tjok! " ' 42

, DE KlfAPElf Elf DE KBEKESTEElf. Heeft de hond de kat gebeten, Heeft de pot den moor verweten, Laat verwijt en beet geschièn Zonder daar naar om te zien. Twee bengels vochten zich, met groot gekijf. De broek van 't lijf, Voor 't steentje van een kriek. Een derde zag hun wilde gymnastiek En hij Sprong bij, Niet om den steen te buiten, Maar om hun dollen twist te stuiten. - Het stond hem duur dat stout bedrijf, Want 't viel hem algeheel op 't lijf, Wat ze even ruilden ondereen. Terdeeg geranseld, droop hij heen, Vewenschend luid den kriekesteen. ~-------------------------------------------------- 43

STALLCHTJES. Al over de wei, al over de wei Zijn stallicht jes lief aan 't glansen. Als lustige kindren in den Mei Zoo wemelen ze om en dansen, Al over de wei, al over de wei, Als lustige kindren in den Mei. " 0, lichtekens lief! 0, lichtekens fijn! Blijft stille, laat ons u vangen. Gij pinkt er zoo zoet als maneschijn; Wij willen in huis u hangen. 0, licbtekens lief! 0, lichtekens fijn! Gij pinkt er zoo zoet als maneschijn.,. - "Al blinken wij mooi, wij, lichtekens klein, Wij willen u niet bekoren: Ons harteken. kindren, is niet rein, Wij werden uit kreng geboren. Al blinken wij mooi, wij, lichtekens klein, Ons harteken, kindren, is niet rein. "! 1 31---- 44

-----~----- ------- ------- - -~---~--~ 1 GERUST GEWETEN. Des avonds, als ik mat en moe Naar bed mij heb begeven. Dan sluit ik nauw de kijkers toe. Of zie! daar komt, ik weet niet hoe, Een geest mij nader zweven. Die houdt me een spiegel voor 't gezicht, En kijk ik maar eens even: Wat ik sinds '~morgens heb verricht, Dat zie ik, klaar als zonnelicht, Weer vóor mijn oog herleven. En heb ik braaf mijn plicht betracht, Dan hoor ik zangen stroomen Door 't heimlijk duister' van den nacht. Dat is de geest, die zingt zoo zacht. - En zalig zijn mijn droomen. ----------------- ---------~---rr 45 j

ft';-------- --------- ---- --------- -- -------- ----- ----!}'l MOEDER TREN. Daar breekt de zon in 't Oosten door En giet op de aarde een zee van stralen, Hult berg en bosch en diepe dalen n een en gouden tintelgloor - En Moeder Trien zegt, blij van zin, Terwijl ze 't raamken openslaat:.. Waar't licht der zon niet binnengaat. ljaar gaat de dokter in " Een frissche vrou w, die Moeder Trien! Frisch ook heul' kindren, alle zeven; Die zijn van goede stof geweven, Hun wangen geven 't klaar te zien. En is gering ook maar 't gewin, Genoegen staat op elks gelaat: Waar vrij de zonne binnengaat, Komt licht geen dokter in. Bij Moeder Trien daar wou ik zijn: Daar zou men op de steenen eten; 'k Heb nooit er iemand ziek geweten, En 't roggebrood, dat smaakt daar fijn! Daar kent en mint geheel 't gezin De spreuk, die hier geschreven staat: Waar 't licht der zon niet binnengaat, Daar gaat de dokter in. 46 ---i

----------------------------- - --, VROEG :NAAR BED. V roeg naar bed en vroeg er u i t Brengt ons veel genoegen mede; 't Geeft gezondheid, welstand, vrede, Naar het oude spreekwoord luidt. - Vroeg naar bed en vroeg er uit! Slaap, terwijl de luiaard brast; Ploeg, terwijl hij ligt te slapen, Zeker zulk gij vl'eugde rapen Bij 't volbrengen van uw last. Daarom allen opgepast! Vlugge meisjes, rappe knapen, Houdt u immer bij 't besluit: Vroeg naar bed, en vroeg er uit. 47

~,--------------------------------------- ------i~ TWEE MOORDENAARS. Twee felle moordenaren, Die zwerven rond op de aard' ; Er zijn miljoenen menschen Gesneuveld door hun zwaard. En gaat in al de steden, Geheel Europa rond, - Geen. waar gij niet de sporen Dier wreede beulen vondt. Zij moorden, moorden immer, Bij zon- en starrenschijn. - Onreine Lucht heet de eene, En de andre : Brandewijn. ------------------------------------------------~ 48

ljj-------------- WE AANHOUDT, WNT. Andante. =S Muziek van EDM. WJCKMAriS. 11 0 0 0 3 4 5 7 6 5 3 5 " Wie aan-houdt, wint! ~ zei 't mier-ken, En 11 4 6 5 4 2. 3 4 5 7 6 sleep - te, lang-zaam aan, Naar de af- ge - e - ~en 11 5. 3 6 7 5 () -4 5. 0 6 VO - ning, Een zwa - ren kor - rel graan. En 1 4 3 6 5 4 3 4 2 3 4 5 4 kwam de Win -ter, ruwen :uur, Dan had het voor - raad 11 3 2 3 6 5 3 425 3 in zijn schuur. En kwam de Win-ter, ruwen guur, Dan 11 6 5 3 4 7. 11 had het voor- raad in zijn schuur. [t;--- - 49 2

WE AANHOUDT, WlfT!.. Wie aanhoudt, wint! " zei 't mierken, En sleepte, langzaam aan, Naar de afgelegen woning, Een zwaren korrel graan. - En kwam de Winter, ruwen guur, Dan had het voorraad in zijn schuur... Wie aanhoudt, wint!.. zei de eikel, En, tusschen braam en kruid, Daar schoot zij d'eersten wortel En 't eerste blaadjen uit. - De jaren vloden, als een droom, En de eikel werd een forsche boom,.. Wie aanhoudt, wint!.. zei 't water, En droppels, éen voor éen, Die vielen uit de hoogte Op harden marmers teen. - En jaren drupte 't water voort En 't heeft den harden steen doorboord... Wie aanhoudt, wint!.. zei Jantje, En spaarde een eersten cent, En andre centen volgden, En 't werd een schat in 't end. - En nu, mijn vrienden, nu is Jan Een welbemiddeld ambachtsman. 50 i ~--1

-------- - -- ------------- LEGEN, FOE! Liegen, foei! wat laffe daad! Liegen is de taal der bloodaards, Liegen is de taal der snoodaards. Wie tot liegen is in staat, Wordt een schelm, een onverlaat. - Liegen, foei! wat laffe daad! 51

WAAltBED BOVElf AL. Waarheid, jongens, boven al! Waarheid is de taal der wijzen; Waarheid moet g\î immer prijzen, Wat er ook gebeuren zal. - Waarheid, jongens, boven al! Waarheid, jongens, t'allen tijd! \Vaarheid moet gij immer zoeken; Waarheid is de taal der kloeken. Trekt voor waarheid stout ten strijd; - Waarheid. jongens, t'allen tijd! 52 i ---lil

n _ ~ -------------------1 ~---------------------- DE HOND EN ZJNE SCHADUW'. SCHADUW. Er stond Een hond, - Een kluifbeen in den mond - Aan d'oever van een meer En keek in 't water neer. Hij merkte in 't sop Zijn n beeltnis op; Die nam hij voor een andren hond En sprong terstond De golven in, om 't goed Zijns broeders buit te maken j Doch moest er schier den dood in smaken. Nog kwam hij uit den vloed, Na langen, hangen strijd, Maar was èn been èn schaduw kwijt. ~. )f; 63 li3 ---- -l;!;\..

GERNG, MAAR EDEL. Hij is niet schoon, de nachtegaal, Met grauwen rug en rossen staart; Hij is niet schoon; Ge zoudt hem vast niet vangen. Maar klinkt in 't duister van 't geblaàrt Zijn orgeltoon: Verrukklijk zijn die zangen! Het is niet mooi, 't viooltje klein, Verdoken in het struikgewas, Het is niet mooi. 't Durft nauw zijn hoofdje beuren. Maar bergt het weg in 't lage gras Zijn schralen tooi, Als balsem kan het geuren. Hij is geen graaf, die ginder huist; Zijn kleed is grof, zijn hand verhard; Hij is geen graaf; Zoo needrig is zijn woning! Maar in zijn boezem klopt een hart, Zoo vroom, zoo braaf! En 'k eer hem als een koning. 54

RAADSEL. k draag een zijden mantelken, Zoo blinkend zwart als git; Een broeksken en een ondervest Van 't fijnste, reinste wit. Het zij de zon daarboven glanst, Of dat de regen plast, 'k Draag 't zelfde kleedje, want ik heb Geen ander ooit gepast. Het huizeken. waarin ik woon, Heb ik van,slijk gebouwd; 'k Ben metser, timmerman, en ik Gebruik noch steen, noch hout. k ben een felle moordenaar, En daarom is 't, mijn vrind, Dat iedereen zoo lief mij heeft. - Wie ben ik, beste kind? 55

STEL NET UT ()... Morgen, " zegt de lange-slaper; " Morgen. " zegt de luie gaper; " Morgen! 'k heb vandaag geen lust. Morgen zal ik du bbel werken; Heden. 't Uf voor morgen sterken; Heden nog eens uitgerust! " - En waarom niet heden? Morgen Kunt gij voor wat anders zorgen. Eiken dag de plicht gebiedt. Wat gedaan is, is geborgen; Rustig wacht gij weer den morgen. Wat geschièn kan, weet gu niet. ---------- () Naar hel Duilsch. 00---- -- - - 56

--a; DE XEVERJAGERS. Wij zijn geduchte jagers. wij! WU trekken op ter jacht, Ginds, waar de vogel, wietert blij, En, rood, de zonne lacht. Tam, tara, tarah! Wij zijn geduchte jagers, wij! Wij trekken op ter jacht! n 't jonge groen van d'eikeboom, Daal' zit het wild verborgen; Het drqomt gerust zijn keverdroom, Bij 't lichten van den morgen. Tara, tara, tamil! n 't jonge groen van d'eikeboom, Daar zit het wild verborgen. 57 ------m

En keeren wij met rijken buit, De landman zal niet klagen; Want elke ronker is een guit, Die aan zijn ooft wil knagen. Tara, tara, tarah! En keeren wij met rijken buil, De landman zal niet klagen. Wij zijn geduchte j:lgers, wij! Wij trekken op ter jacht, Ginds, waar de vogel kwietert blij En, rood, de zonne lacht. Tara, tara, tarah! Wij zijn geduchte jagers, wij! Wij trekken op ter jacht! ---------------------------------------------------m 58

BET BLANKE HEBT. (NAAR UHLAND.) Er dwaalde in het woud een hinde blank; Drie jagers zochten haar, uren lang. Zij legden zich onder een denneboom ; Daar hadden die drie eenen wonderen droom. DE EERSTE:.. k droomde: 'k Ging jagen en kwam in 't bosch; Daar rende dat blanke hert : ho~ch, hosch! " DE TWEEDE: " En als het daar sprong op het hondengeblaf, Dan brandde ik het door 't vel : pif, paf! " DE DERDE:.. En als we daar stonden al rond den buit, Dan blies ik den horen: tajo! tajuit! " Zoo lagen zij daar en spraken, die drij. - Daar rende dat witte hert voorbij. En eer dat er een alm zijn roer had gedacht, Was de springer reeds ver, over heuvel en gracht. Bosch, hosch!... Pif, paf!... Tajuit! 59

------------- ------- i'-----------------~ VADER. KOMT THUS. Daar klinkt het zachtjes: Klop-klap-klop! En beide kindren vliegen op En stuiven fluks ter deure nader En roepen luid:,,'t s vader! " En vader treedt, met blijden zin, Het huisken in. De lieve knaap.jes!\trengelen Hun mollige armkens rond zijn hals En zoentjes klinken, luid en malsch, Waarbij zich blijde kreten mengelen. i m--- tio ---ili

m En bij het keukendeurken staat Mama en kijkt, met gul gelaat, En knikt met vriendlijk hoofäbewegen. En;- 't lieve groepje loopt haar tegen.! Zoo gaat het eken dag. Gelukkig hij, die in Zoo liefdrijk huisgeziu Zijn dagen slijten mag! 1 61 1 ----ir

J AJSt EJSt PETER. " Eens dat ik getrouwd zal zijn, " Hoor ik Jan zoo vaak verklarèn, " Eens dat ik getrouwd zal zijn, Zal ik zorgen, zal ik sparen; 'k Zal allengs een schat vergaren, En dit huisje wordt het mijn, Eens dat ik getrouwd zal zijn. " 0, gij arme, blinde Jan! Waarom doet gij niet als Peter 1 Die belegt zijn zaak wat beter! Hoor, 'k vertel u nieuws ervan: Peter telt maar juist uw jaren, En door zorgen en door sparen, Wist hij reeds een schat te garen. En zijn huisken, slimme Jan, Daar is hij de baas al van. 62

Marziale. VACANTE! Muziek van EnK. WJCKlANS. 11 000 005 5 3. i i.. 5 5 3. 3 3.{ 3 2 0 0 21 Va can - tie! Va can tie! Het is met lee - ren uit! Va --- ---- - -- ---- 11 2 6..{.{ 2.{ 3 3 4 3 4 5.. ooi 6.. 5. 7 can. tie! Va can. tie! Wij roe- pen '( blij en luid : Va can tie! Va- Einde. -- 11 2.. i. 0 11 005 6 5 3 7 2 i 6 can- tie! Wij blok ten straf hel gan- sche 11 5 3..{. 3 2 t 3 2. 7 jaar; Nu lig. gen on. ze prij - zen klaar: Een 11 6. 7. 3 2. 5 5 3. hee. e vracht van boe- ken. En thus is 11 i 2 3.{. 3 2. 2 3 6 7 moe der wel - ge. Zilld; Daar wach. ten nog voor 1\ 2. 3 2. 5 /i. 3 2 i 6 6. ie - der kind, Ja, lek - kre, lek. kre koe - --- \1 5 0 5 5 3 enz. ken. Va - can tie, enz. le------ ---. --_.. -.. ~~------ 63

VACANTE! Vacantie! vacantie! Het is met eeren uit! Vacantie! vacantie! Wij zingen hlij en luid: Vacantie! Wij blokten straf het gansche jaar; Nu liggen onze prijzen klaar: Een heele vracht van boeken. En thuis is moeder welgezind; Daar wachten nog voor ieder kind, Ja, lekkre, lekkre koeken. En dan in 't veld! in bosch en dal, Met reep en vlieger, top en bal, De lucht zal 't lijf versterken. En komt dan weer de leertijd aan, Dan zijn we goed geschikt en gaan Met nieuwen lust aan 't werken. 64 i ---~

i ----:~!! S'USKE DE LAPPER. Suske de Lapper en heeft geen leêr En hij kan er geen schoentjes maken; Dat pijnigt hem. zegt hij. toch zoo zeer! Hij werkt zoo graag en hij heeft geen leêr, En hij kan er niet aaogeraken. Suske de Lapper zit erg in pijn En hij kan er niet uitgeraken. Wat mag van zijn onheil de schuld wel zijn 1 - H\j liop er te veel naar.. DE GROOTE BOBJN., En hij ging er jenever kraken. Ja, Suske de Lapper nam drop op drop En hij noemde dat: KWAKKELTJES VANGEN. ZOO raakten zijn leêr en zijn duiten op... - En ving hij veel kwakkelen in zijn strop, Hij weze getroost door hun zangen! i m- --- ----.-. ---- --00_-----"--'--_'-00 ö5 i! -...-m

m---------------------------------- DE SCBOOllE BOED. ARTUR. " Ei! ziet Mijn nieuw en hoed! Nietwaar, hij staat me goed 1 Hij is wat mooier Dan die van buurmans kleinen Piet! Die draagt een hoed gelijk een schooier: Een van 't jaar veertig, grauwen grof! De mijne is nieuw en van de fijnste stof; 'k Wou voor geen geld hem kwijt zijn, En kreeg hij soms een vlek, 't zou spijt zijn; Want, ziet! 't is wonder hoe hij past! Hij maakt van mij een flinken gast. " DE MEESTER. " Hee! kleine snoever, poch zoo luid niet, Wij weten lang reeds hoe ge el' uitziet. Maar hoor! hier is een andre vraag: Toon eens uw huistaak van vandaag, En zoo wij mogen merken, Dat ge even goed Als Pietje weet te werken, Dan krijgt ge nog een pluimken op uw hoed, HU zal dan vast wat mooier wezen... Maar kijk! nu trekt ge een lang gezicht, Want 't is genoeg bewezen Hoe 't hondje hier gebonden ligt. Wij zien den hoed niet, kameraad: Wij kijken wie er onder staat. 66 --------------------------------1

DE VLEGENDE PUT. Een plank stond schuins aan eenen boom. Daar kwam een puit, een stouterd: Hij mankte naar boven, zonder schroom, En is in den boom geklauterd. Patjikke, pa~jok, pat jok! Hij is in den boom geklauterd. Daar sprongen in des boomen top Vogels met bont gepluimte; Zij sloegen er blij de vleugelen op En dompelden zich in de ruimte. Patjikke, pat jok, pat jok! En dompelden zich in de ruimte. 67

.. 'k Ben ook een vogel! " riep onze puit; En 'k zal het terstond betoogen. Harjoep! daar sla ik mijn wieken uit!.... - En hij wipte zich op naar den hooge. Patjikke, pat jok, pat jok! En hij wipte zich op naar den hooge. Twee vuisten omhoog, - daar stort de gek;' Op den wegel daar kraken zijn knoken. Een schaterlach klinkt van een kruipende sek... Baas Kwak heeft zijn poot gebroken. Patjikke. pat jok, pat jok! Hij heeft zijn poot gebroken. m--- 68

--._~----------- ---------E 111. ----1 70

---$ i BET xnm AAR ZJN BOEK. Gij zijt zoo rijk, en ik ben zoo arm: Och, deel mij van uw 8chatten mede, Uw schatten van gezonde rede, Dat ik mijn koud en geest verwat'm'! - Gij zijt zoo rijk, en ik ben zoo arm. Gij zijt de regen, ik ben de plant: k sta in barren grond te schroeien. 0, laat uw milde droppen vloeien, Want dorst verbrandt mijn ingt~wand. Gij zijt de regen, ik ben de plant. k ben de reiziger, gij het bosch: k ging zoo ver door heete zonne, En in uw schaduw ruischt de bronne; 0, laat mij rusten op uw mos! - k ben de reiziger, gij het bosch. 72 - -----a3

DE BRON. Op den barm in de zomerzonne, Ruizelt En suizelt De ziedande bronne. 0, komt, waar zij zingend den bodem ontschiet, En hoort naar der bronne wonder lied :.. Eens zwom ik, als wolk, zoo vrij, zoo blij, n goudene zonnestralen; Daar greep mij de kou : ik voelde mij, Als lood, naar onder dalen. k drenk te met droppen en veld en gaard, En zijpelde zacht in den schoot der aard. 73

k zijpelde diep; ik werd zoo bang: Wat scheen mij die afgrond kille! 't Was nacht om mij heen, een nacht, zoo lang! Zoo eindloos zwart en stille! 0, laat me, zoo kreet ik, dit graf ontvliên! 0, laat me de zonne, de zonne zien! En wen ik zoo droef mijn dagen sleet, Daar trof mij opeens de zonne! Daar opende de aard' zich met een spleet En ik borrelde eruit als bronne... Mijn waterkens. zingt uw liefsten toon: Het is in ons dal zoo schoon, zoo schoon! " 74

-----------------------------------~ DE VERGULDE EZEL Een ezel was de huid verguld Het hoofd met waan gevuld, Vond hij zijne oude vrienden weèr En keek op hen met fierheid neèr, Verllat zijne ooren en zijn staart En deed zich doorgaan voor een paard. -., k heb als draver dienst gedaan Aan koninklijke hoven; 'k Ben met een keizer op den rug Ten strijd gp,gaan ; 'k Heb, stout en vlug, Het slagveld romigestoven En keerde ervan met eer belaàn... " Zoo sprak hij in z\in trots. Maar, klap! daar viel hem plots Een achterhoef, van ijzer zwaar, Op 't gouden vel. De redenaar Verschrikte fel En barstte luid n vreeslijk balken uit. Toen steeg een schaterlach uit al de rangen; " Ahoert! Ahoert! " riep heel de schaar. En Meester Langoor droop van daar En liet zijne ooren hangen. Hoe menig heerschap, dat, in schijn, Met wetenschap gevuld is! Doch licht men even het gordijn: Men ziet een ezel, die verguld is. ~--------------------------------- 75

VERGEVEN. 't Valt somtijds hard het onrecht te vergeven, Dat u een mensch heeft aangedaan. Maar harder is 't vergeving af te smeeken Voor eigen feilen, dwaas begaan. Komt iemand dan u om verzoening bidden, En zegt hij u, door rouw vermand: " 'k Misdeed u, vriend; maar schenk mij weer genade! " O! reik hem gauw de broederhand! Dan zal uw hart een wellust ondervinden Als geurden daar viooltjes in; Als trilde daar gezang van nachtegalen. Geen zoeter heil dan broedermin! 76 ----lij

DE EDELMOEDGE BEDELAA.R. BOER.. Wat staat gij hier, 0, brave man, Voor 't hekken van dien vrek? Weet, dat hij niets u geven kan: De sukklaar zelf heeft broodgebrek! " BEDELAAR.. 't s juist datgeen, wat mij bepaalt Te kloppen aan zij n poort: 'k Wil 't brood, dat ik heb rondgehaald, Gaan deelen met mijn soort... 00-- 77

MAAR HOORT EENS DE BEËlf! Maar hoort eens de bieën in den kerselaar! Zij zingen zoo wondren, wondren zang; Zij zingen, zij zingen uren lang, Zoo zacht, als zong een englenschaar. Geen lispend windje hoort rnen fluisteren. - s 't niet alsof de boornen luisteren Naar 't lied van de bieër'l in den kerselaar? 78

Wat zingt gij, 0, bieën, in den kerselaar? - " Wij zingen den lof der jonge Lent, Die heldere zon en bloemen zendt Tot feest der blijde bieënschaar. Zoo zingend werken is ons leven; Het werk, het werk zal schatten geven. Dat zingen wij, bieën. in den kerselaar. " 0, vlijtige bieën, in den kerselaar! Uw liedje dringt diep in ons gemoed; Het vult ons het hart met hoop en moed: Het werk. de zang, dat steunt elkaar. Met vreugd ons dan aan 't werk begeven! Daarbij een lustig lied geheven! Lijk 't lied van de bieën in den kerselaar. m------------------------------------------------------ 79

--------.. -.. -.. _- -------"--!B DB WONDBBLJKB BOL. Er leefde in de Oosterlanden Een koning, jong en schoon, Die hooploos zat te zuchten Al op zijn koningstroon. De koning leed en kwijnde, Al maanden. maanden lang; Hij sloot zich in zijn woning, Als in een droef gevang. En vele dokters kwamen, Beroemd alom in't rond: Geen, die de kiem der ziekte Noch 't kruid der redding vond. Toen ging op eens de mare : Een man van groot verstand Doet wond ren van genezing En komt in 's konings land. 80

De koning zond hem halen.,. Heer dokter, sprak hij, heel Mijn zwak en lijdend lichaam, En - rijkdom wordt uw deel. " De dok ter stond te peinzen; Hij zei noch ja, noch neen; Hij onderzocht den lijder En ging dan zwijgend heen. En 's avonds kwam hij weder En lei vóor 's konings voet Een cederhouten bol neêr, En sprak, met diepen groet:.. Heer Koning. schep weer vreugde! En zij t gij lijdensvol, Daar zijn nog wonderkrachten Verscholen in dien bol. Gij rolt hem zeven malen Per dag naar gindsehen pijn, En zult. na zeven weken, Gezond en krachtig zijn. " Verbaasd zat daar de koning... Hoe vreemd ook 't voorschrift was, Hij ging met moed aan 't rollen, En - waarlijk! hij genas. ~--~-~~~~--~~ ----~ Toen was van vreugdekreten Geheel den lande vol; Men roemde 's dokters kennis En 's dokters wond ren bol. --~ ~~ ~--~~-- -~--~- ~-~~~-~ -------~-~--~ ~ --~ 81

De koning overlaadde Met gunst den man, zoo waard, En in een gouden koffer Werd sinds de bol bewaard, * * * Maar toen de vreemde dokter Uit 't land vertrekken zou, Op zeek ren schoonen morgen, Toen vroeg hem zijne vrouw:., Hoe hebt gij in dien bol toch Dat wonder iets gebracht, Dat aan den zieken koning Gezondheid schonk en kracht? " -., Wel, vrouw, sprak toen de dokter, 't Was alles maar een klucht: De koning is genezen Door WERK en VRJE LUCHT. ". 82

m-~-- XNAPHED. Zie, die knaap met korte broek Meent alreeds een Jan te wezen, Voor wiens knapheid elk moet vreezen. Hoor maar even naar zijn toon: Over alles weet hij 't leste; Wat hij deed was immer 't beste. - Volg hem niet. mijn zoon! 83._---~

i Ga in needrigheid uw gang. En zoo 't oo~ aleens mocht blijken Dat ge in knapheid niet moet wijken Voor dien bluffer, hoog van toon, Denk: zijn pochen zal wel koelen... Maar uw knapheid ook doen voelen, Doe dat niet, mijn zoon! Zoo gij waarlijk knap wilt zijn, Leel' dan knap uw woorden wegen; Leer dan knappe daden plegen, Buiten allen pocherstoon. Wat gij zijt, men zal het merken: Mannen kent men aan hun werken. - Denk er aan, mijn zoon! -- ------- 84

le----~~----~------------ EEN BRAVE BORST. Wat brave borst die Willem is, Dat heb ik gistren afgezien. De jongens zaten bij de pomp Aan d'ouden kerkmuur saamgeschaard En deden toeren met de kaart. Het ging er luid en vroolijk toe Van hocus-pocus, klaverzes! En andrell rim-ram in 't Latijn... En Moeder Doka van den smid - Het mensch is tachtig winters oud - Kwam sukklend naar de pomp gegaan En trok, met tragen. tragen trek, Den diepen, blauwen emmer vol. Maar toen ze met heul' zwaren last Wou voort, toen kromde ze onder 't wicht:, Zood at ze, na een pas of tien Reeds hijgend heure vracht ten grond Moest zetten. De arme sukkel! 't Vocht Was reeds door 't schokken over boord Geglipt en had haar voet bespat. Daar stond zij nu te pressen aan Heul' zwarte kous, die droop van 't nat... -------~-------~--~ ~-~--~---~ ---lr 85

------------------------------------------------------~~ En Willem zag het plots. Hij deed Maar éenen sprong en was bij haal'... Kom, Moeder Doka, goede vrouw, Gij zijt ook al geen twintig meer. k zal wat helpen!.. sprak hij vlug. En wip! hij lichtte d'emmer op, En op een drafken ging het nu Tot in de smis. -.. Gij brave knaap! God zal 'l u loonen! " riep de vrouw... Maar Willem hoorde 't nauw. Hij liep Weer bij zijn makkers in den kring, En... quibus quabus, koekenaas! Zoo klonk het weder bij de pomp, Alsof, warempel! het Latijn Hun kost van alle dagen was. _ Nietwaar, die Wim is wel een brave borst? -----------------------------------------~ 80

KOEKOEK! Moderato. 1="6. Muziek van EDM. WJCKJlANS. 11 00005 323 5 5 4 5 3 0 i En hoort gij 't niet ' En hoort gij 't niet? Daar 11 4. 3 6 5 4 3 2 3 7 6 2 komt uit 't bosch el'n lus - lig ied Door ' bol- lend hou t ge- 1 7 0 5 5 ~ 4. 4 3 2 5 3 dron - gen; Het klinkt zoo zachl! het klinkt zoo schoon! Het 11 23 6 24 3 2 5 0 3 2 3 624 heeft zoo'n blij - den, vol-en toon! Het heeft zoo'n blij -den - 11 3 2 0 5 5. 3 5 3 5 5 5 vol -en toon! De koe - koek heef! ge - zon - gen. Koe- 1 3. 5 3. koek! 3 Koe koek! f%:--- ~7 - --- --- -----)E

ROEKOEK! En hoort gij 't niet? En hoort gij 't niet 1 Daar komt uit 't bosch een vroolijk lied, Door 't bottend hout gedrongen. Het klinkt zoo zacht! Het klinkt zoo schoon! Het heeft zoo'n blijden, vollen toon! De koekoek heeft gezongen: - Koekoek! koekoek! 88

De landm:m heeft het lied verstaan; Hij zoekt waar hak en spade staan, Hij wordt naar 't veld gedrongen. Hij schouwt vol hoop den akker rond, Duwt 't glimmend ijzer in den grond: De koekoek heeft gezongen : - Koekoek! koekoek! Naar buiten! al wat been en heeft, Waar bloem en vogel blij herleeft En aàmt met volle longen: De weide ligt vol pereldau w, De zonne lacht in 't hemelblauw, De koekoek heeft gezongen: Koekoek! koekoek! 89

EEN MAN VAN AANZEN. G~j wilt, zegt gij. 0, knaapje mijn! Gij wilt een man van waarde zijn, Wanneer gij groot zult wezen. Bravo! mijn jongen. dat is goed. Maal' hoe gij daartoe komen moet, Dat zul t gij hier gaan lezen: Een luiaard had een knappen bl'oêr, Die - zoon van een geringen boer - Tot bisschop () mocht geraken. " Mijn broeder, sprak de luiaard, gij, Die machtig z~jt, gij moest van mij Een man van aanzien maken?., De bisschop zeî : " Wil 't ongeluk, flat uwe kar geraakt aan stuk, k laat ze dl'a herstellen; En sterft uw os. bij ongeval, k zal in u wen leêgen stal Een andren os weer stellen; Maar u verheffen tot een man Van aanzien, broede', dát, dat kan Alleen u weigen streven. - Gij wilt het? Sla de hand aan 't werk; Houd aan! houd aan en toon u sterk, En 't is u vast gegeven.., () Die man was Grosleste, Jhsehop vau Lineoln. ----------------------------------------------------~ 90

DSRAËL (), Wanneer ge een plan hebt in den kop, Zoo dr~ift het door uit al uw krachten, En rijzen hinderpalen op, Loop storm ertegen in g-alop, En blijf met va8te hoop op de eindlijke uitkomst wachten; Maar zit bij onspoed niet te suffen om uw leed; Wees man! en doe als man wat Disraëli deed. 't Was feest in 't engelsch parlement Toen Disraëli, nieuw gekomen En met de spreekkullst flauw bekend. Voor de eerste maal het woord er had genom.m. De man sprak ernstig en vol gloed, Maar werd bij eiken zin met luid gelach begroet, Als kwam hij om geen andre zaken Dan die geleerde lui met kluchten te vermaken; Nog nimmer had het parlement Zoo'n uitgelaten vreugd gekend... De spreker moest zijn rede staken. () Engelsch schrijver en redenaar. JE'---- 92

EERBED VOOR DE. OUDERDOM. Mijn harte heeft gebloed: 'k Zag ruwe jeugd een ouderling beschimpen. De grijsaard stapte treurig voort, Vervolgd door hoon en spottend woord, En 'k zag van smart zijn aanzicht samenkrimpen 0, gij, die staat aan d'ingang van het leven, Hebt eerbied voor den ouden bloed! Maakt hem zijn laatste dagen zoet, De weinge, die de Dood hem nog zal geven. 91

EEN SPROOKJE VAN DE SLEUTELBLOEMEN. Toen God de wereld had gemaakt, Toen schiep hij in den hemel Een onafzienbre bloemenschaar, Met geuren, r\jk en wonderbaar, En toovrend kleul'gewemel. Vooraan stond daar een lieve groep, Den scherm in vlag geheven, Net uitgedost in helder geel, En wieglend op den donzen steel, Vol vroolijkheid, vol leven. 94

._--_.._-------_.._---- Maar eer hij neerzat, riep hij luid: " Gij kunt u vrij ten mijnen kost vermaken; Bespot, begekt mij, lacht mij uit, Maar éenmaal zal de tijd genaken, Dat Disraëli's woord bij u zal ingang maken. " En in zijn binnenst deed Hij toen den eed:.. 'k \Vord redenaar, Zoo waar k Disraëli heet! " En jaren gingen heen. En de arme redenaar, Zoo deerlijk uitgekreten Bij de eerste proef, was steeds nog dáár n Englands Lagerhuis gezeten. Maar als hij nu op 't spreekverhoog kwam voor, Dan zag men heel de zaal aan 's sprekers lippen hangen; Men roerde nauw, men spitste 't oor, Om 't laatste woordjen op te vangen. Ja! zoo ge een plan hebt in den kop, En hinderpalen rijzen op, Gedenk den strijd, dien deze kamper streed, En doe ook gij, wat Disraëli deel!. \)3

Haar zei God: " 'k Geef mij n sleutel u; Gij gaat de Lente ontsluiten; Gij zult hare eerste boden zijn. Vermeldt op aarde zonneschijn En bloemen, die gaan spruiten. " Zij hadden nauw 't bevel gehoord, Of stoven, uitgelaten, Ten hemel uit, geheel verd waasd, En merkten niet. dat ze in hun haast Den sleutel Gods vergaten. Dat was me nu een leventje! Door bosschen en door weien, Van als in 't Oost de zonne klom, Tot 't avondrood in 't Westen glom, Één lustig spelemeien. Zij werden nimmer 't stoeien moe. Doch op een schoonen morgen, Rees daar, met lieflijk blanken knop, V óor hunnen blik een bloempjen op, n struikhout halt verborgen. 't Sneeuwklokje was 't, dat needrig daar n bloei stond op zij n stengel. Het knikte gul zijn zustren toe, En wiegde en schuddf!, wel te moê, Zijn klokje met blij gebengel. " V.,r aar is de sleutel? Haast gemaakt! " Zoo riepen nu die tuiten; " Genoeg! genoeg met spelen gaan! Daar komen reeds de bloemen aan: Laat ons de Lente ontsluiten! " 95

Maar geen, die van den sleutel wist. Beteu terd stonden ze allen. Toen één herdacht. dat ze in den vliet, Waar langs zij speelden. plonsend iet Had hooren nedervallen. En allen snelden naar den vliet, Licht huppelend als de hinden, En ijlden zoekend heen en weêr, En blikten diep in 't water neêr : Geen sleutel was te vinden. * * * Nog heden komen ze ieder jaar, Wanneer de vogels paren, Op uitkijk staan, bij beek en vliet, En letten of Gods sleutel niet Voorbij daar komt gevaren. 96

BEULENWERK. 'k Heb mijn hond een schop gegeven, Schoon het dier mij niets misdeed! 't Liep mij spelend voor de voeten, En - ik schopte 't, barsch en wreed. Goede Meester, die ons leerdet :.. Kindren, doet geen dieren pijn; Die geen hart heeft voor de dieren, Kan geen brave jongen zijn; " Goede Meester, 'k voel de schaamte Gloeiend op mijn voorhoofd staan: 'k Heb mijn hond een schop gegeven! En het dier had niets misdaan. En na dien schop, o! hadt gij kunnen merken De droeve, droeve blikken van mijn hond! 't Was om een hart te roeren in den grond, Zoo eindeloos, zoo innig was de smarte, Die in dat hondenoog te lezen stond. Het scheen te zeggen: " 'k Schenk u zooveellierae, Waarom mij niet wat wedermin gejond?..". ~m~-----------------------------------------------------~ 97

r i En treurig smeekend, langzaam kruipend, Den buik ter aarde slepend in het zand. K wam de arme Tom zich aan mijn voeten str.ekken En likte mij de beulenhand... -----------------~ Dan is een traan ~ijn oog ontgaan En 'k heb gezworen : 'k Doe nooit een dier meer pijn; Want die geen hart heeft voor de dieren, Die kan geen brave jongen zijn. ~-~------- 98

~ DE KOLLEN. i, De kollen zongen tusschen het graan:.. Hoe heerlijk zijn de velden, Waar duizenden kollen te bloeien staan En 's Zomers pracht vermelden! Hoe jammer! hoe jammer dat om ons heen Die stekelige aren van 't koren schieten! ija! prijkten wij, kollen, hier gansch alleen, 1, "_T a_t_z_ou~h_i_er_h_e_t_o_o_g_ee_n_l_u_st_genieten!,. 99

De landman ging zijne akkers rond. En toen hij al die kollen Daar tierend in zijn koren vond, K wam spijt zijn harte vollen. " Het onkruid woekert hier met geweld; Het zuigt uit den akker de beste krachten; Sa! wiedsters, zoo sprak hij, aan 't werk gesneld! En laat ons die gulzige kollen versmachten. " Toen beefden de bloemen tusschen het graan... En zie! de wiedsters kwamen En grepen geweldig de kollen aan En smeten ze in hoopen samen. En toen ze daar lagen te lijden zoo fel, Toen zongen de bieën, bij 't honig lezen : " Ja, roode juffertjes, weet het wel, Het leven en is er geen kinderspel; Men moet er nuttig wezen. " i i ~----------------------- ----------------1 OO

ARTEVELDE. Kon Artevelde eens uit het graf verrijzen, Wij droegen in triomf hem door den lande rond En riepen tot het volk: " Komt zien en eer bewijzen Den grooten Vlaamsehen man, die troost en redding vond, Toen Vlaandren, uitgeput, van honger lag te sterven; Die 't kwijnend Vlaandren weêr zijn rijkdom liet verwerven; En die, voor al het goed, dat hij den lande bood, Als landverrader stierf den wreeden marteldood! " Kon Artevelde eens uit het graf verrijzen, Ter Vrijdagmarkt van Gent geleidden wij hem heen, En spraken hem aldus : " Gij deedt uw broedren spijzen, En zij, zij kloven u het edel hoofd vaneen! Niet langer mocht die schand op onze natie kleven. En daarom deden wij u hier in 't brons herleven; En daarom noemen wij vol eerbied uwen naam. - Zeg, Ruwaart, is 't genoeg voor uw geschonden faam? " Kon Artevelde eens uit het graf herleven, Wij zongen, geestdriftvol, een grootschen gloriezang, Die, boven stad en dorp, zou door de ruimte zweven En 't hart van eken Belg doen trillen bij zijn klank. " Hoera! " zou uit ons borst de kreet ten hemel klimmen; " Hoera! " die ons verschijnt uit 't verre rijk der schimmen; Gij, die voor Vlaandren gaaft uw geestkracht en uw bloed, 0, Wijze Man van Gent, gegroet! gegroet! gegroet! " 101

~--------------------------------------------.---------. --..-".).. ~_l_ -. VADElt GA.A.T N ZEE. Rolt nu zachtjes, lieve baren: Vader gaat in zee. Laat zijn scheepje zoetjes varen; Voert hem veilig naar de reê. Hoe ligt hij daar, zoo rustig thans, Te baden in den zonneglans De wijde waterspiegel! Zoo lachend lokt het blauw verschiet! Zoo vroolijk klinkt het vischerslied, Bij spelend golfgewiegel! -----------------------------------------------------~ 102

Vaar lustig nu, 0, vader-lief! Dat u voortaan geen kommer griev', Want moeder zal niet weenen. Vang 't scheepje spoedig vol, en snel Dan blij tot ons, waar zang en spel Ons zalig zal vereenen. i 0, zee! blijf immervoort als nu! Zoo lieflijk-slil. zóo minnen we u; Zóo stort gij vreugde in 't, harte. Betoom uw wilde stormenkracht ; Wees immer vreedzaam, immer zacht, En spaar ons angst en smarte. 103

~,------------------------------------------------------~ :, OP 'T KWAKKELBEEN. Tusschen de klaver, terzij de baan, Hoorde ik zoo lustig de kwakkel slaan : Pitverwit! pitverwit! Maar toen ik voorzichtig nader trad, Toen vond ik een man, die een pijpken had, Waarop hij zat te spelen, Waarop hij zat te spelen : Pitverwit! pitverwit! pitver-pitverwit! Hij noemde dat ding een kwakkel been, En lokte de kwakkels daarmeê hierheen; Pitverwit! pitverwit! Hij lokte de kwakkelen in zijn net, Dat tusschen de klaver was opgezet, Al met zijn aardig spelen, Al met zijn aardig spelen: Pitverwit! pitverwit! pitver-pitverwit! 104

Die kwakkelaar was een goede maat; Hij gaf mij een wijzen, wijzen raad: Pitverwit! pitverwit!.. Gij zijt er nog jong, en gij zijt nog kleen, Maar wacht u toch immer voor 't kwakkelbeen, Dat looze guiten spelen, Dat looze guiten spelen, " Pitverwit! pitverwit! pitver-pitverwit! En komt er nu soms een fijne kwant, Die pochend en paaiend zijn netten spant. Pitverwit! pitverwit! Dan zeg ik :,. Pas op! want dat is er een, Die pijpert en lokt op het kwakkel been! " En 'k laat gerust hem spelen, k laat gerust hem spelen. Pitverwit! pitverwit! pitver-pitverwit! 105

M---------------------------------------------- i ANJrEESSEBS. Aan u, Anneessens, onze groet! Die steundet met uw kostbaar bloed De rechten van den lande; Die voor geen goud uw plicht verliet; Aan u ons hulde, aan u ons lied! En aan uw rechters - schande! ~ De stad ligt grauw omneveld. De beulskar rammelt log en zwaar; Een oude man met zilvren haar Ligt op die kar, gekneveld. Het stedevolk komt saamgevlot : -----------1 Men voert Anneessens naar 't schav_o_t_. 106

~--------------------------------------------- i Ziet, ginds, de brave deken Bij 't gruwelijke kapblok staan: Hij staart nog eens de menigte aan En wil tot haar nog spreken... Ras heeft de trom zijn stem gedoofd. - En van het kapblok rolt zijn hoofd. ---~ Rn wen de trommels klinken, De beul nog staroogt op den kop, Gaan snikken uit de menigte op En droeve tranen blinken. - De nevel wemelt dof en grauw, En Brussel treurt in diepen rouw. Aan u, Anneessens, onze groet! Die steundet met uw kostbaar bloed De rechten van den lande; Die voor geen goud uw plicht verliet; Aan u ons hulde, aan u ons lied! En aan uw rechters - schande i ENDE. 107

ELADW"JZER. Een Woord vooraf. 3 Brief aan m\ine jonge Lezers. 5. BLADZ. BLADZ. l. n Mei 9 11. De jonge Grenadieren 2. Fientje aan de Musch. 10 (Met muziek) 24 3. Pietje Welgezind (Met 12. Lente 26 4. muziek). 11 13. Timmerman. 28 Vader en Moeder.. 13 14. Des morgens in ons 5. De Rups en de Vlinder. 14 HoCken (Met muziek). 30 6. Lied van den Uil 16 15.. Op Schaatsen 7. Het eerste Boek 18 16. Ons Boek is uit (Met 33 8. Mijn Haan {Met muziek) 19 muziek). 34 9. De Gebochelde. ~~ 17. Eene Muis in de Klas. 36 10. Liesje aan Mama 23 11. BLADZ. BLADZ. 1. Tjok-tjok! widewit! 41 4. Gerust Geweten 45 2. De Knapen en de Krie- 5. Moeder Trien 46 kesteen 43 6. Vroeg naar Bed 47 3. Stallicht jes. 44 7. Twee Moordenaars. 48 t09 ~

BLADZ. BLADZ. S. Wie aanhoudt, wint(met 15. De Keverjagers. 57 muziek). 49 16. Het blanke Hert 59 9. Liegen, foei! 51 17. Vader komt thuis. 60 10. Waarheid boven al 52 18. Jan en Peter 62 11. De Hond en zijn Scha- 19. Vacantie! (Met muziek) 63 duw 53 20. Suske de Lapper 65 12. Gering, maar edel. 54 21. De schoone Hoed. 66 13. Raadsel. 55 22. De vliegende Puit. 67 14. Stel niet uit. 56 -~ ll. BLADZ. BLADZ. 1. Het Kind aan zijn Boek. 72 n. Een man van Aanzien. 90 2. De Bron. 73 12. Eerbied voor den Ou- 3. De vergulde Ezel. 75 derdom 91 4. Vergeven 76 13. Disraëli. 92 5. De edelmoedige Bede- 14. Een sprookje van de laar 77 Sleutelbloemen. 94 6. Maar hoort eens de 15. Beulenwerk. 97 Bieên! 78 16. De Kollen 99 7. De wonderlijke Bol 80 17. Artevelde 101 8. l\napheid 83 18. Vader gaat in Zee. 102 9. Een brave Borst 85 19. Op 't Kwakkelbeen. 104 10. Koekoek! (Met muziek) 87 20. Anneessens. 106 110

Van denzelfden Schrijver Nieuwe Liederkrans voor de Schooljeugd. - Twintig één- en tweestemmige zangen in noten- en cijferschrift. Muziek van J. DUYSBURG. Bij P. Van Landschoot, Statiestl'sat, 245, te St-Pieters-Jette. Op de lijst gebracht der boeken, aanbevolen door het Staatsbestuur voor onderwijzel'sbibliotheken en bibliotheken voor normaalscholen. - Aangenomen voor de gemeentescholen van Brussel.